Schoolondersteuningsprofiel “Wat heeft uw kind nodig? Wat kunnen wij bieden?”
De Kleine Reus Stichting Openbaar Onderwijs aan de Amstel September 2015
1
2
Inleiding “..Het kind is oneindig veel meer dan zijn of haar etiket..’ Peter Bovelander, juli 2014
Per 1 augustus 2014 is de wet op passend onderwijs ingetreden. Het schoolbestuur van de school waar ouders hun kind aanmelden, is vanaf dan wettelijk verplicht voor passend begeleiding te zorgen. Dat kan op de school van aanmelding zijn, maar het kan ook op een andere school zijn. Ook de financiering van passend onderwijs gaat veranderen. Ons schoolbestuur zal de komende jaren meer geld binnen krijgen voor passend onderwijs. Dat komt, omdat wij weinig kinderen naar het speciaal (basis)onderwijs verwijzen en daar worden we voor beloond. Scholen krijgen vanaf 1 augustus een vast bedrag om bijzondere begeleiding mogelijk te maken en het leerlinggebonden budget verdwijnt. In Amsterdam is er gelukkig voor gekozen om af te rekenen met tijdrovende en dure bureaucratie die het gevolg was van ‘teveel lagen’. Er is besloten om veel van de verantwoordelijkheden met bijbehorend budget bij de schoolbesturen te leggen. Ons bestuur heeft vervolgens ook het grootste deel van de verantwoordelijkheden en budget weer bij de scholen gelegd. Zodoende hebben wij meer ruimte om zelf keuzes te maken en is er meer geld voor het begeleiden van kinderen. Een nieuw begrip is het ‘schoolondersteuningsprofiel’. Scholen zijn verplicht om dat te schrijven. Voor ons is het document vooral bedoeld voor ouders. Passend onderwijs gaat over hun kind of kinderen. Het moet duidelijk maken wat de school te bieden heeft op het gebied van passend onderwijs, hoe de school te werk gaat en welke ambities de school heeft om zaken te verbeteren of te verdiepen. Het gaat hier dus om ouders goed informeren en de juiste verwachtingen creëren. Het is gebleken dat dat heel belangrijk is voor ouders, zeker als een kind bijzondere aandacht nodig heeft. Daarnaast is het document ook bedoeld voor de school zelf. Het geeft de school de mogelijkheid om het aanbod beter te formuleren, explicieter na te denken over principiële keuzes en scherper in beeld te hebben welke verbeteringen nodig zijn. Tot slot is het ook een verantwoordingsdocument. De scholen en hun schoolbestuur kunnen zo aangeven hoe zij hun maatschappelijk en wettelijke plicht vervullen. Het schoolondersteuningsprofiel is gebaseerd op de visie van stichting Openbaar Onderwijs aan de Amstel. Het gaat hier om een levend document dat jaarlijks wordt geactualiseerd. Namens de ouders en het schoolteam is de medezeggenschapsraad een belangrijk orgaan om de vinger aan de pols te houden en met de school mee te denken over dat wat goed is voor de kinderen. In ieder geval moet elk geactualiseerd schoolondersteuningsprofiel ter advies worden voorgelegd aan de medezeggenschapsraad. Alle scholen van stichting Openbaar Onderwijs aan de Amstel hanteren dezelfde indeling voor dit document. In ons schoolondersteuningsprofiel worden de volgende onderdelen behandeld: Algemene informatie Een beknopte visie op passend onderwijs Analyse van de onderwijsbehoefte van onze kinderen
3
De basisondersteuning Onze werkwijze (ondersteuningsroute) Onze arrangementen voor extra ondersteuning Ouderbetrokkenheid Geschillen Onhoudbare situaties Ambitie en ontwikkeltrajecten Begroting
4
Algemene informatie
IKC De Kleine Reus voor ontwikkelingsgerichte opvang, activiteiten en onderwijs Brinnummer: 18 UH-01 Openbaar onderwijs aan de Amstel Post en bezoekadres: Noorderstraat 6 1017 TV Amsterdam Directeur: Miriam Heijster Onderwijsconcept: Ontwikkelingsgericht 440 leerlingen ( teldatum 1 oktober 2015) 17 groepen en de Opmaatgroep. ( Het IKC bestaat verder uit een kinderdagverblijf met 29 kindplaatsen, een peuterspeelzaal met 16 kindplaatsen,buitenschoolse opvang met 150 kindplaatsen en naschoolse activiteiten voor ongeveer 250 kinderen. )
5
Visie op passend onderwijs
3.1 Visie van stichting Openbaar Onderwijs aan de Amstel In veel publicaties wordt passend onderwijs vooral neergezet als ‘iets wettelijks’. Het schoolbestuur van de school waar ouders hun kind aanmelden, is vanaf dan wettelijk verplicht voor passend begeleiding te zorgen. Dat kan op de school van aanmelding zijn, maar het kan ook op een andere school zijn. Minstens net zo vaak krijgen de financiële gevolgen de aandacht. Scholen krijgen namelijk vanaf 1 augustus een vast bedrag om bijzondere begeleiding mogelijk te maken en het leerlinggebonden budget verdwijnt. Het belangrijkste gevolg van passend onderwijs is volgens onze stichting een andere. Het onderstreept wat we allemaal al weten, namelijk dat het kunnen omgaan met verschillen tussen kinderen hoort tot de ‘core business’ van het onderwijs. Ons onderwijs moet zo passend mogelijk zijn. Dat leidt tot het uitgangspunt om kinderen zoveel mogelijk in de gewone basisschool te willen begeleiden en zoveel mogelijk in de eigen klas, door de eigen leerkracht. Pas als dat echt niet kan, hebben scholen vormen van extra ondersteuning en pas als dat niet voldoende is, kan het speciaal (basis)onderwijs tijdelijk of permanent een uitkomst zijn. Passend aanbod? Ons aanbod zal daarbij nooit 100% passend kunnen zijn voor elk kind. Daarvoor zijn de groepen te groot en de tijd en de middelen te beperkt. Los daarvan, denken wij dat een 100% passend aanbod onze kinderen niet goed voorbereid op de toekomstige samenleving die dat namelijk zeker niet is. Wij zien het als onze uitdaging om samen met ouders hiervoor de juiste balans te vinden. Wat heeft uw kind nodig? Passend onderwijs betekent ook dat we niet langer allerlei etiketten die in het verleden zijn bedacht centraal stellen, maar dat we de focus richten op wat het kind aan begeleiding van ons vraagt, wat het wel goed kan en wat dat voor ons onderwijs betekent. Het gaat om alle kinderen en niet alleen om de kinderen die ‘ergens moeite mee hebben’. De onderwijsbehoeftes van alle kinderen wegen bij ons even zwaar. In het bijzonder willen we aangeven dat kinderen die makkelijk leren of hoogbegaafd zijn net zoveel recht hebben op bijzondere begeleiding als de kinderen die moeilijk leren. Dat betekent dat we altijd goed zullen afwegen of passend onderwijs voor het ene kind wel passend onderwijs is voor de andere kinderen. Die afweging zal bepalen of en hoe we een kind op onze school kunnen begeleiden. Welke kinderen we niet kunnen begeleiden Van onze school mag u verwachten dat wij een breed repertoire hebben als het gaat om kinderen met bijzondere onderwijsbehoeftes. Desondanks zijn er kinderen die wij op onze school niet kunnen begeleiden en waarvan wij vinden dat ze het recht moeten hebben op speciaal (basis)onderwijs. Het is goed om daar eerlijk en heel duidelijk over te zijn. Het gaat om de volgende drie categorieën: a) Kinderen die meerdere uren per dag een individuele begeleiding nodig hebben bij het leren en/of het functioneren in een groep en/of voor wie voortdurend medisch personeel in de buurt moet zijn; b) Kinderen met een ernstige gedragsproblematiek waardoor het functioneren in een grote groep niet veilig en/of werkbaar is voor het kind zelf, de andere kinderen en de leerkracht; c) Kinderen die door andere omstandigheden redelijkerwijs niet veilig en werkbaar kunnen functioneren in een grote groep in het regulier onderwijs; 6
Kans om kwaliteit te versterken Wij zien passend onderwijs als een kans om onze kwaliteit te versterken en ons repertoire te verbreden. De ruimte die we binnen Amsterdam en van ons schoolbestuur krijgen, biedt mogelijkheden voor innovatie, creativiteit en ondernemerschap. Dat vraagt van ons een houding die gericht is op het per kind zoeken naar goede aanpakken en het uitproberen van mogelijke oplossingen. Elk teamlid zal het normaal moeten vinden om het eigen functioneren kritisch tegen het licht te houden en grenzen en mogelijkheden duidelijk aan te geven. Werken aan kwaliteit is bij ons altijd gericht op de complete ontwikkeling van een kind. Hoe laten we aantoonbaar zien dat we daarin van waarde zijn? Uitslagen op cito-toetsen vormen daarbij slechts één van de indicatoren om dat vast te stellen. Benutten van expertise Wij geloven dat het met passend onderwijs tijd is geworden om meer dan nu al gebeurt gebruik te maken van de kennis en expertise binnen ons team, binnen onze stichting en bij netwerken en kenniscentra. Daar moeten we de samenwerking gaan zoeken! Uitdaging Wij zien het als onze grootste uitdaging om het zo te organiseren dat we ook daadwerkelijk de tijd hebben om creatief en innovatief te zijn en van elkaar te leren. Wij willen dat kinderen en ouders voelen dat het team van De Kleine Reus alles uit de kast haalt voor de beste begeleiding van alle kinderen en daar zichtbaar lol in heeft.
Schoolspecifieke visie
In IKC De Kleine Reus staat ontwikkeling van het kind in alle opzichten centraal. Deze ontwikkeling wordt mogelijk door de begeleiding van creatieve professionals, een uitdagende omgeving, een structuur die veiligheid en vrijheid biedt en allerlei verschillende activiteiten, gedurende de hele dag. Dit kan alleen als we elkaar kennen en vertrouwen. Dit geldt zowel voor de onderlinge relatie tussen kinderen, als voor die tussen medewerkers, als ook voor de onderlinge relaties tussen kinderen en medewerkers . Ontwikkeling is alleen mogelijk als er veiligheid, nieuwsgierigheid en betrokkenheid zijn?. Dit zijn uitgangspunten voor iedere situatie en voor alle leeftijden. Ontwikkeling begint met gelukkig zijn. Hiervoor zorg te dragen is een gezamenlijke verantwoordelijkheid: van medewerkers, ouders en kinderen. We laten ons hierbij onder meer inspireren door het gedachtegoed van Kanamori: Als één van ons niet gelukkig is, is niemand het. In een vijfdeling geeft Kanamori de essenties weer van zijn visie op samen leren, werken en spelen. Deze kernwaarden staan ook op De Kleine Reus centraal: 1. Kinderen moeten kind mogen zijn, het zijn geen kleine volwassenen: spelen, plezier hebben, zich vrij kunnen voelen, ervaringen opdoen met voorrang voor hun spontane vitaliteit. Daarom trekken we er met de hele groep op uit en spelen we samen met hen in het water, in de modder, in de sneeuw. 2. Kinderen moeten goed eten en de waarde van het voedsel kennen. Daarom eet de klas samen, praten ze over het voedsel en telen ze hun eigen groenten in de moestuin op het plein en in de schooltuinen. 3. Ieder mens is een uniek wezen en mag er als individu zijn. Daarom organiseren we zowel in de 7
groep als individueel veel gesprekken waarin de gevoelens van kinderen naar boven komen. 4. Je eigen lot mag je niet in handen leggen van anderen. Het is van belang om zelf mee te bepalen wat er gebeurt op school, het onderwijs mee vorm te geven en verantwoordelijkheid te nemen. Daarom laten we de kinderen veel samen organiseren zonder tussenkomst van volwassenen. In geval van conflicten wordt de toedracht vanuit de perspectieven van alle betrokkenen gereconstrueerd. 5. Kinderen gaan soms gebukt onder de verwachtingen die in hun omgeving leven. We helpen kinderen hun eigen behoeften te formuleren en vrijuit te praten om zo eventuele druk van de omgeving weg te nemen. Daarom praten we veel met de kinderen over wat hen zelf bezighoudt en leren we hen argumenteren. IKC De Kleine Reus is een vooruitstrevende en innovatieve organisatie gericht op ontwikkeling van kinderen in de breedste zin van het woord. Dat doen we vanuit ontwikkelingsgericht perspectief. Interactie, uitdaging en gezamenlijkheid staan centraal. We gaan ervan uit dat ieder mens zich voortdurend en op allerlei vlakken kan en wil ontwikkelen en dat dit gebeurt door interactie met de omgeving. Dit zijn zowel andere kinderen, volwassenen als de fysieke wereld. We dagen kinderen voortdurend uit om een stapje verder te doen aan de grenzen van wat ze zonder hulp kunnen, en om te werken in de zone van de naaste ontwikkeling. Wij zien onze rol als meerwetende partner niet zo, dat wij de problemen voor kinderen weghalen of oplossen, maar dat we steunend en actief aanwezig zijn bij een volgende stap op onbekend terrein. Dit betekent ook dat wij vertrouwen en verantwoordelijkheid geven aan kinderen. Ze kunnen bijvoorbeeld zelfstandig op andere plekken dan het klaslokaal werken in het gebouw, ons schoolplein daagt uit tot klimmen, bouwen en ravotten, kinderen werken op de computer met goede afspraken, maar zonder filter en kinderen vanaf groep vier kunnen zelf naar het leerlandschap in nummer zes gaan. Door middel van het werken met portfolio’s en individuele gesprekken krijgen de kinderen inzicht in hun eigen leerproces en worden zij zich bewust van hun eigen verantwoordelijkheid bij hun ontwikkeling. Wij gaan ervan uit dat leren en ontwikkelen gedurende de hele dag en op verschillende plekken plaats vindt. Ontwikkeling is noodzakelijk en een voorwaarde voor plezier en geluk. Binnen het IKC zijn we behulpzaam. Dit leren we de kinderen, maar dat zijn we ook voor elkaar. Zo werken medewerkers van het IKC op verschillende plekken. Wanneer er een zieke is op het kinderdagverblijf, kunnen medewerkers van de BSO bijspringen. Tijdens de TSO zijn pedagogisch medewerkers in de klas behulpzaam op allerlei fronten. Alle medewerkers van het IKC erkennen elkaars expertise. We werken vanuit gelijkwaardigheid en hebben respect voor elkaar. Een belangrijk kenmerk van ons IKC is de sfeer. Medewerkers, kinderen en ouders, maar ook bezoekers benoemen de open en actieve sfeer op De Kleine Reus, die zich uit in vriendelijkheid en eerlijkheid. Dit is zichtbaar in de communicatie onderling als team, in de relatie met de ouders en met name ook in het werken met de kinderen. De vetgedrukte woorden zijn de waarden die we met elkaar op de IKC-studiedag in januari 2015 hebben vastgesteld, als waarden van waaruit we (willen) werken. Deze waarden zijn leidend en liggen aan al ons handelen ten grondslag.
8
Onderwijsbehoefte van onze kinderen 4.1 Inleiding Met onderwijsbehoefte bedoelen we dat wat een kind nodig heeft om zich zo goed mogelijk te kunnen ontwikkelen. Het bedienen van drie niveaugroepen valt binnen het standaardrepertoire van een leerkracht. Er zijn kinderen voor wie dat niet genoeg is. Dan zal de leerkracht meer moet kunnen of in sommige gevallen zal hij of zij extra ondersteund moeten worden. Deze kinderen bepalen de ‘zwaarte van de groep’. Voor hen ligt er een specifiek van plan voor de ondersteuning. In sommige gevallen is dat een zogenaamd ontwikkelingsperspectief. Een ontwikkelingsperspectief beschrijft vanuit een aangepast eindniveau hoe het aanbod en de begeleiding er uit moet zien. Inzicht in de onderwijsbehoefte en de spreiding van deze kinderen over de groepen kan de directeur helpen bij het maken van de juiste keuzes over de inzet van personeel en middelen. Overigens is het begrip ‘zwaarte van de groep’ een relatief begrip. De ene leerkracht kan de zwaarte van een groep anders ervaren dan een andere leerkracht. We mogen bijvoorbeeld van een ervaren leerkracht meer verwachten dan van een startende leerkracht. 4.2 Ondersteuningsmatrix ( stand van zaken op 1 oktober 2015) Als een kind op meerdere terreinen specifieke begeleiding nodig heeft, tellen ze mee bij de kolom “meervoudige ondersteuning”, maar ook bij de afzonderlijke kolommen waar het om gaat. Een kind dat bijvoorbeeld specifieke uitdaging nodig heeft en qua gedrag ook een specifieke begeleiding nodig heeft, telt mee in de kolom “meervoudige ondersteuning”, “gedrag/soc.emo.” en “MB/HB”. In de kolom “Extra onderst.” tellen de kinderen mee die naast de leerkracht ook nog door iemand anders wordt begeleid. .
Ondersteuningsmatrix op schoolniveau Gemiddelde groeps grootte
OB
Aantal kinderen met groeidocume nt
Meervoudige onder steuning
Gedrag/ soc.emo
3
6
10
MB BB
28-30 eind van het jaar. 28 28
11 3
10 3
10
Totaal
28
17
19
20
Reke nen
taal
Werk houding
10
5
28 10
5 16
11 2
38
31
18
Fysiek/ medisc h
MB/HB
2
Cl. 1
Cl. 2
1 aan vra ag 11 10
2
21
1
De Kleine Reus is gevestigd in de grachtengordel van Amsterdam. De schoolpopulatie bestaat voor een overgroot deel uit hoogopgeleid en een westers georiënteerd publiek. Er zijn in verhouding veel kinderen met een meertalige achtergrond. Ook de kinderen met een meertalige achtergrond komen uit een geletterd milieu, dat kinderen goed voorbereidt op de eisen die er in het onderwijs aan hen worden gesteld.
9
4
10
4.3 Kenmerken van de populatie
De Kleine Reus behaalt resultaten die ruim boven het landelijk gemiddelde vallen.
Extra onderst.
14
Spelling
Gem. DKR
Landelijk Niveau Niveau A waarde
B
C
D
E
n=
M3
174,7 145
4,2
A-
33
31
22
11
4
55
E3
221,3 198
4,1
A-
47
29
13
9
2
55
M4
248,9 237
4
A-
35
18
22
14
12
51
E4
280,1 263
4,1
A-
43
15
26
9
7
46
M5
125,7 127
2,3
C-
24
20
16
24
16
50
E5
130
130
2,8
C+
25
20
27
14
14
51
M6
137
134
4,3
A-
39
38
16
4
4
56
E6
140,8 137
4,3
A-
40
32
16
11
2
57
M7
144,3 139
4,5
A
52
23
17
4
4
52
M8
143,1 143
3,9
C+
20
20
29
16
15
55
Technisch Gem. lezen DKR
Landelijk Niveau
Niveau A
B
C
D
E
n=
M4 14/15 59.5
54
4.1
A-
48
10
17
15
10
52
E4 14/15
58.6
54
2,5
C
28
15
21
15
21
39
M6 14/15 86,3
82
4,1
A-
44
29
13
5
9
55
E6 14/15
gg
gg
gg
gg
gg
gg
gg
gg
gg
88
4
A-
35
28
17
15
6
54
gg
M7 14/15 92,5
Waarde
10
Begrijpend Gem. lezen DKR
Landelijk Niveau
Niveau A
B
C
D
E
n=
M4 14/15
15.9
13
4
A-
28
25
28
8
11
52
M6 14/15
43.2
32
4.4
A
50
36
13
0
2
56
M7 14/15
55.4
44
4.4
A
48
35
13
2
2
52
Waarde
Rekenen Gem. en DKR wiskunde
Landelijk Niveau
Niveau A
B
C
D
E
n=
M4 14/15
59
52
4.2
A-
44
19
21
6
10
52
E4 14/15
68.2
62
4.2
A-
43
25
16
6
10
51
M6 14/15
97.9
86
4.6
A
66
16
13
2
4
56
E6 14/15
101.2
92
4.5
A
63
21
12
4
0
57
M7 14/15
106.6
100
4.3
A
48
31
15
6
0
52
Waarde
VO-advies De Kleine Reus 2011/
%
2012/2013 %
2013/2014 %
2014/2015 %
2012 Praktijkonderwijs
0
1
2,7
Kopklas VMBO –B/K met LWOO
2
VMBO –B/K
0
2
5
VMBO-GL VMBO-T
1
2
4
2
4
1
2,7
3
7,5
3
5
3
8,1
2
3
1
2,5
2
4
2
5,4
5
9
VMBO-T met LWOO VMBO-T/HAVO
11
HAVO
3
7,5
6
10
11
29,7 10
18
HAVO/VWO
9
22,5 6
10
5
13,5 13
23
VWO
22
55
34
63
14
37,8 25
45
Totaal
40
100
55
100
37
100
100
56
Bron: jaarverslag De Kleine Reus 14-15. Voor meer toelichting verwijzen we naar dit document. .
4.4 Gevolgen voor het aanbod. Algemeen: Op De Kleine Reus is de tussenschoolse opvang zo georganiseerd dat om 11. 30 een pedagogisch medewerker (PM-er) in de klas komt en hier blijft tot 13.30 uur. In deze twee uur hebben zowel de kinderen als de leerkracht drie kwartier pauze. De overige vijf kwartier zijn de leraar en PM-er samen in de groep. Samen stemmen leraar en PM-er af waar deze extra tijd voor ingezet wordt. Dit kan zijn voor portfoliogesprekken, individueel begeleiding, creatieve vakken of andere inzet. Onderbouw: In de onderbouw wordt sinds dit schooljaar gewerkt met onderwijsassistenten. Naast de PM-ers is er voor de groepen 1-2 en 3 in totaal 1,2 fte aan onderwijsassistenten beschikbaar. De onderwijsassistenten ondersteunen bij het werken in de klas en het taalcircuit in groep 3. Soms betekent dit dat de leerkracht met een kind individueel of in kleine groepje aan het werk kan en de onderwijsassistenten met de grote groep werken, soms gebeurt dit omgekeerd. Ook de bouwcoach van de onderbouw is drie maal per week ondersteunend bij het taalcircuit. Middenbouw: In middenbouw maken veel kinderen gebruik van de Opmaatgroep. Daarnaast wordt in alle groepen op drie niveaus les gegeven. De leraren werken individueel of in kleine groepjes met kinderen tijdens de verwerkingstijd en in de tijd dat de PM-er in de groep is. Er wordt tot en met groep 6 nog met ouders gelezen. In alle middenbouwgroepen wordt gewerkt met het taalcircuit. Vanaf groep 6 is de drie- sterren lijn van Pluspunt de norm. Hiervan wordt in overleg met de bouwcoach vanaf geweken. Kinderen werken ook met Rekentijgers en met Kien.
Bovenbouw: Rekenen: Het rekenniveau van een groot deel van de leerlingen ligt erg hoog. De methode waar op school mee gewerkt wordt, kent een aanbod op 3 niveaus. Als school geven we instructie op het hoogste niveau en passen vervolgens het niveau aan voor kleine groepen leerlingen of een individuele leerling. Ook zijn er een groot aantal kinderen waarvoor het hoogste niveau te weinig uitdaging biedt. Die kinderen maken voorafgaand aan het blok de toets die bij het blok hoort, hebben ze de toets binnen een bepaalde tijd gemaakt en zonder of met een beperkt aantal foutjes, dan werken ze dat blok aan Rekentijgers of Kien. Tijdens dit blok maken ze wel de automatiseringsoefeningen uit de methode. 12
Spelling: De leerlingen die de spellingregels al volledig geautomatiseerd hebben, krijgen als extra uitdaging een andere taal aangeboden. Ze kiezen in groep 7 voor Frans of Spaans en gaan daarmee verder in groep 8.
Naast de 10 leerlingen in het leerlab (zie aantal MB/HB) gaan er ook 6 leerlingen uit de groepen 7 en 8 naar de DWS.
13
Basisondersteuning van de school 5.1 Inleiding Passend onderwijs stelt eisen aan de basiskwaliteit van onze school. We noemen dat ‘basisondersteuning’. Een sterke basisondersteuning zorgt ervoor dat de middelen voor extra ondersteuning terechtkomen bij de kinderen die dat het hardst nodig hebben. Als we de kwaliteit van de basisondersteuning willen aangeven, komen we bij een aantal vragen uit. Hoe wordt het personeel ingezet? Wat is de kwaliteit van het team en wat vond de inspectie van onze kwaliteit? Hoe zorgen we dat de kwaliteit verbetert en op peil blijft? Welke specifieke know how hebben we in huis? Wat is ons aanbod voor lichte ondersteuning zoals een dyslexie-aanbod? 5.2 Inzet personeel De Kleine Reus werkt met groepen van 28 tot 30 kinderen groot. Iedere groep heeft één of twee vaste leerkrachten. In de groepen 7 en 8 werken we met het carrouselmodel. Dit betekent dat kinderen in een week in de ochtend met wel vier leerkrachten te maken krijgen. Ze krijgen dan, als in een carrousel, een blok rekenen van een leerkracht, een blok taal/ spelling van een leerkracht en een blok zelfstandig werken. De Kleine Reus heeft drie bouwen: een onderbouw: de groepen 1-2 en 3 (zeven groepen) , de middenbouw: de groepen vier, vijf en zes ( zes groepen) , en de bovenbouw, de groepen zeven en acht (vier groepen). Iedere bouw wordt aangestuurd door een bouwcoach. De bouwcoach is een geïntegreerde functie van IB-er en bouwcoördinator. De bouwcoach geeft samen met de leerkrachten vorm aan al het onderwijsaanbod in de bouw, voor het zogenaamde gemiddelde kind en kinderen met een specifieke onderwijsondersteuningsvraag, voor zowel kinderen die moeite hebben met leren, als voor de kinderen die wel wat extra uitdaging kunnen gebruiken. De BC OB is drie dagen ambulant. De BC middenbouw is 1 ½ dag ambulant. Zij wordt dit jaar ondersteund door een extra bouwcoach voor één dag, aangezien de bouw is uitgebreid met twee groepen. De BC BB is anderhalve dag ambulant. De Kleine Reus heeft een Opmaatgroep voor kinderen met een complexe onderwijsondersteuningsvraag. In de Opmaat werken kinderen met een individuele leerlijn. De kinderen in de Opmaat hebben een eigen ontwikkelingsperspectief. De groep is niet groter dan 10 kinderen. Naast de Opmaatleerkracht is er ook een stagiaire van HBO-pedagogiek in de Opmaatgroep actief. De Opmaat leerkracht heeft een aanstelling van 0.8. De Opmaat leerkracht werkt ook in het bovenschoolse leescentrum van OOadA. Kinderen van de Kleine Reus die in behandeling zijn bij het leescentrum worden op school zelf begeleid. Op De Kleine Reus werkt een taalcoach. De taalcoach is voor 1 ½ dag ambulant. In de onderbouw zijn drie onderwijsassistenten aangesteld voor in totaal 1,2 fte. De totale inzet van de formatie voor onderwijsondersteuning is: 4,9394 voor inzet op De Kleine Reus. Dit is zonder de extra tijd van de PM-ers, de OKA , de adviseur passend onderwijs en de stagiaire van de Opmaatgroep. Op De Kleine Reus is een Ouderkindadviseur actief voor vier uur per week. Zij werkt op maandagochtend op De Kleine Reus en is bereikbaar voor ouders en leraren met vragen over opvoeding en ontwikkeling. Zij kan ouders doorverwijzen of een kort traject met hen aangaan. De 14
ouderkindadviseur participeert ook in het zorgbreedteoverleg. De OKA is bereikbaar voor alle ouders van het IKC, dus ook voor de peuterspeelzaal en het kinderdagverblijf. Sinds dit schooljaar is er ook een adviseur passend onderwijs vanuit OOadA. Zij kan ingezet worden voor observaties, vragen en kortdurende begeleiding van kinderen. Zij is voor twee uur per week inzet baar op De Kleine Reus. Per jaar laten we gemiddeld 10 leerling-onderzoeken per jaar uitvoeren door het ABC. We organiseren 5 a 6 Zorgbreedte overleggen (ZBO) per schooljaar. Aan het ZBO nemen de ouders, de leerkracht en de bouwcoach van het desbetreffende kind deel. De directeur van de school zit het ZBO voor. Daarnaast zijn de andere bouwcoaches aanwezig, de beleidsmedewerker van de BSO, de ouderkindadviseur en de schoolarts/ verpleegkundige. In incidentele gevallen zijn ook de leerplichtambtenaar, de wijkregisseur, de therapeut of de externe RT-er van het kind uitgenodigd. 5.3 Typering basiskwaliteit van het team We kunnen leerkrachten in twee categorieën indelen: Vakbekwaam Gevorderd/excellent: de leerkracht met een sterk basisniveau, een uitgebreider handelingsrepertoire en specifieke kennis op bepaalde terreinen. Op De Kleine Reus is de verdeling: Vakbekwaam: 9 leraren Gevorderd/ excellent: 19 leraren Hier zijn alleen medewerkers geteld die lesgevende taken hebben. Op De Kleine Reus hebben de Opmaatleerkracht, de bouwcoaches, de adjunct-directeur/ leerkrachtbegeleider, taalcoach en twee leraren een LB-functie en schaal toegekend gekregen. (5,1467 fte). In totaal zet De Kleine Reus 26,392 aan fte in. 19, 5 % van het personeel op De Kleine Reus heeft een LB-schaal. 16 leraren van De Kleine Reus hebben een Amsterdamse lerarenbeurs aangevraagd en toegekend gekregen. De directeur en één leraar zijn nog bezig met het afronden van een opleiding van verleden jaar. In oktober zijn 5 leraren uit de groepen 1-2 gecertificeerd als Startblokkenleidster, het vroeg- en voorschoolse educatie programma voor ontwikkelingsgericht onderwijs. Dit jaar worden de volgende opleidingen gevolgd: leergang wetenschap en techniek, Pedagogisch Tact, Pedagogisch leiderschap, Zin in lezen ( ontwikkelingsgerichte aanpak voor aanvankelijk lezen), begrijpend lezen, programmeren, motorische RT, opleiding tot opleider en Engels.
15
5.4 Informatie uit een recent inspectiebezoek of verbetertraject De Kleine Reus werkt volgens de principes van het ontwikkelingsgericht onderwijs. Naast het thematisch werken is handelingsgericht werken voor ons een speerpunt, waarbij we werken met groepsplannen en verschillende instructieniveaus. Op De Kleine Reus besteden we aandacht aan differentiatie, zowel tijdens de instructie, als tijdens de verwerking. De Kleine Reus werkt aan het uitdagen van de leerlingen, ook voor degene die wat meer aan kunnen. Dit willen we ook meer in het reguliere onderwijsaanbod integreren en niet alleen via het leerlab of de Day a week school (DWS) realiseren. Dit aandachtspunt wordt in de bouwvergaderingen besproken en zal meegenomen worden in de komende klassenbezoeken door het kwaliteitsteam. 5.5 Bewaken van de kwaliteit Kwaliteitsteam Op De Kleine Reus wordt gewerkt met een kwaliteitsteam bestaand uit de bouwcoaches, de taalcoach, de leerkrachtbegeleider, de directeur, een vertegenwoordiger vanuit de BSO en het KDV en de Opmaatleerkracht. Per periode komt het kwaliteitsteam twee maal bij een om de ontwikkelingen binnen het team te bespreken. Binnen het kwaliteitsteam wordt besproken wie wanneer met welke medewerker werkt, om te voorkomen dat medewerkers teveel verschillende adviezen krijgen, overbelast worden in plannen van aanpak en om te zorgen dat we begeleiding op maat krijgen. Iedere leerkracht krijgt in ieder geval drie keer per jaar bezoek en begeleiding van een lid van het kwaliteitsteam. Alle leerkrachten krijgen twee maal per jaar een klassenbezoek van de directeur met een vervolggesprek: dit kan een voortgangs-, functionerings-, of beoordelingsgesprek zijn. Het kwaliteitsteam zal zich dit jaar beraden op werkwijze en de doelen herformuleren van het kwaliteitsteam. Persoonlijke doelen Leraren stellen ieder jaar hun persoonlijke doelen vast. Deze persoonlijke doelen sluiten aan bij het bouwplan. Het bouwplan is met de bouw samen opgesteld naar aanleiding van de jaarplanning. Tijdens de OBAdagen wordt het bouwplan geëvalueerd. Ook staan de verschillende onderwerpen uit het bouwplan met regelmaat op de verschillende bouwagenda’s. De voortgang van de bouwplannen wordt ook in het MT besproken. Het MT bestaat uit de directie en de bouwcoaches. Groepsbesprekingen Iedere groep heeft drie maal per jaar een groepsbespreking met de bouwcoach. Tijdens de groepsbespreking worden alle kinderen uit de groep besproken. Cito LVS Na de Cito- LVS toetsen worden de resultaten van de Cito-toetsen in de bouwvergadering of een gezamenlijke teamvergadering besproken. Naar aanleiding van deze bespreking kunnen groepsplannen worden aangepast, kinderen naar de Opmaat worden verwezen( of er juist uit vertrekken), kunnen er gesprekken met ouders over aanvullende hulp worden belegd, kunnen kinderen van instructiegroep wisselen of kan er een individueel handelingsplan worden opgesteld. Het Cito LVS wordt in de MR besproken.
16
Vijf keer per jaar wordt er een zorgbreedteoverleg gehouden. Een gevolg van het zorgbreedteoverleg kan zijn dat een kind externe hulp krijgt ( bv. therapie), een observatie door de bouwcoach of orthopedagoog, een gesprek met de ouderkindadviseur, een onderzoek, een aangepast onderwijsprogramma of plaatsing in de Opmaat. Scholing Op basis van de plannen van het jaarplan wordt er een scholingsplan voor het team opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de ontwikkelingsbehoefte van de leraren en de speerpunten in de school. In oktober 2015 is het certificeringstraject van de VVE Startblokken afgerond. Voor meer informatie over scholing op De Kleine Reus in 2015-2016 zie: 5.3.
5.6 Specialismen in het team (overzicht) IB- opleiding Master SEN Master Educational leadership Dyslexie-expert Svib Pedagogisch tact Pedagogisch leiderschap Kanjertraining Gecertificeerde Startblokkenleidster Startblokkentrainer Opbrengstgericht passend onderwijs Engels Programmeren Wetenschap en techniek
2 1 1 2 2 2 + 4 in opleiding 2 + 1 in opleiding. 3 5 ( In IKC totaal 14), nog twee in opleiding en in januari start een interne Startblokkenopleiding. 1 in opleiding en in januari/ februari zal nog een leerkracht de opleiding starten. 2 1 1 en 1 in opleiding 2 in opleiding
17
6. Onze werkwijze, de ondersteuningsroute De procedure voor het bieden van ondersteuning aan kinderen noemt men in het onderwijs “de ondersteuningsroute”. Binnen onze stichting is die ondersteuningsroute verdeeld in vijf fasen. Fase 1: Vroeg signaleren De route begint al voordat het kind op school komt. Dan al moet er zicht zijn op bijzondere ondersteuningsbehoeftes. Als een kind ingeloot of automatisch geplaatst wordt in het kader van het toelatingsbeleid moet de school direct na die loting intakegesprekken voeren om zo te kijken of er voor een kind bijzondere ondersteuning nodig is. Als het kind een bepaalde ondersteuning nodig heeft en de school het niet kan bieden, zoekt de school samen met het bestuur naar een alternatief binnen de stichting. En als het binnen de stichting niet lukt, wordt er bij andere stichtingen aangeklopt. Als men verwacht dat het kind in eerste instantie beter kan starten in het speciaal onderwijs, wordt de onderwijsadviseur van het samenwerkingsverband ingeschakeld. Het komt voor dat ouders niet alles vertellen tijdens de intake en problemen al snel zichtbaar worden vanaf de eerste schooldag. In dat geval trekken leerkracht en intern begeleider meteen aan de bel bij de adviseur passend onderwijs. Gezamenlijk wordt dan met ouders gekeken wat er moet gebeuren om tot de juiste begeleiding te komen. Fase 2: Leerkracht geeft ondersteuning op maat Als het kind eenmaal op school zit, zal de leerkracht zorgen voor een passend aanbod in de klas op basis van eigen vaardigheid en overleg met andere collega’s. De leerkracht beschrijft de organisatie van de ondersteuning in een groepsplan en soms in een individueel plan. De leerkracht blijft altijd verantwoordelijk voor het kind in het verdere proces en neemt het initiatief voor de te zetten stappen. Er zijn drie geplande oudergesprekken per jaar waarin de ontwikkeling van het kind wordt besproken. Tussentijds kan dat ook als het nodig is, en zeker als de leerkracht over een specifieke aanpak wil spreken. Fase 3. De leerkracht heeft advies nodig De leerkracht geeft bij de intern begeleider aan dat ondanks allerlei pogingen de gewenste ontwikkeling achter blijft. Er wordt een overleg gepland met de ouder(s). De intern begeleider, ouder(s) en leerkracht stellen in een gesprek vast wat er nodig is om de juiste ondersteuning te kunnen bieden. De leerkracht kan het initiatief nemen om de ontwikkeling van een kind aan te kaarten, maar het initiatief kan ook door de intern begeleider genomen worden tijdens een groepsbespreking of observatie. Ook ouders kunnen dat initiatief nemen. Hoe het ook zij, de leerkracht blijft verantwoordelijk voor het zoeken naar de juiste ondersteuning van het kind en het contact met de ouder(s). De aanpak wordt opgenomen in het groepsplan en soms in een individueel plan. Afhankelijk van de situatie is het mogelijk om in deze fase te starten met het groeidocument, maar dat is in deze fase nog niet verplicht. Fase 4. Ondersteuningsteam bijeen, start groeidocument Als fase 3 onvoldoende effect heeft, roept de intern begeleider een ondersteuningsteam bijeen. In het ondersteuningsteam zitten in ieder geval de schooldirecteur, intern begeleider, betrokken leerkracht, relevante deskundige(n) en de ouder(s). De schooldirecteur kan per situatie vaststellen wie nog meer aansluiten bij het ondersteuningsteam. Zo maakt de directeur een inschatting of de adviseur passend onderwijs ingeschakeld moet worden. Dat heeft vooral te maken met de complexiteit van de ondersteuningsbehoefte en de wijze waarop het contact met ouders verloopt. Als dat contact stroef of slecht verloopt, is het aan te raden om de adviseur passend onderwijs te betrekken. Verder kunnen nog aanschuiven: de begeleider passend onderwijs (BPO), een 18
schoolpsycholoog, schoolarts, jeugdzorg, leerplicht, specialisten uit het speciaal (basis)onderwijs, schoolmaatschappelijk werk, wijkagent. Een nieuwe stedelijke functie is die van ouder- en kindadviseur. Deze persoon is voor de school degene die de hulpverlening coördineert als de thuissituatie om aandacht vraagt of zorgelijk is. De ouder- en kindadviseur kan ook een rol spelen in het ondersteuningsteam van onze school. Het ondersteuningsteam blikt terug op voorgaande fasen in de ondersteuningsroute. Van daaruit wordt bekeken welke stappen gezet moeten worden en wie daarin wat doet. Dit is dus ook de fase waarin school verplicht is te starten met het groeidocument. Voorgaande plannen worden in het groeidocument opgenomen. Als het ondersteuningsteam over voldoende informatie omtrent de onderwijsbehoefte beschikt, stelt het ondersteuningsteam vast: a) of de school het kind zou moeten kunnen begeleiden b) of er nog andere mogelijkheden zijn voor in de klas; c) of extra ondersteuning aan de orde is. Ondersteuning die uit deze fase voortvloeit, kunnen we achteraf als “extra ondersteuning” verantwoorden, tenzij het ondersteuningsteam constateert dat bepaalde interventies in de voorgaande fasen niet zijn benut. Als extra ondersteuning nodig is, wordt bekeken welke arrangementen de school heeft en welk arrangement voldoet aan de onderwijsbehoefte van het kind. De uitvoering en bijstelling van het groeidocument kan alleen met toestemming van de ouders starten. Ook tijdens de uitvoering worden ouders nauw betrokken. Als er onvoldoende zicht is op de onderwijsbehoefte, zal het ondersteuningsteam het voorstel doen om een onderzoek te laten doen dat leidt tot een handelingsgerichte diagnose. De directeur kan hiertoe besluiten na instemming van de ouders. Als er sprake is van een onhoudbare situatie door het gedrag van het kind en er veel onduidelijkheid is over de onderwijsbehoefte, zal gebruik worden gemaakt van een stedelijke time out voorziening (observatieplaats). Van daaruit wordt dan bekeken wat er in het belang van het kind verder moet gebeuren. Fase 5. Overplaatsing naar een andere school Het kan zijn dat de ondersteuning in de klas aangevuld met extra ondersteuning niet voldoende is waardoor de ontwikkeling van het kind in gevaar komt. Als de juiste ondersteuning niet geboden kan worden, zal de onderwijsadviseur van het samenwerkingsverband om advies worden gevraagd. Dat kan alleen met een groeidocument waaruit blijkt dat de voorgaande fasen zijn doorlopen en er dus van alles is geprobeerd. In deze fase moet de directeur de adviseur passend onderwijs betrekken. Ook ouders hebben hun deel van het groeidocument ingevuld. Als ouders dat niet willen doen, dan kan school besluiten om een onvolledig groeidocument naar de onderwijsadviseur te sturen. Er kunnen ook omstandigheden zijn waardoor die overplaatsing met grote spoed moet plaatsvinden. In dat geval wordt de noodprocedure gestart door een aanvraag te doen bij de stedelijke coördinator noodprocedure. Deze coördinator heeft de mogelijkheden om een spoedplaatsing te realiseren.
Welke aanvullende hulp kunnen wij bieden (arrangementen)?
7.1 Inleiding Sommige kinderen hebben aan de aanpak van de leerkracht niet genoeg. Voor die kinderen moeten 19
er aanvullende arrangementen bestaan. Dat kan in de klas of buiten de klas zijn. Het kan met behulp van extra expertise, speciale leerkrachten, onderwijsassistenten en materialen. Het is een aanvullend aanbod op de reguliere aanpak van de leerkracht. We onderstrepen het woord ‘aanvullend’ , omdat dat wat de leerkracht biedt nooit los mag staan van het arrangement. 7.2 Leerlinggebonden financiering cluster 1 en 2 Kinderen die een ondersteuningsbehoefte hebben die vallen in cluster 1 en 2 (taal- en spraak) krijgen nog wel leerlinggebonden financiering en dus ook een leerlinggebonden begeleiding. Ouders kunnen hierover in gesprek met school en school zorgt er met de aanbieders van die ondersteuning voor dat het juiste arrangement wordt geboden. 7.3 Beschrijving arrangementen binnen de school De Kleine Reus heeft een Opmaatgroep voor kinderen vanaf groep 4. Dit is een kleine groep die plaats biedt aan 9 kinderen per dagdeel. Het gaat om kinderen met een complexe onderwijsondersteuningsvraag. Zij komen onvoldoende tot leren in de grote groep van 28 kinderen. In de Opmaatgroep wordt onderwijs op maat geboden. Gekeken wordt wat het kind nodig heeft aan extra ondersteuning om te komen tot een goede werkhouding en gericht taakgedrag zodat het kind ook tot leren kan komen. Hiervoor worden specifieke hulpmiddelen ingezet, zoals een timetimer en pictogrammen. Er is een vaste structuur wat betreft dagindeling en taakaanbod. Er wordt veel gewerkt met pictogrammen ter ondersteuning van de instructie. De meeste aandacht gaat uit naar de basisvaardigheden die nodig zijn voor het lezen, het juist schrijven van woorden, het stellen en het rekenen. Daarnaast wordt er getraind in zelfstandig werken en samenwerken. Doordat het een kleine groep is, krijgen de kinderen meer individuele aandacht, waarbij ze ook ondersteund worden op het sociaal emotioneel gebied. De doelen zijn klein en de taken worden soms ingekort zodat een kind succeservaring kan opdoen. In de Opmaatgroep wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de leerstof van de klas van herkomst en bij het Ontwikkelingsgericht werken. De kinderen komen minimaal 2 dagdelen (ochtenden) naar de Opmaat. Verschillende niveaus zitten door elkaar, zodat kinderen ook tutor kunnen zijn voor een ander kind (met lezen, met oefenen van tafels of i.d.) Voor elk kind wordt een groeidocument geschreven met als vast onderdeel het onderwijsondersteuningsperspectief. Dit wordt in samenwerking met de stamgroepleerkracht en de ouders opgesteld. Met ouders en leerkrachten wordt regelmatig overlegd hoe het gaat met het kind en of doelen bijgesteld kunnen worden.
Het leerlab is voor kinderen die meer uitdaging aankunnen. Eén middag in de week krijgen twaalf kinderen uit de groepen 6 en 7 les. Er wordt gewerkt volgens de principes van Ontwikkelingsgericht werken waarbij de lessen rond een bepaald thema gegeven worden. Het gaat niet zozeer om extra rekenstof en taalonderwerpen als wel om meer op een creatieve manier uitgedaagd te worden. Kinderen gaan vooral zelf aan de slag met bepaalde thema’s waarbij ze kunnen experimenteren, systematiseren, argumenteren, redeneren, archiveren, beoordelen. De ene keer zullen ze meer creatief aan de slag gaan, de andere keer kan het meer gaan om hoe je iets vast legt in een schema.
20
Het Leescentrum is voor kinderen met lees- en spellingsproblemen. Het is een bovenschoolse voorziening en per jaar kunnen 4 kinderen van de Kleine Reus er gebruik van maken. Kinderen krijgen één op één les gedurende 50 minuten. Er wordt aangesloten bij de spellingmethode van de school van herkomst. Daarnaast maakt het leescentrum gebruik van de methodiek Zo Leer je Kinderen Lezen en Spellen en Taal in Blokjes. Na 15 behandelingen vindt er een evaluatie plaats en wordt gekeken aan de hand van de resultaten of een kind doorverwezen moet worden voor diagnostisch onderzoek.
De Kleine Reus heeft een sociaal veiligheidsplan waarin onder andere is opgenomen:
Hoe te handelen bij medicijnverstrekking (Dreigen met) Agressie en / of geweld ( fysiek en verbaal) of seksuele intimidatie Vermoeden van seksueel misbruik en kindermishandeling Hoe te handelen bij weglopen Rouw bij ernstige ziekte en/ of overlijden.
8. Ouderbetrokkenheid
8.1 Inleiding Een kind heeft niet alleen recht op goed onderwijs, maar het heeft ook recht op een goede samenwerking tussen school en zijn of haar ouder(s). Een pedagogische en didactische samenwerking met ouders leidt tot beter onderwijs en heeft positieve effecten op de leerresultaten. Bij een pedagogische samenwerking willen we voorkomen dat school en thuis twee verschillende werelden worden waardoor kinderen zich minder thuis voelen op school. Vanuit respect voor de leefwereld van het kind kan de school inspelen op ervaringen en vaardigheden die kinderen meebrengen van buiten de school. Daarnaast kunnen ouders zich meer bewust worden van de opvoeding thuis. Een didactische samenwerking is gericht op het beter functioneren van het onderwijs door ouders goed te informeren over en in te schakelen bij het leerproces van hun kind. Door een didactische samenwerking met school kunnen ouders ook thuis gericht ondersteuning bieden bij het verwerven van ‘schoolse ‘ vaardigheden. Deze twee vormen van samenwerking leggen een grote verantwoordelijkheid bij beide partijen. 8.2 Ouders als ervaringsdeskundige Uitgangspunt is dat ouders de rol hebben van ‘ervaringsdeskundige’. De ervaring en inzichten van ouders worden gebruikt om de juiste ondersteuning voor een kind te formuleren. Ouders zullen dit verschil merken op het moment dat hun kind bijzondere aandacht nodig heeft. Zij krijgen niet meer een plan toegelicht dat moet worden ondertekend. Nee, eerst worden ouders uitgenodigd voor een gesprek om de situatie goed te bespreken, realistische doelen te stellen en het beste plan te bedenken. Daarna komt er een handelingsplan waarin dat wordt vastgelegd. Duidelijk moet wel zijn dat de school altijd de regie voert over het realiseren van de zorgplicht tijdens schooltijd. 21
8.3 Intentieverklaring educatief partnerschap Wij willen graag met ouders een duurzame samenwerking aan die vraagt om een afstemming van wederzijdse verwachtingen. Dit kan in een duidelijke intentieverklaring. Het is goed voor de samenwerking dat bepaalde intenties expliciet door school en ouders worden benoemd en uitgesproken. Het gaat dan om de volgende intenties: Ouders worden door school gezien en behandeld als waardevolle ervaringsdeskundigen om tot de juiste ondersteuning van hun kind te komen. Ouders worden door school intensief betrokken bij de ondersteuning van hun kind als het kind om bijzondere aandacht vraagt. School investeert in een goede verstandhouding (goed luisteren, inleven in situatie van de ouder(s), oog hebben voor wensen en behoeften van de ouder(s), open en duidelijk zijn, betrouwbaar zijn, etc.) School zorgt ervoor dat er alles is gedaan om wrijving in de samenwerking te voorkomen en te verhelpen, inclusief het inschakelen van externe hulp daarbij. Ouders hebben kennisgenomen van het aanbod, de mogelijkheden, beperkingen en de werkwijze van de school, zoals vastgelegd in de schoolgids en dit schoolondersteuningsprofiel. Ouders geven blijk van vertrouwen in de expertise van de school om tot de juiste ondersteuning te komen. Ouders onderschrijven dat de regie over de wijze waarop de ondersteuning tot stand komt bij de school ligt en dat de schooldirecteur uiteindelijk besluit welke ondersteuning de school biedt. Ouders willen meewerken aan onderzoeken die de school noodzakelijk acht om tot de juiste ondersteuning te komen;
9. Geschillen 9.1 Inleiding Ondanks alle inspanningen van school en ouders om goed samen te werken, kan het zijn dat school en ouders niet meer op één lijn staan. In dit hoofdstuk omschrijven we wat dan de te nemen stappen zijn. 9.2 Klachtenafhandeling Als ouders ontevreden zijn over de handelwijze van de school, bespreken zij dat eerst met het teamlid waar het om gaat. Als dat de onvrede niet wegneemt, gaan ouders naar de schooldirecteur. Als dat niet helpt, kunnen ouders een schriftelijke klacht indienen bij het bestuur. Op dat moment is de geldende klachtenprocedure van Openbaar Onderwijs aan de Amstel van toepassing. Ouders worden gehoord, school wordt gehoord, het bestuur formuleert standpunt en zoekt naar een oplossing.
22
9.3 Stagnerende samenwerking en het voorkomen van een escalerend conflict Het kan ook zijn dat er sprake is van een stagnerende samenwerking tussen school en ouder(s) die nadelig is voor de begeleiding van het kind. Het kan bijvoorbeeld gaan om situaties waarin: ouders geen toestemming willen geven aan een onderzoekstraject dat de school noodzakelijk acht; ouders de school geen of slechts gedeeltelijk inzage geven in een onderzoeksrapport dat relevant is voor de begeleiding van het kind. ouders het niet eens zijn met een bepaalde ondersteuning die de school wil verzorgen of deze ondersteuning niet toereikend vinden; ouders het niet eens zijn met de manier waarop de school een onhoudbare situatie wil de-escaleren; ouders het niets eens zijn met de school om hun kind over te plaatsen naar een geschiktere school (Dat kan een andere reguliere basisschool zijn of het speciaal (basis)onderwijs). Binnen onze stichting zijn wij erop gebrand om een ‘dreigende escalatie’ te voorkomen, omdat het belang van het kind in het geding is. We hanteren een procedure bestaande uit vier opschalende escalatiefases. Fase 1: De schooldirecteur krijgt van de leerkracht en/of de ouder(s) te horen (of merkt) dat de samenwerking tussen leerkracht en ouder(s) stagneert en stelt vast dat de ontwikkeling van het kind door de situatie wordt bedreigd. Hij/zij treedt op als bemiddelaar en trekt in de meeste gevallen de situatie in een paar gesprekken weer vlot, zodat de begeleiding van het kind niet meer onder druk komt te staan. Als situatie is opgelost wordt dit schriftelijk vastgelegd. Fase 2: Ondanks de interventie van de directeur blijft de samenwerking stagneren. De schooldirecteur schakelt het schoolbestuur in die zelf kan bemiddelen. Een expert kan ingeschakeld worden als het vermoeden bestaat dat de ouder of één van de ouders leidt aan een psychische aandoening waardoor ondersteuning in de communicatie nodig is. Overigens zal de school dan geruime tijd begeleid moeten worden in de gesprekken met deze ouder(s). Bij een verschil van inzicht over de noodzakelijke ondersteuning kan de schooldirecteur bij het samenwerkingsverband een second opinion aanvragen. De schooldirecteur informeert de ouders altijd over de te nemen stappen. Deze interventie betekent in veel gevallen dat de samenwerking weer beheersbaar is. Als dat zo is, wordt dit schriftelijk vastgelegd.
Fase 3: Als de bemiddeling of second opinion onvoldoende effect heeft gehad op de samenwerking, vraagt het schoolbestuur aan ouders en school deel te nemen aan een mediationtraject met een externe mediator. Het schoolbestuur regelt en financiert die mediation. De inhoud van een mediation kan niet worden vastgelegd, maar de schooldirecteur kan wel vastleggen of het traject succesvol is verlopen.
23
Fase 4. Als ouders echt niet mee willen werken aan mediation of als mediation niet heeft geleid tot een goede samenwerking, zal het schoolbestuur bepalen hoe ernstig de situatie is voor het kind èn voor de school. Als het schoolbestuur vaststelt dat de situatie aantoonbaar onwerkbaar is voor de school en/of de ontwikkeling van het kind ernstig wordt bedreigd, zal het bestuur de verwijderingsprocedure starten en een zorgmelding doen. Dat betekent de situatie geforceerd wordt om ervoor te zorgen dat het kind de ondersteuning kan krijgen waar het recht op heeft. De procedure start met een brief aan de ouders waarin het bestuur het voorgenomen verwijderingsbesluit kenbaar maakt en die ook mondeling aan de ouders wordt toegelicht. Gedurende 8 weken heeft het bestuur een verplichting om aantoonbaar te proberen een andere school voor het kind te vinden, dat kan een gewone basisschool zijn, maar ook een school voor speciaal (basis)onderwijs. Voor aanvang van de verwijderingsprocedure wordt het samenwerkingsverband, de ouder- en kindadviseur, de leerplicht en onderwijsinspectie ingelicht. Na 8 weken neemt het college een definitief besluit omtrent verwijdering. Voordat het bestuur een definitief besluit neemt, moeten ouders zijn gehoord. Ouders kunnen binnen 6 weken bezwaar maken tegen het definitieve verwijderingsbesluit, maar dit heeft geen opschortende werking voor de verwijdering.
Medezeggenschapsraad De medezeggenschapsraad heeft adviesrecht als het gaat om het schoolondersteuningsprofiel. In november 2015 heeft de medezeggenschapsraad positief geadviseerd over ons schoolondersteuningsprofiel. Elk schooljaar moet dit schoolondersteuningsprofiel bijgewerkt worden. Elke bijgewerkte versie wordt ter advisering voorgelegd aan de medezeggenschapsraad. De medezeggenschapsraad speelt geen rol bij geschillen. Geschillen worden in eerste instantie door de directeur behandeld en als ouders daar niet tevreden over zijn, gaat het geschil naar het schoolbestuur. De medezeggenschapsraad kan wel signalen die opgevangen worden, bespreken met de schooldirecteur.
Onhoudbare situaties 11.1 Inleiding Per jaar kan er door het gedrag van een kind een onhoudbare situatie ontstaan. Het kind kan een gevaar voor zichzelf en de omgeving zijn en/of het onderwijs in de klas ernstig verstoren. Dit is een verdrietige situatie voor het kind en de ouder(s), maar het is ook bedreigend voor de andere kinderen en geeft de school een machteloos gevoel. Hoe extreem het gedrag ook is, het kind heeft er recht op om snel uit de situatie gehaald te worden en de begeleiding te krijgen die op dat moment nodig is. Voor iedereen is het belangrijk te weten hoe de school dan handelt. De scholen binnen onze stichting handelen volgens het volgende stappenplan.
11.2 Stappenplan De schooldirecteur neemt direct contact op met het schoolbestuur. De directeur haalt het kind tijdelijk uit de situatie waar de escalatie heeft plaatsgevonden. Schorsen is daarbij een mogelijkheid, 24
maar het kind kan ook tijdelijk in een andere groep geplaatst worden. De tijd wordt dan gebruikt om de vervolgstappen te zetten. De schooldirecteur arrangeert direct na het incident een overleg met ouder(s), leerkracht en intern begeleider, vertegenwoordiger van het bestuur om de onhoudbare situatie te bespreken en om met elkaar te bespreken welke stappen gezet kunnen gaan worden. Het kan zijn dat de oplossing binnen de eigen school wordt gevonden. Indien nodig wordt de leerplichtambtenaar betrokken. Als duidelijk wordt dat de oplossing niet binnen de school gevonden kan worden, onderzoekt het bestuur of een andere school binnen de stichting de expertise heeft om het kind te begeleiden. Als dat zo is, zal het bestuur die overplaatsing coördineren. Eventueel wordt een tijdelijke oplossing georganiseerd. Het is de taak van de directeur om daar bekostiging voor te vinden. Als het bestuur vaststelt dat het gedrag niet binnen het regulier onderwijs kan worden begeleid, zal de noodprocedure gestart worden. Dat betekent dat het kind met spoed in het speciaal onderwijs geplaatst kan worden. Het kan ook zijn dat het kind in eerste instantie geplaatst wordt op een observatieschool. Dit is een optie als er nog teveel onduidelijkheden zijn omtrent de onderwijsbehoefte van het kind. Op de observatieschool krijgt het kind onderwijs èn wordt het onderzocht. Daaruit kan volgen dat het kind geplaatst moet worden in het speciaal onderwijs of dat het kan terugkeren naar het gewone basisonderwijs.
Ambities en ontwikkeltrajecten Met betrekking tot (passend) onderwijs heeft De Kleine Reus voor het schooljaar 15-16 de volgende ambities geformuleerd: Ontwikkeling
Doorontwikkeling portfolio’s Horeb
Veiligheid
Protocol Veilig gedrag Luisterteam uitbreiden Rouwprotocol
Doorgaande lijn
Bezoek van groepsleerkrachten aan Opmaatgroep Pedagogisch beleid
Voor meer informatie en uitwerking wordt verwezen naar de jaarplanning 15-16.
25
Begroting budget passend onderwijs Inleiding Elke school krijgt een schoolbudget waaruit verschillende zaken betaald moeten worden (salaris, huisvesting, onderwijsmaterialen, scholing, etc). Aan dit budget wordt een bedrag voor passend onderwijs toegevoegd. Dit is maar voor een deel geoormerkt, namelijk minimaal € 69,- per leerling moet aan een vorm van extra ondersteuning worden besteed. De rest van de middelen zijn lumpsum. In onderstaande overzicht laten we zien welke bedragen aan passend onderwijs worden besteed. Deze begrote uitgaven moeten passen binnen de totaalbegroting van de school. De Kleine Reus moet ( op basis van de 1 oktober telling van 2015 van 440 leerlingen) in totaal €30.360, -- verantwoorden aan extra ondersteuning. Zoals uit onderstaand overzicht blijkt, voldoen we in ruime mate aan deze eis. 13.2 Begroting 2015 Spreadsheet subbegroting passend onderwijs 2016 Basisondersteuning 3010
Begroot
Inzet formatie basisondersteuning bouwcoaches
1,8497
fte
€ 83.237
onderwijsassistenten
1,2
fte
€ 47.915,71
taalcoach
0,3894
fte
€ 28.000
3200
Inhuren derden basisondersteuning
3150
Scholing OBA huur
3210
€ 21.175
Schoolbegeleidingsmiddelen ZBO
€1890, 00
subtotaal Extra ondersteuning (begeleiding van kinderen èn leerkracht) 3010
Inzet formatie 26
€ 180.327
Opmaat
3200
0,9
fte
Inhuren derden leerlingenonderzoeken
4501
€ 58.688,39
€ 7.500,00
Materialen € 2.000,00
Zorg en Opmaat
subtotaal
€ 68.188,39
minimum bedrag voor extra onderst
€ 248.515,60
Totaal uitgaven 8114
Rijskvergoeding zorg (via SWV)
€ 90.489,00
8240
Gemeentelijke subsidie (SBM)
€ 10.743,00
Totaal inkomsten
€ 101.232,00
Saldo
€ 147.283,60
Bijsluiter bij het financiële overzicht
De inkomsten voor passend onderwijs bestaan uit twee onderdelen: a) 8114. Dat is het geld dat het bestuur van OOadA van het SWV krijgt en vervolgens heeft verdeeld over de 22 scholen. b) 8240. Dat is de gemeentelijke subsidie voor Schoolbegeleidinsmiddelen (SBM).
27
Vorig jaar ontstond er onduidelijkheid over de financiële mogelijkheden voor het uitvoeren van het SOP. Vandaar dat nu benadruk wordt dat de totaalbegroting leidend is voor de financiering van het SOP. Alleen € 69 euro per leerling is geoormerkt geld voor extra ondersteuning. (Vorig jaar was dat € 34,-). De rest van de inkomsten vanuit het SWV is lumpsum. Het moet duidelijk worden welk bedrag aan passend onderwijs wordt uitgegeven en waarom niet meer of minder (integrale keuzes). De schoolbegeleidingsmiddelen zijn overigens ook geoormerkt en moeten worden geboekt op 3210 (geen kostendrager nodig). Het is dit jaar verplicht om in het financiële overzicht de namen van de medewerkers (eigen formatie) aan te geven die ingezet worden voor passend onderwijs en om welk deel van hun aanstelling (fte) het gaat. Het gebruik van kostendragers voor uitgaven vanuit de schoolexploitatie is essentieel voor de financiële verantwoording!!! Voor uitgaven in de basisondersteuning is de kostendrager ‘SWVB’ (B = basis). Voor uitgaven voor extra ondersteuning is de kostendrager ‘SWVE’ (E=Extra). Het kan zijn dat er meer uitgaven begroot worden voor passend onderwijs dan de ‘totaalinkomsten passend onderwijs’ die de school binnenkrijgt. Dan is het bedrag in de balk ‘saldo’ negatief. Dat is geen probleem zolang die uitgaven passen binnen een kostendekkende totaalbegroting van de school. Er moet sprake zijn van een gezonde balans in de uitgaven voor basisondersteuning en extra ondersteuning. Geeft een school een groot deel van het geld voor passend onderwijs uit aan extra ondersteuning dan leidt dat wel tot de kritische vraag hoe de school investeert in de basisondersteuning.
28