No.
Achttiende Jaargang
31 Augutus 1915.
16
v-'J
pffl mm msc Op,
^aafirferVere ^OÜWK i/WCICEMlH NDIE
7^^!"
!Ol
U I T G E E F S T E R : DE VEREENIGING VAN BOUWKUNDIGEN IN NED. INDIË. Lidmaatschap der V. v. B. Abonnement op het I. B.T. voor hen die geen lid l
f 24— "s jaars
» 12.„ , 1.—p. stuk „ 0.50, „
Verantwoordelijk Redacteur W. M. JORDAAN Directeur van Gewestelijke Werken i/d R e s i d e n t i e K e d o e te MAGELANQ.
GEDRUKT
BIJ
de N. V. Boekhandel en Drukkerij
MASMAN & STROINK SEMARANG
Advertentiën: Voor 1 Xplsatsen: Per ^ 1 pagma
'/, 'A
f 40.—
25.-
Per
'/4 pagina
.. '/s 15.Kleine advertentiën en korte mededtelingen f 1.^— per 10 woorden of gedeelten daarvan. Bi) 3. 6, 12 en 24 achtereenvolgende plaatsingen resp- 80, 70, 60 en 50 % van bovenstaand tarief.
18de jaargang No. 16 I N H O U D S O P G A V E . (Met eene plaat.) a.
31 Aug. 1915.
Veteenigingsbelangen.
Het P. V A. — Bouwkundige Opzichters. b. Technisch
gedeelte.
Een en ander over een speciaal soort semi-permanente dammen (met I teekening) — Kunst en overheid — De waterleiding van Apulie de grootste der wereld — Wegenaanleg in Indiê. c. Niet-technisch
gedeelte.
Bataviasche drinkwaterleiding en millioenenbesparing — Bévues van de Indische Bureaucratie — De wegenbelasting — Het vraagstuk der waterverdeeling — Korte mededeelingen overgenomen uit verschillende bladen — Javaansch marmer — De Indische Begrooting voor 1916 — Mutatiën technisch personeel B. O. W . , S. S. en Genie.
CORRESPONDENTIE. Alle stukken betreffende de Redactie en alle bijdragen voor het Indisch Bouwkundig Tijdschrift, waaronder die op de Vragenbus betrekking hebbende, te zenden aan den heer W . M. J O R D A A N te M A G E L A N G . Redacteur van het Orgaan der Vereeniging. Contributie, abonnementsgelden en donatiën te zenden aan de Soerabaiasche Incösso-, Spsar- en Hulpbank te Soeraböiö; correspondentie daarover te richten aan
f 10.— 7.50
den Secreiaris-Penningmeesfer der Vereeniging, den heer J. Hoek P.P.Czn-, Opzichter B. O. W . te Semarang (Karangtempel 1 ) Men meldt zich als lid der Vereeniging van Bouwkundigen aan en abonneert zich op het I. B. T. bij den Secretaris der Vereeniging, den heer }. H O E K P.P.Czn. Opz. B. O . W . te Semarang (Karangtempel), aan wien ook adres-opgave moet worden toegezonden en aan wien tevens alle correspondentie omtrent adresveranderingen en reclames omtrent het eventueel niet op tijd ontvangen van het tijdschrift, gericht behooren te worden. De Redactie houdt zich beleefd aanbevolen voor de toezending van bijdragen. Het daarvoor te verleenen honorarium is bekendgesteld in het December-nummer van 1907 en nader aangevuld in het nummer van December 1908, hetwelk ten gerieve van de leden die na 1908 zijn toegetreden, in het Septembcrno, 1912 in zijn geheel is opgenomen. Men wordt beleefd verzocht de copie slechts aan eene zijde van het papier te beschrijven en de teekeningen te vervaardigen uitsluitend met zwarte lijnen op wit ongelijnd papier, calqueerpapier of linnen, dus zonder kleuren. "Zoo eenigszins mogelijk volge men voor de teekeningen de afmetingen van het tijdschrift of veelvouden daarvan bijv: 32X20 cM.; 32X30 cM.; 32X60 cM.; 64X40 cM.; of 64X60 cM.
298
INDISCH B O U W K U N D I G T I J D S C H R I F T . H E T P . V. A.'"»-^-'
In het blad van 31 Juli j . 1. bespreekt de Heer Hoek het artikel van den Heer Pattiwael Westerloo, die een lans brak voor de opzichters en hun daarmee een zeer goeden dienst bewees. De heer H. schrijft; „Er zijn toch ook een heele boel slappe broeders in het corps" en laat er op volgen dat het geen persoonlijke veroordeeling van hem is en hij het allen gehoord heeft. Als men het slechts van hooren zeggen heeft en het dus niet berust op eigen waarneming of ondervinding (wat voor een collega-opzichter onmogelijk is) wat is dan zoo'n oordeel waard en mag men dan het Corps Opzichters neerhalen door zoo iets in ons blad te zetten. Mij komt het niet dienstig voor. Van hooren zeggen liegt men veel, zegt een spreekwoord en zoolang geen bewijzen gegeven worden, heeft het geen waarde. Er bestaat, waarschijnlijk doordat de opzichters verschillende opleidingen genoten hebben, weinig onderlinge waardeering en meermalen breekt men elkanders werk af, maar bewijzen zijn zelden bij te brengen. Laten we daarom niet spreken van een heele boel slappe broeders: het dient nergens toe. Men kan voor zich zelf niet beoordeelen of men tot de slappe broeders of de overigen behoort, want hoogst zelden heeft men de daarvoor noodige zelfkennis en bijna nooit verneemt men hoe men zelf aangeschreven staat. In de 2e plaats hangt het er ook van af wiens oordeel het is. Ik ben het volkomen eens met den Heer Westerloo, dat het oordeel berust op de ondervinding met een klein groepje Opzichters uit de groote massa (zie de 2 eerste vergaderingen der C. P. A.) De Heer Hoek zegt, dat dit niet zoo is en tracht dit te bewijzen door te zeggen dat er vier architecten op de vergadering waren, die gedurende de laatste 20 jaar een groot deel van het corps de revue zagen passeeren (wat wil zeggen overzien, de verschillende deelen nauwkeurig beschouwen of onderzoeken.) Ik geloof dat de Heer H. hier een kleine vergissing beging. In de beschrijving van de eerste vergadering der C. P. A. vind ik dat aanwezig waren de architecten Torre. Jordaan, Béraud en Van den Dungen Gronovius. De Heer Torre werd volgens de Bouwkalender in 1900 architect en de overige heeren in 1910 en '11. De Heer T. heeft dus waarschijnlijk de meeste opzichters onder zijn leiding gehad (meer dan de andere 3 heeren) maar heeft, voor zoover uit de beschrijving dier vergadereng valt op te maken geen oordeel geveld en merkte zelfs nog op dat vroeger de Opzichters veel meer zelf deden. De overige heeren, waarvan bovendien de Heer Jordaan reeds een paar jaar den dienst der B. O. W . verliet, hebben als Architect slechts een zeer klein deel der opzichters de revue zien passeeren. Z e zijn nog te kort Architect. Terwijl de heeren zelf opzichter waren, is er van de revue zien passeeren bijna geen sprake. Het gaat niet aan, hoe bekwaam de heeren ook mogen zijn, dat zij een oordeel mogen vellen over het heele corps en voor zoover ik twee der heeren persoonlijk ken, geloof ik niet dat de Heer Hoek namens hen schrijft. W a a r het overige van het opstel van den Heer H. meer persoonlijk tot den Heer P. W . gericht is, zwijg ik daarover, maar ik meen dat met het geschrijf over ons slappe opzichters geen dienst aan de Vereeniging gedaan wordt.
31 A U G . 1915.
Ik geloof daarom wel dat er in ons Corps opzichters en Architecten zijn, die niet voldoen, maar dit komt tot in de hoogststaande corpsen voor. Mijn meening is, dat de opzichter B. O. W . in vergelijking met opzichters van andere diensttakken geen slecht figuur maakt. Hij moet (in Indië) het zwaarst examen afleggen en in zijn dienst kan hij de meest uiteenloopende werkzaamheden onder handen krijgen. Het Departement B. O W . heeft zooveel onder zich, dat het onmogelijk is in al die deelen goed onderlegd te zijn. Alleen reeds bij Irrigatie komt zooveel kijken dat vrij veel studie noodig is om daaraan te voldoen. Waterbouwkunde, algemeene bouwkunde en burgerbouw eischt ook den geheelen opzichter. Kan en mag er geeischt worden dat hij tegelijk in deze vakken doorkneed is? Hij wordt bovendien belast met alle mogelijke bijbaantjes en een uitgebreide administratie, terwijl hij dikwijls tevens teekenaar en ontwerper moet zijn. Ten laatste wordt van den opzichter geeischt wat niet des opzichters is, dit is algemeen bekend. Zelfs de tijdelijke onderopzichters ontvangen werk wat van hen absoluut nog niet verlangd mag worden. Zij moeten soms, na korten tijd in dienst te zijn, reeds werk verrichten wat in Holland aan Hoofdopzichters wordt opgedragen. Bij het bouwen van een huis in Holland wordt dikwijls een hoofdopzichter met vier opzichters aangesteld, waarbij dan nog de aannemer met zijn uitvoerder komt en bekwame werklieden aanwezig zijn. Verder worden velen hier moedeloos door de mindere betaling in vergelijking met andere diensttakken en door het voortdurend beknibbelen der Regeering van onze billijke eischen om lotsverbetering, waarvan wel het toppunt was de positieverbetering van 1912. Geef het beste raspaard voortdurend te weinig voer en verzorging, wat zal er na korten tijd aan vuur in overblijven? Het is een gelukkig verschijnsel dat in den laatsten tijd de dienst meer gesplitst wordt. De opzichters der Irrigatie worden zooveel mogelijk daarbij gelaten, maar de overigen worden nog te veel in verschillende werkkringen overgeplaatst. Een lichtpunt is het, dat het Departement een cursus wil openen om waterbouwkundige en andere architecten op te leiden. Zijn deze eenmaal afgestudeerd en bekwaam voor hun taak, dan zal het zaak zijn de werkkring der opzichters meer te splitsen en de pas afgestudeerden toetevoegen aan deze architecten naar gelang van de cijfers, die ze op school verkregen. Iemand met hooge cijfers in waterbouw plaatse men niet bij burgerbouw, enz. Door het willen openen van een cursus voor opleiding tot architect komt het mij voor dat het Departement denkt dat de opleiding voor architect slechter is dan de tegenwoordige opleiding voor opzichter (naar verhouding) In de tot heden aangenomen stellingen van het P. v. A. komt niets over de architecten voor. Valt daarvan niets te zeggen? Voordat de heeren architect werden, waren ze op' zichter. Z e hebben toen een gelijke opleiding gehad. In 't algemeen zouden ze dus ook niet als opzichter hebben voldaan. Als men door de slechte opleiding al reeds niet kan voldoen als opzichter, dan zal men waar er feitelijk geen opleiding voor architect is, als architect nog minder voldoen. Ik matig me omtrent de capaciteiten van een architect geen oordeel aan, maar kom alleen neer op de opleiding van beiden. De opleiding tot
299
INDISCH B O U W K U N D I G T I J D S C H R I F T .
31 A U G . 1915.
architect waarborgt geen algemeene ontwikkeling. Theoretisch zijn ze (door het afgelegd examen) bekwamer, maar dit is voor een architect niet voldoende om de aangewezen opvoeder der opzichters te zijn. Daarom hoop ik dat deze cursus spoedig geopend worde, opdat zij in alle opzichten onze leiders kunnen zijn. Ten slotte nog het volgende. , In Nederland bestaan buiten het examen voor polder opzichter, opzichter Rijks Waterstaat, burgerbouw Amsterdam enz. nog het examen voor opzichter StaatssDOor en opz. H. Y. S. Mij., waarvan het laatste, meen iic, het zwaarst is. Om aan deze twee laatste examens deel te nemen, moet men in het bezit zijn van het diploma H. B. S. 3-jarige cursus en mag men ook deel nemen als men het diploma R. W . of burgerbouw Amsterdam heeft (meen ik) Zou het daarom geen aanbeveling verdienen zich te wenden tot de afdeeling Nederland om nadere inlichtingen over de opleiding voor die examens, wijl geëischt wordt voorstudie H. B. S. 3 j . Wellicht krijgt men gegevens, die voor de voorgestelde opleiding der opzichters hier een richtsnoer zijn. }. C. V A N DER H O E V E N .
DE BOUWKUNDIGE
OPZICHTERS.
Door toevallige omstandigheden ben ik reeds dadelijk in staat den inzender van het stukje over de Bouwk. Opz. in het Tijdschrift van 15 Aug. r ce lichten. Indien de regeering thans een coins vaste Bouwk. Opz. in het leven riep zou er ecj betrekking hier te lande geschapen worden, waartr. leen menschen met een Hollandsch diploma konden worden toegelaten, dus zoo goed als alle hier geborene werden dan uitgesloten. Zoolang dus niet hier in Indië een opleiding bestaat waarmede een diploma gehaald kan worden gelijkwaardig met het Amsterdamsche diploma kunnen de Bouwk. Opz. niet vast aangesteld worden. Daar dit een kwestie is die nier alleen de B. O. W . maar ook Onderwijs aangaat, is dat niet zoo maar eens eventjes te regelen. I. H. EEN E N ANDER OVER EEN SOORT SEMI-PERMANENTE (Met
1
SPECIAAL DAMMEN.
teekening)
In de maand December van het vorige jaar werd door den chef der Irrigatie Sectie Madioen een uittreksel van een artikel van den Ingenieur G, }. Dijkerman, hetwelk voorkomt in „c/e Waterstaats-ingenieur" No. 4 van den tweeden jaargang, gezonden aan de verschillende opzichters, teneinde met de daarin aangegeven constructie bekend te raken, en deze bij eventueel voorkomende gelegenheden in toepassing te kunnen brengen. Aangezien zeker vele collega's belang zullen stellen in deze wijze van constructie', doe ik het zooeven genoemde uittreksel hieronder volgen, voor welke overname welwillend toestemming werd verleend. Door allerlei bijkomende omstandigheden kon echter eerst thans van die vergunning worden gebruik gemaakt. J. H. V A N M E C H E L E N . Madioen. den 26 Juli 1915.
** *
MATRASSENDAMMEN. inleiding. In de laatste jaren is in de Irrigatie Afdeeling Serajoe langzamerhand een speciaal soort semi-permanente dammen ontstaan, welke aldaar onder den naam „matrassendammen" bekend staan. De hierbij gevolgde werkwijze, welke aanstonds nader zal worden omschreven, heeft zich ontwikkeld uit die, gevolgd bij de dammen van ijzerdraadbrondjongs, terwijl daarbij is betracht de vermijding der ervaren moeilijkheden en bezwaren, bij behoud der goede eigenschappen. Het principe der brondjongs: door het omhullende vlechtwerk, hetzij van bamboe of van telefoondraad de vulling (steenen) zoodanig bijeen te houden, dat eene groote massa wordt verkregen, welke door de kracht van het water niet zoo gemakkelijk is te verplaatsen, is hier nog verder doorgevoerd. Matrassen zijn dan ook feitelijk niets anders dan prismatische brondjongs van onbepaalde lengte- en breedte-afmetingen en 0.50 M. hoogte. W a a r schrijver dezes in zijn praktijk in de gelegenheid was de voordeelen van en de eischen te stellenaan matrassendammen te controleeren, meende hij goed te doen, de in dezen door hem opgedane ervaringen meer in het algemeen onder de collega's bekend te maken. De matrassendammen worden voor zeer uiteenloopende doeleiden toegepast. Zoowel voor strekdammen, kribben, als voor semi-permanente stuwdammen heb ik ze toegepast gevonden en ook wel zelf toegepast; onlangs werden ze door mij voor een klein werkje als oeververdediging voorgesteld, terwijl aan eene particuliere onderneming in de residentie Kediri op verzoek werd aangeraden ze te bezigen in den vorm van drempels voor verhangbrekers in eene afvoerleiding. In al deze gevallen moesten de matrassen-constructiën weerstand bieden aan zware aanvallen van de waterstroomen, hetzij permanent, dan wel alleen tijdens bandjir. Z e zijn toegepast zoowel in rivieren, die alleen slib en zand, als in rivieren, die rolsteenen — en tot respectabele afmetingen — afvoeren. Doelmatigste
vorm der
matrassen.
Het doel der matrassen is, zooais boven reeds gememoreerd, het vormen van groote massa's, die door de werking der waterkracht niet zoo gemakkelijk zijn in beweging te brengen; m. a. w.: gestreefd wordt naar het verkrijgen van een lichaam van groote stabiliteit. Elke vergrooting van de lengte- en breedteafmetingen brengt vermeerdering van die stabiliteit; eene vermeerdering van de hoogte-afmeting brengt daarin belangrijk minder wijziging, doordat daardoor de hefboomsarm voor het kantelingsmoment wordt vergroot, terwijl bovendien nog, evenals bij de horizontale afmeting haaks op den stroomdraad, het vlak van aanval voor het water recht evenredig met de hoogte toeneemt. O p het eerste gezicht lijkt de invloed van die hefboomsarmvergrooting zóó gering, dat vermelding ervan onnoodig lijkt. De verschijnselen, in den laatsten tijd bij in de residentie Kediri gemaakte matrassendammen waargenomen, gaven mij echter eene sterke aanwijzing, de hoogte-afmeting der matrassen liefst niet grooter te maken, dan in het belang eener goede constructie (steenvulling) noodig is. De in de Irrigatie-Afdeeling Serajoe daarvoor gebruikelijke maat van 0.50 M. lijkt mij toe de meest juiste te zijn. Deze afmeting geeft nog een m. i. niet te onderschatten voordeel. Bij eene hoogte van 0.50 M. zal de matras aan hoofdvulling niet meer dan ongeveer drie lagen steen bevatten. Deze
300
INDISCH B O U W K U N D I G TIJDSCHRIFT.
lagen zijn door ervaren matrassenvuliers (waarvoor veelal geroutineerde metselaars worden gebezigd) betrekkelijk gemakkelijk zoodanig aan te brengen, dat ze horizontale bewegingen van de vullingslagen over elkaar vrijwel uitsluiten. Hoe dikker de matras, hoe lastiger dit resultaat zal zijn te bereiken. In welke mate deze goede vulling een vereischte is, bleek mij bij een beschadiging aan een matrassenkrib in de kali Progo nabij de inlaatsluis der L. Progo. Hier was duidelijk waar te nemen, dat voor een zeer belangrijk deel de onvoldoende vulling van de matras oorzaak was, dat deze door den bandjir was vervormd en naar de benedenstroomsche zijde van de krib afgezakt. De horizontale afmetingen als bovengezegd vermeerderen de stabiliteit. In de eerste plaats is hier natuurlijk het oog te houden op de afmeting in de richting van den stroomdraad, maar naar mijne meening mag ook het nut van eene groote afmeting haaksch op den stroomdraad, mits met het eerste gepaard gaande, niet worden onderschat. W e l is het juist, dat een tweemaal zoo groote afmeting hier een tweemaal zoo groot oppervlak aan den stroomaanval biedt, en dus nagenoeg de dubbele kracht op den matras doet uitoefenen, doch de groote afmetingen doen daarentegen weer denzelfden dienst als de verdeelwapening van een gewapend betonconstructie, n. 1. het meer gelijkmatig verdeelen van de krachten over de geheele breedte. Dat het juist is, hieraan wel degelijk andacht te schenken, blijkt terstond, als men bedenkt hoevele brondjongdammen na bandjirs slechts eene beschadiging vertoonen van één of enkele weggeslagen eenheden. Hieruit blijkt dan dat de aanval zeer ongelijkmatig over de lengte verdeeld plaats heeft, iets wat ons trouwens door de theorie der waterbeweging reeds wordt aangetoond, en dat dus eene groote afmeting haaks op den stroomdraad groote voordeelen heeft. Dit klemt te meer, waar eene groote afmeting in de richting van den stroomdraad alleen is te verkrijgen, door den dam eene groote aanlegbreedte te geven, waardoor de kosten van den dam aanstonds belangrijk stijgen In die richting zijn we dus nagenoeg altijd gebonden. Te bezigen materialen. W a t betreft de ijzerdraadvlechting, hiervoor dient te worden gebezigd gegalvaniseerd ijzerdraad dat als telefoondraad zeer gemakkelijk in den handel verkrijgbaar is en ook tamelijk gemakkelijk naar elke gewenschte plaats kan worden getransporteerd. Hoewel dat bij het relatief spoedig roesten, dat wordt vertoond, door de afwisselend aan water en lucht blootgestelde vlechtingen, wellicht onnoodig zou kunnen lijken, meen ik op het gebruik van gegalvaniseerd draad ten zeerste den nadruk te moeten leggen. De werking van het vlechtwerk stel ik mij n. 1. als volgt voor. Het is bekend, dat de zorgvuldige omwikkeling van eenige lichamen, waardoor in die omwikkeling geen, of althans nagenoeg geene beweging wordt toegelaten een maximalen weerstand tegen breuk verzekert. Dit verschijnsel is gemakkelijk te verklaren, doordat in dat geval over de geheele omwikkeling gelijkmatig de krachten worden verdeeld, en dus bij eene toename van de uitwendige kracht, de inwendige spanning in de omwikkeling slechts langzaam volgt. Kan daarentegen bij eenige ruimte in de omwikkeling die uitwendige kracht plotseling op een punt worden geconcentreerd, dan zal al zeer spoedig breuk kunnen volgen. Het vlechtwerk moet nu m. i. geheel als eene bovengeschetste omwikkeling dienst doen en het is dan ook daarom, dat door mij steeds de hoogste eischen worden gesteld aan eene behoorlijke vulling van de
31 A U G . 1915.
matrassen. W o r d t in dezen aan de door mij gestelde eischen voldaan, dan kan in de matras nog slechts eene geringe zetting van de vulling plaats hebben. Waar deze zetting zich zal vertoonen in den allereersten tijd ~ daarna zullen veelal de resteerende ruimten door zand, grint e. d. wel worden opgevuld—^daar behoeft ook alleen in dien allereersten tijd het vlechtwerk aan vrij belangrijke krachten weerstand te bieden. Het vlechtwerk vervormt zich eenigszins naar de zettingen der vulling en daarna zal de matrasvorm vrijwel constant zijn geworden. Is de vulling goed geweest, dan kan op de nu nog even gespannen omwikkeling door uitwendige krachten slechts weinig invloed meer worden uitgeoefend. Het is dus zaak, dat in den eersten tijd, dat de zetting der vulling plaats heeft, het vlechtwerk op volle sterkte is, en dit is alleen te bereiken bij het gebruik van gegalvaniseerd draad. Met de bovengestelde hypothese is in overeenstemming de door mij gedane waarneming, dat reeds na ongeveer een jaar de met het water in aanraking komende vlechtingen zwaar geroest zijn, dat na een paar jaren — naar omstandigheden wat korter of langer — het doorroesten begint, doch dat gebleken is, dat daarna, bij geregeld oplappen van doorgeroeste plekken, de dam nog ettelijke jaren mee kan, zoodat de levensduur van een matrassendam van voldoende sterkte tegen direct wegslaan stellig wel op 8 a 10 jaren zal zijn te stellen. Van belang is verder, er voor zorg te dragen, dat de draden niet tijdens een bandjir nog door andere oorzaken worden doorgebroken. Zoo iets kan b. v. het geval zijn, als een rolsteen over de matras heen slaat en daarbij met kracht op een scherpen kant van een der vullingsteenen terecht komt, daar waar juist een der matrasdraden zich bevindt. In dat geval kan de draad doorknappen en zou dus langzamerhand het verband geheel verloren kunnen gaan. Om dit te voorkomen, wordt door mij altijd het gebruik van goede ronde kalisteenen voorgeschreven, terwijl aan de buitenzijde zooveel mogelijk de grootste vlakken der steenen moeten worden geplaatst. Een gemakkelijke controle op eene goede vulling is te verkrijgen, door het beloopen van de matras vóór tot de sluiting wordt overgegaan. Dat beloopen moet dan gemakkelijk zijn en de steenen mogen geen wankele ligging vertoonen. W o r d t daarbij dan nog goed toegezien, dat de ruimte tusschen de steenen vooral niet te groot is, dan kan, bij voldoen aan deze eischen, de vulling goed worden genoemd. Het vlechtwerk. W a a r door mij, gelijk boven reeds vermeld, groote waarde wordt gehecht aan het aanbrengen der vulling zoodanig, dat noodelooze verplaatsingen tot een minimum worden beperkt, daar spreekt het ook vanzelf, dat zeer hooge eischen worden gesteld aan eene vlechtwijze, die, in den eersten tijd althans, wijziging van den matrasvorm zooveel mogelijk zal kunnen voorkomen. Hierdoor ben ik dan ook een zeer beslist tegenstander geworden van de vlechtwijze met vierkante mazen (feitelijk ruitvormige), — welke een veel te beweeglijk vlechtwerk oplevert — en wordt door mij streng gelet op een regelmatig uitgevoerd zeshoekig vlechtwerk, waarvan de diameter van den ingeschreven cirkel der zeskanten niet meer dan 10 c. M. mag bedragen. Dit vlechtwerk vereischt eenige routine en het is dus gewenscht in eene streek waar men daaraan nog niet gewend is, de bevolking op weg te doen helpen door geroutineerde mandoers. Indertijd heb ik als SectieIngenieur te Poerworedjo meermalen dergelijke vlechtmandoers voor verschillende streken laten zoeken, wat bij een loon van f 1.50 a f 2.— daag's, vrij vervoer
31 AUG. 1915.
INDISCH B O U W K U N D I G T I J D S C H R I F T .
heen en terug en een behoorlijk daggeld gedurende de reisdagen, nimmer eenig bezwaar opleverde. Thans heb ik een dergelijken vlechtmandoer uit de omstreken van Magelang doen betrekken, om hier weder de bevolking dat werk te leeren. Gewoonlijk is daarvoor een verblijf van den mandoer gedurende 2 a 3 weken voldoende gebleken. Figuur 1 a-C geeft het type van een dam van ijzerdraadmatrassen, gelijk dat werd opgemaakt bij de Technische Afdeeling E van het Departement der Burgelijke Openbare Werken, en welk type mij ter behoeve dezer publicatie door tusschenkomst van den Ingenieur Ie klasse J. N . Thai Larsen welwillend door den Directeur der B. O. W . werd afgestaan. Zooals boven reeds medegedeeld, worden de mazen door mij kleiner uitgevoerd dan hier is aangegeven. Voor dit vlechten der mazen worden door een timmerman eerst zeshoekige houten klosjes van de grootte der mazen en met eene dikte van ongeveer 2'/2 a 3 c. M. en voorzien van een houten steeltje, geleverd en deze mallen worden gebezigd, om daaromheen zoo nauwkeurig mogelijk de mazen te vlechten. Met een lichten houten hamer, ook wel eenvoudig met een stuk hout, zorgen de vlechters dat het vlechtwerk behoorlijk in één vlak blijft. Het is hiervoor ook aan te raden de mallen niet te dik te maken, daar met de dunne mallen de vlechters van zelf moeten zorgen voor vlak vlechtwerk, daar anders al spoedig het draad niet meer om de mallen zou zijn te houden. Bij het vlechten moet goed worden toegezien, dat twee zijden van het zeskant telkens volledig gevlochten zijn. In verband met de kleinere mazen werden de door mij verkregen eenheden voor de begrooting van het vlechtwerk: draaddikte benoodigd draad vlechtloon 3 m. M. 1.70 K. G. f 0.10 4 m. M. 2.80 K. G. f 0.11 5 m. M. 4.90 K. G. f 0.13 De vlechtloonen en het draadgewicht zijn gerekend per M- vlechtwerk (dus niet per M~ matras) en voor eenigszins geroutineerde koelies met eene standaardbezoldiging van f 0.25 daags. In de residentie Kediri bleek bij een normalen loonstandaard van f 0.30 met een vlechtloon van f 0.11 per M^ voor 3 m. M . draad te kunnen worden volstaan. In dat vlechtloon per M^ zijn begrepen de kosten van het vlechten der ribben. Het ondervlak met de vier opstaande zijvlakken wordt in eens gevlochten. Het geheel wordt uitgeslagen op een vlak, open terrein, dat daarvoor hefst zoo dicht mogelijk bij de plaats van de te maken dammen wordt uitgekozen. Daarna wordt begonnen met langs den omtrek van den zoo ontstanen veelhoek met behulp van in de hoeken geplaatste bamboepiketten een telefoondraad lichtelijk te spannen. Het verlengde van den draad wordt, na voltooiing van den veelhoek spiraalvormig om het eerst gespannen gedeelte gewikkeld, totdat op deze wijze wederom de geheele omtrek is rondgegaan. Vervolgens wordt overgegaan tot het vlechten der mazen tusschen dezen rand. Het vlechten geschiedt — ter vermijding van al te groote draadlengten, welke vooral bij het begin van n£t vlechten tot onhandelbaarheid leiden, in de richting van de breedte van het grondvlak. Het vlechtwerk krijgt hierdoor ook juist zijne grootste sterkte in de richting van den aanval van het water. Zou eventueel de voorkeur moeten worden gegeven aan het plaatsen van de matrassen met hunne grootste lengte in de richting van den stroomdraad, ^3n zou m. i. ook het vlechten in de lengterichting
|
j
,
i
i , i
301
van het grondvlak moeten geschieden. Dat dit echter tot een minder economisch draadverbruik leidt, volgt wel uit het onderstaande. De vlechtdraden worden te voren op maat geknipt, zoodanig dat voor eiken Meter breedte van de uitgeslagen figuur 2.80 M. draadlengte wordt genomen. Deze draad wordt dubbel gevouwen en om de rib gelegd. Hetzelfde geschiedt met meerdere dergelijke draden en daarna kan het vlechten een aanvang nemen. Nadat de eerste dubbele draad op zijn plaats is gebracht, wordt door vier slagen van de beide uiteinden om elkaar een ribbe voor de eerste der mazen gevormd. O p dezelfde wijze wordt een tweede draad behandeld. De houten maas-mal wordt nu geplaatst, en daarlangs twee draden naar elkaar toegebracht en ineengevlochten met vijf slagen. Doordat het aantal slagen oneven is, loopt elke draad in schuine richting door het vlechwerk heen. Hierdoor zouden de draden, die in de zijkanten eindigen, korter kunnen worden geknipt. Dit geschiedt echter niet om verwarring te voorkomen voor de vlechtkoelies. De restanten draad komen bovendien weer te pas bij het samenbinden van de opstaande ribben en bij het dichtmaken van den deksel geduren de het transport van de vlechtplaats naar het eigenlijke werk. Als op deze wijze de uitgeslagen veelhoek is voltooid, wordt begonnen met het vlechten van de deksel. Deze verkrijgt slechts aan drie zijden eene ribbe, welke door het slaan van een lus om de lange zijde van een' der uitgeslagen opstaande zijvlakken daaraan stevig en scharnierend wordt bevestigd. Het vlechten begint nu hier aan de zijde waar geen rib is en op deze wijze wordt dus de deksel door eiken vlechtdraad aan het zijvlak verbonden, terwijl het geheel goed scharnierend blijft. Wanneer de matras geheel gevuld is, wordt de deksel er op gelegd en vervolgens met telefoondraad alle naden gesloten. Komen meerdere lagen op elkaar te liggen, dan worden deze weer verbonden, door met behulp van de afgevallen eindjes draad den rand van het ondervlak van de bovenliggende matras aan het vlechtwerk van de onderliggende te bevestigen. O p eiken halven Meter omtrek komt één zoo'n verbinding voor. De matrassen worden in verband gestapeld en dus wordt op deze wijze een zeer behoorlijk geheel verkregen. W a t betreft de te verkiezen draaddikte, zoo prefereer ik in het algemeen 3 millimeter draad. Alleen daar en op die gedeelten, waar de dam zeer groote plotseling aangrijpende krachten heeft te weerstaan, zou ik 4 miUimeter draad toepassen. Dikker draad is te lastig goed te vlechten, dan dat men hooge eischen aan het vlechtwerk zou kunnen stellen, en in dat geval acht ik het dunnere draad nagenoeg even sterk en dus veel economischer. O p een mijner werken maakte ik het mede, dat de vlechters niet langer wilden werken, niet omdat het loon onvoldoende was, doch omdat hunne handen na eenige dagen vlechten met 5 m.m. draad onduldbaar pijnlijk werden. KUNST E N O V E R H E I D . (Economische beschouwingen) door M . B. N . B O L D E R M A N (Civiel-en Bouwkundig Ingenieur) (Overgenomen u/h Technisch Gemeenteblad van Juni 1915, 1ste jaargang No. 3).
302
INDISCH B O U W K U N D I G T I J D S C H R I F T .
Tusschen schilderkunst en bouwkunst is een hemelsbreed verschil, en m.i. is de fout van vele architecten juist, dat ze te veel schilder en te weinig technicus zijn. Het uitwendige van een gebouw moet goed van vorm en verhoudingen zijn, doch die vorm en verhouding moet geen hoofdzaak zijn. Uit den gevel moet duidelijk de bedoeling van het gebouw, ja zelfs van zijn onderdeelen spreken, zelfs al wordt daardoor hier en daar een lijn onderbroken, wat des schildersoog kan hinderen. Een gebouw toch is geen schilderij. Het doel, waarvoor het geheele bouwwerk tot stand komt, is, om voor zeker doel geschikte ruimten te verkrijgen, en niet om het een of ander hoekje van een stad of dorp te versieren. Doet men om uitwendig het een of ander effect te bereiken, afbreuk aan de binnenordonnantie, — maakt men schijnvertooningen, schoorsteenen als decoratieve versiering zonder eenig doel op een dak geplakt, groote ramen om symmetrie in een gevel te verkrijgen in een bergruimte geplaatst, of om mooie lijnen in het leven te roepen zoodanig aangebracht, dat men binnen op een stoel moet gaan staan om naar buiten te kunnen kijken, — ziet dan doet men zaken, waarmede men voorbijstreeft het doel waarom gebouwd werd, waarmede men afbreuk doet aan de waarheid, juist aan datgene, waardoor de kunst als zedelijk element in de volksopvoeding allen steun verdiende. Die dat doen zijn geen bouwkunstenaars, hebben geen begrip van de moreele kracht, die uitgaat van de kunst in het algemeen. En als zoodanig zijn zij voor de kunst in het algemeen hinderlijker dan een schilder of dichter, die zijn v ' gebrekkig verstaat, want het werk van deze laat:^.«.n verdwijnt spoedig genoeg, behoeft men niette zie 1, terwijl de bouwkunstenaar ,,aan den weg timmert" ' ^cn ieder dwingt zich te ergeren aan zijn gebrekkige en onware werken. Bij een bouwwerk is doel en bestemming een eerste— constructie een tweede vereischte, en dit alles is in de derde plaats in zoo goed mogelijke verhoudingen en vormen samen te voegen. Hierom is symmetrie, als men daaronder verstaat,,gelijkvormigheid van twee helften", bijna altijd bij een bouwwerk als in strijd met den plattegrond, die zelden symmetrisch is (kerken en dergelijke gebouwen zonder ik uit) ook in strijd met de waarheid, en dus verwerpelijk. Het juiste begrip van symmetrie d.i. evenmaat, kan ook zonder aan de waarheid afbreuk te doen tot uiting worden gebracht en zoo bestaat er ook op bouwkundig gebied voor den bouwkunstenaar gelegenheid zooveel hij begeert om zijn fantasie den vrijen teugel te laten. Maar ook in dit opzicht behoede men zich voor overdrijving, een noodzakelijke onregelmatigheid in plattegrond, mag in den gevel zooveel mogelijk worden weggewerkt, want ook de bouwkunstenaar moet idealiseeren, gelijk ik boven bepleitte, opdat uit zijn werken geen kleine toevalligheden, maar de algemeene werkelijkheid en waarheid spreke. Er valt echter niet alleen te smalen op wat de „officieele kunst" ons zoo hier en daar te zien geeft. Veel meer wordt er „niet officieel" gebouwd, al zijn het dan niet altijd zulke groote gebouwen, en daardoor, het is licht begrijpelijk, wordt daar heel wat meer of minder goed geslaagd werk geleverd. Behalve onkunde is de oorzaak hiervan een gevolg van twee zaken. In de eerste plaats de zucht der bouwkunstenaars, om met geweld zelf de baas en origineel te willen zijn, en in de tweede plaats de hooghartige minachting, waarmede zij elke navolging bejegenen. W a t het eerste betreft, bedenke men, dat ieder soldaat geen veldmaarschalk kan worden, verreweg de meesten moeten zich met een eervol litteeken rijkelijk beloond achten, maar het is
31 A U G . 1915.
per slot van rekening beter een goed ondergeschikte dan een slecht officier te zijn. En wat het tweede betreft, is het geen schande, dat de kweekeling, die geen oorspronkelijk meester kan worden, door zijn nabootsingen de woning van den bescheiden burger versiert met de stralen, die hij van het genie vermag op te vangen. Overal waar ooit een kunst in eere was, vond men ook een menigte, die haar in andere bedrijven overbracht, en daardoor aan de nijverheid hoogeren luister en rijkeren bloei verschafte. In Egypte, Griekenland en Rome vond men vele nabootsende kunstenaars. De beste voorbeelden werden duizenden malen gemaakt W i e geen marmeren beeld kon aanschaffen, kocht een bronzen, en wien het metaal te kostbaar was, die stelde zich tevreden met een beeld van gebakken aarde. Kunst en nijverheid vormden een onafgebroken reeks, welke van de Minerva van Phidias afdaalde tot de waterkruik van den pottebakker. Een kunst, welke afkeerig is van die navolgende werkzaamheid, welke haar onder het volk moet brengen, zal nooit een nationale kunst worden en alzoo haar schoonste roeping, de volksbeschaving, missen Ten slotte draagt ook de groote onverschilligheid, erger nog de tegenwerking van de particuliere architecten, wanneer het geldt middelen te beramen en uit te voeren om de ontsiering van stad en land te beperken, er het hare toe bij, dat we op het bouwgebied zoo ontzettend veel leelijks te zien krijgen. W a t de houding der overheid betreft, die de kunst moet beschermen, begrijpende de groote economische voordeelen, welke daaraan verbonden zijn op dat gebied, geeft het gemeentebestuur der stad Amsterdam een voorbeeld, waar niet alleen vele andere gemeentebesturen verre bij achter staan, maar ook de regeering in vele gevallen een goed voorbeeld aan heeft. Reeds wees ik er op hoe het gemeentebestuur dezer stad door voor den bouw harer beurs een architect van naam aan te wijzen een blijk zijner goede bedoeling gaf, om te trachten dezen beursbouw tot kunstvolle schepping te doen worden. Maar het deed meer. Het stelde een „Schoonheids-Commissie" in, welke het te adviseeren heeft omtrent het uiterlijk aanzien der op gemeentegrond te bouwen bouwwerken. Het stelde een Raadhuisdam-Commissie in, met nagenoeg gelijke bedoeling voor de bebouwing op den Dam. Het stelde een commissie in om te adviseeren omtrent de middelen tot verfraaiing van het inwendige harer scholen, het steunde met subsidies en alle andere te zijner beschikking staande middelen, de pogingen der „Commissie voor het Stadsschoon", die o.m. ontsiering der stad door particulieren bouw en verminking van het bestaande schoon wil trachten tegen te gaan. Dit laatste is van te meer beteekenis, waar dit geschiedde ondanks het protest van eenige architecten-vereenigingen, die de gemeenteraad bij request verzocht hadden niü tot subsidieering dezer Commissie te besluiten. Bovendien stelde genoemd gemeentebestuur bij zijn dienst der Publieke Werken een aesthetische adviseur aan, en nam het in de „bouwverordening" vele bepalingen op. welke kunnen bijdragen tot verfraaiing der stad. En waar ik boven „Onkunde" in de eerste plaats noemde als oorzaak van het vele leelijke, dat op bouwkundig gebied valt waar te nemen, dan meende ik daarmede, dat er zeer veel gebouwd wordt zonder voorlichting van een behoorlijke ter zake kundigen bouwmeester. Men denke slechts aan de particuliere bouwondernemingen. Het woord „eigenbouwerij" drukt dat zoo zuiver uit. Wanneer nu de architecten gemeenschappelijk ds hand aan de ploeg slaan omte trachten tot een zoodanigen toestand te geraken, dat zij eenigen invoed krijgen op wat particulieren bouwen, dat aan deze kwak-
31 AUG. 1915.
INDISCH B O U W K U N D I G T I J D S C H R I F T .
zalverij op hun gebied een einde komt en de pogingen te dien opzichte bereids gedaan steunen, dan zal op bouwkunstig gebied zeker groote verbetering komen. Dat dit werkelijk het geval zijn kan, moge blijken uit het feit, dat b.v. van de 1484 perceelen, welke in 1912 in Amsterdam werden gebouwd, voor slechts 362 perceelen het plan door een architect werd opgemaakt. Als men daarbij bedenkt, dat bij deze 362 perceelen er 196, dat is meer dan de helft, waren welke Coöperatieve bouwondernemingen betroffen, waarvan de besturen, om te voldoen aan de eischen benoodigd voor het verkrijgen van subsidies, door de overheid van zelf gedreven werden in de armen van een architect, dan komt men tot de conclusie, dat de architecten met hun systeem „les affaires, laissez faire" gemiddeld bij slechts 13"/ü van het in dat jaar gebouwde aantal perceelen te Amsterdam zouden zijn gemoeid. Zeker zal inmenging van overheidswege in het algemeen belang aan deze „kwakzalverij" een einde moeten maken, maar zal het daartoe eenmaal komen dan moet de drang uitgaan van de architecten zelve, en van een zoodanig streven is tot heden nog heel weinig te bemerken. Wanneer de civiel ingenieur of de genie-officier zich op bouwkundig gebied beweegt, hoort men protesten van de zijde der architecten, maar dat 87°/o buiten hem om wordt gebouwd daar verdraaien ze geen hand om. En zoolang deze toestand voortduurt zal van een inmenging van overheidswege niet veel heil zijn te verwachten. Kunst en
Opvoeding.
Nu het echter vast staat, dat de bevordering der kunst als middel tot zedelijke opvoeding van een volk, een punt van aanhoudende zorg der overheid behoort uit te maken, meen ik nog met een enkel woord te moeten nagaan, wat met betrekking tot de opvoeding der kinderen kan worden gedaan. Het komt mij voor dat men bereids bij het kind moet trachten het schoonheidsgevoel aan te wakkeren. Nu zal niet elke opvoeding voor het ontstaan van het schoonheidsgevoel even gunstig zijn. Professor Pierson heeft reeds vroeger de vraag gesteld in een door hem gehouden voordracht, welke opvoeding daarvoor het gunstigst zou zijn. Zijn gedachtengang is m.i. te dien opzichte de eenige juiste. Het kind steeds te omgeven met louter schoone en smaakvolle dingen, te zorgen, dat zijn oog nooit kan rusten op iets anders, dan hetgeen zijn smaak vormen en veredelen kan, zOu voortreffelijk zijn, maar is onuitvoerbaar. Of eigenlijk is het niet voortreffelijk, want daardoor zou men aan de ontwikkeling van het schoonheidsgevoel een kunstmatig karakter geven. Kunstmatig, zegt proffessor Pierson, is al wat met de natuur der dingen, dus met de waarheid in strijd is. Toch is dit beginsel niet geheel verwerpelijk. Als we nu eens zeiden: laat het kind nooit, met het leelijke in aanraking komen: IJdele vermaning. Maar als ik nu eens zei: breng het kind nooit met het leelijke in aanraking, zou dat dan ook een ijdele vermaning zijn? W i e doet dat nu, antwoordt men wellicht. Men doet het naar ik meen, men brengt naar ik meen het kind opzettelijk met het leelijke in aanraking, wanneer men verzuimt zijn dagelijksche omgeving zoo esthetisch te maken als middelen, omstandigheden en eigen beschaving veroorlooven. Ten eeste zijn eigen huiselijke omgeving. Vreesde ik niet onbescheiden te zijn, dan zoude ik wel willen vragen, om slechts iets te noemen; niet alleen welke platen en schilderstukken hangen aan de wanden van Uw woonvertrek, maar ook en vooral, waarom hangen zij daar. Met alles wat men "aar ophangt ter versiering heb ik vrede, al zou Uw smaak en keus misschien niet de mijne zijn, maar moei-
303
lijker is het vrede te hebben met de volslagen gedachteloosheid die vaak bij die keuze voorzit. Men hangt iets op niet omdat men het schoon vindt, maar omdat men het nu eenmaal heeft, omdat men het ten geschenke heeft gekregen, door aankoop iemand uit finantieelen nood heeft willen redden, of weet ik uit welk ander zonderling motief. Nu is men zeker nog in zijn eigen recht, maar tevens vergrijpt men zich aan het recht van het kind, dat niet opzettelijk met het leelijke mag in aanraking worden gebracht. Er moet naar mijn gedachte overleg, plan zijn in de omgeving van het kind; het schoonheidsgevoel kan niet aangeleerd, het moet aangekweekt worden. Men hoede zich echter voor overdrijving, niet alleen omdat men gevaar loopt toch het kunstmatige te verkrijgen, ook zou men het kind kunnen afschrikken door hem als het ware met geweld te willen brengen in de gewenschte richting. Ik heb hier in de eerste plaats op het oog de omgeving, waarin het kind in zijn jeugd een zeer groot gedeelte van den dag vertoeft n.l. in de school. Men trachte hier niet het schoone tot overdreven hoogte op te voeren. Hier geldt vooral, dat men vermijden moet het kind met opzet met het leelijke in aanraking te brengen door deze school zoo esthetisch te maken als met redelijke middelen kan bereikt worden, zonder in overdrijving te vervallen. Voor kleuren is het kinderlijk gemoed gewoonlijk zeer gevoelig, deze zijn dus in de eerste plaats te verzorgen. Dat deze somber of zooals men het dan noemt „rustig" moeten zijn, kan ik bezwaarlijk toegeven. Wanneer deze vroolijk en toch stemmig worden aangebracht, zie ik geenszins in, zooals men vroeger en thans nog wel beweert, dat dit niet in overe-^nstsmming is te brengen met den ernst, welke men reeds op jeugdigen leeftijd het kind moet bijbrengen, zal het onderwijs vruchtbaar worden. Waarom een schoollokaal zoo echt op een schoollokaal moet gelijken, en niets van een gewone huiselijke omgeving mag hebben, is mij niet recht duidelijk. En toch in welke huiselijke omgeving zijn de meubels met een licht geel bruin sopje gemarmerd, zooals men dat bij verreweg de meeste schoolbanken aantreft, en dat dan heet imitatie eikenhout? In welke huiselijke omgeving vindt men borstweringen geschilderd met een loodgrijs tintje, en in welke huiselijke omgeving zag men ooit zulk afzichtelijk leelijke wandplaten, als men ze nog bij duizenden onder de schoolplaten aantreft? Maar ook hier ziet men vooral in de groote steden reeds een sterke strooming ten goede opkomen; dat neemt niet weg, dat veel ouds en gebrekkigs nog groote verbeteringen behoeft, en er voor de overheid hier nog een zeer ruim veld braak ligt waarop het kan arbeiden tot heil van het opkomende geslacht. D E WATERLEIDING V A N APULIË, D E GROOTSTE DER W E R E L D . De technische wereld zal binnenkort in de gelegenheid zijn om kennis te maken met een werk, waaraan gedurende ruim 10 jaren een geheel leger van Ingenieurs, werktuigkundigen en arbeiders met lust en liefde hebben gearbeid en dat zonder twijfel bestemd is om aan de Italiaansche waterstaats-ingenieurs weder een hooge plaats in de technische wereld te verzekeren, die zij zoo langzamerhand verloren hadden. De Italianen hebben hier een werk geschapen, dat niet alleen vergeleken kan worden met de beduidendste bouwwerken van hun voorvaders, maar die zelfs overtreft.
304
INDISCH B O U W K U N D I G TIJDSCHRIFT.
Deze onderneming, welker gereedkomen zeer nabij is, zoodat reeds in den loop van het voorjaar 1915 niet minder als 65 grootere en kleinere gemeenten haar weldaden zullen ondervinden en waaraan 66 miljoen gulden onkosten zijn besteed, is de Apulische Waterleiding, een werk dat door zijn uitgebreidheid het grootste op dit gebied in Europa en Azië is en misschien alleen in Amerika overtroffen wordt. Het is ook geen alledaagsche opgave, die de Italiaansche ingenieurs op zoo voorbeeldige wijze tot oplossing hebben gebracht, en het is ook niet waarschijnlijk dat nogmaals de noodzakelijkheid zal blijken om meer dan 2 miljoen menschen, niet in een begrensde ruimte woonachtig, maar over niet minder dan 260 grootere en kleinere plaatsen verdeeld, in een landstreek die 15500 vierkante kilometer beslaat (het twintigste gedeelte van geheel Italië), van voldoende water te voorzien. De moeilijkheid van de oplossing van dit vraagstuk werd nog verhoogd door de omstandigheid, dat de plaatselijke omstandigheden overal in hooge mate verschilden en nergens bronnen in de nabijheid werden aangetroffen. Daardoor moesten de Apenijnen door middel van tunnels, welker lengte niet onderdoet voOr die der grootste Alpentunnels, doorboord worden. Een werkelijk reusachtig hoofdkanaal neemt de kolossale waterhoeveelheid op. Zijn lengte bedraagt 213 K.M., waarvan 97 K.M., door tunnels worden gevormd. Van dit hoofdkanaal tappen meer dan 2300 K.M., zijkanalen af, die ten doel hebben het water naar alle deze 260 middelpunten te leiden, al bevinden zij zich ook op vele honderden K.M., afstands van het hoofdkanaal. Overal zijn werken van den allereersten rang aangelegd. Duikers van groote afmetingen en valhoogten voeren het water verder en elektrische installaties verschaffen aan de industrie eene goedkoope drijfkracht. Een van de grootste voordeden van deze onderneming is, dat langs het geheele kanaal groote waterreservoirs zijn aangelegd om in mogelijk gebrek aan water te voorzien en ook voor irrigatie te dienen. Hierdoor is het tot bloei komen van een uitgebreide landstreek verzekerd, die door de natuur door het onthouden van water veroordeeld scheen om steeds een dorre woestenij te blijven. Geheel Apulië was vóór het tot stand komen dezer waterleiding aangewezen op regenwater, daar nergens bronnen gevonden werden. Het kostbare vocht werd in kelders verzameld, die in bijna geen enkel geval met de noodige waarborgen uit gezondheids oogpunt waren aangelegd en die in regenarme jaren dikwijls volkomen droog waren. In dergelijke tijden ontstonden hevige twisten over het verkrijgen van het noodige water, zoodat de Regeering dikwijls genoodzaakt was water aan te voeren met tonnen op karren of spoorwagens, voor zoover spoorlijnen in dat land te vinden zijn. Deze omstandigheden waren het die de Regeering deed besluiten den mogelijken natuurlijken watertoevoer naar deze door de natuur zoo stiefmoederlijk bedeelde streken te bestudeeren en daarna deze grootsche onderneming op ingenieursgebied te doen uitvoeren. Het voor de spijzing van het aquaduct benoodigde water moest men in de provincie Molise zoeken, een buitengewoon waterrijk gebied, dat men reeds aangetapt had voor een andere waterleiding de „Serino", die de zeer sterk bevolkte stad Napels en omstreken van prachtig drinkwater voorziet. In die streek bevindt zich, in een door de steden Avelino-Campagna-Salerno gevormden driehoek, een groep van hooge heuvels met ingesloten hoogvlakten in den vorm van natuurlijke reusachtige sluizen, waarin onuitputtelijke hoeveelheden regenwater, wolkbreuken
31 A U G . 1915
en sneeuwwater zich verzamelen, die door het zeer poreuse gesteente met graagte opgenomen worden. De toestand voor het weder aan het licht komen van deze watermassas in den vorm van bronnen is bizonder gunstig. De uit zeer doorlatend gesteente bestaande oppervlakte van bovengenoemde heuvelachtige terreinen beslaat ongeveer 650 vierkante kilometer en bedekt het geheele gebied tusschen Caposele, den rechter oever der rivier Sele, Campagna, Salerno en Avellino. Het debiet der daar ontspringende bronnen daalt nooit beneden 23 kub, meter per seconde. Daar men de bronnen van Caposele beschouwen kan als door de natuur gecapteerd, kon men het verzamelen van het water dadelijk beginnen na het dictiten der afvloei-openingen, waardoor onder gewone omstandigheden het water naar buiten springt en datwaarts stroomt. Door het bouwen van eenvoudige muren werd een natuurlijk bassin gevormd, waardoor men verzekerd was van voortdurend toestroomen van eene bepaalde en in alle gevallen voldoende hoeveelheid water. N a afloop van dit voorbereidende werk van betrekkelijk geringen omvang en gemakkelijke uitvoering bleef slechts over dit water naar het aquaduct te leiden, waarbij gezorgd moest worden dat geen verontreiniging plaats greep. Eerst werd een groot verzamelkanaal van 55 meter lengte en 3 tot 5 meter breedte in het midden van het natuurlijke waterreservoir gebouwd. Aan dit verzamelkanaal sluit een toevloeikanaal uit metselwerk aan, dat een lengte heeft van 17 meter, een breedte van 4 tot 5 meter en een helling van 5''/o(. Dit toevoerkanaal mondt uit in eene verzamelkamer van 4 meter breedte en 3.50 meter lengte, aansluitende aan eene tweede kamer van 5 meter breedte en 3 meter lengte. Deze kamers zijn uitgezet met dubbele schuiven om de afvloeiende hoeveelheid water te kunnen regelen, geheel af te sluiten en ook om de kamers voor schoonmaken geheel ledig te laten loopen, waarvoor een omloopleiding van 74 meter lengte dient, die in het oude rivierbed eindigt. In den benedenwand van deze verzamelkamers bevindt zich een overval, waarover het water zich stort om in een derde kamer te komen, 417,78 meter boven den zeespiegel gelegen, die het begin van het eigenlijke aquaduct is. Boven de toestroom- en aftapkamer bevindt zich de hoofdregelingskamer van 9,3 meter lengte en 5,2 meter breedte, die den hydrometer en andere meet- eti reguleeringsinstrumenten bevat. Tengevolge van eene regeling getroffen tusschen de gemeente van Caposele en het bestuur der waterleiding moeten 500 liter, als het totaaldebiet van de bronnen 4 kubiek meter bedraagt en 200 liter, als het debiet onder bovengenoemd getal daalt, in het oude rivierbed der Sele afvloeien voor het gebruik der stad Caposele wat betreft drinkwater, ^drijfkracht, vischkweekerij, enz., enz. Stand der werkzaamheden
aan het
Hoofdkanaal
Het hoofdkanaal kan feitelijk als reeds geheel klaar beschouwd worden. De laatste scheidingswand viel den 3en Mei (1914) en het metselwerk van alle galerijen was voltooid. Hetzelfde kan gezegd worden van alle belangrijke bouwwerken, kanaalbruggen, enz., enz. De totaalengte bedraagt 8,509 K. M. Van belang zijn de kanaalbruggen over den bergstroom Tragino (101,8 meter lang), over den bergstroom Ginistra (72 meter) en over het dal San Pietro (973 meter). Zeer ver is men eveneens gevorderd met het leggen der buizen voor de duikers, die tezamen een lengte hebben van 7,390 K. M.; de afmetingen van enkele voorname duikers volgt hier-
31 AUG. 1915. Calcarai lengte 493,63 M. Fiumara di Venosa „ 685,79 „ Palazzo S, Gervasco ,, 4341,95 „ Locone „ 1126,26 „ Scoparella „ 406,00 „ Laura della Carve „ 336,00 „
INDISCH BOUWKUNDIG TIJDSCHRIFT. 2 buizen elk van 1,70 M. diam 2 1,60 2 1,65 2 1,50 2 1,25 2 1,25
Hoofdkanaal. Nadat eenige wijzigingen in het vóór-project waren gemaakt, begint het hoofdkanaal nu bij Caposele om bij Fasano te eindigen. Zijne lengte bedraagt 213,475 K.M. Het is in 6 afdeelingen gesplitst, die tusschen 2 en 5,69 kub. M . per seconde kunnen afvoeren. De doorsnede der leiding, berekend naar de formule van öazin. V ~
87
Q X v R i (waarin voor wrijvingscoëfficiënt 1 +V R j =^ 0,11 genomen is) is voor de tunnels en galerijen ovaal, ook voor de einden, die in kalksteen en leisteen voerend gebergte zijn uitgehouwen. Voor de tufsteen houdende rotssoorten en die, waarin veel scheuren voorkomen, is een rechthoekige doorsnede gekozen met een halfcirkelvormigen zolder en een bodem als een omgekeerden boog. De leiding is geheel afgedekt met een aardlaag van minstens 2 meter hoogte. Het eerste stuk, 55,270 K,M. lang, bevindt zich tusschen Caposele en Venosa. De grootste afmetingen der doorsnede, berekend voor een debiet van 5,69 kub. meter, zijn 2.87X2.67 meter, het verhang bedraagt 0,25."/„o In Venosa takt het groote zijkanaal voor de provincie Toggia af (1.1 kub. meter debiet bij het begin), dat uiteen open kanaal van 45.963 K.M. lengte bestaat en een drukleiding van 68,116 K.M. Het geheele net voor de provincie Toggia heeft een lengte van 442 K.M. en wel: 114.08 K.M. tusschen de monding van het hoofdkanaal en het reservoir Besanese; 207.867 KM. zijn zijkanalen en 100 KM. bestaat uit pijpleidingen naar de steden en dorpen. Dit net bevat 17 reservoirs met een totaalinhoud van 509.00 kub. M. 9 pompstations voor spijzing van die plaatsen, waarvan het niveau hooger gelegen is als van het kanaal en 5 elektrische krachtstations met een totaal van 1087 paardenkrachten. Het tweede kanaalgedeelte, 29.205 KM. lang, gaat van Venosa naar het toevoerreservoir van de duikerleiding Locone. Zij heeft eene doorsnede berekend voor een debiet van 4.67 kub. meter; de grootste afmetingen zijn 2.41 X 2.39 meter, de helling O.40/00. Het derde gedeelte van het hoofdkanaal (20.955 KM.) van de toevoerkamer der duikerleiding Locone tot de aftakking voor Andria heeft een doorsnede voor een debiet van evenees 4.67 kub. meter. De grootste afmetingen bedragen 2 . 5 8 X 2 . 0 5 meter met een verhang van 0.4'V„o. Het vierde gedeelte van het hoofdkanaal (40.659 KM.) ligt tusschen bovengenoemde aftakking en die voor Bari. De doorsnede is berekend voor een debiet van 3.1 kub. M., met als grootste afmetingen 2 . 4 2 X 1 - 7 4 meter en een verhang van 0.28°/nn. Het vijfde gedeelte (28.751 KM.) gaat van de aftakking voor Bari tot die voor Gioia del Colle met een debiet van 2.3 kub. M. als grootste afmetingen 2-29 X 1.55 meter en een verhang van 0.30"/i,nVan deze vijf laatste gedeelten van het hoofdkanaal takken in het geheel 860 KM. nevenkanalen en leidingen af, benoodigd voor de plaatsen der provincie Bari. 392.9 KM. verbinden het hoofdkanaal met 53 reservoirs met een totaalinhoud van 103.000 kub. meter;
305
117.7 KM. verbinden de reservoirs met de steden en dorpen en 350 KM. vormen de leidingen voor de verdeeling aan de inwoners. Voor de plaatsen, die hooger liggen als het hoofdkanaal, zijn 8 pompstations gebouwd. Het hoogteverschil wordt verder gebruikt voor het opwekken van elektriciteit, totaal 3621 paardenkrachten. Bij Tasano neemt het hoofdkanaal den naam en de rol van een hoofd-aftapkanaal voor de provincie Lecce aan over een lengte van 30.524 K.M., waarvan niet minder dan 6621.54 meter uit tunnels bestaat. De totaallengte der leidingen voor de geheele provincie Lecce zal 1000 K.M. bedragen, van welke 350K.M. uit buisleidingen voor het inwendige der steden. Het net krijgt 77 reservoirs met een totaal inhoud van 133.000 kub. meter, 4 pompstations en 2 elektrische centralen van te zamen 39.87 paardekrachten. Voor den toegang tot het hoofdkanaal, voor het toezichthoudend personeel en het transport der benoodigde materialen, is een wegennet aangelegd van niet minder dan 4 meter breedte. Deze straten, waarvan reeds 187 K.M, voor het gebruik gereed zijn gekomen, zijn met de districts- en staatswegen verbonden. O p elke 6 KM. bevinden zich langs het kanaal opzichterswoningen Alle elektrische centralen, pompstations, regelings-inrichtingen en beambtenwoningen zijn onderling telefonisch verbonden, door een net ter lengte van 368.6 K.M. Neemt men het dagelijksch watergebruik van de 2 miljoen zielen aan op 100 liter per hoofd, dan wordt van het debiet van 5.5 kub. meter slechts ^/g gebruikt, terwijl het grootste gedeelte van den watervoorraad beschikbaar blijft voor irrigatie en andere doeleinden. Hier moge nog een en ander volgen over de verschillende krachtstations, die langs het hoofdkanaal en de zijleidingen zijn gebouwd. De voornaamste gegevens zijn in bijgaande twee staten verzameld, waarvan No, 1 de krachtstations en No. 2 de pompstations bevat. (Deze staten zijn hier achterwege gelaten.) Totaal worden 18 krachtstations aangetroffen met een totaal van 8685 paardenkrachten; hieronder bevinden zich 13 kleinere installaties met tusschen 29 en 400 paardentrachten, terwijl van 5 het aantal paardenkrachten tusschen 700 en 2500 ligt. Een gedeelte van deze kracht wordt in de pompstations gebruikt, zooals de staat No. 2 aangeeft. Er zijn 22 pompstations alle voorzien van centrifugaalpompen: enkelvoudige voor kleine hoeveelheden, hoogdrukpompen bij grootere massa's. In het geheel worden hiervoor 1267 paardenkrachten gebruikt. Bij den bouw werden over de geheele lengte zooveel mogelijk materialen gebruikt, die in de onmiddellijke omgeving werden gevonden. Reeds in 1904 in studie genomen, werd eerst in 1911 met de eigenlijke uitvoering begonnen door de wet die gedurende 90 jaren aan de „Societa Anonima Italiana Concessionaria del l'Acquedotta Puyliese" de uitvoering opdroeg en daarbij bepaalde dat de opening van het aquaduct in 1914 zoover gevorderd zou moeten wezen, dat 65 gemeenten in de drie provincies Toggia, Bari en Lecce reeds einde December 1914 van drinkwater zouden zijn voorzien. Tot 31 December 1915 moet het kanaal doorgetrokken wezen tot Lecce en alle nevenleidingen gereed gekomen. Het geheele kanaal moet 6 Augustus 1916 geheel kant en klaar opgeleverd zijn, terwijl de gemeenten met minder dan 20000 zielen, alsmede enkele zeer hoog gelegen plaatsen, die het water door middel van pompstations toegevoerd krijgen, allen aangesloten moeten wezen vóór 31 December 1918. Het werk is evenwel reeds zoover gevorderd.
306
INDISCH BOUWKUNDIG TIJDSCHRIFT.
dat het belangrijk eerder als den vastgestelden gereed zal zijn. Zeitschrift
datum
für das gesamte Turbinewesen •
W E G E N A A N L E G IN I N D I Ë . De Afd. voor Bouw- en Waterbouwkunde van het Kon. Instituut van Ingenieurs heeft Zaterdag 19 Juni te Amersfoort een vergadering gehouden onder leiding van den heer J. J. van Hasselt c.i. Door den heer jhr. P. J. Boreel, hoofdingenieur van den Waterstaat en de Burgerlijke Openbare Werken in Ned.-Indië, werden mededeelingen gedaan betreffende de gewone wegen in Ned.-Indië en meer in het bijzonder omtrent den aanleg daarvan in de Buitenbezittingen. Behandeld werden de wegen, geschikt voor het transport per as, in het bijzonder over meer groote afstanden, die te allen tijde geschikt zijn voor dat transport en enkele speciale bouwwerken hebben, een weglichaam van voldoend weerstandsvermogen, en voorzien van permanente bouwwerken, als duikers, bruggen, enz. De Oost-Indische Compagnie liet zich aan den wegenaanleg zeer weinig gelegen liggen. Eerst met de invoering van het rechtstreeksch bestuur kwam er verbetering. Onder het hersteld Nederlandsch gezag kwam er vrij spoedig een vrij uitgebreid wegennet tot stand, met behulp van heerendiensten. In 1848 bedroeg de totale lengte der wegen op Java 5000 K.M., thans bedraagt zij 27000 K.M. De constructie der wegen op Java en de Buitenbezittingen is over het algemeen van zeer eenvoudigen aard. Zij bestaan uit steenslag of grint of uit een combinatie van beide, en verder uit materiaal voor binnenvulling. In de bebouwde kommen heeft men gewoonlijk asfalt- en macadamwegen, soms bestrate wegen. Het gebruikelijke type is een weg met een kruinbreedte van 5 M., afgesloten door dijkjes of ophoogingen eene verhardingsbreedte van 3 M., en een, dikte van 6—20 C.M. Zonder buitengewone kunstwerken komt een dergelijke weg te staan op f6000 per K.M., zoodat vooraf behoorlijk nagegaan dient te worden, welke soort van weg men maken zal, en niet overdreven eischen dienen gesteld te worden aan de wegen, b.v. ten aanzien van het autoverkeer, dat zich moet aanpassen aan het wegennet. •De wegenaanleg op Sumatra is iets later dan op Java aangevangen en geschiedde veelal in verband met krijgsverrichtingen in de binnenlanden. De meeste wegen daar zijn tot stand gebracht in de 2de helft der vorige eeuw. O p Sumatra zijn thans 3000 K.M. wegen, op de overige eilanden der Buitenbezittingen 10.000 K.M. Vooral in de laatste 7 jaren is de wegenaanleg daar meer op den voorgrond getreden en is de bemoeiing van het dep. der B. O. W . in dit opzicht intensiever geworden. •Door het gouvernement is in 1908 opdracht gegeven een algemeen wegenplan voor Sumatra vast te stellen, waaraan vorig jaar door den toenmaligen directeur der B. O. W . , den heer Homan van der Heide, is gevolg gegeven. In dit plan wordt rekening gehouden met de bestuurs-, administratie- en politieke belangen, en wel de belangen van het vervoer van producten en handelsgoederen. Met behulp van lichtbeelden werd door spreker een en ander omtrent het algemeen wegenplan medegedeeld, inzonderheid wat aangaat de intergewestelijke verbindingen, waarna ten slotte met een beroep op hetgeen
31 AUG. 1915.
in vreemde koloniën geschiet, kortelijk het nut van wegen in de kolonie in het licht gesteld werd. DE BATAVIASCHE DRINKWATERLEIDING E N MILLIOENENBESPARING. 1) (Overgenomen u/h Bataviasch Nieuwsblad van 4 Juni 1915) Het is de taak van den ingenieur (en feitelijk van ieder ambtenaar) te trachten op zoo voordeelig mogelijke wijze een gegeven doel te bereiken. De geheele opleiding van den ingenieur is erop gericht, hem zoo goed mogelijk voor te bereiden voor deze uit sociaal oogpunt zoo belangrijke taak. Geen wonder daarom, dat meer dan één ingenieur getroffen werd door het buitengewoon hooge bedrag van rond vijf millioen gulden, dat door sommigen noodig geacht wordt om een stad van een paar honderd duizend zielen als Batavia van zuiver drinkwater te voorzien. Het vorige jaar waren het de chef van het grondpeilwezen en de particuliere mijningenieur J. Versluijs, die in het openbaar twijfel opperden aan de noodzakelijkheid, om voor Batavia bronwater aan te voeren van een afstand van 50 kilometer, inplaats van eeniga bestaande artesische putten af te pompen, en voor zooveel noodig nieuwe putten te boren. Thans verschijnt kort achtereen, in het in Nederland uitgegeven t'.jdscirift „De Ingenieur", een tweetal artikelen van de hand van waterbouwkundigen, waarin op zakelijke wijze wordt aangetoond dat het de moeite moet loonen, een gedetailleerd onderzoek in te stellen naar de kosten van aanleg en exploitatie van een artesische drinkwaterleiding voor Batavia. O p goede gronden wordt het uitzicht geopend op belangrijke besparingen, die wellicht c/e helft van de bovengenoemde vijf millioen zullen beloopen! Inderdaad meec dan een slok op een borrel, zooals niet ten onrechte opgemerkt wordt door den schrijver van het tweede der bedoelde opstellen in „De Ingenieur", den heer D. N . Koster c.i te 's Gravenhage. Een bespreking in bijzonderheden van dit technische artikel schijnt hier minder op haar plaats. ^) Echter getuigt het opstel van den schrijver (die voor Semarang een èronwaterleiding aanlegde, doch niettemin niet aarzelde den Raad dier gemeente uitdrukkelijk te wijzen op de groote waarde die de daar bestaande artesische putten voor de watervoorziening bezitten) van een zoo ruimen gezichtskring en onbevooroordeeld standpunt, dat het jammer zou zijn de geopende nieuwe gezichtspunten niet onder de aandacht te brengen van een ieder die in Indië bij de zaak betrokken is. Allereerst een paar getallen, ten bewijze dat de voor Batavia gedachte bronwaterleiding inderdaad ongewoon duur in aanleg zou zijn. De bronwatervoorziening van Soerabaia, berekend op 219.000 zielen, kostte aan eersten aanleg ruim 2 millioen, of f9.60 per hoofd. Die te Semarang, voor 125.000 zielen ontworpen, kostte ruim 1 millioen, of f8.80 per hoofd. Ik kan hieraan nog toevoegen, dat de artesische waterleiding voor Bandoeng, berekend op 60.000 zielen, na voltooiing ongeveer 300.000 gulden gekost zal hebben, d.i. slechts f 5.^— per hoofd. '). Dit opstel -werd op 15 Mei aan De favabode ter plaatsing aangeboden. Op een schriftelijk verzoek dd. 20 Mei, om bericht oi de redactie het stuk al dan niet dacht te plaatsen, werd tot heden, 31 Mei, geen antwoord ontvangen. 2). Zie De Ingenieur van 27 Maart 1915, no. 13: Opmerkingen over de Watervoorziening van Batavia. Het andere opstel, van de hand van D. ]. F. van Es c.i., verscheen in na. 10
31 A U G . 1915.
INDISCH B O U W K U N D I G TIJDSCHRIFT.
Daarentegen is de bronwaterleiding voor Batavia, ontworpen voor 235.000 zielen (dus slechts weinig meer dan voor Soerabaia) geraamd op ruim 5 miilioen, of circa f22.— per hoofd. Tersnede merkt de schrijver hierbij terloops op (naar aanleiding van het plan om water van Buitenzorg zelfs naar Priok te vervoeren, dus over niet minder dan 68 K.M. afstand, en dat waar te Priok een paar goede artesische putten zijn) dat dit alleen geografisch, maar ook economisch te ver gaat! Mocht inderdaad voor Batavia een bronwaterleiding de eenig mogelijke oplossing zijn, dan zou men zich uiteraard bij deze ongewoon hooge kosten hebben neer te leggen. Dit staat echter geenszins vast, en het schijnt mij een verdienste van den schrijver, dat hij wijst op de zeer verschillende situaties waarin Soerabaia, Semarang en Batavia ten aanzien van artesische watervootziening verkeeren. Te Soerabaia, aldus de schrijver, hebben alle pO' gingen tot het verkrijgen van goed artesisch water, inclusief een 763 M. diepe boring te Grissee, steeds gefaald. Semarang, daarentegen bezit een artesisch puttenstelsel dat, hoewel in vermogen verre achterstaand bij dat van Batavia, toch zonder afpompen reeds bijna 20 percent levert van de hoeveelheid water die in 1925 door de Oengaranwaterleiding aangevoerd zou moeten worden. Door afpomping bleek meer dan de dubbele hoeveelheid verkregen te kunnen worden, of 43 pet. van het Oengaran-debiet. Batavia, eindelijk blijkt in dit opzicht nog meer dan Semarang begunstigd. Zooals de ingenieur van Es in zijn artikel opmerkt, is het debiet der thans bestaande artesische putten te Batavia reeds nagenoeg voldoende voor de behoefte. W a a r nu zoovele millioenen op het spel staan, moet het voor ieder onbevooroordeelde, hetzij technicus of leek, duidelijk zijn dat het de moeite zal loonen, een gedetailleerd onderzoek in te stellen naar de kosten van eene artesische watervoorziening voor Batavia. Een zoodanig onderzoek heeft tot nu toe niet plaats gehad. Voor den oningewijde wellicht niet overbodig, dit te releveeren! Men zal opmerken, dat allereerst noodig is een meer volledig inzicht in het vermogen en de verdere eigenaardigheden van het z.g. artesisch bekken van Batavia. Een jaar geleden is door den op dit punt bij uitstek deskundigen mijningenieur J. Versluijs in het publiek tetoogd, dat een desbetreffend onderzoek niet langer dan een jaar behoeft te duren. Op de hem gestelde vraag waarom dan de begeerde gegevens niet reeds lang ter beschikking staan, werd uitdrukkelijk geantwoord dat de daarvoor noodige systematische onderzoekingen nooit verricht zijn. Worden zij echter eenmaal systematisch aangevangen, dan kan men binnen een jaar zoover zijn, dat door deskundigen uit de uitkomsten een voldoend volledig inzicht in de werking van het Bataviasche artesisch bekken verkregen kan worden."') Ik wensch technische details hier zooveel mogelijk te vermijden. Echter schijnt het mij van genoegzaam algemeen belang met een enkel woord de verschijning te vermelden van een verhandeling van meergenoemden ingenieur Versluijs, getiteld: Contribution a la theorie de 1 ecoulement de l'eau souterraine. Amsterdam, 1914. ^) Zie de Javabode van 13 Februari 1914, en het Bat. van 10 en 12 Maart d. a. v.
Nwsbld.
3Ö7
Hoe „theoretisch" dit geschrift blijkens den tttcl ook moge schijnen,^—de schrijver komt daarin tot een 'resultaat van bij uitstek praktische waarde, n. 1. eene methode om uit gemakkelijk te verrichten waarnemingen te geraken tot een volledig inzicht in de werking van een artesisch bekken. Zooals de schrijver aan het slot van zijn verhandeling vermeldt, is deze methode rechtstreeks toepasselijk op het artesisch bekken van Batavia. De brochure werd gunstig beoordeeld in het weekblad „De Ingenieur", terwijl in ditzelfde tijdschrift nog een nadere toelichting van den schrijver verscheen' in verband met de praktische toepassing van zijn onderzoekingen"*). * * In verband met den oorlog in Europa beleven wij jaren van ernstige besnoeiingen op de uitgaven van tal van takken van gouvernements dienst. Is het nu verantwoord, millioenen te veel te besteden aan één noodeloos kostbare drinkwaterleiding, terwijl in tal van gewesten in geheel Indië door de regeering tonnen geweigerd moeten worden voor den aanleg der meest noodige bevloeiïngswerken, spoorwegen en rijwegen, die de rente van het aanlegkapitaal veelvoudig zouden opbrengen, en die strekken moeten om nieuwe arbeidsvelden te ontsluiten voor Indië's 40 miilioen zielen? Terwijl b.v. zelfs de enkele tienduizende guldens niet beschikbaar bleken, welke noodig zijn om de langjarige onderzoekingen op het gebied van zeevischvangst tot een praktisch resultaat te doen leiden, tot heil van Indië's zeevarende bevolking? Om maar niet eens aan Batavia's Europeesche ingezetenen de vraag te stellen, of het hen onverschillig is of hun drinkwaterrekening vijftig of honderd gulden 's jaars zal bedragen? Komaan, mijne heeren? Een jaar lang hard gewerkt aan het systematisch onderzoek van Batavia's artesisch bekken, zoo noodig ook aan een geregeld deskundig onderzoek van het artesisch water, en voorts aan gedetailleerde ontwerpen zoowel voor een artesische waterleiding als voor een bronwaterleiding, zoodat na de principieele beslissing onmiddellijk met de uitvoering begonnen kan worden. Mij dunkt, dat het doel de moeite waard is! Het is duidelijk, dat in deze millioenenkwestie he' aloude bureaucratische argument; „er is reeds beslist' geen gewicht in de schaal zal kunnen leggen. Batavia, met zijn talrijke goede artesische putten, kan zonder bezwaar nog één jaar wachten op zijn „tiptop" waterleiding. .Daarom: beter ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald. Batavia, 31 Mei 1915. INGENIEUR. Zie De Ingenieur van 1915, no.'s 2 en 9.
B É V U E S V A N D E INDISCHE BUREAUCRATIE. (Overgonomen u/h Soerabajasch Handelsblad en 5 Augustus 1915).
van 4
Sinds ruim twintig jaren is de Indische regeering doende om ondernemers van landbouw en nijverheid die gebruik maken, hetzij van heerendienstwegen, hetzij van desawagen, te verplichten de schade die zij hieraan berokkenen door het karrentransport te vergoeden.
308
INDISCH B O U W K U N D I G T I J D S C H R I F T .
Van 1894 tot 1896 gingen van de regeering circulaires uit die de hoofden van gewestelijk bestuur op Java noopten tot het indienen van rapporten over de boven aangeduide quastie. In deze rapporten werd over 't geheel de billijkheid van het beginsel cener verplichte medewerking tot herstel der bovenbedoelde schade erkend. Men kan hierover lezen een Nota over het gebruik van desawegen ten dienste van ondernemingen van landbouw of nijverheid op Java en Madoera. Alvorens op dit onderwerp nader in te gaan, eerst iets over de heerendiensttvegen. Het karakter dezer wegen wordt door den naam aangegeven. In 1905 {Staatsblad nr. !04) werd de verplichting der ondernemers van landbouw en nijverheid tot herstel der door hen aangerichte schade vastgelegd. De ordonnantie sprak van extra-schade, door het karrentransport der bedoelde ondernemers aangericht. Jaarlijks had het hoofd van gewestelijk bestuur het bedrag der vergoeding vast te stellen. De bovengenoemde ordonnantie leefde slechts een jaar. De heeren bureaucraten hadden eene omissie begaan. Deze ommissie school — zoo vermoed ik, want zij is nooit openbaar gemaakt — in art. 19 van de Comptabiliteitswet, welk artikel zegt dat regelingen, strekkende tot invoering etc. van belastingen, niet in werking treden voordat bij de begrooting op die uitvoering geiekend is. Nu stond in de begrooting niets omtrent de nieuwe belasting, die van de ondernemers van landbouw en nijverheid zou worden geheven. Ergo was die heffing in strijd met de comptabiliteitswet en moest zij worden ingetrokken. Dit was de eerste bévue op dit terrein van de heeren bureaucraten. Het is bekend dat later aan de gewestelijke raden werd overgelaten een wegenbelasting als de bovenbedoelde te heffen. Over de vergoeding van de aan desawegen toegebrachte schade is heel wat te doen geweest. Sommige adviseurs der regeering waren voor een wegenbelasting, andere prefereerden een karrebelasting, inden zin eener gewestelijke heffing van een licentierecht van transportkarren. Hoe de belasting vast te stellen? Het is duidelijk dar dit een lastige geschiedenis is. Ondernemers, met een bepaalden aanplant (bijv. van suikerriet) konden aangeslagen worden naar den maatstaf der uitgestrektheid, maar andere industrieelen boden niet een zoodanigen maatstaf. Voor eenige suikerbibit-ondernemingen Averd zelfs in overweging gegeven het spoorvervoer als een aanwijzing te beschouwen. Het vernuft der raadslieden van de regeeritig leidde tot geen resultaat. De schade, die een bepaalde onderneming aan bepaalde desawegen toebrengt, welke ook door andere ondernemingen gebruikt worden, laat zich eenvoudig niet vaststellen. Zoo koos de regeering efen omweg. Zij verplichtte de ondernemers tot herstel der beschadigde desawegen. Zorgden die personen hiervoor niet, uit eigen beweging of na aanschrijving, dan zou zich de wrekende hand van het gezag vertoonen: de assistent-resident zou hun kunnen verbieden van de bewuste wegen gebruik te maken. Overtreding van dit verbod zou met een geldboete gestraft worden. (Staatsblad 1901, nr. 161). Gelukkig is deze verordening van een toelichting voorzien in den vorm van een circulaire aan de residenten op Java en Madoera. Uit deze circulaire blijkt dat de regeering eerst getracht heeft „langs minnelijken weg tot een bevredigende oplossing te geraken." De residenten werden nl. uitgenoodigd met de belanghebbende ondernemers regelingen te treffen omtrent een bijdrage hunnerzijds voor het onderhoud van de beschadigde wegen en de daarin gelegen bruggen.
31 AUG. 1915.
Hiermee hadden de bestuursambtenaren weinig succes. De suikerfabrikanten—de ondernemers in quaestie ~ toonden minder toeschietelijkheid dan door de regeering verwacht was. En zoo verscheen de ordonnantie van 1901, nr. 161, verplichtend tot herstel der aangerichte schade. Waren de dessas niet zulke gebrekkige organisaties, de regeering zou zich niet zoo nauwlettend met de quaestie van het herstel der desawegen hebben behoeven te bemoeien. De Inlandsche gemeente-ordonnantie is in theorie heel aardig. In artikel 7 van deze ordonnantie (Staatsblad 1906 nr. 83) wordt aan het desabestuur de zorg opgedragen voor de instandhouding en bruikbaarheid, overeenkomstig de daarvoor gegeven voorschriften van de gemeentelijke openbare werken, zooals wegen met daarin gelegen bruggen en duikers. Een organisatie als een Nederlandsche gemeente zou een ondernemer die haar wegen door karrentransport zwaar nadeel toebracht, weten te dwingen om dit nadeel te vergoeden. Het is duidelijk dat een inlandsche desa óf zal berusten óf liaar ontstemming zal uiten door het molesteeren van karrenvoerders, de vernauwing van bruggen (waardoor de karren tegengehouden worden) enz. In de ordonnantie van 1901 (nr. 161) werd nog gezegd dat eventueel de resident, met goedvinden der betrokken gemeenten aan ondernemers het gebruik van desawegen kon verbieden. Teekenend voor de binnenlandsche toestanden is dat de regeering heeft moeten veranderen; het „goedvinden" der desa's was in eenige gevallen — onder druk van boven! — niet te verkrijgen. De zinsnede werd gewijzigd als volgt: „nadat de betrokken gemeenten in haar belangen zijn gehoord." (Staatsblad 1915 nr. 314). Dezer dagen is de ordonnantie van 1901 (nr. 161) juncto die van 1905 nr. 314 ingetrokken om plaats te maken voor eene met een wijdere strekking. Het nieuwe Staatsblad (nr. 464), te vinden in de Javasche Courant van 30 Juli, verplicht behalve particuliere ondernemingen van landbouw en nijverheid ook „andere ondernemingen of personen ", die hun karren over desawegen doen rijden. Overigens wordt in de verordening geen verandering gebracht. Opmerkelijk nu is het, dat één artikel in de nieuwe verordening onmogelijk kan worden nageleefd, nl. het derde. Dit bepaalt het volgende: een ondernemer wien het gebruik van bepaalde desawegen verboden is, ziet dit verbod ingetrokken als de assistent-resident verklaart dat de ondernemer ten slotte voldaan heeft aan het gebod om de wegen te herstellen. Ontstaan hierover geschillen, dan beslist in hoogste instantie de resident, ,,zoo noodig na ingewonnen advies van den eerstaanwezenden waterstaatsambtenaar." Aan de Javabode komt de verdienste toe te wijzen dat. . . sinds 1910 geen eerstaanwezende waterstaatsambtenaren op Java en Madoera meer bestaan! Het blad voegt hieraan de volgende kantteekeningen toe: „Nu doet zich de moeilijkheid voor, dat zelfs niet is aan te wijzen, wie thans de vroegere functies van eerstaanwezend op Java en Madoera vervult, zoodat de bedoelde bepaling in het geheel geen toepassing kan vinden. Het lijkt ons onvermijdelijk toe, dat de gesignaleerde fout, zoowel om practische als theoretische redenen door wijziging van de nieuwe ordonnantie zoo spoedig mogelijk wordt weggenomen. Ten slotte wenschen wij onze verwondering er over uit te spreken, hoe het mogelijk is dat in een wetgevend product, dat zoowel door departementsambtenaren, door de algemeene secretarie en door den raad
31 AUG. 1915.
INDISCH B O U W K U N D I G TIJDSCHRIFT.
van Nederlandsch-Indië behandeld is, zulk eene storende fout kan blijven staan. Legislatieve arbeid schijnt dan toch wel heel moeilijk te zijn." Welk gezicht moeten de heeren bureucraten hierbij nekken? Laat ons recapituleeren: De ordonnantie tot regeling van de vergoeding der schade aan heerendienstwegen (Staatsblad 1905, nr. 104) moest wegens een gemaakten flater worden ingetrokken. De verordening tot regeling dezer materie in betrekking tot de desawegen (Staatsblad 1915, nr. 464) moet ! eveneens wegens een gemaakten Hater worden ingetrokken om een noodig gebleken wijziging te ondergaan. Hierbij zij nog aangestipt dat enkele maanden geleden de beruchte bekendmaking in de Javasche Courant van 1914, nr. 72a, (verbod van het publiceeren van medcdeelingen omtrent vreemde oorlogsschepen in onzen archipel) is moeten worden ingetrokken, op grond dat de wettigheid dezer — vermoedelijk door den algemeenen secretaris gedane — bekendmakmg kon worden aangetast. Waarlijk, het wetten maken is een bedrijf waarin onze bureaucraten nog wel eenige oefening van noode hebben. Als de heeren eens tot regel maakten, alvorens de producten hunner wijsheid in het ambtelijk nieuwsorgaan te publiceeren, de Indische pers te raadplegen?.. M. V A N G E U N S . De wegenbelasting. Gisteren heb ik eenige beschouwingen gewijd aan de verordeningen met betrekking tot het herstel van aan heerendienst- en desa-wegen toegebrachte schade. In hoofdzaak beperkte ik mij tot den legislatieven kant van deze quaestie. Er is echter nog een andere zijde. Ten aanzien van de heffing van een bijdrage voor het herstel der schade aan heerendienstwegen mag de \raag gesteld worden, of deze heffing op goede gronden te verdedigen is. Zij is nl. een retributie voor een zeker genot. Is dit genot afwezig, dan wordt de retributie een ongerijmdheid en een onbillijkheid. Moet één ondernemer betalen voor zijn en voor anderer genot, dan kan van de retributie hetzelfde gezegd worden. Er bestaan slechts weinige gevallen waarin de bilh]kheid eener heffing manifest is. In een streek zonder industrie verrijst een fabriek met een druk karrentransport: hier is een belasting op haar plaats. Zoodanige gevallen zijn echter schaarsch. Hier op Java kruisen op de heerendienstwegen al- • lerlei belangen elkaar. Er ontstaat een weefsel van zulke belangen en hierin vormen lang niet altijd die van de grootondernemers de dikste draden. Laat ons een streek nemen waar de afvoer van inlandsche producten zooals tabak, mais, ketella en kapok op de ouderwetsche manier in karren geschiedt. In diezelfde streek bevinden zich suikerfabrieken die haar "et per railbaan aanvoeren en het product, zonder gebruik te maken van het gewone wegenvlak, per spoor of per prauw naar de kusthaven zenden. Het genot van den weg valt hier toe niet aan de suikerondernemers maar aan de inlandsche karrevoerders. loch betalen de laatsten niets en worden de eersten •n de wegenbelasting aangeslagen. Hier komt nog bij dat die aanslag in vele gevallen leerkomt op een gooien met de muts. 'n beginsel is de belasting goed. Maar het verkeers- ' *2zen is zoo rijk gevarieerd, dat in de meeste gevallen ^^n maatstaf voor de toepassing der belasting onvind- 11 baar is, I!
309
Zoo komt de heffing in tal van gevallen praktisch neer op willekeur. Bij den gewestelijken raad van Soerabaja is door belanghebbende suikerfabrikanten gemotiveerd verzet gedaan tegen de belasting. De voorstanders zullen het tegen dit verzet wel afleggen, denk ik. Het vraagstuk der waterverdeeling. Naar de Javabode verneemt is door den directeur B. O. W . aan den te zijner beschikking gestelden ingenieur der 2de klasse Ch. G. Cramer een commissiereis opgedragen naar Pekalongan, Cheribon, Semarang, Madioen en andere gewesten op Java, ten einde plaatselijke onderzoekingen in te stellen naar de werking van de aldaar bestaande regeling betreffende het watergebruik voor landbouwdoeleinden, inzonderheid z. g. n. ,,dag- en nachtregeling". De heer Cramer heeft kort geleden reeds met zijn onderzoekingsreis een aanvang gemaakt. Het ligt in de rede, dat, wanneer men eenmaal geheel op de hoogte is van den werkelijken staat van zaken in eene bepaalde streek, het zeer wel mogelijk zal zijn, door technische voorzieningen en door wijziging van de bestaande waterreglementen, verbetering aan te brengen in de huidige waterverdeeling. KORTE MEDEDEELINGEN O V E R G E N O M E N UIT VERSCHILLENDE BLADEN. Havenverbeteringen, De telegraaf heeft ons de mededeeling gebracht, dat een wetsvoorstel is ingediend voor het tot stand brengen van de verbetering van den toegang uit zee naar de haven van Amsterdam, waarbij o. a. sluiswerken ter lengte van 350 meters, ter breedte van 40 meters en met eene walerdiepte van 13.70 meter zijn voorzien. Deze afmetingen overtreffen de gelijksoortige voor het Panama-kanaal, maar zullen, als zij voltooid zijn, nog niet de kroon spannen. Te Liverpool is nu een programma van havenverbeteringen in uitvoering, dat 30 millioen gulden vordert en waarop o. m. voorkomt de bouw van een havenkom van 460 meter lengte en 14 meter waterdiepte, die als laad- en losplaats en tevens als droogdok zal kunnen gebruikt worden. Voor het laatste doel kan de kom met een sluis worden afgesloten en ledig gemaakt. In verband met dit dubbele doel is de breedte van de. kom zoodanig gekozen dat zij nagenoeg door die van een schip gevuld wordt. Daarmede wordt het gebruik van dit werk van zelf beperkt tot de Oceaanstoomers van het type van de Oceanic en de gewezen Lusitania. De lengte van 460 meters is gekozen in anticipatie op verdere ontwikkeling van dit type. Ook te Londen, dat langen tijd met zijn haven ten achteren gebleven is, zijn groote havenwerken in uitvoering Zij bestaan hoofdzakelijk in nieuwe havenkommen („docks", zooals men die in Engeland noemt). Behalve aan den stadsoever van de Theems, worden die stroomafwaarts ter hoogte van Tilbury gebouwd. Ter laatstgenoemde plaats is de waterdiepte het grootst en zullen de schepen met den meesten diepgang kunnen worden geherbergd. De havenkom van Tilbury verkrijgt eene kadelengte van 900 meters en de toegang daartoe eene vaardiepte van 13.73 meter bij hoogwater. De toegangssluis is echter op 18 meter beneden dit peil gefundeerd, zoodat in de toekomst, wanneer dit noodig mocht worden, aan schepen met grooteren diepgang toegang zal kunnen worden verleend.
310
INDISCH B O U W K U N D I G T I J D S C H R I F T .
Ook te Southampton is men druk bezig de haven geschikt te maken voor de scheepvaart der naaste toekomst. Daar is een nieuw droog- en natdok in aanbouw, dat niet minder dan 500 meters lengte krijgt met een waterdiepte van 16.15 meter bij hoog water. New-York overtreft met zijn maatregelen om de oceaanreuzen een gemakkelijken toegang in zijn haven te verzekeren al het andere. Sedert 10 jaren is het doende een nieuw kanaal te graven, het Ambrose-kanaal, dat 10 kilometers lang, 60 meters breed en bij laag water 12 meters diep is. Voor dit werk moeten 50 millioen kubieke meters vaste stof uitgegraven worden en worden reusachtige baggermolens gebruikt, die tot 18 meter beneden den waterspiegel kunnen graven. Havenwerken staan tegenwoordig overal ter wereld vooraan onder die openbare werken, waarvoor men niet schroomt veel geld uit te geven om met de eischen van den tijd niet ten achter te geraken. Zelfs voor een haven van minder belang als Strafford in Engeland, heeft men voor uitbreidings- en verbeteringswerken 38 millioen gulden over. Te Kobe in Japan zijn voor havenverbeteringen 25 millioen gulden beschikbaar gesteld. Te Ranggoen zijn onlangs zeer kostbare verbeteringswerken voor de haven gereed gekomen. Het havenbeheer ten ontent is door de ervaring ook gedwongen met dien geest rekening te houden. De eischen aan haveninrichtingen hier te lande gesteld, vinden echter eene beperking eenerzijds in de waterdiepte van het Suez-kanaal en anderzijds in redenen die het gebruik van reuzenschepen op den weg van Europa naar Azië tegengaan. O p dezen weg doen de schepen een groot aantal havens aan en vervallen zij daardoor in belangrijke kosteri voor havengelden. Met de grootte van de schepen nemen deze kosten toe. Schepen van reusachtige afmetingen vinden daarom op dezen weg eerst belang, wanneer de lading, die zij in elke haven op dien weg vinden, zoo omvangrijk is, dat de vracht deze meerdere kosten goed maakt. T o t nog toe zijn de reuzenschepen alleen in de vaart gebracht op den Atlantischen Oceaan, waarop tusschen de haven van afvaart en die van bestemming meestal maar één tusschenhaven wordt aangedaan. De havengelden drukken op die vaart de exploitatie in veel mindere mate dan het geval zou zijn op den weg van Europa naar Azië. Bovendien is de exploitatie van de reuzenschepen voorshands nog geen groot voordeel gebleken. Javaansch marmer. W e zagen heden morgen bij de firma van Deutekom en de W a a l eenige voorwerpen, die in de Wadjakfahriek te Toeloeng-Agong vervaardigd zijn van het Javaansch marmer, dat daar uit het gebergte gezaagd wordt. Dit licht gekleurde marmer voldoet zeer goed. De kleur is aangenaam en staat vooral goed voor lambrizeeringen. Ook voor vloeren is het uitstekend. W e zagen een waschtafel, marmeren blad met zijstukken, die een aardig effect maakte. Vooral vielen ons op twee hooge standaards voor beelden. Deze zijn vervaardigd van het zeer zelden voorkomend gekleurd marmer. Z e zijn keurig en de roode vlammen in het marmer maken een zeer aangenamen indruk. De kleur is niet druk, maar juist voldoende om een fraai geheel te vormen. W e konden meteen opmerken, dat de Javanen zeer geschikt zijn voor het bewerken en polijsten van marmer. W i e dit marmer zien wil, is welkom bij de firma van Deutekom en de Waal, die dan tevens een photo zal laten zien van een groot en net uitgevoerd
31 A U G . 1915,
grafmonument te Soerabaia. Ook dit is van da Javaansche marmer vervaardigd. Ook bij den bouw van het Hotel van den Leger, commandant te Bandoeng wordt een ruim gebruik van Wadjakmarmcr gemaakt, zoo o.a. voor de hoofdtrap, die toegang tot de verdieping geeft en voor vloeren, Een groot deel van het buitenwerk als sokkelplaten en plinten, wordt in Bobos-trachyt uitgevoerd, afkomstig van de groeven in Cheribon. D E I N D I S C H E B E G R O O T I N G 1916. Burgerlijk Openbare
Werken.
H e t eindcijfer v a n beide hoofstukken f 770225 lager. V o o r buitengewone uitgaven is f 3.573.900 en v o o r maatregelen in het belang v a n de e c o n o mische ontwikkeling ,, 30.550 minder uitgetrokken. D a a r e n t e g e n is v o o r g e w o n e uitgaven meer a a n g e v r a a g d
is in totaa
f 3.604.45ft „ 2.834.225.
Rest f 770.225. O n d e r g e w o n e uitgaven is meer a a n g e v r a a g d voor; Aanschaffing en uitzending v a n benoodigdheden voor den dienst der burgerlijke o p e n b a r e w e r k e n f 1 T r a k t e m e n t e n v a n het personeel en v e r d e r e uitgave» v a n den dienst v a n den w a t e r s t a a t en 's Langs burgep lijke o p e n b a r e w e r k e n f 185.000. V e r n i e u w i n g en nieuwe w e r k e n aan gebouwen ondei burgerlijk beheer f 1.014.000. O n d e r h o u d en herstelling zoomede vernieuwing en nieuwe w e r k e n aan bevloeiings- en afwateringswerkei bruggen, wegen en a n d e r e w a t e r s t a a t s w e r k e n f 1.572.O0I A a n k o o p , herstelling, o n d e r h o u d en transport van materialen v o o r den algemeenen v o o r r a a d en daarmede in v e r b a n d s t a a n d e uitgaven f 175.000. D a a r e n t e g e n is minder uitgetrokken v o o r : Assaineering van de Oedjoeng f 250.000. Algemeen wegenplan v a n Java ,, lOO.OOO D e h o o g e r e raming van de g e w o n e uitgaven houdt ten deele v e r b a n d met de uitbreiding van den dienst in het algemeen en is overigens een gevolg van de omstandigheid, dat — evenals in de laatste drie jaren " mede rekening is gehouden met uitgaven voor bevloeiingswerken van geringen o m v a n g en v o o r den aanleg en de verbetering v a n wegen zoowel o p Java en Mad o e r a als o p het eiland Sumatra, v o o r zoover betrekking h e b b e n d e o p nieuwe w e r k e n na 1912 toegestaan. Bedoelde uitgaven w e r d e n tot en met 1912 gebracht ten b e h o e v e v a n de economische ontwikkeling, onder welk hoofd thans alleen nog zijn uitgetrokken de uitgav e n v o o r de voortzetting of voltooiing v a n reeds ond e r h a n d e n zijnde, in 1912 dan wel te voren toegestane, w e r k e n v a n de voormelde strekking. Deze omstandigheid verklaart tevens de lagere raming v a n de uitgaven v o o r maatregelen in het belang van de economische ontwikkeling.
Personeel
PERSONEEL. van het departement.
De uitbreiding van de werkzaamheden als een gevolg van de exploitatie van de groote havens deed bij Q^ afdeeling Havenwezen behoefte gevoelen aan versterking van administratief personeel, terwijl bij het Personeel van den Waterstaat en de burgerlijke openbare werken een uitbreiding met 7 teekenaars noodig bleek. Verder is bij deze begrooting gerekend op de bezoldiging van
INDISCH B O U W K U N D I G T I J D S C H R I F T .
31 AUG. 1915.
een drietal opzichters van den waterstaat en 's Lands burgerlijke openbare werken ten bedrage van respectievelijk f 375, f 270 en f 270 's maands, of te zamen f 10.980 's jaars. Deze ambtenaren zijn sedert geruimen tijd bij wijze van proef ter beschikking van den Chef der irrigatieafdeeling Brantas gesteld voor het toezicht op
bruggen, ivagzn, enz.
De uitgaven voor vernieuwing en nieuwe werken aan bevloeiings- en afwateringswerken en aan waterkeeringswerken en voor aanleg verbetering van wegen (maatregelen in het belang van de economische ontwikkeling) buiten beschouwing latende, wijst deze onderafdeeling, vergeleken met 1915, eene vermeerdering van uitgaven aan van f 974.500. Deze vermeerdering is in hoofdzaak to? te schrijven aan de hoogere raming der uitgaven voor de volgende groepen van werken: Voor onderhoud en herstelling van bevloeiings-, afwaterings- en waterkeeringswerken zoomede van bruggen, wegen en andere daarop betrekking hebbende waterstaatswerken is respectievelijk f 295.600 en f 80.800 meer uitgetrokken. Voor zooveel eerstgenoemde groep van werken betreft, is de hoogere raming hoofdzakelijk een gevolg van de omstandigheid, dat thans rekening is gehouden met de uitgaven wegens de afschaffing der heerendiensten ten behoeve van het onderhoud van bevloeiings-, afwaterings-en waterkeeringswerken in de gewesten Soerabaja, Pasoeroean, Besoeki, Madioen en Kediri, welke uitgaven ten vorlgen jare werden uitgetrokken. W a t laatstgenoemde groep van werken aangaat, houdt de hoogere raming verband met de herziening der gewoon- onderhoudsfondsen over het tijdvak 1916-1920. Voor vernieuwing en nieuwe werken aan assaineeringswerken is f 178.200 meer uitgetrokken. Deze vermeerdering is een gevolg van de omstandigheid, dat voor werken in het belang van de verbetering van de afwatering en de rioleering van de hoofdplaats Cheribon, waaraan dringende behoefte bestaat, een bedrag van f 200.000 is opgebracht. Voor vernieuwing en nieuwe werken aan bruggen, wegen en andere daarop betrekking hebbende waterstaatswerken is f 423.000 meer geraamd. Bij de begrooting voor 1916 is op dezelfde bevloeiwgs- en afwateringswerken van grooten omvang gereend als bij die voor het jaar 1914. De totale kosten van al die werken zijn geraamd op f35.773.166 -f- f 151.000 = f 35.924.166. Van dit bedrag zal vermoedelijk onder ultimo 1915 "og te verwerken zijn rond f 15.645.000,
311
Voor 1916 is uitgetrokken f 1.750.000, zoodat e r n a 1916 nog te verwerken zal overblijven f 13.8950.00. Onder de in den bovenbedoelden staat voorkomende groote werken zijn zoowel begrepen de werken, welke geacht worden rendeerend te zullen zijn, als dezulken, waarvan de rentabiliteit geacht wordt niet vast te staan. Voor waterkeeringswerken is in totaal voor 1916 een bedrag van f 530.000 uitgetrokken, waarvan voor de Buitenbezittingen f '35.000. Voor 1915 was het totaal bedrag f 330.000, waarvan f 30.000 voor de Buitenbezittingen, en voor 1914 bedroegen deze sommen respectievelijk 325.000 en f 75.000. Voor irrigatie-opnemingen is voor Java en Madoera uitgetrokken f 275.000 en voor de Buitenbezittingen 85.000 derhalve in totaal f 360.000 tegen : f 425.000 voor 1915. „ 400.000 voor 1914. De totale bedragen op de begrooting voor 1916 uitgetrokken voor den aanleg van nieuwe of de verbetering van bestaande bevloeiings- en afwateringswerken en waterkeeringswerken zijn op de begrootingsonderdeelen: Bevloeiings- en afwateringswerken (maatregelen in het belang van de economische ontwikkeling) f 1.700.000 Andere bevloeiings- en afwaterings„ 2.465.000 werken Waterkeeringswe rken .. 530.000 f 4.695.00Ó T e zamen f 5.725.000 voor 1915 „ 5.250.000 1914 „ 4.890.000 1913 „ 4.700.000 1912 (onder welke laatste 2 sommen echter niet zijn begrepen de voor het bandjervrijmaken van Padang en omstreken uitgetrokken bedragen). Verwerkt werd in 1914 gezamenlijk voor alle bevloeiings-en afwateringswerkenen waterkeeringswerken f 6.654.672. Laatstgenoemd jaar was door een langduringen zeer drogen oostmoesson voor uitvoering van werken bijzonder gunstig, en zoowel mït het oog op die omstandigheid als in verband met andere meer op den voorgrond tredende nooden voor 1916 schijnt het raadzaam zich ten aa.uien van de irrigatiewerken bij de raming niet te richten naar evenbedoeld cijfer. HAVENWERKEN. Verbetering van de haventoestanden te Soerabaja. Met de voortzetting van den kaaimuurbouw op den linkeroever van de Kali Mas, waarvan de kosten op f 330.000 zijn geraamd en waarvoor op de begrooting voor 1915 een bedrag van f 240.000 is uitgetrokken, zal eerst in 1916 kunnen worden begonnen. De oorzaak dezer vertraging in de uitvoering van het werk is de slappe geaardheid van den opgehoogden grond ter plaatse van het aan te leggen nieuwe spoorweg- en rangeercmplacement der staatsspoorwegen op het terrein der in uitvoering zijnde havenwerken, waardoor het bestaand spoorwegemplacement aan de Kali Mas niet vóór 1916 kan worden verlaten. Bovendien zal de dienst der staatsspoorwegen het tegenwoordig spoorwegemplacement Kali Mas eerst kunnen verlaten, indien dezen dienst een deel der kade aan de nieuwe haven in gebruik gegeven kan worden voor het lossen van steenkolen in ruil voor de thans door meergenoemden dienst gebezigde kade lang de Kali Mas.
312
INDISCH B O U W K U N D I G T I J D S C H R I F T .
Verwerkt zal vermoedelijk kunnen
worden. f 150.000 Hoewel de slibzuiger Java tot dusver te werk gesteld is te Belawan tot het maken van eene voor de scheepvaart aldaar voldoend diepe geul in de bank voor de monding der Deli-rivier en ter plaatse met succes werkzaam is, zal met het oog op de waarschijnlijkheid dat reeds in den loop van 1916 een begin met de exploitatie van een deel der havenwerken te Soerabaja gemaakt zal kunnen worden, de verdieping der vaargeul in het Westgat met kracht ter hand genomen moeten worden, zoodat de/afa-zelfs al mocht de voor Belawan bestelde nieuwe slibzuiger in 1915 nog niet ter plaatse aangekomen en in bedrijf gesteld zijn-reeds vóór het einde van 1915 haar arbeid te Soerabaja zal moeten aanvangen en in 1916 voortzetten. Voor de bediening en het onderhoud -daarvan wordt noodig geacht aarvan worat nooaig geacnt ,, 192.000 lyz.UUU In totaal is dus voor dezen post te rekenen op f 342.000 Havenbouw te Soerabaja. In totaal is te rekenen op een uitgaaf van f 3.011.000, waarbij kosten der verbinding met het net der staatsspoorwegen nog niet opgegeven kunnen worden. Verbetering van de haventoestanden te Semarang. Bij de havenwerken te Semarang, die sedert Maart 1914 niet meer in aanneming doch in eigen beheer worden uitgevoerd, worden thans proeven genomen om uit te maken op welke wijze de wegens de ongunstige gesteldheid van den ondergrond ontstane verzakking, van de caissons kan worden verholpen en m den vervolge voorkomen. Wijl de voortzetting der werken in hoofdzaak afhankelijk is van den uitslag der proefnemingen, gaat het uiteraard bezwaarlijk om voor 1916 een eenigszins betrouwbaar ramingscijfer vast te stellen. Met mbegrip van het a la suite gevoerd personeel zal als een zeer globaal bedrag voor dezen post zijn te lekenen op f 500.000. Verbetering van de haventoestanden te Makassar. In het geheel is voor dezen post te rekenen op f 2.505 2Ü0. Verbetering en uitbreiding van de haven van Tandjong Priok. Hiervoor is te rekenen op f 1.590.000. Haveninrichting in de Pantai Timorbaai (Bali). In 1916 stelt men zich voor te verwerken f 150.000 terwijl voor de verbetering van de havenwerken te Tjilatjap gerekend is op een uitgaaf van f 507.000, voor verbeIzring van de haventoestanden te Belawan op f 839.600, voor verbetering van de idem te Emmahaven op ongeveer f 200 ÜÜO. Van de uitgaven bestemd voor havenwerken noemt de memorie van toelichting nog f 3.000.000 voor Telok Niboeng (Residentie Oostkust van Sumatra, 5 K.M. benedenstrooms van Tandjong Balai), f 40.000 voor de Sabangbaai, f 10.000 voor Telok Taboean (Aroebaai, Residentie Oostkust van Sumatra.) DRINKWATERLEIDINGEN. Voor den aanleg van een drinkwaterleiding voor Pasoeroean uit de Oemboelanbron wordt voor 1916 gerekend op een bedrag van f 200.000, voor een voor Bandjermasin op f 300.000. W a t betreft het aanleggen van een drinkwaterleiding te Makasser, merkt de memorie het volgende o p : Voor drink- en badwater moet men te Makasser zich behelpen met putwater, dat onder alle omstandigheden ontoereikend en bovendien niet ten volle betrouwbaar is. Niet alleen stelt de openbare gezondheid ter plaatse
31 A U G . 1915.
den eisch, dat op eene minder primitieve wijze in deze' eerste levensbehoefte wordt voorzien, maar ook het belang der haven is hierbij betrokken, voorzoovet betreft de waterverstrekking aan schepen. Eenige in vroegere jaren verrichte boringen, waarvan de laatsten tot op groote diepte werden voortgezet, hebben aangetoond dat de kans op het verkrijgen van artesisch water als uitgesloten is te beschouwen. Ook zijn op niet al te grooten afstand van de hoofdplaats geen bronnen aanwezig, waaraan water in voldoende hoeveelheid kan worden ontleend. Men is derhalve voor de voorziening in de behoefte aan drinkwater aangewezen op de Berang-rivier, waaraan op ongeveer 10 Kilometer zuidoostelijk van Makasser water zal worden onttrokken, hetwelk, na eene afdoende zuivering te hebben ondergaan, zal worden opgepompt naar een hoogreservoir om van daar uit over de plaats te worden verdeeld. Ofschoon het ontwerp nog niet geheel gereed is, is het werk voldoende voorbereid om met grond te mogen verwachten dat het in 1916 in uitvoering kan komen. Om met de werkzaamheden in dat jaar te kunnen aanvangen wordt een som van f 300.000 noodig geacht. ASSAINEERINGEN. Ten aanzien van de assaineeringen van den Oedjong wordt opgemerkt; Aangezien nopens den aankoop van het grootste gedeelte der op te hoogen 126 bouws moerasgronden op den rechteroever der Pegirian-rivier, welk gedeelte in één hand is, geen overeenstemming kon worden verkregen, zoodat gerechtelijke onteigening noodig bleek, is in 1914 aan het werk niets verricht kunnen worden. Voor 1916 is een bedrag van f 200.0ÜO opgebracht HULPINRICHTINGEN. Ter bespoediging van de lossing van prauwen op en nabij het terrein van den Grooten Boom aan de Kali Mas ter hoofdplaats Soerabaia werd in 1913 tot de onderhandsche aanschaffing van een tiental electische kranen overgegaan. Deze werktuigen zijn in het laatste kwartaal van het vorige jaar te genoemder plaatse opgesteld, terwijl vijf daarvan al dadelijk in exploitatie zijn kunnen worden gebracht. Voor het uitoefenen van toezicht op de behoorlijke bediening en het onderhoud der kranen, zoomede voor het voeren, van de exploitatie van het bedrijf, is de indienststelling noodig van een ,,Chef kraanbedrijf," op eene bezoldiging van f 250 's maands, waartoe al dadelijk bij wijze van tijdelijken maatregel is overgegaan. Verwacht wordt dat in 1916 de tijdsomtandigheden zoodanig zullen zijn gewijzigd, dat in dat jaar 10 in stede van 5 kranen in werking kunnen worden gebracht. De exploitatiekosten van bedoelde kranen zijn voor 1916 geraamd op f 12500, waarvan f 7800 voor personeel bij deze onderafdeeling en f 47C0 voor het doen van verdere uitgaven bij onderafdeeling 210 is uitgetrokken. M U T A T I Ë N O N D E R H E T TECHNISCH P E R S O N E E L BIJ D E B. O . W . , S. S. EN GENIE. (Van/met 16 tot/met 31 Augustus 1915.) Benoeming, ontslag en verlof. B. O. W. Benoemd tot hoofding, bij den Waterstaat en de B. O. W . J. H. Thai Larsen thans tijd. die betrekking bekleedendc, onder aanteekening, dat hij den titel zal voeren van hoofding. 2de kl.
INDISCH B O U W K U N D I G TIJDSCHRIFT.
31 Aug. 1915.
Tot tijd onderopz. a. C. van Leeuwen, b. J. C. Geway, c. F H . Schultz, wordende hij toegevoegd aan a. den chef der 1ste waterstaatsafd. voor de verbetering van het wegennet in de res. Preanger-Regentschappen, b. c. den tijd, directeur van de haven van Makasser.
s.s. Benoemd tot onderopzichter, A. Brandisz, thans op maandgeld werkzaam. Plaatsing
en
Overplaatsing.
B.O.W. Bepaald: Dat de opzichter 3de kl. M. F. Versteegh bij de directie geplaatst blijft. Toegevoegd: Aan den chef der irrigatie afd. Serang teneinde op diens bureau te worden werkzaamgesteld de architect A. L. F. J. van den Dungen Gronovius thans toegevoegd aan den chef der irrigatie afd. Serajoe ; aan den res. van Timor en Onderh, teneinde als eerstaanwezend waterstaatsambt, in diens gewest op te treden de opzichter 2e kl. J. E. Ch. van Goch, thans toegevoegd aan den chef der 1ste waterstaatsafd; aan den res. van Bali en Lombok voor het doen van opnemingen en het maken van ontwerpen ten bshoeve van de verbetering van bevloeiïngswerken in Zuid-Bali de opzichter 3de kl. C. Th. Föret, thans toegevoegd aan den res. Benkoelen; aan den chef der 1ste waterstaatsafd., teneinde bij den algemeenen dienst te worden werkzaamgesteld, de opzichter 3ekl. a. }. C. Sacré, b. G. J. G. Coster, thans a. toegevoegd aan den res. van Benkoelen, b. geplaatst bij de directie ; aan den res. van Menado de opzichter 2de kl. J. P. Brouwer, thans geplaatst bij de directie ; aan den chef der 1ste waterstaatsafd. teneinde bij de Gouvt, waterleidingen in de res. Batavia te worden werkzaamgesteld de opzichter 3de kl. A. C. Rhemrev, thans toegevoegd aan den res. van Menado. Geplaatst: Bij de directie de opzichter 1ste kl. J. B. Willemsz Geeroms thans toegevoegd aan den chef der 1ste waterstaatsafd. Overgeplaatst: Van Medan naar Tandjong-Balei de aan den tijd. directeur van de haven van Beiawan toegevoegde tijd. ingenieur 3de kl. P. L. Diepen. B. O.
W.
Door den directeur: Toegevoegd: Aan den chef der 1ste waterstaatsafd. voor de verbetering van het wegennet in de res. Preanger-Regentschappen de opzichter 3de kl. W . J. Tarenskeen, thans toegevoegd aan den res. van Djambi: aan den res. van Djambi de opzichter 3de kl. L. A. van der Geugten, thans toegevoegd aan den chef der 1ste waterstaatsafd. aan den chef der irrigatie afd. Serang de opz. 3de W. Soewito, thans toegevoegd aan den chef der werken tot bevloeiïng uit de Tjiocdjoeng in Noord Bantam; aan den chef der werken tot bevloeiïng uit de Tjioe°Joeng in Noord Bantam voor de uitvoering van irriflatiewerken in de afd. Pandeglang en Lebak, res.
313
Bantam, de opz. 3de kl. W . Ch. Mac Lennan, thans toegevoegd aan den chef der irrigatie afd. Serang ; aan den res. van Bali en Lombok, de opz. 3de kl. E. W . Patiwael, thans toegevoegd aan den chef der irrigatie afd. Tjimanoek; aan den res. van Sumatra's Westkust de opz. 1ste kl. F. K. }. Burchartz, thans toegevoegd aan den hoofdingenieur voor de inspectie van den waterstaatsdienst in Noord Sumatra. aan den hoofding, voor de inspectie van den waterstaatsdienst in het oostelijk gedeelte van den Archipel voor a. het samenstellen van een plan voor de verbetering der secundaire wegen in de Minahasa, het indienen van eene raming van kosten voor het vastgesteld hoofdwegenplan voor de Minahasa en de opnemingen van de wegsverlegging tusschen Kairagi-Paniki W a n a en ten behoeve van de verbetering der hoofdwegen Pataraan Passo—^Tomohon—Sonder^—Kawangkoan en Toempaan, res. Menado, b. het traceeren van een weg, strekkende tot verbinding van het wegenstelsel van Maros met dat van de landstreken langs de golf van Boni, afd, Maros, Bonthain en Boni, gouvt: Celebes Onderh, c. het traceeren van een voor voertuigen geschikte verbinding door Midden Timor, tusschen Koepang en Atapoepoe en voor de leiding van de uitvoering van het weggedeelte Tjamplong-Bokkong, res. Timor en Onderh, d. het traceeren van en voor voertuigen geschikte verbinding door Midden-Timor tusschen Koepang en Atapoepoe, res. Timor en Onderh, a. b. c. d. met aanwijzing van de hoofdplaats Makasser als standplaats, de a. Ing. 3de kl. J. R. van Alphe en adsp. ing. H. Salomonson, b. Ing. 3de kl. J. H. Blok, c. tijd. ing. 3de kl. B. E. Asmussen. d. tijd. Ing. 3de kl. S. Strung en tijd. Onderopzichter G. G. F. W . Taschner, a. b. c. d. thans toegevoegd aan den insp. voor de Verkeerswegen op de Buitenbezittingen. Bepaald: Dat de aan den chef der werken tot bevloeiïng uit de Madioenrivier toegevoegde adsp. Ing. M. G. M. Kaulbach aan dien chef wordt toegevoegd in het belang van den dienst in de sectie Madioen van de toekomstige irrig afd. Solorivier. 5. 5. Toegevoegd: aan den chef van den aanleg S. S. in Zuid-Sumatra, de benoemde onderopzichter A. Brandisz ; aan den hoofding, belast met de leiding en uitvoering van het werk verbetering der spoorwegtoestanden in en om Soerabaia de opzichter C. Monteiro, thans geplaatst bij de exploitatie der- Oosterlijnen ; aan den Chef der Verkenning en Opname van Staatsspoorwegen op Java en de voor de op Java in de Buitenbezittingen benoodigde waterkrachten, de tijd. onderopzichter G. R. Voorneman. Tijdelijk
belast:
met de waarn. der betrekking van onderopzichter Willy Lie, thans op maandgeld werkzaam. Geplaatst: bij de Expl. der Westerlijnen de tijd. waarnemend onderopzichter Willy Lie. Overgeplaatst: van de Exploitatie der wester- naar die der oosterlijnen en toegevoegd aan den Adjunct-afdeelings-chef, belast met het beheer van hoofdwerkplaatsen te Madioen en met aanwijzing van Madioen als standplaats de adjunctchef der 3e afdeeling G. F. Berg.
314
INDISCH B O U W K U N D I G TIJDSCHRIFT.
31 Aug. 1915.
Geplaatst: op het bureau van den hoofdinspecteur de onderopzichter F. A. Parent, thans gedetacheerd bij den dienst van den Sumatra-staatsspoorweg en de Ombilinmijnen. O p het bureau van den hoofdinspecteur en toegevoegd aan den ingenieur F. W . L. Prochazka voor de voorbereidende werkzaamheden in verband met den aanleg van eene tramlijn m Banjoewangi de tijd. onderopzichter G. L. J. Kempen. Door den chef der expl. der Westerlijnen ;
voor de voorbereidende werkzaamh. in verband me den aanleg van een tramlijn: in Banjoewangi, de tijd ing. F. W . L. Prochazka thans geplaatst bij den aanleg der lijn Bandjar-Perigi in Krawang de tijd. ing. S. Upton, thans geplaats bij den aanleg der lijn Cheribon-Kroja.
Toegevoegd: Aan den adjunct-afdeelingschef belast met het beheer van onderafdeeling I en II, der 3e afdeeling met Meester-Cornelis als standplaats de adjunct-chef dier afdeeling, K. F, Kerkhoven, thans geplaatst op het bureau van den chef der 3e afdeelmg. Aan den chef der 3de afd. W . F. Staargaard voor de uitvoering van het werk „uitbreiding werkpl. te Meester-Cornelis de bouwkundige F. Cornelisse, thans toegevoegd aan den hoofding, belast met de leiding en uitvoering van het werk ,,verbetering der spoorwegtoestanden in en om Soerabaia"; met bepaling, dat die toevoeging wordt beschouwd als eene tewerkstelling bij den aanlegdienst.
Van Padang naar Tabing de onderopz. J.C. Looyei en hem als kring van werkzaamheden aan te wijzei het traject K. M. 16 tot K. M. 19,
Geplaatst: O p het bureau van den hoofdinsp. chef van den dienst der S.S. op Java;
Door den chef der expl. van den Sumatra S.S. end Ombilinmijnen. Overgeplaatst:
Geplaatst: Te Soerabaja Goebeng de opzichter-werkpl. H. van den Bergh. Overgeplaatst: Van Soerabaja Goebeng naar Kertosono de mach J. G. Heim; en van Kertosono naar Blitar de mach. P. Loth. Van de expl. der Wester naar die der Oosterl. de adjunct- chef 4de afd. J. Haremaker. van den aanleg der lijn Cheribon Kroja naar het bureau van den hoofdinsp en toe te voegen aan den ing. S. Upton voor de voorbereidende werkzaamheden m verband met den aanleg van een tramlqn in Krawang, de opzichter H, C. Vitalis.
KOOPT UW
MATERIALEN bij de
firma s die in dit blad adverteeren. Verwijst bij Uw inkoopen naar de advertenties in dit blad. N V
Boekhandel en Drukkerij M A S M A N c^ SI K O l N K - - S e n i d U i n g
g. 1915 erband me Prochazka Ijar-Perigi s geplaats iS.S. endf
C. Looyeii te wijzen
pi. H. var de mach. '. Loth, )osterl. naar het aan den zaamheden 1 in Kra-
[
de ^ ^9t
't.
INDISCH BOUWKUNDIG TIJDSCHRIFT. '.plaatst: 1 hoofdinspecteur de onderopins gedetacheerd h\] den dienst )oorweg en de Ombilinmijnen. len hoofdinspecteur en toegeF. W . L. Prochazka voor de nheden in verband met den in Banjoewangi de tijd. onTipen. )1. der Westerlijnen ; gevoegd: ingschef belast met het beheer 1 II, der 3e afdeeÜng met ndplaats de adjunct-chef dier )ven, thans geplaatst op het 3e afdeeling. afd. W . F. Staargaard voor werk „uitbreiding werkpl. te vkundige F. Cornelisse, thans ding. belast met de leiding en „verbetering der spoorwegrabaia"; toevoeging wordt beschouwd I den aanlegdienst. olaatst: den hoofdinsp. chef van den
Cf
31 Aug. 1915.
•
/VH/i
A^a/n/ V]Z
/fiJlipC Affon AC/n
voor de voorbereidende werkzaamh. in verband m den aanleg van een tramlijn: in Banjoewangi, de tijd ing. F. W . L. Prochazt thans geplaatst bij den aanleg der li)n Bandjar-Pe™ in Krawang de tijd. ing. S. Upton, thans geplaal bij den aanleg der lijn Cheribon-Kroja.
•
'}
Door den chef der expl. van den Sumatra S.S. en Ombilinmijnen. Overgeplaatst: Van Padang naar Tabing de onderopz. J.C. Looyi en hem als kring van werkzaamheden aan te wiizs het traject K. M. 16 tot K. M. 19, Geplaatst: Te Soerabaja Goebeng de opzichter-werkpl. H. v; den Bergh. Overgeplaatst: Van Soerabaja Goebeng naar Kertosono de mac
J. G. Heim;
en van Kertosono naar Blitar de mach. P. Loth Van de expl. der Wester naar die der Oosterl. adjunct- chef 4de afd. J. Haremaker. van den aanleg der lijn Cheribon Kroja naar bureau van den hoofdinsp en toe te voegen aan u^ ing. S. Upton voor de voorbereidende werkzaamhede in verband met den aanleg van een tramlijn in Kn wang, de opzichter H. C. Vitalis.
p^jêiAmj
AAUC
/ijLc^pü^^ /
KOOPT ÜW
^TERIALEN bij de ./
ia s die in dit blad adverteeren. ijst bij Uw inkoopen naar de ties in dit blad. N V Boekhandel en Drukkerij MASMAN & STROINK — S.emarang.
^ . GoA^örtlt/k AS/? xi'
^m^ ^Sn^eih „ „
n è
„ „
£.WM/
60^4
f0.10
2.65 , Mr.20 „
„OJI „0.12^
>rojsjy\r
Per 7,