Vzw Jongerenatelier: een brug naar werk voor jongeren Welke factoren bepalen het al dan niet slagen in een brugproject? Studiegebied Sociaal-agogisch werk Opleiding Sociaal werk Afstudeerrichting Individueel maatschappelijk werk Academiejaar 2006-2007 Student Eef Flament
2
Voorwoord
Graag richt ik een woord van dank aan alle personen die hun steentje hebben bijgedragen om dit eindwerk te realiseren. Eerst en vooral wil ik mijn stageplaats vzw Jongerenatelier bedanken voor de kans die ik gekregen heb om ervaring op te doen en voor de leuke tijd die ik er beleefd heb. Vooral mijn stagesupervisor, Ronny Declercq, was een grote steun bij de realisatie van het eindwerk. Bij hem kon ik met al mijn vragen terecht. Bedankt voor de kennis, de nodige feedback, suggesties en het nalezen van het eindwerk. Bedankt Valentien Hellebout voor het aanreiken van de nodige informatie. Chris Van Speybroeck, mijn stagementor bedank ik voor het op weg helpen in de goede richting van het eindwerk en het duwtje in de rug doorheen het hele proces. De achttien jongeren die intern een brugproject volgen wil ik bedanken voor het invullen van mijn enquêtes. Als laatste bedank ik mijn ouders die me de mogelijkheid gaven om verder te studeren. Mijn moeder bedank ik graag voor de tijd die ze genomen heeft om het eindwerk na te lezen.
3
Inhoudsopgave Voorwoord…………………………………………………………………………………….3 Inhoudsopgave……………………………………………………………………………….4 Lijst met afkortingen……………………………………………………………………….....7 Inleiding………………………………………………………………………………………..8 Hoofdstuk 1: Voorstelling deeltijds onderwijs 1.1 Historiek……………………………………………………………………………...10 1.2 Systeem deeltijds onderwijs…………………………………………………….....10 1.2.1 Doelgroep.........................................................................................................11 1.2.2 Werkwijze…………………………………………………………………………....11 1.2.2.1 Twee dagen school………………………………………………………....11 1.2.2.2 Invulling naast de lesdagen……………………………………………......12 1.3 CDO/CDV.........................................................................................................14 1.3.1 Aura..................................................................................................................15 1.3.2 CDO KTA..........................................................................................................15 1.3.3 CDO VTI 17 1.4 Begeleiding van jongeren in het deeltijds onderwijs........................................18 1.4.1 Welke weg (traject) volgt de jongere in het deeltijds onderwijs en hoe gebeurt de begeleiding van de school doorgaans dit hele traject?……………….........18 1.5 Lineair en modulair onderwijs………………………………………….................22 1.5.1 Lineair onderwijs..............................................................................................22 1.5.2 Modulair onderwijs...........................................................................................22 1.6 Te behalen getuigschriften en attesten…………………...................................22 1.6.1 Voor modulaire leerlingen................................................................................22 1.6.2 Niet-modulaire leerlingen……………...............................................................23 1.6.3 Voor alle leerlingen..........................................................................................23 BESLUIT.....................................................................................................................24 Hoofdstuk 2: Voorstelling brugproject 2.1 2.2 2.3 2.4
Doelgroep….....................................................................................................26 Concept………………………………………………………………………….......26 Maatwerkgerichte aanpak……….....................................................................27 Financiering…………………………………………............................................28
BESLUIT…………………………………………………………………...........................28 Hoofdstuk 3: Voorstelling vzw Jongerenatelier 3.1 3.2
Omschrijving…………………………………………………………………….......30 Werking…………………………………………………………………..................30 4
3.3 3.4 3.5 3.6
Traject…………………………………………………………...............................31 Methodiek…………………………………………...............................................33 Netwerk………………………………………………………………………….......33 Resultaten doorstroom……………………………………..................................33
BESLUIT……………………………………………………………………………….........34 Hoofdstuk 4: Visie van stad Kortrijk op de voltijdse invulling van jongeren in het deeltijds onderwijs 4.1
Eerste Schepen Lieven Lybeer……………………………………………….......37
BESLUIT……………………………………………………………………………….........35 Hoofdstuk 5: Motivatie om deeltijds onderwijs te volgen 5.1 Demotivatie/motivatie……………………………………………………………….40 5.1.1 Begrip………………………………………………………………………………...40 5.1.2 Uitingen van demotivatie…………………………………………………………...41 5.1.3 Oorzaken van demotivatie................................................................................41 5.1.4 Bevorderen van motivatie op verschillende niveaus…………………………….42 5.2 Oorzaken van veelvuldige school –verandering………………………………....42 5.3 Motivering om deeltijds onderwijs te volgen……………………………………...43 5.3.1 Bekeken vanuit het CLB...................................................................................43 5.3.1.1 CLB Mandel en Leie...............................................................................43 5.3.1.2 De Bethune............................................................................................45 5.3.2 Bekeken vanuit het CDO en CDV....................................................................45 5.3.2.1 CDO VTI............................................................................................... .45 5.3.2.2 CDV Aura.............................................................................................. 45 5.3.3 Bekeken vanuit de jongere………………………………………………………...46 5.3.3.1 Verhalen uit onze wereld…………………………………………………...46 5.3.3.2 Intakeformulier vzw Jongerenatelier……………....................................48 5.3.3.3 Enquête van de interne jongeren in het Jongerenatelier.......................48 5.4 Hoe de motivatie van de jongeren in het deeltijds onderwijs verhogen?.........49 5.4.1 Aktractie……………….....................................................................................49 5.4.2 Time – outproject……………………………......................................................51 5.4.3 CDV Aura………………………………..............................................................53 5.4.4 Groep Intro.......................................................................................................54 5.4.5 CDO VTI……………………………………….....................................................57 5.4.6 De Bethune……………………………………………….....................................60 5.4.7 Vzw Fietsrijk/Kantwerk.....................................................................................61 5.4.8 Vzw Jongerenatelier…………………………………………………....................63 BESLUIT……………………………………………………………………………………. 65 Hoofdstuk 6: Hoe komt het dat we sommige jongeren in het Jongerenatelier meekrijgen en andere niet? 6.1 6.2
Inleiding………………………………………………...........................................69 Begeleiding van de interne jongeren in het Jongerenatelier............................69
5
6.2.1 6.2.2 6.3 6.4
Traject van de interne jongeren.......................................................................69 Vormingsweekend Arktos................................................................................70 Intakeformulier vzw Jongerenatelier………………………………………….......71 Enquête van de interne jongeren in het Jongerenatelier…………...................72
BESLUIT…………………………………………………………………...........................73 Hoofdstuk 7: Voorstel tot een draaiboek 7.1 7.2
Inleiding............................................................................................................76 Stappenplan.....................................................................................................76
Hoofdstuk 8: Algemeen besluit...............................................................................78 Bijlagen………………………………………………………………………………………80 Literatuurlijst………………………………………………………………………………...88
6
Lijst met afkortingen VZW: Vereniging zonder winstoogmerk CLB: Centrum voor Leerlingbegeleiding Kmo: Kleine en middelgrote ondernemingen ASPV: Algemene, Sociale en Persoonlijkheidsvorming BGV: Beroepsgerichte Vorming CDO: Centrum Deeltijds Onderwijs VTI: Vrij Technisch Instituut KTA: Koninklijk Technisch Atheneum VDAB: Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding CDV: Centrum Deeltijdse Vorming DBSO: Deeltijds Beroepssecundair Onderwijs ASO: Algemeen Secundair Onderwijs TSO: Technisch Secundair Onderwijs BSO: Beroeps Secundair Onderwijs Buso: Buitengewoon secundair onderwijs OCMW: Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn JAC: Jongeren Advies Centra NOB‟s : Niet Onmiddellijk Beschikbaren ESF: Europees Sociaal Fonds CVS: Cliëntvolgsysteem DBO: Dienst Beroepsopleiding GI: Groep Intro CBJ: Comité Bijzondere Jeugdzorg
7
Inleiding Motivatie: Voor de stage in mijn derde jaar moest ik op zoek naar een nieuwe stageplaats. Ik koos voor vzw Jongerenatelier omdat ik graag die doelgroep leerde kennen en omdat trajectbegeleiding me wel aansprak. Ik wist niet precies wat dit inhield maar mijn nieuwsgierigheid was reeds aangewakkerd. Na een gesprek met mijn toekomstige stagesupervisor was het akkoord om er stage te volgen goedgekeurd. Ongeveer vier maanden kon ik in het Jongerenatelier kennis er ervaring opdoen. Bij de start van de stage wist ik niet veel over de werking, de doelgroep, brugprojecten, laat staan problemen die zich voordeden. Gelukkig kon mijn stagesupervisor wel een aantal problemen aankaarten die interessant waren om te onderzoeken. Na overleg beslisten we samen om rond motivatie en demotivatie te werken. Dit omdat er nogal veel jongeren de dag van vandaag niet meer gemotiveerd zijn om nog naar school te gaan, of in het geval van het deeltijds onderwijs, te gaan werken. Het probleem van gedemotiveerde jongeren komt niet alleen in het Jongerenatelier voor. Tal van diensten krijgen met soortgelijk demotiverend gedrag te maken. Je zou kunnen stellen dat demotivatie een algemeen probleem is bij jongeren. Omdat motivatie/demotivatie van jongeren nogal ruim is ging ik mij toespitsen op het Jongerenatelier en de achttien jongeren die er intern een brugproject volgen in de ateliers. Op deze jongeren baseerde ik mij om het praktijkgedeelte uit te voeren en om een vraag te formuleren. De vraag luid: Hoe komt het dat we sommige jongeren in het Jongerenatelier meekrijgen en andere niet? Of nog anders gezegd: Waarom slaagt de ene jongere in het brugproject en iemand anders niet? De bedoeling van dit eindwerk is om motiverende en/of demotiverende invloeden in kaart te brengen en daardoor een passend antwoord op de vraag aan te bieden. Voor het Jongerenatelier is het handig om te weten wat reeds motiverend voor de jongeren werkt en wat er kan verbetert worden om de motivatie van de jongeren te verhogen. Ik ga op zoek naar de verschillende factoren die een invloed kunnen uitoefenen op de slaagkans van een jongere in een brugproject. Werking: Hieronder wordt een algemeen beeld gevormd van wat je als lezer mag verwachten. In het eerste hoofdstuk wordt het deeltijds onderwijs toegelicht omdat alle jongeren die een brugproject volgen uit het deeltijds onderwijs komen. Het deeltijds onderwijs is als het ware het vertrekpunt van de jongeren die in het Jongerenatelier aan de slag kunnen. De voorstelling van het deeltijds onderwijs toont aan in welk systeem mijn doelgroep fungeert.
8
Het tweede hoofdstuk handelt over de brugprojecten. Deze informatie is noodzakelijk omdat het Jongerenatelier zelf een brugproject is. Je komt er te weten wat een brugproject precies inhoud, voor wie een brugproject bedoeld is, en zo verder. Daarna komt de voorstelling van het Jongerenatelier aan bod. Er wordt een beeld geschetst van de dienst. De visie van stad Kortrijk op de voltijdse invulling van jongeren in het deeltijds onderwijs is een apart hoofdstuk. Het is weliswaar een kort hoofdstuk maar toch is het belangrijk om in het eindwerk te vermelden. De stad hanteert hieromtrent een duidelijke visie en is een belangrijke partner van de brugprojecten. Vervolgens word in hoofdstuk vijf dieper ingegaan op de motivatie. Verschillende onderdelen komen hier aan bod. Het begrip motivatie wordt verduidelijkt, de uitingen en oorzaken worden benoemd en hoe je de motivatie van jongeren kan bevorderen worden allemaal in dit hoofdstuk beschreven. Daarnaast wordt vanuit diverse diensten bekeken wanneer en waarom een jongere voor deeltijds onderwijs kiest. Aan de hand van talrijke bezoeken aan diensten die ook met jongeren werken kwam ik te weten hoe zij de motivatie van jongeren proberen aan te wakkeren. Bruikbare elementen voor het Jongerenatelier kunnen hieruit worden overgenomen. Het zesde hoofdstuk behandelt de hoofdvraag van het eindwerk. In functie van die vraag werd de begeleiding van de interne jongeren in het Jongerenatelier onder de loep genomen, de doelgroep voor het eindwerk vulde enquêtes in en het intakeformulier van de achttien jongeren werd er bijgehaald. In hoofdstuk zeven wordt een stappenplan weergegeven. Het eindwerk word afgesloten met een algemeen besluit. De bijlage bevat een enquête die de achttien jongeren hebben ingevuld, een intakeformulier en een blad met alle gegevens van de bezoeken die ik gedaan heb. Een literatuurlijst mag uiteraard niet ontbreken.
9
Hoofdstuk 1: Voorstelling deeltijds onderwijs1
1.1
Historiek
De Wet op de leerplicht van 29 juni 1983 voert voor alle jongeren de verplichting in om school te lopen tot 30 juni van het schooljaar waarin zij achttien jaar worden. Om toch rekening te houden met de jongeren die schoolmoe zijn en/of liever willen werken, werd de deeltijdse leerplicht ingevoerd. De leerplicht is deeltijds vanaf vijftien jaar als de jongere ten minste de eerste twee leerjaren van het secundair onderwijs heeft gevolgd en in alle geval vanaf zestien jaar. Jongeren die in de loop van het schooljaar vijftien jaar worden en reeds de eerste twee leerjaren secundair onderwijs gevolgd hebben, kunnen mits schriftelijk attest van het CLB op hun veertiende doorverwezen worden naar het deeltijds onderwijs. In 1984, bij de invoering van het deeltijds onderwijs, deed de overheid een beroep op grote technische scholen.
1. 2
Systeem deeltijds onderwijs
Deeltijds onderwijs, meer bepaald Deeltijds Beroepssecundair Onderwijs of DBSO is een systeem voor jongeren die aan de leerplicht willen voldoen zonder de hele week op school te zitten, of voor jongeren die willen leren en werken, of voor jongeren die van de geboden kans willen gebruik maken om iets bij te leren op een niet - schoolse manier en om praktijkervaring op te doen, zo mogelijk deeltijds werk te vinden. Het concept deeltijds onderwijs biedt een volwaardige en zinvolle vormings -en opleidingsmogelijkheid aan jongeren waarvoor het voltijds onderwijs geen passend antwoord heeft. De aanpak is gericht op leren door beroepspraktijk en door een aangepaste vorming. Het doel is het verwerven van een beroepskwalificatie en van de nodige vaardigheden zodat de jongeren volwaardig kunnen deelnemen aan onze maatschappij. Aan de deeltijdse leerplicht kan voldaan worden door het volgen van vorming in een Centrum voor Deeltijds Beroepssecundair Onderwijs, Centrum voor Deeltijdse Vorming en een Opleidingscentrum voor zelfstandigen en kmo (Syntra – opleiding). In het deeltijds onderwijs wordt er vijftien uren per week lesgegeven, dit is gelijk aan twee dagen per week. Als een jongere start in een CDO of CDV word hij/zij automatisch ingeschreven bij de VDAB. Kinderbijslag wordt behouden tot eind augustus van het jaar waarin de leerling achttien jaar wordt, ongeacht wat de leerling verdient. Na die datum blijft kinderbijslag enkel behouden als men minder dan €423,9 per maand verdient.
1
Infobrochure CDO VTI Kortrijk, 2006-2007, blz.1, 3, 4, 6.
10
1.2.1 Doelgroep Algemeen kan gesteld worden dat het leerlingenpubliek bestaat uit jongeren die niet langer kunnen aarden in het voltijds onderwijs. De leerlingen verlaten het voltijds onderwijs om zeer uiteenlopende redenen: hierbij kunnen vrienden, de thuissituatie, de algemene schoolsfeer in het voltijds onderwijs (bijvoorbeeld reglementeringen), conflicten met leerkrachten... een rol spelen. Ze hebben vaak kennis gemaakt met het “watervalsysteem” (ofwel door verkeerde keuze ofwel door gebrek aan motivatie). Het is een zeer heterogeen samengestelde groep zowel betreft technische vaardigheden als attitudes. De inschrijvingsvoorwaarden om deeltijds onderwijs te volgen luiden: - zestien jaar zijn - of vijftien jaar zijn en reeds het tweede leerjaar van het secundair onderwijs doorlopen hebben. Wie bij de inschrijving al achttien jaar is moet gedurende het schooljaar werk vinden en voor een periode van zes maanden blijven werken. Die persoon zal ook vijftien uren les volgen in de week, meestal praktische en technische vakken, soms ook algemene vakken. 1.2.2 Werkwijze Deeltijds onderwijs bestaat uit twee delen. Een deel leren en een deel werken. 1.2.2.1 Twee dagen school Op weekbasis krijgen de jongeren vijftien uren les. Dit kan men opsplitsen in ASPV (= Algemene, Sociale, en Persoonlijkheidsvorming) en BGV (= Beroepgerichte vorming). In de twee scholen die deeltijds onderwijs aanbieden in regio Kortrijk, die ik bezocht heb, was het aantal uren verschillend. Het CDO VTI deelt de lessen in door zeven uur ASPV te geven en acht uur BGV. In het CDO KTA is dit ingedeeld in zes uur ASPV en negen uren BGV. ASPV handelt over thema‟s, sociale vaardigheden, functionele taalvaardigheid en rekenvaardigheid. De lessen zijn vooral praktisch en levensgericht. De vaardigheden die aangeleerd worden zijn in functie van de gekozen beroepsopleiding. Hiervoor dient een goede samenwerking te zijn tussen de leerkracht ASPV en de leerkracht BGV. Binnen het modulair systeem wordt deze samenwerking nog intensiever. De leerkracht ASPV bouwt de lessen op maat van de groep op en zijn dus aangepast aan de jongeren en hun situatie. Er wordt bijvoorbeeld sterk ingespeeld op de actualiteit en de jongeren kunnen zelf aangeven waarover zij het willen hebben tijdens de les, waarover ze meer willen weten, en dergelijke meer. Tijdens de lessen ASPV is er plaats voor individueel werk. Dit houdt in dat elke leerling werkt aan een zelfgekozen pakket ofwel aan een samengesteld, opgelegd pakket, op eigen tempo. Dit is afhankelijk van de noodzaak en het niveau van de leerling. Voorbeelden kunnen zijn: werken rond Engels, rond vrachtwagens,... Uiteraard krijgen de jongeren ook basisvorming.
11
In de Beroeps Gerichte Vorming volgt de jongere een opleiding die het beste aanleunt bij zijn/haar tewerkstelling én die afgestemd is op het niveau van de jongere. Er zal ook rekening gehouden worden met de wensen van de werkgever (zodat men in school geen zaken aanleert die men op de tewerkstellingsplaats van de jongere nauwelijks gebruikt). Deze lessen worden uiteraard door een ervaren vakman gegeven. Enkele voorbeelden van beroepsopleidingen die een jongere in het deeltijds onderwijs kan volgen zijn: textiel, sanitair, verzorging, bouw, carrosserie, winkelbediende, tuinbouw, houtbewerking, lasser-monteur, stukadoor, handel, voeding-horeca, decoratie,... 1.2.2.2 Invulling naast de lesdagen Deeltijds werken is niet verplicht en kent verschillende tewerkstellingsvormen. De tewerkstelling gebeurt naast de lesdagen van de jongere. Afhankelijk van de mogelijkheden van de jongere is dit in het reguliere circuit, via een brugproject of in een voortraject.
Visuele voorstelling
Stad Kortrijk Regisseur Deeltijds onderwijs Trajectbegeleider school Reguliere tewerkstelling TB VDAB -IBO -Thuiswerk -Werknemersleercontract -Arbeids – of bediendecontract
Brugproject TB brugproject - Fietsrijk/Kantwerk - Jongerenatelier - Oranjehuis
Voortraject TB voortraject -Groep Intro - Aktractie - Oranjehuis
Verduidelijking voorstelling
Bovenaan staat de stad als regisseur. De stad voorziet in de middelen om brugprojecten en voortrajecten te ondersteunen. Voor de jongeren in het deeltijds onderwijs is het mogelijk om in drie grote pijlers terecht te komen. Bij de brugprojecten en voortrajecten staat telkens vermeld welke verschillende aanbieders er zijn op dat gebied in Kortrijk. Onder de reguliere tewerkstelling kunnen diverse mogelijkheden onderscheiden worden. In alle verschillende onderdelen is de trajectbegeleider van groot belang. De trajectbegeleider zorgt ervoor dat de jongere de gepaste opleiding of tewerkstelling krijgt en onderhoudt het contact met de school. Die onderlinge contacten zijn belangrijk in het kader van de jongere. Informatie waar de school over beschikt kan ook voor bijvoorbeeld een brugproject handig zijn.
12
Verschillende sporen
Er wordt gestreefd naar een voltijdse invulling van leerlingen in het deeltijds onderwijs. Helaas is dit voltijds engagement van de leerlingen nog altijd niet bij wet verplicht en zorgt dit ervoor dat heel wat leerlingen zich niet inzetten om ook de overige dagen aan de slag te gaan. Vanaf één september 2007 zal daar verandering in komen. Dan zal de voltijdse invulling in het deeltijds onderwijs wel bij wet verplicht worden. Naast de dagen die de jongeren op school doorbrengen bestaan er diverse mogelijkheden om de dagen die bedoeld zijn als tewerkstelling in te vullen. Zo is het de bedoeling dat een jongere werk zoekt. Dit kan door zich in te schrijven in de VDAB (automatisch bij inschrijving CDO/CDV). De jongere zal actief op zoek moeten gaan naar werk, en krijgt daarbij de hulp van school. Veel bedrijven zijn geïnteresseerd om jongeren uit het deeltijds onderwijs tewerk te stellen (voordeel voor werkgever). Eens de jongere werk gevonden heeft in een bedrijf zal die een contract krijgen van de werkgever, in samenspraak met het centrum. Dit contract is afhankelijk van de opleiding van de jongere alsook de sector van het bedrijf waar de jongere tewerkgesteld is. De jongere zal drie dagen per week werken en een loon ontvangen. Dat loon is in overeenstemming met de leeftijd, de sector waarin de jongere tewerkgesteld is en het soort contract met de werkgever. Het loon kan in bepaalde gevallen afhankelijk zijn van een vooropleiding die de jongere gevolgd heeft. Nog een mogelijkheid is dat de jongere meehelpt thuis,als zelfstandige in de zaak. Wanneer een jongere nog niet zo goed kan werken of niet direct een gepaste job vindt kan hij/zij terecht in een brugproject of een voortraject. Een jongere kan ook kiezen om een andere vorming bij te volgen. Een bijkomende gebeurtenis kan zijn dat de jongere een tijdje werkloos is. Als de jongere aan bepaalde voorwaarden voldoet, dan kan hij of zij na een bepaalde wachttijd van een overbruggingskrediet genieten. De mogelijke invulling naast de twee lesdagen zijn als volgt: 1) Werken in een brugproject Dit is bedoeld voor jongeren vanaf vijftien jaar. Maar ook het feit dat de jongeren nog weinig werkervaring hebben en/of nood hebben aan attitudevorming kunnen een reden zijn. Uitgebreide informatie hierover vind je terug in hoofdstuk twee. 2) Werken in een bedrijf Dat kan met een deeltijds arbeids –of bediendecontract, een werknemersleercontract of met een Individuele BeroepsopleidingsOvereenkomst via VDAB. Belangrijk hierbij is dat de jongere een eigen ziekteverzekering dient af te sluiten en dat het loon (uur – of maandloon) afhankelijk is van de leeftijd en de sector.
13
3) Werken in de zaak thuis Hierbij moet de jongere enkel een arbeidsongevallenverzekering afsluiten. Want wanneer het om een éénmanszaak gaat is er geen contract nodig, maar als het om een vennootschap gaat zal er een contract nodig zijn zoals in een bedrijf. 4) Een aanvullende opleiding in de VDAB volgen De jongeren die willen kunnen een aanvullende VDAB – opleiding volgen, al dan niet aanvullend op de beroepsopleiding die ze volgen op school. De enige voorwaarde hieraan verbonden is dat ze ingeschreven zijn als werkzoekende en er plaats is in de VDAB - opleiding. 5) Een voortraject volgen Jongeren die om één of andere reden niet kunnen aansluiten in een brugproject of niet in reguliere tewerkstelling terecht kunnen worden doorverwezen naar een voortraject. Daar wordt gewerkt aan arbeidsattitudes en/of wordt er actief naar werk gezocht. Of nog anders gezegd: 1) De jongere heeft voldoende technische vaardigheden en voldoende attitudes: De jongere wordt tewerkgesteld in: een bedrijf thuis in de zaak 2) De jongere heeft voldoende technische vaardigheden maar onvoldoende attitudes of heeft onvoldoende vaardigheden maar voldoende attitudes: De jongeren kunnen terecht in een: Brugproject Aanvullende VDAB – opleiding Vooropleiding in de VDAB 3) Jongeren met onvoldoende technische vaardigheden en onvoldoende attitudes: Doorverwijzing naar een: Voortraject
1.3
CDO/CDV
CDO staat voor centrum deeltijds onderwijs. In het Kortrijkse zijn de twee centra voor deeltijds onderwijs het CDO VTI en het CDO KTA. Daarnaast bestaan er ook CDV‟s , dit zijn centra voor deeltijdse vorming. CDV Aura is hier het voorbeeld van wat betreft Kortrijk. Maar waar zit nu het verschil? Als je logisch nadenkt weet je dat onderwijs en vorming niet hetzelfde zijn. In een CDV zou je kunnen stellen dat de „moeilijkere‟ jongeren er terecht komen. Nochtans is de aanmeldingswijze hetzelfde in beide centra. De jongeren kunnen eigenlijk zelf beslissen waar ze school lopen. Het is dus niet zo dat men in een CDV enkel kan binnen geraken via doorverwijzing van bijvoorbeeld de jeugdrechtbank. In een CDV zal er nog specifieker op de maat van de jongeren gewerkt worden dan in een CDO. Aan de hand van mijn bezoeken in CDV Aura en in het CDO VTI als in het CDO KTA, volgt hieronder een korte uitleg over de werking van de verschillende diensten, en wat het verschil tussen beide is. Tussen het CDO VTI en het CDO KTA zijn er ook verschillen , maar de grote lijnen komen uiteraard overeen. De jongeren die een brugproject volgen komen steeds uit deze drie centra.
14
1.3.1 CDV Aura1 Aura, die een vormingsinstelling is valt onder het Ministerie van Onderwijs . De doelgroep van Aura zijn jongeren van vijftien tot achttien jaar (met mogelijkheid tot twintig jaar indien deeltijds onderwijs gevolgd). Meestal hebben die jongeren problemen op verschillende levensdomeinen. Dit kan bijvoorbeeld zijn, criminaliteit, spijbelen, problemen thuis, etcetera. De jongeren kunnen zich zelf aanmelden bij Aura, dit gebeurt in 10 van de gevallen. De overige 90 van de jongeren komt er terecht via doorverwijzing. Dit kan bijvoorbeeld zijn door de jeugdrechtbank, het comité bijzondere jeugdzorg, sociale diensten, enzovoort. Aura is een school die jongeren een integraal vormingsprogramma aanbiedt, met inspraak van de jongeren zelf. Vooral het aanleren van sleutelvaardigheden, de ontwikkeling van het individu (door de coaches), de context van de jongere en de maatschappelijke participatie zijn belangrijk. Op het einde van het schooljaar waarin de jongere 18 wordt, krijgt hij/zij een attest voor verworven bekwaamheden dat officieel erkend is door het Ministerie van Onderwijs. Op maandag en dinsdag volgen de jongeren activiteiten die gericht zijn op persoonlijke – maatschappelijke en beroepsgerichte vorming. Ook overkoepelende activiteiten zoals: uitwisselingsprojecten, eindwerken, leefwereldthema‟s en dergelijke komen aan bod. Vanuit het vormingsprogramma wordt ervaringsgericht geleerd. De jongeren mogen zelf kiezen welke lessen ze volgen en hebben ook inspraak over de inhoud van de lessen: bijvoorbeeld een individueel project rond vrachtwagens. Twee maal per dag (bij het begin van de dag en op het einde van de dag) worden er “rondes” gehouden. Dit is de samenkomst van alle jongeren met de coaches. Het doel hiervan is om verbondenheid in de groep te creëren. Er wordt dan bijvoorbeeld gepraat over individuele problemen, over de actualiteit, kortom over zaken die de groep aanbrengt. Op woensdag , donderdag en vrijdag is er tewerkstellingsbegeleiding in het trainingscentrum. De voorwaarden om dit te kunnen realiseren, zijn het creëren van een stimulerende leeromgeving via een aangepaste infrastructuur, en het aangaan van formele en spontane samenwerkingsverbanden met diensten in de meest ruime zin van het woord. Het doel is om de jongeren positieve ervaringen te laten opdoen, zowel op het vlak van vaardigheden als van attitudes. De hulpverlenersmethode is gebaseerd op ervaringsgericht onderwijs, een integrale benadering en een individuele trajectbegeleiding. 1.3.2 CDO KTA Vooraleer de jongeren deeltijds onderwijs kunnen volgen moeten zij aan twee criteria voldoen. De eerste criteria is de intake. Tijdens dit gesprek wordt duidelijk wat de jongere al kan, hoe zijn ingesteldheid is, en zo verder. Het is belangrijk dat men de jongere leert kennen om zo de begeleiding op hem/haar af te stemmen. Er wordt ook aan screening gedaan door de jongere enkele testjes te laten af leggen. Zo moeten 1
Lybeer L. (2007). Sociale economie in Kortrijk, inventaris van de projecten 2007. Kortrijk, blz. 39
15
ze een paar stellingen beantwoorden in verband met attitudes, afspraken, inspanningsbereidheid, teamspirit,… Er bestaat nog een andere test die betrekking heeft op de opleiding. Daarin wordt bevraagd of ze bijvoorbeeld al kunnen (voor de opleiding bouw) gevels metsen, beton herstellen, pleisteren, of ze in de hoogte kunnen werken,of ze kunnen samenwerken, ordelijk zijn, enzovoort. Zij moeten dus zichzelf inschatten. Deze test is zeker ook leerrijk voor de begeleiders. Een tweede criteria is de leeftijd (zie 1.2.1 Doelgroep). Er wordt zes uur algemene, sociale en persoonlijkheidsvorming gegeven. De overige negen uur gaan naar beroepsgerichte vorming. Dit is afgestemd op het niveau van de jongere. Hierin wordt de opleiding gevolgd die het beste aanleunt bij de tewerkstelling van de jongere, er wordt rekening gehouden met de wensen van de werkgever en men krijgt les van een ervaren vakman. Het centrum heeft altijd al gepleit voor fulltime invulling. Dat wil zeggen dat ze er naar streven dat de jongeren gedurende vijf dagen activiteiten hebben. Men wil dus niet dat een jongere twee dagen naar school gaat en de overige drie dagen thuis doorbrengt. De fulltime invulling zal binnenkort verplicht worden. Opleidingen die men in het centrum kan volgen zijn bouw, decoratie,hout, garneren, metaal, bakkerij, voeding,horeca, handel- en administratie en personenzorg. In het deeltijds onderwijs komen jongeren uit allerlei richtingen er terecht. Gaande van het Latijn, ASO, TSO, BSO tot Buso. Al die leerlingen zitten met elkaar in de klas in het deeltijds onderwijs. Het CDO KTA Heule werkt met beroepsopleidingen. Zo komt het dat iemand uit het Buso bijvoorbeeld 4 jaar doet over de tweede graad en iemand uit het ASO maar twee jaar. De leerlingen uit het BSO zijn vaak degenen die het meest gemotiveerd zijn omdat zij echt willen werken. Meestal is het via het CLB dat jongeren in het deeltijds onderwijs terecht komen. De jongeren worden allemaal door een trajectbegeleider begeleid, deze functioneert vaak ook als individuele begeleider. Men onderscheid in het centrum vier grote groepen van jongeren betreft motivatie. Zo zijn er de jongeren die willen en kunnen werken, degenen die wel willen werken, maar niet kunnen, de jongeren die niet willen werken maar het wel kunnen en als laatste de groep die niet wil werken en het ook niet kan. Vooral die twee laatste groepen zijn moeilijk. Het zijn die groepen die in de voortrajecten terecht komen. Om de jongeren wat meer te motiveren laat het centrum de jongeren zelf zoeken naar werk die zij graag zouden doen. Uiteraard kunnen zij steeds rekenen op de hulp van de trajectbegeleiders. Als de jongere klaar is met de opleiding dan wordt er steeds voor gezorgd dat de jongere een vaste job heeft. Meestal is dit de plaats waar de jongere deeltijds tewerkgesteld was. Zoniet zoeken de trajectbegeleiders of VDAB naar een werkplaats. Als de jongere niet direct een plaats vindt dan kan hij/zij nog verder ingeschreven worden in het centrum deeltijds onderwijs tot dat er een gepaste job gevonden is. In principe kan men geen jongeren weigeren, zeker niet als zij door het CLB zijn aangebracht. Het weigeren van iemand zou ook ingaan tegen het gedachtegoed dat mensen kansen verdienen. De jongeren krijgen in het CDO zoveel kansen als ze nodig hebben. Wie ouder is dan 18 jaar kan men wel weigeren. Dit omdat die
16
categorie, naast het deeltijds onderwijs, nog tal van andere mogelijkheden beschikt om aan werk te geraken. Zoals de VDAB, werkwinkel,… Het is de bedoeling dat een leerling op het einde van de opleiding aan de vooropgestelde doelen die in de evaluatiefiches staan voldoet. Kortom dat hij/zij over alle nodige vaardigheden en attitudes beschikt om aan de slag te gaan. 1.3.3 CDO VTI Het leerlingenpubliek van het CDO bestaat uit jongeren die niet langer kunnen aarden in het gewoon onderwijs. Dit kan gaan om zeer diverse redenen. Bijvoorbeeld conflicten met leerkrachten, de thuissituatie, vrienden, … De groep leerlingen van het CDO is zeer heterogeen samengesteld. Want leerlingen uit allerlei richtingen komen er samen. Dit kan gaan van leerlingen uit het ASO, BSO, TSO of Buso. Het programma van deeltijds onderwijs ziet er als volgt uit. De jongeren moeten twee dagen per week naar school. Ze krijgen er zeven uur algemene, sociale en persoonlijke vorming. Die zeven uur wordt ofwel gegeven door leerkrachten uit het centrum, ofwel door groep INTRO. Het verschil zit in het feit dat de leerkrachten een meer schoolse aanpak hanteren en dat groep INTRO zich vooral richt op vorming. Tegenwoordig werkt men met doelgroepen die vorming krijgen door groep INTRO. Zo zijn er de “zwakkeren”, de jongeren die schoolmoe zijn,… Uiteraard weten de leerlingen niet dat ze zo zijn opgedeeld. De vorming die dan gegeven wordt hangt af van de doelgroep. De overige acht uur gaat naar beroepsgerichte vorming. De instap in het CDO is in principe drempelloos en selectieloos. Iedereen maakt dus evenveel kans om ingeschreven te worden. De meeste opleidingen van het centrum werken volgens het modulair systeem. Men werkt liever zo, want het hele jaar door schrijven leerlingen zich in. Via het modulair systeem wordt het dus gemakkelijker om in de loop van het jaar in te stappen. Meestal wordt er individueel les gegeven, de jongeren zitten slechts een beperkte tijd in de klas. Om les te geven worden steekkaarten gebruikt omdat iedere jongere op een verschillend niveau zit. Zo beschikt het centrum over een open leercentrum. Daar kunnen de jongeren individueel en zelfstandig aan een taak werken op de computer. In het centrum zorgt men er steeds voor dat er aansluiting is bij de leefwereld van de jongeren. Er wordt dus echt op hun tempo gewerkt. In het centrum heerst een losse sfeer, er zijn niet zo veel regels. Als een leerling iets verkeerd doet zal er geen straf gegeven worden. Men zal juist praten met die persoon en er naar luisteren. Er wordt op een volwassen manier met hen omgegaan. Het centrum deeltijds onderwijs beschikt over een onthaalgroep. Dit is bedoeld voor alle jongeren die zich na 1 september inschrijven. Zij krijgen dan op maandag en dinsdag uitleg over het centrum. Er wordt tijdens het onthaal een screening gedaan waarbij de jongeren allerlei oefeningen moeten doen. Dit is nuttig omdat de begeleiders zo een beeld kunnen vormen over de jongere en aan de hand daarvan een groep voor de jongere kunnen uitzoeken voor de algemene vorming. In het centrum werken drie leerlingbegeleiders en drie tewerkstellingsbegeleiders. De tewerkstellingsbegeleiders helpen de jongere zoeken naar werk en bij sollicitaties. Ze bemiddelen ook bij het oplossen van problemen op het werk of in verband met het
17
loon. De leerlingenbegeleiders begeleiden de jongeren en volgen de afwezigheden en laatkomers op. De leerlingen kunnen steeds met al hun vragen bij hen terecht. Er is ook CLB-begeleiding aanwezig. Om tot een optimale leerlingenbegeleiding te komen wordt er nauw samengewerkt met verschillende externe organisaties. Zoals bijvoorbeeld het comité bijzondere jeugdzorg, OCMW, JAC, sociale dienst van de jeugdrechtbank,… Er worden vijf klassenraden gehouden per jaar en drie oudercontacten. Iedere week wordt samen gezeten met de leerlingbegeleiders, de CLB- begeleider en de directie. De leerlingen die (verontrustend) afwezig zijn en/of probleemgedrag vertonen worden besproken. Het doel van het CDO VTI is dat er zoveel mogelijk leerlingen gekwalificeerd zijn als ze de opleiding beëindigen. Er wordt dus gestreefd naar een zo laag mogelijke stroom van ongekwalificeerden. Meestal kunnen de leerlingen aan de slag op de plaats waar ze hun beroepsopleiding gevolgd hebben. Toch vindt niet iedereen meteen werk. Het is daarom dat er nauw samengewerkt wordt met de VDAB. De jongere die de opleiding dan beëindigt zonder werk wordt door de VDAB verder begeleid. Zo‟n 85 van de leerlingen is voltijds bezig, wat zeker een goed resultaat is. Er zal namelijk altijd een restgroep zijn die niet kan werken. Denk maar aan meisjes die net bevallen zijn, en dergelijke.
1.4
Begeleiding van jongeren in het deeltijds onderwijs1
1.4.1 Welke weg (traject) volgt de jongere in het deeltijds onderwijs en hoe gebeurt de begeleiding van de school doorgaans dit hele traject? De hoofddoelstelling van het traject is de inschakeling van jongeren in het reguliere arbeidscircuit via een efficiënte, goed gestuurde en maatwerkgerichte trajectaanpak. Intake Visie: De leerlingen moeten vergezeld zijn van minstens één ouder of wettelijk vertegenwoordiger. De inschrijving gebeurt bij voorkeur door de(adjunct-)coördinator. Het is belangrijk dat bij elke inschrijving de CLB medewerker aanwezig is. Inschrijven is het openen van de dialoog met de ouders en de leerlingen. Er wordt gepeild naar het schoolverleden, de motivatie en de verwachtingen wat betreft de twee dagen school als de overige drie dagen. Daarna wordt er nagegaan of er binnen het CDO een aanbod is voor de jongere. Na de inschrijving bepalen de leerlingbegeleiders in overleg met de CLBmedewerker, de verantwoordelijke modularisering en eventueel de betrokken leerkrachten, de schooldagen en de klasgroep. Er wordt verwacht dat de jongeren die zich na één februari inschrijven een duidelijk engagement in zich hebben voor het volgend schooljaar, tenzij de jongeren in een noodsituatie verkeren. Inschrijving: 1
Infobrochure CDO VTI 2006-2007, blz. 7-11.
18
De jongere ( -18 jarige) kan zich enkel inschrijven in het bijzijn van minstens één ouder. Uitleg over het systeem aan de hand van de folder CDO Centrumreglement Fiche invullen en gegevens die belangrijk zijn voor het traject naar tewerkstelling Documenten ondertekenen: - Toestemming ouders - Samenwerking VDAB Invullen VDAB inschrijvingsformulier Kopiëren identiteitskaart Documenten weergeven: - Schoolrekening - Modulair traject Indeling in groepen, vastleggen lesdagen Hiervoor worden vooropgestelde criteria gebruikt. Leerkrachten worden door de leerlingbegeleiders schriftelijk verwittigd met liefst nog mondelinge toelichting. Onthaal Door de leerlingbegeleiders: - Overlopen en toelichting centrumreglement - Rondleiding Door de tewerkstellingsbegeleiders: - Begin van het schooljaar: alle nieuw ingeschreven jongeren zijn zoveel mogelijk voor eind augustus gecontacteerd geweest - Met de anderen wordt de eerste schooldag een afspraak gemaakt - de leerling wordt ingeschreven als werkzoekende in de VDAB via de VDAB-site op het internet - Brochure: “afspraken tewerkstelling” - Eerste verkennend gesprek Door de leerkracht BGV en ASP: - Begin van het schooljaar: klassikale bespreking Wijze van werken in de beroepsopleiding: opleidingskaart, vaardigheden lijst, tussentijdse proeven, eindproeven, kwalificatieproeven Werkplaatsreglement en specifieke afspraken in verband met de beroepsopleiding De individuele map van de leerling Doel va de bedrijfsbezoeken/proeven Belang van werkboekje - Onthaal door de leerkracht ASPV gebeurt door de brochure: “wegwijs”
19
Trajectbepaling Tijdens de eerste maand van het schooljaar wordt de jongere door de leerkracht ASPV en BGV gevolgd en eventueel getest om zo zijn/haar beginsituatie te kunnen vastleggen. Eerste klassenraad Drie doelen worden vooropgesteld: Beginsituatie vastleggen: kwaliteiten jongere, werkpunten jongere, advies voor de overige dagen Opmaak individueel leertraject o Voor niet- modulaire groepen - tot welke kwalificatie wordt de jongere opgeleid - wanneer kan de kwalificatie behaald worden o Voor modulaire groepen - indien vrijstelling: een degelijke motivatie - tot welk certificaat kan de jongere worden opgeleid - welke modules kan de jongere dit schooljaar behalen Vertalen in concrete werkpunten: inhoudelijk en naar attitudes Eerste oudercontact Kort na de klassenraad gaan er oudercontacten door voor de ouders die dat wensen Inhoudelijke evaluaties en attitudes, besluiten en werkpunten Afspraken met en bemerkingen van jongeren en/of ouders worden genoteerd op de leerlingenfiche Een kopie van de attitudelijst wordt meegegeven Individueel trajectplan Nadat een duidelijk beeld is verkregen, wordt in samenspraak met alle actoren een individueel trajectplan opgesteld, gericht op het uiteindelijke perspectief van inschakeling in de arbeidsmarkt, zonodig met tussenstappen. De tweede klassenraad Doel: Voor nieuwe leerlingen worden de doelen van de eerste klassenraad vooropgesteld Voor de andere leerlingen: - Niet modulaire groepen→ inhoudelijke evaluatie van de BGV en de ASPV: vorderingen/evolutie in het leertraject + neerslag hiervan op de leerlingenfiche - Modulaire groepen→ modulair traject per jongere invullen Voor alle leerlingen: - Werkpunten noteren op de leerlingenfiche - Noteren hoe je als leerkracht gedragswijzingen bij de leerlingen kan bekomen - Eventuele wijziging in tewerkstelling invullen op leerlingenfiche De derde klassenraad Zie doelen tweede klassenraad.
20
Het tweede oudercontact Idem als eerste oudercontact. De vierde klassenraad Zie doelen tweede klassenraad met daarbij: Proces verbaal van de klassenraad - Vastleggen wie de beroepsopleiding volledig doorlopen heeft voor het behalen van de kwalificatie - Motiveren van de beslissing tot niet deelnemen en op begeleidingsfiche noteren Lijst met kandidaten getuigschrift tweede graad - De leerlingen die problemen hebben om dit te behalen worden geschrapt - Problemen noteren op de begeleidingsfiche zodat dit gegeven volgend jaar bruikbaar is Melding naar de ouders De jongeren en hun ouders krijgen na de derde klassenraad, in mei, een brief opgestuurd waarin vermeld wordt aan welke proeven de jongere kan deelnemen en wat de jongere, indien hij slaagt, dan kan behalen van getuigschrift(en). Ingesloten zit ook een keuzeformulier, waarop moet aangeduid worden wat de jongere volgend schooljaar wil volgen van opleiding en voor degene die nog niet tewerkgesteld zijn wordt gevraagd in welke sectoren de jongere eventueel wil werken. Dit document geldt als inschrijving voor het volgend schooljaar. De vijfde klassenraad Voor alle leerlingen: - Zie tweede klassenraad Voor de niet- modulaire groepen: - Om een kwalificatiegetuigschrift te behalen, is zowel de leerweg op school als in het bedrijf belangrijk. → Evaluatie voor het toekennen van getuigschriften en/of kwalificatiegetuigschriften. De delibererende klassenraad Doel: Beslissen in het toekennen van getuigschriften en kwalificatiegetuigschriften Derde oudercontact Doel: Resultaten van de eindproeven Verworven vaardigheden op school en op het bedrijf/brugproject Attitudes op school en op het bedrijf/brugproject Documenten: Niet- modulaire groepen - Getuigschrift tweede graad - Kwalificatiegetuigschrift - Attest verworven vaardigheden (voor leerlingen zonder kwalificatie) Modulaire groepen - Getuigschrift tweede graad - Attesten - Deelcertificaten
21
- Certificaten
1.5
Alle leerlingen - Evaluatieformulier attitudes - Attest van tewerkstelling - De vroegere schoolattesten indien de leerling stopt met deeltijds onderwijs Lineair en modulair onderwijs1
1.5.1 Lineair onderwijs Lineair onderwijs is de onderwijsvorm waarbij leerlingen per schooljaar een lespakket verwerken. Op het einde van het schooljaar worden de leerlingen hierover geëvalueerd. Leerlingen die slagen krijgen de voorziene getuigschriften en/of beroepskwalificaties. Dit systeem werpt niet voor alle jongeren vruchten af: de cijfers over zittenblijvers en onderwijsachterstand zijn hiervan het bewijs. Bovendien verlaten veel jongeren het onderwijs zonder kwalificatie, waardoor hun stap naar de arbeidswereld extra moeilijk wordt. 1.5.2 Modulair onderwijs In het modulair onderwijs bestaat de beroepsopleiding uit verschillende modules. Elke module is een mooi afgerond leerpakket waarin zowel het beroepsgerichte deel als de nodige algemene vorming vervat zit. Ook de ondersteunende kennis en sleutelvaardigheden hebben een plaats in dit pakket. De opleiding wordt in feite opgedeeld in blokken. Blok per blok bouwen de leerlingen aan hun toekomst. Elke afgewerkte module heeft recht op een deelcertificaat. Een certificaat krijgt men als met succes alle modules in een opleidingstraject doorlopen zijn. Dit certificaat wordt uitgereikt door de overheid en wordt eveneens erkent door de bedrijfswereld. Concreet betekent dit dat de leerling gedurende zijn opleiding, dus ook tijdens het schooljaar, een aantal keer beloond kan worden voor een afgewerkt leerpakket, terwijl het traditioneel beroepsonderwijs pas een getuigschrift aflevert na een jarenlange opleiding.
1.6
Te behalen getuigschriften en attesten2
1.6.1 Voor modulaire leerlingen -Een deelcertificaat: Mits de leerling een module met vrucht heeft beëindigd. -Een certificaat: Mits de leerling de deelcertificaten van alle modules van een opleiding heeft behaald; ook de leerling die in het bezit is van een attest van vrijstelling voor bepaalde modules en bovendien minimaal één deelcertificaat van een module van een opleiding heeft behaald en aldus geacht wordt geslaagd te zijn in alle 1 2
Infobrochure CDO VTI Kortrijk, 2006- 2007,blz.4 Infobrochure CDO VTI Kortrijk, 2006- 2007, blz. 6
22
modules van de opleiding, ontvangt een certificaat van de desbetreffende opleiding. -Een attest van verworven competenties: Mits de leerling een module niet met vrucht heeft beëindigd; hierin wordt een opsomming gemaakt van de in de module opgenoemde elementen (basiscompetenties, ondersteunende basisvorming, sleutelvaardigheden) welke de leerling heeft bereikt. -Een attest van een eenheid of een attest van vrijstelling: Mits de leerling een eenheid binnen een module met vrucht heeft beëindigd; de toekenning van attesten gebeurt op eigen initiatief van het centrum; het attest vermeldt eventueel de verworven competenties. -Een kwalificatiegetuigschrift van het deeltijds beroepssecundair onderwijs: Mits de leerling in het bezit is van één of meer deelcertificaten (uitgezonderd deelcertificaten van modules basis) dat volgens het betrokken centrum noodzakelijk is om recht te geven op een kwalificatiegetuigschrift. -Een getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer: Mits de leerling het certificaat van basiskennis van het bedrijfsbeheer heeft behaald en minstens twee jaar op het niveau van de derde graad de lessen heeft gevolgd. 1.6.2 Niet-modulaire leerlingen -Attest verworven bekwaamheden: Wie op het einde van het schooljaar geen kwalificatiegetuigschrift heeft behaald, maar wel een deel van de vaardigheden van het opleidingstraject verworven heeft of wie het centrum vroeger verlaat. -Kwalificatiegetuigschrift: Voorwaarden om een kwalificatiegetuigschrift te behalen: *Minstens twee schooljaren op niveau tweede graad (voltijds of deeltijds) behaald hebben. *Toestemming klassenraad tot deelname aan de praktijkproef+ slagen in de praktijkproef. *Gunstige beslissing beoordelingscommissie: klassenraad + extern jurylid. De beroeps gerichte vorming moet volledig doorlopen zijn. Vertrekkend vanuit de beginsituatie stapsgewijs, in het DBSO en/of de werkplaats een geheel van kennis, vaardigheden en attitudes opgebouwd. Om te slagen in de praktijkproef moeten de leerlingen voldoen aan een vooraf omschreven norm. Op het kwalificatiegetuigschrift komt een specifieke benaming. De opleiding is niet graadgebonden. -Aanvullend getuigschrift over de kennis van bedrijfsbeheer: Wie in het tweede jaar op niveau derde graad zit, kan een extra programma volgen om dit getuigschrift te behalen. 1.6.3 Voor alle leerlingen -Getuigschrift tweede graad van het secundair onderwijs: Ten minste twee schooljaren secundair onderwijs gevolgd hebben (met uitzondering van de eerste graad). Doelstellingen bereikt hebben van het leerplan. Voldoen aan de vastgelegde beroepscompetenties.
23
Voldoen aan kwalificatieproef voor de kwalificatiecommissie. Voorwaarden in verband met tewerkstelling. o Als de leerling de twee schooljaren in het deeltijds onderwijs volgde: in de twee schooljaren minimum twaalf maanden gewerkt hebben met een minimum van drie maanden in het eerste schooljaar en een minimum van zes maanden in het tweede schooljaar. o Als de leerling slechts één schooljaar in het deeltijds volgde: minimum zes maanden gewerkt hebben. -Getuigschrift “Industrieel Leercontract”: Dit is een tewerkstellingscontract waarbij de leerling in een bedrijf wordt opgeleid. In dit contract verbindt de werkgever er zich toe een leerling in de praktijk van het bedrijf een bepaald beroep aan te leren (meestal één tot twee jaar). De opleiding wordt georganiseerd, gecontroleerd en gevolgd door het Paritaire Leercomité van de sector. Wie slaagt in een eindproef van het industrieel leercontract krijgt een officieel getuigschrift dat erkend is door het Ministerie van Onderwijs en het Ministerie van Arbeid en Tewerkstelling. De eindproef van het industrieel leercontract kan een onderdeel zijn van de praktijkproef van het kwalificatiegetuigschrift. -Attest van tewerkstelling: Overzicht verworven vaardigheden in de onderneming.
BESLUIT: Dat deeltijds onderwijs bestaat is voor veel jongeren die niet meer in het voltijds onderwijs kunnen aarden een goede oplossing. Zeker als de jongere houdt van praktijklessen en wil werken. Doordat in de les ASPV heel uiteenlopende onderwerpen aangesneden worden zal er voor iedere jongere wel interessante leerstof tussen zitten. De lessen zijn praktisch en ervaringsgericht wat er voor zorgt dat de jongeren niet snel verveeld raken. Doordat er tijd gemaakt wordt om individueel rond een bepaald onderwerp naar keuze te werken zullen de jongeren zich wellicht graag inzetten voor dit gedeelte. Door de BGV leren jongeren de theorie in praktijk omzetten en schaven hun technische vaardigheden bij. Ook hier wordt rekening gehouden met het individu en zal gewerkt worden op het niveau van de jongere. Ik vind het goed dat er gekeken wordt wat de jongeren van taken moet uitvoeren in bijvoorbeeld een brugproject. Zo leert de jongere zaken aan die hij/zij zeker zal kunnen gebruiken. Door verschillende pijlers aan te bieden naast de twee dagen school verhoog je de kans dat een jongere op de juiste plek terecht komt. Er zijn diverse mogelijkheden waar een jongere uit kan kiezen. Ik vind het goed dat de jongeren zelf zoveel inspraak hebben in het CDO als in het CDV. Daardoor ga je echt persoonlijk werken en hun noden en behoeftes inlossen. De motivatie zal daardoor stijgen. Toch vind ik dat hen de nuance moet bijgebracht worden dat dit nu wel kan, maar later, wanneer ze niet meer in Aura zitten of iets dergelijks, het vaak niet meer het geval zal zijn en ze zich zullen moeten neerleggen bij de afspraken en regels die een dienst hanteert. Screening van de jongere tijdens
24
het onthaal in het CDO is heel belangrijk want een jongere maakt daardoor kans dat hij/zij in de juiste opleiding terecht komt. Iets dat past bij hem of haar. Door de bezoeken in de CDO‟s heb ik veel bijgeleerd. Want veel wist ik nog niet over het CDO. Zoals het feit dat leerlingen uit allerlei richtingen in één klas zitten. In het deeltijds onderwijs is een zeer heterogene groep aanwezig. Op zich kan het wel interessant zijn om met verschillende intellectuele niveaus samen te zitten. Maar toch vraag ik me af of dit geen moeilijkheden met zich meebrengt. Want iemand uit het ASO wil toch veel sneller vooruit met de leerstof dan iemand uit het BSO? Het feit dat iemand uit het Buso dan vier jaar doet over de tweede graad beroep brengt toch frustraties met zich mee voor die persoon? Ik denk dat die personen dan toch steeds minder en minder gemotiveerd raken. In het CDO VTI hebben ze dit opgelost door de jongeren te groeperen. Al degenen met een zelfde achtergrond zitten samen. Een voorstel zou kunnen zijn dat dit doorgevoerd wordt in alle CDO‟s. Een andere oplossing kan zijn werken met modules. Dit heeft aangetoond dat dit voor sommige jongeren juist negatief ervaren wordt doordat ze steeds in een wisselende klas terecht komen en stabiliteit missen. Positief vind ik dat de visie van fulltime invulling gehanteerd wordt, en dat men dit overal zal verplichten. De jongeren zullen dan moeten aan de slag gaan voor de overige drie dagen. Het zou anders de moeite niet zijn voor de jongere dat hij/zij beroepsgerichte vorming krijgt. Het deeltijds onderwijs bestaat juist met de bedoeling om de jongeren een beroep aan te leren en hen werk aan te bieden. Daarom vind ik het goed dat men zorgt dat de jongere bij het afsluiten van de opleiding een vaste job heeft en de jongere niet aan zijn lot wordt overgelaten. Maar vaak is het zo dat de jongeren die geen job vinden moeite hebben op welzijnsvlakken. Vandaar dat het jammer is dat er geen directe link bestaat tussen de VDAB en Welzijn. De begeleiding van de school naar de jongeren toe gedurende het hele traject in een centrum voor deeltijds onderwijs vond ik interessant om op te nemen in het eindwerk. Anders blijft het beeld dat je vormt over de begeleiding nogal vaag. Nu kan je stap per stap het traject van de jongere mee volgen die hij/zij in school aflegt. Er zijn heel wat verschillende attesten te behalen in het deeltijds onderwijs en het mooie daaraan is dat deze certificaten (bij de modules) door de overheid uitgereikt worden en dat het erkend is in de bedrijfswereld. Als iemand er niet in slaagt om een module met vrucht te beëindigen kan die persoon toch nog een attest van verworven competenties behalen. Zo heeft die persoon ook iets om trots op te zijn.
25
Hoofdstuk 2: Voorstelling Brugproject1
Vzw Jongerenatelier is een brugproject, maar wat verstaan we nu precies onder de term brugproject? De aanbieder van brugprojecten noemt men in vaktermen de promotor. Dit is een organisatie met rechtspersoonlijkheid die structureel, organisatorisch en financieel volledig onafhankelijk werkt van het CDO/CDV.
2.1
Doelgroep
De doelgroep voor een brugproject zijn jongeren die er niet in slagen om onmiddellijk na gewone bemiddelingsactiviteiten een gepaste tewerkstelling te vinden in het normale economische circuit; de reden hiervoor is het gebrek aan essentiële attitudes om in te treden en zich te handhaven op de arbeidsmarkt. Dit zijn de zogenaamde jongeren die zich in een problematische opvoeding bevinden en daardoor niet aan werk geraken. Maar ook het feit dat een jongere pas een opleiding start en technisch nog heel weinig of niets kan, kan een reden zijn om in een brugproject te stappen. Een combinatie van die twee 'tekortkomingen' is niet uitgesloten aangezien de leeftijd van jongeren die zich in het deeltijds onderwijs inschrijven steeds lager komt te liggen. Die leerlingen zijn vaak nog te jong en te weinig matuur om aan het werk te gaan. De jongeren hebben nood aan opleiding en bemiddeling, maar vooral ook aan gestructureerde individuele opvang en begeleiding. Zij worden in samenspraak met het CLB (en eventueel de lokale werkwinkel) geselecteerd onder de regelmatig ingeschreven jongeren uit het CDO of CDV. Een deeltijds leerplichtige jongere kan deelnemen aan een brugproject tot het einde van het schooljaar van het jaar dat de jongere achttien jaar wordt. In principe zijn brugprojecten bedoeld voor jongeren die ten hoogste geslaagd zijn in een tweede secundair onderwijs en op relatief korte termijn bemiddelbaar zijn voor het reguliere arbeidscircuit. De doelstelling van een brugproject is jongeren arbeidsrijp maken.
2.2
Concept
Per brugproject verbindt iedere promotor zich ertoe om opleidingservaring aan te bieden aan deeltijds leerplichtige jongeren. Aangezien het jongeren zijn die op relatief korte termijn bemiddelbaar zijn voor de gewone arbeidsmarkt, wordt de opleidingservaring aangeboden gedurende maximum tien maanden. Het is de bedoeling dat als ze op een bepaald moment arbeidsrijp zijn, kunnen doorstromen naar reguliere arbeid. Een jongere kan dus tien maanden brugproject volgen, maar moet het niet. Het is wel aangewezen dat jongeren minimaal twee maanden brugproject lopen of toch de kans er toe krijgen. Jongeren worden niet meer vervangen na de eerste werkdag van de maand mei van het lopende schooljaar. 1
Contractuele bepalingen voor de promotor van brugprojecten, 1 september 2006 - 31 augustus 2007, blz. 1, 2, 3.
26
Tijdens het brugproject is het de bedoeling om de jongeren algemene arbeidsattitudes te laten verwerven, zoals bijvoorbeeld stiptheid, zelfstandigheid, nauwkeurigheid, teamgeest en nog enkele andere. Er moet gestreefd worden naar een alternerend concept waarbij de opleiding in het CDO/CDV afgestemd en aanvullend is op de bezigheden in de opleidingservaringsplaats. Het is de bedoeling dat via het aanleren van werkmethodes en het verwerven van arbeidsattitudes een positief en realistisch zelfbeeld wordt opgebouwd van de jongere. Door hen in opleidingsverband verschillende posten te laten bekleden, zullen de jongeren kunnen oefenen in functies die voor hen ook toegankelijk zijn in regulier verband. Bijkomend is het belangrijk dat er rekening wordt gehouden met de zwakke positie waarin de jongeren zich soms begeven. Daarmee wordt bedoeld dat een jongere vaak nood heeft aan structuur die hij of zij van thuis uit niet krijgt. De ene jongere heeft meer tijd nodig dan de andere om zich aan te passen. Daarom geldt voor elke jongere een afzonderlijke aanpak. Tijdens een brugproject is het de bedoeling dat een jongere negentien uren en een half komt werken, dit gespreid over de twee dagen en een half dat de jongere niet naar school hoeft. De jongeren moeten niet werken in het weekend en ook niet tijdens de vakanties. Iedere maand krijgen zij 264,10 euro.
2.3
Maatwerkgerichte aanpak
Er heerst een maatwerkgerichte aanpak in een brugproject. Het is zo dat er bij de aanvang met alle betrokken partijen wordt samen gezeten om een trajectbegeleidingplan op te maken met het oog op een persoonsgebonden progressieve toeleiding naar de arbeidsmarkt. Het programma dat de jongere dient te volgen, wordt in onderling overleg tussen de begeleiders van het centrum en het brugproject (en eventueel de jongere) afgesproken. Dit programma wordt stapsgewijs ingevuld in het trajectbegeleidingplan. Wekelijks worden de verworvenheden aangekruist. Het werkboekje is een communicatiemiddel tussen het centrum en de promotor. Het fungeert als agenda en wordt door de jongere ingevuld en bijgehouden. In dit boekje noteert de jongere uitgevoerde taken en ingeoefende vaardigheden in het kader van de opleidingservaring, evenals de activiteiten en onderwerpen van de lessen in het centrum. Wekelijks controleren zowel de leerkrachten/begeleiders van het centrum als de begeleiders van de opleidingservaringsplaats het werkboekje. Hierdoor krijgen de begeleiders zicht op de totaliteit van de opleiding. Ieder trimester zijn er begeleidings -en evaluatievergaderingen met alle betrokkenen, namelijk CLB, begeleiders van het brugproject en het CDO/CDV , afgevaardigden van de VDAB en andere plaatselijke bemiddelingsinstanties en eventueel de DBO opdrachthouder moeten verduidelijken waar de jongere staat en wanneer hij klaar is voor de reguliere arbeidsmarkt. Er wordt telkens een verslag gemaakt en naar alle betrokken partijen opgestuurd. De VDAB en het CDO/CDV dragen de hoofdverantwoordelijkheid voor het overschakelen van de jongere van een brugproject naar regulier werk. De ervaring leert dat de jongeren tijdens de eerste periode van reguliere tewerkstelling intensief gevolgd en begeleid moeten worden, wil de hele opzet een duurzaam en stabiel effect hebben. Dit is niet enkel essentieel bij overgangsmoeilijkheden maar biedt ook
27
een interessante feedback naar het CDO/CDV en het brugproject. Met het oog op doorstroom en/of uitstroom is naast begeleiding ook netwerkvorming zeer belangrijk. De opleidingscentra en brugprojecten zijn best ingeschakeld in een ruim lokaal samenwerkingsverband met onder meer derden, sectororganisaties, VDAB en zo meer, teneinde de integratiemogelijkheden van de jongeren te vergroten. De jongere die deelneemt aan een ESF-project dient bij instap in het project geregistreerd te worden in het cliëntvolgsyteem (CVS). Het CDO/CDV zijn verantwoordelijk voor het verzorgen van de inschrijving en registreren zowel de prestaties van de jongeren in het centrum als in het brugproject. De invoering van de prestaties moet telkens gebeuren voor het einde van de volgende maand. Het CDO/CDV zorgt er tevens voor dat iedere wijziging in de situatie van de jongere onmiddellijk wordt ingevoerd in het systeem. De promotor moet de in te voeren prestaties tijdig doorgeven aan het CDO/CDV en dient er over te waken dat de in het CVS ingevoerde gegevens correct en volledig zijn. Jongeren die niet geregistreerd werden in het CVS, komen niet in aanmerking voor subsidiering door ESF. Er dient een doorstroom (naar vervolg initiatieven) of een uitstroom (naar de arbeidsmarkt) gerealiseerd te worden van 60 procent (te meten zes maanden na beëindiging van het brugproject).
2.4
Financiering
De promotor, de jongere en de opleidingsinstantie sluiten een opleidingsovereenkomst. Voor het opleidingservaringsgedeelte krijgt de jongere via de promotor een opleidingsvergoeding van maximum €250/maand. De promotoren worden begin januari verwittigd van het uit te betalen geïndexeerde bedrag. De opleidingsvergoeding wordt berekend op basis van de reële prestaties geregistreerd in het CVS. De ESF- subsidie bedraagt per jongere, per effectief gepresteerde maand, voor de promotor van de openbare sector € 452 en voor de promotor van de private sector € 512.
BESLUIT: Brugprojecten bieden opleidingservaring aan jongeren uit het deeltijds onderwijs aan. Het is goed dat zoiets bestaat voor jongeren die nog niet klaar zijn voor de reguliere arbeidsmarkt. Tijdens mijn stage in het Jongerenatelier heeft zich een mooi voorbeeld afgespeeld van dit geven. Een jongere die klaar was om door te stromen omdat hij technisch al verscheidene vaardigheden bezat kon aan de slag bij een werkgever. Als zestienjarige moest die jongen elke dag om vier uur s‟ morgens opstaan en kwam pas om zeven uur s‟ avonds terug thuis. Die jongen kon dit niet volhouden, wat perfect verstaanbaar is. Vandaar dat hij nu terug in het Jongerenatelier een brugproject volgt. Voor de jongere was dit te zwaar. Die ervaring was negatief en nu kan de jongere tijdens het brugproject weer op adem komen.
28
De duur van een brugproject is maximum tien maanden, maar dit hoeft niet volledig uit gedaan te worden. Het is goed dat een jongere sneller kan doorstromen als hij/zij dat wil en er klaar voor is. Het zou voor die jongere wellicht niet positief zijn moesten die tien maanden brugproject verplicht worden en de jongere tegen zijn zin het brugproject moet afmaken. Doordat een jongere eerst een brugproject kan volgen en later kan doorstromen naar de gewone arbeidsmarkt kan hij groeien op allerlei vlakken volgens zijn/haar eigen tempo. De jongeren krijgen tijdens een brugproject kansen en leren vaardigheden bij, iets wat niet kan in het regulier arbeidscircuit. Daar moet het meteen goed zijn, of je hebt je kans verkeken. In een brugproject krijgt de jongere tijd om te groeien. Doordat dit kan zal de jongere geleidelijk aan ontdekken wat hij/zij kan en door steeds nieuwe zaken bij te leren zal het zelfvertrouwen de hoogte in gaan. Een brugproject biedt structuur voor jongeren, het is een houvast. Zeker voor jongeren die daar thuis niet kunnen op rekenen is dit een pluspunt. De ene jongere is de andere niet vandaar dat er een individuele aanpak gehanteerd wordt in de begeleiding van de jongeren in een brugproject. Trimestrieel wordt met de diverse partijen die betrekking hebben op de jongere rond de tafel gezeten en besproken hoe het brugproject verder zal verlopen. Kan de jongere nog door gaan met een brugproject of is doorstroming aangewezen? Uiteraard wordt altijd rekening gehouden met de jongere. Iemand die in principe klaar is om door te stromen, maar daar absoluut geen oren naar heeft zal men niet forceren om op de reguliere arbeidsmarkt te gaan werken. Wanneer een jongere doorstroomt naar regulier werk wordt hij/zij niet aan zijn/haar lot over gelaten. De kans zou bestaan dat de jongere faalt. De VDAB zal de jongere verder begeleiden en de school op de hoogte houden. Een jongere die slaagt in het brugproject kan rekenen op een bijkomende vergoeding als beloning. Ook de promotor van het brugproject dat de jongere goed heeft afgerond krijgt een subsidie. Dit is zeker voor de jongere een motiverend gegeven.
29
Hoofdstuk 3: Voorstelling vzw Jongerenatelier1
3.1
Omschrijving
Het Jongerenatelier is een brugproject voor jongeren uit het deeltijds onderwijs. De jongeren komen in het Jongerenatelier terecht via het CDO/CDV. Het doel van de vzw is om jongeren die er niet in slagen om na normale bemiddelingsactiviteiten een gepaste tewerkstelling te vinden, in het werkatelier zinvolle werkervaring te laten opdoen. Kortom, jongeren arbeidsrijp maken. Door die werkervaring wil het Jongerenatelier de jongeren technische vaardigheden laten verwerven die noodzakelijk zijn om een toekomstige tewerkstelling binnen het regulier circuit mogelijk te maken. Ook het werken aan de noodzakelijke arbeidsattitudes is een belangrijk onderdeel van het brugproject. Door deze doelstellingen poogt het Jongerenatelier om de jongeren op structurele wijze een positieve identiteit te laten verwerven en wordt er preventief gewerkt tegen over zaken als druggebruik, kleine criminaliteit, vandalisme,... Tijdens het brugproject verdienen de jongeren 269,01 euro per maand. De duur van een brugproject in het Jongerenatelier is maximum 40 weken. Het Jongerenatelier beschikt over een capaciteit van 53 jongeren. Dit houdt in dat er 18 jongeren in het atelier zelf kunnen werken en dat er 35 jongeren in externe diensten terecht kunnen. Er zijn zes beroepskrachten aanwezig. Namelijk een coördinator, een trajectbegeleidster, drie technische begeleiders en één logistiek medewerker.
3. 2
Werking
Het Jongerenatelier beschikt over drie ateliers waar men de opleidingen bouw, hout en metaal aanbiedt. In oktober 1997 werd een samenwerkingsovereenkomst afgesloten met stad Kortrijk. Door deze samenwerkingsconvenant kreeg de vzw Jongerenatelier vanuit de stad de opdracht om de speelruimte van de stad aan te leggen en te onderhouden, om de zitbanken van de stad te plaatsen en te onderhouden, skateparken aan te leggen en als laatste om de jeugdlokalen van de stad te onderhouden en indien nodig te renoveren. Door deze samenwerkingsconvenant wordt het principe “jeugd werkt voor jeugd” gehuldigd. De stedelijke overheid kan met de beschikbare middelen heel wat meer realiseren voor de jeugd en er wordt preventief gewerkt rond vandalisme en dergelijke. Het is immers zo dat jongeren die vroeger soms vandalisme pleegden op speelterreintjes en momenteel binnen het Jongerenatelier werken of gewerkt hebben, meer respect gekregen hebben voor gemeenschapsvoorzieningen. Daar deze jongeren vaak tot een peergroep behoren deint dit effect ook uit naar andere jongeren. De brugprojecten in externe diensten hebben meestal te maken met logistiek en administratieve ondersteuning. Voorbeelden van externe diensten waarmee het Jongerenatelier samenwerkt zijn onder andere, de Kinderboerderij, oxfam wereldwinkel, de Warande, scholen, het Muziekcentrum, en zo meer. Het werkingsgebied van het Jongerenatelier strekt zich uit tot Kortrijk en de deelgemeenten. 1Jongerenatelier
VZW – Kortrijk, Beleidsplan VZW Jongerenatelier, 2007, blz. 1, 2, 3.
30
3.3
Traject1
Eerste overleg: De jongere wordt door de trajectbegeleider tewerkstelling aangesproken betreffende zijn/haar te volgen traject, meerbepaald het brugproject. Er wordt de jongere algemene informatie betreffende het brugproject gegeven en er wordt een afspraak gemaakt met de trajectbegeleider van het brugproject om een sollicitatiegesprek of intake te plannen voor de jongere. Persoonsgegevens, de opleiding en de voorgeschiedenis van de jongere worden door het CDO of CDV doorgegeven aan de trajectbegeleider van het brugproject. Sollicitatiegesprek: 1. intake aan de hand van standaarddocument 2. bespreking concrete mogelijkheid in eigen atelier of externe diensten volgens interesse/woonplaats kandidaat 3. overlopen van afspraken / reglementen binnen het brugproject Voorbereiden dossier: Eerst en vooral is er een overleg tussen de trajectbegeleider van het brugproject en de school over de concrete oriëntering van de jongere. Als het een jongere is voor in het eigen atelier dan wordt er een startdatum bepaald samen met de technische begeleider en wordt er geïnformeerd bij de jongere wanneer die kan opstarten. Als het gaat over een jongere in een nieuwe externe dienst dan zal er eerst een volledige uitleg gegeven worden over het systeem van een brugproject en een werkbezoek gepland worden. Is het reeds een externe dienst waarmee men al samengewerkt heeft dan zal er een afspraak gemaakt worden om een sollicitatiegesprek met de jongere te laten doorgaan. Bij dit sollicitatiegesprek is de trajectbegeleidster van het brugproject aanwezig als ondersteuning. Als men een brugproject wil laten doorgaan bij openbare instellingen en stadsdiensten moet steeds een schriftelijke aanvraag ingediend worden ter goedkeuring om de jongere te laten opstarten. Voor het dossier moeten er concrete afspraken gemaakt worden in verband met de werkuren, de werkkledij, het specifiek arbeidsreglement, de startdatum en een datum voor een eerste evaluatiemoment. De trajectbegeleider tewerkstelling wordt van iedere stap op de hoogte gebracht en zal indien nodig de jongere op school informeren over de gemaakte afspraken. Administratief dossier: Het trajectbegeleidingplan en de opleidingsovereenkomst worden opgesteld en moeten ondertekend worden door de betrokken partijen (trajectbegeleider tewerkstelling ,jongere, ouder, trajectbegeleider brug). Elke partij krijgt een exemplaar. De externe dienst krijgt een kopie hiervan. Een kopie van het contract en het trajectbegeleidingplan worden naar ESF opgestuurd. Een chronologische fiche wordt opgemaakt en aangevuld. De lijsten
1
Samenwerking VDAB Kortrijk- Roeselare en CDO VTI Kortrijk, 2006, blz.11.
31
betreft de administratieve gegevens van zowel de jongere als de externe dienst worden bijgehouden. Opvolging: De individuele opvolgingsdossiers van de jongeren worden bijgehouden, dit wordt iedere dag ingevuld. Ook op school worden de jongeren opgevolgd. Dit kan door een gesprek of overleg met de trajectbegeleider tewerkstelling, een leerlingbegeleider, een CLB medewerker en door de beroepsleerkrachten. Op de werkvloer worden de jongeren uiteraard ook opgevolgd. Dit gebeurt door maandelijkse evaluaties op de werkvloer en door telefonisch contact met de trajectbegeleider brug na de eerste week dat de jongere aan het werk is. Als de jongere veelvuldig afwezig is op het werk dan wordt er een bijkomend overleg gepland dat steeds gebeurt in overleg en/of in het bijzijn van de trajectbegeleider tewerkstelling. Indien nodig worden de ouders van de jongere uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek in het atelier. Ieder trimester is er een evaluatie in aanwezigheid van de trajectbegeleider brug en tewerkstelling, de ESF- opdrachthouder en eventueel de technische begeleider en afgevaardigd beheerder brug. Administratieve opvolging aanwezigheden: Dit gebeurt in het atelier als in de externe diensten. Er worden aanwezigheidslijsten voor een ganse periode opgesteld en doorgestuurd naar de externe dienst of ter beschikking gelegd voor het intern atelier. Maandelijks is er een opvolging van de ingevulde aanwezigheidslijsten. Stopzetting: Voor het einde van het brugproject zal de trajectbegeleider brug, contact opnemen met de trajectbegeleider tewerkstelling rond verdere oriëntering/doorstroming van de jongere. Vroegtijdige stopzetting van het brugproject kan door diverse redenen. Zo is er de doorstroming naar regulier werk. In dit geval zal het brugproject beëindigd worden door een gesprek met de jongere, de trajectbegeleider brug en de externe dienst. Een brugproject kan ook ten einde lopen na meerdere negatieve evaluaties en de nodige bijsturingen. Dan zal men een persoonlijk onderhoud met de jongere hebben of een aangetekende zending opsturen. Nog een reden voor vroegtijdige stopzetting is wegens persoonlijke zaken. Bijvoorbeeld een verhuis, of de uitschrijving uit het CDO/CDV na een gesprek met de jongere en de ouders. Naast de vroegtijdige stopzetting heb je ook de opschorting van een brugproject omwille van zwangerschap, plaatsing, arbeidsongeval, familiale redenen, ziekte. In de maanden juli en augustus wordt het brugproject eveneens opgeschort. Andere: Er zijn uiteraard nog bijkomende taken die bij een brugproject komen te kijken. Zoals daar zijn: - tevredenheidsmetingen (voor het kwaliteitslabel ESF) houden bij de jongeren over hun brugperiode - jaarverslagen opstellen over de deelnemers.
32
- aanpassen en vervolledigen van het kwaliteitshandboek: bijvoorbeeld het proces rond de intake - bijscholingen volgen - teamvergaderingen (technische begeleiders, trajectbegeleider brug en de coördinator) - doorstromingsresultaten ESF = achterhalen van de huidige tewerkstellingssituatie van de jongeren die het voorbije schooljaar in een brugproject zaten - extra activiteiten: bijvoorbeeld bezoek aan een beurs, afsluitingsactiviteit van het schooljaar, drie- daagse met de jongeren,...
3. 4
Methodiek
Teneinde de jongeren zo optimaal mogelijk te begeleiden worden naast de dagdagelijkse begeleiding en evaluatie (dagdagelijks beoordelingssysteem met betrekking tot werkhouding en de uitgevoerde werken door de technisch begeleiders), twee maandelijks evaluatiegesprekken gehouden. Doel van deze gesprekken is dat de jongeren zelf aangeven op welke punten (attitudes en technisch) zij menen goed te scoren en welke zaken dienen bijgestuurd te worden. De bevindingen van de jongeren worden getoetst aan de bevindingen van de technisch begeleiders en/of trajectbegeleidster en coördinator. Op basis van deze gesprekken worden de werkpunten voor de komende periode en de wijze waarop de werkpunten zullen worden aangepakt bepaald. Naast deze interne evaluatie volgt vanuit de vzw tevens de evolutie van de jongere op school. Dit gebeurt aan de hand van contacten met de tewerkstellingsbegeleiding op school, aanwezigheid op klassenraden en regelmatige evaluaties met de betrokken leerkrachten. Eenmaal de betrokken partijen (jongere, Jongerenatelier, school) vinden dat een jongere rijp is om door te stromen naar reguliere arbeid, wordt alle energie gericht op het vinden van een geschikte tewerkstelling voor de betrokken jongere. Dit laatste geschiedt vanuit de vzw Jongerenatelier in samenwerking met de tewerkstellingsbegeleiding uit de diverse scholen en de VDAB. Verder is er twee wekelijks een pedagogisch team waarin alle jongeren besproken worden.
3.6
Resultaten doorstroom:
Tijdens het schooljaar 2006 – 2007 waren 79 leerlingen ingeschreven in het Jongerenatelier. De doorstromingsresultaten worden zes maanden na beëindiging van het brugproject bekeken. Dit gebeurt door het ESF- agentschap. Het percentage van jongeren die toen is doorgestroomd bedraagt 75% à 80%. Van die negenenzeventig jongeren bleek dat na zes maanden zeven ervan terug gekeerd waren naar het voltijds onderwijs, vier waren in een voortraject terecht gekomen, van zes andere is het niet bekend, dertien waren na zes maanden werkloos, eenenveertig jongeren waren aan het werk, van vier jongeren was het brugproject nog lopende, twee ervan waren in een instelling geplaatst, en nog twee andere waren Niet Onmiddellijk Beschikbaar. De drie laatste categorieën tellen niet mee om het percentage te berekenen. Omdat zij niet kunnen doorstromen. Het gaat hier om de twee NOB‟s, de twee jongeren in een instelling en de vier die hun brugproject
33
verder doen. Negenenzeventig min die acht jongeren brengt ons bij eenenzeventig jongeren om het doorstroom - percentage te berekenen.
BESLUIT: Het feit dat er in het Jongerenatelier preventief gewerkt word rond bijvoorbeeld vandalisme heeft zeker een meerwaarde. Ik geloof dat jongeren meer respect krijgen voor zaken die ze zelf vervaardigd en geplaatst hebben. Niet alleen zaken die ze zelf gemaakt hebben, ook andermans eigendom zullen ze wellicht meer gaan respecteren en tot het besef komen dat vandalisme niet gepast is. Een drijfveer voor de jongeren is dat ze ieder maand betaalt worden voor hun opleiding. Het Jongerenatelier zal steeds rekening houden met de woonplaats van de jongere om een geschikt brugproject uit te zoeken. De brugprojecten in externe diensten zijn zeer uiteenlopend. Er wordt geprobeerd om voor elk wat wils aan te bieden. In de Warande is het niet hetzelfde werken als in een kleuterschooltje waar je tussen de kinderen staat. Het alternerend principe kan niet altijd in de praktijk gebracht worden. Maar iemand die bijvoorbeeld de opleiding personenzorg volgt in school zal ook wel gebaat zijn met een brugproject in een winkel als verkoopster. De attitudes zullen bijgeschaafd worden door het brugproject en dat komt zeker van pas bij de omgang met andere personen. De begeleiding in het Jongerenatelier intern is dagdagelijks. Dit wordt gedaan door de technische begeleiders die een dagboek invullen waarin staat welke taken de jongere die dag heeft uitgevoerd en hoe zijn/haar gedrag was. Om de twee weken is er een pedagogisch team waarin iedere jongere besproken wordt. De technische begeleiders kunnen tijdens deze vergadering hun hart luchten en problemen of andere zaken aankaarten. Door bij de anderen te rade te gaan (technische begeleiders, trajectbegeleidster en coördinator) kan je ideeën uitwisselen en samen aan een aanpak werken voor een bepaald probleem. Naar aanleiding van de ESF- evaluatie zijn er evaluaties met de jongere gepland. Daarin wordt steeds de ruimte gelaten om de jongere aan het woord te laten. Het is de bedoeling dat de jongere zijn eigen gedrag kan reflecteren. Dit vind ik goed omdat de jongere dan moet stil staan bij zichzelf en dat is niet altijd gemakkelijk. De begeleiders komen hierdoor ook te weten hoe de jongere over zich zelf denkt en of dat beeld overeen komt met hun bevindingen. Het Jongerenatelier heeft een nauwe band met de school van de jongere. Met de ene school is er wel een beter contact dan met de andere. Het is belangrijk dat de afspraken in het brugproject meegedeeld worden aan de school om misverstanden te voorkomen. De school en het brugproject moeten liefst op één lijn staan in het teken van de jongere. Soms hapert er wel wat aan de onderlinge communicatie school – brugproject. Bijvoorbeeld de mededeling dat een jongere reeds een ander brugproject heeft gevolgd is voor het Jongerenatelier belangrijk om de duur van een brugproject te respecteren.
34
Tijdens sollicitaties in externe diensten wordt de jongere ondersteund door de trajectbegeleidster van het Jongerenatelier. Dit is goed want een jongere is niet altijd in staat om dit zelfstandig te doen. De jongeren voelen zich onwennig en weten niet wat van hen verwacht wordt . Daarom is het positief dat ze er niet alleen voor staan en zich gesteund voelen. Het zal zeker hun zelfvertrouwen en zenuwen ten goede komen. In externe dienst is het belangrijk dat de jongere goed opgevolgd wordt en ook daar de steun en structuur krijgt. De jongere mag zeker niet aan zijn of haar lot worden over gelaten. Daarom is het belangrijk dat het Jongerenatelier diensten zoekt waarvan men weet dat de jongere er in goede handen is. Tijdens een intake van de jongere in het Jongerenatelier wordt duidelijk welke jongere het is, hoe het zit met de motivatie, over welke attitudes hij/zij beschikt en zo meer. Dit is handig voor de trajectbegeleidster om een gepaste externe dienst te vinden. Iemand die niet zo hoog scoort op het vlak van motivatie zal in een “gemakkelijke” dienst terecht komen waar de lat niet te hoog ligt. In het Jongerenatelier worden veel kansen gegeven. Maar wanneer het echt niet lukt kan men het brugproject stop zetten. Dan zal er altijd een gesprek met de jongere plaats vinden. Wanneer een stopzetting dreigt zal de jongere daar uiteraard van op de hoogte gebracht worden en zullen gesprekken plaatsvinden met de jongere en de school. Er wordt vaak gewerkt met contracten waarin bepaalde afspraken staan waar de jongere zich moet aan houden, wil het brugproject verder gezet worden. Dit moet ondertekend worden voor akkoord. Regelmatig worden er proefperiodes, een soort stage van bijvoorbeeld twee weken, ingeschakeld. Dit wordt gedaan bij jongeren waarvan men niet weet of het brugproject hem/haar zal liggen. De jongere krijgt de kans om te ondervinden of het brugproject iets voor hem is. Na die twee weken wordt er geëvalueerd. De doorstroom resultaten van vorig schooljaar zijn hoog. Dit komt door een goede samenwerking met verschillende diensten en omdat er in de „harde‟ sectoren veel vraag is naar werkkrachten. De doorstroom wordt bekeken zes maanden na stopzetting van het brugproject. Dit wil zeggen dat een jongere die bijvoorbeeld vier maanden gewerkt heeft uit de boot valt en niet meetelt. Of iemand die binnen twee dagen (van zes maand) aan de slag gaat. Eigenlijk is dit niet zo nauwkeurig. Het Jongerenatelier is “verplicht” om met kleine groepjes (per drie) te werken want anders zou het kunnen dat de overige jongeren geen werk hebben. Met drie aan iets werken is soms meer dan genoeg. De kleine groepjes zijn ook noodzakelijk doordat er anders problemen zouden zijn met het vervoer (van het Jongerenatelier op verplaatsing en terug). De jongeren die intern in de ateliers een brugproject volgen moeten toch wel iets kunnen, over bepaalde competenties beschikken of potentieel in zich hebben. De doelgroep van de interne jongeren is daardoor beperkt. Iemand die te zwak is in rekenen en meten zal het in het atelier te moeilijk krijgen en daardoor gefrustreerd raken. Dan komt die jongere beter in een externe dienst terecht. Dat is voor een stuk jammer want in het Jongerenatelier intern is de begeleiding meer aanwezig dan iemand die in een externe dienst een brugproject volgt.
35
36
Hoofdstuk 4: Visie van stad Kortrijk op de voltijdse invulling van de jongeren in het deeltijds onderwijs
4.1
Eerste Schepen Lieven Lybeer
De eerste Schepen van stad Kortrijk, Lieven Lybeer, heeft een duidelijke visie over de voltijdse invulling bij leerlingen in het deeltijds onderwijs. Vandaar dat ik ook eens ging luisteren naar zijn mening. Tijdens dit gesprek kwamen voorstellen en eventuele oplossingen om die voltijdse invulling te vergroten aan bod. Wat is uw visie op het voltijds engagement van jongeren in het deeltijds onderwijs? Jongeren moeten in hun leven een opdracht of taak krijgen zodat er een spanning ontstaat. Jongeren in het deeltijds onderwijs zien vaak de zinvolheid van het leren niet meer. Maar ons Belgisch systeem zegt dat jongeren tot zestien jaar moeten leren. Vanaf zestien jaar en tot achttien jaar kunnen jongeren in het deeltijds onderwijs stappen. Het merendeel van die jongeren gaat dan zowel naar school en gaat werken in één of ander spoor. Om in het regulier werk te stappen zijn jongeren veelal nog ondergeschikt. Daarom leren ze aan hun houding werken en/of aan hun attitudes in bijvoorbeeld een brugproject. Het tweede systeem , voorafgaand door het systeem werken, zijn de brugprojecten. In Kortrijk kent dit een groot succes. Dit succes is te danken aan de goede technische begeleiding enerzijds en de goede persoonlijke begeleiding anderzijds. Door die begeleiding komen de jongeren te weten dat er in hen gelooft wordt en dat is zeker een stimulans voor hen. Tijdens de persoonlijke begeleiding gaat men bijvoorbeeld een jongere oriënteren. Het oriënteren is bedoeld voor jongeren die niet goed weten wat ze willen. Vandaar dat Travak ontstaan is. Door allerlei omstandigheden zijn er altijd een groep „uitvallers‟. Meestal zijn die nog heel jong en hebben ze een mindere scholingsgraad. De zogenaamde NOB‟s, de niet onmiddellijk beschikbaren bedragen 15% à 20% van de jongeren in het deeltijds onderwijs. Veel van deze jongeren gaan niet werken en gaan zelfs ook niet meer naar school. Soms verdwijnen zij helemaal uit dat systeem. Daar moet de welzijnssector iets aan doen. Die jongeren hanteren vaak een kapitalistische gedachte en doordat zij niet gaan werken komen zij meestal in het circuit van zwartwerk terecht of in de criminaliteit. De NOB‟s kan men opdelen in twee groepen. Als eerste heb je de jongeren met een multiproblematiek en reeds een hele voorgeschiedenis hebben. Ten tweede zijn er de jongeren die in instellingen verblijven, te maken hebben met criminaliteit, vroeg zwanger geraken, enzovoort. Het is zo dat wij in Vlaanderen het beste cijfer hebben van jongeren in het deeltijds onderwijs met een voltijdse invulling, namelijk 85%. Maar de belangrijkste vraag is hoe we de overige 15% kunnen aanpakken die niets doet. Hoe kunnen we ook die groep bezig houden? In ieder geval mag dit niet getolereerd worden want later zullen die jongeren niet in het systeem passen en niet meekunnen. Moest de achterliggende reden zijn dat de jongeren niets doen omdat ze zich afzetten tegen de maatschappij zou de schepen er begrip kunnen voor opbrengen, maar dit is meestal het geval niet. De reden is vaak dat de jongeren eigenlijk niet willen werken.
37
Een jongere, zo rond de veertien à vijftien jaar zou in feite een ontwikkelingstraject moeten volgen. Er zou een soort planning moeten zijn van welke stappen ze gaan ondernemen. Er kan dan al gekeken worden wat hun competenties zijn en hoe die kunnen ontwikkeld worden, etc. Want tegenwoordig ziet men dat veel jongeren hun ontwikkeling overslaan. Een voorstel van de schepen is een portfolio vanaf hun twaalfde bijvoorbeeld met hun competenties en hoe ze zichzelf zien, welke werkpunten ze hebben en dergelijke meer. Uit deze elementen zou dan een meting kunnen gedaan worden. De schepen zou ook graag een veranderingstraject opzetten. Daarin zou individueel gewerkt worden. Want veel zaken van het „niet lukken‟ hangt af van individuele factoren. Uiteraard zal ook het milieu onder de loep moeten genomen worden. Dit veranderingstraject is zeker nog niet concreet want momenteel zijn de middelen er niet. Eigenlijk speelt vooral het gezinsleven een grote rol. Men ziet dat zaken als genegenheid en geborgenheid verdwijnen. Bij een niet-voltijdse invulling van jongeren in het deeltijds onderwijs wordt de „schuld‟ vaak in de ander zijn schoenen geschoven. Maar er moet niet gesproken worden van schuld maar eerder van verantwoordelijkheid. Iedereen die iets met die jongeren te maken heeft moet zijn verantwoordelijkheid opnemen. En de jongeren au serieus nemen. Je zou die jongeren die niets doen bijna moeten kunnen verplichten om iets te doen. Zij zouden eigenlijk echt persoonlijke begeleiding nodig hebben om tot een voltijds engagement te komen. Vaak zijn die jongeren „zwakker‟ en moeten ze nog leren zelfstandig worden. Wanneer zij dan achttien jaar worden hebben ze nog steeds niets bereikt. De jongeren worden in het circuit van deeltijds onderwijs „gepamperd‟ en soms kan dit blijkbaar wel in hun nadeel spelen. De stad Kortrijk doet op lokaal vlak zeker zijn best om dit probleem aan te pakken. Er worden bijvoorbeeld veel middelen voor de brugprojecten voorzien. De slaagkansen van een jongere in een brugproject scoren zeer hoog. Dit kan zijn doordat er een zekere tolerantie is of door de begeleiding. Iedereen moet op gelijke wijze behandeld worden zonder dat er gekeken wordt uit welk milieu hij/zij komt, over welke competenties iemand beschikt of welke motivatie iemand heeft. De slaagkansen van een jongere in het deeltijds onderwijs moeten niet alleen bekeken worden vanuit het systeem zelf maar ook vanuit de jongere.
BESLUIT: Het feit dat het project Travak werd opgericht is een goede zaak want het oriënteren van de jongeren in het deeltijds onderwijs is een belangrijke fase. Zo lang de jongeren niet op hun plaats zitten kan het de motivatie kelderen. Ik geef de eerste Schepen gelijk als hij zegt dat er iets moet gedaan worden aan de groep NOB‟s. Die jongeren hebben vaak zoveel problemen aan hun hoofd dat ze niet meer te motiveren zijn om nog naar school te gaan of aan het werk. Met als gevolg dat zij uit de boot vallen in onze maatschappij. Daar een oplossing voor vinden is heel moeilijk. Veel van die jongeren zitten thuis in een moeilijke situatie en kunnen
38
niet meteen uit hun milieu ontsnappen. Een jongere moet sterk in zijn schoenen staan om uit een bepaald milieu te geraken waarin hij of zij opgegroeid is, zeker als hij/zij er al vroeg alleen voor stond . De omgeving van een jongere speelt volgens mij een heel belangrijke rol in de motivatie om iets van het leven te maken. Nog meer dan individuele factoren denk ik. Als de motivatie ver te zoeken is bij iemand die wel uit een goed thuismilieu komt is er misschien een grotere kans dat het wel nog goed komt. Als zij kunnen rekenen op de liefde en de steun van de ouders hebben ze zeker een streepje voor op een jongere die dat niet kan. Een soort planning voor jongeren vanaf twaalf jaar met de stappen die ze voor hun verdere leven kunnen ondernemen lijkt me niet slecht. Dit is misschien een beetje ver gaande om al aan je twaalfde je leven uit te stippelen. De competenties waarover ze beschikken en de mogelijkheden dat ze daarmee aankunnen aan hen meedelen is wellicht beter. De jongeren weten zo al vroeg dat er verschillende mogelijkheden voor hen in het verschiet zijn en zullen iets hebben om naar uit te kijken. Individuele begeleiding voor iedere jongere die er nood aan heeft klinkt inderdaad als muziek in de oren en daarmee zouden er wellicht veel jongeren geholpen worden. Maar realistisch is het niet. Persoonlijk vind ik dat de slaagkansen van de jongere in het deeltijds onderwijs al redelijk onderzocht worden. Veel scholen, brugprojecten, voortrajecten en zo meer hanteren een individuele aanpak, detecteren problemen en gaan op zoek naar een gepaste oplossing.
39
Hoofdstuk 5: Motivatie om deeltijds onderwijs te volgen 5.1
Demotivatie/motivatie
5. 1. 1 Begrip1 Motivatie heeft te maken met de oorzaken van onze gedragingen: waarom handelen we, welke doelen streven we na? Een deel van onze handelingen heeft rechtstreeks te maken met fundamentele basisbehoeften, zoals eten en slapen. Andere soorten handelingen roepen meer vragen op. Onderzoekers hebben steeds andere motivaties ontdekt, zoals de motivatie om ergens bij te horen, om een positief zelfbeeld te hebben en om zich te ontplooien. Al deze motieven, deze doelen, spelen een rol als je de motivatie van een individu wil bepalen voor een bepaalde gedraging. Wanneer ik de termen motivatie en demotivatie in de „Van Dale‟ opzoek geeft dit mij de volgende uitleg: Motivatie: 1) enthousiasme voor een taak => drijfkracht 2) (psych.) drijfveer = motief Demotivatie: 1) gebrek aan motivatie Een definitie van motivatie uit de onderwijsleerpsychologie2: Motivatie is de mate waarin iemand op grond van afweging van mogelijkheden, wensen, eisen en te verwachten consequenties zijn capaciteiten, tijd en aandacht inzet. Motivatie is dus het geheel van factoren (ook aandriften en beweegredenen) waardoor gedrag gestimuleerd en gericht wordt. Motivatie dient om zich ergens voor in te spannen. Motivatie zorgt ervoor dat gedrag „geactiveerd wordt‟ en dat iets „volgehouden of juist gestopt wordt‟. Voorbeelden van factoren kunnen zijn: motivatie uit angst om afgewezen te worden, motivatie hangt samen met de klasgroep, motivatie is het gevolg van positieve of negatieve ervaringen, motivatie is een kwestie van geloven in jezelf, en ga zo maar door. Uiteindelijk gaat het bij motivatie altijd om het bevredigen van individuele behoeften. Omdat hij/zij het gevoel heeft er iets positiefs aan over te houden. Het begrip motivatie kan men nogmaals opsplitsen in intrinsieke en extrinsieke motivatie. Intrinsieke motivatie wordt veroorzaakt door een bevrediging die gelijk is aan een uitgevoerde taak. Mensen werken vanuit zichzelf. Ze handelen zonder tussenkomst van personen of factoren. Zij worden van binnenuit geprikkeld tot handelen. De motivatie vloeit bijvoorbeeld voort uit de aard van het werk, het zelfstandig kunnen werken en het dragen van verantwoordelijkheden.
1
www.zelfontplooiing.nl/motivatie.htm, 2007 www.ada- online.org/nlada/articleimpression.php, 2007 2 http://oudersvo.kennisnet.nl/themas/motivatieenhuiswerk/motivatie
40
Extrinsieke motivatie heeft betrekking op de beloningen die voortkomen uit de handeling. Mensen komen in beweging omdat ze door iets buiten henzelf worden aangezet. De bron van het handelen ligt buiten henzelf, ze worden van buitenaf gestimuleerd om te handelen. Voorbeelden van dergelijke motivatoren kunnen geld of status zijn. 5.1.2 Uitingen van demotivatie1 Demotivatie kan op diverse manieren naar buiten komen. Er zijn tal van voorbeelden waarvan demotivatie de achterliggende reden is. Denk maar aan slechte schoolresultaten, spijbelen, pesten, vaak ziek zijn, de school (vroegtijdig) verlaten, kiezen voor deeltijds onderwijs, ordeverstoring in de klas, en ga zo maar door. 5.1.3 Oorzaken van demotivatie2 Hoe het komt dat leerlingen of jongeren minder gemotiveerd, of zelfs helemaal gedemotiveerd zijn hangt af van verschillende oorzaken. Oorzaken gelegen binnen de maatschappij: De huidige consumptiemaatschappij die ons voorschrijft om steeds meer en beter te consumeren kan zeker voor jongeren een demotiverende factor zijn indien zij dit niet kunnen waarmaken. De vele verlokkingen en mogelijk zelfs concurrerende activiteiten met de school kunnen demotivatie in de hand werken. Maar ook zaken als een onduidelijke toekomst, de geringe werkgelegenheid en de waarden- en normonzekerheid kan voor jongeren demotiverend zijn. Daarbij komt ook dat er tegenwoordig een heuse beeldcultuur aan de gang is en dat deze tegenstrijdig is met de woordcultuur op school. Jongeren „hangen‟ liever voor de TV en prefereren een „zap‟cultuur die gericht is op snel resultaat. Oorzaken gelegen binnen het gezin: Verwenning van de jongere, al dan niet gepaard gaand met een geringe weerbaarheid, zou aan de basis van demotivatie kunnen liggen. Jongeren uit een gebroken gezin of jongeren die niet kunnen rekenen op ondersteuning van thuis uit, dus geen belangstelling krijgen van de thuisomgeving voor de school, lopen vaak meer risico om gedemotiveerd te raken. Oorzaken gelegen binnen de school: Slechte kwaliteit van het onderwijs kan ervoor zorgen dat er frustraties optreden en dat een jongere gedemotiveerd raakt. De jongere blijft dan als het ware op zijn honger zitten. Omgekeerd kan het ook zijn dat de jongere de druk die hij op zijn schouders krijgt niet aankan met demotivatie als gevolg. Hierbij ligt de nadruk op prestatiecontrole en kennisoverdracht. Ook de indeling van de vakken, het artificiële kan voor een jongere negatief ervaren worden. Een oplossing in dit voorbeeld zou de overstap naar een Freinetschool of Steinerschool kunnen zijn. Het feit dat de belangstelling van de jongere in tegenstelling is met het schoolsysteem kan ook een demotiverende factor zijn.
1 2
http:// perswww.lessius.eu/borremans/AD%20Beginsituatie%20Motivatie.htm http:// perswww.lessius.eu/borremans/AD%20Beginsituatie%20Motivatie.htm
41
Oorzaken gelegen binnen het kind zelf: Het karakter speelt een grote rol in demotivatie, alsook de puberteit die voor veel jongeren een moeilijk periode is. In deze periode weten ze vaak nog niet welke richting ze met hun leven uitwillen, gaan ze twijfelen aan zichzelf, wordt er geëxperimenteerd met van alles, en dergelijke meer. 5.1.4 Bevorderen van motivatie op verschillende niveaus1 Op macroniveau: Een goede oriëntatie en/of begeleiding van de studieloopbaan van de jongere en zorgen voor een brede basisvorming, plus eventueel een uitgestelde studiekeuze kunnen ervoor zorgen dat een jongere meteen een juiste beslissing neemt en dus niet te maken krijgt met demotivatie omwille van een verkeerde studierichting. Het jaarklassensysteem en de indeling in vakken doorbreken zou wellicht het motivatiegehalte van de leerlingen ten goede komen. Op mesoniveau: Een warmer contact tussen de school en het gezin van de jongere, een brede waaier van studierichtingen en een goede samenwerking tussen de leerkrachten onderling zouden ook hun steentje kunnen bijdragen om de motivatie te verhogen. Een schoolcultuur die leerlingen inspraak biedt en regelmatig buitenklasactiviteiten organiseert zal bij de leerlingen hoog scoren. Op microniveau: Om de motivatie van leerlingen aan te wakkeren op microniveau is er een reeks van hulpmiddelen. Zoals daar zijn, afwisseling in de werkvormen, zorgen voor pauzes en dosering, systematisch opgebouwde leergangen, samenwerkend leren, praktisch onderwijs, aandacht voor het affectieve, minder gerichtheid op kennis maar meer op het leren denken, opvolging van het leerproces van de jongere en feedback geven, zelfwerkzaamheid voor de leerling, eigen inbreng en verantwoordelijkheid, thematisch/actueel/realiteitsgericht onderwijs en als laatste speelt ook de persoonlijkheid van de leerkracht een rol in het motivatieproces.
5.2
Oorzaken van veelvuldige school- verandering2
Het deeltijds onderwijs is vaak de laatste trap van het watervalsysteem. Veel leerlingen die er terecht komen hebben al heel wat scholen versleten, soms zelfs vier tot vijf in één schooljaar. De volgende redenen kunnen daarvan de oorzaak zijn (gebaseerd op een studie van Mahieu en Lamote): - Er is onvoldoende en inefficiënte studiebegeleiding. - Een weinig verfijnde clausering (A-,B- of C- attest): nochtans kan redelijk worden aangenomen dat heel wat jongeren mits een aangepaste studiebegeleiding het technisch onderwijsniveau aan zouden kunnen en niet meteen de overstap naar het beroepssecundair onderwijs moeten maken. - Gebrekkige communicatie tussen leerkrachten en leerlingen zorgt voor onaangepast taalgebruik een gebrek aan inzicht in de maatschappelijke context van de leerlingen.
1
http:// perswww.lessius.eu/borremans/AD%20Beginsituatie%20Motivatie.htm http://desleutel.be/files/rapport.pdf. Deel 1: Globale situatieschets Deeltijds Beroeps Secundair Onderwijs, blz. 7 2
42
- Er doet zich een ernstig kwaliteitsprobleem voor in de analyse van maatschappelijke problemen in de secundaire scholen. - Een voor de motivering van onze jongeren een dodelijke combinatie: het beroepssecundair onderwijs wordt in hoofdzaak bevolkt door leerlingen die niet intrinsiek gemotiveerd zijn om het gekozen vak aan te leren en/of die onvoldoende leercapaciteiten hebben (ontwikkeld) om hun studie tot een goed einde te brengen. Tegelijkertijd krijgen zij in veel gevallen les van leerkrachten die onvoldoende bekend zijn met de maatschappelijke context waarin hun leerlingen zich bevinden noch communicatief aansluiting met hen kunnen vinden. Onnodig veel leerlingen beëindigen dan ook hun schoolcarrière zonder een basiskwalificatie die hun toegang tot de arbeidsmarkt kan verschaffen en zonder de nodige culturele „sleutels‟ om zich maatschappelijk weerbaar en staande te houden. In het besluit van dit hoofdstuk wordt vermeld met welke motivatie dit stukje opgenomen werd en worden de nodige nuances aangebracht.
5.3
Motivering om deeltijds onderwijs te volgen
5.3.1 Bekeken vanuit het CLB: Ik ging te rade bij het CLB Mandel en Leie en De Bethune (dochterorganisatie) van het gemeenschapsonderwijs. 5.3.1.1 CLB Mandel en Leie Vraag: waarom sturen jullie jongeren naar het deeltijds onderwijs door? Meestal geven de jongeren zelf aan om naar het deeltijds onderwijs te gaan. De meest voorkomende reden is schoolmoe zijn (niet meer op de schoolbanken willen zitten, de lessen beu zijn). Op de tweede plaats staat het willen werken en de daaraan gekoppelde praktijklessen. Men ziet dat de leerlingen die in het DBSO terecht komen voordien geen vlakke schoolloopbaan hebben doorlopen, maar meerdere keren van school en richting zijn veranderd. De grootste groep leerlingen die in het DBSO terecht komt zijn de jongeren die in het beroepssecundair onderwijs zitten. Het zijn ook degenen die het bestaan van het DBSO het best kennen. Bijvoorbeeld via vrienden, maar ook door een informatiebrochure die de scholen aan hun leerlingen geven met informatie over de verschillende richtingen die men kan volgen na het beroepsvoorbereidend leerjaar. Op de tweede plaats staan de leerlingen uit het TSO (maar toch aanzienlijk minder dan het BSO). Uit het ASO komen slecht weinig jongeren rechtstreeks in het DBSO terecht. Want die jongeren komen meestal via het watervalsysteem in aanraking met het deeltijds onderwijs. Leerlingen in het TSO of ASO zijn minder op de hoogte van het bestaan van het deeltijds onderwijs. Wanneer leerlingen bij het CLB komen aankloppen om een richting te kiezen dan zal het CLB alle mogelijkheden op tafel leggen en de keuze volledig vrij laten aan de
43
jongere met zijn ouders. Toch ziet het CLB de jongeren het liefst in het voltijds onderwijs blijven. Als een jongere naar het CLB komt met de vraag om naar het deeltijds onderwijs over te stappen zal het CLB ook nog eens de verschillende mogelijkheden uitleggen, de voor –en nadelen bekend maken maar hen vooral wijzen op de consequenties die aan het DBSO verbonden zijn. Zoals daar zijn: niet meer terug naar het voltijds onderwijs kunnen (wel uitzonderingen) en geen diploma van het secundair onderwijs behalen. Maar veel indruk maakt dit vaak niet op de jongeren. Ze zijn er soms zodanig op gebrand om deeltijds onderwijs te volgen. Vaak om de verkeerde redenen. Men weet bijvoorbeeld van vrienden dat voltijdse invulling niet verplicht is en dat men 2 dagen naar school kan gaan en voor de rest thuis kan zijn. Voor hen klinkt het deeltijds onderwijs dan inderdaad aanlokkelijk. Of men wil zo vlug mogelijk van de school af, of ze kiezen uit gemakzucht voor de gemakkelijkste weg. Het komt ook regelmatig voor dat de jongeren niet realistisch zijn en verkeerd redeneren. Bijvoorbeeld door te zeggen dat ze eerst deeltijds onderwijs willen volgen en daarna verder studeren. Dat is geen logische gedachte. Voor leerlingen die om de „verkeerde‟ reden voor het DBSO kiezen is dit vaak nefast. Ze komen in contact met meerdere jongeren die om een negatieve reden in het DBSO zitten en worden door elkaar meegesleurd in die negativiteit. Het CLB weet door diverse uitspraken of gedragingen dat leerlingen eigenlijk niet op hun plaats zitten in het DBSO. Zoals wanneer een jongere tijdens het gesprek aan het CLB heel duidelijk maakt dat hij/zij zéker deeltijds onderwijs wil volgen. Als men dan vraagt welke beroepsopleiding ze dan gaan kiezen en ze zomaar iets zeggen is het voor het CLB al duidelijk genoeg. Het deeltijds onderwijs mag niet gezien worden als een vlucht van het voltijds onderwijs. Vraag: wanneer sturen jullie jongeren naar het deeltijds onderwijs door? Het deeltijds onderwijs is het best geschikt voor jongeren die aangeven dat ze willen werken en die bijvoorbeeld al weten waar ze willen werken of zelf informatie hebben verzameld. Van die jongeren weet het CLB meteen dat het DBSO voor hen een goede keuze is. Soms raadt de school leerlingen aan om deeltijds onderwijs te volgen, bijvoorbeeld als men merkt dat de jongere een goede werker is maar niet zozeer in de klas past. Bij de ouders ziet men grote verschillen als het gaat om hun kind deeltijds onderwijs te laten volgen. Een grote groep wil hun kind het liefst in het voltijds onderwijs laten en een andere groep moedigt hun kind aan om deeltijds onderwijs te volgen. Een reden hiervoor kan zijn dat ze het thuis niet zo breed hebben en dus een extra inkomen krijgen als hun kind gaat werken.
44
5.3.1.2 De Bethune Vraag: wanneer en waarom komen jongeren in het deeltijds onderwijs terecht? In De Bethune doet men onder andere aan begeleiding van jongeren in het deeltijds onderwijs. Zij werken samen met het CDO KTA. De meest voorkomende begeleiding in het CLB gaat over afwezigheden, spijbelaars. De jongeren die er begeleid worden zijn meestal doorverwezen. Er komt slechts een klein deel van de jongeren zelf met een vraag naar het CLB. Als die al komen dan komt dit meestal van jongeren in het ASO en minder van jongeren uit het deeltijds onderwijs of het beroepsonderwijs. Blijkbaar hebben jongeren uit het ASO minder drempelvrees. Het CLB werkt dus vraag gericht. Men volgt wel de jongeren globaal op en zijn dan bijvoorbeeld aanwezig op klassenraden en oudercomités. Maar als er geen moeilijkheden zijn met een jongere komt het CLB uiteraard niet tussen. De doelgroep van de jongeren in het CDO zijn vaak kansarmen, ze zitten in een negatieve spiraal, kampen met leerachterstand, krijgen te maken met een negatieve context, zijn gedemotiveerd, etcetera. Wat ook regelmatig voorkomt zijn jongeren die in verschillende scholen niet meer welkom zijn en heel moeilijk nog ergens anders binnen geraken. Zij kiezen dan maar voor deeltijds onderwijs. De ervaring van de maatschappelijk werkster is dat het deeltijds onderwijs voor velen een negatieve keuze is. Maar omdat zij meestal alleen de jongeren ziet met problemen en dus niet de jongeren waar alles wel goed loopt kan dit een vertekend beeld zijn. Ze ziet ook dat sommige jongeren wel eens gepusht worden door de ouders om deeltijds onderwijs te volgen, de hoofdzaak is hier het financiële aspect. De maatschappelijk werkster zal nooit leerlingen of ouders in een richting duwen. Ze zal hen enkel de verschillende mogelijkheden aanbieden en als er gevraagd word om deeltijds onderwijs te volgen zal ze hierover uitleg geven. De uiteindelijke keuze is aan de ouders en de leerling zelf. Meestal begint ze zelf niet over het deeltijds onderwijs omdat ze hen “de pap niet in de mond wil geven”. Want dan zou de keuze vlug gemaakt zijn. 5.3.2 Bekeken vanuit het CDO en CDV: 5.3.2.1 CDO VTI Wanneer en waarom komen jongeren in het deeltijds onderwijs terecht? De leerlingbegeleider zegt dat wanneer ze jongeren vragen naar hun motivatie om deeltijds onderwijs te volgen hij allerlei verschillende zaken hoort. Enkele voorbeelden zijn: dat roken toegelaten is tijdens de pauzes, dat er vrienden van hen zitten, dat ze willen werken, het loon dat ze krijgen als ze gaan werken, het gemak van twee dagen naar school te moeten en de rest thuis te kunnen zitten (voltijdse invulling is niet wettelijk verplicht → geen stok achter de deur!). De meeste kiezen heel momentaan. Als men dan iemand voor zich heeft die de school kiest omwille van het roken zal men de jongere bedenktijd geven en er voor zorgen dat ze goed beseffen wat het deeltijds onderwijs inhoud.
45
Uiteraard komen hier veel jongeren terecht via het watervalsysteem of hebben ze een aversie tegenover het voltijds onderwijs gekregen. Ze kunnen niet omgaan met allerlei regeltjes, hebben onvoldoende punten,… Het is inderdaad zo dat het deeltijds onderwijs een minder schoolse aanpak hanteert en meer gericht wordt op werken, de praktijk. Als ik vraag of de keuze voor deeltijds onderwijs bij de meeste jongeren een negatieve keuze is, antwoord de leerlingbegeleider dat je dit niet echt kunt uitmaken. Wat je wel veel ziet is dat jongeren nu eigenlijk niet meer op „hun jaar zitten‟, dat gebeurt veel frequenter dan vroeger. Zeker door de modules word dit nog een stuk soepeler. 5.3.2.2 CDV Aura Waarom en wanneer komen jongeren in een centra voor deeltijdse vorming terecht? Je zou kunnen stellen dat de jongeren in Aura eigenlijk nog “moeilijker” zijn dan de jongeren in het deeltijds onderwijs. Veelal hebben de jongeren eerst in een centra voor deeltijds onderwijs gezeten en komen als het daar niet lukt bij een centra voor deeltijdse vorming terecht, het zogenaamde watervalsysteem dus. 75% zijn jongeren die doorverwezen werden. Bijvoorbeeld door het Comité Bijzondere Jeugdzorg, de jeugdrechtbank, een instelling, CLB, … 15à20 % komt er op eigen houtje terecht, dit is meestal via via. Men ziet dat die jongeren ook in het wereldje van instellingen en diensten vertoeven of in het verleden mee in aanraking zijn gekomen. Voor de overige 5à10% is Aura een eigen keuze. De reden van die jongeren is dan vaak omdat het voltijds onderwijs voor hen niet gemakkelijk is. 5.3.3 Bekeken vanuit de jongere 5.3.3.1 “Verhalen uit onze wereld”1 Waarom en wanneer komen jongeren in het deeltijds onderwijs terecht? Loodgieter in spe Ik ben Alain en volg sinds drie jaar de afdeling sanitair in het deeltijds onderwijs. Vanaf het eerste leerjaar vlogen mijn zus en ik op internaat. Mijn vader en moeder hadden allebei een eigen café en hierdoor hadden ze niet de tijd om op weekdagen voor ons te zorgen. Op internaat zitten vond ik best leuk, want we hadden er alles wat we moesten hebben. Soms denk ik met heimwee terug aan deze periode. Vanaf het eerste middelbaar moest ik niet meer naar het internaat. Ik begon in 1A en de eerste twee schooljaren verliepen vlekkeloos. In het derde jaar leerde ik slechte vrienden kennen en raakte ik op het slechte pad. Ik moest mijn jaar overdoen en dat weigerde ik. Ik was de school kots... kotsbeu; ik wou gaan werken en geld verdienen. Ik startte in het deeltijds onderwijs, maar werk vinden was niet gemakkelijk. Daarom koos ik ervoor om eerst een vooropleiding bij de VDAB te volgen. Daarvoor moest ik naar de VDAB in Anderlecht. Dit betekende heel vroeg opstaan, eerst de trein nemen en daarna verder met de bus. Drie maanden en een ongeval later –ik raakte er een 1
Van Damme D. Verhalen uit onze wereld, 20 jaar DBSO gemeenschapsonderwijs, Productiehuis Expiditions, Leuven , 2004, blz. 147, 156
46
stuk van mijn vinger kwijt- behaalde ik het attest. Vanaf dan verliep de weg naar werk vrij vlot. Ik werk nu al twee jaar bij dezelfde baas en ben heel tevreden. Mijn taken bestaan vooral uit het plaatsen van kachels, gasfornuizen en dampkappen. Ook het onderhoud en het herstellen van sanitaire installaties horen daarbij. In het weekend en na de schooluren kan mijn baas steeds op mij rekenen. Hij is zeer tevreden over mijn prestaties en beloofde mij na dit schooljaar een vast contract. Ik verdien behoorlijk goed, waardoor ik op eigen benen kan staan. Momenteel woon ik zelfstandig, want mijn moeder is bij haar vriend gaan inwonen. Zij beheert wel mijn geld, zorgt voor de was en komt mijn eten klaarmaken. Bovendien zet ik elke maand al een aardig centje opzij. Op school behaalde ik ondertussen al twee kwalificatiegetuigschriften en één studiegetuigschrift. Waarschijnlijk heb ik al meer in handen dan mijn toenmalige vrienden. Ik hoop dit schooljaar mijn studiegetuigschrift derde graad én een kwalificatiegetuigschrift én het attest van bedrijfsbeheer te behalen. Momenteel bereid ik mij ook voor op het veiligheidsexamen. Soms vind ik de combinatie werk - school wel een beetje zwaar, dan denk ik aan stoppen, maar mits een kleine inspanning moet het mij lukken het einddoel te bereiken. Wie de school beu is en wil werken, raad ik aan deeltijds onderwijs te volgen. Wie zich inspant kan veel bereiken. Door „slechte vrienden‟ raakte deze jongere op het slechte pad en moest hij zijn jaar overdoen. Omdat hij daar geen zin in had koos hij voor het deeltijds onderwijs. Vooral geld verdienen sprak hem aan, een voorbeeld van extrinsieke motivatie. Het feit dat de jongere verschillende attesten kan behalen zorgt ook voor die motivatie. Door zich in te zetten op het werk kreeg de jongere waar voor zijn prestaties, want na dit schooljaar krijgt hij een vast contract. Duidelijk opnieuw de extrinsieke motivatie die meespeelt. Doordat de jongere geld verdient kan hij nu op eigen benen staan. Deze jongere is duidelijk gemotiveerd om zijn einddoel te behalen en zet zich er ook voor in. Die inspanning komt uit zichzelf en kan je intrinsieke motivatie noemen. Leerlingen aan het woord V Hey, ik ben B. Ik ben achttien jaar en zit in het tweede jaar hier in Lendelede. Ik ben naar school gekomen omdat mijn ouders niet goed overeenkomen. Mijn vader gaat elke avond na zijn werk op café om al ons geld “te verdrinken”. De laatste maanden, ook voor ik naar hier kwam, verergerde het nog. We hadden sommige dagen geen eten. Mijn vorige school hielp me wel, maar zo verdien je wel niets. Daarom zocht ik samen met deze school naar een oplossing en toen ik op een dag met iemand op de bus zat op weg naar huis, sprak ze erover dat ze van haar werk kwam en dat ze in het deeltijds zat. Ze gaf me een adreskaartje en zo ben ik hier terechtgekomen. Ik ga nog naar school waar ik vrienden heb, en de andere dagen ga ik werken. ik werk al een jaar en elf maanden. Ik zie veel meer hoe je zelf je geluk kan vinden. Ik zal binnenkort gaan samenwonen met mijn vriend. Door te werken heb ik geld om zelf een gelukkig leven te hebben en weg te kunnen van thuis. Ik ben deze school dankbaar dat ze me geholpen hebben bij het zoeken naar werk. Het deeltijds onderwijs is voor dit meisje een mooie uitweg geweest om van thuis te ontsnappen. In het ouderlijke huis waren heel wat spanningen tussen de ouders. Ze hadden het krap, zelfs eten kopen was soms niet mogelijk. Door naar het deeltijds onderwijs over te stappen en te werken heeft het meisje haar eigen geluk gevonden. Haar grootste motivatie is om een gelukkig leven te leiden. Intrinsieke motivatie is de drijfveer.
47
5.3.3.2 Intakeformulier vzw Jongerenatelier Via het intakeformulier van de achttien jongeren die momenteel intern in het Jongerenatelier werken kom ik informatie te weten op de volgende twee vragen: -Waarom heb je voor deeltijds onderwijs gekozen? -Waarom heb je gekozen voor die bepaalde beroepsopleiding? In dit deel zal ik enkel de eerste vraag toelichten. De tweede vraag komt in het zesde hoofdstuk aan bod. Één jongere antwoord expliciet dat geld verdienen de grootste drijfveer is. Een zestal jongeren zeggen dat ze willen werken en daarom in het deeltijds onderwijs zitten. Impliciet willen deze jongeren dus ook geld verdienen. Opnieuw zes jongeren geven aan dat ze het voltijds onderwijs saai vonden en het daar niet meer volhielden. Bijkomende redenen van enkelingen zijn dat ze door pestgedrag in het deeltijds onderwijs zijn terecht gekomen, of door de leerkrachten in het voltijds onderwijs. Nog iemand anders had geen zin om zijn jaar over te doen in het voltijds onderwijs, een andere mocht niet meer binnen in andere scholen, en deeltijds onderwijs is ook een eigen keuze voor een jongere en wil hier (in het Jongerenatelier) iets bijleren 5.3.3.3 Enquête van de interne jongeren in het Jongerenatelier Om op de vraag: “Waarom kiezen jongeren voor het deeltijds onderwijs?” te kunnen antwoorden mocht uiteraard de stem van de jongere zelf niet ontbreken. Aan de achttien interne jongeren werd gevraagd een enquête in te vullen. Het eerste deel van die enquête gaat over het deeltijds onderwijs. Dit deel wordt hier besproken. Het eerste deel bevat zeven vragen. Elke vraag zal hieronder opgesomd worden met telkens het antwoord van de achttien jongeren erbij. In bijlage is de enquête toegevoegd. Daar kan je zien welk systeem gehanteerd werd. 1) Waarom koos je voor deeltijds onderwijs? - Op de eerste plaats komt het antwoord: Omdat ik niet graag op de schoolbanken zit (8) - Op de tweede plaats komt het antwoord: Omdat ik wil leren en werken samen (7) - Op de derde plaats komt het antwoord: Omdat ik wil werken (3) 2) Wie gaf de doorslag bij het maken van je keuze voor deeltijds onderwijs? - Op de eerste plaats komt het antwoord: Ikzelf (9) - Op de tweede plaats komt het antwoord:Ouders (4) - Op de derde plaats komt het antwoord: Vrienden en CLB (elk 2) 3) Wist je reeds dat het deeltijds onderwijs bestond? Iedereen antwoordde met „ja‟. Meestal kwam dat door vrienden of door broers en zussen.
4) Ben je tevreden over het deeltijds onderwijs?
48
Wat vind je goed en wat vind je minder goed in het deeltijds onderwijs?
Positief - Veel praktijk - Weinig les - Veel activiteiten (films over drugs,...) - Twee dagen school - Veel nieuwe vrienden - Geen verveling - Geen saaie leerkrachten en boeken - Werken - Roken tijdens de pauzes - Geld verdienen
Negatief -Te weinig sport - De uren duren te lang -Soms zwaar werk -De middagpauze -Saaie activiteiten
5) Waarom koos je die school? - Op de eerste plaats komt het antwoord: Eigen keuze (8) - Op de tweede plaats komt het antwoord: Op aanraden van vrienden (5) - Op de derde plaats komt het antwoord: Door de ligging (3) 6) Vond je dat er genoeg keuze was uit de opleidingen in jou school? Zeventien jongeren antwoorden van wel. Één zegt van niet omdat hij liever een opleiding gevolgd had waar met brommers wordt gewerkt of de opleiding carrosserie kon volgen. 7) Heb je vergeleken met andere scholen? De meerderheid (11) heeft niet met andere scholen vergeleken. De reden is vaak omdat het dichtbij hun huis is. De jongeren die „ja‟ antwoordden hebben vaak geen reden opgegeven. Een voorbeeld is omdat je in die bepaalde school minder moet studeren.
5.4
Hoe de motivatie van de jongeren in het deeltijds onderwijs verhogen?
5.4.1 Aktractie (voortraject): Hoe wordt de motivatie van de jongeren vergroot? Aktractie hanteert een groepsgerichte aanpak, dit houdt in dat de ganse groep gemotiveerd wordt. Door hen de opdracht voor te schotelen en hen aan te zetten om de opdracht tegen dan af te werken. Voor “Travakers” die dus niet de hele tijd in de groep verblijven wordt er rond persoonlijke doelen gewerkt. Bijvoorbeeld door hen verantwoordelijkheid te geven. Nogal vaak hamert de begeleiding op zaken die van de jongeren verwacht worden en niet ingelast wordt. Bijvoorbeeld wanneer iemand telkens de gordel niet draagt in de auto, dan zal de begeleiding daar gewoon blijven op vitten tot die persoon luistert.
49
De begeleiders zeggen waar het op staat, zijn strikt of consequent en houden vol. Want anders zou men het gevaar lopen dat de jongeren niet zouden snappen wat er bedoeld wordt wanneer er iets tegen hen duidelijk gemaakt wordt via allerlei omwegen. De jongeren zijn zelf recht voor de raap in hun uitspraken. Uiteraard zullen de begeleiders niet roepen of iets dergelijks, maar op een gepaste manier de boodschap over brengen. Men wil op die manier aan de jongeren tonen dat communicatie ook zo duidelijk is. Wanneer iemand bijvoorbeeld te laat komt dan zullen de begeleiders hen daar op wijzen en grenzen stellen. Een voorstel van de begeleiders kan zijn dat ze die jongere zelf laten kiezen hoe vaak hij/zij nog te laat zal komen. Dan weten zij zelf hoeveel keer ze nog te laat mogen komen. De jongeren kunnen zelf vaak kiezen welke taak ze voor hun rekening gaan nemen die dag (bijvoorbeeld schilderen). Wat wel moet in acht genomen worden is het feit dat als ze voor iets kiezen, ze dat moeten volhouden. Ze kunnen niet meer terug en moeten hun taak afmaken. Een mooi voorbeeld van inzet bij de jongeren is te zien in het bakatelier. Daar bereiden de jongeren elk hun eigen brood. Er is snel resultaat te zien, iets wat zeker stimulerend voor hen werkt. Als ze zich niet inzetten dan zal het resultaat ook nergens op lijken. Als men te maken krijgt met iemand die gedemotiveerd is, dan zal er gezocht worden wat hem/haar wel nog beweegt, interesseert, kortom er moet weer een doel voor ogen komen voor die bepaalde jongere. Aktractie is geen school en de begeleiders zijn geen leerkrachten. Er zijn geen regels die zeggen als dit gebeurt dan handelen we zus of zo. De jongeren uit Travak genieten een technische opleiding en de begeleiders van Aktractie zijn eigenlijk helemaal niet technisch geschoold. Soms kan dit nadelig zijn omdat zij de jongeren geen voorbeeld kunnen geven. Maar het kan ook positief werken. Want wanneer een jongere iets beter weet dan de rest dan mag die dit voor de ganse groep uitleggen. Er wordt dus verantwoordelijkheid gegeven. Opvallend is dat de begeleiders zelf ook meewerken, ze zijn dus in feite deel van de groep. Dit is zeker iets dat motiverend kan zijn. Door telkens mee te doen creëer je een vertrouwensband en leer je de groep echt goed kennen. De begeleiders gaan zich dus niet profileren. Nog een motiverend luik is dat de jongeren regelmatig inspraak hebben in het programma én daarbij komt nog dat er veel variatie is. Dit zowel over de ganse maand als over iedere dag. Veel tijd voor verveling is er dus niet. Een heel belangrijk punt is dat Aktractie geen resultaatverbintenis aangaat met zijn opdrachtgevers. Integendeel, men laat de jongeren vooral proberen. Zo ziet men wel waar men geraakt, er is geen druk die op de jongeren hun schouders rust. Er wordt een soort van buffer ingebouwd die de jongeren kansen biedt. Iets dat voor de jongeren negatief werkt is alles dat te maken heeft met administratie. Voor de “Travakkers” houdt dit het invullen van hun portfolio in. Zij vinden dat lastig om op te brengen. De begeleiders zouden hier eigenlijk individueel met de jongere moeten mee bezig zijn, maar daar is geen manskracht voor genoeg. Om de jongeren
50
te overhalen is het nodig dat de begeleiders krediet opbouwen met de jongeren en hen tot het invullen ervan kunnen aanzetten. Zoals eerder gezegd hanteert Aktractie een groepsgerichte aanpak. Individuele gesprekken vinden in principe alleen plaats wanneer het echt nodig is. Maar bijvoorbeeld over de middag (iedereen moet blijven) is er wel plaats om over koetjes en kalfjes te praten met de jongeren. Hierdoor komen de begeleiders ook veel over de jongeren te weten. De “Travakkers” moeten vier keer per jaar zichzelf punten geven. Dan zal de begeleider samen met de jongere een gesprek hebben en zal er bijvoorbeeld gesproken worden over al dan niet een evolutie,… De jongere die een vooropleiding volgt worden iedere maand geëvalueerd. Er wordt dan bijvoorbeeld nagegaan of de jongere klaar is om door te stromen. Bij ieder nieuwe jongere in Aktractie (van Travak) zal de begeleider kort een onthaalgesprek doen. Normaal gezien is dat de taak van de regisseur, maar het is belangrijk dat de rechtstreekse begeleiders ook zelf van die persoon zaken te horen krijgen. Wanneer een jongere afwezig is zal de begeleider hem/haar opbellen, wat normaal gezien ook hun taak niet is (regisseur). De begeleiding vind dit belangrijk omdat de link directer is dan wanneer het via de regisseur gaat. De kernpunten die tot motivatie leiden zijn: - Groepgerichte aanpak - Rond persoonlijke doelen werken - Verantwoordelijkheid geven - Consequente houding van de begeleiding - Inspraak bieden - Snel resultaat zien van het werk - Geen vaste regels - Begeleiders werken zelf mee met de groep - Variërend programma - Geen resultaatverbintenis – geen druk - Krediet opbouwen door individuele gesprekken 5.4.2 Time-outproject: Hoe gebeurt de begeleiding in Time – out en meer bepaald rond motivatie? Time-Out is een dienst waar leerlingen terecht kunnen die het moeilijk hebben op school of met de klasgroep. Die leerlingen komen allemaal uit het secundair onderwijs, zowel uit het voltijds als uit het deeltijds. De maximum duur dat ze in Timeout kunnen verblijven is zes weken. De school van de jongere is de aanmelder. Wanneer het moeilijk gaat met een jongere zal eerst een gesprek plaatsvinden met alle partijen (ouders, jongere, school, Time – out). Tijdens dit gesprek moet duidelijk worden waar het fout loopt. Aan de hand daarvan worden drie werkpunten afgesproken voor de jongere. Meestal zal dit gaan rond gedrag, bijvoorbeeld agressie temperen. Pas na het eerste gesprek komt de jongere naar Time-out.
51
De bedoeling is dat de jongere al voor een stuk gemotiveerd is om in het Timeoutproject te stappen. Dat hangt natuurlijk af van de ingesteldheid van de jongere. Betreft de motivatie is een groot deel van de jongeren reeds bij de start voldoende gemotiveerd. Je hebt ook een groep die eerst twijfelachtig staat tegenover het Timeoutproject, maar eens ze bezig zijn meer gemotiveerd raken. Nog een groep twijfelaars haken tijdens hun traject in Time – out af. Er schiet altijd wel een groep over die helemaal niet gemotiveerd is om in Time-out te stappen. De jongeren kunnen altijd terug als ze er echt niet voor open staan. Time-out is geen verplichting. In die zes weken wordt in verschillende fases gewerkt. De eerste fase is de „rustfase‟ waarbij de jongere even kan uitblazen en de werking leert kennen. De afspraken worden overlopen en er wordt aandacht besteed aan de werkpuntjes van de jongere. De tweede fase is voorzien om inzicht te krijgen in het functioneren van de jongere. Dit wordt gedaan door hen verantwoordelijkheid te geven. De begeleiders gaan meer druk leggen op de jongere want er wordt meer verwacht in deze fase. Vooral door het geven van vormingen en activiteiten wordt getest of ze kunnen omgaan met hun werkpunten. Zo gebruikt men bijvoorbeeld camera‟s die filmen hoe de jongere zich gedraagt en kan de jongere zichzelf bezig zien. De derde en laatste fase draait rond het bestendigen van gedrag en de terugkeer naar de school. Vooral die terugkeer naar school is voor veel jongeren zwaar want ze zien op tegen de confrontatie met de klasgenoten, ze zijn een lange periode afwezig geweest,… De duur van die fasen is niet afgebakend, dit hangt af van de vooruitgang van de jongere. Een probleem is dat veel jongeren te laat worden aangemeld in het Time - outproject en dat de problemen die de jongeren hebben zich niet alleen op school afspelen. Vaak zijn diensten zoals het Comité Bijzondere Jeugdzorg reeds betrokken. Dat maakt dat de problematiek meestal ernstig is en soms ook te ver gevorderd. De begeleiding gebeurt door twee fulltime - werknemers en één halftijdse werknemer. Elk staan ze in voor de opvolging van een paar jongeren. Dit houdt in dat zij de school, ouders verwittigen of op de hoogte houden, en zo meer. Er kunnen maximum tien jongeren in Time –out terecht. Meestal schommelt dit tussen de zeven en de tien. Het programma die de jongeren volgen ziet er als volgt uit: in de voormiddag wordt er individueel aan de werkpuntjes gewerkt door bijvoorbeeld verschillende situaties te schetsen en te bevragen hoe de jongere zou reageren. Er wordt ook een stukje theorie gegeven als basis. Algemene vorming zit eveneens in de voormiddag vervat. Als er eventueel tijd over is kan de jongere aan zijn/haar schoolwerk beginnen. Maar het schoolwerk bijhouden is voorzien voor de woensdagnamiddag. Een methodiek die vaak gehanteerd wordt is de Axenroos. De namiddag staat in het teken van de groep. Tijdens deze activiteiten kunnen de jongeren hun werkpunten in de praktijk omzetten. Bijvoorbeeld leren omgaan met gezag of spelregels,… Wekelijks hebben de begeleiders individuele gesprekken met de jongere over hun werkpunten. Constant zijn de begeleiders met hen bezig, ze eten samen en zo meer. Er wordt zeer weinig ruimte gelaten naar de jongeren toe. Af en toe is het nodig dat de begeleiders druk zetten op de jongere om gedrag uit te lokken. Voor de ene jongere kan dit een positief keerpunt zijn voor een andere negatief.
52
Iedere dag vult de jongere in een dagboek in hoe de dag geweest is. Er wordt dan ook stil gestaan bij de werkpunten. s‟Morgens wordt door de begeleiders meegedeeld wat er die dag op het programma staat. De jongere krijgt slechts af en toe inspraak. De kernpunten die tot motivatie leiden zijn: - Geen verplichting - Eigen vooruitgang bepalen - Verantwoordelijkheid bieden - Gebruik maken van videomateriaal - Individueel werken - Axenroos 5.4.3 CDV Aura: Hoe wordt de motivatie van jongeren vergroot? Eerst en vooral heerst in Aura een preventieve aanpak. Dit wil zeggen dat door het werken in kleine groepjes, de huiselijke sfeer, de aansluiting bij de leefwereld van de jongeren en de inspraak die ze hebben er reeds voor gezorgd wordt dat ze zich op hun gemak voelen in Aura. Door de „rondes‟, dit zijn gesprekken met de ganse groep waarin de jongeren open kunnen vertellen, de zaken die hen op het hart liggen kunnen meedelen,etc. creëert men open communicatie. Bij de intake zien de jongeren dat Aura in feite een gewoon huis is, dit zorgt ervoor dat de jongeren over de eerste drempel raken. Die huiselijkheid vind Aura zeer belangrijk want men wil dat iedere jongere zich door die huiselijkheid thuis voelt en er zijn plek vind. Dit doen ze bijvoorbeeld door de jongeren s‟morgens een kopje koffie te laten drinken. Jongeren die in Aura terecht komen worden steeds warm onthaald. Het feit dat de cursussen maar een halve dag in beslag nemen en dit voor een beperkte periode, namelijk drie maanden zorgt voor een succesverhaal. De jongeren krijgen er de kans om te proeven van allerlei cursussen, wat leidt tot een bredere kijk op de zaken. Iemand die bij het horen van de cursus‟ keuken‟ zijn neus optrekt maar dan zelf eens aan die cursus deelneemt zal zijn visie vaak bijstellen. Het onbekende schrikt vaak af, vandaar die proefperiodes. Ten tweede is er voor de groep die afhaakt, de groep die na het „proeven‟ nog altijd zijn gading niet heeft gevonden in het aanbod van de gewone cursussen een maatprogramma. Er wordt dan op het eigen niveau van de jongere gewerkt en als het ware een programma gemaakt die hen op het lijf geschreven is. Zo is er het voorbeeld van een jongere die drie cursussen uit het gewone aanbod heeft gekozen maar die de dinsdagnamiddag nog niets gevonden heeft die bij hem past. Dan kan het zijn dat hij de dinsdagnamiddag samen met een stagiair gaat fitnessen. Of het voorbeeld waarin iemand nogal bang is. Dan gaat men stapje per stapje werken. Bijvoorbeeld die jongere zal eerst eens twee uurtjes naar Aura komen en een spelletje spelen met een begeleider, daarna komt die jongere een halve dag, daarna een dag, daarna gaat die persoon eens in de groep,… Alles gebeurt door rekening te houden met de jongere zelf. In Aura geeft men de jongeren extra individuele aandacht.
53
Als derde is het zo dat de jongeren inspraak hebben in het hele systeem. Gaande van wie hen begeleidt, wat ze willen doen die dag tot inspraak in de sancties dat hij/zij krijgt. Iedere jongere beschikt over zijn eigen coach en mag daar zijn zegje over doen. Wanneer een jongere een fout gemaakt heeft zal hij/zij inspraak krijgen in de sanctionering die hem of haar boven het hoofd hangt. Uiteraard moet dit een zinvolle sanctionering zijn. Ze krijgen dus de kans om elke fout die ze maken terug te herstellen, dit is een stimulans voor de jongeren. Ze krijgen respect en gaan dit niet misbruiken. In Aura blijft men keer op keer kansen geven aan de jongeren en blijft men zoeken naar iets wat de jongeren boeit. Kortom, al deze zaken zouden er in principe moeten voor zorgen dat het aantal gedemotiveerde jongeren klein is en dat demotivatie eigenlijk van meet af aan geen kans krijgt. Men hecht hier zeer veel belang aan het individu en door die individuele aanpak wil men het probleem van demotivatie aanpakken persoon per persoon. De kernpunten die tot motivatie leiden zijn: - Kleine groepjes, huiselijkheid, warm onthaal - Aansluiting bij de leefwereld - Inspraak bieden - Open communicatie - Proefperiodes - Beperkte duur van de cursussen - Programma op maat - Extra individuele begeleiding - Eigen coach 5.4.4 Groep Intro: Hoe wordt de motivatie van jongeren vergroot? Groep Intro heeft een samenwerkingsverband met het CDO. De begeleiders van Groep Intro gaan meer vormend te werk dan de gewone leerkrachten in het CDO. Vaak zijn de jongeren in het deeltijds onderwijs terecht gekomen via het watervalsysteem en is deeltijds onderwijs voor hen een negatieve keuze (omdat ze de lessen/school beu zijn en niet omdat ze willen werken). Dit maakt dat de jongeren al minder gemotiveerd zijn. Ook de NOB‟s (niet onmiddellijk beschikbaren, bijvoorbeeld door zwangerschap) zijn niet gemotiveerd om te werken en gaan soms zelfs helemaal niet meer naar school. Het vormingswerk en de vormingswerkers richtten zich meer tot de moeilijkere jongeren en hebben aandacht voor het proces, werken op maat (bijvoorbeeld door een tussentijds gesprek over hoe het met de jongeren gaat,…), werken met de groep, etc. Dit zorgt dat deze jongeren niet zo snel naar een Time-outproject gaan. Vroeger was het zo dat ook de leerkrachten in het CDO vorming gaven, maar toen werd de vraag gesteld welk nut Groep Intro eigenlijk nog had. Vandaar dat Groep Intro nu met doelgroepen werkt. Zo heb je de “zwakkeren”-zowel mentaal als sociaal, de uitstromers, en de GI-groep. De GI-groep zijn jongeren die echt gebaat zijn bij een aanpak van Groep Intro. Tot die groep behoren vaak migranten of jongeren met een
54
moeilijk karakter, enzovoort. Door jongeren te groeperen met eenzelfde achtergrond zorg je ervoor dat er minder conflicten zijn, want hun niveau is praktisch hetzelfde. Dit is een voorbeeld van een factor die motivatie in de hand werkt. Nog zo‟n voorbeeld is dat de begeleiders in het begin van het schooljaar de tijd nemen om de jongeren hun interesses te leren kennen en daar dan verder rond te werken. Er worden ook regelmatig individuele gesprekken ingelast om de jongere de kans te laten zijn verhaal te vertellen, om als begeleider op de hoogte te blijven van hoe het met de jongere gaat, en tal van andere zaken. De motivatie aan wakkeren is niet altijd gemakkelijk want vaak zijn er problemen waar men als begeleider niets kan aan doen. Denk maar aan gerechtelijke beslissingen of iemands thuissituatie. Daarbij komt ook dat iemands situatie vlug kan veranderen en dit bijvoorbeeld tot demotivatie kan leiden. Een techniek wat nog altijd het meest werkt om jongeren te motiveren is luisteren. Hen tonen dat ze bij jou terecht kunnen, zorgen voor aangename momenten,etcetera. Groep Intro beschikt over een „regisseur‟ die de jongeren een gepast voortraject aanbiedt. Zij doet dit door jongeren te screenen. Zij houdt dan bijvoorbeeld rekening met hun voorgeschiedenis, waar ze staan op het vlak van motivatie,… Haar positie bevindt zich tussen de school en het voortraject. Ze neemt taken op zich zoals contacten met de leerlingbegeleiders, de school verwittigen bij afwezigheid, enzovoort. Ze heeft een redelijk “aanklampende” functie. Natuurlijk is het niet altijd gemakkelijk om de jongere naar een gepast voortraject te sturen. Maar op zich is dit niet erg want in principe zal de jongere wel altijd iets meenemen van een ander traject naar een voortraject. Het is dus geen verloren kans geweest. In het ganse traject van een jongere in het deeltijds onderwijs wordt naar rechtlijnigheid gestreefd. Dat wil zeggen dat een jongere zou moeten beginnen in een voortraject, dan overstappen naar een brugproject om dan naar het regulier arbeidscircuit doorstromen. Maar eigenlijk zou het beter zijn als men wat flexibeler was want nu heeft men soms het probleem dat een jongere na een brugproject niet meer naar een voortraject kan. Jongeren zouden moeten kunnen een stap terugkeren als het nodig is. Want als het niet lukt in het ene, kan het misschien wel in het andere lukken en dus de motivatie van de jongere ten goede komen. Bijvoorbeeld van Travak naar Aktraktie (voortrajecten) overstappen. Met dit gegeven zou moeten gespeeld worden. Een voorstel zou kunnen zijn dat men dit principe doortrekt naar een brugproject en dus flexibeler is. Bijvoorbeeld niet meer zo hard streven naar het bereiken van de gewenste attitudes, maar de jongeren meer ruimte laten en dus zo de druk verminderen. Dit is maar fictie want de voornaamste doelstelling in een brugproject is juist die attitudes verwerven. Maar het zou misschien wel de motivatie een stuk vergroten. Een voorbeeld van zo‟n voortraject kan zijn klusjes doen op de kinderboerderij te Marke. Zoiets zou hen kunnen motiveren. Het belangrijkste is zoeken naar iets wat de jongeren graag doen. Vandaar dat de regisseur een belangrijke rol speelt op het vlak van motivatie. Ook de school is belangrijk want zij dragen de verantwoordelijkheid voor het opvolgen van het voortraject. De bedoeling is dat de jongeren een stijgende lijn volgen en dit wordt hen ook meegedeeld.
55
Wanneer jongeren zonder werk zitten kunnen ze bij Travak terecht. In Travak worden hun kansen op werk verhoogd. Dit doen ze door drie onderdelen aan de jongeren aan te bieden. Je hebt het onderdeel „activering‟, „oriëntering‟ en „arbeidsattitudes‟. „Activering‟ spitst zich op gedemotiveerde jongeren, de moeilijkste groep. Er wordt heel laagdrempelig gewerkt. Dit doet men vooral door ontspanning. Bijvoorbeeld voetballen. De bedoeling van deze fase is om de jongeren te doen komen, om hen te bereiken. Dit vraagt veel creativiteit van de begeleiders en veel bevraging bij de jongeren. De onderdelen kunnen gecombineerd worden. Iets dat motiverend werkt is dat de jongeren één euro per uur krijgen om werk te zoeken. In „oriëntering‟ zitten de jongeren die wel willen werken, maar niet goed weten wat voor werk ze willen. Vaak zitten hier de jongeren voor wie het deeltijds onderwijs een negatieve keuze is en die dus een richting gekozen hebben omdat ze iets moeten kiezen. In dit onderdeel gaat men na wat willen de jongeren, wat kunnen ze, waar zouden ze willen werken,…? Hier kunnen ze zelf op zoek gaan naar wat ze echt willen. Bij de „arbeidsattitudes‟ behoren de jongeren die wel willen werken en weten wat ze willen doen van werk, maar nog niet over de gewenste attitudes beschikken. Zoals bijvoorbeeld stiptheid, leren omgaan met gezag, zelfstandigheid verhogen, enzovoort. Daar wordt aan gewerkt door middel van verschillende projecten zoals de kinderboerderij. Dit wordt dan geëvalueerd. Wat binnen de vorming het meest motiverende is, is de begeleidershouding. Zij moeten de jongeren het gevoel geven dat ze hen willen helpen en dat ze er zijn voor hen. Er moet altijd ruimte zijn om te luisteren naar de jongeren. Vaak wordt er in het circuit van deeltijds onderwijs gesproken van de jongeren “pamperen”. Dit wil zeggen dat de jongeren moeten verzorgd worden. De begeleiders kunnen en mogen zich zeker kwaad maken, maar de jongeren moeten dan wel weten dat dit uit goede bedoeling is. Er moet wederzijds respect bestaan. Jongeren in het deeltijds onderwijs die in de voortrajecten of brugprojecten zitten beschikken over een portfolio (wel nog in de beginfase) waarin alles van opdrachten die ze uitgevoerd hebben gebundeld zitten. Dit kan dan getoond worden aan de werkgever, maar ook voor de jongere is dit een leerrijk iets. Ze zien wat ze al allemaal uitgevoerd hebben, wat ze al kunnen,… Dit instrument kan dus motiverend werken. Het is de bedoeling dat de jongeren gedurende hun hele traject de portfolio meenemen en aanvullen. De jongere zal zien dat hij vooruitgaat en dingen kan presteren. Er wordt ook een dossier bijgehouden van de jongeren in het deeltijds onderwijs. Daarin word iedere dag bijgehouden hoe de dag geweest is. Het is de bedoeling dat men na verloop van tijd een evolutie ziet. De jongeren zien dan zelf dat ze vooruitgang maken en hebben een perspectief voor ogen. Dit is nog iets dat de jongeren kan motiveren. De kernpunten die tot motivatie leiden zijn: - Aandacht voor het proces, werken op maat, werken met de groep
56
- Verdeling in doelgroepen - Individuele gesprekken - Rond interesses werken - Aangename momenten creëren - Begeleidershouding - Goede screening - Flexibel zijn in het ganse traject - Laagdrempelig werken door ontspanning - Werken met beloning - Portfolio – visuele evolutie 5.4.5 CDO VTI: Hoe wordt de motivatie van jongeren vergroot? Men probeert de jongeren tot een voltijds engagement te krijgen. Dit doen ze door hen een contract te laten onderteken als akkoord voor dit voltijds engagement. Maar dit is eigenlijk nog altijd niet wettelijk verplicht. De leerlingen die de overige dagen werken ondertekenen veel gemakkelijker dit contract dan leerlingen die niet gaan werken. Je ziet daar een enorm verschil in. De niet – werkende groep heeft ook meer moeite om naar school te gaan. Door voortrajecten en brugprojecten probeert men rond die attitudes te werken. Dan moet een jongere daar wel willen instappen. Doordat de beroepsopleiding zeer praktisch is en de leerlingen dus weinig theorie krijgen hoopt men dat dit een motivatie verhogend middel is. Tijdens de algemene vorming kunnen de jongeren niet ontsnappen aan de elementaire kennis zoals taal en rekenen. Maar naast dit stuk probeert men zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de leefwereld van de jongeren en daar les rond te geven. Dan worden allerlei thema‟s besproken, er wordt ook vaak buiten de schoolmuren op verkenning gegaan, enzovoort. Er wordt dus ervaringsgericht geleerd. Daarnaast is het sociaal functioneren van de jongeren heel belangrijk. Ze moeten in team leren werken, voor elkaar kunnen opkomen,… Ze leren er dus sociale vaardigheden aan. De motivatie van de jongeren wil men in de hand werken door veel variatie in de lessen te steken en die lessen op de jongeren af te stemmen. Een voorbeeld is dat de jongeren van 17 à18 jaar samen met de leerkracht hun programma samen stellen en dan een weekendje organiseren. Ze moeten zelf zorgen voor vervoer, slaapplaatsen en dergelijke meer. Hier worden bepaalde vaardigheden aan gekoppeld zoals leren telefoneren. Jongeren krijgen er rechten, maar hun plichten worden uiteraard ook niet over het hoofd gezien. Als er iets gebeurt wordt er kort op de bal gespeeld en zal hun thuis snel verwittigd worden. Eigenlijk wil het CDO VTI door het ganse kader de motivatie aanwakkeren. Er wordt getracht om de leerlingen zich zo comfortabel mogelijk te laten voelen, er wordt hen een goede en aangepaste infrastructuur aangeboden, de klassen worden aangenaam ingericht, er zijn pauzes waarin ze mogen roken,etc. In het CDO VTI wordt niet zozeer met sancties en regels gewerkt. Er gelden eerder enkele basisprincipes en daarbinnen kan redelijk veel. Af en toe worden er enquêtes gehouden om de mening van de leerlingen te vragen. Maar een echt overlegplatform waar leerlingen inzitten en dus met alle partners kunnen communiceren ontbreekt. Hoe dit komt heeft te maken met het gebrek aan motivatie van de leerlingen. Meestal
57
interesseert het hen niet. Alleen als er zich hete hangijzers voordoen kan men wel op veel republiek van de leerlingen rekenen. Zoals het voorstel om roken tijdens de pauzes af te schaffen. Wanneer een jongere ondervindt dat zijn/haar ouders in het hele schoolgebeuren betrokken worden motiveert hen dat ook. Ze weten dat de school met de ouders op één lijn wil staan. Drie keer per jaar is er een oudercontact. Als er zich problemen voordoen zal de school de ouders niet bellen of een brief sturen maar ze eerder naar de school zelf halen en een gesprek plannen. Er is een evaluatiesysteem dat vijf keer per jaar doorgaat. Dat kan bijvoorbeeld een tussenevaluatie zijn. Het zou kunnen dat dan een bepaalde problematiek van de jongere besproken wordt,… Het CLB is eveneens betrokken partij in de evaluaties. Tijdens die evaluaties wordt een evolutie zichtbaar, ziet men dat de leerling een traject heeft afgelegd. Dit alles wordt dan aan de leerling meegedeeld en ze kunnen met hun eigen ogen zien welk traject ze reeds gevolgd hebben. Het systeem van de modules is iets wat ook motiverend werkt. Men probeert dit visueel te maken door de afgewerkte modules grijs te kleuren op papier. Zo zien de jongeren wat ze al gedaan hebben en wat hen nog te wachten staat. Een attitude-evaluatie evalueert zaken als stiptheid, zelfstandigheid, teamwerk, en zo meer. Deze attitudes worden vergeleken op het werk of opleiding en op school. Naarmate de tijd vordert zal ook hier een evolutie zichtbaar zijn. De evaluaties worden (mild) besproken met de leerlingen individueel ,soms kan dit ook met de ouders erbij. Dan legt de leerkracht uit hoe de evaluatie geweest is, wat de werkpunten van de leerling zijn, … De leerkracht vraagt dan de mening van de leerling en wat hij/zij bijvoorbeeld haalbaar ziet, tegen welk tempo, welke perspectieven men heeft. Er wordt samen naar een oplossing gezocht. De leerlingen worden in alles betrokken. Een mooi voorbeeld hiervan is dat als een leerling iets mispeutert en er geopteerd wordt om de leerling te laten nablijven. De leerkracht zal een voorstel doen van een dag en vraagt of dit voor de leerling past. Als de leerling zegt van niet en hij/zij die dag reeds een afspraak heeft, gaat men samen zoeken naar een dag waar het wel past om na te blijven. Door de leerlingen au serieus te nemen en hen inspraak te geven wordt de motivatie versterkt. In de klas zal de leerkracht vaak de tijd nemen om hen te laten vertellen. Dit kan zijn aan de hand van de werkboekjes waarin alle activiteiten staan die ze uitgevoerd hebben op het werk of de opleiding. De taak van een leerlingbegeleider bestaat er voornamelijk in om te bemiddelen. Hij heeft een kaderfunctie en houdt zich bijvoorbeeld bezig met tewerkstelling, afwezigheden, de laatkomers opvangen, problemen rond drugs of spijbelen, enzovoort. Vaak worden die leerlingen doorverwezen. Problemen rond motivatie worden meer tussen de leerling en de leerkracht besproken. De laatste jaren ziet men dat meer en meer leerlingen wegblijven en spijbelen. Dit is uiteraard een vorm van demotivatie. De leerlingbegeleider zegt dat dit komt doordat de jeugd nu vaak te kampen heeft met echt serieuze problemen. En dat bij spijbelen de ouders zelf ook al meegedraaid zijn in dit patroon en er niets meer aan doen. Wat ook voor demotivatie kan zorgen is het feit dat er nu veel leerlingen met modules leren en dat de klas dus voortdurend verandert. Er is minder stabiliteit.
58
Meestal heeft een leerling al voor dat hij/zij in het deeltijds onderwijs terecht komt te maken met allerlei problemen en is dat zodanig ingebouwd en gevorderd dat het moeilijk is om nog iets aan te veranderen. De laatste tijd wordt duidelijk dat de ouders vaak niets meer te zeggen hebben aan hun kroost. Bij grote problemen zal er eerst vanuit de school samen gezeten worden met onder andere de jongere, de ouders, de coördinator, de leerkrachten om een oplossing te zoeken. Als dit niet helpt schakelt het CDO VTI zeer snel het Comité in en/of CLB en wanneer nodig ook de politie. Heel het team van begeleiders, leerkrachten hangt sterk aan elkaar in het CDO VTI. Ze kunnen steeds rekenen op de hulp van de coördinatrice als het nodig is. De school zoekt ook steun bij de werkgever van de jongere en omgekeerd. De handen worden in elkaar geslagen om de jongere op het rechte pad te houden. Dit is nodig want het komt regelmatig voor dat een jongere wel gaat werken, maar niet naar school komt. Dan zou de werkgever de jongere misschien kunnen doen inzien dat schoollopen ook belangrijk is. Wat wel nefast is om aan de problemen te werken is het feit dat de vakanties elkaar zo snel opvolgen. Je mist de continuïteit om de problemen effectief te kunnen aanpakken. In de vakanties hebben de begeleiders geen zicht op de jongeren en kunnen de jongeren ook niet bij hen terecht. De aanpak van demotivatie wordt steeds individueel bepaald. In het begin dat deeltijds onderwijs bestond waren de jongeren veel meer gemotiveerd. Dit komt omdat het toen iets nieuws was. Maar tegenwoordig kent men het deeltijds onderwijs al. Voor het deeltijds onderwijs is het moeilijk om nog steeds nieuwe zaken te blijven vinden. Er heerst tegenwoordig ook een serieuze problematiek van jongeren die niet komen opdagen, vooral dan op hun werk. Maar de school is wel verantwoordelijk voor de vijf dagen invulling. Hoewel de meeste, namelijk 85% wel een zinvolle invulling heeft bijvoorbeeld tewerkstelling, is er nog altijd een groepje waarvan dit ontbreekt. In die zin is het heel goed dat brugprojecten bestaan, dit is een positieve evolutie. Voor de school is het heel moeilijk om hen toch tot een voltijds engagement te krijgen. Het grootste struikelblok in die voltijdse invulling is het feit dat het nog steeds niet wettelijk bepaald is en men dus geen stok achter de deur heeft. De kernpunten die tot motivatie leiden zijn: - Werken met contracten - Praktijklessen - Ervaringsgericht leren - Veel variatie - De school speelt kort op de bal - Ouders betrekken - Zorgen voor een comfortabel gevoel - Werken met basisprincipes – niet echt regels en sancties - Evoluties zichtbaar maken - Werken met modules ( kan soms ook negatief zijn) - Inspraak bieden 5.4.6 De Bethune:
59
Hoe de motivatie van jongeren verhogen? Wanneer ik deze vraag stel zegt de maatschappelijk werkster meteen dat dit het moeilijkste is om te doen, een jongere motiveren. Het moeilijkste gesprek is met een jongere die gedemotiveerd is. Wat voor ons zelfsprekende zaken zijn zoals op tijd komen is voor die jongeren soms al een hele karwei. Als hen dat lukt is dat voor hen een hele prestatie. Een voorbeeld van demotivatie is van een meisje die gebaat zou zijn met een voortraject, maar dit niet wou doen omdat ze toen geen geld kreeg. Als de maatschappelijk werkster zo‟n jongere voor zich krijgt dan is ze direct, ze zegt waar het op staat , want de jongeren doen dit zelf ook. Ze legt hen natuurlijk uit wat de beste stap is en wat er moet gebeuren. Als een jongere gedemotiveerd is zal er gekeken worden vanwaar die demotivatie komt door alles op een rijtje te zetten samen met de jongere via gesprekken. Ook het dossier van de jongere wordt er bijgehaald. Screening van de jongere in het deeltijds onderwijs is heel belangrijk. Daarin wordt het stuk psychosociaal functioneren bevraagd. Het zou kunnen zijn dat een jongere bijvoorbeeld hoogtevrees heeft. Dan moet je uiteraard daarmee rekening houden bij de keuze van de beroepsopleiding. De oorzaak van demotivatie zou bijvoorbeeld aan een leerkracht kunnen liggen, of aan de richting die ze niet graag doen, faalangst, gebrek aan zelfvertrouwen,… Dan zou het kunnen dat het CLB de jongere doorverwijst naar een specifieke dienst die hen beter kan helpen, dit kan bijvoorbeeld het Comité voor bijzondere jeugdzorg zijn. Er zal dan een overleg plaatsvinden tussen die dienst en het CLB. Wanneer een jongere al met een bepaalde dienst in aanraking is zal het CLB die dienst behouden en proberen samen te werken. Het is zo dat nogal wat jongeren moeite hebben om naar een dienst te stappen, de drempel is te hoog, vandaar dat de dienst behouden blijft. Er worden ook huisbezoeken gedaan en er wordt met de ouders samen gezeten. Want als een jongere geen steun van thuis uit krijgt bemoeilijkt dit het motiverend proces. De ervaring leert ons dat er vaak niet op de medewerking van de ouders kan gerekend worden. Ze hebben bijvoorbeeld zelf al genoeg problemen aan hun hoofd. Wat ook veel voorkomt is dat de kinderen hen boven het hoofd gegroeid zijn en ze geen vat meer op hen hebben, de zogenaamde onmacht. Niet alleen de jongeren moeten gemotiveerd worden maar soms ook de ouders. Een veel voorkomend probleem is dat de jongeren geen structuur krijgen waar ze zich kunnen aan vast klampen. Ook dit kan de motivatie kelderen. De begeleiding van het CLB is niet langdurig vandaar dat er maar enkele gesprekken plaatsvinden. Soms is het zelfs niet nodig dat er veel gesprekken zijn, één gesprek is dan al voldoende. Demotivatie kan verschillend geuit worden. Voorbeelden zijn automutilatie, cannabis roken, depressie,… Dit zijn allemaal zaken waarvan frustraties de oorzaak kunnen zijn. Jongeren kunnen dit vaak niet uiten en stellen dan soortgelijk gedrag. Als er zich problemen voordoen in bijvoorbeeld het CDO KTA (bv. omdat het te moeilijk is) kan het zijn dat het CLB die jongere doorstuurt naar Aura. Want in Aura is de aanpak nog anders. In Aura zitten de moeilijkere jongeren. Op het vlak van
60
begeleiding heeft Aura zeker een meerwaarde. Dan is het hopen dat die begeleiding de jongeren wel kan helpen. De kernpunten die tot motivatie leiden zijn: - Directe taal - Individuele gesprekken - Oorzaken van demotivatie wegnemen - Screening bekijken - Ouders betrekken 5.4.7 Fietsrijk/Kantwerk Hoe de motivatie van jongeren verhogen? Tijdens de evaluaties zal zoveel mogelijk positief bekrachtigd worden, men zal de jongere meedelen op welke vlakken men evoluties ziet. Bijvoorbeeld op het vlak van inzicht. Hoewel de jongere veel kansen krijgen in Fietsrijk/Kantwerk moet er gestreefd worden dat men realistisch blijft en een echte werksituatie nabootst. Dit moet omdat het doel van een brugproject uiteindelijk nog altijd arbeidsattitudes bijbrengen is. In Kantwerk ligt de lat wel een stukje hoger dan in Fietsrijk. Soms kan het ook door de externe dienst zijn dat het brugproject fout loopt. Meestal is dit omdat zij te veel en te snel zaken van de jongere verwachten. Het omgekeerde komt uiteraard ook voor. Een oplossing is een gesprek met de werkgevers of als het echt spaak loopt een andere opleidingsplaats zoeken. Als men merkt dat er problemen zijn met een jongere dan zal de trajectbegeleider luisteren naar het verhaal dat de jongere brengt en ruimte laten voor een eigen inbreng. Je mag dus gerust meegaan in dat verhaal maar belangrijk is wel dat je ook grenzen stelt! Want overtredingen zijn uiteraard een aanleiding om het brugproject stop te zetten. De bedoeling van een brugproject blijft dat de jongere zaken bijleert. Wanneer er zich conflicten op de werkvloer voordoen zal de trajectbegeleider het conflict kaderen en zoeken vanwaar het komt. Dit doet hij door middel van de Axenroos. Bijvoorbeeld door aan de persoon te vragen of hij/zij wel beseft wat dit bij de anderen teweeg brengt. Als een conflict, of een ander probleem te lang aansleept wordt de school ingeschakeld en indien nodig het brugproject stop gezet. Als er sprake is van stopzetting zal er altijd eerst een gesprek met de jongere plaatsvinden. Iets dat motiverend werkt voor de jongeren is hen verantwoordelijkheid geven. De jongeren die in Fietsrijk aan de slag gaan volgen een programma dat van gemakkelijk naar moeilijk gaat. In de eerste fase, de introductiefase, leert de jongere basiszaken aan zoals een fiets demonteren. Eens hij dat kan , kan hij weer een stapje verder. Het spreekt voor zich dat de ene jongere sneller bijleert dan de andere, en dus sneller in een bepaalde fase zit. Het zou dus kunnen dat een jongere die lange tijd nodig heeft om iets specifieks aan te leren rapper gedemotiveerd raakt. Iemand die al vele taken onder de knie heeft kan veel meer afwisselen in zijn werk.
61
Iedere ochtend voor de jongeren aan het werk gaan wordt er samen gezeten met de groep en de technische begeleider. Dan worden de taken besproken, wie wat zal doen, enzovoort. Voor de jongeren is dit goed want zo worden ze voorbereid op de dag en is de overgang van thuis naar het werk niet te bruusk. Vooral de maandagmorgen wordt duidelijk dat de jongeren dit nodig hebben. Stel dat het echt niet lukt voor een jongere om in het brugproject te aarden, dan zal gekeken worden of hij/zij niet op een andere plek kan opstarten. Er wordt dan meestal gewerkt met een stage, of een soort proefperiode van twee weken waarin duidelijk moet worden of de jongere geschikt is voor het brugproject. Fietsrijk/Kantwerk beschikt over een “coachingscontract” voor jongeren die problemen stellen. Dit wordt gehanteerd als de jongere al verschillende kansen gekregen heeft en niets uitgehaald hebben. Daarin staan onder andere hun werkpunten op technisch vlak, of op fysiek vlak,… Het is een engagement dat ze onderteken voor akkoord. Als ze zich niet aan het contract houden wordt het brugproject stop gezet. Een brugproject wordt aanzien als het werk van de jongere dus worden er ook zaken van de jongere verwacht. Soms kan het gebeuren dat de jongere bij herhaaldelijk te laat komen bijvoorbeeld een taak krijgt. Dat kan zijn een klusje doen zoals de poort schilderen of iets waar ze thuis moeten aan werken, een soort huistaak dus. Een techniek die de trajectbegeleider tijdens een gesprek gebruikt zijn open vragen stellen aan de jongere. Als er antwoord komt vraagt de trajectbegeleider om dit concreet te maken. Bijvoorbeeld “wat versta jij onder goed werken?”. De jongeren leren reflecteren en staan stil bij hun gedrag. Als de jongere de schuld of de oorzaak van een conflict steeds bij de ander legt dan zal de trajectbegeleider goed doorvragen en vragen stellen zoals: “wat is er gebeurt, wanneer, wat was jij aan het doen,…?”, zodat de aap toch uit de mouw komt. Deze techniek lukt meestal wel. Ieder gesprek met de jongere wordt afgerond met duidelijke afspraken, zowel van wat de begeleider zal ondernemen als wat er van de jongere verwacht wordt. Van iedere evaluatie maakt de trajectbegeleider een verslag en stuurt dit door naar de ouders, de jongere, de school en de werkgevers. Kortom, alle partijen worden op de hoogte gebracht van het verloop. Als er zich een evaluatiegesprek voordoet in externe dienst zal de trajectbegeleider eerst apart met de jongere spreken, dan met de werkgever alleen en dan pas allen samen. Dit gebeurt niet altijd, want als er zich geen problemen voordoen is dit niet noodzakelijk. Naar de toekomst toe wil Fietsrijk/Kantwerk de jongeren meer betrekken bij de evaluatiegesprekken. Dit zou kunnen door de jongeren zichzelf te laten evalueren en ook door de portfolio te gebruiken waarin hun hele traject genoteerd staat. De evaluatie zal dan een stuk individueler bepaald zijn. Door het opleidingsprogramma van de jongere ergens uit te hangen zodat hij/zij ziet welke delen al voltooid zijn en wat hem of haar nog allemaal te wachten staat wil met de motivatie aanwakkeren. Maar ook dat is voorlopig nog toekomstmuziek.
62
De kernpunten die tot motivatie leiden zijn: - Positief bekrachtigen - Evoluties zien - Grenzen stellen - Eigen inbreng van de jongere - Gebruik van de axenroos - Verantwoordelijkheid geven - Afwisselend werk - Samenkomst met de groep en de technische begeleider voor de dag begint - Proefperiodes - Coachingscontract - Goede communicatie tussen de diverse partijen 5.4.8 Jongerenatelier: Hoe de motivatie van jongeren vergroten? Vooral de intrinsieke motivatie is belangrijk. Wanneer een jongere inziet dat het brugproject in zijn/haar belang is, ben je op de goede weg. Dit speelt een belangrijke rol om een jongere mee te krijgen. In het Jongerenatelier gaat men eerder belonend te werk dan sanctionerend. Een jongere die iets mispeutert zal de kans krijgen om zelf een voorstel te doen om het terug goed te maken. De jongeren leren reflecteren. Daardoor zal het proces van de jongere bevordert worden. Dat kan gaan over de attitudes maar even goed over technische vaardigheden. De jongeren krijgen dus inspraak. Een jongere die moeite heeft om zelf een voorstel te doen zal een aanpak van de begeleiding te horen krijgen. Er wordt altijd bevraagd of de jongere daarmee akkoord gaat. Het symbolisch schouderklopje en benoemen dat men bijvoorbeeld goed werkt heeft geleverd wakkert de motivatie bij de jongeren aan. Tegenwoordig werkt het Jongerenatelier vaak met kleine contractjes. De jongeren tekenen dit voor akkoord. In die contractjes staan duidelijke afspraken en de daarbij horende gevolgen. Zo‟n contract gaat meestal over de duur van twee weken. Men merkt dat een jongere die in het begin van het brugproject niet zo enthousiast is na een tijd toch de liefde voor het werk krijgt. De jongeren worden steeds betrokken in het werk dat ze uitvoeren. Bijvoorbeeld bij een opening van een nieuw speelplein die zij gemaakt hebben zullen ze uitgenodigd worden en in de bloemetjes gezet worden. Ze zien de resultaten en kunnen er fier op zijn. Bij de aard van een job moet steeds gekeken worden of de jongeren het aankunnen. Er worden alleen werken aangenomen die haalbaar of realistisch zijn. De begeleiders laten de jongeren soms zelfstandig (in groep) een werk uitvoeren. Als ze dit zonder hulp kunnen, kan je zeggen dat ze klaar zijn om door te stromen. Voor de begeleiders werkt dit ook motiverend want ze kunnen trots zijn op de jongeren. Om de motivatie in het oog te houden moeten de begeleiders elkaar onderling blijven motiveren. Het werk mag geen evidentie worden. Daarom zijn de pedagogische
63
teams voor de begeleiders een moment waarop ze hun hart kunnen luchten en met elkaar overleggen over een bepaalde aanpak. De technische begeleiders vullen elke dag het dagboek in wat zorgt dat er een nauwe opvolging is. Twee maandelijks is er voor de interne jongeren een evaluatie. Dit handelt onder andere over het traject van de jongere. Waar nodig wordt door de begeleiding de motivatie opnieuw bijgestuurd. De begeleiderhouding is van groot belang. De begeleiders staan voor een stuk boven de jongeren maar dit zal niet misbruikt worden. De jongeren worden op een volwassen manier door hen behandeld. Wederzijds respect is belangrijk. De jongeren moeten voelen dat de begeleiders hen graag zien en dat ze altijd in het Jongerenatelier terecht kunnen als ze dat willen. Het Jongerenatelier wil een veilige basis zijn voor de jongeren. Ieder jaar gaat het hele Jongerenatelier voor enkele dagen naar de Lork. Dit is een jeugdherberg waar de begeleiders en de jongeren samen activiteiten ondernemen. Deze dagen zorgen voor een versterkend gevoel. Zowel tussen de begeleiders en de jongeren maar ook bij de jongeren onderling. Men leert elkaar naast de context werk, ook eens langs een andere kant kennen. De openheid van de begeleiding zorgt ervoor dat de jongeren de verslagen die betrekking op hen hebben mogen inlezen. Er wordt gepolst of de jongeren akkoord gaan met hetgeen over hen wordt geschreven. De jongeren zien al dan niet hun vooruitgang. Extrinsieke motivatie speelt uiteraard ook een rol. De resultaten dat de jongeren bij de andere jongeren zien , bijvoorbeeld de doorstroming, werkt voor hen motiverend. Vandaar dat de begeleiding zal benoemen dat zij dat net als de anderen ook kunnen. Het feit dat er in kleine groepjes gewerkt wordt, bevordert de kwaliteit van het werk alsook de motivatie. In het Jongerenatelier is er één begeleider voor drie jongeren. Er zit veel verscheidenheid, variatie in het werk, opnieuw een pluspunt voor de motivatie. Van groot belang is de interne werksfeer. Een goede sfeer tussen de begeleiders wordt op de jongeren overgedragen. Er wordt een stuk preventief rond die motivatie gewerkt. De jongeren worden in het ganse geheel betrokken. Bijvoorbeeld door responsabilisering. Hen van het begin tot het einde de verantwoordelijkheid geven over een bepaald werk. Er wordt verwacht dat de jongeren in het Jongerenatelier weten dat het werk dat ze maken geld kost en dat wanneer het af is het op zijn beurt geld zal opbrengen. Met dat geld worden dan nieuwe machines gekocht voor het atelier. Vandaar dat het belangrijk is dat de jongere weet wat hij/zij maakt en waar men mee bezig is. Als men merkt dat een jongere totaal gedemotiveerd is zal men gesprekken plannen. Dat is eigenlijk het enige “wapen” dat men heeft. Vooral tijdens het werk zal geprobeerd worden om de motivatie opnieuw aan te scherpen. Wanneer het echt niet lukt wordt de school ingeschakeld om eens samen te zitten. Soms moet eerst een ander probleem aangepakt worden om de motivatie te verhogen. Indien nodig zal doorverwezen worden bijvoorbeeld naar het CBJ. Nog een oorzaak dat er voor zorgt dat de motivatie niet optimaal is, is dat een jongere niet op zijn plaats zit in een bepaalde opleiding. De begeleiding van het
64
Jongerenatelier zal met de jongere meegaan op de zoektocht naar een gepastere opleiding. Bijvoorbeeld de overstap maken van hout naar bouw. De school zal hierin uiteraard betrokken worden. De jongere staat er niet alleen voor en weet dat er samen met hem naar een oplossing gezocht wordt. Wat ook motiverend kan werken is dat de jongeren beschikken over degelijk werkmateriaal waar men iets moois kan van maken. Wanneer de jongeren werken met machines moeten ze er zorg voor dragen. Je heeft hen een stuk verantwoordelijkheid. De kernpunten die tot motivatie leiden zijn: - Eerder belonen dan sanctioneren - Positief bekrachtigen - Kleine contracten - Betrokkenheid - Realistische doelen - Begeleidershouding - Zorgen voor een veilige basis - Met de hele groep naar een jeugdherberg - Kleine groepjes - Variatie - Goede sfeer - Verantwoordelijkheid - Gesprekken - Band met school - Werkmateriaal
BESLUIT: In het Jongerenatelier (intern) zien we als uitingen van demotivatie pestgedrag, afwezigheid, ordeverstoring, niet mee willen werken, en dergelijke. De meest voorkomende oorzaken aan de basis van demotivatie van de jongeren in het Jongerenatelier hebben volgens mij te maken met de gezinssituatie en de jongeren zelf. We zien vaak dat een jongere thuis niet ondersteund wordt en er als het ware alleen voor staat. Maar ook het karakter speelt mee, bijvoorbeeld onzekerheid, speelsheid en te weinig maturiteit om te werken kunnen een aanleiding zijn tot demotivatie. De oorzaken binnen de school zijn gering want het deeltijds onderwijs kan je niet met het voltijds onderwijs vergelijken. Het DBSO is veel meer gericht op de jongeren en dat zorgt voor minder problemen. Zo bestaat de indeling in vakken niet in het deeltijds onderwijs. Vandaar dat het deeltijds onderwijs goed scoort op de begeleiding van hun leerlingen. Zowel op macro- meso- en op microniveau. Alle elementen die in de tekst opgesomd zijn, zijn reeds van toepassing in het DBSO. Persoonlijk ben ik voorstander van een betere begeleiding in het voltijds onderwijs. Want nu komen veel jongeren reeds volledig gedemotiveerd in het deeltijds onderwijs terecht omwille van de kansen die ze verspeeld hebben in het voltijds onderwijs.
65
Vaak is het deeltijds onderwijs hun laatste uitweg en dat zou niet mogen zijn. Het is de bedoeling dat deeltijds onderwijs een gemotiveerde keuze is voor de jongeren en niet omdat ze reeds al hun opties in het voltijds onderwijs opgebruikt hebben. Het stuk in verband met het veelvuldig veranderen van school heb ik in de tekst opgenomen omdat ik denk dat door een nauwere begeleiding van jongeren in het voltijds onderwijs er misschien minder jongeren de stap naar het deeltijds onderwijs zouden zetten omwille van negatieve ervaringen in het voltijds onderwijs en daarom genoodzaakt zijn om naar het deeltijds onderwijs te gaan. De oorzaken die opgesomd zijn kunnen nogal hard aankomen. Volgens mij is er sterk veralgemeend. In sommige scholen zal de begeleiding, of de verstandhouding tussen leerkrachten en leerlingen niet optimaal zijn. In andere scholen wel. Veel jongeren die in het beroepssecundair onderwijs zitten zijn wel intrinsiek gemotiveerd om het gekozen vak aan te leren en hebben voldoende capaciteiten. Op de vraag wanneer en waarom jongeren voor het deeltijds onderwijs kiezen krijgt men in het CLB Mandel en Leie vaak een negatief antwoord, een antwoord dat niet gestaafd is op de positieve kanten van het deeltijds onderwijs. Meestal maken jongeren een negatieve keuze betreft de overstap naar het DBSO. Dat zorgt ervoor dat zij met een hele groep samen zitten en elkaar meetrekken in die negatieve spiraal. Dit is zonde want zo komt het dat het deeltijds onderwijs een negatieve bijklank krijgt. Bij de bezochte CLB‟s werd er meer gepraat over het negatieve aspect van deeltijds onderwijs dan over het positieve vond ik. Misschien valt er meer over negatieve zaken te vertellen dan over zaken die wel goed zijn. Blijkbaar willen de meeste jongeren DBSO volgen om verkeerde redenen. Als je de antwoorden van de jongeren die intern in het Jongerenatelier werken bekijkt op het intakeformulier zijn de antwoorden niet per sé negatief getint, het is eerder de helft. Er hebben toch een zevental jongeren voor het deeltijds onderwijs gekozen omdat zij écht willen werken. Bij de resultaten van de enquête valt op dat alle bevraagde jongeren wisten dat deeltijds onderwijs bestond. Ze kwamen er terecht door een zelfstandige beslissing. De schoolkeuze namen de meeste jongeren zelf voor hun rekening. Bijkomend valt op dat de jongeren meer positieve kanten aan het deeltijds onderwijs zien dan negatieve. Toch koos de meerderheid (acht jongeren) voor het deeltijds onderwijs omdat ze de schoolbanken beu waren en niet zozeer omdat men wou werken. Het verschil met de tweede en derde plaats is niet zo groot. Zeven jongeren kozen voor het deeltijds onderwijs omdat men wil leren en werken samen. Drie jongeren wilden werken en maakten daarom de overstap naar het deeltijds onderwijs. De resultaten van het intakegesprek en de enquête verschillen hier en daar. Toch komen de antwoorden in grote lijnen overeen. Misschien hebben een aantal jongeren hun visie over het deeltijds onderwijs in de loop van de tijd bijgeschaafd? Bij de bevraging aan de verschillende diensten van hoe we de motivatie van de jongeren in het deeltijds onderwijs kunnen vergroten komen volgende zaken frequent aan bod: inspraak bieden, verantwoordelijkheid geven, zorgen voor variatie,
66
individuele aandacht en aanpak, wederzijds respect, aansluiting bij de leefwereld, positieve begeleidershouding, kort op de bal spelen, positief bekrachtigen, luisteren, grenzen stellen, duidelijke afspraken maken en zo verder. Je zou kunnen zeggen dat deze zaken als basis fungeren om met de jongeren uit het deeltijds onderwijs om te gaan. In alle bezochte diensten wordt dit gehanteerd. Enkele diensten gebruiken echter ook bepaalde specifieke zaken die gericht zijn op de motivatie van de jongeren. Persoonlijk vond ik het gesprek met de trajectbegeleider van Fietsrijk/Kantwerk zeer interessant. Dit omdat het hier ook om een brugproject draait en je dus beter kan vergelijken met het Jongerenatelier. Een techniek die de trajectbegeleider van Fietsrijk/Kantwerk gebruikt zijn de open vragen stellen en de Axenroos gebruiken. De trajectbegeleidster van het Jongerenatelier gaat ook sterk doorvragen en concretiseren. Het valt op dat Fietsrijk/Kantwerk heel nauw wil samenwerken met alle partijen. Dit wordt duidelijk in het voorbeeld van het evaluatieverslag dat naar iedereen die met de jongere te maken krijgt, wordt doorgestuurd. Wat zeker de motivatie ten goede komt, zijn de proefperiodes. Een soort van stage waarbij de jongere zelf ondervindt of het werk dat hij/zij moet doen iets voor hem/haar is. Zodanig dat het brugproject niet op een sisser zal aflopen met het gevolg dat een jongere helemaal gedemotiveerd raakt en geen zin meer heeft om aan de slag te gaan. Zorgen voor een warm onthaal en het bieden van structuur zijn noodzakelijk bij het motivatieproces. De jongeren moeten weten dat ze terecht kunnen bij de begeleiders en de dienst moet als houvast fungeren voor de jongeren. We kunnen hieruit halen dat een aanklampende, niet loslatende houding van de begeleiders cruciaal is. Maar die houding moet uiteraard vanuit een positieve ingesteldheid vertrekken. Motiveren van jongeren is echt een zoeken naar. Men moet de juiste uitdaging proberen te vinden en te geven en dit blijven stimuleren. Het is belangrijk dat men appèl doet op de jongeren en de lat mag ook niet te hoog gelegd worden. In feite is het hele systeem van deeltijds onderwijs met de verschillende sporen gericht op het motiveren van de jongeren, plus de hele waaier van partners en de regisseur is een motivator. Enkele voorstellen die het Jongerenatelier van andere diensten zou kunnen overnemen om de motivatie van de interne jongeren te vergroten: - Aan het begin van de dag in groep samenkomen met de technische begeleiders die de jongeren verwelkomen en voorbereiden op de dag. Meedelen welke werken de jongeren te wachten staan en zich klaarmaken om aan de slag te gaan. - Gebruik maken van het zogenaamde “coachingscontract” . Dit wordt aan de jongere voorgelegd en ondertekend voor akkoord. Dit engagement is iets formeels en voor sommige jongeren zal dat werken omdat zij daar gevoelig voor zijn, voor anderen zal dit niet doorslaggevend zijn.
67
- Een portfolio gebruiken waarbij de jongere zelf ziet wat hij/zij al gedaan heeft en wat hem of haar nog te wachten staat. Het visueel maken van deze activiteiten (opleidingsprogramma) werkt motiverend.
68
Hoofdstuk 6: Hoe komt het dat we sommige jongeren in het Jongerenatelier meekrijgen en andere niet?
6.1
Inleiding
In dit gedeelte nemen we de hoofdvraag onder de loep. Eerst en vooral staan we stil bij de begeleiding van de doelgroep. Misschien zitten daar wel valkuilen en zijn sommige zaken voor verbetering vatbaar. Andere onderdelen zullen dan weer wel goed scoren. Daarna komt de mening van de jongeren aan bod. Door de intakeformulieren van de jongeren te raadplegen en door de enquêtes kwam ik heel wat te weten.
6.2
Begeleiding van de interne jongeren in het Jongerenatelier
Aan de hand van het traject van de jongeren in het Jongerenatelier (zie 3.3 traject) werd ieder onderdeel bekeken en indien nodig aangepast of goedgekeurd. Dit omdat in dit onderdeel enkel de begeleiding van de interne jongeren wordt toegelicht. De onderdelen die niet anders zijn dan beschreven in het traject (3.3) werden niet opgenomen om herhaling te voorkomen. 6.2.1 Traject van de interne jongeren Eerste overleg De trajectbegeleider van de school neemt contact op met het Jongerenatelier en er wordt een afspraak gemaakt om de jongere op sollicitatiegesprek te laten komen. Meestal wordt er wat informatie over de jongere meegedeeld, maar dit is niet altijd het geval. Uiteraard wordt vertrouwelijke informatie over een jongere niet aan de neus van het Jongerenatelier gehangen. Het kan gebeuren dat de school cruciale informatie vergeet te vermelden. Zoals de reden waarom een vorig brugproject werd stop gezet,… Dit kan belangrijk zijn omdat de begeleiding daar dan rekening kan mee houden. De trajectbegeleider van de school zal reeds uitleg geven aan de jongere over het brugproject. Sollicitatiegesprek Aan de hand van een standaard formulier wordt de intake afgenomen. Bij de interne jongeren, die uiteraard een technische opleiding volgen, wordt steeds gevraagd om enkele rekenoefeningen op te lossen. Van de interne jongeren wordt een zekere competentie verwacht. Die rekenoefeningen vormen als het ware de basis om een jongere toe te laten in één van de drie ateliers. Als blijkt dat een jongere niet geschikt is om een brugproject te volgen dan kan er doorverwezen worden naar een voortraject. Redenen kunnen zijn totale demotivatie of onvoldoende attitudes bezitten. Wanneer tijdens het sollicitatiegesprek blijkt dat een jongere geschikt is voor een intern brugproject wordt eerst nog eens uitleg gegeven over de inhoud van
69
een brugproject. De reglementen, afspraken worden aan de jongere meegedeeld. Dit zijn zaken zoals het uurrooster, de werkkledij, en zo verder. Voorbereiden dossier Als het sollicitatiegesprek uitwijst dat een jongere in het intern brugproject past dan wordt er een startdatum afgesproken. Dit gebeurt in overleg met de technische begeleider en de school van de jongere. De trajectbegeleidster van het Jongerenatelier zal de school van iedere stap op de hoogte houden. Opvolging De opvolgingsdossiers van iedere jongere worden elke dag ingevuld. De beroepsleerkrachten van de school komen drie maal per jaar op bedrijfsbezoek in het Jongerenatelier. Dan is er een overleg met de leerkracht en de technische begeleider van de jongere. Zij wisselen informatie uit. Om de twee weken is er een pedagogisch team waarin de jongeren die intern een brugproject volgen kort geëvalueerd worden door de begeleiders. Van iedere jongere wordt dit stukje van het verslag naar de school opgestuurd. Na veertien dagen dat de jongere het brugproject volgt zal de technische begeleider een sterkte/zwakte analyse opmaken samen met de jongere. Dit gebeurt redelijk informeel. Aan de hand van het intakeformulier waarin de jongere zelf de attitudes moest aanduiden waarover hij/zij denkt te beschikken wordt opnieuw bekeken of het werkelijk zo is, of er al zaken verandert zijn,… Naar aanleiding van de ESF - evaluatie gebeurt er steeds een evaluatie met de technische begeleider van de jongere samen met de trajectbegeleidster of coördinator. Uiteraard in aanwezigheid van de jongere zelf. 6.2.2 Vormingsweekend Arktos Met het hele team van begeleiders trokken we er twee dagen op uit om vorming te krijgen. Dit gebeurde onder leiding van Arktos. Er werd gewerkt rond de begeleidershouding. Tijdens die twee - daagse werd ook stil gestaan bij de begeleiding van de interne jongeren. Begeleiding in de ateliers - De drie technische begeleiders werken onderling goed samen en zullen ook elkaars jongeren aanspreken. - De technische begeleiders vragen regelmatig aan de jongeren welk werk zij voor hun rekening willen nemen. Eens de jongeren voor een bepaald werkje gekozen hebben is het de bedoeling dat ze dit tot een goed einde brengen. - De begeleiders gunnen de jongeren de vrijheid om iets met het pauzelokaal aan te vangen. Bijvoorbeeld posters hangen of een nieuw likje verf geven. Er zijn slechts twee jongeren die dit zien zitten, de anderen hebben daar de behoefte niet aan. Vandaar dat er nog geen stappen in die richting zijn gezet. - Een knelpunt is dat een bepaald soort werk soms moeilijk voor te bereiden is. Bijvoorbeeld wanneer een technische begeleider met zijn groepje op een speelplein aankomt die hersteld moet worden. De technische begeleider moet dan eerst beginnen zoeken wat er allemaal stuk is en hoe hij dit probleem het beste aanpakt. Hij kan niet op voorhand weten wat er voor de jongeren precies zal te doen zijn.
70
- De motivatie van de jongeren zou kunnen verhoogd worden door eens één dag hetzelfde werk te doen in het atelier. Als die dag erop zit kunnen de jongeren het resultaat zien van al hun werk en kunnen ze trots zijn op zich zelf. Bijvoorbeeld dertig potroosters maken op één dag. - Tegenwoordig moeten de dringende herstellingen aan de speelpleintjes gedaan worden. Vandaar dat er veel werk moet gedaan worden waarvoor de jongeren eigenlijk niet zijn opgeleid. Dit kan de motivatie van de jongeren kelderen. - Er moet meer ruimte worden voorzien om de jongeren zaken aan te leren. Zoals bijvoorbeeld de „camionette‟ leren laden op de juiste manier. Vaak is daar geen tijd voor en dat zorgt ervoor dat veel jongeren dit nog steeds niet kunnen. Algemene begeleiding: - Er moet een betere kennismaking komen. Nu is het vaak zo dat er een nieuwe jongere is opgestart maar dat de helft van het personeel die jongere nog nooit gezien heeft. De jongere kent zijn weg nog niet in het Jongerenatelier en moet meteen met de anderen meedraaien. Daarom zou er eerst een rondleiding moeten gegeven worden aan die jongere. Zo kan hij rustig kennis maken met het Jongerenatelier en zal hij/zij alle werkkrachten ontmoeten. De jongere weet dan wie waar zit en wat de functie van die persoon is. De jongere komt dus ook te weten bij wie hij of zij terecht kan met een bepaalde vraag. - Drie keer in het schooljaar komt de beroepsleerkracht op bezoek in het Jongerenatelier. Nu is het zo dat dit gesprek gebeurt tussen de leerkracht en de technische begeleider alleen. De jongere zit er niet bij. Een deel van de begeleiders in het Jongerenatelier pleiten dat de jongere de kans moet krijgen om het gesprek bij te wonen want het gaat ten slotte over hem/haar. De technische begeleiders zijn liever alleen met de leerkracht van de jongere omdat ze dan beter hun hart kunnen luchten. Er werd afgesproken dat de technische begeleider eerst even alleen met de leerkracht kan praten en dat daarna de jongere zelf kan kiezen of hij/zij al dan niet het gesprek verder mee volgt. Als een jongere er voor kiest om er niet bij te zijn moeten er duidelijke afspraken gemaakt worden tussen de begeleider en de leerkracht. Wie zegt wat aan de jongere en op welke manier? Dit komt omdat er zich al problemen hebben voorgedaan en dat misverstanden moeten voorkomen worden. Een leerkracht vertelt bijvoorbeeld zaken aan de jongere die de technische begeleider zei maar dit anders interpreteert. Die jongere voelt zich dan ongelukkig en de technische begeleider kan zich niet verdedigen.
6.3
Intakeformulier vzw Jongerenatelier
In het intakeformulier is de volgende vraag opgenomen: “Waarom heb je gekozen voor die bepaalde beroepsopleiding?”. Bij het doornemen van de antwoorden op deze vraag van de achttien interne jongeren in de ateliers kom ik het volgende te weten: - Tien jongeren kozen voor die bepaalde opleiding omdat zij het graag doen. Later zouden zij graag dit soort werk willen uitoefenen. - Een drietal jongeren hebben hun keuze laten beïnvloeden door derden. Namelijk door familie die ook in de bouw werkt of door vader die soortgelijk werk uitvoert. Een derde ging akkoord om een opleiding in Aura te volgen op aanraden van bovenaf (jeugdrechter).
71
- Twee jongeren antwoordden niet op deze vraag. - Bijkomende antwoordden luidden: “omdat het interessant is”, “omdat men graag een opleiding volgt die men binnen moet uitoefenen (sanitair)”, “omdat men goede punten behaald in het soort werk”.
6.4
Enquête van de interne jongeren in het Jongerenatelier
Het tweede deel van de enquête die de doelgroep moest invullen handelde over het werk/beroepsopleiding. In dit stuk kwamen tien vragen aan bod. In bijlage wordt de ganse enquête weergegeven. 1) Waarom heb je gekozen om in het Jongerenatelier te werken? Op de eerste plaats komt het antwoord: Omdat ik verplicht werd door school (8) Op de tweede plaats komt het antwoord: Omdat ik dan geld kan verdienen (5) Op de derde plaats komt het antwoord: Omdat ik graag werk (4) 2) Waarom koos je voor de afdeling hout/bouw/metaal in het Jongerenatelier? Op de eerste plaats komt het antwoord: Omdat het me interesseert (9) Op de tweede plaats komt het antwoord:Omdat ik een goede kans op vast werk heb (6) Op de derde plaats komt het antwoord: Omdat de werkplaats goed gelegen is (2) 3) Ben je tevreden over het gekozen werk? Vijftien jongeren antwoordden met “ja”. Eén zegt van niet. Twee jongeren hebben zowel “ja” als “nee” aangeduid. De twee jongeren die de beide antwoorden aanduiden geven als reden bij „ja‟ op: “soms leuk werk en toffe begeleiders”, “ik zit hier nog maar één week”. Bij „nee‟ luid hun antwoord hetzelfde: “veel te weinig schilderwerk”. De jongere die niet tevreden is over het gekozen werk had liever een opleiding carrosserie gevolgd of met brommers gewerkt. 4) Als je na het Jongerenatelier doorstroomt naar vast werk, voor welk werk zou je dan kiezen? Op de eerste plaats komt het antwoord: Als het me interesseert (7) Op de tweede plaats komt het antwoord: Als het goed betaalt wordt (5) Op de derde plaats komt het antwoord: Als ik een goede kans op vast werk heb (4) 5) Wie gaf de doorslag bij het maken van jouw keuze inzake je beroepsopleiding? Op de eerste plaats komt het antwoord: Ikzelf (14) Op de tweede plaats komt het antwoord: Ouders (3) Op de derde plaats komt het antwoord:Vrienden (1)
72
6) Geeft de informatie die je via de school verkreeg een juist beeld van wat de tewerkstelling in de praktijk inhoudt? De meerderheid (14) zegt van wel. 7) Wat waren je verwachtingen van de beroepsopleiding/werk? Hier komt een greep uit de diverse antwoorden die de jongeren op deze vraag invulden: “muurtjes zetten, veel op verplaatsing moeten werken, altijd hetzelfde doen, je goed gedragen en met je werk bezig zijn, veel schilderen, dat we meer geld gingen verdienen, dat het leuk is,... “. 8) Komen die verwachtingen overeen met de praktijk? De meerderheid (12) zegt van wel. 9) Krijg je ondersteuning bij je zoektocht naar werk? Op de eerste plaats komt het antwoord: Door school (10) Op de tweede plaats komt het antwoord: Door de ouders (5) Op de derde plaats komt het antwoord: Door de begeleiders in het Jongerenatelier (2) 10) Is die ondersteuning voldoende? Iedereen zegt van wel. Een specifieke reden is er niet. Voorbeelden zijn; “ik heb werk en dat is goed”, “het heeft mij moed”, “het is goed zo”.
BESLUIT: Ik vind het systeem van de rekenoefeningen goed gevonden. Door zo‟n kleine test kom je wat te weten over de competenties van de jongere. Toch kan die test met de rekenoefeningen niet veralgemeend worden. Het is niet omdat iemand niet goed is in reken dat hij/zij niet over de nodige technische vaardigheden bezit. Vandaar dat ik het positief vind dat er in het Jongerenatelier soms gewerkt wordt met een praktische proef. Een jongere die zwak scoort op de test laat men een praktische proef afleggen die in het verlengde ligt van de beroepsopleiding van de jongere. Zo krijgt de jongere de kans om hem/haar alsnog te bewijzen. Iemand die wel goed is in rekenen is daarom nog geen goede werkkracht. Het Jongerenatelier hanteert een goede samenwerking met de scholen van de jongeren. Telkens als er een stap gezet wordt in het teken van de jongere zal de trajectbegeleidster de school verwittigen. Dat merk je bijvoorbeeld aan de verslagen van de pedagogische teams die doorgestuurd worden. Omgekeerd stuurt de school eveneens het verslag van een evaluatie van een jongere door naar het Jongerenatelier.
73
Wat ik persoonlijk ook goed vind van de technische begeleiders is dat zij twee weken na de opstart van het brugproject samen met de jongere zijn of haar attitudes bekijken. Er wordt dan getoetst of de attitudes die de jongere aangeduid heeft op het intakeformulier werkelijk zo ervaren worden. Er kan stilgestaan worden bij hoe het brugproject tot dan toe verloopt, waar de jongere goed in is, waar hij/zij nog moet aan werken, enzovoort. Een tweede positief punt is het feit dat er naar aanleiding van de ESF- evaluatie wordt samen gezeten met de jongere. De jongere wordt op de hoogte gebracht van wat de begeleiding in het Jongerenatelier van hem of haar vind en over welke zaken er zal gesproken worden op de ESF- evaluatie. Tijdens die evaluatie van de jongere met de interne begeleiders kan de jongere zelf zaken toevoegen of bepaalde zaken duiden. Er wordt duidelijke informatie meegedeeld aan de jongere zodanig dat hij/zij weet wat er over hem/haar zal gezegd worden op de ESF- evaluatie. Voor mij was de twee- daagse met Arktos zeker interessant. Ik kwam nog meer te weten over de technische begeleiding door de begeleiders zelf en stond stil bij zaken waar ik eerder nog niet aan gedacht had. Zoals bepaalde werken waar je de jongeren moeilijker kan op voorbereiden en dat dit voor de technische begeleiders niet altijd even gemakkelijk is, of de werken die moeten gedaan worden en waarvoor de jongeren eigenlijk niet zijn opgeleid. Ik kan me voorstellen dat sommige jongeren dit niet altijd even leuk vinden en dat daardoor de motivatie een stuk vermindert. Het feit dat er één dag aan hetzelfde gewerkt wordt kan inderdaad zorgen dat de jongeren achteraf fier kunnen zijn op hetgeen ze verwezenlijkt hebben. Ik kan me voorstellen dat andere jongeren dan weer helemaal niet te vinden zijn voor zo‟n dag. Voor hen zal het steeds hetzelfde werk misschien snel gaan vervelen. Ik ben zeker voorstander van een rondleiding en de daarbij horende kennismaking met een nieuwe jongere. Tijdens het vormingsweekend heb ik dit meegedeeld. Ik merk dat ik soms op een bepaalde jongere niet meteen een naam kan kleven of iemands gezicht niet ken. Dat zorgt ervoor dat als er op de pedagogische teams informatie over de jongere wordt meegedeeld het soms moeilijk voor mij wordt om mee te volgen. Voor de jongere zal het wellicht ook aangenamer zijn om iedereen te leren kennen en te weten hoe alles in zijn werk gaat in het Jongerenatelier. De jongere zal merken dat er tijd wordt gemaakt voor hem of haar en zich misschien sneller op het gemak voelen. De kwestie rond het al dan niet bijwonen van de jongere bij zijn/haar evaluatie tussen de technische begeleider en de beroepsleerkracht is verstaanbaar. Ik snap dat de technische begeleiders voorstander zijn om het gesprek zonder de jongere te doen. Voor hen is het wellicht gemakkelijker en opener praten als de jongere er niet bij is. Ik versta ook dat de jongeren het gesprek tussen beiden moet kunnen bijwonen. Persoonlijk zou ik opteren om bij het gesprek te zijn. Het gaat tenslotte over jezelf en dan weet je meteen wie wat zegt en kan je je eigen beslissingen nemen. Je ontvangt de informatie rechtstreeks. Als je via via verneemt wat er over je gezegd werd creëer je toch een ander beeld over het gesprek. Daarom vind ik het goed dat er is afgesproken dat er gevraagd wordt aan de jongere of hij/zij al dan niet bij het gesprek wil zijn. Ik vind dat die keuze voor de jongere een recht is.
74
De antwoorden van de jongeren op het intakeformulier zijn overwegend positief. Hieruit blijkt dat de jongeren zelfstandig kiezen voor hetgeen waar zij in geïnteresseerd zijn of wat hen leuk lijkt. Het feit dat het grootste deel op die vraag antwoordde wil toch zeggen dat ze goed weten waarom ze voor die beroepsopleiding kozen. De keuze om in het Jongerenatelier te werken werd grotendeels door de school opgelegd. Het is inderdaad zo dat de jongeren steeds in het Jongerenatelier worden aangemeld door de school. Bij de keuze voor het soort werk zien we opnieuw dat de interesse de grootste drijfveer is. Vijftien jongeren die antwoordden dat ze tevreden zijn over het werk is een goed resultaat. Twee daarvan zijn niet meteen negatief want zij hebben beide antwoorden aangeduid. De twee jongeren antwoordden dat er te weinig schilderwerk is in het Jongerenatelier. Dat is momenteel inderdaad het geval. Een bepaald werk zoals schilderen is er niet altijd. Het soort werk hangt af van welke opdrachten het Jongerenatelier krijgt. Het werk varieert van periode tot periode. De andere jongere die „nee‟ antwoordde gaf als reden aan dat hij liever een andere opleiding had gevolgd. Carrosserie of met brommers werken komt niet voor in het Jongerenatelier. Vast werk zullen de meeste jongeren aannemen als het hen interesseert. Net als in het intakeformulier toont de enquête aan dat de jongeren zelfstandig voor een bepaalde opleiding kozen. Het feit dat de verwachtingen van de jongeren overeen komen met de praktijk is een goed teken. Want moest dit niet het geval zijn dan zou de motivatie van de jongeren wellicht een stuk lager liggen. Alle jongeren vinden dat ze genoeg ondersteund worden in hun zoektocht naar werk. Vooral dan door de school. Wat logisch is want de school is de eerste instantie waar de jongere in het deeltijds onderwijs mee te maken krijgt en van daaruit vertrekt vaak hun eerste kennismaking met werk. De school zorgt voor de aanmelding van de jongeren.
75
Hoofdstuk 7: Stappenplan
7.1
Inleiding
Aangezien het Jongerenatelier nog niet beschikt over een stappenplan heb ik er één opgemaakt zodanig dat het Jongerenatelier dit kan gebruiken om in het kwaliteitshandboek op te nemen. Het kan fungeren als houvast voor nieuwe werkkrachten.
7.2
Stappenplan 1. Doorverwijzing door de school of het CLB 2. Eerste contact: telefonische afspraak 3. Eerste overleg tussen de trajectbegeleider school en de trajectbegeleider brugproject 4. Sollicitatiegesprek 5. Opmaak administratief dossier 6. Bespreking op het pedagogisch team 7. Opstart van de jongere 8. Opvolging a. Dagelijks: dagboek invullen b. Tweewekelijks: pedagogische teams c. Tweemaandelijks: individueel evaluatiegesprek met de jongere d. Trimestrieel: ESF –evaluatie met de trajectbegeleider van de school en de trajectbegeleider brugproject 9. Eindevaluatie 10. Voorbereiding tot doorstroom 11. Overleg trajectbegeleider school en trajectbegeleider brugproject OF 12. Overleg trajectbegeleider brugproject en trajectbegeleider van de werkwinkel/VDAB
76
13. Doorstroming jongere 14. Verdere opvolging jongere door trajectbegeleider school of door trajectbegeleider werkwinkel/VDAB Crisisinterventie in geval van moeilijkheden 1. Bespreking op pedagogisch team 2. Overleg trajectbegeleider brugproject en trajectbegeleider school 3. Overleg trajectbegeleider brugproject, trajectbegeleider school, leerlingbegeleider, jongere en ouders 4. Contract (werkpunten) → Deze crisisinterventie kan ieder moment in het stappenplan worden ingeschakeld. Voor verdere details over het stappenplan verwijs ik naar hoofdstuk drie en hoofdstuk zes waarin het traject besproken wordt.
77
Hoofdstuk 8: Algemeen besluit Een sluitend antwoord op de hoofdvraag: “Hoe komt het dat we sommige jongeren in het Jongerenatelier meekrijgen en andere niet?” is niet voor de hand liggend. Diverse factoren kunnen aan de basis liggen van het al dan niet slagen van de jongere in zijn/haar brugproject. Aan sommige zaken kan het Jongerenatelier niet veel veranderen om de jongere te stimuleren. Denk maar aan de thuissituatie of het karakter van de jongere. Uiteraard zal het Jongerenatelier steeds doorverwijzen als een jongere in een moeilijke situatie verkeert. Het Jongerenatelier zelf probeert door de werking in de ateliers de jongere zoveel mogelijk te motiveren. Op dat gebied zit het Jongerenatelier wel goed. Denk maar aan de drie begeleiders die elk drie jongeren opleiden, de variatie in het werk, de goede werksfeer, de verantwoordelijkheid die aan de jongeren wordt gegeven, het werken met “kleine” contracten, en zo verder. Door het feit dat er veel aandacht besteed wordt aan de begeleidershouding en zaken zoals positief bekrachtigen hoog aangeschreven staan in het Jongerenatelier probeert men om de jongere mee te krijgen in het brugproject. Door positieve bekrachtiging leren de jongeren dat ze kunnen fier zijn op zichzelf en op het werk dat ze uitvoeren. Het zelfbeeld zal verhoogd worden bij jongeren die het niet gewoon zijn om positieve commentaar te krijgen. Door die positieve bekrachtiging gaan ze zich beter in hun vel voelen en opnieuw streven naar resultaten waarop de jongere kan trots zijn. Als je de resultaten van de enquêtes bekijkt zijn die over het algemeen allemaal heel positief. De meerderheid van de interne jongeren hebben zelfstandig de keuze naar het deeltijds onderwijs gemaakt en kozen uit interesse voor een bepaalde opleiding. Het feit dat de verwachtingen van het werk overeen komen met de praktijk zou er in principe moeten voor zorgen dat de jongeren tevreden zijn over hun keuze. De motivatie zou dus hoog moeten scoren. In hoofdstuk vijf zijn in het besluit een drietal voorstellen gedaan om de motivatie van de jongeren nog een stuk op te krikken. Vooral het visueel maken van de zaken die een jongere al zelfstandig kan uitvoeren en de dingen die hij/zij nog moet aanleren of beter onder de knie krijgen kunnen volgens mij de motivatie ten goede komen. Voor de jongere is het gemakkelijker om te beseffen wat hij/zij al kan en nog moet aanleren als het concreet gemaakt wordt en ze dit kunnen zien op papier. Ook de verwelkoming in groep s‟morgens, voor de dag begint, kan ervoor zorgen dat de jongeren meer gemotiveerd aan de slag gaan. Ze weten wat ze die dag kunnen verwachten en krijgen de tijd om even op adem te komen. Die twee voorstellen zie ik zeker haalbaar in het Jongerenatelier.
78
Het derde voorstel het “coachingscontract” kan eventueel ook gebruikt worden maar volgens mij is er niet zoveel verschil met de “kleine” contracten waarbij de jongere twee weken op proef komt naar het brugproject. Om het slagen van de jongeren in hun brugproject te vergroten en de daarbij horende motivatie moet er vooral gestreefd worden naar een goede begeleiding en moet de werking zoveel mogelijk aan de noden van de jongeren worden aangepast. Enkel op die twee gebieden kan het Jongerenatelier zelf iets doen en zijn verantwoordelijkheid opnemen tegenover de jongeren.
79
Bijlage 1 Hieronder worden de gegevens van diensten en contactpersonen met wie ik tijdens mijn bezoek een gesprek gehad heb betreft de motivatie van de jongeren, hoe we de motivatie kunnen verhogen of wanneer/waarom men jongeren doorstuurt naar het deeltijds onderwijs vermeld: CLB Mandel en Leie Burgemeester Henri Nolfstraat 11-13 8500 Kortrijk Contactpersoon : Ann Vanbecelaere Datum: 8/3/2007 De Bethune (CLB Mandel en Leie) Felix de Bethunelaan 4A 8500 Kortrijk Contactpersoon: Annick Steyt Datum:27/3/2007 CDO VTI Scheutistenlaan 8 8500 Kortrijk Contactpersoon: Patrick Deschuyffeleer Datum: 27/3/2007 CDV Aura Meensesteenweg 35 8500 Kortrijk Contactpersoon: Ludo Lemahieu Datum: 19/3/2007 Aktractie Stasegemsestraat 26 8500 Kortrijk Contactpersoon: Thierry Meerschman Datum: 23/4/2007 Time-Out Sint Denijsestraat 73 8500 Kortrijk Contactpersoon: Bert Degryse Datum:3/5/2007 Groep Intro Regio Kortrijk-Roeselare-Westhoek Passionistenlaan 1A 8500 Kortrijk Contactpersoon: Koen Uittenhove Datum: 26/3/2007
80
Vzw Fietsrijk/Kantwerk Driekerkenstraat 53 8501 Bissegem Contactpersoon: Maarten Mattelin Datum: 25/ 4/ 2007 Vzw Jongerenatelier Filips van de Elzaslaan 35 8500 Kortrijk Contactpersoon: Ronny Declercq en Valentien Hellebout Datum:7/5/2007 1e Schepen stad Kortrijk Lieven Lybeer Bevoegdheden: Werk, Wonen, Welzijn en Gebiedswerking, Jumelages Datum: 29/3/2007
81
Bijlage 2 In bijlage mocht uiteraard het voorbeeld van de enquête niet ontbreken. De enquête is in twee delen opgesplitst. Het eerste deel bevraagt de motivatie om deeltijds onderwijs te volgen. Het tweede deel gaat over de beroepsopleiding en de keuze van het Jongerenatelier. De enquête werd door de achttien interne jongeren ingevuld.
VRAGENLIJST DEEL 1: Deeltijds onderwijs
1)Waarom koos je voor deeltijds onderwijs? (3 redenen aanduiden, in volgorde van belangrijkheid door 1, 2 of 3 te schrijven) Omdat ik niet graag op de schoolbanken zit Omdat ik wil leren en werken samen Omdat ik wil werken Op aanraden van het CLB Op aanraden van vrienden Op aanraden van mijn ouders Andere reden(vul aan) ……………………… ………………………
2) Wie gaf de doorslag bij het maken van je keuze voor deeltijds onderwijs? (3 antwoorden aanduiden, in volgorde van belangrijkheid door 1, 2 of 3 te schrijven) Ouders Ikzelf CLB Vrienden Leerkracht Leerlingenbegeleider Andere (vul aan) …………………….. ……………………..
82
3) Wist je reeds dat deeltijds onderwijs bestond? O Neen O Ja zo ja, hoe? Vul aan ………………………………………………………………………………………….
4) Ben je tevreden over het deeltijds onderwijs? O Ja O Neen Wat vind je goed en wat vind je minder goed in het deeltijds onderwijs? +
-
5) Waarom koos je die school? (3 redenen aanduiden in volgorde van belangrijkheid door 1, 2 of 3 te schrijven) Eigen keuze Op aanraden van mijn ouders Op aanraden van vrienden Op aanraden van het CLB Door het opleidingsaanbod Door de ligging Andere (vul aan) …………………………………. ………………………………….
6) Vond je dat er genoeg keuze was uit de opleidingen in jou school? O Ja O Nee 7) Heb je vergeleken met andere scholen? O Ja zo ja, waarom? Vul aan………………………………………………………………………………………….. O Neen zo neen, waarom niet? Vul aan…………………………………………………………………………………………..
83
VRAGENLIJST DEEL 2: Werk/beroepsopleiding
1) Waarom heb je gekozen om in het Jongerenatelier te werken? ( 3 redenen aanduiden, in volgorde van belangrijkheid door 1,2 of 3 te schrijven) Omdat ik graag werk Omdat ik dan geld kan verdienen Omdat ik ervaring kan opdoen Omdat ik verplicht werd door mijn ouders Omdat ik verplicht werd door school Omdat mijn vrienden werken Andere reden(vul aan) ……………………… ………………………
2) Waarom koos je voor de afdeling hout/bouw/metaal in het Jongerenatelier? ( 3 redenen aanduiden in volgorde van belangrijkheid door 1,2 of 3 te schrijven) Omdat het me interesseert Omdat het goed betaald wordt Omdat ik een goede kans op vast werk heb Omdat mij ouders het aanraden Omdat vrienden het aanraden Omdat de school het aanraadt Omdat het CLB het aanraadt Omdat de werkplaats goed gelegen is Andere reden(vul aan) ………………………. ……………………….
84
3) Ben je tevreden over het gekozen werk? O Ja zo ja, waarom? Vul aan………………………………………………………………………………………….. O Neen zo neen, waarom niet? Vul aan…………………………………………………………………………………………..
4) Als je na het Jongerenatelier doorstroomt naar vast werk voor welk werk zou je dan kiezen (bv. metser, elektricien, lasser,…) (3 redenen aanduiden in volgorde van belangrijkheid door 1,2 of 3 te schrijven) Als het me interesseert Als het goed betaalt wordt Als ik een goede kans op vast werk heb Als mijn ouders het aanraden Als mijn vrienden het aanraden Als de school het aanraadt Als het CLB het aanraadt Als de werkplaats goed gelegen is Andere reden(vul aan) ……………………… ………………………
5) Wie gaf de doorslag bij het maken van jouw keuze inzake je beroepsopleiding? (3 antwoorden aanduiden, in volgorde van belangrijkheid door 1,2 of 3 te schrijven) Ouders Ikzelf Leerkracht CLB Medeleerlingen Leerlingbegeleider Vrienden Andere (vul aan) …………………….. ……………………..
85
6) Geeft de informatie die je via school kreeg een juist beeld van wat de tewerkstelling in de praktijk inhoudt? O Ja zo ja, waarom? Vul aan…………………………………………………………………………………………. O Neen zo neen, waarom niet? Vul aan…………………………………………………………………………………………..
7) Wat waren je verwachtingen van de beroepsopleiding/werk? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………….. 8) Komen de verwachtingen overeen met de praktijk? O Ja zo ja, waarom? Vul aan………………………………………………………………………………………….. O Neen zo neen, waarom niet? Vul aan…………………………………………………………………………………………..
9) Krijg je ondersteuning bij je zoektocht naar werk? O Neen O Ja zo ja, door wie? (3 antwoorden aanduiden in volgorde van belangrijkheid door 1,2 of 3 te schrijven) Door school Door CLB Door ouders Door de begeleiders in het Jongerenatelier Andere (vul aan) ……………………………………………..
10) Is die ondersteuning voldoende? O Ja zo ja, waarom? Vul aan………………………………………………………………………………………… O Neen zo neen, waarom niet? Vul aan…………………………………………………………………………………………
86
Bijlage 3 Het intakeformulier heb ik als bijlage opgenomen. Dit omdat ik twee maal een vraag eruit behandel in het eindwerk. De bijkomende informatie zoals bijvoorbeeld de thuissituatie van de jongere kan voor de begeleiders uit het Jongerenatelier achtergrond bieden wanneer zij zich vragen stellen bij de motivatie van de jongere.
87
Literatuurlijst Boeken: - Van Damme,D. (2004).Verhalen uit onze wereld, 20 jaar DBSO Gemeenschapsonderwijs. Productiehuis Expeditions. Leuven. Brochures: - Infobrochure CDO VTI (2006-2007). Kortrijk - Lybeer L.(2007) (red.) Sociale economie in Kortrijk, inventaris van de projecten 2007. Kortrijk Teksten: - Contractuele bepalingen voor de promotor van de brugprojecten. (2007). Kortrijk - Jongerenatelier vzw-Kortrijk (2007). Beleidsplan VZW Jongerenatelier. Kortrijk - Samenwerking VDAB Kortrijk- Roeselare en CDO VTI Kortrijk. (2006). Kortrijk Websites: - http://perswww. Lessius.eu/borremans/AD%20Beginsituatie%20Motivatie.htm - http://desleutel.be/files/rapport.pdf.Deel 1: Globale Situatieschets Deeltijds Beroeps Secundair Onderwijs
88