VVERSTERK EN DE GEMEENTE De gemeentelijke rol bij de professionalisering van VVE
������������������� PARTNERS
��������� ������������ ���������� ��������
IN LOKAAL
������� ������������ ������������ ��������
�������
ONDERWIJSBELEID
3
Inhoudsopgave Inleiding
2
1.
VVE op de Lokale Educatieve Agenda
3
1.1.
Veranderingen in het VVE-beleid
3
1.2. VVE op de Lokale Educatieve Agenda
4
1.3.
4
Het ambitieniveau
1.4. Vragen rond kwaliteit
5
1.5.
Vragen rond het bereik
6
2.
Vversterk, meer kracht in de VVE
9
2.1.
Vversterk binnen het profesionaliseringsaanbod in de VVE
9
2.2. Vversterk op de werkvloer
10
2.3. Vversterk voor het management
11
2.4. Vversterk voor beleidsmedewerkers van gemeenten
12
3.
Vversterk en de lokale educatieve agenda
15
3.1.
Wie is verantwoordelijk voor professionalisering?
15
3.2. Inhoud van de professionalisering
15
3.3. Wie krijgt wat?
15
3.4. Wie betaalt wat?
16
3.5. Tips
17
Meer weten?
19
Bijlage. Uitvoerende organisaties en contactpersonen Vversterk
21
VVERSTERK EN DE GEMEENTE De gemeentelijke rol bij professionalisering van VVE
PARTNERS
IN LOKAAL ONDERWIJSBELEID
INLEIDING De rijksoverheid stelt sinds een aantal jaren middelen beschikbaar voor verdere professionalisering van leidsters en leerkrachten op het gebied van de VVE. Vanaf 2000 wordt programmagebonden scholing aangeboden. Vanaf 2005 bestaat de Taallijn en vanaf 2007 wordt Vversterk uitgevoerd. Deelname aan Vversterk biedt mogelijkheden om de kwaliteit van het lokale VVE-beleid (verder) te verhogen. Vversterk biedt activiteiten voor leidsters en leerkrachten, managers, opleidingen en gemeenten. Een verstandig gebruik van de mogelijkheden van Vversterk kan bijdragen aan de kwaliteit van het lokaal VVE-beleid. Deze brochure is op de eerste plaats geschreven voor beleidsmedewerkers van gemeenten en gaat in op de mogelijkheden van Vversterk in het kader van de Lokale Educatieve Agenda. Vraagstukken rond de professionalisering van VVE lenen zich bij uitstek voor bespreking in het kader van de LEA. De brochure bestaat uit drie hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van belangrijke VVE-thema’s die een plaats verdienen op de Lokale Educatieve Agenda. De thema’s worden onderverdeeld in drie groepen: ambitieniveau, kwaliteit en bereik. In hoofdstuk twee wordt Vversterk beschreven. Wat houdt het programma in, voor wie is het bedoeld en welke activiteiten worden ondernomen. Het derde hoofdstuk gaat in op de mogelijkheden die Versterk biedt voor de Lokale Educatieve Agenda. Op welke manier kan op lokaal niveau worden ingespeeld op de mogelijkheden van Vversterk? Het hoofdstuk wordt afgesloten met een aantal tips.
[vve op de lokale educatieve agenda]
1 VVE OP DE LOKALE EDUCATIEVE AGENDA Sinds 2000 stelt de rijksoverheid jaarlijks aanzienlijke bedragen beschikbaar voor voor- en vroegschoolse educatie. Tussen 2000 en 2002 gebeurde dat via de Stimuleringsregeling Voor en vroegschoolse educatie. In 2002 werd VVE opgenomen in het onderwijsachterstandenbeleid. De gemeente moest het beleid ten aanzien van VVE opnemen in het gemeentelijk onderwijsachterstandenplan. In 2006 is de wettelijke regeling van het onderwijsachterstandenbeleid veranderd. In dit hoofdstuk beschrijven we eerst de veranderingen in het achterstandenbeleid en de gevolgen die deze voor het gemeentelijk VVE-beleid hebben. Daarna gaan we in op de vraag welke plaats VVE verdient op de Lokale Educatieve Agenda.
1.1. Veranderingen in het VVE-beleid
Voor gemeenten is er na 2006 het een en ander veranderd in de VVE. De belangrijkste veranderingen zijn de volgende 1 : • Gemeenten zijn alleen nog verantwoordelijk voor het voorschoolse deel van de VVE. Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het vroegschoolse deel. Gemeenten en schoolbesturen zijn samen verantwoordelijk voor het realiseren van een doorgaande lijn in de VVE; • De bekostiging van het vroegschoolse deel loopt niet langer via de gemeente. Schoolbesturen ontvangen hun uitkering rechtstreeks via het Ministerie van OCW. Uiterlijk in 2010 moet de gemeente haar financiële middelen helemaal teruggetrokken hebben uit het vroegschoolse deel van de VVE; • De verplichting om een gemeentelijk onderwijsachterstandenplan vast te stellen is vervallen;
• In 2010 moet landelijk 70% van de doelgroepkinderen in de voorschoolse periode worden bereikt met een effectief VVE-programma; • Gemeenten moeten verantwoording afleggen over de rechtmatige besteding van de middelen voor VVE. Verantwoording aan de rijksoverheid over de doelmatigheid van de besteding is alleen verplicht voor de gemeenten die deelnemen aan het grotestedenbeleid. De veranderingen in de regelgeving stelt de gemeente voor een aantal vragen. Een belangrijke vraag betreft de gemeentelijke verantwoordelijkheid en de verhouding tot de schoolbesturen. Moet de bestuurlijke en financiële knip in de regelgeving ook op lokaal niveau leiden tot een boedelscheiding of is er sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid die overleg en afstemming vereist? De regelgeving vereist geen gemeentelijk onderwijsachterstandenplan meer, maar vraagt van gemeenten en schoolbesturen wel om minimaal eenmaal per jaar overleg te plegen over een aantal verplichte onderwerpen, waaronder het realiseren van een doorlopende leerlijn van voorschoolse educatie naar basisonderwijs. Het realiseren van een doorgaande lijn is altijd een van centrale thema’s in het VVE-beleid geweest. VVE is het meest effectief als het start op de leeftijd van ongeveer 2,5 jaar en doorloopt tot en met de kleutergroepen van de basisschool. Een doorgaande lijn kan gerealiseerd worden door het gebruik van hetzelfde VVE-
1 Zie ook. VNG, VVE op de agenda, handreiking voor- en vroegschoolse educatie in het OAB, november 2006
3
[vversterk en de gemeente]
programma door koppels van peuterspeelzalen en basisscholen en door het maken van goede afspraken over de overdracht van de kinderen van de peuterspeelzaal naar de basisschool. Een overdrachtsformulier kan hierbij goede diensten bewijzen, maar het is ook van belang dat leidsters uit de voorschoolse en leerkrachten uit de vroegschoolse periode regelmatig met elkaar spreken over elkaars aanpak.
1.2. VVE op de Lokale Educatieve Agenda
De gemeente moet zich afvragen of het jaarlijkse verplichte overleg voldoende is om op lokaal niveau VVE van een goed kwalitatief niveau aan te bieden. Wanneer de gemeente en de schoolbesturen van mening zijn dat er goede afspraken moeten worden gemaakt over een VVE-beleid van voldoende kwaliteit, dan is er aanleiding om VVE deel uit te laten maken van de Lokale Educatieve Agenda (LEA). In vrijwel alle gemeenten die met een LEA werken, neemt VVE dan ook een vooraanstaande plaats op die agenda in. Ook in gemeenten die hier niet mee werken, blijft het VVE-beleid zelden beperkt tot het jaarlijkse verplichte overlegmoment. Hieronder volgt een overzicht van de onderwerpen die rond VVE op de LEA kunnen worden opgenomen. De belangrijkste vragen rond VVE kunnen worden samengevat in drie typen: het ambitieniveau, de kwaliteit en het bereik van VVE.
1.3. Het ambitieniveau
Een belangrijke vraag is welk ambitieniveau de gemeente en de lokale partners op het gebied van VVE willen nastreven. De regelgeving schrijft voor dat voorschoolse educatie vanaf het schooljaar 2007/2008 tenminste drie dagdelen per week gedurende een jaar wordt gegeven. Zowel in de voorschoolse als in de vroegschoolse periode moet op landelijk niveau op 1 augustus in 2010 70% van de doelgroepkinderen worden bereikt met een VVE-programma. Deze landelijke doelstelling bindt de individuele gemeente niet.
Als 70% van de doelgroepkinderen in de voorschoolse periode niet haalbaar is, dan moet het bereik in ieder geval 20% hoger liggen dan het bereik op 1 augustus 2006. De rijksoverheid zal het doelgroepbereik volgen, maar het niet bereiken van de doelstelling heeft voor de gemeente geen financiële consequenties. 2 De taakstelling van 70% is zowel voor de gemeenten als de schoolbesturen niet eenvoudig. Er is een grote spanning tussen het gewenste bereik, de benodigde kwaliteit en het beschikbare budget. Uit nationaal en internationaal wetenschappelijk onderzoek blijkt dat VVE-programma’s effectief zijn als ze voldoen aan een aantal kwaliteitseisen. (zie kader). De kosten voor effectief VVE-beleid voor een groot deel van de doelgroep, overschrijden vaak verre het budget dat de meeste gemeenten beschikbaar hebben. Voor de schoolbesturen geldt dat zij de VVE-activiteiten moeten betalen uit de gewichtenregeling. De gewichtenregeling, die sinds 1 augustus 2006 deel uitmaakt van de lumpsumuitkering, is bedoeld voor het bestrijden van onderwijsachterstanden in de gehele basisschool. Wanneer een schoolbestuur ervoor kiest om gedurende vier dagdelen in de kleutergroepen een tweede leerkracht of een tutor in te zetten, dan zal er over het algemeen geen geld meer zijn om ook in de middenbouw en de bovenbouw aan gerichte achterstandsbestrijding te doen. Omdat uit onderzoek bekend is dat effecten van vroegschoolse educatie minder zijn als de inspanningen niet gedurende de verdere schoolloopbaan worden volgehouden, staan schoolbesturen voor een moeilijke afweging. Voor de gemeenten geldt dat zij 70% van de doelgroep met het beschikbare budget alleen kunnen bereiken, als deze doelgroepkinderen geconcentreerd wonen. Alleen in de achterstandswijken in grote steden komen groepen met vrijwel uitsluitend doelgroepkinderen voor. In gemengde
2 Besluit van 26 september 2006, houdende vaststelling van het Besluit doelstelling en bekostiging onderwijsachterstandenbeleid 2006-2010, Staatsblad 2006, nummer 451
4
[vve op de lokale educatieve agenda]
Kwaliteitseisen VVE-programma’s • Het programma is geschikt voor twee en/of driejarigen en loopt door tot en met groep 2 van de basisschool; • Er is sprake van een gestructureerde didactische aanpak; • Er wordt gezorgd voor een intensieve begeleiding van de kinderen. Onder intensieve begeleiding wordt verstaan dat de peuters twee extra dagdelen naar de peuterspeelzaal of voorschool komen en dat er sprake is van een dubbele bezetting van twee gekwalificeerde leidsters op een groep; • Het programma wordt verzorgd door daarvoor voldoende gekwalificeerd personeel; • Het programma wordt gegeven aan een voorschoolse voorziening of basisschool. De effectiviteit van VVE-programma’s kan nog verhoogd worden door het uitvoeren van een oudercomponent, waardoor ouders thuis de ontwikkeling van hun kind kunnen stimuleren.
wijken in grote steden en in vrijwel alle andere gemeenten wonen doelgroepkinderen verspreid. Concentratie van deze kinderen in homogene groepen is onmogelijk. Veel kinderen zouden naar peuterspeelzalen buiten hun wijk moeten en concentratie staat bovendien haaks op het integratiebeleid. Om 70% van de doelgroepkinderen te bereiken zal ook aan veel niet-doelgroepkinderen VVE moeten worden aangeboden, wat leidt tot hogere kosten per doelgroepkind. Omdat schoolbesturen en gemeenten beide voor het probleem staan dat de door de rijksoverheid gewenste doelstellingen niet haalbaar zijn met de door de rijksoverheid beschikbare middelen, is er alle reden om op lokaal niveau afspraken te maken over het gewenste ambitieniveau. Daarbij moeten scherpe keuzes gemaakt worden tussen kwantiteit en kwaliteit. Verder is het belangrijk om afspraken te maken over de verantwoording. Deze verloopt voor de schoolbesturen en de gemeenten langs verschillende lijnen. De onderwijsinspectie ziet toe op de VVE in de vroegschoolse periode. De gemeente wordt afgerekend op de rechtmatige besteding van de VVE-middelen. De
gemeente wordt niet afgerekend op doelmatigheid. Wanneer de gemeente de doelstelling van 70% (of 20% hoger dan het bereik in 2006) niet haalt, heeft dat geen financiële gevolgen. De gemeente zal wel inzicht moeten kunnen geven in de vraag in hoeverre de doelstelling wordt bereikt. In het algemeen geldt dat gemeenten en schoolbesturen elkaar in het kader van horizontale verantwoording, zoveel mogelijk inzicht zouden moeten geven in de resultaten van de VVE. Dat betekent dat er over het meten van resultaten afspraken moeten worden gemaakt.3
1.4. Vragen rond kwaliteit
De belangrijkste vraag is welke kwaliteit men in de voorschoolse periode wil en kan realiseren. De landelijke norm is sinds 1 augustus 2006 dat doelgroepkinderen minimaal 40 weken en gedurende drie dagdelen een VVE-programma moeten krijgen. Voor de wetswijziging in 2006 werd uitgegaan van vier dagdelen en er heerst op basis van wetenschappelijk onderzoek, grote twijfel aan de effectiviteit van drie dagdelen. 4 Veel gemeenten houden dan ook vast aan het aanbieden van vier dagdelen, ook als dit ten koste
3 Zie VNG/Oberon, Informatiemanagement en VVE, november 2006 4 P.P.M. Leseman, Achterstandenbeleid, voorbij de voor – en vroegschoolse periode, In P.A.H. van Lieshout, M.S.S van der
Meij en J.C.I. de Pree (red.), Bouwstenen voor betrokken jeugdbeleid. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, WRR-verkenning nr.15. 2007
5
[vversterk en de gemeente]
gaat van het aantal kinderen dat wordt bereikt. Concessies doen aan kwaliteit betekent dat VVE voor niemand meer werkt, zo redeneren zij. VVE hoort te voldoen aan de kwaliteitseisen van effectief VVE-beleid en wordt aangeboden op de locaties met de grootste achterstanden, zolang het beschikbare budget dit mogelijk maakt. Vanwege de doorgaande lijn zouden schoolbesturen dan moeten kiezen voor inzet van de gewichtengelden in de basisscholen die, al of niet in de vorm van voorscholen, koppels vormen met de peuterspeelzalen waar VVE-programma’s worden aangeboden. In theorie kan dit. Gewichtengelden worden toegekend aan schoolbesturen die de inzet over hun verschillende scholen kunnen bepalen. Maar herverdeling tussen de scholen vereist het maken van keuzes door schoolbesturen. Binnen een schoolbestuur zal het over het algemeen niet eenvoudig zijn om tot een herverdeling van middelen over de scholen te komen. Het kiezen voor een zo groot mogelijk bereik van doelgroepkinderen, zal in het algemeen onmogelijk zijn zonder concessies te doen aan de kwaliteit. Toch wordt vaak voor deze weg gekozen. Er zijn veel ‘light versies’ van de bekende VVE-programma’s in gebruik, waarbij het programma gedurende minder dagdelen of zonder dubbele bezetting op de groepen wordt aangeboden. Er wordt ook gewerkt met eigen, al of niet regionaal ontwikkelde (taal)stimuleringsprogramma’s die niet aan de eisen van een volwaardig VVEprogramma voldoen. In al deze gevallen voldoet de aangeboden VVE niet aan de eisen van effectief VVE-beleid, maar het is van belang om binnen de beschikbare (budgettaire) mogelijkheden de best mogelijke keuzes te maken. Daarbij hoort ook de vraag of er een ouderprogramma wordt aangeboden. Uit onderzoek is bekend dat VVEprogramma’s in een kindercentrum meer effect hebben, wanneer ze thuis door ouderactiviteiten
worden ondersteund. Op lokaal niveau moet daarom een besluit worden genomen over het aanbieden en het bekostigen van ouderactiviteiten. Hierbij kan het gaan om oudercomponenten binnen de bekende VVE-programma’s of aparte ouderprogramma’s. Tenslotte is een belangrijke vraag hoe wordt vormgegeven aan de doorgaande lijn. Ondanks de scheiding tussen de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid tussen gemeenten en schoolbesturen, blijft de doorgaande lijn een belangrijk kwaliteitskenmerk in de VVE. Het is dan ook van belang dat gemeenten van de voorschoolse instellingen (het peuterspeelzaalwerk en de kinderopvang) en de basisscholen vragen, om helder te maken hoe zij vormgeven aan de doorgaande lijn.
1.5. Vragen rond het bereik
In de vroegschoolse periode wordt de doelgroep van het VVE-beleid gevormd door de kinderen die een gewicht hebben op grond van de gewichtenregeling. In de voorschoolse periode stelt de gemeente volgens de regelgeving de doelgroep vast. In het algemeen zal ook de gemeente in eerste instantie kijken naar de gewichtenregeling omdat het opleidingsniveau van de ouders een goede voorspeller is van het toekomstig schoolsucces van de kinderen. Maar het staat de gemeente vrij om een andere keuze te maken. De gemeente kan er voor kiezen om het aanbieden van VVE te beperken tot wijken waar de concentratie van kinderen met een leerlinggewicht het hoogst is. De gemeente kan er ook voor kiezen om de doelgroep uit te breiden met kinderen die geen leerlinggewicht hebben, maar een indicatie dat er extra aandacht nodig is vanwege risico’s in de ontwikkeling. Een dergelijke indicatie kan worden afgegeven door het consultatiebureau of de peuterspeelzaal, of door het consultatiebureau en de peuterspeelzaal gezamenlijk.5
5 Bij screening door het consultatiebureau bestaat het gevaar van medicalisering van de taalachterstand. Bij taalachterstand gaat het om een achterblijvende taalontwikkeling door onvoldoende stimulans uit de omgeving. Er is meestal geen sprake van een medische oorzaak.
6
[vve op de lokale educatieve agenda]
Na het vaststellen van de doelgroep moet worden nagegaan in hoeverre de doelgroep reeds wordt bereikt en welke kinderen die tot de doelgroep behoren nog niet worden bereikt. Wanneer een groot aantal kinderen niet wordt bereikt, moet een strategie worden ontwikkeld voor werving en toeleiding. Het belangrijkste hierbij is dat de aanpak van de werving en toeleiding sluitend is. Dat wil zeggen dat de acties van verschillende instanties gecoördineerd worden, dat wordt nagegaan welke resultaten activiteiten opleveren en dat vervolgacties worden ondernomen naar ouders die ondanks eerdere activiteiten hun kind nog niet naar een voorschoolse voorziening hebben gestuurd. Het uitgangspunt is dat ouders uiteindelijk beslissen of ze hun kind naar een voorschoolse voorziening sturen, maar dat in het belang van de ontwikkeling van het kind wel stevige druk op ouders mag worden uitgeoefend6. Bij het bereik hoort ook de vraag welke instellingen VVE aanbieden. In de voorschoolse periode wordt verreweg de meeste VVE aangeboden in de peuterspeelzaal, al of niet in de vorm van een
voorschool. De kinderopvang biedt betrekkelijk weinig VVE aan, maar de belangstelling neemt toe, omdat, door de toenemende arbeidsparticipatie, kinderen uit doelgroepen meer de kinderopvang gaan bezoeken. Dat stelt gemeenten voor de vraag of en onder welke voorwaarden ook VVE in de kinderopvang moet worden bekostigd. Naarmate meer kinderen bereikt worden, zal in verhouding het aantal kinderen dat extra zorg vraagt, toenemen. De functie van intern begeleider, die de zorg aan deze kinderen in het basisonderwijs coördineert, ontbreekt in het peuterspeelzaalwerk en de kinderopvang. Toch verlangen veel gemeenten dat peuterspeelzalen en kinderdagverblijven in het kader van lokaal jeugdbeleid deelnemen aan zorgadviesteams of andere netwerken voor vroegtijdige signalering en behandeling van problemen.
VVE-onderwerpen op de Lokale Educatieve Agenda Ambitieniveau • Doelstellingen in relatie tot de middelen • Kwantiteit of kwaliteit • Verantwoording Kwaliteit • Kwaliteitseisen • Aanbieden van ouderprogramma’s • De doorgaande lijn Bereik • Bepalen van de doelgroep • Werving en toeleiding • Betrekken kinderopvang • Zorg 6 Woutje Westenbrink, Allemaal naar de peuterspeelzaal, een planmatige aanpak van werving en toeleiding naar de vooren vroegschoolse educatie. Sardes, Utrecht, 2006
7
[vversterk en de gemeente]
8
[vversterk, meer kracht in de vve]
2 VVERSTERK, MEER KRACHT IN DE VVE
In het vorige hoofdstuk zijn we ingegaan op de plaats van VVE op de Lokale Educatieve Agenda. Hierbij hebben we aangegeven dat gemeenten, schoolbesturen en de besturen van de peuterspeelzalen en kinderdagverblijven afspraken zouden moeten maken over het te realiseren ambitieniveau, de te behalen kwaliteit en het na te streven bereik. Professionalisering levert een belangrijke bijdrage aan kwaliteit in de VVE. Voor de mensen op de werkvloer zijn in de afgelopen jaren drie typen scholing opgezet. Vanaf 2000 wordt programmagebonden scholing aangeboden. Vanaf 2005 bestaat de Taallijn en vanaf 2007 wordt Vversterk uitgevoerd. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van Vversterk beschreven. Wat houdt het in, voor wie is het bedoeld en welke activiteiten vinden er plaats? In hoofdstuk 3 zullen we ingaan op de mogelijkheden van Vversterk in het kader van de Lokale Educatieve Agenda.
2.1. Vversterk binnen het professionaliseringsaanbod in de VVE
Sinds het begin van het VVE-beleid is professionalisering gekoppeld aan het invoeren van VVE-programma’s. Leidsters van peuterspeelzalen en kleutergroepen in de basisscholen volgen een professionaliseringstraject, waarin ze met het gekozen VVE-programma leren werken. Deze scholing wordt gegeven door gecertificeerde trainers en leiden voor de leidsters en leerkrachten tot een certificaat voor hun VVE-programma. De meest gebruikte VVE-programma’s, zoals Piramide, Kaleidoskoop, Startblokken en Ko Totaal hebben eigen scholings- en certificeringstrajecten.
In 2005 is begonnen met de uitvoering van De Taallijn. De Taallijn heeft tot doel leidsters en leerkrachten te scholen in de taalstimulering van jonge kinderen. Het gaat daarbij om interactief taalgebruik, woordenschatontwikkeling en mondelinge communicatie. De Taallijn is geen VVE-programma. De Taallijn kan naast alle VVE-programma’s worden gebruikt, maar ook los daarvan. Leidsters uit peuterspeelzalen waar niet met een VVE-programma wordt gewerkt kunnen via de Taallijn ook de beginselen van de taalstimulering van jonge kinderen onder de knie krijgen. De aanbieders van de eerder genoemde VVE-programma’s hebben inmiddels hun programma’s zodanig aangepast dat ze aan de eisen van effectieve taalstimulering voldoen. De Taallijn loopt in elk geval nog door tot en met 2008. Ook Vversterk is een professionaliseringstraject dat beoogt de kwaliteit van de VVE te verhogen. Het is bedoeld voor leidsters van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven en leerkrachten uit de onderbouw van basisscholen. De scholing gaat over alle onderwerpen die belangrijk zijn voor de ontwikkeling van kinderen: taal, cijferen, sociaalemotionele ontwikkeling, motoriek, gebruik van ICT, ouderbetrokkenheid en de overgang naar de basisschool. Vversterk verschilt van de programmagebonden scholing doordat het onafhankelijk is van een VVE-programma. Vversterk verschilt van de Taallijn doordat het niet alleen gericht is op taalstimulering, maar op alle terreinen van de ontwikkeling van jonge kinderen. Bovendien bevat Vversterk niet alleen activiteiten voor de mensen op de werkvloer, maar ook voor het management van peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en basisscholen, beleidsmedewerkers van gemeen9
[vversterk en de gemeente]
De activiteiten binnen Vversterk • Scholing op de werkvloer. Een brede basisscholing in de VVE voor leidsters van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven en leerkrachten uit de kleutergroepen van de basisschool • Scholing voor toekomstig personeel in deze sectoren door het implementeren van een VVE-opleidingsaanbod in de opleidingen van de ROC’s en de Pabo’s • Ontwikkeling door Teleac/NOT van een multimediaal cursusaanbod, dat aansluit bij de scholingsactiviteiten voor leidsters en leerkrachten. Ook wordt een televisiedocumentaire over VVE uitgezonden • Activiteiten voor het management van peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en basisscholen en voor beleidsmedewerkers van gemeenten, met het doel om VVE duurzaam in het kwaliteitsbeleid en personeelsbeleid van deze instellingen en in het lokale beleid te verankeren.
ten, de opleidingen voor toekomstige leidsters en leerkrachten (ROC en Pabo) en de educatieve omroep (zie kader). Op de scholing voor toekomstig personeel en het multimediaal cursusaanbod gaan wij in deze brochure verder niet in, omdat zij voor gemeenten minder van direct belang zijn.
2.2. Vversterk op de werkvloer
Het hart van Vversterk is de scholing van leidsters en leerkrachten. Het doel is om in twee jaar 6500 leidsters en leerkrachten bij te scholen, volgens de verdeling 3000 leidsters uit peuterspeelzalen, 2000 leerkrachten uit de onderbouw van de basisschool en 1500 leidsters uit kinderdagverblijven. Kinderdagverblijven worden bij dit VVE-professionaliseringsprogramma betrokken, omdat de belangstelling voor VVE in de kinderopvang toeneemt. Door de veranderingen in de bekostiging van de kinderopvang en de toenemende arbeidsparticipatie bezoeken steeds meer kinderen uit de doelgroep van de VVE een kinderdagverblijf. Ook gemeenten betrekken in toenemende mate de kinderopvang bij het VVE-beleid, omdat zonder betrokkenheid van de kinderopvang het 10
bereiken van 70% van de doelgroepkinderen lastig is. Per peuterspeelzaal, kinderdagverblijf of basisschool kunnen twee deelnemers meedoen op kosten van de rijksoverheid. Het is de bedoeling dat van iedere peuterspeelzaal, school of kinderdagverblijf gemiddeld twee beroepskrachten deelnemen aan de scholing. De voorkeur gaat uit naar enthousiaste leidsters en leerkrachten die bereid zijn de inhoud van de scholing verder te verspreiden onder hun collega’s. Hoe ze dat kunnen aanpakken leren ze onder andere in de module ‘Coaching op de werkvloer’. Voor de deelnemers is de scholing kostenloos. Vversterk wordt uitgevoerd door de schoolbegeleidingsdienst of een andere educatieve instelling in de regio (zie het laatste hoofdstuk voor een overzicht). De instelling in de regio die scholing verzorgt, neemt contact op met de peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en basisscholen en geeft informatie over het scholingsaanbod en het begeleidingstraject. Deelnemers kunnen zich bij deze instelling inschrijven. Het project wordt uitgevoerd in vier tranches. Dat wil zeggen dat deelnemers vier keer de mogelijkheid krijgen om in te schrijven. Bij
[vversterk, meer kracht in de vve]
Vversterk Basisscholing en verdieping De basisscholing is bedoeld voor deelnemers die nooit eerder geschoold zijn in de VVE De basisscholing bestaat uit acht modules (een module per dagdeel) met de volgende onderwerpen: 1. introductie van de scholing en informatie over VVE-programma’s en de Taallijn 2. taal en cijferen 3. sociaal-emotionele ontwikkeling 4. motorische ontwikkeling 5. gebruik van ICT en multimedia 6. ouderbetrokkenheid 7. de overgang van voorschools naar basisschool 8. coaching op de werkvloer Deelnemers die al eerder geschoold zijn in een VVE-programma of in de Taallijn, kunnen een verdiepingstraject volgen. Deze deelnemers kiezen de modules ‘Overgang naar de basisschool’ en ‘Coaching op de werkvloer’ en drie modules uit de overige zes om zich verder in te verdiepen. Deze modules worden op een hoger niveau aangeboden en er zijn twee scholingsbijeenkomsten per module.
de intake wordt rekening gehouden met eerdere scholingen en wensen van de deelnemers, waardoor de scholing aansluit bij de ambities van iedere deelnemer. Een lijst van uitvoerende instellingen en contactpersonen staat achter in deze brochure
2.3. Vversterk voor het management Het is van belang dat managers van peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en basisscholen goed op de hoogte zijn van voor- en vroegschoolse educatie en van de betekenis van VVE voor het beleid.
Managers van basisscholen moeten in de toekomst meer dan vroeger zelf beslissingen nemen over de positie van de VVE in hun instelling. In het recente verleden was er sprake van geoormerkte middelen die alleen voor VVE mochten worden gebruikt en bestond de keus voor een bestuur of manager van een basisschool uit de vraag of de
school wel of niet mee zou doen aan VVE. Was het antwoord positief, dan kon het management de uitvoering overdragen aan een VVE-coördinator of onderbouwcoördinator. Sinds 2006 ontvangen de schoolbesturen hun VVE-uitkering niet meer van de gemeente, maar rechtstreeks van het Ministerie van OCW, als onderdeel van de lumpsum. Iedere directeur zal daarom zelf afwegingen moeten maken over de plaats van de VVE in het schoolbeleid. Het management van een kinderdagverblijf staat voor de vraag of het kinderdagverblijf mee gaat doen aan het VVE-beleid. Tot op heden bieden betrekkelijk weinig kinderdagverblijven VVEprogramma’s aan, maar de belangstelling groeit door de toename van het aantal doelgroepkinderen in de kinderopvang. Het management staat daardoor voor de vraag of VVE deel moet gaan uitmaken van het pedagogisch beleidsplan, hoe VVE kan worden vormgegeven binnen 11
[vversterk en de gemeente]
Harmonisatie bekostiging peuterspeelzaalwerk en kinderopvang “Samen leven begint met samen spelen. De regelgeving ten aanzien van kinderopvang, peuterspeelzalen en voorschoolse educatie, waaronder de financiële tegemoetkoming aan ouders, wordt geharmoniseerd. Belangrijke oogmerken zijn het tegengaan van segregatie in kinderopvang en peuterspeelzalen, het verhogen van de kwaliteit en het verbeteren van de aansluiting op het eerste jaar van de basisschool. Scholen houden de mogelijkheid om nulgroep aan te bieden. Op deze manier ontstaat een sluitend systeem van voorzieningen waarbinnen taalachterstanden bij kinderen vroegtijdig kunnen worden onderkend en aangepakt” (Bron: Regeerakkoord Balkenende IV). In de nota “Samen spelen, samen leren” die op 13 juli 2007 naar de Tweede Kamer is gestuurd, werkt het kabinet het voornemen om peuterspeelzaalwerk en kinderopvang te harmoniseren, verder uit. Het gaat om een financiële harmonisatie, die ruimte geeft voor diversiteit in de uitvoering. Uit de nota blijkt dat harmonisatie een zaak van lange adem is, die zeker niet voor 1 januari 2010 zal worden ingevoerd. Vooruitlopend op de harmonisatie wil het kabinet wel extra investeren in het wegwerken van taalachterstanden bij jonge kinderen. Rijk en gemeenten zullen afspraken maken over het gewenste doelgroepbereik, de kwaliteit van de voorzieningen, waaronder de kwaliteit van de leidsters en over voldoende spreiding over de gemeente. Hiervoor is een bedrag uitgetrokken, oplopend tot 700 miljoen in 2011.
de organisatie van het kinderdagverblijf, welke programma’s geschikt zijn, eventueel in een op het kinderdagverblijf aangepaste vorm, hoe de VVE-activiteiten kunnen worden bekostigd, wat invoering van VVE betekent voor het personeel en hoe de relatie met het basisonderwijs kan worden vormgegeven. Peuterspeelzalen hebben in de afgelopen jaren stevig geïnvesteerd in VVE. Zij staan nu voor de vraag hoe het ingezette beleid kan worden geconsolideerd. Daarbij komen ook vragen aan de orde rond VVE in de organisatie. Wordt VVE aan doelgroepkinderen aangeboden of ook aan andere kinderen of zelfs aan alle kinderen. Wat betekent het werken met zalen met en zonder VVE voor het personeel van de peuterspeelzaal, met name vanuit het oogpunt van brede inzetbaarheid van leidsters?
12
Kortom, het management van de basisscholen en de voorschoolse instellingen hebben te maken met vele vragen over de positie van de VVE. Daar komt nog bij dat in het regeerakkoord van het kabinet Balkenende IV is afgesproken dat de bekostiging van de voorschoolse voorzieningen zal worden geharmoniseerd, wat grote gevolgen kan hebben voor deze instellingen. (Zie kader).
2.4. Vversterk voor beleidsmedewerkers van gemeenten
Vversterk biedt mogelijkheden voor versterking van het lokaal VVE-beleid. Activiteiten vanuit Vversterk kunnen worden ingezet om de kwaliteit van de VVE op lokaal niveau te verhogen. Gemeenten kunnen hierover in het kader van de Lokale Educatieve Agenda afspraken maken met de besturen van peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en basisscholen. De manier waarop komt in het volgende hoofdstuk aan de orde. Vversterk organiseert in het schooljaar 2007/
[vversterk, meer kracht in de vve]
2008 twee typen activiteiten voor het management van peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en basisscholen en voor beleidsmedewerkers van gemeenten: • Er komen in het hele land regionale bijeenkomsten voor managers en gemeenteambtenaren gezamenlijk om vraagstukken rond kwaliteit en professionalisering te bespreken. Deze bijeenkomsten worden zoveel mogelijk samen met de regionale aanbieders van de scholingsactiviteiten voor de werkvloer georganiseerd. Er zijn 30 regionale bijeenkomsten gepland. • Naast de regionale bijeenkomsten komen er lokale maatwerktrajecten. In een maatwerktraject kunnen peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, basisscholen en gemeenten samen, onder begeleiding van een deskundig adviseur, het bestaande VVE-beleid doorlichten en een plan opstellen voor verdere verbetering. Maatwerktrajecten volgen op de regionale bijeenkomsten. Voor een
maatwerktraject kan maximaal twee dagen een adviseur vanuit Vversterk worden ingeschakeld. Er is ruimte voor 50 maatwerktrajecten. In de regionale bijeenkomsten en de maatwerktrajecten wordt gebruik gemaakt van het toetsingskader VVE van de inspectie van het onderwijs. De inspectie heeft dit toetsingskader ontwikkeld in het kader van een pilot in de vier grote gemeenten. De inspectie beoordeelt hier aan de hand van het toetsingskader de kwaliteit van de VVE niet alleen in de vroegschoolse periode, maar ook in de voorschoolse periode. Het toetsingskader is ook geschikt als instrument voor zelfevaluatie. Scholen, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven kunnen met het toetsingskader zelf aan het werk om de kwaliteit van de VVE vast te stellen en aan de hand daarvan tot verdere verbetering te komen. De uitkomsten van deze evaluatie geeft de richting aan voor verdere professionaliseringsactiviteiten.
13
[vversterk en de gemeente]
14
[vversterk en de lokale educatieve agenda]
3 VVERSTERK EN DE LOKALE EDUCATIEVE AGENDA
In hoofdstuk 1 is een overzicht gegeven van VVE-onderwerpen die een plaats verdienen op de Lokale Educatieve Agenda. Ambitieniveau, kwaliteit en bereik vormden daarbij de drie centrale invalshoeken. Professionalisering is een belangrijk instrument om de kwaliteit van het VVE-beleid te verbeteren. In dit hoofdstuk gaat het over de vraag hoe de gemeente kan inspelen op de mogelijkheden van Versterk.
3.1. Wie is verantwoordelijk voor professionalisering?
Vanaf de landelijke invoering van het VVE-beleid tot de wetswijziging in 2006 liepen alle geldstromen voor VVE via de gemeente. Peuterspeelzalen en basisscholen deden een beroep op het gemeentelijk VVE- of GOA-budget voor de invoering van VVE-programma’s. Aan het invoeren van VVE-programma’s was in het algemeen een programmagericht scholingstraject verbonden dat eveneens uit het VVE-budget werd betaald. Na de wijziging van de wet op het onderwijsachterstandenbeleid komt de verantwoordelijkheid voor scholing in de VVE opnieuw aan de orde. Gemeenten vragen zich af of zij hierin nog een rol hebben omdat professionalisering van medewerkers op de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de werkgevers is. Deze opvatting is op zich juist. Iedere peuterspeelzaal, kinderdagverblijf en basisschool moet zelf een beleid ontwikkelen op het punt van professionalisering. Echter in het kader van lokaal VVE-beleid is het zinvol om gezamenlijk afspraken te maken over scholing en professionalisering. Wat is er nodig om de beoogde kwaliteit van de VVE te bereiken? Vervolgens is de vraag aan de orde hoe de kosten verdeeld kunnen worden.
3.2. Inhoud van de professionalisering
Eerder in deze brochure hebben we een onderscheid gemaakt tussen programmagerichte scholing, de Taallijn en Vversterk. Vversterk geldt als een brede basisopleiding die geschikt is voor alle leidsters en leerkrachten die de algemene principes van VVE en de stimulering van de ontwikkeling van jonge kinderen onder de knie willen krijgen, los van een concreet VVE-programma. Voor leidsters en leerkrachten die reeds eerder scholing op het gebied van VVE hebben ontvangen bestaat de mogelijkheid om in plaats van de basiscursus, verdiepingsmodulen te volgen. De gekozen modulen worden dan op een hoger niveau aangeboden. Scholing is in het algemeen effectiever wanneer het volgen van de modules wordt gevolgd door begeleiding of coaching op de werkvloer. In tegenstelling tot de scholing zelf, die voor de deelnemers en hun werkgevers kosteloos is, wordt deze scholing niet vanuit VVersterk bekostigd. Het is een kwestie van lokaal overleg in hoeverre begeleiding en coaching gewenst is en hoe deze betaald kan worden.
3.3. Wie krijgt wat?
Van buitenaf lijkt het alsof de professionaliseringsactiviteiten elkaar overlappen. Wie zowel programmagerichte scholing, de Taallijn en Vversterk volgt, kan inderdaad met overlap te maken krijgen, ondanks de mogelijkheid van maatwerk en verdiepingsmodulen. Het is voor iedere instelling dan ook van belang om goed na te gaan welke scholing het meest geschikt is en hier overleg over te plegen met de aanbieders in de regio. Nu de eerste tranche van Vversterk achter de rug is, blijkt dat er vooral ingeschreven wordt door leidsters van peuterspeelzalen die niet eerder VVE-scholing hebben ontvangen. Hun werkgevers exploiteren vaak zowel zalen waar 15
[vversterk en de gemeente]
met VVE-programma’s wordt gewerkt als zalen waar dit niet het geval is. Wanneer de leidsters van de VVE-zalen een programmagerichte scholing hebben ontvangen en de rest van de leidsters geen enkele vorm van scholing op de werkvloer, ontstaat binnen een peuterspeelzaalorganisatie een tweedeling tussen VVE-geschoold en niet VVE-geschoold personeel. Dit beperkt voor leidsters de mobiliteit binnen de eigen organisatie. Veel peuterspeelzaalorganisaties maken dan ook gebruik van de mogelijkheden van Vversterk om de leidsters die niet op VVE-zalen werken een basiscursus VVE te laten volgen. Dat verhoogt de kwaliteit van hun werk, ook als ze niet op een VVE-zaal werken en bevordert hun kansen om binnen de eigen organisatie door te stromen. Wanneer zij daadwerkelijk op VVE-zalen gaan werken kan een aanvullende programmagerichte scholing of een Taallijn scholing gewenst zijn. Ook leidsters van kinderdagverblijven schrijven in grote getale in, omdat steeds meer kinderdagverblijven VVE gaan aanbieden.
3.4. Wie betaalt wat?
De vraag wie de kosten van professionalisering in de VVE moet dragen, vraagt om een genuanceerde beantwoording. Deze vraag verschilt voor de peuterspeelzalen, de kinderdagverblijven en de basisscholen. Bovendien kan de kostenverdeling na de bestuurlijke en financiële knip als gevolg van de wetswijziging in 2006 afwijken van de situatie van voor die tijd. Als uitgangspunt geldt de opvatting dat werkgevers zelf verantwoordelijk zijn voor de professionalisering van hun personeel en hier eigen beleid op moeten voeren. Bekostiging van scholing en professionalisering ligt in het verlengde van de algemene bekostiging van de instellingen. Peuterspeelzalen voorzien in hun inkomsten door ouderbijdragen en gemeentelijke subsidies. De gemeente heeft een rol in zowel de bekostiging van de peuterspeelzaal als basisvoorziening als in het bekostigen van de VVE. Mogelijkheden van peuterspeelzalen zullen vooral bepaald worden door de bereidheid van gemeenten om hierin te investeren. Kinderopvanginstellingen opereren op de markt. 16
Zij verwerven hun inkomsten van de ouders, die op hun beurt weer een beroep kunnen doen op kinderopvangtoeslagen die via de belastingdienst worden verrekend. De gemeente heeft geen rol in de bekostiging van de kinderopvang en draagt niet bij in de kosten van de professionalisering van personeel. Dit kan anders liggen wanneer kinderdagverblijven gaan deelnemen aan het lokale VVE-beleid. In dat geval doet de kinderopvang een beroep op het gemeentelijk VVE-budget. Voor het vergoeden van kosten van scholing om de VVE goed te kunnen uitvoeren, ligt er geen verschil tussen peuterspeelzaalwerk en kinderopvang. Voor het basisonderwijs geldt dat in de lumpsum kosten voor professionalisering zijn opgenomen. De bekostiging van professionalisering in het basisonderwijs is in een aantal fasen vraaggerichter geworden. Nog niet zo lang geleden waren basisscholen voor nascholing aangewezen op de hogescholen en voor begeleiding op de schoolbegeleidingsdiensten. In beide gevallen was de bekostiging aanbodgericht. De overheid betaalde de aanbieders en de scholen konden op hun aanbod intekenen. In een aantal fasen verschoven de budgetten naar de scholen en verviel ook het schot tussen nascholing en begeleiding. Op dit moment maken middelen voor professionalisering deel uit van de lumpsum en maakt het schoolbestuur zijn eigen afwegingen over de inzet. De gemeente staat hier buiten, maar kan in het kader van de Lokale Educatieve Agenda proberen te komen tot een lokaal VVE-beleid, waarbij afspraken over professionalisering worden afgeleid uit een gezamenlijk ambitieniveau voor de VVE. De wetgeving op het onderwijsachterstandenbeleid draagt de gemeenten op om zich uiterlijk in 2010 helemaal terug te trekken uit de bekostiging van VVE in de vroegschoolse periode. Tot die tijd geldt een overgangsregeling die inhoudt dat gemeenten hun bijdrage geleidelijk moeten afbouwen. Uit het gemeentelijk VVE-budget mag niet meer bijgedragen worden aan VVE in de vroegschoolse periode. Buiten het gemeentelijk VVE-budget staat het de gemeente overigens
[vversterk en de lokale educatieve agenda]
vrij om activiteiten in het basisonderwijs te bekostigen. Er zijn gemeenten die hun vroegere gemeentelijk aandeel in de kosten van de schoolbegeleiding hiervoor inzetten en met de schoolbesturen afspraken maken over de besteding. Als gebruik wordt gemaakt van Vversterk, dan geldt dat de kosten van de scholing gratis zijn voor twee deelnemers per peuterspeelzaal, kinderdagverblijf of basisschool. Aanvullende bekostiging betreft dus ofwel het scholen van meer leidsters of leerkrachten of het uitvoeren van aanvullende activiteiten, met name begeleiding en coaching op de werkvloer.
3.5. Tips • Maak in het Lokaal Educatief Overleg afspraken over het ambitieniveau voor VVE. • Formuleer aan de hand van dit ambitieniveau maatregelen die nodig zijn om de gewenste kwaliteit te bereiken. • Stel samen met de lokale partners vast wat er aan scholing en professionalisering gedaan moet worden. • Stel in overleg met de lokale partners vast welke scholing voor wie gewenst is. Vversterk heeft een ander doel dan programmagerichte scholing. • Bekijk of het gewenst is om uit het gemeentelijk VVE-budget professionaliseringactiviteiten op het gebied van de VVE te betalen. Bijdragen kunnen gewenst zijn om: - Meer leidsters te scholen dan de twee per instelling die gratis van het aanbod van Vversterk gebruik kunnen maken - Aanvullend op de scholing begeleiding en coaching op de werkvloer te bekostigen. • Voor de verdeling van de kosten van professionalisering geldt als basis de verschillende verantwoordelijkheid die de gemeente heeft bij de bekostiging van peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en basisscholen. Op basis van onderlinge afspraken kan hiervan worden afgeweken. • Voor kleine gemeenten met een gering budget, die geen gebruik maken van “erkende” VVE-programma’s vormt Vversterk een aantrekkelijke mogelijkheid om de mensen die op de werkvloer met VVE bezig zijn, een algemene scholing in de beginselen van VVE te geven. 17
18
[meer weten?]
MEER WETEN? Vversterk is een professionaliseringsprogramma voor VVE, gericht op leidsters en leerkrachten in peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en basisscholen, de opleidingen van deze leidsters en leerkrachten (het ROC en de Pabo), managers van peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en basisscholen, beleidsmedewerkers van gemeenten en de educatieve omroep. De projectcoördinatie is in handen van Sardes, Postbus 2357, 3500 GJ Utrecht. De projectleider is Loes van Tilborg. Zie voor meer informatie de website www.vversterk.nl
Websites
• De site www.delokaleeducatieveagenda. nl bevat zeer veel informatie over doelen, werkwijzen en agendapunten voor de lokale agenda. Er zijn sub-pagina’s met meer informatie over de VVE, schakelklassen, onderzoek, wet- en regelgeving, beleidsplannen en nieuwsbrieven. Via een groot aantal links surft u snel en probleemloos door naar andere relevante sites. • De achtergronden, ambities en recente ontwikkelingen bij het onderwijsachterstandenbeleid van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden uitgebreid beschreven in het dossier dat u kunt vinden op: www.minocw.nl/achterstanden • Ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft een afzonderlijke pagina op haar website www.vng.nl ingeruimd voor het onderwijsachterstandenbeleid. • www.ontwikkelingsstimulering.nl/ geeft onafhankelijke informatie over voor- en vroegschoolse educatie, de doorgaande lijn tussen voorschoolse en schoolse voorzieningen en aanverwante onderwerpen. De site is bedoeld voor beroepskrachten in het welzijnswerk, peuterspeelzaalleidsters, leidsters in kinderdagverblijven en leerkrachten in basisscholen. Daarnaast vinden ook managers van die voorzieningen hier relevante informatie, evenals gemeente-ambtenaren en andere beleidsmakers, ondersteuners en onderzoekers.
• Ook de site www.onderwijsachterstanden.nl is bestemd voor beleidsmakers en uitvoerders in scholen, schoolbesturen en gemeenten. Deze website biedt zeer veel informatie over het onderwijsachterstandenbeleid en de uitvoering daarvan. • De website www.jeugdinterventies.nl bevat een databank met beschrijvingen van VVE-programma’s, gezinsgericht en centrumgericht, maar ook beschrijvingen van ondersteunings-, preventie-, behandel- en sanctieprogramma’s. • Het afgelopen decennium zijn er verschillende gezinsprogramma’s ontwikkeld die de onderwijskansen van jonge kinderen met een (taal)achterstand vergroten. Inmiddels hebben de ‘Stap-programma’s’ van het NIZW een belangrijke plaats verworven in het lokale onderwijsachterstandenbeleid. De site www.stapprogramma.nl geeft alle informatie over deze programma’s. • Het Platform Allochtone Ouders en Onderwijs (PAOO) is bedoeld voor allochtone ouders die zich in willen zetten of zich al inzetten voor de schoolloopbaan van hun kind. Het platform streeft ernaar dat allochtone ouders beter vertegenwoordigd zijn in de overlegstructuur en beter worden toegerust voor participatie. Zie: www.forum.nl/paoo/index.html
19
[vversterk en de gemeente]
20
[meer weten?]
Uitvoerende organisaties en contactpersonen Vversterk De activiteiten voor leidsters en leerkrachten worden uitgevoerd door ongeveer dertig organisaties, met name onderwijsbegeleidingsdiensten. Ze verzorgen de acquisitie in hun eigen regio en voeren de trainingen uit. Onderstaand schema bevat een overzicht van de uitvoerende organisaties en de contactpersonen. Organisatie
Adres
projectleider
e-mail | telefoon
ABC
Baarsjesweg 224 1058 AA Amsterdam
Harry Dobbelaar (vervanging van Carla Gijse)
hdobbelaar@hetabc.nl 020-7990010
ABC-G
Postbus 3101 9701 DC Groningen
Drs. B. G. Poolman
bgpoolman@abcg.nl 050-5757777
APS
Postbus 85475
Spier ten Doesschate
s.tendoesschate@aps.nl 030-2856813
CEDgroep
Postbus 8639 3009 AP Rotterdam
Anja de Rooij
a.derooij@cedgroep.nl 010-4071599
CEDIN
Oostergoweg 6 8932 PG Leeuwarden
Mieke Vos
m.vos@cedin.nl 058-2843434
Consent
Postbus 149 6400 AC Heerlen
Eduard Rodigas
e.rodigas@obd-consent.nl 045-8504500
CPS
Postbus 1592 3800 BN Amersfoort
Els Loman
e.loman@cps.nl 033-4534343
Doba Onderwijsadviseurs
Postbus 347 5600 AH Eindhoven
Maria Stortelder
m.stortelder@fontys.nl 0877-872122
Drielanden Educatieve Dienstverlening
Postbus 277 2130 AG Hoofddorp
Marja van Iwaarden
marjavaniwaarden@drielanden.org 023-5679800
Driestar-educatief onderwijs advies
Soldeniersveld 201 7327 GK Apeldoorn
Jenneke Wolvers
j.d.wolvers-tenhove@ driestar-educatief.nl 050-5429469
Eduniek
Postbus 9615 3506 GP Utrecht
Loes van Wessum
l.vanwessum@eduniek.nl 030-2635252 21
[vversterk en de gemeente]
Organisatie
projectleider
e-mail | telefoon
EDUX Onderwijsadviseurs Postbus 2086 4800 CB Breda
Gerrie Compen
gcompen@edux.nl 076-5245500
Expertisecentrum Jeugd Samenleving en Opvoeding
Nwe Gouwe Westzijde 2a 2802 AN Gouda
Marjanne van Esveld
m.van.esveld@jso.nl 0182-547888
Expertis Onderwijsadviseurs
Postbus 762 7550 AT Hengelo
Anne-Lene van Schie (vervanging van Kristel Bayer)
AnneLene.van.Schie@expertis.nl 074-8516516
Giralis
Postbus 3430 5203 DK ‘s Hertogenbosch
Liesbeth van Ooyen
l.v.ooyen@giralis.nl 073-640500 / 06-46221449
HCO
Postbus 53509 2505 AM Den Haag
Marianne Slootjes
sloom@hco.nl 070-4482828
Hoge school Utrecht Seminarium van orthopedagogiek
Langevielesingel 30 4335 AA Middelburg
Hans de Deckere
deckere@seminarium.nl 06-53938291
IJsselgroep
Postbus 617 8200 AP Lelystad
Piet Bakker (vervanging van Alice Jansen)
piet.bakker@ijsselgroep.nl 0320 225060
KPCgroep
Postbus 482 5201 AL Den Bosch
Anneke Elenbaas
a.elenbaas@kpcgroep.nl 073-6247247
Marant
Postbus 198 6660 AD Elst
Nadja Tonnaer
n.tonnaer@marant.nl 0481-439300
MHR
Postbus 219 2410 AE Bodegraven
Els van Elderen
e.elderen@mhr.nl 0172-636465
M&O groep
Oranje Nassaulaan 26 5211 AX Den Bosch
Paul Bemelen
pbemelen@MenO-groep.nl 073-6891191
Nederlands Jeugdinstituut / NJi
Postbus 19221 3501 DE Utrecht
Anke Boon-van Duyn
a.boon@nji.nl 030-2306771/729
OBD Duin- en Bollenstreek
Postbus 247 2160 AE Lisse
Peter van Dijk
pvdijk@obdlisse.nl 0252-419117
OBD Noordwest
Cruquiusweg 1 1951 NB Velsen Noord
Sylvia Schouten
sschouten@obdnoordwest.nl 0229-259380
22
Adres
[meer weten?]
Organisatie
Adres
projectleider
e-mail | telefoon
OCGH Advies
Postbus 515 5700 AM Helmond
Dirk van Luyt
d.v.luyt@ocghadvies.nl 0492-538855
OnderwijsAdvies Zoetermeer
Van Beeckstraat 62 2722 BC Zoetermeer
Jan van Haren
j.vharen@onderwijsadvies.nl 079-3295600
RPCZ
Postbus 351 4380 AJ Vlissingen
Betty de Jaeger
bjaeger@rpcz.nl 0118-480855 | 06 21823569
SBD Centraal Nederland
Postbus 496 3900 AL Veenendaal
Bert Koopmans
bkoopmans@centraalnederland.nl 0341-428855
SBD De Kempen
Markt 28 5521 AN Eersel
Pauline Hilbers
p.hilbers@dekempensbd.nl 0497-515224
SBZW
Postbus 811 1440 AV Purmerend
Annelies de Vries (vervanging van Bouwien van Weringh)
A.deVries@sbzw.nl 0299-783422
SOM Tilburg
Postbus 4155 5004 JD Tilburg
Annemarie Boin
aboin@som-net.nl 0877 873888
Sardes
Postbus 2357 3500 GJ Utrecht
Heleen Versteegen
h.versteegen@sardes.nl 030-2326200
Timpaan Groep
Postbus 462 7800 AL Emmen
Barbara Kroeze
kroeze@kobalt.nu 0591-853511
23
[vversterk en de gemeente]
24
Colofon
Uitgave Oberon Tekst en samenstelling S. Rutten (Sardes) Vormgeving Dvada, Utrecht Fotografie: Kees Broekhof Druk USP, Utrecht ISBN 978 90777 37 248
ONDERZOEK & ADVIES postbus 1423 3500 bk utrecht tel. : 030 - 230 60 90 fax : 030 - 230 60 80 e-mail : info@oberon.eu internet : www.oberon.eu