VRINT VRINT Project “vroegtijdige interventie”
bij potentieel zorgmijdende verslaafden met een verhoogd risico op verloedering en sociale uitval
Inhoud
pagina
1. Opdracht
3
2. Doelstelling
4
5
3.I beschrijving van de gevolgde werkwijze 3.II de inhoudelijke doelstelling 3.III de methodiekdoelstelling 3.IV de pilotdoelstelling 3.V de efficiency
6 15 24 29 32
4. Conclusies
34
5. Enkele algemene vraagstukken
37
6. Aanbevelingen en slot
38
3. Verslag van het project
Bijlage: Brief aankondiging eerste bezoek
Project “vroegtijdige
interventie”
40
1. Opdracht Hulpverlening aan verslaafde mensen is methodisch meestal gericht op behandeling van de verslaving en begeleiding bij rehabilitatie. In toenemende mate wordt tegenwoordig de vraag gesteld of en in hoeverre (tevens) aandacht moet worden gegeven aan vroegtijdig, preventief ingrijpen. Door de vorige burgemeester van Nijmegen, mevrouw G. ter Horst, is de vraag opgeworpen of het geoorloofd, gewenst dan wel noodzakelijk is om mensen met een verslavingsprobleem, die dreigen te verloederen en daardoor op termijn aanspraak op (dure) zorg zullen doen, op onorthodoxe wijze in de hulpverlening te krijgen. Met andere woorden: helpen drang, dwang en/of bijzondere methoden, in een vroegtijdig stadium van verloedering, om erger te voorkomen en rehabilitatie te bevorderen? In opdracht van de gemeente Nijmegen voert IrisZorg, rechtsopvolger van onder andere de Grift, een project uit waarin wordt geprobeerd om op onorthodoxe wijzen eenzijdig in te breken in het leven van een zorgmijdende (ex?)verslaafde multiproblematische cliënt met verslavingsproblematiek, en aldus in de praktijk te ervaren of onorthodoxe methoden werken. Helpen we daarmee bepaalde mensen of niet? Kan aldus verloedering worden tegengegaan; kan opname in een (dure) opvangvoorziening worden voorkomen? Het doel van VRINT is dus het ervaringsgewijs ontwikkelen van alternatieve hulpverleningsmethodieken en het uitproberen van de werkzaamheid ervan. Dit is tevens de opdracht.
Project “vroegtijdige
interventie”
2. Doelstelling VRINT is een pilot, opgezet om verschillende resultaten te behalen. Allereerst de vraag: heeft het effect om mensen, die de hulpverlening vermijden, met onorthodoxe middelen te benaderen en in zorg te dringen? Ten tweede de vraag: zijn er lessen te trekken uit het project? Die lessen zullen vooral betrekking hebben op de gevolge werkwijze ten gunste van de doelgroep, de methodische doelstelling. Ten derde de vraag: zou de pilot voor andere partijen kunnen dienen tot voordeel? Tot slot de vraag die van belang is voor de subsidieverstrekker (of de inkoper van een project als VRINT), namelijk: loont het de moeite om geld aan deze vorm van preventie uit te geven? Kortom, vier opdrachten tevens doelstellingen: 1. wat is het effect voor de doelgroep? (de inhoudelijke doelstelling) 2. wat is het effect voor de methode: werkt VRINT? (de methodische doelstelling) 3. de vraag of VRINT ook voor anderen van toepassing kan zijn, de brede toepasbaarheid. (de pilotdoelstelling). 4. de vraag of VRINT economische verantwoord is (de efficiencydoelstelling). Het antwoord op deze vragen wordt gebaseerd op de ervaringen van een half jaar effectieve operatie. Het project is gestart in de zomer van 2006. Beoogd was dat men een klein jaar nodig zou hebben om antwoord te kunnen geven op de vragen. In de zomer van 2006 is een selectie gemaakt uit mensen (cliënten) die voor het project in aanmerking zouden kunnen komen, maar wegens organisatorische omstandigheden zijn de eerste interventies pas half september 2006 gestart. Per eind november heeft een tussentijds verslag plaatsgevonden. Eind februari is de balans van de resultaten van het project opgemaakt. Werkzame periode: een half jaar. Deze periode bleek lang genoeg om antwoord te kunnen geven op de hiervoor gestelde vragen, maar aan de andere kant te kort om van een wetenschappelijk onderbouwde uitkomst te kunnen spreken. Als pilot echter zeker de moeite waard.
Project “vroegtijdige
interventie”
3. Verslag Het
hoofdstuk verslag van het project
I.
VRINT
van het project
bestaan uit vijf onderdelen:
beschrijving van de gevolgde werkwijze
II.
de inhoudelijke doelstelling
III.
de methodiekdoelstelling
IV.
de pilotdoelstelling
V.
de efficiency
Project “vroegtijdige
interventie”
3 - I Verslag
van het project
Deel I
Gevolgde
werkwijze
Dit deel geeft de informatie die nodig is om begrip te krijgen voor het project. De volgende vragen komen aan de orde: welke doelgroep, wat zijn hun kenmerken, hoe hebben we ze opgespoord en geselecteerd, hoe zijn ze benaderd, welke formatie heb je nodig, wanneer is sprake van resultaat, verslag van de contacten, organisatie van het werk.
I. 1 Doelgroep De definitie van de doelgroep wordt in de projectopdracht als volgt omschreven: De doelgroep bestaat uit verslaafden, die los zijn komen te staan van de instellingen waar zij geholpen kunnen worden (verslavingszorg, GGZ, Maatschappelijke Opvang). Het zijn zorgmijders, maar nog niet zorgwekkend. Het gaat om multiproblematische verslaafden, mogelijk bekend bij woningcorporaties en in de buurten wegens eerste signalen van overlast. Drugsverslaving is het eerste ziektebeeld, maar alcoholverslaving wordt even zwaar gewogen als criterium. Het gaat om de groep verslaafden, die het risico loopt door omstandigheden of verwaarlozing af te glijden naar de groep ernstige veroorzakers van overlast. Risico’s zijn divers, waaronder dreigend werkloos, huisuitzetting, schulden, toenemend problematisch verslavingsgedrag, gezinsproblemen, meestal combinaties. Het gaat niet om de reeds bekende overlastgevende multiproblematische verslaafden (de groep van het Vangnetteam van Nijmegen). Deze definitie spreekt voor zich. We hebben mensen benaderd die niet meer zijn komen opdagen voor een tweede hulpgesprek, nadat ze zich eerder wel voor hulp hadden aangemeld. Een deel van de doelgroep leeft een onopvallend bestaan, en camoufleert zijn / haar zorgen. In die zin betekent het begrip “zorgmijdend” niet alleen dat men niemand wil spreken, of dat ze moeilijk te benaderen zijn. “Zorgmijdend” betekent ook: onopvallend gedrag, wegkwijnend in stilte.
I. 2 Selectie De vraag: “hoeveel cliënten?” is vooraf beantwoord als volgt. Er is door IrisZorg een longlist opgesteld
Project “vroegtijdige
interventie”
met cliënten, die langer dan een jaar geleden en maximaal twee jaar geleden een intake hebben gehad, en die daarna niet meer zijn komen opdagen (300 namen). Uit die lijst heeft een selectie plaatsgevonden van een aantal mensen, van wie het vermoeden bestond dat ze problemen hebben op meerdere levensgebieden. Deze lijst is met de gemeente, afdeling burgerzaken, geverifieerd, waarna uit het adressenbestand een deel afviel. Uiteindelijk hielden we een lijst met 11 potentiële cliënten over. Omdat te verwachten viel dat ook van deze lijst nog mensen zouden afvallen, is vooraf besloten om eventuele open gevallen plaatsen op de lijst op te vullen en op ongeveer 10 cliënten te houden. De praktijk heeft geleerd dat de uiteindelijke formatie haar handen meer dan vol heeft om maximaal 10 cliënten te kunnen helpen. Pas in februari is de lijst aangevuld met drie nieuwe cliënten, nadat er nog maar 6 actief in begeleiding waren. Het bleek lastig om cliënten aan te vullen volgens de eerste criteria. De eerste shortlist gaf geen nieuwe cliënten meer aan, en vanuit de afdeling ambulante verslavingszorg kwamen maar moeilijk nieuwe namen. Uiteindelijk zijn twee nieuwe namen toegevoegd vanuit de afdeling ambulante verslavingszorg, mensen die sinds een half jaar buiten beeld waren, en een naam vanuit de justitiële verslavingszorg. In juni 2006 is gestart met het aanmaken van de dossiers van de cliënten. Deze datum kan gezien worden als nulmeting. Vanaf dit moment zijn we gaan bijhouden wat de ontwikkelingen in de dossiers van deze cliënten zijn, en op grond van welke acties.
I. 3 De keuzes in de benaderingswijze Eind september 2006 is gestart met het benaderen van de cliënten op de shortlist. Van belang is om vooraf duidelijke keuzes te maken in hoe je cliënten gaat benaderen. Kenmerkend voor de cliënten is, dat ze ten eerste niet bekend zijn bij het Meldpunt Bijzondere Zorg, noch bij het Vangnetteam. Ten tweede dat ze
Project “vroegtijdige
interventie”
na een eerste intake geen vervolg hebben gegeven aan de mogelijkheid tot hulpverlening. Met andere woorden: (nog) niet dakloos, ook niet opneembaar in reguliere verslavingszorg, maar ongrijpbaar. Echte zorgmijders dus. Hoe benader je die? Eerste benadering We hebben het van groot belang gevonden om deze cliënten op verschillende manieren te benaderen, van waaruit wellicht conclusies voor een methodiek zijn te trekken. Gekozen is om twee verschillende benaderingswijzen naast elkaar uit te proberen. Ongeveer een derde van de groep werd benaderd via een vooraankondiging, en tweederde via directe confrontatie. a. Een vooraankondiging door middel van een brief. De wijze waarop je een vooraankondiging doet is van belang. Vanuit welke organisatie, met welk briefpapier, vanuit een hulpverleningsinvalshoek, vanuit dossierkennis? Besloten is om de VRINT-medewerkers ieder een eigen brief te laten maken, op grond v an eigen overwegingen, en hieruit in gemeen overleg een definitieve brief te maken. In de bespreking zijn uiteindelijke keuzes gemaakt, zoals over wel of geen direct telefoonnummer opgeven, of een nummer van de centrale, wel of geen aanbeldatum, etc. De vier dossiers die een vooraankondiging per brief krijgen zijn a-selectief gekozen. De uiteindelijke brief vindt men in de bijlage. b. Directe benadering door op te bellen. Overwogen is om op te bellen. Dit is een directe benadering, ook wel confronterend. Dat idee is verlaten, omdat het gevaar van “ontsnapping” te groot is. Bovendien kun je geen reacties van mensen peilen. c. Directe benadering door middel van persoonlijk contact. Van de overige 7 dossiers is besloten om direct persoonlijk contact te zoeken. Op grond van vermeende problematiek / buurt is ervoor gekozen om met twee medewerkers aan te bellen, met het risico van een afschrikkende werking (overmacht of Jehova effect). In de praktijk is er meestal door een medewerker alleen aangebeld, omdat men de cliënt vaak niet thuis trof, en dus terug moest komen op steeds andere momenten. De dossiers zijn verdeeld op basis van caseload in verhouding tot omvang dienstverband. De openingszin: met welke reden zoek je contact, wat zeg je? Over het eerste contact is lang nagedacht. Aanvankelijk werd gekozen voor het zoeken van een ingang op titel van algemene hulpverlening: huurschuld, geen verzekering, en andere vormen van materiële hulpverlening. Ook is overwogen om te refereren aan het niet meer verschenen zijn op afspraken. Uiteindelijk is echter besloten om aan te bellen vanuit een soort “behoefte van IrisZorg” om na te vragen hoe IrisZorg is bevallen. Genoemd is “De Grift”, omdat dat de bekende naam was. Het werd een soort van kwaliteitsonderzoek of evaluatieonderzoek. “Wij zijn van De Grift. U hebt enige
Project “vroegtijdige
interventie”
tijd geleden contact gehad, en wij willen weten of u iets gehad heeft aan uw contacten met De Grift…”, om van daaruit vragen te stellen over de eventuele vervolgsituatie. Resumerend zijn twee benaderingswijzen gekozen om nader uit te proberen: middels een vooraankondiging per brief bij 4 dossiers (van de 11) en middels directe persoonlijke benadering bij de andere 7 dossiers.
I. 4 Welke formatie en deskundigheid? Door de opdrachtgever is een projectbudget toegekend. Dit budget is grotendeels bedoeld voor personeel (aangevraagd: 2 FTE projectmedewerkers SPV of MW, 1.6 FTE projectleider, 0.4 FTE administratieve formatie). Het toegekende personeelsbudget is uiteindelijk als volgt ingevuld: - 12 uur Maatschappelijk werker met verpleegkundige achtergrond, die daarnaast werkzaam was voor het Vangnetteam (problematische verslaafden, meestal thuisloos, wel in zorg). Afkomstig uit Crisisopvang. - 24 uur Maatschappelijk werker met verpleegkundige achtergrond, daarnaast ook werkzaam in het Vangnetteam. Afkomstig van IrisZorg, de Kliniek (intramurale medische verslavingszorg) - 24 uur Maatschappelijk werker, afkomstig van buiten (GGZ), eerdere stagiaire van De Grif, afdeling intake. - Gemiddeld 8 uur Senior Maatschappelijk werker, casemanager uit het Vangnetteam, sociale verslavingszorg en materiele hulpverlening. - 4 uur Projectleider, afkomstig van IrisZorg en van Arcuris, maatschappelijke opvang. Bekend met corporaties, meldpunt bijzondere zorg GGD en sociale kaart in Nijmegen. - administratieve ondersteuning op projectbasis, in verband met het belang van goede registratie en verslaggeving van de methodiek, tevens externe advisering. - 4 uur vrij inzetbaar voor specifieke deskundigheid, te ontwikkelen tijdens het project. Met het aanstellen van deze medewerkers is bereikt dat meerdere disciplines werkzaam zijn in het project. Behalve opleiding brachten de medewerkers ook ervaring mee uit het verleden in andere werksoorten. Te noemen zijn: verslavingszorg, crisisopvang, psychiatrie, jeugdzorg, kinderbescherming, gezondheidszorg, en sociaal maatschappelijk werk, zij het allemaal op beperkte schaal. In het korte verloop van het project is duidelijk geworden dat het streven om een breed opleidingspectrum en brede werkervaring in het team te brengen, een ambivalente situatie heeft opgeleverd. Er zit ontegenzeggelijk veel “hulpverleningsattitude” in deze formatie, misschien wel zoveel, dat er teveel vanuit hulpverlening wordt gedacht. Daardoor moest apart aandacht besteed aan het leren toepassen van “onorthodoxe methoden”. Duidelijk is geworden dat het project sterke professionals nodig heeft, niet alleen met een hulpverleningsattitude, maar ook met creativiteit.
Project “vroegtijdige
interventie”
I. 5 Wanneer is er sprake van resultaat? Het doel is preventie (voorkomen van erger), en het waar mogelijk op het spoor zetten van rehabilitatie. In de periode augustus tot half september is begonnen met werving personeel. Zodra dat benoemd was, stond de methodiekontwikkeling op de agenda. Om te komen tot een methodiek is het belangrijk om vast te stellen wat je gaat meten. Onorthodoxe benaderingswijzen brengen echter met zich mee dat je niet alles kunt voorspellen, noch kunt bouwen op bestaande methoden en ervaringen. Dus wat moet je meten? Op grond van zorgvuldige overwegingen in de voorliggende periode heeft het projectteam gemeend dat er omwille van het kunnen beschrijven van enig resultaat de volgend acties dienen plaats te vinden: 1. Cliënt is benaderbaar gebleken 2. Cliënt is gestabiliseerd 3. Start rehabilitatie. Hiervan is sprake als er een zorgplan is 4. Met cliënt wordt gewerkt aan het realiseren van meerdere doelstellingen (leefgebieden) uit het zorgplan. Verslavingsregulering is er altijd een van In de loop van het project is het wenselijk gebleken om te kunnen interveniëren in het sociale verband van bepaalde cliënten. Daarom kan in de resultaatmeting dus wellicht ook worden opgenomen: 5. Het kunnen ingrijpen in sociale verbanden. Bij het project is uitgegaan van leefgebieden. In de maatschappelijke opvang is sprake van acht leefgebieden, waarop mensen aan de onderkant van de maatschappij worden geholpen. Ook in de verslavingszorg is sprake van leefgebieden, van een vergelijkbare orde. Met leefgebieden bedoelen we onderwerpen zoals wonen, gezondheid, psychisch welbevinden, sociaal-maatschappelijk functioneren, e.d. Gebruik is gemaakt van de leefgebieden die zijn opgenomen in de anamnese van het Vangnetteam, waarin zowel verslaving als andere leefgebieden staan opgenomen, en waaruit een zorgplan ontstaat. I. 6 Opmerkingen over de eerste contactlegging Van alle contacten is verslag opgemaakt. Deze verslagen zijn in dossier bij VRINT. In II.4 wordt een korte inhoudelijke samenvatting gegeven. Over de dossiers zijn in het kader van de gevolgde werkwijze de volgende algemene opmerkingen te maken: Een aantal contacten is eenmalig geweest (2 personen). Deze cliënten hebben meegewerkt aan een verkennend gesprek. Doorvragen heeft niet opgeleverd dat er op dit moment dreiging van verloedering speelt. Het ging om ex-cliënten die uiteindelijk hun leven weer op de rit hadden. Geen aanleiding om interventies te plegen. In alle gevallen zijn telefoonnummers van VRINT medewerkers achtergelaten, door middel van een bedankbrief. In de bedankbrief is opgenomen de vraag of VRINT na een jaar nog eens contact mag opnemen. De aanleiding was omdat een cliënt aangaf zijn leven weer op orde te hebben, maar toch nog wel af en toe zeer veel bleek te drinken. Was dit zorgwekkend? Twee contacten waren niet bereid zich in te laten met VRINT. Het leek er op dat ze tenminste nog
10
Project “vroegtijdige
interventie”
problemen met hun verslaving hadden. Ze vormen geen opvallend overlastgevaar, maar er zijn wel zorgen. Besloten is om hen in beeld te houden, eentje zeker. Dat heeft er toe geleid dat met een van de twee uiteindelijk, na maanden proberen, toch contact is verkregen, via zijn werkgever, met de aanleg van een zorgplan tot gevolg. Een cliënt is niet traceerbaar. Wordt nog niet afgerond, omdat er nog geen definitief dood spoor is. Het gaat wel om een zorgwekkende cliënt, met vermoedelijk problemen om meerdere leefgebieden. Een groot deel van de potentiële cliënten bleek benaderbaar en stabiel genoeg om een traject mee in te gaan. Na verloop van tijd (soms snel, soms zeer lang) is met hen een zorgplan opgemaakt. Enkele kenmerken van deze groep cliënten zijn; * Allen hebben problemen op meer dan twee leefgebieden. De meest voorkomende leefgebieden zijn: financiën (schulden), wonen, sociaal netwerk, en verslaving. * Van de dossiers zijn er zes zeker een cliënt die je tot de zuivere doelgroep van VRINT kunt rekenen (zie II.4). Het zijn mensen met problemen op meerdere leefgebieden, die hun leven niet goed aankunnen, veel met schulden en een zwak sociaal netwerk, die dreigen af te glijden naar verloedering (en een enkele zit daar al in). De hulpverleningsvragen zijn vaak divers, maar altijd meer dan een. * Na eerste kennismaking bleek dat de verslaving meestal niet het leefgebied is waarmee de hulpverlening start. Verslaving was slechts in 1 geval het primaire leefgebied gebleken waarop eerste hulpverlening moest plaatsvinden. Na een half jaar bleek er veel meer aan de hand te zijn. * Het blijkt dat de meeste mensen werk hebben, zij het dat de arbeidsrelatie meestal niet stabiel en/of langdurig is.
I. 7 De organisatie van het werk VRINT is opgebouwd rond een team van drie parttime maatschappelijk werkers. Zij hebben alle drie nog een andere taak binnen of buiten IrisZorg. Zij geven alle drie aan dat het goed is om je niet alleen met VRINT bezig te houden. Het werk is intensief, en ander werk geeft afleiding. Er is gebleken dat er sprake dient te zijn van een goed samenwerkend team. De werkwijze komt lang niet altijd overeen met wat bij de gangbare hulpverlening hoort. Je hebt elkaar nodig, je moet in elkaars dossiers kunnen, je moet elkaar kunnen vervangen, want een cliënt kan niet omgaan met de vakantie van een hulpverlener. En je moet elkaar scherp houden.
Project “vroegtijdige
interventie”
11
Het project VRINT is een opdracht van de Gemeente Nijmegen aan IrisZorg. De feitelijke aansturing werd gegeven door een projectgroep, bestaande uit de regiodirecteur van IrisZorg, de projectleider, de betrokken interne projectleider van de gemeente Nijmegen, en een extern adviseur / rapporteur. Deze groep is maandelijks bijeengeweest om te volgen hoe het veldwerk zich voortzette, om de gevolgde werkwijzen kritisch te bevragen, om relaties naar andere instanties voor te stellen en te begeleiden, en om de ethiek van het project te bewaken. Om hieraan dagelijkse sturing te geven is besloten om een leidinggevende te benoemen. Deze heeft vooral de organisatie van het werk op zich genomen, en de inpassing in IrisZorg. Daarnaast is besloten om te starten met een senior als teamcoach, een meer ervaren maatschappelijk werker (zie I.4, formatie). Dit zou voordelen kunnen hebben voor het kunnen reflecteren op het werk, en het uitbreiden van de kennis in het team van de sociale kaart. Nadelig bleek dat er sprake is van versterking van de hulpverleningsattitude. In het team bestond en bestaat nog steeds de neiging om op de hulpverleningstour te gaan. In november, halverwege, is besloten om de senior niet meer als teamcoach te laten fungeren, maar als vraagbaak en dossierbewaker. Er is een externe supervisor ingehuurd om intervisie te geven. Deze intervisie heeft tot doel gehad om medewerkers problemen in te laten brengen, die ze tegenkomen met cliënten. Een andere doelstelling was om over eigen grenzen heen te durven stappen, en steeds opnieuw onorthodoxe stappen te durven zetten. De ervaringen met een supervisor zijn dusdanig positief, dan deze vorm van begeleiding tot een vast onderdeel van de methodiek behoort te worden. Het team beschikte over een (gedeeld) kantoor. Op zich voldoet dat. Veel werk vindt outreachend plaats, en het delen van een kantoor met andere hulpverleners leidt ook tot collegiaal overleg. Elke week werden in teamverband alle contacten besproken. Daarin werd casuïstiek uitgewisseld, en met elkaar gesproken over vervolgstappen. Dit was en is een creatief proces. Van de ene kant hulpverleningsafspraken maken en methoden bespreken, aan de andere kant nadenken over bijzondere interventies. Het team is vrij klein (drie uitvoerend medewerkers). Dat heeft nadelen bij het naleven van de CAO (bereikbaarheidsdiensten, urenregistratie). Dat blijkt bij de huidige medewerkers niet zo’n probleem te zijn, maar voldoet wellicht niet aan alle arbeidsvoorwaarden van de CAO. Bij voortzetting moge een ding duidelijk zijn: dit werk kan niet gedaan worden als er sprake moet zijn van protocollen en cao-bepalingen. Aanvankelijk zijn bereikbaarheidsdiensten gedurende 24 uur per dag ingesteld, tegen de wens van het (kleine) team. In maart zijn de bereikbaarheidsdiensten in de nacht en in de weekenden geschrapt. Een dure vorm zonder dat er ooit een beroep op is gedaan. Kan beter gecombineerd worden met ander 24uurs bereikbaarheid van IrisZorg.
12
Project “vroegtijdige
interventie”
Conclusies
uit deel
I
Geconstateerd kan worden dat VRINT met haar zelfontwikkelde benaderingsmethode in staat is gebleken om zorgmijders op te sporen. Met de meeste kan contact gelegd worden, zij het meestal na lang volhouden. Duidelijk is geworden dat VRINT bij alle cliënten in een behoefte voorziet, behoudens bij degenen die niets met hulpverlening te maken willen hebben en geen overlast bezorgen. Niet iedereen is even zorgwekkend. Bij de personen die geen problemen meer ervaren is de mogelijkheid naar de hulpverlening heropend, en daar gaat een preventieve werking van uit. Conclusies met betrekking tot de benaderingswijze: Geconcludeerd kan worden dat er geen uitgesproken definitie is van de doelgroep. De gekozen definitie in de projectopdracht is redelijk dekkend, maar erg op verslaving gericht. Verslaving blijkt een rol gespeeld te hebben bij het selecteren van cliënten. Bij de hulpverlening is verslaving slechts een factor in tweede termijn. De pilot is uitgevoerd door een verslavingsorganisatie. Inmiddels is deze organisatie gefuseerd met een organisatie voor dak- en thuislozen en voor crisisopvang. Gebleken is dat iedereen die zorgmijdend is, met problemen op meer gebieden dan alleen verslavingszorg, theoretisch een cliënt van VRINT kan zijn De lichtere cliënten (de gesloten dossiers en de dossiers die geen VRINT-klant bleken) geven aan dat ze het goed zouden vinden dat VRINT na een jaar nog eens zal informeren hoe het gaat. De minder problematische cliënten willen toch graag een lijntje naar de hulpverlening open houden De insteek was “wij zijn van De Grift, en u heeft zich indertijd aangemeld… we zijn nu benieuwd wat u aan IrisZorg gehad heeft.... et cetera”. Deze insteek werkt. Je moet blijven experimenteren in de benaderingswijze. Zie ook het volgende hoofdstuk. Volhouden is noodzakelijk. Wat betreft de personele organisatie zijn de volgende conclusies te trekken.: Teamsamenwerking is noodzakelijk. Gedeeld werken in andere onderdelen binnen de organisatie is zeker aan te bevelen. Permanente en vrij frequente intervisie onder leiding van een supervisor is noodzakelijk. Varianten in externe begeleiding blijven wenselijk. Teveel hulpverlenerattitude is een belemmering. Multidisciplinaire deskundigheid verspreid over het team is noodzakelijk. De caseload vraagt de eerste twee maanden een intensieve benadering, en dus weinig dossiers. Bereikbaarheidsdiensten zijn niet nodig, een flexibele werktijd door de week des te meer. Wat betreft resultaten en methodische conclusies verwijzen we naar de volgende delen in dit rapport.
Project “vroegtijdige
interventie”
13
14
Project “vroegtijdige
interventie”
3 - II Verslag
Deel II De
inhoudelijke doelstelling
van het project
(resultaten)
In dit deel wordt beschreven hoe er met de cliënten, met wie een zorgplan is opgesteld, is gehandeld. Aangegeven wordt wat het resultaat is van VRINT voor die cliënten.
II. 1 De resultaten van de benaderingswijze De meeste contacten zijn gelegd door direct persoonlijk contact te leggen; vier door middel van eerst een schriftelijke aankondiging. Gebleken is dat mensen wel reageren op een schriftelijke vooraankondiging. Men vindt het óf fijn om weer contact te krijgen, óf men houdt het makkelijk af. Geconcludeerd is ook dat schriftelijke vooraankondigingen geen meerwaarde opleveren om mensen te benaderen ten opzichte van direct persoonlijk contact. De brief werkt vooral als hulpmiddel, niet als methode. Gebleken is dat een brief in tweede termijn vooral goed helpt wanneer het niet gelukt is om via aanbellen (of in tweede instantie opbellen) in contact te komen. De brief heeft in twee gevallen ertoe geleid dat cliënten zelf het eerste persoonlijke contact hebben gezocht. Direct contact zoeken daarentegen heeft in alle gevallen gewerkt (op een persoon na, die nog steeds niet is opgespoord). De shortlist bestond uit 14 cliënten, geselecteerd op meervoudige problemen op de diverse leefgebieden. Aanmeldperiode waaruit geselecteerd is, was in 2004 of 2005. Vier cliënten hadden zichzelf in die tijd uit eigen initiatief gemeld, 10 cliënten waren verwezen door diverse instellingen (huisarts, GKB). De benaderde cliënten zijn bijna allen ouder dan 40 jaar. Na eerste screening op huisadres bij de gemeente bleken 3 cliënten verhuisd naar buiten de Regio Nijmegen. Bleven over: 11 dossiers. Twee mensen wilden geen contact. Zij gaven aan hun eigen boontjes te kunnen / willen doppen, maar daarover zijn gerede twijfels bij het team. Er zijn meerdere contacten geweest, maar aandringen werkte eerder averechts dan dat het resultaat opleverde. De ene weigeraar is verbaal erg sterk en hoog opgeleid, en sterk afwijzend naar hulpverlening. Zal alleen een beroep doen op hulpverlening, indien zijn verslaving teveel wordt. In het team is besloten geen verdere stappen te ondernemen (niet haalbaar). De andere “weigeraar” heeft lang geaarzeld, maanden lang. Deze persoon heeft ogenschijnlijk alleen een
Project “vroegtijdige
interventie”
15
probleem met gezondheid, maar wilde geen verdere bemoeienis. Zendt wel tegenstrijdige signalen uit. Is contactarm, zoniet contactgestoord. Mogelijk speelt hier autisme. Het dossier is lang opengehouden. Resultaat: we zijn na drie maanden met hem in gesprek gekomen. Hij is in dossier gekomen en gebleven. Bleven over: 10 dossiers. Van deze 10 dossiers bleken er twee cliënten probleemloos bereid om ons binnen te laten en verslag te doen van zijn / haar leven. Dat was weer op orde. Gezocht is naar contra-indicaties omdat veel verslaafden hun verslaving ontkennen. Deze contra-indicaties zijn niet gevonden, noch door persoonlijke waarneming, noch door indirecte aanwijzingen (geen schulden, geen overlast, niet bekend). Voordeel voor VRINT: bezoek door IrisZorg werd gewaardeerd. In een eventuele volgende crisis is de drempel waarschijnlijk laag. Telefoonnummers van zowel een mannelijke als vrouwelijke hulpverlener zijn achtergelaten. Het dossier werd gesloten, maar niet weggeborgen. Bleven over: 8 dossiers. Er was ook een dossier, waarvan bekend is dat cliënt zich in het verleden met ernstige verslavingsproblemen gemeld heeft bij IrisZorg, met suïcidale gedachten. Hij is nooit meer komen opdagen. Ondanks alle pogingen is het niet gelukt deze persoon te achterhalen. Hij is in februari dit jaar uit huis gezet, waarna nooit meer iemand iets heeft vernomen. Niet traceerbaar via politie, niet via moeder. Wordt nu getraceerd via gemeentelijke basisadministratie. Nu, aan het eind van de pilot, is het niet gelukt om deze persoon te achterhalen. Bleven over: 7 dossiers, die hebben geleid tot een opname in VRINT.
II. 2 Onorthodoxe benadering Met de meesten is het heel moeilijk geweest om in contact te komen. Veel cliënten gaven meerdere malen niet thuis of deden niet open. In drie gevallen was hun deurbel kapot. In alle drie gevallen werd er na drie pogingen (op verschillende dagen en tijden) uiteindelijk open gedaan door een andere persoon (huisbaas, familielid, partner). In twee gevallen is aan deze andere persoon kort meegedeeld wie men zocht en waarom, behalve aan de huisbaas. In het team is toen besloten om vanaf oktober de huisbezoeken zoveel mogelijk te laten plaatsvinden door een mannelijke én een vrouwelijke medewerker. Achteraf blijkt dat dat er in de praktijk nauwelijks van gekomen is. Het is ook niet nodig gebleken, op een cliënt na. Die cliënt bleek dermate vrouwonvriendelijk, dat besloten is altijd met een mannelijke en een vrouwelijke medewerker te opereren, ook naar externe contacten, zeker wanneer het vrouwen betreft.
16
Project “vroegtijdige
interventie”
De vraag was of we bij de weigeraars, de moeilijk bereikbaren, en de mensen die ogenschijnlijk alles op orde hadden, toch dieper zouden gaan spitten. Vanaf dat moment is besloten om de doelgroep vanuit de projectgroep onorthodoxer te gaan benaderen. Dat betekent: nadrukkelijker volhouden, benaderen via werkgevers, huisartsen, wijkagent. Achteraf kan geconstateerd worden dat er geen vaste lijn te geven is hoe je cliënten in begeleiding moet krijgen. Je moet elk dossier apart bekijken. Kom je niet verder, dan overleg je met elkaar wat zou moeten, waarna actie. Zo is het voorgekomen dat een persoon na twee maanden alsnog uit zichzelf contact zocht, op grond van de eerste brief, waar er eerder geen enkele ingang was. Alle 7 cliënten zijn uiteindelijk allemaal in traject genomen. Niemand bleek in een onderdrukte situatie te zitten. Wel zijn veel cliënten schuw, een enkele keer was er gewoon sprake van toevallig elkaar mislopen. Na alle dossiers van cliënten die benaderd zijn door (herhaald) aan te bellen, is duidelijk aan het worden dat deze benaderingswijze wel werkt, maar niet altijd. Aanbellen moet in ieder geval op verschillende tijden, soms moet je telefonisch vooraankondigen en dan bellen, soms moet je later een brief sturen. Het duurt steeds enkele weken voordat je de cliënt te pakken krijgt.
II. 3 Doorstroom Het blijkt dat er gemiddeld drie maanden nodig is om cliënten in traject te krijgen en met het zorgplan aan de gang te gaan. Na verloop van enkele maanden stabiliseerde de begeleiding. De eerste maanden vragen erg veel tijd, zeker wanneer alles nieuw is. In januari kwam er ruimte voor nieuwe cliënten. Het heeft even geduurd voor ze gevonden waren. In februari zijn twee nieuwe dossiers toegevoegd, in maart nog een. Inmiddels was wel duidelijk geworden hoe je VRINT cliënten moet benaderen: door middel van persoonlijk contact. Wanneer dat niet lukt, na herhaalde pogingen van soms enkele weken, op allerlei tijden, helpt het soms om een brief te schrijven. Bij de in februari ingevoegde cliënten is ervoor gekozen om deze mensen direct persoonlijk te benaderen, geen brieven. Aanbellen, liefst met zijn tweeën. Daarna vertrouwen winnen. Zodra duidelijk is met wat voor een cliënt je te maken hebt, kan de cliënt door één medewerker in begeleiding genomen worden.
II. 4 Een profiel van de dossiers Er waren tijdens de periode van de pilot dus 8 dossiers. 6 Cliënten met wie een actief traject is ontstaan. 1 Persoon met wie geen of een minder intensief traject wordt gevolgd, zonder zorgplan (nummer 5 hieronder). Van een persoon is een dossier aangelegd, maar cliënt was onvindbaar (nummer 8 hieronder). Voor de informatie is hij toch gemeld. Nummer 5 en 8 zijn in februari en maart verruild voor drie nieuwe dossiers.
Project “vroegtijdige
interventie”
17
Hier volgt een korte beschrijving van de problematiek. Alle VRINT cliënten blijken mannen te zijn. Aanvankelijk zat er bij de shortlist ook een vrouw, maar die had geen zorgplan nodig.
1.
meneer
A
Meneer op straat gezet door partner. Was bij een van de medewerkers bekend uit vroegere dakloosheid. Geen alternatief verblijf. Alcoholverslaving, redelijk onder controle. Onregelmatige werktijden, geen huisvesting, niet verzekerd, flinke schulden, bedenkelijke vrienden. De vraag is: hoe krijg je dit leven op de rit. Financiën en huisvesting moesten eerst op orde. Via het netwerk is een tijdelijke crisiswoning gevonden, binnen een onderdeel van IrisZorg. Van daaruit via bijzondere bemiddeling een woning gezocht en gevonden. Tegelijk aanpak schulden. Afbetalingsregeling getroffen. Is moeilijk voor (ex)verslaafden. Bureaucratie doorbreken, dan wel oplosbaar. Gemeente is vaak een van de belangrijkste schuldeisers. In dit geval absurd hoge afbetaalverplichting, die uit geen enkele uitkering betaald kon worden. Is door VRINT regeling voor getroffen. Bezig met laatste afbetaling. Machtiging getroffen met IrisZorg en VRINT. Laat zijn geld door Iriszorg beheren. Is nu een ander mens. Verzorgt zich, is vrolijk, werkt met regelmaat, praat over de toekomst. Is successtory van VRINT. Zijn we klaar? Bijna. Hij moet nog een betrouwbare vriendenkring opbouwen. Vrienden van nu zitten nog te dicht in het verslavingscircuit. We brengen een keer per week een bezoekje. Dit kun je niet aan een ander overdragen. Hij heeft nog een schuld bij justitie, wegens achterstallige boetes (uit ’97). Is bang in de gevangenis te komen. Raakt dan zijn baan kwijt. En eigenlijk alles. Voorbeeld van hoe kwetsbaar VRINT cliënten blijven. Hulp en nazorg zijn belangrijk, evenals vertrouwen, en een langdurige backoffice, waarop je kunt terugvallen.
2.
meneer
B
Was onbereikbaar. Uiteindelijk, na weken zoeken en navragen, werd hij in een oud dossier aangetroffen. Bij zijn huisarts nauwelijks bekend. Bleek werk te hebben. Via zijn werkgever, die zich ook grote zorgen maakte, in contact gekomen, dat hij aanvankelijk sterk afhield. Eenmaal in gesprek bleek de ban gebroken. Zwakke persoonlijkheid. Verder speurwerk leverde op dat hij al bekend was geweest bij (forensische) psychiatrische hulpverlening. Getest met zeer laag IQ. Blijkt zijn post niet te kunnen lezen en geen sociale verplichtingen te kunnen nakomen. Is eerder klant geweest bij MEE. Drinkt gevaarlijk veel. Is zeer beïnvloedbaar. Kan in zijn onderhoud voorzien, maar dat gaat een keer fout. Acties: vertrouwen gewonnen, helpen met post, met schulden. Belastingdienst is grootste schuldeiser. Is
18
Project “vroegtijdige
interventie”
nu onder bewindvoering. Wordt opnieuw voorgedragen bij MEE. Risico dat hij weer te vroeg wordt losgelaten. Zit eigenlijk pas kort in VRINT. Wat gebeurt er als VRINT er niet zou zijn? Dan is hij afhankelijk van familie, die hem wel wat helpt. Is kwetsbaar, laat zijn leven door anderen leiden. Zonder vangnet komt hij met een verslavingsprobleem (drank) in de goot. Verliest contact met zijn zoon. Nu is er wel weer wat contact met zijn ex. VRINT begeleidt hem, en moet nog verder tot het juiste vervolg is gevonden.
3.
meneer
C
Een man, sterk sociaal netwerk, ook vangnet. Aanvankelijk afhoudend. Redelijke omgeving. Hoge schuld, niet oplosbaar, zwaar gebruikend, ook veel blowen met hoge kosten. Gezin met een jong kind. Loonbeslag. Onduidelijk verleden met justitie. VRINT komt als geroepen, na eerste terughoudendheid. Aanpak is in de goede volgorde gezet. Eerst afkicken, dan schulden aanpakken, dan sociaal netwerk. Motivatie tot afkicken was dubieus, bovendien werkte de wachtlijst van de kliniek demotiverend. De eigen kliniek was vol, particuliere klinieken doen geen zaken met zorgverzekeraars. Na veel bureaucratie uiteindelijk opname in eigen verslavingskliniek. Daar twee keer uitgestapt. Hanteert eigen regels. Is nu onder ambulante behandeling. Lijkt goed te gaan, vooralsnog. Gestart met begeleiding thuissituatie. Relatie dreigde van meet af aan verstoord te worden, ook met familie. Is ook fout gegaan. Thans uit elkaar. Familie wordt schuldeiser. Permanent vluchtgedrag. Gaat weer aan de drugs? Staat inmiddels op medicatie (psychofarmaca), werkt goed. Nodig: verder onderzoek, vooral psychisch en / of psychiatrisch. Financieel: uitkering loopt nu. Vraagt om zorgvuldig volgen en begeleiden. Is cliënt die door VRINT waarschijnlijk niet geholpen kan worden. Wat als er geen VRINT was: dan aan de coke, en toenemend crimineel gedrag. Familie trekt handen er van af. Woont nu bij bekenden in een andere stad. Raakt uit beeld. Het is een echte VRINT cliënt, maar hoe het verder moet is niet duidelijk. Probleem zou zich kunnen verleggen naar een andere stad. Is nog geen beleid op gemaakt.
4.
meneer
D
Onbereikbaar, de eerste weken. Vooraankondiging per brief. Nooit thuis. Geprobeerd te traceren via woningcorporatie, stond bekend bij NIM (Nijmeegs Maatschappelijk Werk), huurschuld. Brief gestuurd met datum en tijd. Niet open. Belde zelf drie weken later met verzoek om langs te komen. Toch niet thuis. Heeft uiteindelijk sms gestuurd om hulp. Later ingetrokken, maar nog later toch weer opnieuw sms. Een verwarde man, veel verhalen door elkaar. Problemen in kaart gebracht buiten hem om, via NIM, corporatie en bemiddelaar. Profiel: hoge schulden, ook huurschulden, achterstand in alle vaste lasten, aanmaningen, verleden in de jeugdzorg. Heeft wel een vak, kan het maar een dag bij dezelfde baas volhouden. Acties: eerst aanpak financiën, later psychisch beeld duidelijk krijgen. Is akkoord gegaan met (vrijwillig)
Project “vroegtijdige
interventie”
19
budgetbeheer bij IrisZorg. Moet begeleid worden, intimideert vrouwen. Doen samen boodschappen met hem, kan geen maat houden. Heeft ook drankprobleem. Zijn leven wordt nu door VRINT beter geordend. Zetten plannen met hem samen op papier. Huisuitzetting voorlopig geparkeerd, zolang hij huur betaalt. Het is een echte VRINT klant, maar het beeld is nog niet af. Als er geen VRINT was gekomen, dan zou hij dakloos zijn geworden, zou meer zijn gaan drinken, misschien klant van het MFC, misschien sociaal pension.
5.
meneer
E
Een oudere man, gokverslaafd en schulden. Werkte mee aan VRINT. Bleek zelden bezoek te krijgen, in 2006 twee keer, waarvan VRINT de tweede bezoeker was. Blijft een contactarme man, die zich wel zal redden. Geen VRINT cliënt, wel eenzaam. Uitgebreid onderzoek gedaan of de man in kwestie alles op de rit had. Er blijken geen schulden, en verder weet niemand iets van hem. De vraag doet zich voor of je je om deze man zorgen moet maken. Dossier toch afgesloten.
6.
meneer
F
Reageerde direct op de brief, die hem vanuit VRINT werd toegezonden. Wel argwanend, heeft aversie tegen de zorg. Sindsdien wekelijks contact. Blijkt een man te zijn die zich voor zijn verslaving tot een christelijke kliniek heeft gewend. Daar heeft hij zijn verslaving onder controle gekregen. Werkt op een gesubsidieerde werkplek. Heeft geen concrete zorgvraag, maar er zijn vermoedens van psychiatrische verschijnselen. Laat weinig toe, alleen oppervlakkig bezoek. Overweegt in te treden in een katholieke kloosterorde. De vraag is wanneer hij daar wordt toegelaten, dan wel niet te handhaven is. Naar de zuivere definitie van VRINT is dit geen klant. Maar het is toch nodig om deze man op een andere manier te blijven volgen. Hij kan zomaar over het randje gaan (gestoord), en dan krijg je hem niet meer in zorg. Hier doet zich ook de vraag voor wat het kost om zo’n persoon op afstand te volgen (een uur in de week?) en wat het oplevert in verhouding tot doorgedraaid gedrag. Samenwerking gezocht met straatpastoraat. Zij zijn bereid hem over te nemen, indien gewenst.
7.
meneer
G
Heeft na meerdere malen aanbellen en ingesproken te zijn op voicemail, uiteindelijk gereageerd op schriftelijke oproep om contact. Gaat om een Aziatische man, problemen met schuldhulpverlening. Zegt cannabisgebruik en gokverslaving onder controle te hebben, sinds hij werkt. Heeft VRINT toegelaten. Probleem blijkt te zijn dat hij eerder uit de WSNP is geweerd, omdat hij niet naar de rechtbank wilde (cultuurprobleem, vluchtelingenstatus). Praat slecht Nederlands, praat niet over zijn verleden. Zorgplan opgesteld, opnieuw naar de rechtbank met begeleiding van VRINT. Nederlandse taalcursus aangevraagd, isolement proberen te doorbreken. Heeft wekelijks contact met sociale dienst. Verdient soms net te veel voor een uitkering, dan weer niet. Is niet in staat aan de regels te voldoen, snapt het niet, maakt er een rommeltje van. Kan niet omgaan met de Nederlandse bureaucratie. VRINT vult nu zijn formulieren in, sociale dienst, Cadans, ziekteverzekeraar, UWV.
20
Project “vroegtijdige
interventie”
De man is niet in staat om WW aan te vragen. Dit moet tegenwoordig digitaal, er is geen loket meer. Daarvoor een digicode nodig, via internet. Deze man zal zonder hulp geen sociaal vangnet krijgen, inkomen kwijtraken, huurschulden krijgen en op straat komen. Een slachtoffer van zowel zijn gebrekkig vermogen als van de Nederlandse bureaucratie. Het lukt VRINT al bijna niet om alle formulieren op de juiste plek aan te vragen. Zou eigenlijk aan reguliere hulpverlening overgedragen kunnen worden. Hij heeft een behulpzame buurman nodig. Doelstelling; contacten leren leggen, bijvoorbeeld via de taalcursus. Is nog niet afgesloten. Schulden bedragen nog ongeveer € 6000,-. Is te verhelpen. Afbetalingsafspraken gemaakt. Over een jaar hebben we hem schuldenvrij. Zonder VRINT zou deze man de maatschappij veel geld kosten vanwege onze ingewikkelde regelgeving en bureaucratie. Hij zou dakloos geworden zijn, en ondergedoken zijn.
8.
meneer
H
Een extreme zorgmijder. VRINT heeft hem een keer gesproken, op grond van financiële situatie. Daarna onbereikbaar, onvindbaar. Geprobeerd via pleegmoeder, oma. Zien ook dat er hulp nodig is. Maar nu worden alle contacten afgehouden. Er wordt nooit meer opengedaan. Wijkagent kent hem niet. De vraag is of je hier iets mee moet. Kennelijk geen maatschappelijk probleem, waarschijnlijk wel schulden. Is eerder uit huis gezet. Jeugdzorgverleden, verslaafde ouders. Heeft inkomen via arbeid, maar niet bekend of dit klusjes zijn of netjes ingeschreven. Is een zorgwekkend geval, waarvan VRINT nog steeds zoekende is hoe je hier toe doordringt.
9.
en
10
meneer
I
en
J
Deze heren zijn recent toegevoegd. Het gaat om mensen die door de Voordeur van de Polikliniek zijn aangemeld omdat ze al een tijdje buiten beeld zijn (een half jaar). Korter dan volgens de eerste definitie, maar wel zorgwekkend. Daarmee verschuift de positie van VRINT naar een soort interventieproject voor moeilijke klanten, die zich niet meer laten zien. (no-show). Toch twee duidelijke VRINT klanten. Een meneer is medicijnverslaafd, de andere alcoholverslaafd. Beiden hebben meerdere problemen op meerdere leefgebieden.
11.
meneer
K
Een veelpleger. Komt uit de justitiële verslavingszorg. Alle kenmerken van een VRINT cliënt. Leidt tot een nieuwe doelgroep van VRINT. Kan niet meer in dit verslag worden opgenomen.
Project “vroegtijdige
interventie”
21
II. 5 Resultaat afgemeten naar voorgenomen criteria uit I.5 In deel I.5 zijn vijf criteria opgenomen die tellen voor meting van resultaat. Dit zijn: 1. Cliënt is benaderbaar gebleken, 2. Cliënt is gestabiliseerd, 3. Start rehabilitatie. Hiervan is sprake als er een zorgplan is. 4. Met cliënt wordt gewerkt aan het realiseren van meerdere doelstellingen (leefgebieden) uit het zorgplan. Verslavingsregulering is er altijd een van. 5. Het kunnen ingrijpen in sociale verbanden. Getalsmatig is dit het resultaat: Gestart met 11 dossiers, 1 niet getraceerd. Benaderbaar: 10 dossiers. Gestabiliseerd: 9 dossiers. Gestart met rehabilitatie: 8 dossiers, waarvan een afgesloten, een open zonder zorgplan. Zorgplan: 6 dossiers. Ingrijpen in sociale verbanden: 4 dossiers, 1 als doelstelling. Toegevoegd: 3 dossiers. Resultaat per maart 2007: voor 6 mensen is VRINT een zekere redding, 1 blijft op afstand in dossier, 3 zijn toegevoegd. Totaal 10 cliënten. Naar 1 wordt nog gespeurd. Uit alle dossiers bleek dat Financiën bij iedereen zorggebied één was Wonen bij de meeste mensen een leefgebied is, waar de hulpverlening (in combinatie met financiën) snel mee bezig gaat. In bijna alle gevallen psychosociale vraagstukken door de hulpverlening worden opgepakt Daarna pas komt verslaving, daarna relaties, in combinatie. Na drie maanden is er resultaat geboekt op de leefgebieden “schulden” en “wonen”, de andere leefgebieden vragen langere tijd.
Conclusies
uit deel
II
In de casuïstiek vallen enkele algemene zaken op, los van de eigenheid van elk dossier. In de opdracht is aangegeven dat de doelgroep zou zijn: “zorgmijdend, maar nog niet zorgwekkend”. Duidelijk is echter geworden dat het in VRINT gaat om zowel zorgmijdende als ook zorgwekkende cliënten. Want zorgwekkend zijn ze zeker, alleen niet in termen van overlast. Het zijn
22
Project “vroegtijdige
interventie”
stille contactarme mensen, die ongemerkt in een uitzichtloze situatie kunnen belanden of al zijn beland. Van bijna alle cliënten is duidelijk dat ze dankbaar gebruik maken van de aangeboden bemoeienis van VRINT. Het heeft veel moeite gekost om door hun aanvankelijke terughoudendheid heen te breken. Doorzetten en blijven aanbellen zijn nodig. Gewone hulpverlenersmentaliteit werkt niet. Sommigen komen zelf naar spreekuren, de meeste moet je thuis of op het werk opzoeken. Materiële hulpverlening is een belangrijke factor bij de aanpak van meervoudige problematiek. Deskundigheid op dit terrein en gedegen kennis van de sociale kaart zijn aanvankelijk onvoldoende bij de uitvoerend medewerkers aanwezig, maar er is een inhaalslag gemaakt. Schulden en wonen zijn de twee leefgebieden waarop de hulpverlening zich het meest direct moet richten. Het is belangrijk dat VRINT medewerkers beschikken over “nabije hulpmiddelen”. Budgetbeheer en schuldhulpverlening zijn hiervan belangrijke voorbeelden. Deze specifieke kennis is (met behulp van een projectsubsidie van de Provincie Gelderland) beschikbaar binnen IrisZorg, op dezelfde verdieping. Dat soort korte lijntjes werkt zeer goed. En snel. Vooral dat laatste is belangrijk. Het hebben van een verslaving is voorwaarde geweest. Het kan ook opgaan voor wie een ander probleem urgent is (huisuitzetting, schulden). Duidelijk is wel dat mensen met problemen dikwijls vervallen in verslavingsgedrag. Alle cliënten, ook zij die verslaafd zijn geweest of verslaving onder controle hebben, lopen het risico weer af te glijden tot verslavingsgedrag en verloedering. Er is niet één onorthodoxe methode. De methode is: wees bij elk geval doortastend, creatief en houdt vol. Positief tot nu toe is dat cliënten weer vertrouwen krijgen in de hulpverlening, ook al willen ze of hoeven ze er geen beroep op te doen. Dat komt door de zeer persoonlijke benadering van de medewerkers van VRINT, en de veelheid aan problemen die worden opgepakt. We houden de cliënt vast; niemand wordt (voorlopig) doorverwezen naar een ander. Niet de cliënten blijken in veel gevallen het grootste probleem te zijn, maar hun onmacht om met onze bureaucratie om te gaan. Niet dat de bureaucratie de oorzaak is, maar wel de belemmering om er weer uit te komen. Dat verwijt valt vooral te maken naar de diverse uitkeringsinstanties (zoals sociale dienst, belastingdienst, UWV), en naar de hulpverleners, waaronder de eigen kliniek. Alleen doortastendheid en omzeilen van officiële kanalen leidt tot resultaat. Via de gewone weg lukt het VRINT medewerkers niet om zaken te regelen voor de cliënten, laat staan dat de cliënten dat zelf kunnen.
Aanbeveling; VRINT voorziet in een grote behoefte. Het verdient aanbeveling om er een aparte professionaliteit van te maken. Hierover zullen in de loop van dit rapport aanbevelingen gedaan worden.
Project “vroegtijdige
interventie”
23
3 - III Verslag
van het project
Deel III de methodiekdoelstelling
Het effect voor de methode: werkt VRINT? Dit deel is bedoeld voor de methodische doelstelling van het project. Dit valt niet los te zien van het vorige deel, waarin feitelijk de realisatie van de methodiek al is aangetoond.
III. 1 Ethische uitgangspunten Tijdens het project deden zich ethische vragen voor ten aanzien van bepaalde zorgmijders. Er waren er met wie het duidelijk niet goed ging, maar die geen hulp wilden. Ze leefden van een uitkering, en leverden geen overlast op. Er waren er ook die geen bemoeienis wilden. VRINT kwam niet verder met deze mensen. Wat moet je hier nog verder mee, als er geen maatschappelijk probleem is, en als mensen niet willen? Maar anderzijds: VRINT is er niet in de eerste plaats voor om overlastproblemen aan te pakken. Het dient juist preventief te zijn. Het ging toch ook om het tegengaan van verloedering? Omdat persoonlijke problemen ook kunnen uitgroeien tot maatschappelijke problemen, is VRINT opgezet. Is daarom het binnendringen in de persoonlijke leefsfeer van anderen, die kennelijk grote problemen hebben, toegestaan? Drang of dwang is een ethische vraag, die voortdurend bij VRINT speelt. Al voor de start moesten enkele ethische uitgangspunten gekozen worden. Gekozen is, na uitgebreid teamoverleg, om zo min mogelijk in te breken in de leefsfeer van cliënten, en zoveel mogelijk ernaast te gaan staan, samen op te trekken. We zien het project als een vorm van outreachende hulpverlening, door weliswaar door te zetten, maar ook door vertrouwen te winnen. Het winnen van vertrouwen is uiteindelijk heel belangrijk gebleken. De selectie vond plaats uit de klanten die eerder niet meer zijn komen opdagen bij de ambulante hulpverlening van IrisZorg, een tot twee jaar geleden. Gebleken is dat er vaak onbenullige oorzaken waren, waarom veel cliënten na dat eerste contact niet meer zijn komen opdagen (meestal omdat er iets fout ging in de vervolgafspraak, ook vanuit IrisZorg zelf). Het is voor die cliënten maar goed dat er geen agressieve benaderingswijze is gekozen. Cliënten zijn schuw; slechts een enkeling bleek onbenaderbaar. Ze zijn in tweede instantie bijna allemaal gelukkig dat er iemand langs is gekomen, al kost het hen moeite om open te doen en iemand binnen te laten. “Ingebroken” is er wel eens, in het geval van benadering via de werkgever, en natuurlijk ook door langer aan te dringen dan men toestond, maar er zijn nergens dwangmaatregelen getroffen. Uiteindelijk is van twee cliënten de vraag of je dwang moet gebruiken. Het gaat om de hoogopgeleide man die alle contacten afhoudt, en de man die naar een andere stad is vertrokken, en nog niet uitbehandeld is. Het project is hieromtrent nog niet klaar.
24
Project “vroegtijdige
interventie”
Dwang blijkt geen juiste insteek bij alle andere benaderbare cliënten. Er zijn echter ook cliënten met een mooi verhaal. Geloof je de cliënten, die zeggen geen problemen te hebben? Diverse cliënten gaven van meet af aan dat het inmiddels goed met ze gaat. Eerder, bij eerdere intakes van IrisZorg, is gebleken dat sommige cliënten wel makkelijk zeggen dat het goed gaat, maar tevens weet je dat cliënten de neiging hebben mooi weer te spelen. De vraag doet zich dus steeds weer voor of je een soort schaduwonderzoek mag doen, bijvoorbeeld bij de buurt, of huisarts, GKB e.d., of een cliënt zijn leven wel echt op de rails heeft, of niet. De ethische vragen zijn dus: mag een individu die zegt niet geholpen te willen worden, tegen zijn zin “geholpen” worden? Besloten is om per cliënt een unieke benaderingswijze te kiezen. Met de meeste kwam het uiteindelijk tot normaal, zelfs vertrouwd contact. Bij andere heeft antecedentenonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld via werkgever, via huisarts, via familie, via sociale dienst. Het zijn allemaal vormen om meer van de cliënt te weten te komen.
III. 2 Benaderingswijze Het gaat bij VRINT, zo blijkt, om drie soorten contacten: de groep die zijn leven (redelijk) op orde heeft, en de groep bij wie interventies (dringend) gewenst zijn de groep die na interventie van VRINT zijn leven weer redelijk op orde heeft. Lid van de eerste doelgroep ben je als er geen aanwijzingen zijn van opvallende problemen die niet zelf opgelost kunnen worden, of problemen die zich maar op een leefgebied afspelen, en waarvoor reguliere hulp ingezet kan worden. Voor deze groep luidt de aanbeveling om met hen een sluimerend contact te blijven houden. Dit contact blijft bestaan, in een lage frequentie, met een slapend dossier. In feite dus bedoeld om mensen voorzichtig in controle te houden. Het is goed dat VRINT een permanent bereikbare post wordt, waar deze mensen een beroep op kunnen doen, wanneer ze toch weer last krijgen van hun verslaving, en niet bij de “gewone” hulpverlening durven aankloppen.
Project “vroegtijdige
interventie”
25
Bij de tweede groep, de “kerngroep’ ontwikkelt zich de methodiek van een specifieke, zelfs specialistische vorm van hulpverlening. Deze hulpverlening speelt op meerdere levensgebieden. Conform de piramide van Maslov wordt er eerst geholpen waar de nood het hoogst is: meestal schulden en / of huisvestingsproblemen. Daarnaast en daarna spelen verslavingsproblemen en problemen met het sociale netwerk een grote rol. Ook problemen in het maatschappelijk verkeer. Maar zij kunnen niet worden aangepakt als niet eerst het materiële leven van de cliënt op orde is. Er heeft zich inmiddels een duidelijke VRINT methodiek ontwikkeld (zie hierna III.6). Er is nog een derde doelgroep ontstaan, die tevoren niet bedacht was. VRINT is niet alleen uitvoerend (onorthodox, bemoeizorg), maar heeft ook een bewaak- en nazorgfunctie. Cliënten, ook van wie het dossier al snel kan worden gesloten, hebben aangegeven geen bezwaar te hebben dat er na een jaar nog eens contact wordt opgenomen. Enkele cliënten hebben aangegeven het heel prettig te vinden dat er contact is opgenomen, ondanks dat men zelf eerder niet meer was komen opdagen. “Het had ook anders kunnen gaan”, en sommigen weten van zichzelf dat ze weer in de fout kunnen gaan. Er zijn ook, na een half jaar, VRINT cliënten, met wie het nu goed gaat, en die wellicht op korte termijn overgedragen kunnen worden. Maar hun toestand is wankel. Terugval kan snel plaatsvinden, soms door eigen toedoen, soms door onze ingewikkelde regels (bureaucratie). Voor hen is nazorg onmisbaar. Het dossier moet beschikbaar blijven. Nodig: continuïteit van VRINT met dossiervorming en periodiek contact c.q. schaduwonderzoek.
III. 3 Onvermogen In het project hebben we een fenomeen ontdekt, waar relatief weinig aandacht aan is geschonken. Gebleken is dat alle cliënten eerder bij de hulpverlening hebben aangeklopt (dit was immers een selectiecriterium). Zij werden niet begrepen. Hulpverleners benaderen problemen namelijk vanuit hun eigen vakdiscipline, dus het hebben van een verslavingsprobleem, en niet meer dan dat. Of het hebben van een schuldenprobleem, en niet meer dan dat. Of het hebben van een psychiatrische hulpvraag, en niet meer dan dat. Er is bij specialistische hulpverleners geen bekendheid met benadering van een veelheid aan (altijd samenhangende) problemen. Cliënten hebben een lage intelligente, én schulden, én zijn verslaafd, én lopen kapot op de bureaucratie. Maar deze cliënten komen ogenschijnlijk alleen maar voor óf verslaving, óf schulden, et cetera. De VRINT cliënten zijn onvermogend om hun probleem c.q. problemen te definiëren. De hulpverleners kunnen meerdere problemen niet aan, onderkennen de juiste hulpvraag niet. De cliënten zijn dus “onhandelbaar”, en haken af of worden afgewezen.
III. 4 Samenwerking met zorgverleners en instanties VRINT benadert de cliënten vanuit een samenhang van problemen, en volgens het principe van de piramide
26
Project “vroegtijdige
interventie”
van Maslov: beginnen bij de meest basale noden van de mensen. Samenwerking met andere hulpverleners is daarvoor nodig, maar wel op het juiste moment. In het team is dikwijls gesproken over de toegang tot andere hulpverleners. Dat ging zelden via hun voordeur. In VRINT hadden we het voordeel van een leidinggevende, die recent nog werkzaam was bij Arcuris, de organisatie voor maatschappelijke opvang. Zij weet vanuit haar vroegere functie de weg te vinden bij crisisplaatsingen. Dat helpt, is zelfs onmisbaar. In sommige gevallen moesten we autoriteit inschakelen, de directeur dus. Gebleken is dat je mensen moet kennen. Conclusie: netwerken zijn onmisbaar, op verschillende organisatorische niveaus. Hoe kom je aan informatie, anders dan van de cliënt? In de praktijk bleken de volgende bronnen van belang te zijn: woningcorporaties, huisartsen, buren en familie, politie, gemeentelijke basisadministratie, wijkmanagement, andere zorginstellingen. Ook van belang zijn GKB en sociale dienst. Niet iedereen zal en kan informatie verstrekken. De ervaringen zijn, dat na aanvankelijke (vaak procedurele) bezwaren, de samenwerking inmiddels goed loopt. Maar je moet wel je netwerk hebben. Via de gemeente is informatie over cliënten te verkrijgen. Wanneer er een contactpersoon op de hoogte is van VRINT (zoals bij de sociale dienst het geval is), is dat een goede ingang, ook naar andere gemeentelijke bronnen. Ontbreekt zo’n contactpersoon, dan kom je niet verder. Informatie inwinnen bij huisartsen blijkt een zeer werkbare ingang op te leveren. Alle benaderde huiartsen werkten zonder problemen mee, met inachtneming van hun beroepsgeheim. Woningcorporaties hebben een centraal overleg. Is goed toegankelijk, ook individuele corporaties. Conclusie: VRINT heeft tijd nodig om een naam op te bouwen. Het kan een begrip worden in Nijmegen als een nieuwe vorm van brede, outreachende en onorthodoxe hulpverlening. Het is vooral doordringen, en daarna integrale hulpverlening toepassen.
III. 5 Vastleggen gegevens Het registreren heeft nog niet in een registratiesysteem plaatsgevonden. In ontwikkeling is de digitale registratie. De vraag is of USER, het officiële registratiesysteem van IrisZorg voor de klinische zorg, voor de werkers wel handig is. Anderzijds: de registratie (dus aanmelden bij de nodige instanties) ten behoeve van indicaties bij bijvoorbeeld zorgkantoor dient in USER plaats te vinden. Men moet dus wel iets in USER. Er kan ook gekozen worden voor Clever, het andere systeem in IrisZorg, bedoeld voor de maatschappelijke opvang. Voordeel van dat systeem is dat het aansluit bij de leefgebieden, waarmee het zorgplan is opgesteld. Registratie kan helpen om VRINT opnieuw in te schakelen, als men zich ooit weer voor hulp meldt. De signalering en digitale doormelding in geval van hernieuwde hulpvragen moeten nog goed ontwikkeld worden.
Project “vroegtijdige
interventie”
27
III. 6 VRINT als eigen methodiek Er ontstaat een langzamerhand duidelijk definieerbare methodiek. Deze is kortweg als volgt te omschrijven: Ontwerp een eigen en nieuwe deskundigheid. Heb kennis van algemeen maatschappelijk werk, psychiatrie, verslaving. Je bent bekend met licht verstandelijke beperkingen, je bent GGZ opgeleid, liefst ook opvoedingsdeskundige. Je weet van schuldhulpverlening en van huurschulden. Je hebt relaties met justitie en politie, met gezondheidszorg en woningcorporaties. Je legt contacten, maar schuwt het antecedentenonderzoek niet. Je durft door te pakken en creatief te zijn. Zorg voor ingangen bij uitkeringsinstanties en zorgverleners en zoek steeds naar andere zorgverleners. Wees niet bang om vertrouwen te verliezen waar dat nog niet is gewonnen. Zorg dat je in beeld bent en in beeld blijft, en neem alle papieren rompslomp voor de cliënt op je. Schuif voorlopig niets af, blijf bij de cliënt. Zo is er gewerkt, en zo heeft het absoluut resultaat opgeleverd. Maar we zijn nog niet klaar met de meeste mensen. De vraag blijft: wanneer laat je een cliënt los, wanneer draag je hem over, en aan wie.
Conclusies
uit deel
III
Er ontwikkelt zich een eigen methodiek die om een specialistische deskundigheid vraagt. Dit is de belangrijkste aanbeveling in dit rapport. Er zijn drie categorieën waar VRINT voor werkt, ook in de nazorg. Daarom moet VRINT een permanent bereikbare hulppost worden / blijven, ook wanneer een cliënt is overgedragen aan andere hulpverleners. VRINT heeft tijd nodig om een naam op te bouwen, en een begrip te worden in Nijmegen. VRINT is een schakel tussen onbekende cliënten en officiële zorgverleners c.q. overheidsinstanties. Positionering van VRINT is een onderwerp om, in geval van continuering, goed uit te werken. Samenwerking met andere instanties is erg persoonsgebonden, en afhankelijk van netwerken. VRINT is een eigen methodiek. Niet alleen naar de cliënten, maar ook naar de maatschappij, met haar regels en bureaucratie.
28
Project “vroegtijdige
interventie”
3 - IV Verslag Deel IV de pilotdoelstelling
(organisatie /
van het project
toepasbaarheid)
In dit deel komt de vraag aan de orde of VRINT ook voor anderen van toepassing kan zijn, de brede toepasbaarheid. We lichten er enkele organisatorische aspecten van het werk uit. Dit deel is vooral bedoeld voor instellingen, die lessen willen trekken uit VRINT, ten behoeve van het implementeren van een dergelijk project in hun eigen organisatie, of stad. Het mag duidelijk zijn dat VRINT resultaten oplevert. De vraag is aan de orde of VRINT de kwaliteit van de betrokken individuen en van de maatschappij vergroot. Gelet op de resultaten van de dossiers, al zijn het er maar weinig, kan de conclusie getrokken worden dat VRINT succesvol is. In Nijmegen zijn tenminste vijf mensen van ernstige verloedering afgehouden, misschien wel meer. Een resultaat dat vraagt om verdere professionalisering van het project. Andere steden zullen vergelijkbare probleemgevallen kennen. VRINT en de medewerkers kunnen, met onderbouwing van dit rapport, aanbevelingen doen aan andere belangstellenden. Ook daarvoor is nodig dat VRINT voor langere tijd goed georganiseerd wordt en blijft. Daarbij zijn enkele aspecten van belang: Waar worden projecten als VRINT gepositioneerd in de keten en in de stad? Waar ligt het werkgebied? Hoe groot tuig je een dergelijk project op?
IV. 1 Positionering Gebleken is dat verslaving geen eerste levensgebied is om cliënten mee te helpen. Wel is het een goede vindplaats gebleken: de verslaafden met vermijdende kenmerken. Wonen en schulden zijn belangrijkere leefgebieden. In Nijmegen is VRINT ondergebracht, als proefproject, bij IrisZorg. Bij IrisZorg had men de beschikking over hulpverlening op meerdere leefgebieden zoals verslavingszorg, crisisopvang, straathoekwerk, budgetbeheer, en het Vangnetteam (zorgwekkende zorgmijders). Dat is nog geen reden om VRINT daar te positioneren, maar het was wel makkelijk. Voor het positioneren van VRINT als gevestigde methodiek moeten we wellicht een onderscheid maken tussen vindplaats en uitvoering. Projecten als VRINT zouden in hun algemeenheid gepositioneerd moeten worden op een plek, waar ze niet worden opgezogen in protocollen en instituties.
Project “vroegtijdige
interventie”
29
Het onderdeel “vindplaats” zou ergens in het maatschappelijk veld gepositioneerd moeten worden, gekoppeld aan wijkagenten, bemoeizorgteams, straathoekwerk, woningcorporaties, en dergelijke. Gekoppeld aan professionals die multiproblematische huishoudens in beeld hebben, zoals casemanagers, gezinscoaches. Het vindplaatsbeleid vraagt om een gecoördineerd beleid. Samenwerking tussen instellingen is onvermijdelijk en noodzakelijk De uitvoering vraagt om een nieuwe, eigen professionaliteit. Over de positionering van de uitvoering worden aan het eind van dit rapport enkele opmerkingen gemaakt / aanbevelingen gedaan.
IV. 2 Het werkgebied VRINT is een nieuwe vorm van wat vroeger, in een andere maatschappij, was belegd bij het buurtmaatschappelijk werk, en / of de wijkagent. Maar dan met een veel bredere en zwaardere specialiteit. Namelijk indringen in de persoonlijke levenssfeer, ten gunste van cliënt én omgeving. Nabij zijn, met toegang tot corporaties, sociale dienst, en alles wat al eerder genoemd is. De maatschappij is veranderd. Zij is ingewikkelder, eenzamer, en bureaucratischer geworden. Nodig: nabij zijn, en direct hulp verlenen. Daarom zou VRINT gepositioneerd kunnen worden in de wijken. Een nieuw soort wijkwerkers met een brede expertise. Denkbaar is dat deze nieuwe expertise door IrisZorg wordt ontwikkeld, op grond van de opgedane ervaringen. IrisZorg als kenniscentrum dat de methodiek levert, en de organisatorische thuisbasis van deze wijkwerkers wordt. IrisZorg heeft een netwerkfunctie op vele terreinen. In andere steden zijn het misschien andere organisaties. Nodig zijn: centrale thuisbasis voor dossiers en overleg methodische begeleiding en casuïstiekbespreking decentraal outreachend werken, in samenwerking met woningcorporaties, diverse netwerken in de wijken, en de wijkagent.
IV. 3 eenvoudige organisatie Als je niet uitkijkt, wordt VRINT een (te) stevig aangekleed en opgetuigd project. De ervaring tot nu toe is dat je kunt volstaan met goede veldwerkers, met een beperkte aansturing, en met een budget voor een supervisor. Kijk uit voor het onnodig duur maken van de roosters. 24Uurs bereikbaarheid bleek niet nodig, en was onnodig duur. Hoewel niet alle cliëntcontacten overdraagbaar zijn aan teamleden, kon men elkaar meestal wel vervangen. Daarom: flexibele roosters, gebaseerd op een vast aantal cliënten dat je aankunt. Nodig is een evenredige verdeling van de caseload. Je moet zorgen dat iedere medewerker enkele nieuwe
30
Project “vroegtijdige
interventie”
(intensieve) contacten heeft, en enkele langer lopende, met een mindere intensiteit. Onze conclusie is dat je voor een medewerker met een 24uurs dienstverband uit mag gaan van caseload van 4 á 5 cliënten tegelijkertijd (lichte en zware). Bij een dienstverband van 16 uur mag je uitgaan van 3 á 4 cliënten. Grotere dienstverbanden worden afgeraden, omdat het wenselijk is dat medewerkers nog een andere taak hebben dan alleen VRINT (verfrissend).
Conclusies VRINT lijkt van toepassing te kunnen zijn overal waar groepen mensen afhaken van de hulpverlening. Dus elke stad van enige omvang kan VRINT toepassen. VRINT vraagt om een zorgvuldige positionering, binnen de zorgketen, maar niet binnen instituties. VRINT vraagt mogelijk om een werkwijze en werkgebied dicht bij de doelgroep, in ketenverband met wijknetwerken en wijkagenten. VRINT hoeft zelf geen bureaucratisch orgaan te zijn, maar eenvoudig in samenstelling, met flexibele inzet van medewerkers.
Project “vroegtijdige
interventie”
31
3 - V Verslag
van het project
Deel V de efficiency
Er rest nog een vraag: is VRINT efficiënt? Ofwel, is het economische verantwoord om deze vorm van zorg te ontwikkelen en te financieren?
V. 1 Kosten - baten Preventie is nooit te meten. Wat levert bijvoorbeeld de voorlichting over drugs op, over seksueel overdraagbare ziekten? Wat levert het op om psychotherapie te geven, en wat voorkomt het? Zo ook VRINT. Het zal moeilijk zijn om een goede financiële onderbouwing te geven, omdat VRINT preventie is én hulpverlening. We moeten de kosten van een project als VRINT inschatten, afgezet tegen de veronderstelde effecten. Een soort van kosten – baten analyse. Aan de kostenkant weten we inmiddels wat het project tot nu toe heeft gekost. Aan de batenkant moeten we uitgaan van veronderstellingen. Laten we aannemen dat van de helft van de 10 dossiers voorkomen is dat ze in een dure opnamevoorziening terecht komen. Dit komt ook overeen met de resultaatmeting uit II.5. Als voorbeeld van een opnamevoorziening nemen we een psychiatrische opname, een opname in de verslavingskliniek, opname in het MFC in Nijmegen (24uursvoorziening ernstig verslaafde daklozen), en opname in detentie. Een opname in psychiatrische kliniek kost gedurende een kwartaal: € 85.000,Een opname in een verslavingskliniek kost gedurende een kwartaal: € 60.000,En opname in het MFC is langdurig; op jaarbasis kost dat: € 100.000,Een verblijf in detentie kost gedurende drie maanden: ongeveer € 40.000,Wanneer cliënten uit dit soort voorzieningen gehouden worden levert dat gemiddeld per geval in de orde van grootte van € 50.000,- op. Misschien kunnen we zeggen dat we met VRINT tot nu toe de maatschappij 5 problemen ter grootte van samen € 250.000,- hebben bespaard, tegen een kostprijs van ongeveer € 110.000,- (hoewel: een cliënt heeft korte tijd vanuit VRINT in de kliniek gezeten). Op basis van de begroting van VRINT kunnen we stellen dat met een formatie van 60 uur veldwerkers en 12 uur leiding supervisie een formatie werkzaam is die 10 cliënten aankan. Nodig is ook een budget om een permanent bureau te kunnen draaien, vanwege nazorg en dossiervorming. De formatie kost ongeveer € 100.000,-, de bureaukosten zijn € 10.000,- Teruggerekend kost een traject VRINT per cliënt € 11.000,-. Voor dat bedrag worden ze een jaar in traject genomen, intensief begeleid en gedurende de rest van het
32
Project “vroegtijdige
interventie”
jaar afgebouwd en overgedragen, inclusief nazorg. Voor dat bedrag zou per cliënt met de gemeente of Zorgkantoor een VRINT-arrangement (traject) kunnen worden afgesloten Conclusie: hoewel het een fictieve berekening is met aannames die niet te verifiëren zijn, kun je zeggen dat wanneer je van de cliënten de helft uit zwaardere zorg weet te houden, dat tenminste het dubbele oplevert van wat het kost. Eenmaal geprofessionaliseerd kan een project als VRINT leiden tot een besparing van twee tot vier maal zijn kostprijs. Preventie is niet of nauwelijks meetbaar, maar lijkt altijd goedkoper. Nodig: wanneer er een goed screeningsmodel gebruikt wordt, voordat een cliënt bij VRINT wordt aangemeld, zul je bij voorbaat meer kans hebben de juiste cliënten voor VRINT aan te melden. Hoewel er ook dan afvallers zullen zijn, zou je mogen aannemen dat een groter deel dan de helft thuishoort bij VRINT, en dus tot succes zal leiden.
V. 2 Wie betaalt? Een nadeel van het Nederlandse bekostigingssysteem zijn de schotten in het zorgstelsel. Wanneer bijvoorbeeld de gemeente uit Wmo- of OGGZ-middelen tien trajecten VRINT inkoopt, kost dat de gemeente aanzienlijk veel. Wanneer een cliënt in een psychiatrische inrichting komt, of de gevangenis, kost dat de gemeente niets, maar komen de kosten ten laste van justitie of de AWBZ. Wie is bereid te betalen? Dit probleem is voor VRINT niet oplosbaar. De politiek zou hier aandacht aan moeten schenken.
V. 3 Niet meetbaar Als VRINT goed functioneert, is er een niet meetbaar gunstig effect op andere voorzieningen. Hoeveel kleine criminaliteit wordt voorkomen? Werkloosheidsuitkering? OGGZ inzet? Bemoeienis Vangnetteam?
Conclusies
uit deel
V
Hoewel niet met harde cijfers te onderbouwen bespaart de inkoop van trajecten in VRINT waar- schijnlijk meer dan het kost. VRINT kan als project worden gefinancierd, of via losse inkoop van trajecten. Een zorgvuldige screening vóór aanmelding zal tot een lager aantal uitvallers leiden. Het is nodig om een vast budget aan te houden voor het in stand houden van het bureau en de nazorg. Schotten tussen financieringsstelsels kunnen nadelig zijn voor VRINT.
Project “vroegtijdige
interventie”
33
4 Conclusies De conclusies zijn in het vorige hoofdstuk per deelgebied aangegeven. Bij wijze van samenvatting van dit rapport wordt hier een deel van de conclusies verzameld. Eindconclusies en opmerkingen in de volgende hoofdstukken. Hoofdconclusie: De stelling van de opdrachtgever, in de persoon van mevr. G. ter Horst, luidde: “als instellingen eerder en dwingender ingrijpen, voorkom je uitval”. Quod erat demonstrandum. Deze stelling is in het project bewezen: I
over de gevolgde werkwijze Geconcludeerd kan worden dat er geen uitgesproken definitie te geven is van de doelgroep. De gekozen definitie in de projectopdracht is redelijk dekkend, maar erg op verslaving gericht. Verslaving blijkt de hoofdrol gespeeld te hebben bij het selecteren van cliënten. Bij de hulpverlening is verslaving slechts een factor. Het hebben van een verslaving is voorwaarde geweest. Andere problemen zijn vaak urgenter (huisuitzetting, schulden). Duidelijk is wel dat mensen met andere problemen dikwijls vervallen in verslavingsgedrag. De lichtere cliënten (de gesloten dossiers en de dossiers die geen VRINT-klant bleken) geven aan dat ze het goed zouden vinden dat VRINT na een jaar nog eens zal informeren hoe het gaat. Er ontstaat een nazorgdoelstelling. Teamsamenwerking is noodzakelijk. Permanente en vrij frequente intervisie onder leiding van een supervisor is noodzakelijk. Externe begeleiding in varianten blijft wenselijk. Multidisciplinaire deskundigheid verspreid over het team is noodzakelijk,
II over de inhoud Wonen en schulden zijn de twee leefgebieden waarop de hulpverlening zich het meest direct moet richten. Van alle cliënten is duidelijk dat ze dankbaar gebruik maken van de aangeboden bemoeienis van VRINT. Het heeft veel moeite gekost om door hun aanvankelijke terughoudendheid heen te breken. Doorzetten en blijven aanbellen is nodig. Gewone hulpverlenersmentaliteit werkt niet. Sommigen komen zelf naar spreekuren, de meeste moet je thuis of op het werk opzoeken.
34
Project “vroegtijdige
interventie”
Alle cliënten, ook zij die verslaafd zijn geweest of verslaving onder controle hebben, lopen het risico weer af te glijden tot verslavingsgedrag en verloedering. Er is niet één onorthodoxe methode. Alleen doortastendheid en omzeilen van officiële kanalen leidt tot resultaat. Via de gewone weg lukt het VRINT medewerkers niet om zaken te regelen voor de cliënten, laat staan dat de cliënten dat zelf kunnen. Niet de cliënten blijken in veel gevallen het grootste probleem te zijn, maar hun onmacht om met onze bureaucratie om te gaan. Niet dat de bureaucratie de oorzaak is, maar wel de belemmering om er weer uit te komen. Dat verwijt valt vooral te maken naar de diverse uitkeringsinstanties (zoals sociale dienst, belastingdienst, UWV) maar ook naar de hulpverleners, waaronder de eigen kliniek. De werkzaamheden vragen een stevige professionaliteit, breder dan het geval is binnen het voor dit project samengestelde team. De aanloop van het project maakte dat er geen uitgebreide werving kon plaatsvinden. Voor andere VRINT – gelijke projecten is het aan te bevelen om een weloverwogen werving en selectie op te zetten. Materiële hulpverlening is een belangrijke factor bij de aanpak van meervoudige problematiek. Deskundigheid op dit terrein en gedegen kennis van de sociale kaart zijn vooralsnog onvoldoende aanwezig bij de uitvoerend medewerkers.
III over de methodiek Er ontwikkelt zich een eigen methodiek die om een specialistische deskundigheid vraagt. Dit leidt tot een belangrijke aanbeveling in dit rapport. Er zijn drie categorieën waar VRINT voor werkt, ook in de nazorg. Daarom moet VRINT een permanent bereikbare hulppost worden en blijven, ook wanneer een cliënt is overgedragen aan andere hulpverleners. VRINT heeft tijd nodig om een naam op te bouwen, en een begrip te worden in Nijmegen. VRINT is een schakel tussen enerzijds de officiële zorgverleners, en overheidsinstanties, en anderzijds de mensen die we niet kennen. Positionering is onderwerp van nader overleg. VRINT is een eigen methodiek. Niet alleen naar de cliënten, maar ook naar de maatschappij, met haar regels en bureaucratie.
IV pilot met een de bredere toepasbaarheid VRINT zou voor andere steden toepasbaar kunnen zijn, met inachtneming van de aanbevelingen uit dit rapport. VRINT vraagt om een nieuwe positionering, binnen de zorgketen, maar niet binnen instituties.
Project “vroegtijdige
interventie”
35
Elke organisatie zou als het ware zijn eigen VRINT moeten hebben, als vooruitgeschoven post, al dan niet in samenwerking met andere organisaties. VRINT vraagt mogelijk om een werkwijze en werkgebied dicht bij de doelgroep, in ketenverband met netwerken dichtbij de burgers, en met wijkagenten. VRINT hoeft zelf geen bureaucratisch orgaan te zijn, maar eenvoudig in samenstelling, met flexibele inzet van medewerkers.
V
36
over de effeciency Hoewel niet met harde cijfers te onderbouwen levert de inkoop van trajecten in VRINT waarschijnlijk meer op dan het kost. VRINT kan als project worden gefinancierd, of via losse inkoop van trajecten. Een zorgvuldige screening vóór aanmelding zal tot een lager aantal uitvallers leiden. Het is nodig om een vast budget aan te houden voor het in stand houden van het bureau en de nazorg. Schotten tussen financieringsstelsels kunnen nadelig zijn voor VRINT.
Project “vroegtijdige
interventie”
5 Enkele
algemene vraagstukken
VRINT is een methodiek, vanuit de verslavingszorg. De vraag is in hoeverre deze methodiek nog op andere doelgroepen van toepassing zou kunnen zijn, en dus voor verschillende soorten instellingen geschikt is. We hebben toch allemaal onze uitvallers? Gebleken is dat mensen met een hulpvraag daar aankloppen, waar hun probleem op dat moment aan de oppervlakte komt (verslaving, in ons geval). Het probleem gaat echter meestal niet primair over dat leefgebied; het was enkel de aanleiding om aan te kloppen. Maar ons soort cliënten blijken zelden in staat om zijn problemen te kunnen definiëren. Uit de longlist van ons project bleek dat het probleem achter het probleem niet werd herkend in de reguliere contacten. Is dat een gevolg van de schotten tussen de hulpverlenende instanties, de verschotting in de maatschappij? We zijn allemaal ergens goed in, gespecialiseerd en geprofessionaliseerd. Dat heeft geleid tot monopolisering van problemen, en daarmee wellicht tot een tunnelvisie. De vraag achter de vraag zien we niet meer, en integrale benadering bestaat niet meer. Instellingen moeten immers hun “productie” draaien? De vraag naar de relatie met de bureaucratie wordt onvermijdelijk. We hebben onze professie verbureaucratiseerd. Alleen al in de verslavingszorg hebben we te maken met AWBZ, DBC’s, CIZ, ZZP’s , ZIP’s, zorgregistratie, zorgverzekeraars. IrisZorg heeft naar schatting afspraken met 6 centrumgemeenten, 5 zorgkantoren, meerdere arrondissementen, 3 provincies, en vele gemeentelijke subsidies, allemaal met hun eigen regels en voorschriften. Het geldt ook voor de sociale diensten, CWI, sociale wetten, werkloosheidsuitkering per internet, belastingdienst, etc. Dit verhaal geldt ook voor de psychiatrie en de psychologie. Het geldt voor de werkers in budgetbeheer en inkomensbeheer. Een heel peloton medewerkers is bezig om alle voorschriften in kaart te brengen en bij te houden. Hoe kan een eenvoudige cliënt, met problemen, zijn probleem definiëren? Heeft de maatschappij met haar bureaucratie een deel van haar eigen burgers uitgeburgerd?
Project “vroegtijdige
interventie”
37
6 Aanbevelingen
en slot
Algemene aanbeveling Het is wenselijk om de methodiek die uit het project naar voren is gekomen, tot eigen professionaliteit en werkwijze te maken. Die “VRINT-methodiek” luidt als volgt: Ontwerp een nieuwe en eigen deskundigheid, met kennis van algemeen maatschappelijk werk, psychiatrie, en verslaving. De medewerker is bekend met licht verstandelijke beperkingen, is GGZ opgeleid, is liefst ook opvoedingsdeskundige. Heeft de beschikking over directe lijnen naar c.q. medewerking van schuldhulpverlening. Heeft relaties met justitie en politie, met gezondheidszorg en woningcorporaties. Legt gemakkelijk contacten, maar schuwt het antecedentenonderzoek niet. Durft door te pakken en creatief te zijn. Zorg voor ingangen bij uitkeringsinstanties en zorgverleners en zoek steeds naar andere zorgverleners. Wees niet bang om vertrouwen te verliezen waar dat nog niet is gewonnen. Zorg dat je in beeld bent en in beeld blijft, en neem alle papieren rompslomp voor de cliënt op je. Schuif voorlopig niets af, blijf bij de cliënt.
Andere aanbevelingen voor het vervolg Het verdient aanbeveling om een vindplaatsprocedure op te zetten, gekoppeld aan een eerste screening. Wie meldt aan, wie beoordeelt of een cliënt tot de doelgroep behoort? Waar vindt je cliënten? Verslaving is een goede ingang, maar hoeft niet persé. Niet alleen bij de verslavingszorg hebben we te maken met “no-show”. Behalve vindplaats en eerste screening is ook het beleggen van VRINT in het maatschappelijke krachtenveld van belang. Samenwerking en gezamenlijke aanpak is een open deur, maar daarom niet te verwerpen. Je moet het ook zoeken in schuldenproblematiek of woonlasten. Dus bij bureau bijzondere bemiddeling, of bij woningcorporaties, en hen bij de gezamenlijke aanpak betrekken. Heb je wettelijke kaders nodig om VRINT body te kunnen geven, en middelen om in te grijpen?
Slot Gebleken is dat VRINT in een behoefte voorziet, en in het half jaar van werkzaamheden enkele aanzienlijke resultaten heeft geboekt. Gebleken is dat cliënten niet zo zorgmijdend zijn als werd verondersteld. Gebleken is ook dat het soms onze eigen bureaucratie is, die bij onmachtige mensen kan leiden tot schulden, dakloosheid en verloedering. VRINT is een efficiënte en betaalbare methode, en vermoedelijk de prijs meer dan waard.
38
Project “vroegtijdige
interventie”
Er is een nieuwe methodiek nodig, met een eigen professie: de universele hulpverlener. Utopie? Is het mogelijk om hulpverleners te vormen, met een nieuwe attitude, uitgerust met een brede deskundigheid. Wellicht is hiervoor een nieuwe opleiding nodig, gebaseerd op de ervaringen, zoals in dit rapport beschreven. Iets voor IrisZorg en de Hogeschool Arnhem - Nijmegen? Allen die kennis hebben genomen van dit rapport, en er verder mee willen, bieden we aan om onze ervaringen uit te wisselen. VRINT is een pilot, waarvan wij het de moeite waard hebben gevonden om het te ontwikkelen. Hopelijk gaat het door, in welke vorm dan ook. Niet voor ons, maar voor de cliënten, met wie wij inmiddels iets hebben opgebouwd, dat kostbaar mag worden genoemd. 2 april 2007, Het team van VRINT
Project “vroegtijdige
interventie”
39
Bijlage
Brief
40
aankondiging eerste bezoek
Project “vroegtijdige
interventie”
Bijlage Brief aankondiging eerste bezoek
Dhr. XXXXXXXX Waalsteenstraat 499 654321 XX Nijmegen Noortje van Rooij VRINT
10 oktober 2006
Geachte heer XXXX, Het is alweer een tijdje geleden dat u voor het laatst contact had met de Grift. Ik vraag mij af hoe u dit contact ervaren heeft. Ook ben ik benieuwd hoe het nu met u gaat. Graag denk ik met u mee of wij u op dit moment nog op enige wijze van dienst kunnen zijn. Op dinsdag 17 oktober zou ik graag om 11.00 uur bij u langs willen komen om met u van gedachten te wisselen over bovenstaande zaken. Zonder verplichtingen voor u natuurlijk. Mocht u voor die tijd vragen hebben of liever een andere datum en tijd afspreken voor mijn bezoek dan kunt u telefonisch contact met mij opnemen via 06-13248639. Met vriendelijke groet, Noortje van Rooij de Grift Nijmegen
Project “vroegtijdige
interventie”
41