Waterlandstichting Scheet of donderslag? Ewald Engelen In de herfst van 2001 stond het Amerikaanse kapitalisme er stralend bij; hogere groeicijfers dan Europa en Japan, lagere werkloosheid, hoge scores op innovatieindices, en beurskoersen die weliswaar een zeker hapering vertoonden maar nog immer in het teken van de ‘stier’ stonden. Dat veranderde allemaal, kunnen we nu terugkijkend constateren, toen op 16 oktober dat jaar het energieconcern Enron volkomen onverwacht grote kwartaalverliezen bekend maakte. In de daaropvolgende weken bleek deze lieveling van de Amerikaanse belegger met terugwerkende kracht jaren van winsten te moeten corrigeren. Toen op 22 november de Amerikaanse beurswaakhond bekend maakte een groot boekhoudkundig onderzoek te zullen beginnen, werden de ergste vermoedens bewaarheid; de stralende winstcijfers die Enron al die jaren had gepresenteerd bleken valselijk te zijn opgepoetst. En de rest is geschiedenis, zoals dat heet; Enron is ontmanteld; de werknemers verloren hun baan en hun pensioengelden; de huisaccountant ? een van de vijf groten der aarde ? is weggevaagd; bestuursvoorzitter Kenneth Lay overleed aan de vooravond van zijn rechtzaak; en de VS kent nu zulke strikte verantwoordelijkheidseisen voor bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen (Sarbanes Oxley) dat de burgemeester zijn beklag doet over het sterk teruglopend aantal beursintroducties aan de New Yorkse aandelenbeurs. Mijn boodschappen voeren mij dagelijkse over de Eerste en Tweede van der Helststraat in de Amsterdamse Pijp, langs het Sarphatipark naar de Albert Cuyp. Het moet ergens eind oktober of begin november 2001 zijn geweest dat mij op zo’n wandeling, hoog vanaf een blinde muur op de hoek van de Eerste Jan Steenstraat, een Billboard van de Rabobank toegrijnsde waarop de triomfantelijke tekst te lezen stond: ‘Het was tijd voor aandeelhouderskapitalisme. Het is tijd voor de Rabobank’. Rasechte Teutoburgers Wie zijn geschrift tooit met de naam ‘manifest’, zoals de Waterlandstichting heeft gedaan met ‘Het Sociaal-Kapitalistisch Manifest’, wekt grote verwachtingen. Manifesten zijn gespierde politieke geschriften die haaks staan op de gevestigde
pagina 1 van 9 - www.waterlandstichting.nl
meningen van vandaag en die haaksheid niet conformistisch trachten te verhullen maar juist uit zijn op rumoer, kabaal en furie. Dit manifest, daarentegen, maakt wel alle gestes die bij het genre horen, maar produceert niet een ‘bang’, zoals een manifest betaamt, maar slechte een ‘whimper’, of in goed Nederlands: niet een donderslag maar een scheet. Hoe komt dat? Volgens mij zijn daarvoor drie redenen. Ten eerste omdat de auteurs van het manifest (waar ik tot mijn grote verbazing mijn eigen naam tussen zag staan; wat dit commentaar een schizofreen tintje geeft) er blijk van geven slecht op de hoogte te zijn van de tijdgeest. De omstandige uithaal naar het zogenaamde ‘Angelsaksische kapitalisme’ die in het eerste deel wordt verwoord, wekt de suggestie dat, vrij naar Uderzo en Goscinny, heel Nederland reeds is veroverd door de perfide Angelsaksen op een kleine vesting in het centrum van Amsterdam na, die moedig weerstand weet te bieden tegen de ondermijnende krachten van het aandeelhouderskapitalisme en het ‘Rijnlandse kapitalisme’ met hand en tand poogt te verdedigen. Toegegeven, er is een tijd geweest dat deze hedendaagse reprise van de slag om het Teutoburgerwoud een zekere realiteitswaarde had. Ook ik heb mij rond de milleniumwende met woord en daad gekant tegen de wettelijke herziening van het Structuurregime en plaatste de uitbreiding van de zeggenschapsrechten van aandeelhouders die deze moest realiseren in een bredere golf van neoliberalisering die werd opgestuwd door een harde en gure Westenwind. Het aardige van die poster van de Rabobank die op die vriendelijke herfstdag van 2001 vanaf een beschimmelde muur in de Amsterdamse Pijp wenkte, was dat zij een eerste zonnegloren bood van een nakende wende. Zij vertelde namelijk dat de Nederlandse politieke en economische elite het onderling allesbehalve eens was. Want toch niet te ontkennen viel dat de Rabobank kan worden gerekend tot de ruggengraat van de Nederlandse economie en dat zijn bestuurders nauw verweven waren met nationale politiek en openbaar bestuur ? zoals een kleine wijle later werd gesymboliseerd door de overstap van CDA-coryfee Herman Wijffels van de top van de Rabobank naar de top van de poldereconomie, namelijk de SER. Sommigen hesen zich inderdaad met lust en liefde op het schild van de aandeelhouder. Anderen echter toonden zich rasechte Teutoburgers en pleitten slechts voor wat aanpassingen hier en daar zonder aan de centrale logica van het Nederlandse onderhandelingsbestel te willen morrelen. Naar mijn mening hebben de laatste sinds die beloftevolle november van 2001 een geleidelijke, maar daarom niet minder klinkende overwinning behaald. Het nieuwe
pagina 2 van 9 - www.waterlandstichting.nl
structuurregime bleek niet zo heet te worden gegeten als het werd opgediend. De corporate governance codes van die jaren zijn blaadjes op een rustige polderlandse vijver gebleken, geen stenen. De voluntaristisch Wet Medezeggenschap Werknemers is na kritiek van werknemers en werkgevers door De Geus schielijk weer ingetrokken. En zoals recente affaires bij Stork, Ahold en -ASMI leren: bestuurders en aandeelhouders zijn lang niet altijd vriendjes, maar vaak ook gezworen vijanden. En ook de andere punten van de neoliberale agenda ? liberalisering, privatisering en deregulering van publieke dienstverleningsmarkten, infrastructuurmarkten en arbeidsmarkten ? lijken zo langzamerhand hun ‘utopische potentie’, om met Habermas te spreken, te hebben verloren. Recentelijk mocht ik als staflid van de WRR aanwezig zijn op een bijeenkomst van het Rijksbrede strategieberaad. Dat zijn besloten bijeenkomsten waarop alles en iedereen die er in raadgevend Den Haag toe doet ? SER, CPB, SCP ? met de voeten op tafel mag nadenken en meepraten over onderwerpen die bepalend zijn voor het Nederland van morgen. Deze bijeenkomst was gewijd aan de economische structuur van Nederland. Uit de bijdragen van de verschillende sprekers liet zich goed een ‘nieuwe consensus’ over de toekomstige economische structuur van Nederland afleiden. In een zevental slagzinnen luidde deze: ? Marktwerking, maar niet tot iedere prijs; ? Concurrentie is goed, maar coöperatie beter; ? Ruimte voor beroepseer; ? Geen flexibiliteit zonder zekerheid; ? De overheid is betrouwbaar of zij is niet; ? Geen kenniseconomie zonder medezeggenschap; ? De verzorgingsstaat is geen kostenpost maar een investering. Wie deze slogans legt naast de ‘zeven principes’ van sociaal-kapitalistisch beleid die de Waterlandstichting voorstaat, moet tot zijn verbijstering constateren dat deze sociaal-liberale denktank zich met zijn manifest pontificaal in het midden van de nieuwe polderlandse consensus heeft gesitueerd. Een manifest moet schuren, moet boos maken, kwaad bloed zetten. Maar zeg nou zelf: wie wordt hier boos van? Rinnooy Kan in ieder geval niet. Ingenieurssocialisme Ten tweede ademt het manifest de ietwat bedompte lucht van de Nederlandse macro-economische traditie. Nergens anders bestaat zo’n hechte relatie tussen statistisch apparaat, macro-economische advisering en economische faculteiten als in Nederland. En nergens anders hebben macro-economische kosten-baten
pagina 3 van 9 - www.waterlandstichting.nl
analyses zo’n bepalende invloed op de praktische politiek als in Nederland. Hoezo einde van de maakbaarheid? Hoezo toenemende populistische scepsis jegens academische expertise? Opgezet door Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen in de eerste jaren van de wederopbouw om met behulp van rationale beoordelingstechnieken tot optimale allocatie en benutting van productiefactoren te komen, is deze macro-economische machine nog altijd beeld-, smaak- en geurbepalend als het gaat om economisch beleid. En laten we wel wezen: in Nederland is alle beleid macro-economische beleid, omdat overal een prijskaartje aan hangt, en dus alles alvorens besloten te worden eerst moet worden doorgerekend door, juist, het CPB. Ik verdenk politieke partijen er zelfs van (ik zal niet zeggen wie) hun macro-economische paragrafen niet te hebben laten afhangen van wat zij, om welke politiek-filosofische of ideologische redenen ook, ergens van vinden, maar van wat het in de macroeconomisch modellen van het CPB in termen van groei en werkgelegenheid volgens hen goed zal doen. Het wetenschappelijk paradigma van deze kliek van macro-economen die in Nederland het beleidsveld bezet houdt is niet neoklassiek te noemen, maar bestaat uit een eclectische mix van diepgewortelde economische waarheden en een vooral kwantitatieve kennis van de Nederlandse economie en haar instituties. Noch kunnen zij gemakkelijk politiek worden geduid, ook al vermoed ik dat zij, als erfgenamen van Tinbergens ingenieurssocialisme, overwegend sociaaldemocratisch zullen stemmen. Belangrijker is dat zij een zeer specifieke partitionering van de Nederlandse sociale werkelijkheid voor natuurlijk houden. Er is daarbuiten een ‘ding’, een ‘object’, dat wij ‘economie’ noemen, dat ding heeft duidelijk nationale grenzen, en de staat beschikt over een aantal ‘knoppen’, ‘sociale zekerheid’ geheten, met behulp waarvan hij dat ‘ding’ kan besturen. Zelden wordt deze partitionering expliciet gemaakt, en zelden wordt nagedacht over wat flexibilisering en internationalisering betekenen voor de afbakening van dat ‘ding’ dat wij ‘economie’ noemen en daarmee voor het stuurvermogen van de staat via de knoppen van de ‘sociale zekerheid’. Ook hoofdauteur De Beer draait mee in dit macro-economische beleidscircuit. Ook al verhoudt hij zich kritisch tot wat hij het dominante groei-dogma van zijn stamgenoten noemt, en verzet hij zich hevig tegen de meer reductionistische effecten van de neoklassiek economiebeoefening, hij geeft er desalniettemin blijk van zich maar moeilijk te kunnen losmaken van de partitionering van de sociale werkelijkheid waarop zijn vakbeoefening stoelt. Bovendien is de ideale toehoorder
pagina 4 van 9 - www.waterlandstichting.nl
naar wiens retorische eisen en wensen dit manifest is gemodelleerd de wetgever. Ook daarin onderscheidt het zich niet van de programma’s en beleidsadviezen die in het politieke centrum van Nederland ? de ‘square mile’ van het Haagse stadscentrum ? de vele bureaus bedekken. Er wordt wel gesproken van een overheid die adviesverslaafd is, maar heeft U wel eens gedacht aan de verslavingsdichtheid aan de zijde van de ‘pushers’, de adviesproducenten. De Nederlandse macro-econoom kan zich godsonmogelijk losmaken van de narrenrol die hij nu al 56 jaar speelt. Zijn opleiding, zijn socialisering, zijn haardracht, zijn aanhef, zijn stemgeluid, zijn schoeisel ? alles is er op gericht om een succesvolle beleidsadviseur te zijn. En dat wreekt zich. In stijl, metaforen, adjectieven, objectieven en opzet geeft het manifest er blijk van geen twijfel te kennen. De wereld is zoals zij is; de feiten zijn zoals zij zijn; de cijfers zijn zoals ze zijn en moeten aan het woord worden gelaten (in een post-ideologisch tijdperk niet voor niets de meest gebruikte retorische strategie tijdens verkiezingsdebatten). Als wij maar helder formuleren wat wij willen bereiken, kunnen wij dat, met behulp van de ons ter beschikking staande middelen, ook zonder twijfel bereiken. Deze kordate, zelfingenomen, maar ook wat lachwekkende arrogantie prikt op allerlei momenten door de tekst heen. Vertwijfeld vraagt de sociologisch geschoolde lezer (ik), maar ook de kritische krantenlezer (U), zich af waar de sporen van de liberale, sociaal-democratische en christendemocratische maakbaarheidskritieken gebleven zijn. Je hoeft geen radicale globalist of radicale postmoderne sociaal-constructivist te zijn om te worden bekropen door een licht geërgerde scepsis als je leest wat de staat volgens de Waterlandstichting allemaal weer moet gaan doen. Maar lieve mensen, verzucht je dan, de staat, zo is toch gebleken, wil het niet, weet het niet en, vooral, kan het niet! Niets zo potsierlijk, en niets zo ondermijnend voor het vertrouwen in de democratie, om politici op Haagse pleinen met veel aplomb te horen verkondigen dat het per wet nu allemaal geregeld is (bijvoorbeeld de tussenschoolse opvang op basisscholen) om thuisgekomen te moeten constateren dat er niets geregeld is (geen geld, geen overblijfkrachten, alleen een papieren verschuiving van verantwoordelijkheden van ouders naar school). Iets meer scepsis ten opzichte van de macro-economische beleidswerkelijkheid, iets meer twijfel over de sturingsmogelijkheden van de staat, iets meer oog voor de handelingsvrijheden van niet-statelijke actoren, en iets meer ironie jegens de eigen ambities, hadden het manifest een stuk aantrekkelijker gemaakt. Dilemma’s Het gevolg daarvan ? en dat is de derde reden waarom het manifest een scheet in
pagina 5 van 9 - www.waterlandstichting.nl
plaats van een donderslag is ?is dat het zich weliswaar midden in de nieuwe polderlandse consensus heeft gesitueerd (vooral met deel A en B), maar dat het tegelijkertijd vanaf veel te grote hoogte is geschreven (vooral deel C). Hoewel de centrale boodschap van het Manifest is dat er geen tegenstelling bestaat tussen rechtvaardigheid en groei (in economenjargon: ‘the big tradeoff’), wat terugkeert in een groot aantal van de ‘zeven principes van sociaal-kapitalistisch beleid’, laat dat onverlet dat er wel degelijk dilemma’s zijn, die node geadresseerd moeten worden maar waar het stuk gemakzuchtig aan voorbij gaat. Ik noem er vier: 1. Ook al neemt het manifest de ontslagbescherming in Nederland terecht in bescherming tegen gemakkelijke aanvallen ervan van links en rechts, dat betekent niet dat de Nederlandse arbeidsmarkt niet een groot insider outsider-probleem kent dat in het manifest onbenoemd blijft. In Nederland loopt de scheiding tussen insiders en outsiders namelijk niet langs de lijn van vaste arbeidscontracten en contracten van bepaalde duur, zoals in omringende landen, maar langs de lijn van hoog- en laagopgeleid. De meeste jonge Nederlanders beginnen vandaag de dag met contracten van bepaalde duur, zowel hoog- als laagopgeleiden. Het probleem is echter dat de laatste daarin blijven hangen, terwijl de eerste doorstromen naar banen met meer arbeidszekerheden en meer carrièremogelijkheden. De oplossing daarvoor is niet versoepeling van het ontslagrecht (dat is in Nederland, afgemeten aan de totale arbeidsmobiliteit, al vrij soepel; daarnaast help je de outsiders niet door de rechten van insiders te verzwakken), maar het vergroten van de kansen op opleiding en onderwijs van lagergeschoolden in een latere fase van hun arbeidscarrière. Daarover ? en over onderwijs in den brede ? jammer genoeg niets in het manifest (iets wat opnieuw indicatief is voor het gepartitioneerde wereldbeeld van de Nederlandse macro-econoom). 2. Ruimhartig pleit het manifest voor versterking van de medezeggenschap in Nederland. Mondige werknemers moeten naast aandeelhouders kunnen meepraten over het strategisch beleid van de onderneming. Dat is niet alleen goed voor de werknemer maar ook voor de onderneming. Allemaal goed en wel, maar zonder aandacht voor het levensgrote probleem van de afnemende representativiteit van de medezeggenschap in Nederland, komt dit voorstel neer op het vergroten van de machtsinstrumenten van de insiders om hun eigen belangen te dienen (en sinds de demonstratie op het museumplein in Amsterdam van oktober 2004 weten we dat vakbonden daar, ondanks hun universele retoriek, niet voor terugdeinzen), ten nadele van de outsiders. Nederlandse ondernemingsraden worden namelijk gekenmerkt door een oververtegenwoordiging van oude, witte, mannelijke vakbondsleden (zij maken 20 procent uit van de werkenden maar nemen 57
pagina 6 van 9 - www.waterlandstichting.nl
procent van de raadszetels in) en een ondervertegenwoordiging van vrouwen, jongeren, deeltijders en migranten. Pleiten voor versterking van een zeggenschapsinstrument dat in een context van internationalisering, individualisering en flexibilisering feitelijk zijn langste tijd heeft gehad, schiet dan het doel voorbij. Beter is het om na te denken via welke andere wegen zeggenschap gestalte kan krijgen dan je blind te staren op de praalkarren uit het socialistische verleden. 3. Iets soortgelijks geldt voor het voorstel om de Nederlandse pensioengelden in te zetten om het wilde gefinancialiseerde kapitalisme van vandaag de dag te temmen. Hier zet de Waterlandstichting geduldige Nederlandse pensioenbeleggers af tegen kortzichtige buitenlandse speculanten. Dat nu is helaas een volstrekt achterhaald beeld. De omvang van de Nederlandse pensioenbesparingen zijn zo gigantisch (anderhalf maal het Nederlandse BNP) dat het merendeel van deze gelden allang zijn weg heeft gevonden naar buitenlandse beursen, buitenlandse fondsmanagers en buitenlandse fondsen. Sterker nog: de enorme groei en dynamiek van de financiële markten kan in grote mate worden herleid tot de instroom van steeds meer pensioengelden. Gedurende de jaren negentig hebben de meeste Nederlandse pensioenfondsen dan ook geleidelijk aan hun saaie, ietwat stoffige uiterlijk afgeschud en verruild voor snelle pakken, dito managers, panden en salariëringen. Pensioenfondsen als ABP en PGGM zijn belangrijke motors geworden achter de zoektocht naar steeds complexere financiële producten die meer winst beloven, en dat dat gepaard gaat met meer risico neemt men voor lief. Zeker in het licht van lage rentestanden en sinds de sluipkrach van 2001 achterblijvende aandelenopbrengsten zijn pensioenfondsen in toenemende mate de randen van de financiële markten gaan opzoeken. Zo hebben het ABP en PGGM miljarden aan Nederlandse pensioengelden uitstaan bij die vermaledijde zwerf- en durfkapitalisten die momenteel het ondernemen in Nederland tot zo’n bezoeking maken. Ook hier is het echter te gemakkelijk om te zeggen dat Nederlandse pensioenfondsen niet met deze sprinkhanen in zee moeten gaan. Pensioenfondsen hebben immers primair de plicht te zorgen voor hoge, stabiele pensioenen voor een zo laag mogelijke prijs. Als je dan moet kiezen uit lage rendementen uit aandelen of obligaties maar hoge premies enerzijds of lage premies en hoge rendementen uit deelnames in hedge en private equity fondsen anderzijds, is De keuze, in het licht van deze opdracht, snel gemaakt. Hoge premies betekenen namelijk dure pensioenen, zowel voor werknemers als voor werkgevers, en ook de gemiddelde macro-econoom dienst terug voor de koopkrachtverslechtering en belastinginkomstendaling die dat met zich meebrengt. Het zal dan ook niet
pagina 7 van 9 - www.waterlandstichting.nl
verbazen dat ook de vakbondsbonzen in de besturen van de Nederlandse pensioenfondsen in grote getale hun goedkeuring hebben gehecht aan de meer risicovolle beleggingen in zwerf- en durfkapitalisten. Wie alleen treurt om de werkgelegenheidseffecten van de strategieën die deze fondsen er op na houden maar niet ook juicht om de hoge rendementen die het oplevert, huilt krokodillentranen. 4. Opzichtig neemt het manifest afstand van de ‘nieuwe consensus’ als het gaat om de uitkeringskant van de Nederlandse verzorgingsstaat. Het bepleit hogere belastingen (die mijns inziens in het licht van een wanpresterende overheid nu al te hoog zijn), verbetering van de koopkracht van de minima en zelfs ? ja daar is weer zo’n socialistische praalwagen ? voor de introductie van een basisinkomen. Volgens de nieuwe consensus echter, die zo zelfgenoegzaam oprees uit het Rijksbrede strategieberaad waar ik als toeschouwer bij aanwezig mocht zijn, kent de Nederlandse verzorgingsstaat een aantal belangrijke weeffouten ? ik noem: genereus voor ouderen, schraperig voor kinderen; goed in uitkeringen, slecht in dienstverlening; veel vangnet, weinig trampoline ? die nodig aan correctie toe zijn. Hoewel de verkiezingsuitslag leert dat een grote groep Nederlandse kiezers die Bismarckiaanse verzorgingsstaat juist wil behouden en dat de nieuwe consensus vooralsnog dus alleen een consensus onder de Nederlandse politieke elite is, verbaast het mij in hoge mate dat ook de Waterlandstichting met haar expliciet sociaal-liberale stellingname niet verder komt dan een pleidooi voor behoud dan/wel versterking van precies die onderdelen van de Nederlandse verzorgingsstaat die mensen gevangen houden in de onwaardige positie van economische afhankelijkheid. De grote makke van de Nederlandse verzorgingsstaat in zijn huidige vorm is dat ze mensen liefdeloos uitkeringen verstrekt en hen vervolgens aan hun lot overlaat. De zwakkeren in onze samenleving zijn niet gebaat bij uitkeringen, maar met activering en uitzicht op economische onafhankelijkheid. Uiteraard spelen onderwijs en scholing daarbij een cruciale rol. Te tam, te macro-economisch, teveel oude socialistische praalwagens ? hoe komt de Waterlandstichting erbij zo’n belegen stuk af te scheiden? Ik kan slechts bevroeden dat het een combinatie is van groepsdenken en van stil respect voor het monopolie van de econoom over zijn object van de zijde van de meer geesteswetenschappelijk gevormde en geïnteresseerde Waterlanders. Volgende keer je intellectuele oppositie iets eerder en iets breder organiseren dus! Ewald Engelen is als financieel geograaf verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Op detacheringsbasis schreef hij mee aan het laatste WRRrapport pagina 8 van 9 - www.waterlandstichting.nl
De verzorgingsstaat herwogen.
pagina 9 van 9 - www.waterlandstichting.nl