Wandeling door Hingene : met de vrouwen op kop. (Korte inhoud) 1 Verwelkoming op de parking tov de Spar in de Kasteeldreef. 2 Plaatsing Hingene tov de buurtgemeenten. 3 Kasteeldomein d’Ursel : van kasteeldomein tot prov. domein 4 Het Laathof : keuken + kokkinnen 5 Het kasteel zelf : bouwgeschiedenis + verhaal Flore d’Arenberg, Sabine de Franqueville en Emilie Duray 6 De lindebomen : bomen + bloempjes voor thee 7 De Casteleyn : remise, conciërgewoning, was- en strijkatelier 8 De Oude Post : vrouwelijke postbeambten 9 Het gemeentehuis 10 Sint Stephanuskerk : korte geschiedenis en hertogin Antonin de Mun 11. Afspanning De Zwaan 12 Rentmeesterswoning : woning + belang rentmeester + Jeanne Th ielemans 13 De Oude Poort : kroeg + Meter Lap + Boerenkrijg 14 Notelaerdreef : notelaren, canadapolulier, wissen en wijmen 15 Marie Gevers : verwijzing naar boek en vriendschap met Jeanne Thielemans 16 De Dijkgravin : standbeeld en beeldhouwster 17 De Notelaer : op dijk verwijzen naar de verschillende rivieren, bouwgeschiedenis en verhalen over vroegere eigenaars: familie d’Ursel, conciërge, Camu , Gentils ( kan al beneden gebeuren en rondgang in het gebouw. 18 Afsluiting met uitnodiging voor koffie en Notelaeretaart.
Wandeling door Hingene, met de vrouwen op kop. (volle tekst) 1. Verwelkoming Startplaats is parking tov Spar in de Kasteeldreef 2. Hingene Hingene is een liefelijke gemeente in het hartje van Klein-Brabant. Het is een deelgemeente van Bornem en situeert zich in de driehoek Gent - Brussel - Antwerpen. Hingene wordt in het noorden begrensd door de Schelde, in het oosten door de Rupel en in het zuiden vormt de Vliet de grens met Puurs. Hingene behoorde vroeger tot het Land van Bornem dat dan weer leenplichtig was aan Vlaanderen, nochtans werd een deel ook beheerd door het Land van Rumpst dat dan weer leenplichtig was aan Brabant. Het is dus duidelijk dat dit geen gemakkelijke situatie was. Rond 1400 huwt de de heer van Bornem ( Robrecht van Bar) met de vrouwe van Rumpst (Johanna van Béthune) zodat het iets makkelijker wordt. 3. Kasteeldomein d’Ursel Dit domein is bijna 4 eeuwen lang in handen geweest van de familie d’Ursel (1608 – 1973). In 1973 verkocht de familie het kasteel en het park aan de gemeente Hingene. Het jachtpaviljoen de Notelaer ( waar onze wandeling eindigt) en het aangrenzende polderen broekland was al vroeger verkocht. Het bos den Hinck probeerde men te verkavelen maar dit mislukte. Na de gemeentefusie kwam Hingene terug onder Bornem en stelde Bornem het park open voor wandelaars maar voor het kasteel vond men niet direct een nieuwe bestemming. In 1979 droeg de gemeente het kasteel over aan de Vlaamse Gemeenschap die het verpachtte aan een particulier. Deze wou van het kasteel een congrescentrum maken maar hield geen rekening met de historische waarde waardoor veel verloren is gegaan. Deze man stierf echter plots en na een leegstand van bijna 20 jaar kocht de provincie Antwerpen uiteindelijk het kasteel in 1994. Zij is ondertussen ook eigenaar van de tuinen en het parkdomein.Samen met de omgeving van het jachtpaviljoen de Notelaer is het kasteeldomein sinds 2000 beperkt als landschap. Het kasteel resorteert onder het departement Cultuur, dienst Cultureel Erfgoed. Het parkgedeelte wordt beheerd door de provinciale groendomeinen: meerbepaald het Vrijbroek in Mechelen. Via de Groendienst van de gemeente Bornem is men hier ook bezig met een groep laaggeschoolden om hen klaar te maken voor het arbeidscircuit en voeren zij hier beheerswerken uit. 4. Het Laathof. In de 19de en 20ste eeuw werd er gekookt in de kasteelhoeve, daar waar nu het jongerentoerismeverblijf “het Laathof” is gevestigd. Nadien werd het eten in het kasteel nog eens opgewarmd en aan de hertogelijke familie en hun gasten opgediend. Opvallend is de jonge leeftijd van het personeel dat aangeworven werd door de hertog en de hertogin. De meesten van het dienstpersoneel bleven hun werkgever trouw gedurende vele jaren. Alleen … de kokkinnen dienden regelmatig vervangen te worden wegens gezondheids-problemen. Volgens Hedwige d’Ursel was dit te wijten aan hun volumineus uiterlijk, dat ze gekregen hadden door het eten van “goei boter”. Maar ja,
toen was er nog geen sprake van Becel of minarine. Het was zelfs zo erg dat de hertogin lette op de lijn van de vrouwen bij sollicitaties.. Deze sollicitaties gebeurden meestal onmiddellijk na aankomst van de hertogelijke familie: begin juni dus. Op voorspraak van de zusters van de school werden enkele meisjes uit het dorp tijdelijk aangenomen als hulp voor het vaste huis- en keukenpersoneel. Dit vaste dienstpersoneel kwam mee uit Brussel en indien het tijdelijke personeel voldeed, werden zij het jaar nadien weer als eersten gevraagd. In dit dienstgebouw bevonden zich de slaap- en werkruimtes van het keuken- en linnenpersoneel. In 1906 werd dit gebouw uitgebreid met een bediendenwoning (rechts). Vanaf dan werden op het gelijkvloers de keuken en bijkeuken geïnstalleerd; net zoals de eetkamer van het personeel en de provisiekamers. Op de eerste verdieping waren 18 kamers voor de bedienden. Via de brug links had het personeel rechtstreeks toegang tot de kelders van het kasteel. Via de keldertrap, onder de eretrap, kwamen zij dan op het gelijkvloers waar zich de eetkamer bevond.
5. Kasteel d’Ursel Oorspronkelijk stond hier een eenvoudig stenen huis, het enige in de omgeving. Door verschillende hertogen is hier regelmatig opdracht gegeven om hun zomerresidentie te vergroten. Hoewel de mannen hier de beslissingen namen, zullen de vrouwen ook wel hun zegje gehad hebben in de aankleding van hun kasteel. Zeker Antonine de Mun ( eind 19de – begin 20ste eeuw) heeft hier haar bijdrage geleverd door het schilderen van vele familieportretten. Spijtig genoeg zijn deze hier niet meer te bezichtigen. Bij de verkoop van het kasteel door de hertog aan de gemeente Hingene zijn de meeste portretten met de familie mee verhuisd. Uit archeologische opgravingen weet men dat dit stenen huis reeds in de 16de eeuw omgeven was door een gracht en dus bereikbaar was via een (ophaal)brug. Dit stenen huis lag aan de achterkant van het huidige kasteel (w.o. nu het balkon over de vijver ligt. Het stenen huis werd eind 16de eeuw verbouwd tot een huis van plaisantie. Er werd een grote, vrijstaande toren met duiventillen gebouwd(huidige linkertoren). Aan het oorspronkelijk rechthoekige gebouw werd de huidige rechtervleugel toegevoegd. In 1608 werd Conrad Schetz, baron van Hoboken en Heer van Hingene, de nieuwe eigenaar. Zijn tante Barbara d’Ursel heeft geen nakomelingen en vraagt 10 jaar later aan haar neef Conrad of hij haar naam en wapen wil overnemen en zo ook haar erfenis in ontvangst wil nemen. Via militaire loopbanen worden de oorspronkelijke baronnen uiteindelijk in 1716 hertogen. Enkel de oudste zoon kan de titel van hertog erven. Terug naar Conrad d’Ursel begin 17de eeuw. Hij laat de grachten aanpassen en laat een tweede toren bijbouwen. Beide torens worden verbonden door een voorbouw. Tegelijkertijd wordt de linkervleugel vervolledigd en word de ingang van het kasteel naar deze zijde verplaatst. In het tweede kwart van de 17de eeuw was het kasteel een gebouw in traditionele baken zandsteenstijl, met 4 vleugels om een vierkante binnenplaats. Begin 18de eeuw volgt een belangrijke verbouwing. Architect hiervan was Jean Beaucire. De graaf is juist tot hertog verheven (1716) en een drietal jaren getrouwd. De voorbouw , linkervleugel en de brug worden volledig gesloopt en terug heropgebouwd, grotendeels met het oude bouwmateriaal. Men bouwt nu een inspringende gebogen façade met een balustrade en de binnenplaats wordt overdekt.
Tweede helft 18de eeuw volgen er weer belangrijke wijzigingen: ditmaal door de Italiaanse architect Servandoni. Aan de buitenkant van het kasteel verandert hij niet veel.De hoge torenspitsen vervangt hij door veel plattere daken, die verborgen worden achter een balustrade. De voorgevel wordt verhoogd en krijgt ook een balustrade. Binnen in het kasteel verandert hij wel veel aan het interieur. Hij maakt gebruik van grote spiegels maar het meest innoverende is het gebruik van handgeschilderd en bedrukt Indisch katoen als wandbespanning maar daarnaast wordt er ook gebruik gemaakt van papieren wandbehang, speciaal geëxporteerd uit Kanton. Een deel hiervan is bewaard gebleven en is ondertussen gerestaureerd en waarschijnlijk reeds teruggehangen wanneer deze wandelingen starten. De andere grote renovatie van Servandoni heeft te maken met het landschap. Hij wijzigt de ingang van het domein, die vroeger langs het Laathof liep maar hij laat de ingang zodanig brengen dat men recht op het kasteel ziet en laat ook de Kasteeldreef aanleggen zodat je het kasteel reeds van ver ziet. De gele kleur van het kasteel is ook de originele kleur en verfsamenstelling van toen. Onze hertoginnen zorgden niet alleen voor de ontvangst van de gasten maar hielden zich natuurlijk ook bezig met de toekomst van hun kinderen. Zo arrangeerde Antonine de Mun het huwelijk van haar zoon Robert met Sabine Franquet de Franqueville, een Parijse gravin in de zomer van 1898. Bij de adel werden veel verstandshuwelijken gesloten omwille van eigendom, status of centen. De kinderen moesten hier maar mee instemmen. Een ander verstandshuwelijk had al veel vroeger plaatsgevonden, namelijk tussen Wolfgang d’Ursel en Flore d’Arenberg. Flore werd geboren als Maria,Flora, Francisca, Augusta, Carolina , prinses van Arenberg op 15 juni 1752. De families d’Ursel en d’Arenberg onderhielden al vele jaren contacten met elkaar en op 18 april 1771 kwam het zelfs tot een huwelijk tussen de beide families. Eigenlijk was dit een meevaller, want haar echtgenoot Wolfgang Guillaume d’Ursel heeft een zeer zware ziekte overleefd. Hij is het enige kind van de 7 die niet is gestorven door de ene of andere ziekte voor de volwassen leeftijd was bereikt. Zij huwden in Brussel. Het huwelijk van het kersverse paar kwam natuurlijk ook aan de oren van de Hingenaars. Dat zij hun hertog en hertogin met veel pracht en praal wilden binnenhalen stond buiten kijf. Dat het bieren met vaten heeft gevloeid op de dag van hun ‘inhaling’ op 24 juni 1771 staat buiten alle kijf. Wolfgang Guillaume d’Ursel bouwde snel een militaire carrière uit en dat maakt dat manlief veel van huis was. Maar dat deze mooie dame haar mannetje kon staan is zeker. Flore d’Arenberg Toen haar man Wolfgang Guillaume d’Ursel in 1789 gaan vechten was tegen de Turken, brak hier bij ons de ‘Brabantse omwenteling’ uit. Ook Flore d’Arenberg raakte hier bij betrokken. Op 27 oktober 1789 versloeg een klein legertje vrijwilligers de Oostenrijkse bezetters onder leiding van Jean, André Vander Mersch. Her en der werden er complotten gesmeed tegen de Oostenrijkers. Dit irriteerde deze laatste overmatig. Op het einde van de maand oktober wordt er een wijnhandelaar opgepakt die een aantal namen heeft gelost van een geheim genootschap dat het verzet tegen de Oostenrijkers financierde en organiseerde. Hierdoor wordt ene Philippe Secrétan opgepakt met bezwarende documenten. Na een lange en waarschijnlijk, pijnlijke ondervraging vernoemt hij de naam van Flore d’Arenberg, als de kopiist van de bezwarende brieven. Op 28 oktober wordt Flore d’Arenberg onder huisarrest geplaatst. Er is steeds bewaking bij haar. Na urenlange
ondervragingen bleef zij staalhard ontkennen, dat zij iets met de zaak te maken heeft. Dat ze een vrouw was met een ijzeren wil, getuigt één van haar ondervragers in een brief aan Keizer Jozef II van Oostenrijk: “…een vrouw die of erg geslepen is,of heel handig, of onschuldig,of heel slecht,want niets brengt haar van haar stuk.” Men heeft nooit opheldering kunnen brengen in haar aandeel als lid van het geheime genootschap. In november wordt een algemene amnestie uitgeroepen, waardoor verder onderzoek wordt stopgezet. Op 18 november 1789 wordt er een stoet georganiseerd voor de plechtige ‘inhaling’ van de grote held van het moment: Van der Noort. Hij heeft haar persoonlijk gevraagd mee vooraan te rijden in de huldestoet ‘als bekend slachtoffer van de willekeur der machthebbers’. Terwijl ze zelf haar paarden mende, jubelde het volk haar toe. Ondertussen had manlief van het voorval gehoord en is in een razende bui naar huis getrokken. Hij legde al zijn militaire ambten neer en kwam thuis aan op 4 januari 1790. Op 10 januari worden de Verenigde Nederlandse Staten uitgeroepen. Nadien begon er een lastercampagne tegen haar man. Dit resulteerde dat in de nacht van 22 op 23 juli, 15 dragonders het kasteel in Hingene binnen vielen om Wolfgang Guillaume gevangen te nemen. Flore heeft toen ook een degen genomen en er de dragonders mee te lijf gegaan, ten einde haar echtgenoot te kunnen laten ontsnappen. Maar helaas, de overmacht was te groot. Zij vocht als een bezetene tegen deze soldaten. Hij wordt gevangen genomen, maar ’s anderendaags alweer bevrijd door een legertje medestanders. Zij wou haar man niet in de steek laten en ging samen met haar kinderen mee naar de gevangenis. Vervolgens zijn ze voor een tijdje gevlucht naar Frankrijk. Na nog een aantal woelige jaren sterven haar man en haar zoon. Toch blijven de d’Ursels een rol van betekenis spelen bij de uitbouw van de onafhankelijke staat “België”. Ik ben er zeker van dat Flore tot op het laatst van haar leven geraadpleegd werd door haar kleinkinderen. Zij overleed op 80-jarige leeftijd in 1832 en heeft één van de woeligste periodes uit onze geschiedenis meegemaakt. Sabine de Franqueville en het dienstbruggetje. Hier ging het personeel naar binnen en naar buiten zodat de hertogin en hertog hen niet altijd zouden zien. Het kon ook niet dat personeel langs de grote inkomdeur naar binnen kwam. Dit was één van de verschillen tussen adel en gewoon volk. De kamervertrekken van de hertogin lagen wel langs deze zijde en hertogin Sabine wist wel meer over het doen en laten van haar personeel dan dat zij dachten. Zo had de hofmeester een vriendin in het dorp. Hij ontmoette haar stiekem aan het dienstbruggetje omdat hij bang was dat hij haar niet mocht zien. De hofmeester serveerde het eten voor de hertog en hertogin. ’s Avonds om 8 uur, na zijn werk, sprak hij steevast af met het meisje aan dit bruggetje want het was dan pikdonker. Zo hoopte hij niet gezien te worden. De hertogin wist van die afspraakjes en wilde eens een grap uithalen. Ze sprak het een en het ander af met dit meisje, deed een doek om haar hoofd en ging tegen het afgesproken uur naar het bruggetje. De hofmeester kwam eraan en pakte de hertogin stevig vast. Hij had onmiddellijk door dat er iets mis was en zei “Oh,oh, mispakt madame!” De hertogin antwoordde: “t Is niks!” Maar de man heeft lang schrik gehad dat hij zou ontslagen worden. Het personeel daarentegen is er altijd blijven mee lachen. Dit was een van hun sterke verhalen als ze ’s avonds in de klederverdieping nog wat bijpraatten. Het kamermeisje, Emilie Duray, linker kasteeltoren, bovenaan. Emilie Duray, de “ femme de chambre” van de familie d’Ursel, reisde meestal met de familie mee. Niet alleen naar hun appartement aan de Côte d’Azur en Parijs, maar ook naar hun zomerresidentie te Hingene. Heel haar diensttijd diende ze te zorgen voor de ‘juffrouwen’,de dochters van de hertog Robert en hertogin Sabine de Franqueville. Ze betrok een klein slaapkamertje in de linker kasteeltoren helemaal bovenaan. Deze kamer lag vlak in de nabijheid van de ‘juffrouwen’. Ze diende niet alleen de juffrouwen
te helpen bij het aan- en uitkleden, het baden en het kappen van hun haar, maar moest ook de fijne, zijden onderbroekjes zelf wassen, opdat er niets zou aankomen.
De hertogin zelf had ook een eigen kamermeisje en zij sliep in een klein donker kamertje, naast de kamer van de hertogin en de voorraadkast. Er werd van haar verwacht dat zij ’s nachts de voorraadkast in het oog hield en dag en nacht ten dienst stond van haar meesteres. Daarvoor was een belsysteem in het kasteel aangebracht. Via een knop kon de hertogin het systeem in gang zetten en dan luidde de handbel , dat aan een koordje aan het plafond omhoog hing. Dit bestaat nog steeds. Wanneer de hertogin ’s nachts last had van een indigestie, kon het meisje opdraven om alles op te kuisen. 6. De lindes De meisjes van de meisjesschool gingen onder leiding van de “Zusterkes van Gijzegem” soms dagen aan een stuk lindenbloempjes trekken van takken van de linden die leidden naar het kasteel. De school was opgericht door de hertog en de hertogin en zo konden de zustertjes en hun leerlingen een wederdienst doen. Alles werd goed gecontroleerd. De hoveniers brachten de takken met de duizenden lindenbloempjes naar hun school in de Frans Van Haelenstraat. Met alle leerlingen werd er toen hard gewerkt. De lindenbloempjes dienden om lindethee te kunnen maken in het kasteel. Terwijl de meisjes ijverig aan het werk waren, kwam het dochtertje van de hertog, gravin Thérèse, ze vergastten met een bezoekje. 7. De Casteleyn Deze remise werd in de vroege 19de eeuw gebouwd. In 1904 worden het gelijkvloers en de eerste verdieping van de twee meest linkse traveeën van deze remise ingericht als conciërgewoning. Op de gelijkvloerse verdieping wordt de wasserij van het kasteel gevestigd . De verdieping boven de wasserij wordt de linnen- en strijkkamer. De conciërge had zo direct zicht op de oprijlaan en zijn echtgenote had direct naast haar woning haar werkterrein. Het was hier de gewoonte dat de vrouw van de conciërge de verantwoordelijkheid droeg over het wasgoed en de strijk van het kasteel. 8. De Oude Post. Is nu een kroeg maar vroeger het postgebouw. Hier werkten voornamelijk vrouwen. 9. Het gemeentehuis. Dit is het deelgemeentehuis van Hingene sinds de fusie in 1977. Hingene behoort nu tot Groot-Bornem . Het gemeentehuis werd in 1938 gebouwd en op de voorgevel zien jullie het wapenschild van de familie d’Ursel. Deze familie heeft ook jaren de burgemeesters geleverd en de familie gebruikte dit recht ook, al was het maar om zich onafhankelijk te kunnen opstellen op cruciale momenten.
10.Sint-Stephanuskerk en Antonine de Mun. Kort voor zijn overlijden financierde haar man, Joseph d’Ursel , een groot deel van de kosten voor de aanpassing en de vergroting van de parochiekerk van de Heilige Stephanus. De kerk was te klein geworden en een groot deel van de kerk werd afgebroken en er werd een nieuwe neogothische kerk aangebouwd. Enkel de Romaanse toren en het gotische koor bleven overeind. Een van de bijgebouwen van het kasteel werd tijdens de werken als noodkerk ingericht. Vanaf 1900 was de nieuwe kerk in gebruik. In 1911 gaf Antonine de Mun opdracht voor de neogothische beschildering van het interieur van de nieuwe kerk. Elke morgen ging ze kijken naar de vorderingen en koos ze met zorg de motieven en de kleuren. Deze decoratie werd ondertussen wel overschilderd. De familie d’Ursel moest hun domein niet verlaten om naar de kerk te gaan. Ze hadden een aparte ingang en een aparte zithoek in de kerk. De Hingenaars noemden deze zitplaats het mutterskot. Dit lag aan de linkerkant van het hoogkoor, vlak naast het altaar. De familie kwam binnen als het gewone volk al neerzat. Niet iedereen kon hen zien zitten. Je moest wel echt een goede plaats hebben. Wanneer kinderen van de lagere school naar de Hertog en de Hertogin keken werden ze ’s anderendaags gestraft. Momenteel is dit gedeelte niet meer zichtbaar tijdens gewone misvieringen en is het dringend aan restauratie toe. 11 Afspanning De Zwaan Ook ’s Heerenhuis genoemd, voormalige vergaderplaats der schepenen. Dit voormalig leenhof of leenbank moet al zeer vroeg dienst gedaan hebben te Hingene. Immers als we even teruggrijpen naar de verkoopsproblematiek van Hingene weten we dat de rechtspraak hier iets ingewikkelds was. Plaats van het gebeuren was dikwijls een huis of een herberg. Voor gewichtige zaken stelde sommige kasteelheren een zaal in hun kasteel ter beschikking. Rechtspraak in open lucht noemde men groengedingen. De vierschaar van Hingene behandelde zowel de hoge, (doodsvonnissen, onterven van bastaarden,…) middelbare (vereffenen van beledigingen en het toekennen van lijfstraffen zonder bloedvergiet) en lage justitie (overtreden van ‘s heeren recht, beschadigingen door vee van velden, bossen en bomen, kleine beledigingen, het toekennen van geldboetes en lichte straffen). Het is ook de plaats waar akten van aankoop, ruil enz. verleden werden. Uit geschreven bron weten we dat in 1619 dit voormalige laathof toebehoorde aan de familie d’Ursel en dat het zijn naam “De Swaene” zou behouden. In een vonnis van de grooten Raad van Mechelen van 1631 aangaande onenigheid tussen de heren van Hingene en de Heren van Bornem over wie er recht mocht spreken te Hingene, werd het volgende beslist onder punt 4: Dat de gerechtszaken van Hingene moesten afgehandeld worden in de herberg, dragende voor opschrift De Zwaan, tot nader bevel en onder voorbehouding van het recht der partijen. In 1779 vaardigde Maria -Theresia (1740 - 1780) een ordonnantie uit waarin zij het bevel gaf de herbergen en aanverwante handelszaken per jurisdictie te tellen zodat er kon geoordeeld worden welke al dan niet van nut waren en dus behouden bleven. Deze herberg kreeg de beoordeling: “noodsaeckelyk”. De wethouders verbleven hier trouwens “den geheelen dag” om hun lijst te kunnen opstellen. Uit deze lijst weten we dat er in 1779 10 herbergen waren te Hingene waarvan er 5 als noodzakelijk en 5 als schadelijk werden herkend. 12. De rentmeesterswoning. Uit de volgende teksten kan iedereen zijn verhaaltje kiezen. Alles vertellen gaat ook vervelen maar kies hieruit waarin je je het beste kan vinden.
We staan nu voor de rentmeesterswoning. Deze woning is in 1984 beschermd. In het jaar 1900 ruilde de familie Thielemans hun woning naast d’Oude Post (W. d’Urselstraat) voor deze woning uit het einde van de 18de eeuw. Jeanne Thielemans is hier dus komen wonen toen ze dertien jaar oud was en is hier tot aan haar dood (1988) blijven wonen. Links vooraan heb je de grote inkomdeur. Links daarvan een bureau; rechts een klein kamertje en daarachter de keuken en nog een bureau. De vloer van de keuken bestond uit kleine rode tegeltjes. Als de vloer gekuist werd, moest er eerst wit zand uitgestrooid worden; Daarna werd er water over gegooid en geschuurd. Ten slotte moest het slijk weggehaald worden. Aftrekkers bestonden toen nog niet. De tuin stond vol bloemen want dat was één van de hobby’s van Jeanne. Er was een eiken houten trap naar boven. Wanneer de hertog alleen in Hingene was, maar er voor niet te lange tijd verbleef, logeerde hij bij Jeanne. Dit was ook een manier om alle koninklijke en adellijke roddels te vertellen. Jeanne wist evenveel en zelfs meer dan alle huidige roddelblaadjes. Het torentje bovenop het huis is de alarmklok. Wanneer er overstroming dreigde, werd deze klok geluid. Onze juffra kreeg haar eerste leeslessen in de dorpsschool en daarna zorgde haar vader voor een regentes, die haar verder privaat onderwijs gaf. Zo werd ze perfect viertalig, Boekhouding, administratie en een beetje landmeting was haar niet vreemd. Verder was Jeanne kinderverzorgster van opleiding. . Tijdens de eerste Wereldoorlog vluchtte ze naar Nederland en werd ze verpleegster voor het Rode Kruis . Zij speelde zo tussenpersoon voor de soldaten uit Hingene en hun familie door hun brieven door te spelen. Na de oorlog bleef zij aktief bij het Rode Kruis, het Armenbestuur, het Kinderheil, enz. Bij dringende medische gevallen (als de dokter uit Bornem niet tijdig kon komen), werd Jeanne geroepen. Zij heeft meer dan eens bij een bevalling geholpen en zal waarschijnlijk ook wel raad gegeven hebben aan mensen, die geen dokter konden betalen. Zo gaat ook het verhaal de ronde dat zij mensen van hun migraine kon afhelpen. Juffra Jeanne had wel speciale ideeën over eetgewoonten. Zij at alleen groenten van de tijd van het jaar. Als ze chocola at, at ze alleen pure chocola : de rest was geen chocola. Dit at ze bv. alleen op een hoogdag. Zo bakte ze ook alleen dunne flensjes met paardebloemen: geen dikke pannekoeken. Asperges kocht ze alleen bij een gierige boer want die gebruikte geen meststoffen. Meststoffen waren voor haar taboe. Wild at ze zoals de adel: alleen echt verstorven vlees. Na de jacht werd het vlees eerst een paar dagen opgehangen in de kelder vooraleer het wild gepluimd of gestroopt werd. Het vlees moest bijna rot zijn. De grootste hobby van Jeanne waren haar rasechte Siamese katten en zij kweekte hier ook mee. Die katten kregen alleen het beste te eten: vis en rijst. Zo vroeg ze regelmatig aan mensen of ze wilden gaan vissen voor haar katten. Mensen, die haar hielpen, beloonde ze ook regelmatig met een Siamese kat : dit waren wel geen raszuivere want die verkocht ze. Zo had één van haar poezen een paar dagen in een boom gezeten totdat een vrouw uit het dorp de politie verwittigde en de brandweer de kat eruit had gehaald. Jeanne ging bij die vrouw op bezoek om haar te bedanken en zag daar een gewone kat rondlopen. Jeanne vond dit maar een straatkat en gaf de vrouw 2 Siamese katten. Die straatkat moest ze maar wegdoen.
De familie Thielemans heeft hier 3 generaties lang de rentmeesters geleverd, nl van 1814 tot 1988. De functie werd van vader op zoon doorgegeven. De zoon van Henri (2de rentmeester) stierf echter jong . Zijn dochter Jeanne nam tegen vaders’zin de taak op zich en deed dit bijna 50 jaar lang (1939 – 1988). Na de hertog en de burgemeester was de rentmeester de belangrijkste persoon in het dorp : niet eenvoudig voor een vrouw. Zij behartigde alle zaken van de hertog want hij had er geen tijd voor. De mensen uit het dorp durfden hem ook niet lastig te vallen. Het “water was veel te diep” tussen de hertog en het gewone volk. Jeanne besliste dus over het wel en wee van het dorp; zoals werkgelegenheid , lonen, huisvesting e.d. Zij was verder ook griffier-penningmeester van de uitgestrekte polders van Hingene. Bij haar honderdste verjaardag werd er in het dorp een grote stoet georganiseerd. ’s Avonds moest zij het bal openen : een trage. Na een halve minuut stopte zij met dansen en vroeg waarom er voor een slow gekozen was. Zij wou absoluut walsen !! Eén van haar uitdrukkingen was: hoe ouder je wordt, hoe meer vrienden je verliest. Helaas is ze gestorven door een auto-ongeluk op 101-jarige leeftijd. Jeanne had 3 gouden regels om gezond oud te worden: Nooit een man nemen: dat scheelt 30 jaar.Je mag alles eten maar met mate en alleen dat wat het seizoen brengt. Als je ziek bent, moet je jezelf de tijd geven om ziek te zijn. Juffrouw Jeanne is hier een legende geworden.
13. De Oude Poort De Oude Poort is nog een echt typisch bruine kroeg. Zij is gelegen op de hoek van de E. Vleminckxstraat en de Notelaardreef. Aan de overkant is ook nog een dreef naar het kasteel en recht voor ons hebben we de weg richting Nattenhaasdonk. In Nattenhaasdonk bevond zich het Fort Margriet waar de Brigands zich verschanst hielden tijdens de Boerenkrijg. Jullie zien dat men destijds hier langs alle kanten weg kon. Anna Catharina Spillemaeckers, geboren in 1738 in Ruisbroek, is volgens de overlevering tijdens de Boerenkrijg de Fransen tegemoet gereden met de smeekbede Hingene te sparen. Dit zou in vele dorpen het geval geweest zijn. Haar huis, gelegen in de P. Coomansstraat bestaat nog maar is nu grotendeels verbouwd. In deze periode was het verboden eucharistie te vieren of andere sacramenten uit te voeren. De bevolking hield zich hier wel niet aan en in deze omgeving werden honderden kinderen in het geheim gedoopt. Theresia Van Herbruggen zou zo een 30-tal keren meter “Lap” geweest zijn. 14. De Notelaerdreef. De Notelaardreef is de weg die aangelegd werd tussen het kasteeldomein en de dijk. Hier recht tegenover is een dreef die recht naar het kasteel leidt. Deze dreef was tot voor kort nogal verwilderd maar werd mede dankzij de groendienst van de gemeente Bornem terug opengekapt zodat deze dreef terug tot zijn recht komt, zoals vroeger het geval was. Van hieruit konden de hertogen en hun gevolg naar de polders om op wild te gaan jagen. Wolfgang d’Ursel heeft samen met zijn vrouw, Flore d’Arenberg, voor een jachtpaviljoen gezorgd aan het einde van de dreef, direct bij de dijk. Dit jachtpaviljoen zal het einde van onze wandeltocht zijn maar vooraleer we hier aankomen, hebben we nog een wandeling van ongeveer 2 km. voor de boeg. Hier opzij zie je nog enkele betonnen muurtjes. Hier kan men schotten in plaatsen om het dorp van overstroming te vrijwaren.
We wandelen ondertussen reeds een eindje over de dreef en stoppen op regelmatige tijdstippen. Wissen & wijmen In deze lage broekgronden (broek = laag gelegen drassig gebied – denk aan Stabroek, Willebroek, Achterbroek, … ) gedijen zeer goed wilgen. Er zijn veel soorten wilgen, die zelfs met elkaar gekruist kunnen worden. Een aanplant van wil werd niet alleen gebruikt voor hakhout voor de kachel, maar werd goed verzorgd, zodat de twee – en driejaarlijkse takken konden worden gebruikt in de mandenmakerij. Deze mooie takken noemt men wissen of wijmen. Zij werden meestal gekapt in het late najaar – begin winter , zowat einde november. De wilgen die met hun voeten letterlijk in het nat stonden, werden gekapt tijdens de vorstperiode, wanneer men niet meer door het ijs kon zakken. Het kappen en selecteren van de wissen en wijmen werd ook meegedaan door de vrouwen. Nadien werden zij soms ontschorst en gebleekt. Vooral hier in deze streek zaten er veel mandenvlechters, omwille van de vele soorten en kleuren wijmen en uiteraard bijkomende activiteiten.
De schors van de Wilg bevat salicylzuur, een koortswerend zuur dat de basis werd van de beroemde “aspirine” van Dokter Felix Hofmann die als laborant werkte in de farmaceutische fabriek “Bayer” en deze op de markt bracht in 1899 aspirine in poedervorm op de markt, een jaar later waren er de tabletten. Het wereldverbruik wordt vandaag de dag op vijftigduizend ton of ongeveer honderd miljard tabletten per jaar geschat. De Canadapopulier De populier is ongetwijfeld de meest aangeplante boomsoort in Vlaanderen. Er bestaan verschillende soorten en rassen van de populier, maar het is vooral de Euramerikaanse of Canadapopulier (Populus x canadensis) die is veel aangeplant sinds het eind van de 19e eeuw. De inheemse populieren daarentegen zijn in aantal sterk achteruit gegaan. De Canadapopulier is een hybride kruising tussen de Europese zwarte populier (Populus nigra) en de Amerikaanse populier (Populus deltoides). Het is een boom die zeer snel groeit en in korte tijd waardevol hout oplevert voor de houtverwerkende industrie. Er zijn vele klonen van de Canadapopulier, waarvan sommigen tot zeer imposante bomen kunnen uitgroeien, mits ze de kans krijgen om oud te worden. Juist omdat ze zo gauw kaprijp worden, zijn oude exemplaren van de Canadapopulier uiterst zeldzaam.Van de zwarte populier komen er hier en daar nog wel monumentale bomen voor. Populieren zijn reeds zeer lang aanwezig in onze lage landen, hetgeen uit fossiele pollendata is gebleken. De zwarte populier was vermoedelijk één van de eerste populierensoorten, die deel uit maakte van de oorspronkelijke vegetatie. Vroeger werd het hout hoofdzakelijk gebruikt in de luciferindustrie. De eerste Belgische luciferfabriek werd in 1835 opgericht in Lessen door Balthazar Mertens. De luciferproduktie groeide zeer snel en in 1880 telde België al veertien primitieve fabrieken, waarvan er negen in de Denderstreek waren gevestigd. Geraardsbergen was het grootste productiecentrum. De hevige prijzenstrijd die de nijveraars met elkaar uitvochten leidde snel tot sociale wantoestanden. In de 19de eeuw kende geen enkele bedrijfstak zoveel kinderarbeid als de luciferindustrie : 30% van het totaal aantal arbeiders was jonger dan 14 jaar, 18% had een leeftijd tussen 14 en 16 jaar. Toen in 1886 sociale onlusten uitbraken liet het stadsbestuur van Geraardsbergen onmiddellijk alle herbergen, kroegen en drankhuizen sluiten en vorderden zij het leger. De staking kon gebroken worden, maar er werd een commissie opgericht die gelast werd met een onderzoek naar de levensvoorwaarden van de arbeiders. België was na Zweden het grootste lucifersexporterende land van Europa. Reeds in 1883 en 1886 waren er pogingen om een aantal fabrieken samen te brengen maar het is pas in het begin van de 20e eeuw dat een sterke concentratie plaats vond. In België ontstond in 1912 de overkoepelende fabriek ‘Union Allumettière’ doordat een negental lucifersfabrieken samengebracht werden. In 1925 kwam de volledige Belgische luciferindustrie in Zweedse handen. Tijdens het interbellum bleef deze industriële activiteit hoge ogen gooien. Jarenlang stonden de doosjes van de Union Allumettière (UNAL) in alle huishoudens: drie gekruiste fakkels op een helgele achtergrond. Onder een boogvormige ‘Union Match’ stonden de dooreen gestrengelde U en M. Bij het maken van lucifers wordt slechts de helft van het hout gebruikt, de rest is afval dat meestal wordt gebruikt als brandstof voor de stoomketels. Swedish Match richtte in 1948 tegenover de luciferfabriek het ‘Instituut voor Populierenonderzoek’ op. O.l.v de Deense professor Carl Muhle Larsen slaagde het
onderzoekscentrum er in populieren-soorten voort te brengen met eigenschappen die waardevol zijn voor de luciferindustrie. De tegen bepaalde ziektes resistente klonen groeien veel vlugger en het hout heeft een hogere sterktegraad en een betere kleur. In 1982 heeft de Belgische Staat dit instituut dat een leidende rol in Europa speelde, aangekocht en omgedoopt in Rijksinstituut voor de Populierenteelt. In februari 1999 ging na 150 jaar het licht uit voor de hele Belgische luciferproduktie: het solferstokje was opgebrand. De hele produktie werd overgebracht naar het Oostblok (Hongarije). Walnoot, Okkernoot ( Juglans regia ) De walnoot (Juglans Regia) kan een hoogte van 35 m bereiken, de zwarte walnoot zelfs 50 m.. Zij kunnen 300 jaar oud worden. De walnoot heeft een symmetrische, brede en luchtige kroon. De blaadjes zijn roodbruin bij het uitkomen, later glanzend groen. Bij kneuzing ruiken zij aromatisch. Op een zelfde boom zitten zowel mannelijke als vrouwelijke bloemen. De botanici noemen dit eenhuizig. Vaak bloeien mannelijke en vrouwelijke bloemen niet tegelijkertijd en kunnen bevriezen voordat de andere sekse actief wordt. De groene steenvrucht springt in oktober open en valt dan van de boom af. Walnoten zijn één van de oudste cultuurplanten. De walnoot werd oorspronkelijk vanuit Perzië naar Griekenland gebracht en daar de Perzische noot genoemd. De Romeinen hebben voor verspreiding in Europa gezorgd. Hij is hier al ca. 2000 jaar aanwezig. Volgens archeologische vondsten in Zwitserland groeiden walnootbomen al in het Stenen Tijdperk (10.000 -7.000 jaar v.Chr.). In het ons rivierengebied werden walnootbomen en tamme kastanjes vaak als laanbeplanting toegepast. Helaas zijn er veel van deze prachtige bomen tijdens de Eerste Wereldoorlog gesneuveld, omdat men van het hout geweerkolven maakte. De walnoot houdt van een kalkrijke bodem en een zonnige plaats. Hij is niet geschikt voor kleine tuinen. Als je een walnoot wilt planten of geplant hebt, duurt het soms jaren voordat hij voor het eerst gaat bloeien. Maar hij groeit als kool, ieder jaar ca.1 m. Hij heeft veel ruimte nodig en houdt van vochtige, kalkhoudende grond. Het donkerbruine, mooi getekende notenhout wordt gebruikt voor het vervaardigen van meubels, piano’s, parket en lambrisering. Thee van notenblad getrokken was vroeger een middel tegen bloedarmoede en wordt in de natuurgeneeswijze nog wel eens als eetlustopwekkend middel aanbevolen. Een halve walnoot lijkt op een mensenhoofd. De harde bolster is de schedel, de dunne, bruine huid het vlies en het gelobde, witte vlees de hersenen. Daarom werd de walnoot gebruikt tegen ziektes aan hoofd en hersenvlies. Bekend is ook de walnootolie, lekker in de sla en geliefd bij kunstschilders omdat het reukloos is en snel droogt. Tevens is het als lampolie te gebruiken. Met een aftreksel van de bolsters werd hout gebeitst (bruin) en wol geverfd (geel). De onrijpe vruchten werden gebruikt voor de bereiding van likeur (soort porto) of in zout ingelegd als pickles.
Rijk Plantae Klasse Magnoliopsida Onderklasse Magnoliidae Superorde Dilleniiflorae Orde Salicales Familie Salicaceae Genus Populus Soort Populus canadensis(x)
15.Marie Gevers Zoals reeds gezegd was dijken inspecteren één van de taken van de rentmeester. Ook Jeanne Thielemans deed dit veel. Zij was een heel sportieve dame. Ze kon zwemmen, zeilen, schaatsen en paardrijden maar vooral wandelen deed zij graag.
Helemaal alleen was zij niet. Zij had zo ook regelmatig contact met mensen uit naburige dorpen. Via Emile Verhaeren leerde zij ook Marie Gevers kennen. Marie Gevers werd in Edegem geboren in 1883 en was dus 4 jaar ouder dan Jeanne. Onder invloed van Emile Verhaeren schreef zij in het Frans voornamelijk poëzie maar ook verhalend werk. Haar boek “De dijkgravin” is een ode aan de Schelde, die het leven van de mensen uit de streek beheerst. De rivier zorgt voor werk maar kan ook voor veel verdriet en ellende zorgen bij overstromingen. Verder gaat het boek over een onafhankelijk meisje dat na de dood van haar vader zijn werk , dijkgraaf in de Scheldestreek, volledig overneemt, ondanks alle vooroordelen. Haar omgeving wil haar zien trouwen met een jongen van haar stand, zodat haar eigendom kan groeien. Zij voelt zich meer aangetrokken tot een jongen van lagere afkomst. Deze vertrekt echter naar Engeland in de hoop als haar gelijke aanvaard te worden bij zijn terugkeer. Alles draait echter anders uit. De Schelde is niet uit Suzanna’s leven weg te denken en blijft een grote invloed uitoefenen. Voor de rest moeten jullie het verhaal zelf maar lezen. Marie Gevers heeft uit het leven van Jeanne de basis geput om dit boek te schrijven. Net zoals Suzanna wandelde Jeanne graag over en langs de dijken, in de polders om de dijken te inspecteren. Beide meisjes waren goede zeilers en inspecteerden de dijken ook langs het water. Suzanna werd werkelijk aangesteld als “Dijkgravin”. Jeanne heeft het zover niet gebracht maar werd zo wel genoemd in de volksmond. Tijdens de wandeling stop ik om enkele fragmenten voor te lezen uit het boek. Volgens de samenstelling van de groep kan ik mij aanpassen of ik er enkele meer of minder inlas. 16.De Dijkgravin Dit standbeeld wil een hulde brengen aan Marie Gevers en haar vriendin Jeanne Thielemans. Het standbeeld werd gemaakt door Mariette Coppens. Zij werd in Antwerpen geboren in 1931 en volgde haar opleiding beeldhouwen bij Pol Van Esbroeck met wie ze later in het huwelijk trad. Pol Van Esbroeck en Mariette Coppens zijn vooral bekend door de “Lindeboom” in Zoersel. Deze 800-jaar oude linde werd afgezaagd en zou volledig “opgestookt” worden. Pol Van Esbroeck wou dit niet laten gebeuren en heeft samen met Mariette deze lindeboom herschapen tot een volledig geschiedenisboek van Zoersel. Hij nam de stam voor zijn rekening en Mariette nam de afgezaagde takken voor haar rekening. Verder is Mariette Coppens gekend voor haar restauratiewerk . Dit standbeeld vormt het begin van een literair pad langs de Scheldedijk. 17. De Notelaer. We wandelen via dit literair pad verder tot aan de Notelaer zodat we een eerste zicht van dit jachtpaviljoen krijgen vanop de Schelde. Zo kunnen wij ons ook een idee vormen van het uitzicht dat de hertog en hertogin hadden vanuit hun jachtpaviljoen. Flore d'Arenberg en haar echtgenoot Wolfgang Guillaume d’Ursel laten aan de Schelde het classicistische jacht- en zomerpaviljoen ‘de Notelaer’ bouwen. Het paviljoen of belvédère was bestemd als schuil- of rustplaats op de wandeling en vormde het kader voor een adellijk diner of gezelschapsspel in beperkte kring. De Notelaer was door zijn ligging ook een geschikte uitvalsbasis voor de jacht in de
buitendijkse schorren. Voor het ontwerp van dit belvédère deed Wolfgang-Guillaume d'Ursel een beroep op de Franse architect Charles De Wailly (1730-1798), die ook betrokken was bij de uitbouw van het Koninklijk domein van Laken. Het dagelijks toezicht op de werf was in handen van architect Antoine Marie Joseph Payen (°1749 +1798), die bij rentmeester Van Goethem in Hingene woonde. De Notelaer is een prachtig staaltje van de zogenaamde "architecture parlante" of metaforische architectuur. Het unieke karakter van De Notelaer komt vooral voort uit zijn ongewone ligging tegen de dijk, waardoor het paviljoen aan de parkzijde anderhalve verdieping meer telt dan aan de kant van de Schelde. De bouwwerken duren tot 1794. Een deel van het gebruikte materiaal komt van het Hof van Hoboken, ook eigendom van de familie d’Ursel. Het gebouw bestaat uit twee in elkaar geschoven volumes: het ene, aan de rivierzijde, met een achthoekig grondplan en het gedeelte aan de tuinzijde met een rechthoekig grondplan. De gevels charmeren door hun harmonieuze proporties en vooral door het gebruik van een grote variëteit aan bouwmaterialen die zorgen voor een veelkleurig geheel. De onderbouw was bestemd als een conciërgewoning, in de bel-etage is een "salon à l’italienne" ondergebracht geflankeerd door twee kabinetten. De plafond- en muurschilderingen van Antoine Platteau, de reflectie van het landschap in de hoge spiegels en de prachtige parketvloer maken van het salon een betoverend geheel. In de boogvelden boven de 5 ramen van het octogonale salon (dijkgevel) zijn bas-reliëfs aangebracht in stuc, die de Schelde en haar bijrivieren voorstellen. Ongetwijfeld zal Flore d’Arenberg een grote rol hebben gespeeld bij de inrichting van het mooie interieur. De familie d’Ursel hield wel van dit jachtpaviljoen. In het begin van de twintigste eeuw gebruikte de familie dit paviljoen ook om hun vieruurtje te nuttigen. Als er bezoek was, kwamen ze ook ’s avonds voor het diner. Zij hadden hier toen geen elektriciteit. Alles werd verlicht met petroleumlampen. Jeanne Thielemans heeft vroeger ook nog verteld dat de koninklijke familie van Italië hier een keer per boot gepasseerd is. Toen hadden de dochter van het kasteel en twee vriendinnen zich helemaal in het rood, groen en wit gekleed. De kleuren van Italië dus. Zij stonden toen op het balkon te wuiven naar de Italiaanse familie. In de Notelaer woonde ook een conciërge-echtpaar; Voor de tweede Wereldoorlog hielden ze hier zelfs een klein cafeetje. Vanuit Mariekerke werden hier aan de Notelaer ook mosselen afgezet door de mosselboot. Mevrouw maakte dan mosselen klaar in een grote zinken wasketel, waarin ze ’s morgens de doeken van de kinderen had afgekookt. Tijdens de tweede Wereldoorlog leefde baron Camu, die in het verzet zat, hier ondergedoken. De Duitsers hadden hier wel een vermoeden van maar hebben hem, mede dankzij de conciërge, niet gevonden. Na de oorlog heeft hij de Notelaer van de hertog gekocht. Hij was getrouwd met een vroegere hofdame van prinses Paola. De familie Camu heeft de Notelaer in 1970 verkocht na het overlijden van hun zoon. De Notelaer deed hen teveel denken aan hun zoon. Kunstenaar Vic Gentils heeft hier tot 1983 nog zijn atelier gehad .
Sinds 1984 is de Notelaer eigendom van Toerisme Vlaanderen. Zij hebben het paviljoen in erfpacht gegeven aan Erfgoed Vlaanderen in 1999 en het wordt momenteel uitgebaat als toeristisch recreatief onthaal centrum van de Schelde door de Notelaer VZW. Hierna kan binnen nog een bezoek gebracht worden aan de Notelaer en nodigen we uit tot het eten van een kop koffie en Notelaeretaart.