/// aquarellen zag ik een bijzonder fraaie teekening „vrouwtjes op een bleekveld" in een achterbuurt van Laren; ik zag er boerendeclen, die mij aan Bosboom deden denken, en dan weer een open-lucht tafereel, vrouwenfiguren in een tuin te Schijndel, met iets zeer intiems en harmonieus in figuren en landschap In zijn woonkamer trof mij een schilderij, zomeravond te Hummelo in den Achterhoek, door den buitengewoon intensen gloed van de ondergaande zon tegen den donkeren rand van een bosch. Dekker noemde het een schets en duidde daarmee blijkbaar tevens de reden aan, waarom hij er nooit mee in het publiek was gekomen. Dat is wel jammer, want van zijn kunnen had hij nooit krachtiger bewijs kunnen geven. In de laatste vijf jaren is Dekker ijverig bezig een nieuwe mijn te ontginnen, die hij in een der woeligste en schilderachtigste wijken van Amsterdam heeft ontdekt. Het door hem gevonden artistieke exploratieveld heeft tot middelpunt de Nieuwmarkt met het gewirwar van kraampjes en daarmee saamgegroeide kooplieden, met zijn oude huizen en dampige atmosfeer. Toevallig op het gemeente-archief zijnde, werd hij getroffen door het woelige tafereel, dat hij uit de ramen kon waarnemen op de Vischmarkt, Geldersche kade, met de Nieuwmarkt aan zijn voeten en er boven uit de Schreijerstoren. Sedert heeft hij daar naar hartelust schetsen en studies gemaakt van dat echt Amsterdamsche kleinhandelskwartier. De bezoekers van de jongste vierjaarlijksche in het Stedelijk Museum hebben er een schilderij van Dekker gezien, zoo uit het volle leven van de Nieuwmarkt gegrepen, waarvan niet het minst karakteristieke is de realiteit in de figuren en de treffend juiste lokale kleur. Op zijn atelier zag ik een dergelijk tafereel (schilderij), voorstellend een kijkje op den Zeedijk van uit het raam in het gemeente-archief, met veel studie opgebouwd uit tal van schetsen door Dekker naar volkstypen genomen. Ook hier is weer zeer bijzonder het sterke coloriet, de lokale kleur van het Amsterdamsche straatleven en de realiteit in houding, loopen en gebaar van de Vrouwen en mannen uit het volk. Vooral twee vrouwen op den voorgrond zijn uit de werkelijkheid gegrepen.
Zoo heb ik in deze bladzijden 't een en ander medegedeeld uit een leven van veel strijd, toewijding en hartstochtelijke liefde voor de kunst. Maar ik mag mijn taak niet als afgedaan beschouwen alvorens ook van den mensch Hendrik Dekker nog iets gezegd te hebben. Reeds in zijn vroege jeugd leerde hij den harden kant van het leven kennen. Dekker is een van die zeldzame naturen, die de slagen van het leven wel voelen, maar wier goedheid en liefde hen toch altijd weer in staat stellen om leed te vergeten en opnieuw in de menschheid te gelooven. Aan iemand als Hendrik Dekker is het besteed, dat het zonnetje van geluk op zijn weg schijne, want wat hem aan liefde wordt bewezen, geeft hij duizendvoudig aan anderen terug. Het moge mij ten slotte vergund zijn uit den staat van dienst van den heer Dekker de volgende eervolle vermeldingen te lichten : Medaille 2e klasse te Nizza. Mention honorable: Internationale tentoonstelling te Barcelona. Eervolle vermelding: Internationale tentoonstelling te Londen. Eerelid van de Société des Aquarellistes te Brussel.
w
AT IK TEEKENDE IN ROME. DOOR G. B. HOOIJER. f 7
Teekenaars en teekenaressen, bij honderden en honderden. In het kleine pension, waarin wij een onderkomen gevonden hadden, teekenden, op twee dames en de bedienden na, iedereen. Ten eerste de zeventigjarige Kngelsche pa, en amateur-archeoloog, die nu negen winters achtereen de omstreken van Rome nasnuffelde en nateckende, natuurlijk. Dan. zijn vijf-en-zestigjarige vrouw, aanbidster van Dante, die vellen Whatman-paper voor en vellen na bedierf, al trachtende den slag weer terug te krijgen, die zij van het waterverven vroeger bezeten had. lederen keer toog zij er weder op uit en iederen keer 91
//' Ar/w/e/c // vatte zij koude en lag dan voor eenige dagen opgeborgen in haar kamer. Kn de derde van de familie, de dochter, behandelde de zaak als een hoogere burger
Het was respectabel dat doorzettingsvcrmogen van het zwakke niet meer zoo heel jonge meisje, Men kon ze zien draven, gebukt onder
I'ORTA SAN SEBASTIANO.
scholier, die voor zijn examen zit. Pompen en nog eens inpompen. Weer of geen weer ging zij er op los, met haar plank, haar teekenstoeltje, parasol en verfdoos onder den arm, alles gewikkeld in een versleten imitatatie leeren lap. Als er ijskegels hingen aan de fontein van Trevi, zat zij buiten te werken, en als de musschen zaten te gapen op de beelden voor het Quirinaal, zat zij aan Tibers oevers met haar opgespannen vel papier voor zich. Het moest en het zou er in, even als grammaire-regels er in kunnen. Iedere teekening was voor haar als een thema voor een schooljongen, als ze af was, dan was zij tevreden en meende een stap nader te staan bij de kunstvaardigheid, zooal niet bij de kunst. 92
haar teekengerij, achter de electrische trams, om de kostbare minuten niet te doen verloren gaan; we konden er op rekenen haar te laat te zien komen aan den lunch, en als we bezig waren aan de vruchten, haar te zien verschijnen in een hurry „begging pardon", en neerstrijkende op haar stoel met hoed en mantel, teckenhoed en teekenmantel, oude bekenden van het wisselend Romeinsch klimaat, nog op haar hoofd en om haar schouders, met vermoeide trekken op haar lang gezicht, en verfplekken op haar handen. Behalve mijn vrouw en ik, scharrelaar met gekleurd krijt, was er nog een jong Hollandsch meisje met haar moeder, dat heel wat meer talent bleek te bezitten dan de drie Engclschen en ik te zamen.
Zij kneep met verwonderlijke brutaliteit de zoo onhandige en onhandelbare Rafaelliverfstiften tot kruimels op haar karton, en smeerde ze met haar vingertoppen fijn, en knoeide en krabbelde er in met haar oud roestig zakmes, en dan kwamen de prachtige witte koeien uit de villa üoria Pamphili zoo geestig uit onder de ruw aangegeven parasolpijnen, dat het een genot was er naar te kijken, want het was chaos en daarin bracht zij orde en leven. Een knappe meid, van wie Holland wellicht nog hooren zal. Dat waren de pensionnaires; maar ook de pensionhoudster, een ruim zestig jarig, klein, timide, Engclsch-Duitsch juffertje, was besmet en wel met echt cngclsche waterverfsmetstof. Zij voor zich vermeende, dat alles wat aan het oog een indruk geeft van schoonheid, ook maar dadelijk kon worden gecopiëerd en medegenomen, zooals Lord Elgin, zonder copie te nemen trouwens, deed met het fries van het Parthenon en zooals Chamberlain deed met Transvaal. En daar zij een groote voorliefde heeft voor ruime en vergezichten, liet zij haar pension aan de Italiaansche bedienden over, die niet aan kunst deden, want daarvoor was het eten veel te goed en trok er op uit om den St. Pieterkoepel aan den horizont en de Tiberrivier op den voorgrond in een uurtje tijds in waterwerf op haar papier te tooveren. 't Huis komende, buiten het felle licht en zonder het heerlijk mooie, voor een doorkneed teekenaar en kleuren menger nog zoo overmoeilijk onderwerp voor oogen, vond zij terecht, dat haar werk eigenlijk nog al minnetjes was. Dan werd het goede oude vrouwtje bedroefd en dan ging zij lessen nemen op het atelier van een schilder en besloot een studio te bouwen op het dak van het huis en won rechts en links raad in wat ze toch doen moest om beter te slagen. De aquarel onder de pomp houden en uitwasschen en dan weder daarop beginnen, was dat goed? Dat had men haar verteld. ,,Neen," zei de Engelsche dame, „dan wordt je papier zoo groezelig." „Werken met dekverf dan?" ,,Neen," zei de miss, ,,dan wordt je werk XXVII. Elsevier's Xo. 2.
zoo dof." Te huis eens een van haar namaak Etruskische vaasjes trouw nateckenen en, als de vorm goed was, probeeren er de vele kleuren en tinten in te leggen, of als zij absoluut naar buiten wilde, zich bepalen tot omtrekken alleen en eerst later met licht en schaduw te werken, dat raadde ik haar aan, overtuigd dat zij dan op haar negentigsten geboortedag zich met een aardig schetsje zou kunnen verrassen. Zoo tobde zij voort, tot zij eens te huis kwam met het vaste voornemen haar kleurdoos op te bergen. Ze was gaan zitten bij de derde kolom van de linksche kolonnade om het St. Pieterplein en had getracht den hoek der kolonnade rechts, de fontein links en de hooge gebouwen op den achtergrond tot een geheel te krijgen. Maar helaas, de perspectief wilde niet zooals zij wilde, of beter gezegd: het was juist omgekeerd. En dan was zij in handen gevallen van straatjongens. Eerst hadden die om haar heen gedwaald en haar gepcuter bekeken; toen hadden zij haar waterfleschje omgegooid, en eindelijk haar gebombardeerd met kleine onrijpe peeren. Toen had zij haar boeltje gepakt en was op de vlucht geslagen. Zoo had het zenuwachtige, kleine bejaarde dametje over dat reusachtige plein gehold en de reuzenbeelden van apostelen en heiligen, pausen en kardinalen, die daar in dichte gelederen hoog in de lucht tronen op Bernini's geweldig bouwprodukt, hadden neergekeken over den rand en haar uitgelachen. Ja, als die straatjongens er niet waren, dan zou men hier zijn beenen kunnen breken over hecren- en dames-, vooral dames-schetsers, zittende op icderen straathoek en voor of in ieder gaatje en holletje. Want dat is een der eigenaardigheden van Rome, dat men er zoo onschuldig en onergdenkend mogelijk kan rondwandelen en dan bij het kijken in een doorgang of het slaan om een hoek, in eens kan komen te staan voor zoo iets schilderachtigs, of antieks of karakteristieks, dat de vingers beginnen te tintelen en men liefst dadelijk aan het werk zou willen gaan. Waarom dat niet in hinderlijke mate plaats vindt, en waarom heele scholen van water93
vervende misses in hoofdzaak slechts buiten de muren te vinden zijn, bij de Porte Molle — St. Pieter aan den horizont en Tiber op den voorgrond —- of wel op de Via Appia — ruïnes van aquaducten op den voorgrond en Albaansche bergen boven den horizont — dat leerde ik te goeder tijd. En dat men ze ook zoo veel zag zitten achter haar ezeltjes op den Palatino, in het Forum en binnen de Villa Borghese, dat was alleen omdat daar entree geheven wordt en zij die kosten ontduiken door een bewijs van vrijen toegang als artiste. De eerste teekening, die ik maakte, deed ik onder het vaderlijk oog van douane- of octrooipolitie en dus zoo rustig mogelijk. Op raad van mijn Engelschman, was ik de Via Appia opgefictst om den eersten, krachtigen indruk te krijgen van die onvergelijkelijke Campagna, zoo ruim en imposant, zoo kaal en toch zoo vorstelijk, zoo grootsch van lijnen en zoo krachtig en toch ook zoo onzegbaar van kleur. Terugkomende, met de oogen nog vol van die doorzichtige, wazige tinten over de blauwe Albaansche heuvelen, reed ik toe op de poort van San Sebastiano en werd ik sterk getroffen door de tegenstelling van die zware massa steen, de sterke kleur van het verweerde marmer, de diepe slagschaduwen naast het helle licht, en besloot ik haar morgen aan den dag onderhanden te nemen. Daar zat ik dan ook al vroeg in de schaduw van een hoogen muur, terwijl de contadini in- en uitreden op hun karretjes met die schilderachtige, scheefstaande kappen, en getrokken door hun kleine paardjes, omhangen met kleurige netten. Nadat de douanier hun pakken en zakken gepeild had met zijn ijzeren staaf, kwam hij eens even kijken hoe het vlotte met mijn werk, en toen zei hij enkele woorden, die ik niet verstond, maar toch maar als een compliment aanvaardde. Al teckenend kon ik mijn verbeelding laten werken, iets wat hier in Rome haast van zelf geschiedt, als men haar maar een weinig met lezen helpt. Heel veel belangrijks was het niet, wat die oude Via Appia-poort mij vertellen kon. 94
Zij onderscheidt zich weinig van de overige 13 poorten, die Keizer Aurelianus in zijn grooten stadsmuur aanbracht, toen het eens zoo machtige, openliggende Rome tegen vijandelijke aanvallen moest worden beschermd. Eenmaal echter heeft die poort iets zeer bijzonders onder zich zien doorgaan. Marco Antonio Colonna, de overwinnaar der Turken bij Lepanto, sloot hier in 1571 de rij der glorierijke intochten in ,,abito di grande formalita" met zijn gevangenen achter zich. evenals vroeger de Romeinsche veldhceren deden, en met die pracht van kleeding en wapenen, vaandels en banieren, zooals men afgebeeld kan zien tegen de zoldering in de groote zaal van zijn familie-paleis binnen Rome. Veel interessanter is de eerepoort van Drusus, die ik daarachter gedeeltelijk zien kon. Zij werd door den Romcinschcn senaat opgericht ter eere van Drusus, tweeden zoon van Livia bij haar eersten man Tiberius Nero, die gevallen was in den strijd tegen de Germanen, 9 Jaren voor Christus geboorte. Zijn stiefvader, de groote keizer Augustus, liet zijn lijk naar de hoofdstad brengen en het bijzetten in het prachtige, wit marmeren mausoleum, dat hij bekroonde met terrassen, waarop cypressen groeiden. Mijn verbeelding brengt nu leven op deze rustige plek. Onder het ruiterstandbeeld van den overledene, de twee trofeeën aan beide zijden daarvan opgesteld en het beeld van een zittende vrouw, die Germania moest voorstellen, waarmede de boog was bekroond, stel ik mij nu den lijkstoet voor, die de lange, rechte Via Appia vulde, zoo ver het oog maar reikte in plechtigen gang de stad van paleizen binnentrekkend. En als ik verzadigd ben van al die pracht ter eere van den vader des grooten Germanicus, dan roep ik een ander beeld op en zie den apostel Paulus langs dien zelfden weg als beschuldigde en gevangene het Rome binnenvoeren, waar hij voor Keizer Nero zou terecht staan. Zoo mijmerend en teekenend kwam ik al onder den invloed, die in Rome steeds sterker wordt, van die overstelpende massa herinneringen, die hier op dezen eenigen grond als golven over elkaar heen rollen, waarvan we het gebruisch en gebrul bijna nog meenen te kunnen
hooren; waarvan het schuren en slijpen den vorm bepaalde van den tijd, waarin wc nu leven. De Romeinen, Germania overwinnend en beschavend, Paulus het Christendom brengend in het hart van Europa, Colonna de overhcersching der Turken terugwijzend, hoe weinig wereldgebeurtenissen overtreffen die drie in belangrijkheid zelfs voor ons menschen van de 20'^ eeuw. Daarom volgt in Rome de teekenaar zoo getrouw de natuur en werkt met liefde détails uit, die hij anders wellicht zou vcrwaarloozen ter wille van het effect, want hij gevoelt het haast instinkt matig: uit die détails, zoowel als uit het geheel, spreekt het leven van vroegere eeuwen. Met mijn schets van den poort van San Sebastiano had ik mij in mijn gevoel den toegang tot Rome geopend en kon ik daar binnen naar hartelust rondzwerven, zoekend naar wat des teekenaars is. Zoo kwam ik dan in de Kerstweek, 's middags tegen vier uur ongeveer, op het pleintje aan den voet van het Kapitool terecht. Zwart van menschen stond het er, en zij verdrongen zich op de breede, steile trap, die vandaar, met 124 treden, dus zoo ongeveer zes verdiepingen hoog, opvoert naar het kerkje van Santa Maria in Aracoeli. Zoowel aan beide zijden als in het midden had zich op iedere trede een koopman of een bedelaar opgesteld, die gekleurde madonna-prentjes, kruisen, mandjes, medailles, schilderijtjes van heiligen, noten, popjes van was of schaapjes van boomwol te koop boden, of
een wond of een zweer, de stomp van een arm of een stuk van een been vertoonden en de hand uitstaken naar een aalmoes. ,,Un soldo, bello colorito, la santissima, Concezione, diario Romano, un soldo tutti,"
SANTA MARIA IX ARACOKU.
schreeuwden de verkoopers, en „un soldo Signore, Eccelenza un soldo," mompelden de bedelaars. 95
En tusschen hen opklimmend en afdalend, ging de menigte van vrouwen in helle kleeding, monniken in zwarte en grijze en witte pijen, nonnetjes met groote witte kappen over haar zwarte mantels, soldaten en burgervolk, dames en heeren, armen en rijken, ouden van dagen en kinderen, in vroolijk beweeg en in gespeel van kleuren. Toen verscheen, heel in de hoogte, op de bovenste trede, waarboven de oude, kale, baksteenen gevel van het kerkje uitsteekt, een priester in groot ornaat tusschen wierookvaten slingerende knapen, met eerbied dragende tusschen zijn beide wit gehandschoende handen een glinsterend voorwerp; en toen hij het ophief, hoog boven zijn hoofd, en het den volke toonde, zweeg ieders stem, ontblootte ieder het hoofd, of knielde neer op de treden en ruischte het om mij, ,,il bambino Santissimo." Il sancto bambino, het heilige kindeke, de gekroonde houten pop, overdekt met goud en zilver en edelgesteente, schitterde daar in de laatste stralen van de ondergaande zon, die den priester en het kerkje nog verlichtte, terwijl de trap en het pleintje reeds in schaduw lagen ; en het was zoo aangrijpend en zoo overweldigend mooi, dat mijn hart in mij opsprong en ik uitriep: .,dat moet ik teekenen " Maar toen ik den volgenden dag terug kwam, was al het volk verdwenen en mijn inspiratie vervlogen. Het ging boven mijn krachten, evenals de vergezichten over de Campagna, en daarom geef ik hier maar liever het sympatieke verhaal van den bambino dan een mislukte teekening. Het was in de diepste diepte der middeleeuwen. Het zonnige Italië gin? gebukt onder al de ellende, die eeuwen van strijd en verwoesting over het land hadden gebracht. Donker leek de toekomst en somber was de wereldbeschouwing. En het landvolk, verdrukt door edelen en priesters, school bijeen in de dorpen, die er uitzagen als vestingen, in de hoofdsteden, die geleken op forteressen, of in de hutten der herders op de verwoeste akkers, vreezend voor het verlies van de weinige have en het weinige goed, dat hun restte, onverschillig voor den dood, maar sidderend voor het vagevuur. 96
Toen kreeg de apostel der armoede, de heilige Franciscus van Assisi, de heerlijke ingeving, het Kerstfeest met een ceremonie te vieren, die liefelijk en vertroostend wezen kon voor het arme boerenvolk en hij wendde zich tot den Paus om vergunning daartoe. In het bezit van diens toestemming richtte hij zich tot een zijner vele vrienden onder de boeren van het dorpje bij Assisi, waar hij het groote feest eelebreeren zou, en verzocht hem een os en een ezel, een kribbe en hooi en stroo en alles wat er volgens het bijbelverhaal bij behoort, des avonds in het kerkje te willen brengen, en daar gaf hij toen de eerste plastische voorstelling van Jezus geboorte, die sedert door alle volgende eeuwen heen, over alle landen van den aardbol werd nagevolgd. En zooals het verhaal luidt, stond de heilige monnik den geheelen nacht naast die voorstelling, wcenende van vreugde en vervuld van onbeschrijfelijke liefelijkhcid. In het kerkje van zijn kloosterorde, dat gebouwd werd op de plaats, waar de tempel van Juno Monota heeft gestaan, bevindt zich een nis, waarin zulk een voorstelling, de natuur zoo getrouw nabootsende als mogelijk is, voor vast wordt bewaard, en die slechts met Kerstmis wordt geopend. Het houten popje, dat het kindeke Jezus voorstelt, heeft zijn eigen bedienden en zijn eigen rijtuig om zieken te bezoeken, bij wie hij eenige uren in bed verwijlde om ze genezing aan te brengen. Maar sedert een vrouw den echten bambino verwisselde met een nagemaaktcn, dien zij in zijn kleeren had gestoken en met zijn rijtuig terug gezonden, geschiedt dit niet meer. Hoe het bedrog uitkwam ? Wel, heel natuurlijk. Des nachts hoorden de monniken donderende slagen op hun kerkdeur, en toen zij aan de binnenzijde daarvoor te zamen kwamen, vol vrees voor het lot, dat hen dreigde in het Rome, waar moord en doodslag behoorden tot de dagelijksche voorvallen, toen zagen zij bij het licht van hun toorts een klein rose voetje doorsteken onder de deur, en toen zij die openden, stond daar de echte kleine, naakte Bambino Santissimo huiverend in wind en regen. Al durfde ik mij niet wagen aan de voorstelling van hem, zooals hij boven van de
trap de hulde van honderden in ontvangst nam, zoo kon ik toch de helling beklimmen, waartegen eenmaal de groote Caesar op zijn knieën was opgekropen, en trachten een schets te maken van het inwendige van het kerkje. Het zou de moeite kunnen loonen, omdat het zulk een goed type is van de vele kerken in Rome, waarin strenge vormen, antieke kolommen, heidensche overblijfselen en twij-
dragen, verwijzend naar oud modischen basilicabouw, zijn bedekt met nieuwerwetsch verguldsel, en de schilderijen van heiligen, in ovale gouden lijsten, tegen de muren van het middenschip, zijn zeker van den allerlaatsten tijd. Tusschen de twee kolommen door, zie ik in het dwarsschip, dat nu erg donker is door stellages voor reparatie, tegen de heilige
PORTICO 1)1 OTTAVU.
felachtigc relieken spreken van de vroegste tijden te midden van renaissance verbouwing, baroque architectuur en smakelooze altaarversiering. Zeker, de 22 kolommen, ongelijk van lengte en dikte, verschillend van voetstuk en kapiteel, dateeren nog uit heidensche tempels, al zijn ze ook niet uit het bloei-tijdperk van Rome's bouwkunst, maar de bogen, die zij
kapel, ook de kapel van St. Helena genaamd, waarvan de baldakijn gedragen wordt door acht kolommetjes. Onder het altaar rusten in een bekken van porfier de overblijfselen dier heiligen. Dat alles verwijst naar lang geleden tijden, waarin de christenen worden vervolgd en gemarteld ter wille van hun geloof. Maar het altaar omsluit ook nog een anderen steen, die me terugvoert naar den tijd, toen hier 97
nog de Camera Octaviani stond, de plek, waar keizer Augustus van de Sybille van Tibur de mededeeling gewerd, dat het christendom geboren was en hij daar een altaar moest oprichten „ara primogeniti Deï." Het eerste christelijke altaar! Verdwijnt daartegenover niet al het andere, het porfieren bekken, de graftombe van Mattheus van Acquasporta, door Dante genoemd, de fresco's van Pinturicchio, het bas-relief van Donatello, het rijke plafond gemaakt ter herinnering aan den slag van Lepanto? Wordt daardoor alleen niet reeds het oude kerkje, dat vroeger zoo eigenaardig Santa Maria de Capitolino heette, eerwaardiger dan de geheele reusachtige St. Pieter, zijn wijden koepel welvend over het graf van den apostel? Is het geen groot genot, in die omgeving op den ouden mozaïekvloer „Opus Alexandrinum" al teekenend en kijkend die oude tijden te gedenken ? Het heeft zoo gespookt binnen deze kerkmuren, waar in de middeleeuwen de Romeinsche Senaat vergaderde, waarin Rienzi zijn gloedvolle improvisaties hield over den goeden staat, dien hij grondvesten wilde, en waarin zijn navolger Stephano Porcari het volk bezwoer, de wereldlijke macht van den Paus te breken. Rienzi's kijk lag met dolksteken doorboord aan den voet van de hooge trap, en Porcari's lichaam bengelde aan de galg, en Rome bleef aan den Paus tot den jare 1870. En nu is het zoo rustig en stil. Bijna niemand wil zoo hoog klimmen om zijn devotie te doen. De grijze kerkbewaarder ziet niet naar mij om en stoft het altaar af, waarvan ik rechts nog een stukje teekende, en waarboven het schilderij hangt van een Franciscaner heilige van duizend jaren her, gekleed in dezelfde pij als hij, geschoeid met de zelfde sandalen als hij. Ik krijg eerbied voor dat oude mannetje, wiens geestelijke voorvaders leefden en streden en heilig werden geacht toen de voorouders van de hoogadelijkc geslachten van heden op zijn best als pages mee mochten uittrekken ter kruistocht, en waarlijk ik schaamde mij een weinig de enkele soldi aan te bieden, die hij als „ridder der armoede" zoo goedmoedig aannam. 98
140 jaren geleden kwam Gibbon hier zóó sterk onder den indruk van de omgeving, dat de geest over hem vaardig werd en hij het plan ontwierp zijn „Decline and Fall of the Roman Empire" te schrijven. Is het dan zoo verwonderlijk, dat ook ik iets van dien invloed ondervond, al ben ik maar een heel klein bcdelmonnikje in vergelijking met dien machtigen kardinaal r Er behoort moed toe, zijn klepstoeltje open te slaan op dien hobbeligcn aardhoop, die verwaarloosde mestvaalt, tegenover den portico van Octavia, want er is, geloof ik, geen plaats ter wereld, waar in den loop van vele eeuwen zooveel vuil den grond doorsiepelde als hier. Voor een veertig jaren stond hier nog op het kleine pleintje het Romeinsche Ghetto, waarin duizenden Joden opeengedrongen zaten in de schilderachtigste maar ook oudste en smerigste woningen, die men zich denken kan. Paus Paulus IV had hen er ingestopt, nu juist 450 jaren geleden, en sedert dien tijd werd iedcren avond de poort achter hen gesloten, en zaten zij gevangen tot den volgenden morgen, waarop zij weer de stad mochten ingaan, om hun negotie te drijven, mits de mannen oranjehoeden droegen en de vrouwen oranjemantels. Maar zoo waren zij ook beschermd tegen nachtelijke rooftochten en zeker van hun dak, zoolang zij de voor eens en altijd vastgestelde huur bleven betalen van de huizen, die hen oorspronkelijk ter bewoning waren aangewezen. Niet altijd was het zoo met hen gesteld geweest. Zij hadden hun tijd van glorie ook gehad. In de twaalfde eeuw waren zij meesters in Rome. Een Jood uit het geslacht der Pierleone regeert als anti-paus onder den naam van Anacletus II. Hij heeft het fort St. Angelo in zijn macht en versterkt zich in het theater van Marcellus, terwijl de ware Paus, Innocentius II, rondzwerft door Italië en niet weet, waar hij zijn hoofd zal neerleggen. En ter zelfder tijd trekt Lodewijk VII van Frankrijk ten kruistocht naar het heilige land, om dat uit de handen der ongeloovigen te bevrijden. Zijn er vreemder toestanden denkbaar?
TK.ATRU Dl MARCKI.U).
99
Vóór dezen tijd van glorie hadden zij er Of zij nu Nero tegen Paulus opzette, of nog een anderen gekend gedurende de dat des keizers toorn op andere wijze werd regeering van keizer Tiberius, toen zij 50.000 opgewekt, zegt mijn geschiedenis niet, maar zielen telden binnen Rome en hun koningen wel weet ik, dat hij den apostel later liet of hoofden, Herodes en Agrippa, een voor- ter dood brengen, op het liefelijke plekje name plaats innamen tusschen den Romein- buiten Rome, waar nu het kerkje der Trc schen adel. Fontane staat en dat hij de zwangere Poppea Trouwens, als kind verkeerde Agrippa reeds een schop gaf, waaraan zij stierf. in het paleis van den keizer, met wiens zoon Tusschen die twee glorie-tijdperken deiDrusu.s hij werd opgevoed, en het heeft Joden in Rome, ligt die van hun diepst vermaar weinig gescheeld of zijn mooie dochter val. Het was keizer Diocletiaan, die hen uit Berenice had met Titus den keizerlijken hun zeven synagogen en uit hun mooie huitroon gedeeld. zen verdreef, zoodat zij een toevlucht moesOok zijn zoon, Agrippa de jongere, had ten zoeken in de holen en catacomben onder zijn entrees ten hove, en hem moet het den Aventerio, en trachten in het leven te zeker erg gehinderd hebben, dat de joodsche blijven met waarzeggen en verkoop van apostelen Petrus en Paulus zoo de aandacht amuletten. Op de puinhoopen van hun Ghetto op zich vestigden door het verkonden van zit ik nu te teekenen den zijdoorgang naar de nieuwe godsdienstleer. Het was dan ook den Portico van Octavia, opgericht ter plaatse, op zijn verzoek, dat Nero hen beiden liet waar Metellus anderhalve eeuw voor Christus gevangen zetten. Wie weet hoe spoedig zijn portico Metelli bouwde ter herinnering daarop de doodstraf zou zijn gevolgd, als aan zijn overwinning van Macedonië. niet een andere jonge Israëliet, een komiek 25 Bronzen beelden had hij uit Griekenonder de comedianten, op verzoek van josephus land medegebracht, 25 ruiterstandbeelden een goed woordje voor hen had gedaan bij door Lycippus voor Alexander den Grooten Poppea, 's Keizers bijzit of vrouw, die smoor- vervaardigd, hem voorstellende te midden lijk verliefd op hem was. zijner gesneuvelde krijgshelden; en met die „Och, het waren maar eenige priesters, beelden had Marcellus zijn eigen eerepoort die hij kende, erg goede, onschuldige lieden, versierd. die wegens een kleinigheid door den procuAl dat moois werd door Augustus vervanrator van Judea ter verantwoording naar gen door den portico, waar Octavianus en Rome gezonden waren." Zoo waren zijn Titus en Vespasianus hun overwinningen over woorden, en op zijn getuigenis werd hun Israël vierden, die een paar honderd jaren invrijheidstelling verkregen. later weder afbrandde — zooals helaas met Zoo kwam, veronderstel ik, de apostel bijna alle mooie bouwwerken in Rome gePaulus met Poppea in aanraking, en zoo schiedde, — en die toen door Caracalla opgeschiedde het, dat hij zijn zaak bedierf nieuw werd opgetrokken, zooals hij nu nog door haar te willen bekeeren en haar te staat. verbieden te leven met Nero, nu nog twee Wat zullen de Joden dien portico hebben harer vroegere echtgenooten in leven waren. vervloekt, waarheen zij later op iederen sabVeel indruk zullen die boctpredikingen niet batdag werden heengedreven om par force op haar gemaakt hebben, vrees ik. Daar de mis te hooren in het kleine Christen ziet zij — of liever haar portret in marmer — kerkje, dat daarin werd ingeruimd. Ik zie niet naar uit. Een mooie vrouw was ze blijk- hen al samenscholen tusschen de vier kolombaar, maar veel ziele-leven is op haar ge- men, het droevig restje van de 300, die het zicht niet te onderkennen. Evenals de kop plein omringden, waarop de tempel van Jupiter van den vermoorden koning van Servië aan en Juno stond. dien van keizer Nero denken doet, zoo wekten Lange zwarte haren, afhangend op de ook de trekken van Draga de gedachte aan vettige kragen hunner mantels. Zwarte, ondie van Poppea op. rustige oogen in de gele, uitgeteerde ge100
//' zichten, half bedekt door grijze, krullende en een lachend bruin kindergezicht boven baarden. Een verkroppen van woede en een pakje vodden uit de vorige eeuw. haat of een vertoon van onverschilligheid Tot zoolang had ik het gevoel, een kinvoor deze beproeving als voor zooveel anderen, die zij hadden te ondergaan. Plooibaar, taai, gewikst en arbeidzaam volk, dat zij waren en bleven in vooren tegenspoed. Daar kijkt me een hunner nazaten over den schouder, en het is niet noodig, dat zijn makker mij vertelt, dat hij is van het oude geslacht. Zijn neus, zijn nieuwsgierigheid en zijn brutaliteit maken het me duidelijk genoeg, dat hij behoort tot het ras, dat Paus Pio Nono uit de slavernij verlosttc. En bij die twee bleef het niet. Het werd een groepje om mij heen van meisjes en jongens van allerlei grootte, maar allen vuil, en allen druk, en allen brutaal. Zoolang ik schetste, ging het nog. Zij drongen wel erg dicht tegen me op, zoodat ik haast geen ruimte overhield voor mijn arm om mijn teekengerci uit mijn zak te halen en na gebruik er weer in te stoppen, om te voorkomen, dat ze het stelen zouden; maar de stemming bleef goedwillig, zoolang zij zich amuseeren konden met het zien verVICOI.0 SANTA SAHI.NA. schijnen van een raam of deur, en die werd vroolijk, als er een mannetje derpartijtje bij te wonen in de Amsterdamsche of vrouwtje werd ingeschetst. jodenbuurt. Maar lang duurde die gemoedeDan werden die er bij geroepen om zelf lijkheid niet. Toen het langzame opteekenen te kijken, hoe zij er op stonden, en dan begon met gekleurd krijt, kregen zij genoeg poseerden zich sommige leden van het ge- van de kunstbeschouwing en kozen zij den zelschap op verschillende punten om ook te kunstenaar tot afleiding. Groote Joodjes smeworden uitgeteekend, liefst zoo dicht en zoo ten kleine Joodjes tegen me aan. Het stof vlak voor mij, dat ik niets zag dan een paar van het Ghetto, vuil van eeuwen en eeuwen, groote, heldere, ondeugende, zwarte oogen werd gestrooid op den rand van mijn hoed. 101
Een of ander onnoembaar voorwerp viel zoo nu en dan op mijn papier. Groezelige vingertjes wilden me helpen doezelen en eindelijk kreeg mijn hoed een wipje en viel over mijn teekening heen. Ik zag in, dat de stem van Israël de stem van Jehovah was en dat ik niet beter kon doen dan inpakken en verdwijnen naar christelijker buurten. Maar in geen der bruine handjes legde ik een soldo, dat was me te machtig. Toch moest de schets worden af-
minste. De kleinste kinderen, liefst de meisjes, kregen oorvijgen en trappen, dat het een lust was, voor ze nog op tien meters van me af waren. Met de grooteren werden veldslagen geleverd, die ik, als oud-militair, met belangstelling volgde. En met overmachtige vijanden werden politieke onderhandelingen aangeknoopt, gebaseerd op het principe van hulp en bijstand in gelijksoortige gevallen. Door druk te vertellen van de soldi trachtte
MONTK CKUO.
gemaakt en de détails er in gezet. Ik zeide het immers al, dat verlangt nu eenmaal Rome. Dus was ik er den volgenden dag weder terug en had het eerste half uurtje rustig tijd wat op te schieten. En toen het ongedierte kwam opzetten, had ik — a la Trochu — mijn plan gereed. Den grootsten van de bengels beloofde ik de somma van 4 zegge vier soldi, het bedrag van een hollandsch dubbeltje dus, als hij het gepeupel in miniatuur van me afhield, tot ik klaar was. Dat werkte prachtig, voorloopig ten 102
mijn beschermheilige met vuilen neus zelfs op het gemoed van twee half volwassen kerels te werken, die nu den ring van toeschouwers kwamen vergrooten. Doch daarmede toonde hij hoe jong hij nog was en hoe weinig degelijke ondervinding hij nog had van een Romeinsch achterbuurten-gemoed. Die vier soldi moesten ^rj?' verdienen. Klets, klets ging het, en als een zwerm vliegen op een hoopje suiker, zal ik maar zeggen, bij het naderen van gevaar, vloog mijn publiek uiteen. De grootmachten, die