Historische wandeling door IJsselstein
17-04-2010
Deze audiotour neemt u mee op een wandeling door het IJsselstein van de 18e eeuw Baronie van IJsselstein tussen 1670 en 1820.
Woonplaats voor fatsoenlijke luijden De tijd van de wit gepoederde gezichten, de torenhoge pruiken, hoepelrokken, degens en koetsen. Dat leven was natuurlijk niet voor iedereen weggelegd en zeker niet in een klein stadje als IJsselstein, hoewel, in die tijd was IJsselstein een zelfstandige Baronie een soort staatje binnen de Nederlanden. Aan het hoofd stond een Baron, we komen onderweg een aantal prominente IJsselsteiners uit die tijd tegen hun levens geven een inkijkje in het dagelijkse leven van de 18e eeuw. U verlaat het museum en gaat links het plein af, u steekt een klein bruggetje over en gaat daarna direct rechts af. U loopt tussen twee muren door opnieuw een brug over direct na brug rechts staat u stil. Daar toetst u nummer 002 in.
U staat hier op de plek van de vroegere IJsselpoort genaamd naar de rivier die bij de ophaalbrug voor u ligt. De rivier was de belangrijkste verbinding van IJsselstein met de buitenwereld. In de herberg voorbij de ophaalburg, aan de linkerkant achter de lei-linden, kwamen de trekschuiten vanuit Utrecht aan. Ook de postkoetsen vanuit Utrecht en Vianen hadden hier ook hun halte. Op de plek tussen de twee bruggen lag vanaf de middeleeuwen een rond verdedigingswerk, dat werd een RONDEEL genoemd. Dit RONDEEL had de naam “Zwijg Utrecht” het diende dan ook om de stad tegen aanvallen vanuit Utrecht te beschermen. Het RONDEEL maakte deel uit van de stadmuren en grachten die IJsselstein moesten beschermen. Dat was ook nodig, want IJsselstein was een afzonderlijk staatje zoals nu nog Monaco of Liechtenstein. Vanaf de 16e eeuw waren Willem van Oranje en daarna zijn erfgenamen, Baron van onafhankelijk IJsselstein. Zulke gevaarlijke tijden lagen in de 18e eeuw in een grijs verleden, de stadsmuren hadden vooral een symbolische betekenis en drukte de zelfstandigheid van IJsselstein uit. Het RONDEEL deed allang geen dienst meer en de stadspoort werd in de 19e eeuw afgebroken. Keer terug over de brug richting de stad en ga direct rechts de Utrechtse straat in. U loopt de straat uit en steekt aan het einde schuin over, naar het plantsoen om de Nicolaaskerk. U loopt om de kerk heen en tijdens deze wandeling luistert u naar nummer 003
Aan het begin van de 18e eeuw stond dominee Willem Pijvers in deze Nicolaaskerk. De kerk was na de reformatie in de 16e eeuw overgegaan naar de Protestanten. Veel IJsselsteiners waren echter katholiek gebleven Pijvers was een tolerant man, dat kon niet gezegd worden van zijn opvolger Sijbartus Schrauwe, deze riep de kerkenraad en het stadsbestuur op om maatregelen te nemen tegen de buitensporige insolentieën en stoutigheden van de Paapsgezinden. Hij vond het een schandaal dat de katholieken op zondag openlijk naar de mis gingen en ergerde zich aan illegale katholieke schooltjes. Donderpreken moesten voorkomen dat protestantse IJsselsteiners over zouden lopen naar de Papen. Het stadsbestuur vond zijn ijver een tikje overdreven, liever hielden de regenten de sfeer prettig, religieuze scherpslijperij paste niet in IJsselstein. In deze kerk ligt een Zweedse prinses begraven, Juliana of Hesse-Eschwege,
Hoe is zij hier terecht gekomen? Juliana leefde als een soap-ster, tot groot schandaal van haar Koninklijke familie beviel zij van een buitenechtelijk kind tijdens een tochtje met de staatskoets in het centrum van Stockholm. Om roddels zo snel mogelijk de kop in te drukken werd ze verbannen naar een klein kasteeltje buiten de hoofdstad. In dat kasteel bestierde een Nederlandse weduwe, mevrouw Marchand, het huishouden. Na de dood van haar man, die grutter in Breda was geweest, verhuisde zij naar Zweden. Nu werd zij dus de huishoudster van Juliana, die hield wel van mannelijk schoon en liet al gauw haar oog vallen op de knappe zoon van de weduwe. Johan Marchand stond aan het begin van een diplomatieke carrière en werd wel omschreven als “so war hälftig der angenehmste raisonnableste cavaliere der Weld“. Juliana viel als een blok voor hem, wellicht om verdere pijnlijke voorvallen in koetsen te voorkomen werd een huwelijk gearrangeerd tussen Johan-Jacob en Juliana. Omdat het nichtje van een koning niet met de zoon van een kruidenier kon trouwen werd Johan Baron van Lilliënburg gemaakt. Het nieuwbakken echtpaar verhuisde, misschien niet geheel spontaan naar de Nederlanden, ver van het Zweedse hof. Stadhouder Wilem de derde, die verre familie was van Juliana, bood Johan een mooie bestuursfunctie aan in IJsselstein. Het echtpaar kreeg vele kinderen die in deze kerk zijn gedoopt, vaak waren daarbij vele Duitse en Zweedse edellieden aanwezig wat heel wat zuchten van bewondering zal hebben losgemaakt onder de IJsselsteiners. In 1693 overleed Juliana in IJsselstein, niet lang daarna gevolgd door haar cavaliere. Beide liggen begraven in een familiegraf in deze Nicolaaskerk. U loopt voorbij de kerktoren en gaat linksaf de Kerkstraat in, die straat loopt u uit, daarbij de Utrechtsestraat overstekend, onderwijl luistert u naar nummer 004
Willem van Oranje en zijn nazaten, waren Baron van IJsselstein, ze hadden het veel te druk om persoonlijk de Baronie te besturen en daarom stelde ze een plaatsvervanger aan, een Drost. Johan, de man van prinses Juliana von Eschwege, was zo’n drost. Hij werd bijgestaan door ondermeer twee burgemeesters en een Schout, zeg maar de commissaris van politie. Aan het begin van de 18e eeuw werd Jan Sautijn als Drost aangesteld. Deze Sautijn was een rijke Amsterdamse koopman, die vooral uit was op geld verdienen en daarbij nam hij het niet zo nauw met de regels, hij was al diverse malen beschuldigd van fraude. Die praktijken bleek hij in zijn nieuwe functie gewoon voort te zetten. IJsselstein was, zoals we zagen, een onafhankelijk staatje en Jan Sautijn gebruikte die zelfstandigheid om, tegen betaling, allerlei duistere figuren die elders voor misdaden werden gezocht asiel aan te bieden, dat geld stak hij vervolgens in eigen zak. IJsselstein kreeg daardoor al snel een slecht naam, het zou een boevenoord zijn, waar moordenaars en dieven vrij rond liepen. Als u aan het einde bent gekomen van de Kerkstraat, steekt u de lJsselstraat – Voorstraat schuin over. Daar gaat u over een bruggetje direct naar rechts, de Havenstraat in. Hier luistert u naar nummer 005.
Zo’n boevenoord was IJsselstein natuurlijk niet, de meeste inwoners verdienden op een eerlijke manier hun brood. Velen werkten als boer en hielden koeien. Rond de stad stonden enkele touwslagerijen waar de hennep uit de omgeving tot touw werd verwerkt, ook waren er diverse boomgaarden. Vlees, appels en touw werden met schuiten vervoerd naar Utrecht, Amsterdam en Rotterdam. Die schuiten vertrokken vanaf deze plek, het water aan uw rechterhand was in de 18e eeuw flink breder en deed dienst als de haven, langs de haven woonden schippers en kooplieden. De grootste industrie van IJsselstein was de hoepindustrie, hoepen waren kromgebogen takken van Els en Wilg die de duigen van de tonnen bij elkaar hielden. Tonnen waren alom vertegenwoordigd in de 18e eeuw, alles werd in tonnen vervoerd. De takken voor de hoepen groeiden uitstekend op de vochtige bodem van de Baronie en IJsselstein produceerde dan ook honderdduizenden van die hoepen per jaar. De rijke hoepbazen woonden eveneens hier, langs de haven.
U loopt de Havenstraat verder af, tot nummer 28. Daar luistert u naar nummer 006.
In dit huis woonde in de tweede helft van de 18e eeuw de hoepbaas en burgemeester Herman van der Roest. De populaire burgemeester werd geplaagd door pijnen en klaagde daarover bij zijn dienstmeisje, zij vermoede direct boze opzet. In het bijzijn van twee knechten haalde zij het hoofdkussen van Herman uit elkaar en ja hóór, er bleken vreemde botjes en veren in te zijn verstopt die samen een soort heksenkring vormden. Haar baas was betoverd, het meisje kende toevallig een piskijker in Utrecht die daar wel raad mee zou weten. Zij nam een flesje ochtendwater van Herman mee naar Utrecht en liet dit door de kwakzalver proeven. Die concludeerde dat Herman inderdaad door iemand was behekst. Hij bood aan een tegenspreuk toe te passen om een einde te maken aan de hoofdpijnen van de burgemeester. Uit dankbaarheid beloofde Herman de meid een flinke portie uit zijn nalatenschap, althans dat beweerde het dienstmeisje. Dat kwam de Schout, de politiecommissaris van IJsselstein, verdacht voor en hij besloot Herman te waarschuwen. Deze goedgelovige oude man moest beschermd worden tegen de sluwe streken van de dienstmeid. Toen hij Herman daar thuis over aansprak deed deze erg zenuwachtig, al snel bleek dat het dienstmeisje aan de deur stond te luisteren en haar baas doodsbang voor haar was. Toen de Schout haar wilde wegsturen gaf zij hem een grote mond, Herman durfde er niets van te zeggen. Boos beende de Schout de deur uit, hier kon hij niet tegenop, de burgemeester moest het zelf maar weten. Of de piskijker inderdaad is ingeschakeld, weten we niet, Herman werd in ieder geval beter en functioneerde nog jaren als burgemeester van IJsselstein. U loopt verder de Havenstraat door. Het grote geel gepleisterde huis direct links op de hoek met de Doelenstraat, waarin nu een winkel is gevestigd, was in de achttiende eeuw het woonhuis van Willem van der Roest. Ook hij was een telg uit de hoepbazenfamilie Van der Roest. De familie was rijk en bijna alle huizen in de Doelenstraat waren in haar bezit. U loopt de Havenstraat af, tot huisnummer 60. Hier luistert u naar nummer 007.
De katholieke godsdienst werd in de 17e en 18e eeuw oogluikend toegestaan. In veel dorpen en steden werden schuilkerken ingericht die er aan de buitenkant als een gewone boerderij of een woonhuis uitzagen. In de buurt van deze plek aan de Havenstraat stond zo’n schuilkerk ondergebracht in een oud herenhuis. De kerk zat af en toe zo vol dat de gelovige op straat de mis moesten bijwonen. Het knielen, opstaan en zingen op de openbare weg was het stadsbestuur een doorn in het oog, daarom wilde de pastoor in 1779 de kerk uitbreiden. Er kwam onverwachte tegenwerking van de molenaar, deze slinkse figuur, u ziet de wieken van zijn molen boven de daken uitsteken, besloot de pastoor een hak te zetten. Hij beweerde dat de nieuwe grote katholieke kerk zijn molen de wind uit de zeilen zou nemen. Hij kon dan geen graan meer malen en de bakkers zouden dus geen meel meer hebben om brood te bakken. Grote schrik bij het stadbestuur. Totdat de Schout ontdekte dat de molenaar een leugenaar was, deze had namelijk net gedaan of de molen ten oosten van de kerk stond, in dat geval hield de nieuwe kerk de overheersende westenwinden tegen. Maar zo was het niet, zoals u kunt zien, de molen staat ten westen van de kerk. De pastoor kreeg alsnog toestemming om hier een katholieke schuilkerk te bouwen. Deze kerk is verdwenen toen in de 19e eeuw de neogotische Sint Nicolaaskerk werd gebouwd. U loopt de Haven uit en gaat aan het einde links. U loopt nu links langs de molen, naar beneden naar de gracht. Onderwijl luistert u naar nummer 008.
De molen was eigendom van de Baron, hij had het recht op de wind. Niemand anders mocht dus gebruik maken van de wind zonder toestemming van de Baron. Iedereen was verplicht zijn graan in deze molen te laten malen. In 1732 bleek de oude windmolen zo bouwvallig dat er een nieuwe gebouwd moest worden. Dat kwam precies op het goede moment. In dat jaar namelijk krijgt IJsselstein een nieuwe Barones, Marie Louise van HessenKassel, zij was de weduwe van Stadhouder Johan Willem Friso. Zij woonde weliswaar meestal in Leeuwarden, maar liet zich goed op de hoogte houden van het reilen en zeilen in IJsselstein. Toen ze van haar Drost vernam dat de molen zeer bouwvallig was, tastte ze persoonlijk in de buidel om een nieuwe molen te betalen. Deze nieuwe molen “De Windotter” staat er nu nog steeds.
Als u beneden bij de gracht bent aangekomen, gaat u rechtsaf. U loopt tussen de gracht en de muur door, in een boog om de molen heen. U loopt nu min of meer op de plek waar in de achttiende eeuw hier nog de stadsmuur stond. Het pad leidt u over een bruggetje. U blijft doorlopen in de richting van de toren van de St. Nicolaasbasiliek, de stadsgracht aan uw linkerhand houdend. U loopt door tot het begin van de drukke winkelstraat, de Benschopperstraat. Aan uw linkerhand ziet u een brug over de stadsgracht. Hier bevond zich de andere grote stadspoort van IJsselstein, de Benschopperpoort. U houdt halt bij het begin van de Benschopperstraat en luistert naar nummer 009.
Het eerste huis op de hoek aan de linker zijde, nummer 1, heeft een opvallende klokgevel. Die gevel heeft het gebouw ook zijn naam gegeven, in de 18e eeuw was hier de herberg “De Klok” gevestigd met daarachter de gelijknamige bierbrouwerij. Uitbater was burgemeester t’ Hoen. Bier was lange tijd volksdrank nummer één omdat gewoon water te vervuild was. In de loop van de 18e eeuw werd bier echter verdrongen door thee en koffie, en jenever natuurlijk. Die achteruitgang van de bier consumptie merkte de grote brouwers in IJsselstein aan den lijve. Brouwerij “t’ Hoen” hield het uit tot 1795 toen de laatste ’t Hoen overleed, niemand wilde de brouwerij overnemen. Het huis werd toen verhuurd en de brouwerij werd een koffie- en thee huis. U gaat rechts, de Benschopperstraat in. Loop door tot u aan uw rechterhand de huisnummers 10 en 12 ziet. Hier luistert u naar 010.
Barones Marie Louise zag eveneens de voordelen van de onafhankelijkheid van de Baronie, maar gebruikte die op een geheel andere manier dan Drost Jan Sautijn. In plaats van onderdak te bieden aan geboefte zoals Sautijn deed, verlaagde zij de belastingen. Ze liet de huizen en de straten opknappen, zorgde voor goede scholen en aangename wandellanen rond de stad. Zo maakte zij IJsselstein aantrekkelijk voor mensen die flink hadden gespaard en van hun kapitaal konden rentenieren. Edellieden, predikanten en militairen met pensioen en kooplieden die het wat rustiger aan gingen doen, kwamen op IJsselstein af. Ze hadden flink wat te besteden, wat erg gunstig was voor de lokale middenstand. Er kwamen dan ook luxe winkels, zoals boekhandel en een pruikenmaker. Deze renteniers boden ook werkgelegenheid voor koks, dienstmeisjes, koetsiers en bedienden. De uit Utrecht afkomstige Paulus Fagnes van Brakel, die hier op nummer 10 woonde, was een typisch voorbeeld van zo’n rentenier. Zijn zoon Willem, die hier opgroeide, werd militair en bracht het tot commandant van de vesting Doesburg. De buren op nummer 12 behoorden ook tot de groep renteniers. Hier woonden Jan Kra-Kranen en zijn vrouw Sara Jets. Kra-Kranen was burgemeester van het Overijsselse Goor geweest, zoon Jan werd later burgemeester van IJsselstein. Een andere zoon werd een geslaagd zakenman en bezat een groothandelshuis in Amsterdam. U loopt de Benschopperstraat verder door, tot aan de nrs 39-41, aan uw linkerhand. Hier luistert u naar nummer 011.
Dit waaggebouw is rond 1779 gebouwd ter vervanging van een ouder waaggebouw. Alles wat in de Baronie werd ingevoerd werd hier gewogen, zo kon worden vastgesteld hoeveel belasting er over betaald moest worden. De waagmeester woonde direct links van het eigenlijke waaggebouw. In de loop van de 18e eeuw ging het slechter met de economie in De Nederlanden, de handel werd bedreigd door groeiende concurrentie van Frankrijk en Engeland. De boeren kregen te maken met grote veepest epidemieën, soms roeide zo’n epidemie de halve veestapel uit. Gelukkig kon IJsselstein terugvallen op de hoepindustrie en, de renteniers natuurlijk. Toch ging de armoede niet geheel aan de stad voorbij, daarom nam burgemeester t’Hoen het initiatief om een touwfabriek en vlasspinnerij op te richten. Om de jeugd werk te bieden kwam t’Hoen met nog een plan, een stadskinderschool. Anders dan op de gewone school leerde de kinderen hier niet alleen lezen en schrijven maar ook een vak en ze konden meteen aan het werk in de nieuwe fabrieken van t’Hoen. Er waren boze tongen die beweerde dat t’Hoen op die manier wel heel goedkoop aan arbeidskrachten kwam. Zijn plan werkte! Terwijl in de omliggende provincies economisch zware tijden aanbraken, bleef het in IJsselstein aangenaam wonen. De stadskinderschool werd gevestigd op de verdieping boven de waag.
U loopt verder de Benschopperstraat door. U ziet aan uw linkerhand het restaurant Mariënberg liggen. Dit restaurant is gevestigd in het enig overgebleven deel van een middeleeuws klooster. U loopt door tot u op een plein uitkomt. Dit plein is de Plaats, al vanaf de Middeleeuwen het hart van IJsselstein. U kunt daar even rondwandelen en luisteren naar nummer 012.
Het stadhuis is gebouwd op initiatief van Willem van Oranje, met dit gebouw wilde hij de status van IJsselstein als zelfstandige Baronie uitdrukken. Hier kwam het stadbestuur bijeen en werden de vonnissen van de rechtbank afgekondigd. In 1747 was het plein het decor van een grote volksopstand, wat was er aan de hand! De Drost van dat moment, Jan Graves, had het hoog in de bol, misschien werd hij daartoe opgestookt door zijn vrouw die uit een gegoede Amsterdamse familie afkomstig was. Gekleed in prachtige nieuwe japon, naar de laatste mode, paradeerde mevrouw Graves langs de stadsmuur. Nu gebruikte de hoepbazen de stadsmuur ook, om hun hoepen tegen te drogen te zetten. De jurk bleef achter een van de takken haken en een enorme scheur was het gevolg. Verontwaardigd stormde de vrouw naar haar man, die liet hier van het stadhuis afkondigen dat het drogen van hoepen op de Wal vanaf dat moment ten strengste verboden was. Dat pikte de hoeparbeiders niet, zonder hoepindustrie hadden ze geen werk en dat betekende honger. Ze trokken naar het stadhuis en gaven luidkeels uiting aan hun verontwaardiging. Graves probeerde tevergeefs de menigte te kalmeren, de gemoederen raakte zo verhit dat fysiek geweld dreigde. Uiteindelijk moest Jan Graves bakzeil halen en zijn verbod weer intrekken, hoe hij dat s’avonds aan zijn vrouw heeft uitgelegd? Met uw rug naar het stadhuis ziet u schuin links de Kloosterstraat. Die loopt u in. Achter en onder de huizen aan de linkerzijde liggen de resten van het middeleeuwse klooster. U stopt bij nummer 5/7. Daar luistert u naar nummer 013.
Ook in de Kloosterstraat woonde een aantal renteniers ongeveer ter plekke van nr. 5/7 woonde vanaf 1776 Jan van Polanen. De Rotterdammer Van Polanen had een hoop rijkdom vergaard in dienst van de Verenigde Oost Indische Compagnie. Ook zijn zoon Rogier woonde hier, hij werkte eveneens voor de VOC en werd later gezant in Kaapstad en Batavia. Net buiten de stad lagen diverse kroegen, die waren berucht om de kwalijke dingen die daar zouden gebeuren, jongelieden zouden aan de drank worden gebracht en zich te buiten gaan aan liederlijke uitspattingen. Dat had soms buitenechtelijke zwangerschappen tot gevolg. Daarmee kregen de Van Polaanes te maken toen in hun secreet, de poepdoos op het achtererf, het lijkje van een baby werd gevonden. De verdenking viel op hun dienstmeisje dat een paar weken daarvoor spoorslags naar Amsterdam was vertrokken. Het verhaal ging dat zij zwanger was en er om die reden vandoor was gegaan. De Schout vertrok naar Amsterdam en voelde de dienstmeid flink aan de tand. In tranen kwam het verhaal eruit, het was inderdaad haar kindje dat in het secreet was gevonden. Toch werd zij niet vervolgd want het was niet te bewijzen dat zij de zuigeling vermoord had, de kindersterfte was hoog in die tijd. U loopt de Kloosterstraat wat verder in. Aan het einde links bevindt zich huisnummer 11. Daar luistert nu naar nummer 014.
Hier op de hoek woonde rond 1780 het gezin Hugenholz, Petrus Hugenholz was een van de predikanten in IJsselstein. Zijn kansel gebruikte hij om stevige kritiek te spuien op de Stadhouder, Willem de Vijfde, die ook Baron van IJsselstein was. We zagen al dat het slecht ging met de economie in de Nederlanden, velen gaven Willem de Vijfde daarvan de schuld. Hij zou het land hebben verkwanseld door vloot en leger te hebben verwaarloosd en de handel hebben aangetast. Allerlei belangrijke bestuursfuncties zou Willem aan incompetente vriendjes hebben gegeven. Er werd geroepen om meer democratie, ook Hugenholz hoorde bij deze stemmen. De dominee had twee zoons, een van hen, Johannes, werd Gasthuismeester zeg maar de directeur van het Gasthuis waar de armen van IJsselstein werden opgevangen. Hij moet de stijgende armoede uit eerste hand hebben meegemaakt. Het is dan ook niet verbazend dat ook Johannes zich tegen de Baron keerde. Hoewel de tegenstanders van de Baron lange tijd geen vuist konden maken veranderde dat na de Franse Revolutie, zoals we straks nog zullen horen.
U gaat aan het einde van de Kloosterstraat rechtsaf en volgt het Kronenburgplantsoen. Aan de overkant, achter de gracht, ligt achter het geboomte de kasteeltoren. Dit is het enige overblijfsel van het imposante middeleeuwse kasteel. U loopt door tot aan de hoek met de Hofstraat. Hier luistert u naar nummer 015.
Aan dit kasteel dankt het stadje zijn naam “Het Stein aan de IJssel” Het was de woning van de Baronnen als ze in IJsselstein verbleven en ook diverse Drosten vonden hier onderdak. In de tweede helft van de 18e eeuw was Joachim de Baufort, Drost van IJsselstein. Hij woonde lange tijd in het kasteel, maar verbleef later steeds vaker in zijn luxe huis in Den Haag. Hij werd in 1795 als Drost afgezet, oorzaak was de Franse inval in de Nederlanden. In 1789 was in Frankrijk een revolutie uitgebroken, veel ontevreden Nederlanders hoopten dat ook hier een revolutie zou komen die een einde aan de economische ellende zou maken. Dat werd mogelijk toen in 1794 Franse legers naar het Noorden trokken om Nederland van de gehate stadhouder Willem de vijfde te bevrijden. De bezittingen van de Stadhouder werden beschouwd als oorlogsbuit en daar viel uiteraard ook IJsselstein onder, dat was geen prettige gedacht! Drost De Baufort besloot, toen begin 1795 de Fransen over de bevroren rivieren ons land binnen trokken, spoorslags te vertrekken. Hij maakte zich vooral druk over zijn beddengoed, als de Fransen dat in handen kregen waren zijn mooie peluwen bedorven. Het kasteel kwam leeg te staan, het verval begon. Een eeuw later werd het op de toren na afgebroken. U gaat rechtsaf, de Hofstraat in. Aan uw linkerzijde bevindt zich nr 8. Hier luistert u naar nummer 016.
Op nummer 8 woonde in de tweede helft van de 18e eeuw de familie Van Rijssel. De Van Rijssels kwamen uit Vianen en bezaten daar een van de twee belangrijkste vingerhoedfabrieken in Nederland. Het ging echter niet goed met de vingerhoedenbusiness. De Van Rijssels vertrokken naar IJsselstein om daar te gaan rentenieren. Hun zoon. Albert, werd soldaat en schopte het tot generaal-majoor. Ook hij was een van de sympathisanten van de Franse Revolutie en een tegenstander van de Baron. Hier zal de vlag wel zijn uitgegaan, toen de Franse troepen voor de IJsselsteinse stadspoorten verschenen. U loopt de Hofstraat uit en gaat linksaf, de Utrechtsestraat in. U loopt door, steekt deKerkstraat over. U loopt verder de Utrechtsestraat door tot nummer 18. Hier luistert u naar nummer 017.
Op de plek van nummer 18 was in de 17e en 18e eeuw de Latijnse school gevestigd, goed onderwijs was van groot belang. Voor de gewone IJsselsteiners was er een Neder-Duitse school, maar de kinderen van de renteniers dienden hoger onderwijs te ontvangen waarmee ze later toegelaten werden tot de universiteit. Daartoe diende de Latijnse school, de school stond of viel met de reputatie van de rector. In het midden van de 18 e eeuw had IJsselstein een goede vangst gedaan. De student Bresser uit Utrecht, bleek een geleerde van formaat en trok vele leerlingen naar de school. De school maakte een grote bloeiperiode door. Blijkbaar voelde ook de vrouwen zich tot de rector aangetrokken, er begonnen geruchten de ronde te doen van buitenechtelijke escapades. Bresser ontkende die bij hoog en laag, dat werd lastiger toen een Rotterdamse volksvrouw naar IJsselstein kwam en beweerde dat de hoog geprezen rector bij haar kamers huurde voor amoureuze ontmoetingen. Hij was echter vergeten af te rekenen en zij kwam haar achterstallige huur ophalen. In plaats zich adequaat te verdedigen besloot de rector nogal plotseling om op vakantie te gaan. Toen hij een paar weken later in Rotterdam werd gesignaleerd, waar hij probeerde de vrouw af te kopen, was het met zijn reputatie gedaan. Het stadsbestuur kon niets anders dan de beroemde rector ontslaan, toch betekende dat niet het einde van zijn carrière. Later dook hij op in Den Briel waar hij het tot burgemeester schopte.
U keert terug naar de Kerkstraat. U gaat rechts en loopt tot nummer 2. Hier luistert u naar nummer 018.
Op nummer 2 woonde stadsdokter Jacob Lycklama a Nijeholt, hij was afkomstig uit Friesland. Lycklama was een van de felste revolutionaire en zag zijn kans schoon toen de Fransen in 1795 de Baron verjoegen. Het oude stadsbestuur werd afgezet en Lycklama werd de nieuwe sterke man. Hij wist ondermeer de functie van Baljuw in handen te krijgen, zeg maar de officier van justitie. In die functie had hij recht op een deel van alle boetes die hij uitschreef, dat wist hij heel slim te gebruiken. Zo liet hij spullen stelen, die hij vervolgens via een stroman doorverkocht. Daarna arresteerde hij de onschuldige koper wegens heling en dwong hem boete te betalen, die boete verdween vervolgens in de zakken van de Baljuw. U draait zich om en loopt de Kerkstraat helemaal uit, tot aan de Voorstraat -IJsselstraat. Daar gaat u links tot aan de brug aan uw rechterhand, Die weer terugleidt naar het museum. Hier luistert u naar nummer 019.
De inval van de Fransen maakte een einde aan de zelfstandige Baronie IJsselstein, de zo gehoopt bevrijding bracht echter geen soelaas. Frankrijk voerde oorlogen met alle Europese naties en Nederland moest daaraan flink mee betalen. Financieel ging het steeds slechter met ons land. Dit keer wist IJsselstein de dans niet te ontspringen. Vele renteniers konden niet langer rondkomen en vertrokken. IJsselstein verviel in armoede, het zou lang duren voordat het stadje uit het dal geklommen was. Met weemoed dacht men terug aan de tijd dat IJsselstein een onafhankelijk staatje was.! U bent aan het einde gekomen van deze audiotour. We hopen dat u een prettige wandeling door het achttiende-eeuwse IJsselstein heeft gemaakt. Wilt u zo vriendelijk zijn de MP 3 speler in te leveren bij het Stadsmuseum. We wensen u nog een prettige dag en zien u graag terug tijdens de tentoonstelling: Woonplaats voor fatsoenlijke luijden. Baronie van IJsselstein tussen 1670 en 1820 vanaf 12 december 2009 te bezichtigen in het Stadsmuseum.