Het delirium Zorgverlening aan patiënten met (een verhoogd risico op) een delirium
Geschreven door Djoeke Kunnen
Het delirium Zorgverlening aan patiënten met (een verhoogd risico op) een delirium Djoeke Kunnen
Opleiding:
HBO-V, duaal verkort.
Datum: Aantal pagina’s:
oktober 2003 84
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
Verpleging van de patiënt met een delirium. Een zeer goede wijze van verplegen ven dergelijke lijders is het permanente bad. Zij gebruiken hun maaltijden, spelen hun damspelletje en slapen in dezelfde badkuip. Dit is slechts goed mogelijk, wanneer men de verversching van het water kan doen plaats hebben zonder dat de patiënt het bad behoeft te verlaten. In de meeste nieuwere gestichten beschikt men over badkamers, waarin zich van twee tot vier kuipen bevinden, die van uit een reservoir, waarin het water op een tempt. Van 40°C. gehouden wordt, telkens opnieuw gevuld kunnen worden. Men laat dan om ’t kwartier het bad voor een vierde leeg loopen en vult het met versch warm water aan dat van onderen de kuip in stroomt. Tegen congesties worden koude compressen op het hoofd aangewend en de verplegende controleere, vooral in den eerste tijd herhaaldelijk den pols wegens het gevaar voor collaps. Deze lijders gevoelen zich in het bad gewoonlijk rustiger worden, eten beter, slapen er langer en rustiger, terwijl ook hier slechts weinig prikkels op hen inwerken. In de meeste gevallen vinden de patiënten deze wijze van verpleging ook aangenaam en blijven dus gaarne in het bad. Deze wijze van behandeling is verre te verkiezen boven de dagen lang durende vochtige inpakkingen, die dikwijls op vastbinden gaan gelijken en somtijds ook boven de rust die met het inspuiten met bedwelmende middelen wordt verkregen. Het scheuren, smeren en andere onhebbelijke gewoonten komen in de badzaal weinig voor, terwijl ook de verwildering, de verdierlijking, die het gevolg pleegt te zijn van langdurig isoleren, uitblijft. Uit:
“Voorlezingen over de verpleging van zenuwzieken en krankzinnigen” door Dr. J.C. TH.Scheffer. Haarlem, 1e druk 1906.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
Samenvatting. Uit hoofdstuk 1 blijkt dat de keuze van het onderwerp, zorgverlening aan patiënten met (een verhoogd risico op) een delirium bij patienten in het algemeen ziekenhuis, goed aansluit bij mijn differentiatieonderwerp. Daarnaast blijkt dat het onderwerp van belang is voor verbetering van de kwalitiet van zorg op de afdeling. Voor het maken van dit verslag zijn verschillende bronnen gebruikt. Deze variren van literatuur tot mondelinge informatie. Uit de enqute die door mij is gehouden bleek dat de verpleegkundigen open staan voor een nieuwe werkwijze. Er kwam ook uit naar voren dat er veel onduidelijkheid is over de verschijnselen van het delirium. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het Flevoziekenhuis. Het is een klein streekziekenhuis dat aan het groeien is. Dit heeft gevolgen voor de organisatie en zorgverlening. De doelstelling van de afdeling is gericht op de zorgverlening van chronisch zieke patinten. Dit komt tot uiting in de verpleegkundige zorg. Deze zorg is vormgegeven volgens het beroepsprofiel voor verpleegkundigen. De werkverdeling wordt gedaan door verdeling van patinten waar een verpleegkundige de verantwoording voor heeft. Bij problemen van psychische aar kan een consult worden aangevraagd van ‘de meregaard’. Dit is een instelling voor psychische hulpverlening. De patinten die op de afdeling komen zijn veelal wat op leeftijd. Daarnaast is er vaak spraken van een chronische ziekte. Dit lijkt te komen door het specialisme cardiologie en longziekten. De verpleegkundige werkt naar aanleiding van een verpleegkundige anamnese en een verpleegplan. Dit wordt in samenspraak met de patient en eventueel zijn familie ingevuld. Wanneer er wordt gekeken naar de verpleegkundige zorg rond het delirium blijkt dat er kennistekort is op dit gebied. Verpleegkundigen lijken niet alert te zijn op de verschijnselen. In de verpleegkundige anamnese die op dit ogenblik wordt gebruikt wordt specifieke aandacht besteed aan het delirium. Hoofdstuk 3 geeft de gebruikte definitie weer. Dit is de definitie Diagnostic and Statistical manual of Mental disorders (DSM-IV). Dit is de meest gangbare definitie. Er lijkt veel onduidelijkheid bij het stellen van de diagnose delirium. Dit lijkt door verschillende oorzaken te komen. De gevolgen van het delirium ernstig. Dit blijkt uit een aantal andere onderzoeken. Vooral de verhoogde mortaliteit is noemenswaardig. Daarnaast kan een delirium zorgen voor een verlengde opnameduur of zelfs opname in een verpleeghuis. Het blijkt dat er verschillende risicofactoren zijn die duidelijk zijn voordat een delirium. Deze kunnen al tijdens de anamnese worden genventariseerd. Doormiddel van een scorelijst kunnen de verschijnselen van het delirium goed worden geobserveerd. De verpleegkundige zorg is vooral gericht op de orintatie van de patint. Daarnaast er nog tal van andere aspecten die van belang zijn. Mijn eigen visie dat er bij een nieuwe werkwijze ook kanttekeningen te plaatsen zijn. Deze liggen op het gebied van tijdsinvestering en kosten. Toch zou ik het wenselijk vinden met een nieuw protocol te gaan werken. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de conclusies en aanbevelingen. Na het bestuderen van de theorie en de huidige situatie ben ik tot de conclusie gekomen dat het van belang is de risicofactoren te inventariseren bij opname, en de verschijnselen te observeren via een observatielijst. Darnaast geef ik aan dat er een standaard verpleegplan op de afdeling zou moeten zijn. In mijn aanbevelingen gf ik aan dat de checklist die ik heb gemaakt goed gebuikt kan worden voor de inventarisatie en de delirium observatie screening (dos) schaal voor de observatie. Verder is er een standaard verpleegplan dat ik wil introduceren.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
Inhoudsopgave. Voorwoord............................................................................................................................................ 1 Inleiding. ................................................................................................................................................ 2 Hoofdstuk 1; Onderzoeksverantwoording...................................................................................... 3 §1.1. Verantwoording onderwerpskeuze. .................................................................................. 3 §1.2. Doelstelling.............................................................................................................................. 3 §1.3. Doelgroep............................................................................................................................... 4 §1.4. Probleemstelling..................................................................................................................... 4 §1.5. Hypothesen............................................................................................................................. 4 §1.6. Informatiewinning.................................................................................................................. 5 §1.7. Data-verzamelingsmethode en onderzoekspopulatie.................................................. 5 §1.8. Data-analyse.......................................................................................................................... 5 §1.9. Samenvatting hoofdstuk 1................................................................................................... 6 Hoofdstuk 2; Huidige situatie............................................................................................................. 7 §2.1. Het Flevoziekenhuis. .............................................................................................................. 7 §2.2. Doelstellingen......................................................................................................................... 7 §2.3. Verpleegkundige taken en aspecten............................................................................... 8 §2.4. Werkverdeling. ....................................................................................................................... 8 §2.5. Samenwerking met de Psychiatrische Consultatieve Dienst........................................ 8 §2.6. Patiëntenpopulatie op de afdeling................................................................................... 9 §2.7. Werkwijze op de afdeling. ................................................................................................... 9 §2.8. Delirium op de afdeling......................................................................................................10 §2.9. Samenvatting hoofdstuk 2.................................................................................................11 Hoofdstuk 3; Gewenste situatie. .....................................................................................................12 §3.1. Definitie..................................................................................................................................12 §3.2. Diagnose. ..............................................................................................................................12 §3.3. Gevolgen van het delirium................................................................................................13 §3.4. Vroegtijdige opsporing.......................................................................................................13 §3.5. Verpleegkundige zorg bij het delirium. ...........................................................................14 §3.6. Mijn eigen visie op de zorg rond het delirium. ...............................................................19 §3.7. Samenvatting hoofdstuk 3.................................................................................................19 Hoofdstuk 4; Conclusies en aanbevelingen. ...............................................................................20 §4.1. Conclusies. ............................................................................................................................20 §4.2. Aanbevelingen. ...................................................................................................................20 §4.2.1. Aanbevelingen met betrekking op vroegtijdige opsporing....................................20 §4.2.2. Aanbevelingen met betrekking tot signalering van het delirium...........................21 §4.2.3. Aanbevelingen met betrekking tot verpleegkundige interventies........................21 §4.3. Discussie.................................................................................................................................21 §4.4. Samenvatting hoofdstuk 4.................................................................................................21 Bronvermelding..................................................................................................................................23
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
Bijlage 1; Enquête................................................................................................................................. I Bijlage 2; Statistische gegevens Almere. ........................................................................................ II Bijlage 3; Huidige verpleegundige anamnese............................................................................. III Bijlage 4; Verschillen delirium, dementie en depressie............................................................... III Bijlage 5; Theorie delirium. ................................................................................................................ V Wat is een delirium?....................................................................................................................... V Oorzaken van een delirium.......................................................................................................... V De behandeling. ...........................................................................................................................VII De verschijnselen...........................................................................................................................VII Cognitieve stoornissen. ...............................................................................................................VIII Overige symptomen......................................................................................................................IX Lichamelijke verschijnselen. .........................................................................................................IX Bijlage 6; Voorbeeld checklist risicofactoren delirium. ................................................................X Bijlage 7; Delirium observatie screening. .......................................................................................XI Bijlage 8; Standaard verpleegplan.............................................................................................. XIV Bijlage 9; Wet BOPZ ..........................................................................................................................XIX
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
Voorwoord. Deze adviesnota is geschreven als afstudeeropdracht in het kader van de HBO-V duaal verkort. Ik heb er met veel plezier aan gewerkt. Er zijn een aantal mensen die ik wil bedanken. Allereerst mijn docent Corrie Christe. Daarnaast Ada Meijssen die veel tijd heeft geïnvesteerd in het verbeteren van mijn nota en zoeken van informatie. Wim van der Kar heeft mij gestimuleerd op de afdeling. Mijn moeder en Durk wil ik bedanken voor het na kijken van de nota op taal fouten en andere onjuistheden. Natuurlijk is het team waarin ik werk ook van groot belang geweest. Zij hebben immers mij de informatie verschaft die ik nodig had. Het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis heeft belangeloos hun protocol aan mij toegezonden. Marcel Bouknecht wil ik bedanken voor het verzamelen van informatie over mijn onderwerp. Dit heeft mij erg geholpen. Natuurlijk is het team waarin ik werk ook van groot belang geweest. Zij hebben immers mij de informatie verschaft die ik nodig had om aan te tonen dat er iets kan veranderen. Ik hoop dat ik door middel van deze nota bereik dat de zorg voor delirante patiënten verbeterd kan worden. Djoeke Kunnen.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
1
Inleiding. In de tekst, die u heeft kunnen lezen voor de inhoudsopgave, kunt u opmaken dat mijn overgrootmoeder 100 jaar geleden op haar wijze zorg verleende aan delirante patiënten. In de huidige zorgverlening is gelukkig al veel veranderd. Maar over 100 jaar zullen ook de verpleegkundigen van de toekomst waarschijnlijk om onze ideeën lachen. Daarom is het goed de huidige zorgprocessen te evalueren en te verbeteren. Na het lezen van een artikel in het vakblad ‘Nursing’1, over de vroegtijdige herkenning van het delirium, werd mijn interesse voor dit probleem gewekt. Zelf observeerde ik niet bewust op verschijnselen die op een delirium kunnen wijzen tijdens de zorg die ik verleende aan patiënten. Ik had de indruk dat collega’s zich ook niet bewust waren van dit probleem. Uit het artikel bleek hoe belangrijk het dat er aandacht wordt besteed aan het delirium. Dit Doormiddel van een literatuurstudie wil ik laten zien welke verpleegkundige aspecten zijn belangrijk bij de zorg rond het delirium. Zowelhet ontstaan als bij het tot uiting komen van het delirium. In hoofdstuk 1 wordt beschreven wat de probleemstelling, doelstelling en doelgroep zijn. De hoodtekst bestaat uit een aantal hoofdstukken. Elk hoofdstuk begint met een kleine inleiding waarin globaal wordt beschreven welke informatie er te vinden eindigt met een kleine samenvatting. In het eerste hoofdstuk wordt de verantwoording van de nota weergegeven en de uitkomsten van de enqute. Hoofdstuk 2 behandelt de huidige situatie. Hoofdstuk 3 gaat over de gewenste situatie. Het laatste hoofdstuk geeft de conclusies, aanbevelingen en discussie weer. In de bijlagen is de wet BOPZopgenomen. Dit is een grote hoeveelheid informatie. Ik heb deze informatie ter kennisgeving toegevoegd omdat ik vind dat iedereen deze wet tot zijn of haar beschikking moet hebben. Waar in deze adviesnota gesproken wordt van hij is natuurlijk ook zij bedoeld, en andersom.
Drs. L. van Gemert, Drs. M. Schuurmans. Opsporing verzocht: het delirium. Elzevier gezondheidszorg, Nursing mei 2003.
1
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
2
Hoofdstuk 1; Onderzoeksverantwoording. In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze de informatie voor de adviesnota is verzameld. Daarnaast worden de vraagstelling en de hypothesen die gebruikt zijn omschreven. Als laatste worden de uitkomsten van de enquête weergegeven. §1.1. Verantwoording onderwerpskeuze. Het onderwerp van deze adviesnota is de zorgverlening in het algemeen ziekenhuis aan patiënten (met een verhoogd risico op) een delirium. Naar mijn mening sluit dit onderwerp aan bij de differentiatie intensievere klinische zorg. Patiënten die intensieve klinische zorg nodig hebben lopen een verhoogd risico op een delirium. Dit komt door de medicatie en intensieve behandelingen die de patiënten ondergaan. In het algemeen ziekenhuis is het delirium vaak ‘een ondergeschoven kindje’ waar weinig aandacht aan wordt besteed. Dit terwijl het delirium wel vaak voor komt in het algemeen ziekenhuis. Ik vind het onderwerp van belang voor de afdeling waar ik werk. Ik heb het vermoeden dat het delirium niet wordt herkend, en dat er niet aan wordt gedacht bij problemen van psychische aard. Hierdoor is de kwaliteit van zorg niet zo hoog als mogelijk zou zijn. Wanneer tijdig wordt gesignaleerd dat iemand een delirium heeft kan een groot aantal problemen worden voorkomen. De patiënten op de afdeling lopen een groot risico een delirium te ontwikkelen. Er zijn verschillende cardiovasculaire stoornissen en longziekten die een risicofactor vormen. Uit het voorgaande komt naar voren dat er sprake van kwaliteitsverbetering is wanneer er meer aandacht wordt besteed aan de vroegtijdige opsporing en behandeling van het delirium. Patiënten die een delirium doormaken kunnen hier blijvende gevolgen aan overhouden. Aangezien er weinig aandacht is voor deze problematiek kan ik hier veel in bereiken op de afdeling. In de bestaande literatuur is veel informatie te vinden over dit onderwerp. Hierin wordt ook steeds benadrukt hoe belangrijk de onderkenning van het delirium is. §1.2. Doelstelling Ik wil met mijn nota bereiken dat de verpleegkundige een delirium bij verdachte omstandigheden zo snel mogelijk herkent en bij opname beoordeelt of een patiënt een verhoogd risico heeft volgens een gestructureerde methode. Daarnaast wil ik bereiken dat de juiste verpleegkundige interventies worden toegepast. Dit leidt tot kwaliteitsverbetering doordat het lang bestaan van een delirium voor complicaties zorgt. Daarnaast kan men bij patiënten met een verhoogd risico extra aandacht besteden aan het probleem zodat het delirium voorkomen kan worden of zo vroeg mogelijk kan worden behandeld.2 Daarnaast wordt de zorgverlening vergemakkelijkt omdat er adequaat kan worden omgegaan met de verschijnselen die de patiënt vertoont.
2
zie voetnoot 1.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
3
§1.3. Doelgroep. Het onderzoeksresultaat is bestemd voor de verpleegkundigen die werkzaam zijn op afdeling G1 van het Flevoziekenhuis. Daarnaast wil ik het kenbaar maken aan de leidinggevende van deze afdeling, zodat deze actie kan ondernemen. Ik hoop dat ook andere afdelingen in het Flevoziekenhuis worden geprikkeld door de adviesnota en misschien zelfs verpleegafdelingen van andere ziekenhuizen. §1.4. Probleemstelling. Mijn probleemstelling is als volgt: Welke verpleegkundige aspecten zijn belangrijk bij het delirium? Daarbij stel ik de volgende deelvragen: Op welke wijze kan een delirium vroegtijdig worden herkend door verpleegkundigen? Welke verpleegkundige zorg is belangrijk bij een patiënt met een delirium of een verhoogd risico hierop? Graag wil ik de volgende begrippen definiëren ter verduidelijking van de onderzoeksvragen: • Delirium: Een voorbijgaande psychische stoornis ten gevolge van een lichamelijke ontregeling. • Vroegtijdig: Zo vroeg mogelijk zodat de klachten minimaal zijn of nog niet aanwezig. • Verpleegkundigen: Verpleegkundigen op niveau 4 en 5 werkzaam in het algemeen ziekenhuis. • Verhoogd risico: Een vergrote kans op het krijgen van een bepaald probleem. • Verpleegkundige aspecten: De zaken die de verpleegkundige dient af te handelen of observeren. §1.5. Hypothesen. Ik heb de volgende hypothesen gesteld ten aanzien van mijn nota: • Op de afdeling komt het voor dat patiënten een delirium hebben. • Er zijn patiënten waarbij een delirium niet wordt opgemerkt. De verpleegkundigen werkzaam op afdeling G1: • zijn niet alert op een mogelijk delirium bij patiënten; • zijn niet bekend met de definitie van een delirium; • zijn niet bekend met de risicoverhogende factoren voor een delirium; • zijn niet bekend met mogelijke methoden om een delirium aan te tonen of patiënten met een verhoogd risico hierop te screenen; • zijn niet bekend met de gevolgen van een delirium; • benoemen het delirium niet altijd als zodanig; • observeren voornamelijk de somatische problematiek van de patiënt.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
4
§1.6. Informatiewinning. De informatie voor het opstellen van de gewenste situatie is verzameld door middel van een literatuurstudie. Ik ben hiervoor naar verschillende bibliotheken geweest en heb vakbladen gezocht met artikelen over het onderwerp. Hierbij heb ik steeds de onderzoeksvraag als centraal punt gehouden. Ik heb gebruik gemaakt van zowel wetenschappelijke artikelen als artikelen die in meer populaire bladen zijn verschenen. Voor het schrijven van het verslag heb ik lessen bijgewoond en literatuur gelezen. Daarnaast heb ik een verslag bestudeerd, over een ander onderwerp, dat door een HBO-V leerling was geschreven. Bij vragen heb ik contact opgenomen met Corrie Christe (docent aan de Academie voor Zorg en Welzijn) en Ada Meijssen (praktijkopleider van het Flevoziekenhuis). Ik heb contact gezocht met het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis en het Slotervaart ziekenhuis. Via deze organisaties heb ik verschillende protocollen en standaarden ontvangen. §1.7. Data-verzamelingsmethode en onderzoekspopulatie. Er is sprake van een transversaal onderzoek omdat er op één moment informatie is verzameld in het team. Ik heb via een steekproef kennis verzameld voor het formuleren van de huidige situatie. Dit heb ik door middel van een enquête (bijlage 1) gedaan. Deze is gehouden onder zowel leerling verpleegkundigen niveau 4 als de verpleegkundigen die op de afdeling werkzaam zijn. De verhouding van leerlingen en verpleegkundigen was 50%-50%. Daarnaast heb ik het team geobserveerd. Deze informatie heb ik verwerkt in mijn vraagstuk, en ik heb mijn hypothesen er mee geformuleerd. De observatie is niet gebruikt voor het tot stand komen van de conclusie. §1.8. Data-analyse. Bij vraag 1 was de vraag of er methoden bekend waren voor het opsporen van een delirium. Deze vraag werd door 1 persoon beantwoord met ja. Bij de andere ondervraagden was het antwoord negatief. De persoon met die ja als antwoord gaf vertelde dit via hetro-anamnese te doen, maar wist niet welke vragen je er voor moest stellen. Er was geen sprake van een duidelijke methode of standaard werkwijze. Vraag 2 informeerde naar het draagvlak voor het invoeren van een nieuw protocol. Deze vraag is door alle ondervraagden met ja beantwoord. Ik vermoed dat er bij deze vraag sprake is van een sociaal wenselijk antwoord. Wanneer ik met collega’s over het onderwerp sprak uitten zij niet duidelijk dat een protocol nuttig zou kunnen zijn. Voor vraag 3 moesten er vier factoren worden benoemd die de kans op een delirium vergroten. 60% van de ondervraagden gaf 4 juiste antwoorden. 10% gaf 3 juiste antwoorden en 30% gaf 2 juiste antwoorden. Niemand gaf 1 juist antwoord. De ondervraagden die minder dan 4 goede antwoorden gaven hebben de antwoordmogelijkheden opengelaten. Vanaf vraag 4 was er sprake van meerkeuze antwoorden, er waren twee opties.De vragen gingen over de herkenning van een delirium. Deze zijn als volgt beantwoord: Vraag: 4 5 6 7 8
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
Juiste antwoorden 3 (= 30%) 1 (= 10 %) 3 (= 30%) 4 (= 40%) 9 (= 90%)
Onjuiste antwoorden 7 (= 70%) 9 (= 90%) 7 (= 70%) 6 (= 60%) 1 (= 10%)
5
Uit de enquete is gebleken dat er een groot draagvlak is voor de invoering van een nieuw protocol. Hier ben ik erg blij mee omdat hierdoor de kans wordt vergroot dat er daadwerkelijk iets gaat gebeuren met de aanbevelingen die ik aan het einde van deze nota doe. Vraag 4 tot en met 8 vond ik het belangrijkst. Hieruit blijkt hoe het is gesteld met de kennis van de verschijnselen van het delirium. Ik vind het erg om te zien dat het merendeel van de geënquêteerden onjuiste antwoorden gaf op deze vragen. Vraag 8 was naar mijn idee de makkelijkste vraag. Deze is gelukkig door bijna iedereen juist beantwoord. Vraag 4, 5 en 6 vond ik belangrijke vragen. Deze zijn naar mijn mening onvoldoende beantwoord. In hoofdstuk 2.8 staan de conclusies beschreven die ik aan deze uitslagen heb verbonden. De vragen van de enquête zijn opgenomen bijlage 1. §1.9. Samenvatting hoofdstuk 1. Uit hoofdstuk 1 blijkt dat de keuze van het onderwerp, zorgverlening aan patiënten met (een verhoogd risico op) een delirium bij patienten in het algemeen ziekenhuis, goed aansluit bij mijn differentiatie onderwerp. Daarnaast blijkt dat het onderwerp van belang is voor verbetering van de kwalitiet van zorg op de afdeling. Voor het maken van dit verslag zijn verschillende bronnen gebruikt. Deze varieren van literatuur tot mondelinge informatie. Uit de enquete die door mij is gehouden bleek dat de verpleegkundigen open staan voor een nieuwe werkwijze. Er kwam ook uit naar voren dat er veel onduidelijkheid is over de verschijnselen van het delirium.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
6
Hoofdstuk 2; Huidige situatie. Ik wil dit hoofdstuk graag gebruiken om een beeld te schetsen van de organisatie in het Flevoziekenhuis, hieronder valt de ontwikkeling van het ziekenhuis, de doelstellingen voor de zorg, de verpleegkundige taken en de samenwerking met de psychiatrische consultatieve dienst. Daarnaast worden de patiëntenpopulatie en de werkwijze op de afdeling besproken. Als laatste wordt de positie van het delirium beschreven. Voor het laatste onderwerp is de informatie afkomstig uit mijn enquête (beschreven in het vorige hoofdstuk) en observaties op de afdeling. §2.1. Het Flevoziekenhuis. Het Flevoziekenhuis is een klein streekziekenhuis. Binnen de instelling zijn 6 verpleegafdelingen en 17 poliklinieken. Er zijn 295 erkende bedden (inclusief wiegen). Het Flevoziekenhuis is een groeiziekenhuis. De afgelopen tien jaar is het aantal inwoners van Almere gestegen met 73.137 inwoners. De verwachting is dat in 2010 er 207.504 inwoners zijn.4 Deze grote groei van de bevolking verlangt van het ziekenhuis dat het mee groeit. De nieuwbouw van het ziekenhuis is druk gaande. Dit om de ruimte te creëren om alle Almeerders van goede zorg te kunnen voorzien. Het ziekenhuis is op dit moment volop in ontwikkeling; er is een proces gaande dat ‘de kanteling’wordt genoemd. Met kantelen van de organisatie wordt de omslag bedoeld van de ziekenhuisorganisatie met aparte onderdelen (polikliniek, kliniek, zorgondersteuning en beheer) naar een ziekenhuis waarin de gang van de patiënt door het ziekenhuis wordt gevolgd. De besluitvorming zal lager in de organisatie plaats gaan vinden en (waar mogelijk) door de direct bij de patiënt betrokken medewerker. In de toekomst wil het Flevoziekenhuis topklinische zorg gaan leveren. Hierbij moet worden gedacht aan dialyse-, radiotherapie- en fertiliteitmogelijkheden. §2.2. Doelstellingen. De doelstelling van de zorg op de afdeling is het stabiliseren van patiënten. Dit omdat er voornamelijk zorg wordt geleverd aan chronisch zieke zorgvragers. Deze patiëntencategorie heeft geen uitzicht op genezing, maar moet een zo goed mogelijke conditie behouden. Dit kan door het behandelen van acute problemen, zodat de onderliggende problematiek minder snel verergert en de situatie stabiel blijft. De verpleegkundige zorg is gericht op behoud van het zelfstandig functioneren van de patiënt. Daarnaast is het begeleiden van de patiënt in het rouwproces van groot belang. De chronisch zieke heeft een groot verlies te verwerken door het proces dat hij door de ziekte zal ondergaan. Er zullen steeds meer lichaamsfuncties verloren gaan, waardoor het leven moet worden aangepast aan de ziekte.
N. van de Schaaf (2003). Algemeen jaarverslag 2002 Flevoziekenhuis. Prospero communicatie.
4
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
7
§2.3. Verpleegkundige taken en aspecten. De verpleegkundige is intermediair tussen de patiënt en de arts. Tevens is zij de persoon die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de opdrachten van de arts. Verpleegkundigen op de afdeling werken zelfstandig, en hebben overleg met elkaar wanneer dit nodig lijkt. De verantwoording van de verpleegkundige ligt op microniveau. Zij dient te zorgen dat de patiënten de benodigde zorg krijgen. Dit bestaat uit zowel lichamelijke zorg als zorg voor coördinatie van de onderzoeken en bezoeken van andere disciplines. De verpleegkundige activiteiten sluiten aan bij de taken van de verpleegkundige. Verpleegkundige draagt zorg voor de kwaliteit van zorg. Dit kan door informatie te geven aan collega’s door bijvoorbeeld een klinische les te organiseren of inbreng te geven in het teamoverleg. Daarnaast moet zij haar eigen kennis op peil houden door vakbladen te lezen, beurzen te bezoeken of klinische lessen bij te wonen. De taken van de verpleegkundige liggen in hoofdlijnen vast in het beroepsprofiel van de verpleegkundigen5. Deze komen overeen met de taken van de verpleegkundigen op de afdeling. De hoofdlijnen zijn: • observeren en signaleren; • verzorgen; • begeleiden; • verpleegtechnisch handelen; • informeren en adviseren; • preventie en voorlichting geven; • coördineren. §2.4. Werkverdeling. Op dit ogenblik wordt het takenpakket van de verpleegkundige steeds breder. Er worden meer taken van artsen overgenomen. Dit zijn zaken als informatie verstrekking over bepaalde behandelingen en het voeren van gesprekken met patiënten en familie. Elke dienst heeft een verpleegkundige een aantal “eigen” patiënten. Zij draagt de coördinatie van de zorg voor deze patiënten. Daarbij is het wel toegestaan om taken over te dragen. Ik denk hierbij aan het maken van afspraken en dergelijke. In het rapport van de patiënt noteert iedere discipline de met de patiënt gemaakte afspraken en zijn bevindingen. Daarnaast is het de bedoeling dat de verpleegkundige door de andere discipline’s mondeling op de hoogte wordt gebracht van de gemaakte afspraken, zodat zij kan ingrijpen als er dubbel afspraken worden gemaakt of als er andere bezwaren zijn. De verpleegkundige verwerkt alle afspraken in het verpleegplan, een volgende collega op de hoogte wordt gebracht. §2.5. Samenwerking met de Psychiatrische Consultatieve Dienst. Het Flevoziekenhuis beschikt niet over een eigen psychiatrische afdeling. De psychiatrische zorg wordt op consultatieve geleverd door ‘De Meregaard’. De Psychiatrische Consultatieve Dienst van deze organisatie bestaat uit een psychiater, een psycholoog, verschillende artsen en een consultatief psychiatrisch verpleegkundige. Door middel van telefonisch contact wordt consult aangevraagd van een van de psychiaters of psychiatrisch verpleegkundige. Daarnaast verzorgt de psychiatrisch verpleegkundige op verzoek van het verpleegkundige team klinische lessen. E. Leistra, e.a. (2002). Beroepsprofiel van de verpleegkundige. Maarsen: Elsevier gezondheidszorg.
5
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
8
§2.6. Patiëntenpopulatie op de afdeling. De afdeling is gespecialiseerd in het verlenen van zorg aan en longpatiënten. Dit betekent dat het merendeel van de patiënten chronisch ziek is. Daarnaast kom je veel mensen tegen die al wat ouder zijn Op de afdelingen wordt er gesproken over toen van de vergrijzing. de cijfers van de gemeente dat Almere niet onderhevig is aan vergrijzing. Er zijn wel meer ouderen in Almere komen wonen, maar procentueel gezien blijft dit aantal gelijk. In 1990 (dit is het jaar van oprichting van het ziekenhuis) woonden er 2669 mensen in Almere die ouder zijn dan 65 jaar. In 2003 was is dit 8227, dit is drie keer zo veel. Dit lijkt een sterke vergroting. Procentueel gezien verandert er niet veel. In 1990 was 4 procent van de bevolking van Almere ouder dan 65, nu is dat 5 procent. De groei van het aantal ouderen van 65 jaar en ouder komt door de groei van de stad Almere. Er , procentueel gezien, een zelfde aantal mensen in de stad komen te wonen die 0 tot en met 64 jaar oud zijn. De gegevens staan vermeld in Bijlage 2. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat er geen sprake is van vergrijzing. Toch kan de afdeling het gevoel hebben dat er meer ouderen worden opgenomen. Dit kan voortkomen uit de grotere hoeveelheid ouderen die in Almere woont. De problematiek waar patiënten opgenomen ontstaat veelal bij ouderen. Patiënten hebben naast het probleem waar ze voor zijn opgenomen vaak ook een chronische ziekte, zoals diabetes mellitus. De meeste patiënten liggen een langere tijd in het ziekenhuis, en komen regelmatig terug. Cardiologische problemen hebben soms een andere lichamelijke oorzaak als grondslag. Dit komt doordat sommige ziekten de bloedvaten beschadigen. Ik denk hierbij aan ziekte als diabetes mellitus. Daarnaast worden mensen steeds ouder, hierdoor krijgen ze ook meer lichamelijke klachten. Ziekten als (long) kanker en diabetes mellitus komen erg veel voor bij ouderen. Ook bij COPD kunnen nevenziekten ontstaan door bijvoorbeeld het gebruik van medicatie. §2.7. Werkwijze op de afdeling. Op de dag van de opname wordt een verpleegkundige anamnese (bijlage 3) afgenomen van de patiënt, eventueel in samenspraak met zijn familie. Hierin worden alle belangrijke gegevens opgevraagdn het bijzonder zaken als gezondheid voor de opname en hulpvraag. Zo kan de patiënt gericht aangeven waar hulp nodig is. Deze gegevens worden verwerkt in het verpleegplan dat de verpleegkundige opstelt. Daarnaast observeert de verpleegkundige de patiënt tijdens haar dienst zodat ze informatie die hier uit naar voren komt ook kan verwerken in het verpleegplan. In de protocollen die ook verpleegkundige aspecten waar rekening mee gehouden moet worden. De interventies die worden vermeld op het verpleegplan worden door de verantwoordelijke verpleegkundige opgesteld vanuit haar visie op de zorg. Daarnaast bepalen artsen een aantal interventies. Hierbij denk ik aan zaken als verpleegtechnische handelingen. De verpleegkundige verwerkt al deze zaken in het verpleegplan en handelt hiernaar. Zij rapporteert hoe de uitvoering is verlopen en wat het resultaat was. De zorgvragers worden toegewezen door de kamers te verdelen. Hier voor is in principe een standaard verdeling. Bij de verdeling wordt wel gekeken naar het functieniveau van de medewerker die op de kamer komt te staan. Er wordt daarbij gekeken naar de zorgzwaarte op de kamers en het soort patiënten dat er ligt. Dan wordt er een leerling, verpleegkundige of combinatie op de kamers ingedeeld. Deze indeling wordt door de oudste van dienst gemaakt, in overleg met de overige teamleden. Daarnaast wordt er gekeken naar de combinatie van personeel, zodat leerlingen met hun begeleider samen kunnen werken.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
9
§2.8. Delirium op de afdeling. Op dit ogenblik is het delirium geen groot aandachtspunt in de zorgverlening. Dit blijkt zowel uit de enquête als uit mijn observaties op de afdeling. Er is geen protocol voor de zorgverlening aan patiënten met een delirium. Alle verpleegkundigen die hebben deelgenomen aan de enquête gaven aan open te staan voor het invoeren van een methode om te zorgen dat patiënten met een verhoogd risico op een delirium direct adequate zorg krijgen. Een enkele verpleegkundige dacht wel dat de (hetro-)anamnese een goede methode was om het risico op een delirium te achterhalen, maar kon daarbij geen gerichte vragen stellen. Op dit moment zijn er geen gerichte vragen in het formulier voor de verpleegkundige anamnese (bijlage 3) opgenomen om het risico op een delirium te inventariseren. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een standaard werkwijze met betrekking tot het delirium. Er is ook geen protocol aanwezig op de afdeling voor de zorg rond het delirium. Uit de reacties van de meeste verpleegkundigen blijkt dat er weinig aandacht wordt besteed aan het delirium tijdens het anamnesegesprek. Er is een nieuw anamneseformulier in ontwikkeling. Het is nog niet duidelijk hoe dit eruit komt te zien. Wel zal dit formulier worden geformuleerd naar aanleiding van de functionele gezondheidspatronen van Gordon. Wanneer het in gebruik gaat worden genomen is nog niet duidelijk. Tijdens de opname zijn verpleegkundigen niet alert op een eventueel delirium. Gedurende de periode van mijn onderzoek ben ik een aantal ke een patiënt tegengekomen waarvan ik het idee had dat er sprake kon zijn van een delirium. In twee gevallen is de diagnose delirium ook door een arts gesteld in mijn bijzijn. Het delirium komt regelmatig voor op afdeling G1. Uit de rapportage blijkt dat er wel melding wordt gemaakt van nachtelijke onrust. Indien de onrust niet storend is en de patiënt andere patiënten niet hindert wordt er geen actie ondernomen. Wanneer het een probleem vormt wordt er snel iets voorgeschreven. Bijvoorbeeld Haldol®. Er wordt geen verdere actie ondernomen. Er lijkt sprake te zijn van een kennistekort betreffende de verschijnselen van het delirium. De vragen in de enquête (bijlage 1) die betrekking hadden op de verschijnselen van een delirium werden vaak fout beantwoord. Bij een stille patiënt die zich terug trekt wordt er eerder aan een depressie gedacht dan aan een delirium. Ook al is het beeld wisselend. Ook verschijnselen als hallucinaties bij een delirium zijn onbekend. Het delirium tremens is bij een aantal verpleegkundigen wel bekend. Deze term valt in de huidige theorie onder de algemene definitie delirium. De onthouding van alcohol wordt als een van de oorzaken genoemd. Een van de praktijkopleiders van het ziekenhuis gaf aan dat er in de niveau 4 opleiding weinig aandacht werd besteed aan het delirium. Uit de enquête bleek dat de leerlingen de antwoorden vaker goed hadden dan de gediplomeerden.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
10
§2.9. Samenvatting hoofdstuk 2. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het Flevoziekenhuis. Het is een klein streekziekenhuis dat erg aan het groeien is. Dit heeft gevolgen voor de organisatie en zorgverlening. De doelstelling van de afdeling is gericht op de zorgverlening van chronisch zieke patienten. Dit komt tot uiting in de verpleegkundige zorg. Deze zorg is vormgegeven volgens het beroepsprofiel voor verpleegkundigen. De werkverdeling wordt gedaan door verdeling van patienten waar een verpleegkundige de verantwoording voor heeft. Bij problemen van psychische aart kan een consult worden aangevraagd van ‘de meregaard’. Dit is een instelling voor psychische hulpverlening. De patienten die op de afdeling komen zijn veel al wat op leeftijd. Daarnaast is er vaak spraken van een chronische ziekte. Dit lijkt te komen door het specialisme cardiologie en longziekten. De verpleegkundige werkt naar aanleiding van een verpleegkundige anamnese en een verpleegplan. Dit wordt in samenspraak met de patient en eventueel zijn familie ingevuld. Wanneer er wordt gekeken naar de verpleegkundige zorg rond het delirium blijkt dat er en kennistekort is op dit gebied. Verpleegkundigen lijken niet alert te zijn op de verschijnselen. In de verpleegkundige anamnese die op dit ogenblik wordt gebruikt wordt een specifieke aandacht besteed aan het delirium.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
11
Hoofdstuk 3; Gewenste situatie. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de definitie is van het delirium. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan de verpleegkundige aspecten bij patiënten die in een delirium verkeren. Tevens wordt het belang benadrukt van vroegtijdige opsporing en behandeling. Voor een uitgebreide theoretische beschrijving van het delirium verwijs ik u naar bijlage 5. §3.1. Definitie. Het woord delirium is afkomstig van het Griekse ‘Leros’ wat ‘gekkenpraat, onzin’ betekent en van het Latijnse ‘delirare’, c.q. ‘de lira decedere’ wat ‘buiten de schreef of vore treden’ betekend. Het delirium werd al in de oudheid beschreven. In de loop van de eeuwen hebben vele definities en omschrijvingen elkaar opgevolgd. Ik wil graag de definitie gebruiken zoals beschreven in het Diagnostic and Statistical manual of Mental disorders (DSM-IV)6. Hierin wordt het delirium beschreven als een toestandsbeeld dat zich kenmerkt door: • een bewustzijnsstoornis (gedaald bewustzijn of gedaald besef van de omgeving) met een verminderd vermogen de aandacht ergens op te richten, vast te houden of te wisselen én • een verandering in cognitie (zoals een geheugenstoornis, oriëntatiestoornis, taalstoornis) of de ontwikkeling van een waarnemingsstoornis, die niet beter verklaard wordt door preëxistente of zich ontwikkelende dementie én • het in korte tijd ontstaan, gewoonlijk in uren of dagen, en fluctueren over de dag én • het vermoeden uit de anamnese, het lichamelijk onderzoek of de laboratoriumgegevens dat de stoornis wordt veroorzaakt door één of meer lichamelijke ziekten, geneesmiddelintoxicaties of onttrekking van medicatie of alcohol. §3.2. Diagnose. Uit vrijwel al het wetenschappelijk onderzoek naar het delirium blijkt dat er sprake is van een aanzienlijke onderdiagnostiek7. Dit is te wijten aan een aantal factoren: • onbekendheid met het beeld, vooral met de hypoactieve, apathische vorm; • wijzigingen van de diagnostische criteria van het delirium in opeenvolgende versies van de Diagnostic and statistical manual of mental disorders (de momenteel gangbare versie, DSM-IV, dateert uit 1994); • de symptomen van het delirium zijn onderhevig aan dagschommelingen, in de avond en nacht manifesteren deze zich doorgaans nadrukkelijker dan over dag; op ‘goede momenten’ kan het beeld gemist worden. De verpleegkundige is de belangrijkste schakel voor het diagnostieren van het delirium. Zij heeft veelvuldig contact met de patiënt en heeft de gelegenheid al in een vroeg stadium veranderingen bij de patiënt te observeren. Vroegtijdige signalering van het delirium zou kunnen leiden tot minder gebruik van anti-psychotica en beschermende maatregelen.
American Psychiatric Association. Diagnostic and Statistical manual of Mental disorders, 4th edition. Washington DC.: American Psychiatric Association1994. 7 G.M. van der Weele. NHG-standaard Delier bij ouderen. Huisarts & wetenschap, 46(3) maart 2003. 6
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
12
§3.3. Gevolgen van het delirium. Uit een prospectief case-controle-8 blijkt dat het delirium gepaard gaat met een hogere mortaliteit, een langere opname duur en een grotere kans op opname in een verpleeghuis. Tijdens de follow-up van twee jaar bleek dat binnen de subgroep van patiënten die bij aanvang een hoge cognitieve testscore hadden, de patiënten die een delirium hadden doorgemaakt een grotere achteruitgang vertoonden deze tests dan de patiënten die geen delirium hadden door gemaakt. In een ander onderzoek9 komt naar voren dat het optreden van een delirium een onafhankelijke risicofactor is voor een verhoogde mortaliteit gedurende de eerste twaalf maanden na opname. Dit effect was sterker onder patiënten zonder dementie; bij hen was een ernstiger delirium geassocieerd met een hogere mortaliteit. Bij patiënten met dementie was er slechts een zwak, niet significant effect van delirium op overleving. Het delirium wordt regelmatig gezien bij oudere ziekenhuispatiënten. Het zijn patiënten die veel zorg vragen en na het delirium vaak een bepaalde mate van invaliditeit behouden, waardoor ze afhankelijker worden in hun ADL en daardoor vaker na een ziekenhuisopname in een verpleeghuis terecht komen. §3.4. Vroegtijdige opsporing. Hoe sneller het delirium herkend wordt, hoe eerder adequate behandeling kan plaatsvinden. Omdat het delirium wisselende symptomen kent en fluctueert over de dag, zijn verpleegkundigen in de beste positie voor vroegtijdige signalering van het probleem. Deze bestaat uit twee stappen: 1. Herkennen van risicopatiënten en –situaties. 2. Herkennen van symptomen. In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen factoren die al aanwezig zijn bij de opname (risicopatiënten) en luxerende factoren die optreden tijdens de opname (risicosituaties). Inouye e.a.10 noemen vijf luxerende factoren die het ontstaan van een delirium beïnvloeden. Deze zijn: • het gebruik van fixatiemiddelen • ondervoeding • toevoeging van drie of meer nieuwe medicijnen • aanwezigheid van een blaaskatheter • iatrogene complicaties (complicaties aangebracht of veroorzaakt door een arts)
J. Francis, D. MartinW.N. Kapoor. A prospective study of delirium in hospitalized elderly. JAMA 1990; 263:1097-101 9 J. McCusker, M. Cole, e.a.. Delirium predicts12-month mortality. Arch Intern Med. 2002; 162:456-63. 10 S.K. Inouye, P.A. Carpentier. Precipitating factors for delirium in hospitalized elderly persons: a predictive model and interrelationship with baseline vulnerability. JAMA, 1996; 275(11).852-857. 8
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
13
Maar ook hevige stress, een operatie en pijn worden vaak genoemd. Nog belangrijker zijn de factoren die al aanwezig zijn bij de opname. Zo zijn de volgende factoren ernstig te noemen: • reeds bestaande cognitieve stoornissen (bijvoorbeeld de ziekte van Alzheimer) • ouder zijn dan tachtig jaar • ernstige ziekte bij opname • uitdroging • veel comorbid • een visuele beperking Maar ook patiënten die eerder delirant waren of bekend zijn met misbruik van alcohol of medicijnen lopen meer risico. Patiënten met cardiovasculaire stoornissen lopen een verhoogd risico. Men moet denken aan: • myocardinfarct • decompensatio cordis • ritmestoornissen • hartgeleidingsstoornissen Dit zelfde geldt voor een aantal longziekten, teweten: • chronische obstructieve respiratoire aandoeningen (COPD) • longembolie • tuberculose • longontsteking Op basis van het voorgaande kun je als verpleegkundige een patiënt bij opname al screenen op een (verhoogd) risico op het ontwikkelen van een delirium. Anamnese en hetro-anamnese zijn dus erg belangrijk. Als je niet weet of iemand voor opname al geheugenproblemen had, kun je immers ook niet vaststellen o het tijdens de opname verandert. Om een delirium te kunnen onderscheiden van dementie of depressie (zie bijlage 4) is goede informatie en inventarisatie van risicofactoren bij opname van belang. Als je op basis van de verpleegkundige anamnese een verhoogd risico op delirium vaststelt, is het belangrijk dit met de arts te bespreken. §3.5. Verpleegkundige zorg bij het delirium. Voor het verduidelijken van de verpleegkundige belangen bij de zorg rond een delirante patiënt wil ik gebruik maken van de functionele gezondheidspatronen van Gordon11 12: 1. Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding. De patiënt kan tijdens het doormaken van het delirium een vertekend beeld hebben van zijn gezondheid. Er kan onduidelijkheid bestaan over de reden en het nut van de opname. Het is verstandig om de patiënt op rustige wijze uit te leggen waarom hij is op opgenomen. Hierbij moet geen conflict worden aan gegaan.
L.J. Carpenio(1985). Zakboek Verpleegkundige diagnosen. Groningen, WoltersNoordhoff 1998. 12 M.F. Held, H. Hofmans e.a.. Plannen van verpleegkundige zorg 401. Baarn, Nijgh Versluys. 1997. 11
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
14
2. Voedings- en stofwisselingspatroon. Voeding en vocht zijn belangrijk voor de mens. Wanneer er een gebrek of overschot is aan bepaalde aspecten uit de voeding kan het delirium optreden. De intake van vocht moet worden bijgehouden net als de uitscheiding. Het eten moet worden geobserveerd en rapporteer. Wanneer de patiënt slecht eet moet diët in consult worden gevraagd. 3. Uitscheidingspatroon. Het uitscheidingspatroon kan zijn verstoord. Wanneer hier sprake van is zal er een vochtbalans moeten worden bijgehouden. Door familie te vragen hoe het normale uitscheidingspatroon verliep kun je een duidelijk beeld krijgen van de veranderingen. De uitscheiding moet goed worden geobserveerd en gerapporteerd. De patiënt moet regelmatig naar het toilet worden gebracht of een steek of urinaal aangeboden krijgen. Het is dan van belang om te observeren of de patiënt de bedoeling begrijpt. Bij een dreigende urine retentie moet er overleg met een arts plaatsvinden over een eenmalige- of verblijfskatheter. Er moet wel gedacht worden aan het feit dat een katheter het delirium kan verergeren. Wanneer er sprake is van obstipatie moet door een arts laxantia worden voorgeschreven. 4. Activiteitenpatroon. Er kan sprake zijn van motorische onrust. Het is van belang frequent bij de patiënt te gaan kijken; een vertrouwd persoon zal over het algemeen beter helpen dan beschermende maatregelen. Probeer te beoordelen of de onrust samenhangt met pijn.Verder is het verstandig om de volgende beschermende maatregelen te treffen: • een onrustband en eventuele polsbanden klaar leggen of aanbrengen • gevaarlijke voorwerpen uit de directe omgeving van de patiënt te halen • onrusthekken in de laagste stand • bij de patiënt blijven tijdens toilet bezoek • patiënt begeleiden bij onderzoeken elders in het ziekenhuis • arts vragen om sed middelen voor te schrijven • extra attentie op medicatie inname, controleren • extra precisie bij het volgen van een tijdgebonden oplaadschema met neuroleptica (antipsychotica) Verder is een vriendelijke maar vastberaden houding van de verpleegkundige belangrijk. Wanneer de patiënt bezoek heeft van bijvoorbeeld de partner of kinderen kan worden overwogen eventuele vrijheidsbeperkende maatregelen tijdelijk op te heffen. Dit moet wel in goed overleg gebeuren. De patiënt moet toestemming verlenen voor fixatie of er moet worden gehandeld volgens de wet BOPZ. (Bijlage 9) Daarnaast moet in ogenschouw worden genomen dat vrijheidsbeperkende maatregelen angst en onrust kunnen versterken. Wanneer het gedrag van de patiënt de behandeling verstoort (bijvoorbeeld een maagsonde, blaaskatheter, intraveneus infuus, etc.) beoordeel dan samen met de arts of de behandeling geschikt is. Geef de patiënt als afleiding iets om vast te houden, bijvoorbeeld een zacht speelgoeddier.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
15
Ook indien de patiënt apathisch is, is het goed om hem te betrekken bij de A.D.L.activiteiten. Hierbij moet rekening worden gehouden met de beperkte mogelijkheden als gevolg van de psychische toestand. De patiënt moet worden gestimuleerd zo veel mogelijk zelf te doen. De patiënt moet zo veel mogelijk mobiliseren. Hierbij moet rekening worden gehouden met de volgende factoren: • uit bed, zitten op een stoel met het gezicht richting gang of raam met uitzicht; • uit bed, zitten op een stoel buiten de kamer (meer sociale prikkels); • uit bed om te wandelen (volgens schema) onder begeleiding. Wanneer er activiteitenbegeleiding aanwezig is in het ziekenhuis kan deze worden ingeschakeld. Er moet in ieder geval in samenspraak met de patiënt een dagprogramma worden opgesteld dat ook daadwerkelijk wordt gehandhaafd. De patiënt zal niet altijd in staat zijn de eigen A.D.L. uit te voeren. De zelfzorg aanvullen is goed. Wel moet daarbij worden gestimuleerd dat de patiënt zo veel mogelijk zelf doet. 5. Slaap- en rustpatroon. Het slaap- en waakritme van de patiënt is mogelijk verstoord door het delirium. Het kan zijn dat de patiënt ‘s nachts onrustig is en overdag ligt te slapen. Het is van belang de patiënt overdag frequent contact en activiteiten aan te bieden. De oriëntatie met betrekking tot tijd moet worden ondersteund om te zorgen dat de patiënt weet of het gewoon is te slapen of wakker te zijn. Het kan hierbij helpen aandacht te besteden aan het slapen gaan, een vast ritueel. Daarnaast moet er worden overlegd met de arts of er slaapmedicatie kan worden voorgeschreven. ’s Nachts is het van belang dat de verpleegkundige regelmatig even bij de patiënt gaat kijken en hem zoveel mogelijk gerust stelt. 6. Cognitie- en waarnemingpatroon. De oriëntatie kan zijn gestoord met betrekking tot plaats, tijd en persoon. Het is goed te zorgen dat de patiënt over een klok en kalender beschikt die hij goed kan aflezen. Daarnaast helpt het de patiënt een aantal vertrouwde oriëntatiepunten te hebben zoals foto’s. De familie kan worden gevraagd dit te verzorgen. Verder kan men ’s nachts een lampje laten branden zodat de patiënt bij het ontwaken zijn omgeving kan zien. Er moet worden gelet op het dragen van een eventuele bril of gehoorapparaten. Het aantal personeelsleden waar de patiënt mee in aanraking komt moet worden beperkt, dat wil zeggen dat zo veel mogelijk dezelfde verpleegkundige wordt ingepland. Tijdens contact moet voortdurend aandacht worden besteed aan het ondersteunen van de oriëntatie. Dit kan worden gedaan door de volgende interventies uit te voeren: • oogcontact, aanraken, bij de naam noemen; • de patiënt aankijken tijdens een gesprek; • bij elk contact de naam noemen en vertellen wat je komt doen; • vertellen welke dag het is en welk tijdstip; • korte duidelijke zinnen gebruiken (concreet); • controleren of je begrepen wordt; • eenvoudige vragen stellen; • vertellen wanneer je weggaat en weer terug zal komen (of wie er na jou komt); • Niet met medewerkers praten over andere onderwerpen waar de patiënt bij is. Wanneer de patiënt enigszins aanspreekbaar is moet de realiteit worden beschreven wanneer de patiënt de gebeurtenissen om hem heen fout benoem. Verder is frequent kortdurend contact van belang.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
16
Wanneer de patiënt angstig is zijn er een aantal belangrijke interventies. Hierbij moet worden gedacht aan het maken van een inschatting of de patiënt de angstig makende dreiging met agressie zal proberen te bestrijden. De omgeving moet prikkelarm zijn. De patiënt moet het gevoel krijgen dat hij veilig is. Er moet een houding worden aangenomen waardoor de patiënt zich niet bedreigd voelt. Daarnaast moet de verpleging beschikbaar en bereikbaar zijn. De patiënt moet eenvoudige aanwijzingen krijgen. Bij heftige angst de patiënt niet alleen worden gelaten. Er kan worden overlegd met een arts voor angstverminderende medicatie. Wanneer de indruk bestaat dat de aanwezigheid van familie zorgt voor vermindering van de angst moeten er mogelijkheden worden gecreëerd voor verblijf. De patiënt kan hallucinaties hebben. Het is belangrijk om niet op een confronterende wijze de patiënt tegen te spreken. Het is wel goed de patiënt er op te wijzen dat zijn waarneming niet juist is. Er moet geen conflict worden aangegaan; er moet begrip worden getoond voor de angsten die de hallucinaties opwekken. Men moet proberen zoveel mogelijk het gevoel van de patiënt te benoemen. In overleg met familie moet worden geprobeerd te achterhalen wat de patiënt precies bedoelt en wat de emotionele lading is zodat hierop kan worden ingespeeld.Ook voor dit verpleegprobleem kan worden overlegd met de arts voor eventuele medicatie. De patiënt is waarschijnlijk overgevoelig voor prikkels/waarnemingen. Door adequate verlichting (vermijd fel licht en lampen die sterke contrasten of schaduwen geven) kan de hoeveelheid prikkels worden verminderd. De kamer van de patiënt mag niet te veel prikkels maar ook niet te weinig prikkels bevatten. Sommige literatuur raadt een éénpersoons kamer aan, andere literatuur juist verblijf op zaal aanraadt. Een duidelijke reden hiervoor wordt niet gegeven. De kamer moet overzichtelijk ingericht zijn en mag geen onoverzichtelijke hoeken of delen bevatten. Gordijnen moeten open worden gelaten. Een geruststellende benadering voorkomt angst, deze benadering bestaat uit: • rustig lopen en handelen; • langzaam en vriendelijk praten; • niet met deuren slaan, rammelen met po’s, etensbladen, etc. De familie moet worden gevraagd van welke muziek de patiënt houdt. Deze kan worden gedraaid wanneer de patiënt er goed op reageert. Het maximum van twee bezoekers per patiënt moet streng worden gehandhaafd. Het bezoek moet niet langer duren dan 30 minuten, tenzij het bezoek, bijvoorbeeld de partner, een rustgevende invloed heeft. De patiënt kan agressief reageren. Ook hierbij is het van belang dat de omgeving prikkelarm is. Het is goed om kalm te blijven en zo vriendelijk mogelijk te reageren. Vijandigheid en agressie moeten neutraal worden beantwoord. De patiënt moet tegen zich zelf worden beschermd en de omgeving tegen de patiënt. Dit wordt bereikt door: • objecten die mogelijk gevaar op kunnen leveren uit de omgeving te verwijderen • overleg met de arts te plegen over beschermende maatregelen: fixatie en/of medicatie. Hierbij moet worden gehandeld naar de wet BOPZ (bijlage 9) • de fixatiemiddelen klaar te leggen en zonodig te bevestigen Het is goed om collega’s en andere disciplines op de hoogte te stellen van de dreiging.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
17
Er kan sprake van pijn zijn. De aard, omvang en het moment van optreden moeten worden geobserveerd. Hierbij moet worden gelet op de non-verbale uitingen van pijn, bijvoorbeeld spierspanning. Wanneer het nodig wordt geacht kun je bij familie navragen op welke wijze de patiënt pijn uit. Er moet zorg worden gedragen voor algemene pijnreducerende maatregelen zoals warmte, ontspanning van spieren d.m.v. massage, afleiding en rust. Daarnaast moet er met de arts worden overlegd voor pijnmedicatie. 7. Zelfbelevingspatroon. De patiënt kan zich na het doormaken van het delirium vaak nog herinneren wat er is gebeurd, vooral de levendige hallucinaties. Deze herinneringen kunnen sterke gevoelens van schaamte oproepen. Om eventuele gevoelens van schaamte bespreekbaar te maken is het verstandig met de patiënt in gesprek te gaan over de periode die is doorgemaakt. Het is hierbij belangrijk de zorgvrager in zijn waarde te laten en het gedrag niet af te keuren. Het is goed om uitleg te geven over het delirium. Hierdoor wordt de situatie wellicht begrepen door de patiënt en kan het worden geaccepteerd. 8. Rollen- en relatiepatroon. Familie en naasten kunnen bezorgd en/of bang zijn. Leg de familie en naasten uit dat het om een tijdelijke toestand gaat. Vertel de familie dat een vertrouwd persoon vaak het verwarde gedrag vermindert en dat er niet te veel verschillende personen op bezoek kunnen komen. Laat merken aan familie dat er altijd tijd is voor uitleg en vragen over de patiënt. Stimuleer de naasten en familie rustig en duidelijk te spreken als volwassene tegen volwassene, met gebruik van oogcontact alsof zij verwachten dat de patiënt het begrijpt. 9. Seksualiteits- en voortplantingspatroon. Er kan sprake zijn van seksuele ontremming. Daarnaast kunnen mensen in een toestand van opwinding verkeren. Het kan zijn dat de patiënt dwangmatig masturbeert. De verpleging moet hiervan op de hoogte zijn. Aanspreken op het gedrag zal waarschijnlijk niet helpen. Dit zorgt voor meer onrust bij de patiënt. De patiënt bedekken en zorgen dat hij de andere patiënten niet hindert zijn de enige interventies die je kunt uitvoeren. De patiënt afleiding bieden kan ook helpen. 10. Stressverwerkingspatroon. Stress wordt minder adequaat verwerkt door de verminderde cognitieve functies tijdens het delirium. Het is goed om te zorgen dat de patiënt niet aan veel stress wordt blootgesteld (zie punt 6, cognitie en waarneming). Daarnaast moet de patiënt worden gerustgesteld. 11. Waarden- en levensovertuigingen. Toon respect voor de levensovertuiging van de patiënt. Steun hem, indien gewenst, in het belijden van zijn geloof. Vraag hierbij waar nodig hulp van zijn familie of naasten. De hiervoor genoemde verpleegkundige diagnosen hoeven niet bij elke patiënt die delirant is aan de orde te zijn. Het kan ook zijn dat er prioriteiten gesteld moeten worden; het probleem het meest omvangrijk is wordt als eerste behandeld. Voor iedere patiënt afzonderlijk moeten de actuele problemen en de prioriteiten vastgesteld worden in een verpleegplan. De verpleegkundige interventies moeten aangepast worden aan de specifieke situatie van de patiënt.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
18
§3.6. Mijn eigen visie op de zorg rond het delirium. Ik zou het wenselijk vinden dat er een screening van patiënten komt ten aanzien van het delirium. Op die manier kun je patiënten met een verhoogd risico verplegen volgens een speciaal protocol. Dit kan een delirium helpen voorkomen, of zorgen dat het vroegtijdig wordt herkend. Een eenduidige werkwijze van de verpleging heeft als voordeel dat de patiënt weet waar hij aan toe is. Dit is gunstig in het geval er sprake zou zijn van een delirium. Voor de verpleging is het voordeel van een standaard werkwijze dat het uitvoeren een gewoonte wordt en het niet meer vergeten wordt. Er zijn ook kanttekeningen te plaatsen bij deze gedachten. Er zal tijd en geld moeten worden geïnvesteerd in de invoering van het protocol. Dit kan op problemen stuiten in deze tijden van bezuiniging. Er zal tijd moeten zijn voor het ontwikkelen van het protocol en het invoeren. Iemand zal de verantwoording hiervoor moeten dragen. Tijd is een kostbaar iets voor verpleegkundigen. Ontwikkeling wordt vaak niet als prioriteit gezien.Verpleegkundigen geven aan ‘het zat te zijn’ dat er steeds nieuwe invalshoeken in de zorgverlening komen. Ik denk echter dat dit een proces is dat niet tegen gehouden moet worden maar juist gestimuleerd. Stilstand is achteruitgang! §3.7. Samenvatting hoofdstuk 3. De definitie die is gebruikt is die van Diagnostic and Statistical manual of Mental disorders (DSM-IV). Dit is de meest gangbare definitie. Er lijkt veel onduidelijkheid bij het stellen van de diagnose delirium. Dit lijkt door verschillende oorzaken te komen. De gevolgen van het delirium lijken ernstig. Dit blijkt uit een aantal andere onderzoeken. Vooral de verhoogde mortaliteit is benoemenswaardig. Daarnaast kan een delirium zorgen voor een verlengde opname duur of zelfs opname in een verpleeghuis. Het blijkt dat er verschillende risicofactoren zijn die duidelijk zijn voordat er sprake is van een delirium. Deze kunnen al tijdens de anamnese worden geinvetariseerd. Doormiddel van een score lijst kunen de verschijnselen van het delirium goed worden geobserveerd. De verpleegkundige zorg is vooral gericht op de orientatie van de patient. Daarnaast is er nog een tal van andere aspecten die van belang zijn. Mijn eigen visie geeft aan dat er bij een nieuwe werkwijze ook kanttekeningen te plaatsen zijn. Deze liggen op het gebied van tijdsinvestering en kosten. Toch zou ik het wenselijk vinden met een nieuw protocol te gaan werken.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
19
Hoofdstuk 4; Conclusies en aanbevelingen. Dit hoofdstuk zal ik gebruiken om mijn conclusies te beschrijven naar aanleiding van de voorgaande hoofdstukken. Vanuit mijn conclusies zal ik aanbevelingen doen. §4.1. Conclusies. Na het bestuderen van de theorie en de huidige situatie vind ik dat er op de afdeling veel gedaan kan worden aan het vroegtijdig opsporen en behandelen van het delirium. Voor het ontstaan van een delirium een aantal risicofactoren te benoemen. Deze risicofactoren kun je waarnemen voordat er sprake is van een delirium. Op de afdeling wordt daar op dit moment geen aandacht aan besteed tijdens de anamnese. Ik denk, na het bestuderen van de theorie, dat dit wel zinnig zou zijn. Door vroegtijdig de risico’s te onderkennen kun je een ernstig delirium voorkomen. Dit komt de kwaliteit van zorg. Naast de screening op risicofactoren blijkt het ook van belang te zijn goed te observeren op een delirium. Soms lijken de verschijnselen van een depressie of dementie erg op die van het delirium. Het is van belang deze wel te onderscheiden omdat er voor de verschillende ziektebeelden ook verschillende behandelingsmethoden zijn. In bijlage 4 staan de verschillen beschreven. Vanuit de theorie is gebleken dat deze observatie goed zou kunnen door gebruik te maken van een observatie lijst. Op dit ogenblik is er geen standaard verpleegplan voor patiënten die een delirium doormaken. Na bestudering van de theorie denk ik dat dit wel verstandig zou zijn. Hierdoor kan men eenduidige zorg verlenen wat duidelijkheid geeft aan verpleegkundigen en patiënten. §4.2. Aanbevelingen. Ik wil mijn aanbevelingen graag opsplitsen in een drietal gedeelten. Het eerste gedeelte dat ik wil beschrijven heeft betrekking op de vroegtijdige opsporing van het delirium door middel van de risicofactoren. Het tweede gedeelte heeft betrekking op de signalering van het delirium. Als laatste doe ik aanbevelingen rond de verpleging van een patiënt met een delirium. Voor het uitvoeren van de aanbevelingen zijn een aantal randvoorwaarden nodig. Het is belangrijk dat de leidinggevende en het team openstaan voor de invoering van de nieuwe werkwijze. Daarnaast moet er tijd en energie gestoken worden in het werken met de nieuwe scorelijst en het standaard verpleegplan. De leidinggevende zal tijd en ruimte moeten bieden om de verpleegkundigen te laten wennen aan deze materie. §4.2.1. Aanbevelingen met betrekking op vroegtijdige opsporing. Voor de vroegtijdige opsporing van het delirium is het van belang de patiënt op risicofactoren te screenen. De beste wijze om dit te doen vind ik een checklist die is toegevoegd aan de anamnese. Dit lijstje wordt tijdens de anamnese bij elke patiënt ingevuld, wanneer nodig met hulp van familie. Een voorbeeldlijstje is afgebeeld in bijlage 6. Afhankelijk van de uitslag van deze checklist kunnen er verder stappen worden ondernomen. Deze kunnen worden vermeld op de checklist. De stappen worden verduidelijkt bij de volgende aanbevelingen. Deze checklist kan het beste tegelijk met de observatie lijst worden geïntroduceerd, dit omdat het anders geen doel heeft.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
20
§4.2.2. Aanbevelingen met betrekking tot signalering van het delirium. De verpleegkundige is een belangrijke schakel in de zorgverlening bij het signaleren van het delirium. Zij heeft het meeste contact met de patiënt. Hierdoor heeft zij het meeste zicht op de verschijnselen die voorkomen bij een delirium. Om de observaties te doen kan goed gebruik worden gemaakt van een observatielijst. Dit zorgt voor een consequente en objectieve waarneming van de problematiek. Er zijn verschillende van deze lijsten. Ikzelf zou kiezen voor de delirium observatie screening (dos) schaal. Deze is terug te vinden in bijlage 7. Deze lijst moet gedurende een aantal dagen tijdens elke dienst worden ingevuld. Het is daarbij van belang je niet te laten beïnvloeden door observaties uit voorgaande diensten. Een van de aspecten van een delirium is immers de wisseling van het gedrag van de patiënt. Ik wil aanbevelen om de scorelijst in te vullen zodra er drie of meer risicofactoren aanwezig zijn. Daarnaast moet de lijst altijd worden ingevuld als een patiënt in het verleden een delirium heeft doorgemaakt. De observatielijst wordt in deze twee gevallen gedurende zes dagen ingevuld. §4.2.3. Aanbevelingen met betrekking tot verpleegkundige interventies. Voor de verpleging van een zorgvrager met een delirium zou ik graag willen zien dat er een standaard verpleegplan wordt gebruikt. Het standaard verpleegplan heb ik uitgewerkt, dit is weergegeven in bijlage 8. Gebruikmaken van een standaard verpleegplan kan tijdbesparend werken doordat er niet steeds opnieuw hoeft worden gedacht over de specifieke zorgverlening. Er moet wel telkens worden gekeken welke aspecten uit het verpleegplan voor de individuele patiënt van toepassing zijn. Er kunnen problemen spelen die niet voortkomen uit het delirium. Deze zullen dus apart moeten worden weergegeven. Dit verpleegplan kan worden ingevoerd voordat de observatielijsten worden gebruikt. Het gebruik van het standaard verpleegplan wordt vergemakkelijkt door een duidelijke diagnose stelling. Hier kan de scorelijst goed bij helpen. §4.3. Discussie. Elk onderzoek geeft aanleiding tot discussie. Ik wil graag een aantal ritische noten plaatsen bij mijn eigen onderzoek. Allereerst wil ik een aantal aspecten van de enqute benoemen. Over de betrouwbaarheid van de enquête valt te discussiëren. Ik heb bemerkt dat een aantal collega’s met elkaar overlegden over de antwoorden. Hierdoor heb ik een aantal de zelfde enquêtes. Toch waren de uitkomsten naar mijn mening schrikbarend. Er zijn 10 enquêtes uitgedeeld. Deze heb ik ook alle 10 ingevuld terug gekregen. Er was dus geen sprake van non-respons. De validiteit was passend. Het doel van de enquête was toetsing van de kennis op het gebied van delirium. Dit doel is volledig behaald. De vragen waren dusdanig opgesteld dat sociaal wenselijk antwoord geven moeilijk was. Hier zou alleen sprake van geweest kunnen zijn bij de vraag of men interesse had in het onderwerp. Op deze vraag heeft iedereen ‘ja’ geantwoord. Het toetsen van de hypothesen is door middel van de enquête goed gelukt. §4.4. Samenvatting hoofdstuk 4. Na het bestuderen van de theorie en de huidige situatie ben ik tot de conclusie gekomen dat het van belang is de risicofactoren te inventariseren bij opname, en de verschijnselen te observeren via een observatie lijst. Darnaast geef ik aan dat er een standaard verpleegplan op de afdeling zou moeten zijn. In mijn aanbevelingen gaaf ik aan dat de checklist die ik heb gemaakt goed gebuikt kan worden voor de inventarisatie en de delirium observatie screening (dos) schaal voor de observatie. Verder is er een standaard verpleegplan dat ik wil introduceren. Deze drie producten kunnen samen leiden tot goede verpleging voor de delirante patient.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
21
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
22
Bronvermelding. Boeken: • N. van de Schaaf (2003). Algemeen jaarverslag 2002 Flevoziekenhuis. Prospero communicatie. •
E. Leistra, e.a. (2002). Beroepsprofiel van de verpleegkundige. Maarsen: Elsevier gezondheidszorg.
•
American Psychiatric Association. Diagnostic and Statistical manual of Mental disorders, 4th edition. Washington DC.: American Psychiatric Association1994.
•
J. Francis, D. Martin, W.N. Kapoor. A prospective study of delirium in hospitalized elderly. JAMA 1990; 263:1097-101
•
J. McCusker, M. Cole, e.a.. Delirium predicts12-month mortality. Arch Intern Med. 2002; 162:456-63.
•
S.K. Inouye, P.A. Carpentier. Precipitating factors for delirium in hospitalized elderly persons: a predictive model and interrelationship with baseline vulnerability. JAMA, 1996; 275(11).852-857.
•
L.J. Carpenio(1985). Zakboek Verpleegkundige diagnosen. Groningen, WoltersNoordhoff 1998.
•
A.A.F. Jochems, F.W.M.G Joosten. Zakwoordenboek der geneeskunde. Arnhem, Elsevier/ Koninklijke PBNA 1997.
•
M.F. Held, H. Hofmans e.a.. Plannen van verpleegkundige zorg 401. Baarn, Nijgh Versluys. 1997.
•
S. Danen-de Vries, A.C.P Tiltro e.a.. Verplegen van geriatrische zorgvragers. Leiden, Spruyt 1999.
Tijdschriften: • K. Milisen, A. Haekens, S. de Geest, I.L. Abraham, J. Godderis. Delirium bij gehospitaliseerde bejaarden. Verpleegkunde 1998-13 nr. 1 pp. 31-43. •
M.J. Schuurmans, S.A. Duursma. Verpleegkundigen en oude patiënten met delirium. Verpleegkunde 1998-13, nr 2 pp. 86-98.
•
G.M. van der Weele. NHG-standaard Delirium bij ouderen. Huisarts & wetenschap, 46(3) maart 2003 pp. 141-146.
•
Drs. L. van Gemert, Drs. M. Schuurmans. Opsporing verzocht: het delirium. Elevier gezondheidszorg, Nursing mei 2003 pp. 42-45.
Readers: • IJbelien Jüngen. Reader geriatrie. Diemen, Hogeschool inholland, versie maart 2001.
•
mr. S.I. Fonds. Verzamelde wetgeving voor de HBO-V. Amsterdam, Arbeid & zorg 2001.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
23
Bijlage 1; Enquête. 1.
Zijn er methoden bij je bekend om een delirium te herkennen als verpleegkundige? Zo ja, welke?
Nee.
Ja, nl. ………………………………………………………………………………
2. Zou je het nuttig vinden dat er een methode is die bij iedere patiënt wordt gebruikt om te observeren of er een verhoogd risico is op een delirium?
Nee.
Ja. 3. Kun je factoren noemen die de kans op een delirium vergroten? a. ………………………………………………………………………. b. …………….………………………………………………………… c. …………….………………………………………………………… d. ………………………………………………………………………. Wil je van de volgende vijf situaties aan of er sprake kan zijn van een delirium. Meneer de Leeuw (95 jaar) zit de hele dag stilletjes in een stoel naar buiten te staren. Zijn vrouw vertel dat hij thuis een drukke man was. Meneer is nu echter niet te bewegen tot activiteiten. Bij deze patiënt kan:
Geen sprake zijn van een delirium.
Wel sprake zijn van een delirium. Mevrouw Janssen weigert haar medicijnen te nemen omdat zij denkt dat iedereen haar probeert te vergiftigen. Bij deze patiënt kan:
Geen sprake zijn van een delirium.
Wel sprake zijn van een delirium. Mevrouw Lieshoudt zweet heel erg en trilt. Haar lichaamstemperatuur is verhoogd. Haar psychische toestand is net als voor de opname. Bij deze patiënt kan:
Geen sprake zijn van een delirium.
Wel sprake zijn van een delirium. Meneer Jacobs is ’s morgens niet te wekken, ondanks schudden. Bij deze patiënt kan:
Geen sprake zijn van een delirium.
Wel sprake zijn van een delirium. Meneer Hendriks is ’s nachts heel erg onrustig. Hij ligt te plukken aan het beddengoed en aan zijn katheter te trekken. Als je ’s morgens binnen komt om zijn controles te doen zit hij rustig in bed en zegt hij moe te zijn. Hij geeft aan niet te weten hoe dat komt. Als je hem vertel dat hij zo onrustig was weet hij hier niets meer van. Bij deze patiënt kan:
Geen sprake zijn van een delirium.
Wel sprake zijn van een delirium.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
I
Bijlage 2; Statistische gegevens Almere. Het volgende overzicht geeft de verdeling van de bevolking van Almere per leeftijdsgroep weer.
Statistisch overzicht:
Tijdreeks Bevolking ol ZIJP/Gemeente Almere in 5jr-klassen en 3 groepen (0-14, 15-64 en 65 en ouder) Gem
3 Groepen per 1 januari
Gem
Gem
Gem
Gem
Gem
Gem
Gem
Gem
Gem
Gem
Gem
Gem
Gem
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Totaal 0-14
18575
20444
22216
23426
25528
26808
28539
29972
31570
33598
35094
36630
38349
39430
Totaal 15-64
49843
54545
59095
64090
68367
72820
78628
82979
88768
95820
100610
106269
112590
117180
2669
3114
3609
4184
4552
4921
5444
5873
6332
6727
7093
7501
7910
8227
71087
78103
84920
91700
98447
104549
112611
118824
126670
136145
142797
150400
158849
164837
Percentage 0-14
26
26
26
26
26
26
25
25
25
25
25
24
24
24
Percentage 15-64
70
70
70
70
69
70
70
70
70
70
70
71
71
71
4
4
4
5
5
5
5
5
5
5
5
5
5
5
Totaal 65 en ouder Totaal
Percentage 65 en ouder
Bron: Afdeling onderzoek en statistiek van gemeente Almere.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
II
Bijlage 3; Huidige verpleegundige anamnese.
Bijlage 4; Verschillen delirium, dementie en depressie. Klinisch kenmerk Aanvang
loop
Progressie Duur
Bewustzijn Alertheid Aandacht Oriëntatie
Delirium Acuut/subacuut, afhankelijk van de oorzaak, meestal bij schemering of duisternis Kort, dagelijks fluctuerende symptomen, meestal ’s nachts, in duisternis en bij ontwaken Abrupt/plots
Dementie Chronisch, meestal verraderlijk, onduidelijk, afhankelijk van de oorzaak
Minder dan 1 maand, zelden langer Verminderd Fluctuerend, lethargisch of hyperalert Verstoor, fluctuerend
Maanden tot jaren
Langdurig, geen dagelijkse fluctuering, progressief ontwikkelde symptomen doch relatief stabiel over de tijd Langzaam maar niet gelijkmatig
Helder Over het algemeen normaal Over het algemeen normaal
Over het algemeen verstoor, varieert in ernst Op korte termijn verstoord
Over het algemeen normaal
Denken
Gedesorganiseerd, gefragmenteerd, incoherente spraak, eerder langzaam of versneld
Perceptie
Verstoor, illusies, delusies, hallucinaties, moeilijk onderscheid tussen realiteit en foute perceptie Veranderlijk, hypokinetisch, hyperknetisch, en gemengd
Moeilijk abstraheren, verarmde gedachten, verstoord oordelingsvermogen, moeilijk vinden van woorden Foutieve perceptie meestal afwezig
Geheugen
Psychomotori
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
Op lange en korte termijn verstoord
Normaal, soms apraxie (onvermogen tot uitvoeren doelbewuste handelingen) gefragmenteerd
Depressie Samengaand met ingrijpende gebeurtenis, verandering, meestal abrupt Dagelijkse effecten, typisch in de morgen, sensationele fluctuaties, maar minder dan bij delirium Veranderlijk, snel of langzaam, maar gelijkmatig Tenminste 6 weken, verschillende maanden tot jaren Helder Normaal Minimale verstoring, maar gemakkelijk afgeleid Selectieve desoriëntatie Selectief of fragmentair verstoor, eilanden van intact geheugen Intact maar met vlagen van hopeloosheid, hulpeloosheid, of minderwaardigheidsgevoel Intact, desillusies en hallucinaties afwezig, behalve in ernstige gevallen
Veranderlijk, psychomotorische vertraging of agitatie
III
Slaap/waak cyclus Geassocieerde kenmerken
Verstoor, cyclus omgedraaid Veranderlijke affectieve gevoelens, symptomen van opwinding, overdreven persoonlijkheid, geassocieerde pathologie
Evaluatie, assessment
Afgeleid van taken, verschillende fouten
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
Gefragmenteerd Neiging tot oppervlakkig oneigenlijke en labiele gevoelens, tracht intellectuele tekorten te verbergen, taalstoornissen en onvermogen om objecten te herkennen kan aanwezig zijn, geen inzicht Falend gedrag aangegeven door familie, frequent ‘bijna verkeerd’ antwoorden, moeilijkheden bij afname test, moet inspanning leveren om juiste feedback te geven, vaak vraag naar feedback over eigen uitvoering
Verstoor, meestal vroegtijdig ontwaken. Depressieve gevoelens, , overdreven en gedetailleerd klagen, volledig ingenomen door persoonlijke gedachten (verbale uitweiding), inzicht aanwezig
Falend gedrag aangegeven door individu zelf, frequent ‘ik weet niet’ antwoorden, weinig inspanning, vaak opgeven, onverschillig bij afname test, doet geen moeite om een antwoord te geven
IV
Bijlage 5; Theorie delirium. Wat is een delirium? Een delirium is een veel voorkomende tijdelijke psycho-organische aandoening. Een psycho-organische stoornis is een psychiatrische ziekte waarbij een disfunctie ontstaat ten gevolge van een hersenaandoening of een lichamelijke ziekte die secundair de hersenfunctie verstoort. De klinische verschijnselen ontstaan (sub)acuut van enkele uren tot enkele dagen en wisselen in de tijd. In principe is het delirium een voorbijgaande aandoening en treedt volledig herstel na 1 of 2 weken op als de onderliggende oorzaak tijdig wordt opgespoord en behandeld. Soms duurt het langer, vooral bij ouderen. Wisselende delirante toestanden komen ook voor als complicatie van de ziekte van Parkinson of het dementieel syndroom. In een onbekend aantal gevallen wordt het chronisch (het delirium houdt langer dan 4 weken aan). Het voorkomen van een delirium stijgt met de leeftijd. Vooral oudere heelkundige patiënten blijken kwetsbaar voor het verkrijgen van een delirium. Vooral openhartchirurgie en heupoperaties vormen een groot risico. Het voorkomen van een postoperatief delirium na een collumfractuur is groter dan 30%. Ook in de thuissituatie komt het delirium regelmatig voor. Het kan het eerste symptoom zijn van een ernstige lichamelijke aandoening, bijvoorbeeld een stil hartinfarct of pneumonie. Naast directe primaire of secundaire organische oorzaken zijn er factoren die de kwetsbaarheid om een delirium te ontwikkelen vergroten. Om een delirium te doen ontstaan, moet een bepaalde drempelwaarde worden overschreden om een cerebrale disfunctie te veroorzaken. Deze drempelwaarde lijkt bij ouderen lager dan bij jong volwassenen. De uitlokkende factor (bijvoorbeeld een infectie) moet bij jongeren veel ernstiger zijn dan bij volwassenen om een delirium te veroorzaken. De oorzaak van een delirium, vooral bij ouderen, hangt vaak van meerdere factoren af. Oorzaken van een delirium Het delirium ontstaat door een vermindering van de stofwisseling in de hersenen (O2 tekort, onvoldoende glucose, schade aan de enzymsystemen en celmembranen) en een verstoring in de balans van de neurotransmitters (tekort aan acetylcholine). Mogelijk spelen ook interleukinen een rol. Dit verklaart het ontstaan van een delirium bij infecties buiten de hersenen. 1.
Neurologische oorzaken: trauma (contusie, subduraal haematoom); CVA (vooral rechter a. cerebri media); subarachnoïdale bloeding; infecties (meningitis, encefalitis); hersentumoren (primair en metastasen); neurodegeneratieve aandoeningen (Alzheimer, ziekte van Parkinson).
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
V
2.
Hart en longaandoeningen: decompensatio cordis, hartinfarct, ritmestoornissen, hypotensie; pneumonie, longembolie, COPD.
3.
Metabole stoornissen: hepatische encefalopathie (aantasting van de hersenen door te hoog ammoniakgehalte); uremische encefalopathie (ureum); elektrolytenstoornissen: • hyper-/hypokaliëmie; • hyper-/hyponatriëmie.
4.
Endocriene stoornissen: ontregelde diabetes mellitus; hypo (zelden hyper) functie van: • de schildklier; • de bijnier.
5.
Medicijnen: Veel geneesmiddelen kunnen een rol spelen bij het ontstaan van een delirium. diuretica (dehydratie, elektrolytenstoornis); anticholinergica (anti-Parkinsonmiddelen, antidepressiva, atropine ook in oogdruppels); corticosteroïden; digitalis; β-blokkers; plotselinge onttrekking van benzodiazepinen.
6.
Deficiënties: tekort aan vitamine B1, vitamine B12, of foliumzuur.
7.
Niet intracraniële infecties (bijvoorbeeld urineweg infecties) met koorts en eventueel sepsis.
8.
Alcohol: Ten gevolge van plotseling staken van langdurig alcoholgebruik kan een onthoudingsdelirium ontstaan.
9.
Het verblijf in een vreemde omgeving kan bijdragen tot het ontstaan van een delirium. Het verblijf in een prikkelarme, geïsoleerde omgeving, maar ook overprikkeling, evenals slaaptekort kan bijdragen tot het uitlokken van een delirium.
10.
Postoperatief delirium. Dit is meestal het gevolg van meerdere lichamelijke en psychosociale factoren. Hierbij spelen primaire ziekteprocessen en de conditie, premedicatie, narcose, de operatieve ingreep en eventuele ontregeling van de elektrolyten en circulatie een rol. Ook van belang zijn de psychische toestand rond de operatie en het verblijf in een onbekende (angstige) omgeving.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
VI
De behandeling. De behandeling bestaat in de eerste plaats uit het behandelen van de onderliggende oorzaak (als deze gevonden is). De lichamelijke toestand moet zo goed mogelijk worden (vocht-, vitaminetekort opheffen). Voor medicamenteuze behandeling van de verwardheid en de agitatie gebruikt men meestal het neurolepticum haloperidol. Het heeft gedragsregulerende en antipsychotische eigenschappen. Het heeft weinig effect op het hart en de longen. Een kleine hoeveelheid is al zeer effectief. Het kan zowel intraveneus als intramusculair worden gegeven. Gewoonlijk wordt het middel intraveneus of intramusculair toegediend totdat de agitatie afneemt, waarna de patiënt op orale doses kan overgaan. De dosering moet zo laag mogelijk gehouden worden om bijwerkingen te voorkomen. Soms wordt een benzodiazepine (oxazepam) bijgegeven. Vaak is dit bij ouderen niet nodig. Kinderen en ouderen kunnen paradoxaal reageren op benzodiazepinen, dat wil zeggen ze kunnen er onrustig van worden. In geval van een delirium door onthouding van alcohol worden benzodiazepinen gegeven. (chloordiazepoxide). Acute extrapiramidale verschijnselen als gevolg van neuroleptica kunnen optreden, hoewel ze zelden voorkomen bij de lage dosering die nodig is voor de behandeling van een delirium. De verschijnselen kunnen zijn: • tremoren, schuifelend lopen; • stijfheid; • bewegingsarmoede of juist bewegingsdrang; • spiertrekkingen in de hals, gezicht, armen of benen; • oculgyrische crisis (onwillekeurig omhoog draaien van de ogen). Voor de behandeling van de extrapiramidale verschijnselen worden antiParkinsonmiddelen gebruikt bijvoorbeeld benzatropine. Om de electrolyten huishouding te controleren kan er bloedonderzoek worden gedaan. Op basis van deze uitslag kan er actie worden ondernomen. De verschijnselen. De symptomen van het delirium ontwikkelen zich in korte tijd en neigen tot schommelingen gedurende de dag. Diagnostische criteria voor het delirium (DSM-IV): a. b.
c.
Stoornissen in het bewustzijn (dat wil zeggen verminderde helderheid van de opmerkzaamheid ten opzichte van de omgeving) met een verminderd vermogen tot richten, vasthouden of verschuiven van de aandacht. Verandering in de cognitieve functies (zoals een geheugenstoornis, desoriëntatie, taalstoornis, waarnemingsstoornis), die niet kunnen worden toegeschreven aan een reeds bestaande, een vastgestelde of een zich ontwikkelde dementie. De stoornis ontwikkelt zich in een korte periode (gewoonlijk uren tot dagen) en kan, binnen een periode van 24 uur, een wisselend beloop vertonen.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
VII
d.
Op basis van de anamnese, het lichamelijk onderzoek of laboratorium bevindingen kan een voor de stoornis etiologisch relevante gedachte worden aangetoond: • Lichamelijke ziekten. • Intoxicatie of onthouding. • Meer dan één oorzaak. • Onbekende lichamelijke oorzaken. • Andere onbekende oorzaak (bijvoorbeeld sensore deprivatie).
Bewustzijn en aandachtsstoornissen. Het bewustzijn is vaak gedaald en wisselt in de loop van de dag. De patiënt maakt een suffige/slaperige indruk. Soms is de patiënt zich minder bewust van de omgeving en maakt een afwezige indruk. Door de (geringe) bewustzijnsstoornis is het moeilijk de aandacht ergens op te richten, vast te houden of te veranderen. Gestelde vragen moeten herhaald worden of lijken nauwelijks door te dringen. De patiënt neemt niet actief/adequaat deel aan het gesprek. De alertheid (de snelheid waarop op prikkels wordt gereageerd) is vaak verminderd, maar kan ook toegenomen zijn: de patiënt reageert op allerlei irrelevante aangelegenheden. Schommelingen in alertheid in korte tijd komen vaak voor. Cognitieve stoornissen. De delirante patiënt verliest vaak het vermogen tot een logische gedachtegang. Het denken is gedesorganiseerd. Dit uit zich in trage incoherente (verwarde) taal. Soms is de patiënt verhoogd associatief. Het vermogen de eigen situatie te overzien en adequaat te reageren op de uitwendige prikkels en de werkelijkheid te onderscheiden van dromen is sterk verminderd. Vaak zijn er waanachtige ideeën waarvan de inhoud meestal negatief gekleurd is. Dit geeft de patiënt een onveilig en bedreigd gevoel. Het geheugen (vooral het korte termijn geheugen) is gestoord. Door het afgenomen vermogen om nieuwe gegevens op te slaan kan na herstel een geheel of gedeeltelijke amnesie ontstaan voor het delirium. Beangstigende momenten (hallucinaties) kunnen vaak nog wel herinnerd worden. De oriëntatie is meestal gestoord, vooral die in tijd, vaak ook die in plaats (denken thuis te zijn tijdens het verblijf in het ziekenhuis). Soms is de oriëntatie in persoon gestoord (niet meer herkennen van de vertrouwde personen). Er kunnen woordvindings-/benoemingsstoornissen zijn. Hierdoor is het moeilijk om effectief te communiceren. Het waarnemen is gestoord. Er kunnen illusionaire vervalsingen (patiënt ziet voorwerpen voor iets anders aan) en hallucinaties optreden. Meestal zijn er visuele hallucinaties, akoestische hallucinaties kunnen ook voorkomen. Ze kunnen zeer bedreigend zijn.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
VIII
Overige symptomen. Affectieve stoornissen: De emotionele toestand van de patiënt kan variëren van angstig, somber, boos of apathisch. Stemmingswisselingen kunnen snel en onvoorspelbaar optreden. Het affect is vaak niet passend bij de situatie (extreem angstig voor iets gewoons, onverschillig bij ernstige situaties). Verstoring van het slaap-waakritme: Vaak is de patiënt overdag slaperig, terwijl er ’s nachts onrust en agitatie optreedt, vaak met hallucinaties. De patiënt heeft moeite om in slaap te vallen, de slaapduur is verkort en gefragmenteerd. Psychomotorische stoornissen: Delirante patiënten zijn vaak rusteloos en hyperactief (plukken aan het beddengoed, plotselinge bewegingen en positieveranderingen). De psychomotoriek kan ook verlaagd zijn, de patiënt beweegt zich traag of ligt stil in bed en trekt geen aandacht van de omgeving. Schommelingen gedurende de dag zijn mogelijk. Lichamelijke verschijnselen. Motorische verschijnselen: Tremoren, ataxie, choreatische bewegingen (onwillekeurig) Autonome verschijnselen: Verhoogde zweetproductie, toegenomen lichaamstemperatuur, tachycardie, pupilverwijding, verhoogde bloeddruk, erectie.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
IX
Bijlage 6; Voorbeeld checklist risicofactoren delirium. Kruis de factoren aan die je constateert bij opname. In het algemeen geldt hoe groter het aantal risicofactoren voor het optreden van een delirium, des te groter is de kans op het ontstaan. Risicofactoren:
Delirium in de voorgeschiedenis (de patiënt kan het hebben over acute verwardheid).
Een leeftijd van 65 jaar of hoger.
Post-operatief bij grotere O.K.’s.
Het gebruik van (verschillende) geneesmiddelen (tegelijk), bijvoorbeeld: • Anticholinergica. • Prednison. • Lasix. • Digoxine. • Anti-Parkinsonmiddelen, • Pijnstillers, zoals opiaten. Toevoeging van drie of meer nieuwe geneesmiddelen. Slechte voedingstoestand. Misbruik van alcohol of drugs in de voorgeschiedenis. Cerebrale beschadiging door welke oorzaak dan ook in de voorgeschiedenis. Dementie, bijvoorbeeld ziekte van alzheimer, parkinson-dementie-complex. Reeds bestaande of vroegere psychiatrische stoornissen zoals psychosen, depressie, angststoornissen.
Ernstige ziekte bij opname.
Uitdroging.
Blaaskatheter.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
X
Bijlage 7; Delirium observatie screening. Toelichting op de observatie lijst. Inleiding Het delirium is een van de meest voorkomende vormen van psychopathologie bij oude patiënten en bij patiënten in de laatste fase van het leven. Kenmerkend voor het delirium zijn het snelle ontstaan en de wisseling van de symptomen. De Delirium Observatie Screening Schaal bevat 13 observaties van gedrag (verbaal en non-verbaal) die de symptomen van het delirium weergeven. Deze observaties kunnen gedaan worden tijdens reguliere contacten met de patiënt. Om het delirium goed te herkennen is het van belang om per dienst de observatie van het gedrag vast te leggen. Beoordeling Nooit soms - altijd
weet niet
In de contacten met de patiënt gedurende deze dienst, werd de beschreven observatie geen enkele keer waargenomen (OMCIRKEL GETAL IN DEZE KOLOM) In de contacten met de patiënt gedurende deze dienst, werd de beschreven observatie één of meer keer of zelfs steeds waargenomen (OMCIRKEL GETAL IN DEZE KOLOM) In de contacten met de patiënt gedurende deze dienst, werd de beschreven observatie niet waargenomen omdat de patiënt steeds sliep of geen verbaal contact maakte of omdat de beoordelaar zichzelf niet in staat acht de aandan wel afwezigheid te beoordelen (OMCIRKEL - )
Nadere toelichting/voorbeelden Iemand is snel afgeleid door prikkels uit de omgeving wanneer hij/zij verbaal of nonverbaal reageert op geluiden of bewegingen die geen betrekking op hem/haar hebben en die van dien aard zijn dat je geen reactie van hem/haar zou verwachten (het is bijvoorbeeld normaal dat iemand reageert op een harde gil op de gang, maar niet normaal als iemand reageert op een rustige vraag aan een andere patiënt). Iemand heeft aandacht voor gesprek of handeling als hij /zij verbaal of non-verbaal blijk geeft het gesprek of de handeling te volgen. Iemand reageert traag op opdrachten wanneer het handelen is vertraagd en/of er momenten van stilte/inactiviteit zijn voordat tot handelen wordt overgegaan. Iemand denkt ergens anders te zijn als hij/zij in woorden of in handelen dit laat blijken (iemand die je bijvoorbeeld vraagt om iets te pakken wat op het dressoir ligt of iemand die de omgeving anders interpreteert dan als ziekenhuis) Iemand beseft welk dagdeel het is als hij/zij in woorden of handelen dit laat blijken (iemand die bijvoorbeeld midden in de nacht opstaat en wil douchen heeft meestal geen besef welk dagdeel het is). Iemand herinnert zich recente gebeurtenis wanneer hij/zij bijvoorbeeld juist kan vertellen of er bezoek is geweest of wat hij/zij gegeten heeft. Iemand is snel of plotseling geëmotioneerd wanneer hij/zij reageert met een heftige emotie zonder aanleiding of wanneer de heftigheid van de emotie niet in overeenstemming lijkt met de aanleiding (iemand die bijvoorbeeld zomaar begint te huilen of heel angstig wordt van wassen of woedend reageert als de thee koud is). Iemand ziet/hoort dingen die er niet zijn wanneer hij/zij hiervan verbaal (navragen!) of non-verbaal blijk geeft (bijvoorbeeld iemand die niet zichtbare voorwerpen wil verplaatsen of die reageert of mensen of dieren die er niet zijn).
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XI
Score − per dienst wordt een totaal score berekend door het aantal omcirkelde enen op te tellen; de totaal score per dienst is minimaal 0 en maximaal 13 − de totaal scores van drie diensten worden opgeteld tot de totaal score deze dag; de totaal score deze dag is minimaal 0 en maximaal 39 − de DOS Schaal eindscore wordt berekend door de totaal score deze dag te delen door 3; de DOS eindscore ligt tussen de 0 en 13 − een DOS Schaal eindscore < 3 betekent dat de patiënt waarschijnlijk niet delirant is, een DOS Schaal eindscore ≥ 3 betekent dat de patiënt waarschijnlijk wel delirant is* * in een groep van 92 heupfractuur patiënten waarvan er 18 delirant werden scoorden 94.4% (sensitiviteit DOS Schaal) van de delirante patiënten een score hoger of gelijk aan 3, 76.6% (specifiteit DOS Schaal) van de niet delirante patiënten hadden een score lager dan 3 (0 -2). Dit wil zeggen dat de patiënten met een score hoger of gelijk aan 3 niet allemaal delirant zijn terwijl de patiënten met een score lager dan 3 vrijwel zeker niet delirant zijn (Schuurmans, 2001)
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XII
DELIRIUM OBSERVATIE SCREENING (DOS) SCHAAL (versie 0 - 1) datum: naam patiënt: dag dienst
Late dienst
nacht dienst
nooit
soms - altijd
weet niet
nooit
soms - altijd
weet niet
nooit
soms - altijd
weet niet
1
zakt weg tijdens gesprek of bezigheden
0
1
-
0
1
-
0
1
-
2
is snel afgeleid door prikkels uit de omgeving
0
1
-
0
1
-
0
1
-
heeft aandacht voor gesprek of handeling
1
0
-
1
0
-
1
0
-
4
maakt vraag of antwoord niet af
0
1
-
0
1
-
0
1
-
5
geeft antwoorden die niet passen bij de vraag
0
1
-
0
1
-
0
1
-
6
reageert traag op opdrachten
0
1
-
0
1
-
0
1
-
7
denkt ergens anders te zijn
0
1
-
0
1
-
0
1
-
8
beseft wel welk dagdeel het is
1
0
-
1
0
-
1
0
-
9
herinnert zich recente gebeurtenis
1
0
-
1
0
-
1
0
-
1 0
is plukkerig, rommelig, rusteloos
0
1
-
0
1
-
0
1
-
1 1
Trekt aan infuus, sonde, katheter enz.
0
1
-
0
1
-
0
1
-
1 2
is snel of plotseling geëmotioneerd
0
1
-
0
1
-
0
1
-
1 3
ziet/hoort dingen die er niet zijn
0
1
-
0
1
-
0
1
-
OBSERVATIES De patiënt:
3
TOTAAL SCORE DEZE DAG ( 0 - 39)
TOTAAL SCORE PER DIENST (0 - 13)
DOS SCHAAL EINDSCORE = TOTAAL SCORE DEZE DAG / 3 ⇓ DOS SCHAAL eindscore
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
<3 ≥3
geen delirium waarschijnlijk delirium
XIII
Bijlage 8; Standaard verpleegplan. Probleem Etiologie Symptomen Doel
Verstoring van het slaap en waak ritme
Het slaap en waak ritme is in evenwicht
Interventies: •Frequent contact en activiteiten aan bieden. •Oriëntatie in tijd moet worden ondersteun •Aandacht besteden aan het slapen gaan. •Overleg met de arts of er slaapmedicatie kan worden voorgeschreven. •’s Nachts regelmatig even bij de patiënt gaan kijken en hem zoveel mogelijk gerust stellen. Probleem Etiologie Symptomen Doel
Psychomotorische onrust De psychomotorische onrust is verdwenen
Interventies: Frequent bij de patiënt gaan kijken,een vertrouwd persoon zal over het algemeen beter helpen dan beschermende maatregelen. Beschermende maatregelen: ♣een onrustband en eventuele polsbanden klaarleggen of aanbrengen, ♣gevaarlijke voorwerpen uit de directe omgeving van de patiënt , ♣onrusthekken in de laagste stand, ♣bij de patiënt blijven tijdens toiletbezoek, ♣patiënt begeleiden bij onderzoeken elders in het ziekenhuis, ♣arts vragen om middelen voor te schrijven, ♣extra attentie op medicatieinname, controleren, ♣extra precisie bij het volgen van een tijdgebonden oplaadschema met neuroleptica (antipsychotica). •vriendelijke maar vastberaden attitude. Notabene: Wanneer de patiënt bezoek heeft van bijvoorbeeld de partner of kinderen kan worden overwogen eventuele vrijheidsbeperkende maatregelen tijdelijk op te heffen. Dit moet wel in goed overleg gebeuren. De patiënt moet toestemming verlenen voor fixatie of er moet worden gehandeld volgens de wet BOPZ. Daarnaast moet in ogenschouw worden genomen dat vrijheidsbeperkende maatregelen angst en onrust kunnen versterken. Probleem
Verstoorde realiteitsorientatie
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XIV
Etiologie Symptomen Doel
De patiënt kan zich orinteren tijd, plaats en persoon
Interventies: •Zorg voor een klok en kalender die hij goed kan aflezen. (Vraag aan familie) •Zorg voor een aantal vertrouwde oriëntatiepunten zoals foto’s. (Vraag aan familie) •’s Nachts een lampje laten branden. •Let op het dragen van een eventuele bril of gehoorapparaten. •Beperk het aantal personeelsleden de patiënt in aanraking komt, d.w.z. dat er zo veel mogelijk dezelfde verpleegkundige wordt ingepland. •Frequent, kortdurend contact bieden. •Voortdurend aandacht besteden aan het ondersteunen van de oriëntatie tijdens de verzorging. ♣oogcontact, aanraken, bij de naam noemen, ♣de patiënt aankijken tijdens een gesprek, ♣bij elk contact de naam noemen en vertellen wat je komt doen, ♣vertellen welke dag het is en welk tijdstip, ♣korte duidelijke zinnen gebruiken (concreet), ♣controleren of je begrepen wordt, ♣eenvoudige vragen stellen, ♣vertellen wanneer je weg gaat en weer terug zal komen (of wie er na jou komt) Wanneer de patiënt enigszins aanspreekbaar is: ♣Beschrijf de realiteit indien de patiënt de gebeurtenissen om hem heen fout benoem.
Probleem Etiologie Symptomen Doel
Angst
De patiënt heeft de angst onder controle
Interventies: •Maak een inschatting of de patiënt de angstig makende dreiging met agressie zal proberen te bestrijden. (Zie verpleegprobleem agressie). •Prikkelarme omgeving •Geef de patiënt een veilig gevoel: Houding aannemen waardoor de patiënt zich niet bedreigd voelt. Wees beschikbaar en bereikbaar. Geef eenvoudige aanwijzingen. •Bij heftige angst de patiënt niet alleen laten. •Overleg met een arts voor angstverminderende medicatie. •Wanneer de indruk bestaat dat de aanwezigheid van familie zorgt voor vermindering van de angst moeten er mogelijkheden worden gesch voor verblijf.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XV
Probleem Etiologie Symptomen Doel
Hallucinaties
De patiënt is vrij van hallucinaties
Interventies: Niet op confronterende wijze tegenspreken maar zo mogelijk wel duidelijk maken dat zijn waarneming niet juist is; geen conflict worden aangegaan, begrip tonen voor de angsten die de hallucinaties opwekken. Zoveel mogelijk proberen het gevoel van de patiënt te benoemen. Probeer (overleg met familie of zorgkader) te achterhalen wat de patiënt precies bedoel. overleg met de arts over eventuele medicatie.
Probleem Etiologie Symptomen Doel
Overgevoeligheid voor prikkels/ waarnemingen
De patiënt is instaat prikkels/waarnemingen te verwerken
Interventies: Adequate verlichting, vermijd el licht en lampen die sterke contrasten of schaduwen geven. De kamer van de patiënt mag niet te veel prikkels maar ook niet te weinig prikkels bevatten. Kijk de situatie van de patiënt op een eenpersoons kamer. Sommige literatuur raad een eenpersoons kamer aan, andere literatuur juist verblijf op zaal aanraadt. De kamer moet overzichtelijk ingericht zijn en mag geen onoverzichtelijke hoeken of delen bevatten. Gordijnen open laten. Een geruststellende benadering voorkomt angst, deze benadering bestaat uit: rustig lopen en handelen, langzaam en vriendelijk praten, niet met deuren slaan, rammelen met po’s, etensbladen, etc. Vraag familie van welke muziek de patiënt houdt. Deze kan worden gedraaid wanneer de patiënt er goed op reageert. Maximaal 30 minuten bezoek, tenzij het bezoek, bijvoorbeeld de partner, een rustgevende invloed heeft.
Probleem Etiologie Symptomen Doel
De patiënt is agressief
De agressie is verdwenen
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XVI
Interventies: •Prikkelarme omgeving. •Blijf kalm en zo vriendelijk mogelijk. •Beantwoord vijandigheid en agressie neutraal. •Bescherm de patiënt tegen zichzelf en de omgeving tegen de patiënt: ♣objecten die mogelijk gevaar op kunnen leveren uit de omgeving verwijderen. ♣overleg met de arts over beschermende maatregelen: fixatie en/of medicatie. (Denk aan de wet BOPZ.) ♣Fixatiemiddelen gebruisklaar leggen en bevestigen aan bed. •Stel collega’s en andere disciplines op de hoogte van de dreiging. Probleem Etiologie Symptomen Doel
De patiënt is apatisch
De patiënt is betrokken, de apathie is weer verdwenen
Interventies: •betrek de patiënt bij de a.d.l.-activiteiten (rekening houdend met de beperkte mogelijkheden als gevolg van de psychische toestand). •Laat de patiënt zo veel mogelijk zelf doen. •Laat de patiënt zo veel mogelijk mobiliseren: ♣uit bed op de stoel met het gezcht richting gang of raam met uitzicht, ♣uit bed op de stoel buiten de kamer (meer sociale prikkels), ♣uit bed wandelen (volgens schema) onder begeleiding. •In samenspraak met de patiënt een dagprogramma opstellen. Hier moet zowel de patiënt als de verpleging zich aan houden. •Wanneer er activiteitenbegeleiding aanwezig is in het ziekenhuis deze ingeschakelen.
Probleem Etiologie Symptomen Doel
Verstoorde uitscheiding
De patiënt heeft een normaal uitscheidingspatroon
Interventies: •vochtbalans bijhouden; •vragen hoe het normale uitscheidingspatroon verliep; •observeren rappoteren: frequentie en consistentie van defeacatie; •breng de patiënt regelmatig naar het toilet of bied een steek of urinaal aan. Het is dan van belang om te observeren of de patiënt de bedoeling begrijpt; •Bij een dreigende urineretentie moet er overleg met een arts plaatsvinden over een éénmalige of verblijfskatheter. Er moet wel gedacht worden aan het feit dat een katheter het delirium kan verergeren. •Wanneer er sprake is van (dreigende) obstipatie moet door een arts laxantia worden .
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XVII
Probleem Etiologie Symptomen Doel
Pijn
De patiënt geeft aan dat de pijn is
Interventies: observeer de aard, omvang en het moment van optreden. let op de non-verbale uitingen van pijn, bijvoorbeeld spierspanning. vraag zo nodig an familie op welke wijze de patiënt pijn uit. zorg voor algemene pijnreducerende maatregelen zoals warmte, ontspanning van spieren d.m.v. massage, afleiding en rust. Daarnaast moet er met de arts worden overlegd voor pijnmedicatie.
Probleem Etiologie Symptomen Doel
Probleem Etiologie Symptomen Doel
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XVIII
Bijlage 9; Wet BOPZ BESLUIT MIDDELEN EN MAATREGELEN BOPZ Staatsblad 1993, 563 Besluit middelen en maatregelen BOPZ Artikel 1 In dit besluit wordt onder de wet verstaan: de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. Artikel 2 Als middelen en maatregelen, die kunnen worden toegepast in gevallen als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de wet, worden aangewezen: a. afzondering, waaronder wordt verstaan het voor verzorging, verpleging en behandeling insluiten van een patiënt in een speciaal daarvoor bestemde eenpersoons kamer; b. separatie, waaronder wordt verstaan het voor verzorging, verpleging en behandeling insluiten van een patiënt, niet zijnde een patiënt verblijvend in een verpleeginrichting, in een speciaal daarvoor bestemde en door Onze minister als separeerverblijf goedgekeurde afzonderlijke ruimte; C. fixatie, waaronder wordt verstaan het op enigerlei wijze beperken van een patiënt in zijn bewegingsmogelijkheden; d. medicatie, waaronder wordt verstaan het aan een patiënt toedienen van geneesmiddelen; e. toediening aan een patiënt van vocht of voeding. Artikel 3 De in artikel 2 bedoelde middelen en maatregelen worden ten hoogste gedurende zeven opeenvolgende dagen toegepast. Artikel 4 Dit besluit treedt in werking op het tijdstip, bedoeld in artikel 80, tweede lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. Artikel 5 Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit middelen en maatregelen BOPZ.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XIX
WET BIJZONDERE OPNEMINGEN PSYCHIATRISCHE ZIEKENHUIZEN
HOOFDSTUK 1 Algemeen Artikel 1 1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder: a. Onze Minister: Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur; b. hoofdinspecteur: de geneeskundige hoofdinspecteur voor de geestelijke volksgezondheid; c. inspecteur: de bevoegde geneeskundige inspecteur voor de geestelijke volksgezondheid; d. stoornis van de geestvermogens: een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens; e. gestoord zijn in zijn geestvermogens: een stoornis van de geestvermogens hebben; f. gevaar: gevaar voor degene die het veroorzaakt, hetgeen onder meer bestaat uit: het gevaar dat betrokkene zich van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen; het gevaar dat betrokkene maatschappelijk te gronde gaat het gevaar dat betrokkene zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen het gevaar dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen 2. het gevaar voor een of meer anderen, hetgeen onder meer bestaat uit: het gevaar dat betrokkene een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen het gevaar voor de psychische gezondheid van een ander het gevaar dat betrokkene een ander, die aan zijn zorg is toevertrouwd, zal verwaarlozen. 3. gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen. g. echtgenoot: de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot; h. psychiatrisch ziekenhuis: een door Onze Minister als psychiatrisch ziekenhuis, verpleeg inrichting dan wel zwakzinnigeninrichting aangemerkte zorginstelling of afdeling daarvan, gericht op behandeling, verpleging en verblijf van personen die gestoord zijn in hun geestvermogens en mede geschikt voor de desbetreffende categorie van met toepassing van hoofdstuk VI, § 1, of hoofdstuk VIII opgenomen personen; i. arts: een arts, hier te lande bevoegd tot het uitoefenen van de geneeskunst; j. psychiater: een geneeskundige, in het register van erkende specialisten van de daartoe door Onze Minister aangewezen beroepsorganisatie, van geneeskundigen ingeschreven voor het specialisme psychiatrie of voor het specialisme zenuw- en zielsziekten; k. instelling: een rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging, stichting of instelling, welke zich blijkens haar statuten of reglementen toelegt op het bevorderen van de psychosociale of de sociaal-psychiatrische zorg ten behoeve van personen die gestoord zijn in hun geestvermogens; l. inbewaringstelling: de inbewaringstelling, bedoeld in artikel 20; m. patiëntenvertrouwenspersoon: persoon die in een psychiatrisch ziekenhuis werkzaam is om, onafhankelijk van het bestuur en van personen in dienst van het ziekenhuis, aan patiënten in het ziekenhuis op hun verzoek advies en bijstand te verlenen in aangelegenheden, samenhangend met hun opneming en verblijf in het ziekenhuis. 2. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde heeft degene die met betrokkene een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gelijke bevoegdheden als de echtgenoot. 3. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder «geneesheerdirecteur» mede verstaan de arts die, hoewel geen directeursfunctie bekledende, belast is met de zorg voor de algemene gang van zaken op geneeskundig gebied in het psychiatrisch ziekenhuis.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XX
4.Voor de toepassing van deze Wet wordt onder «rechter» verstaan de arrondissementsrechtbank, bedoeld in artikel 49, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke Organisatie met dien verstande dat aan de behandeling van zaken met betrekking tot minderjarige personen de kinderrechter deelneemt. 5. Onze Minister kan bepalen, welke college voor de toepassing van deze wetten aanzien van psychiatrische ziekenhuizen van Rijk, provincie of gemeente als bestuur wordt aangemerkt. HOOFDSTUK II Opneming § 1. Voorlopige machtiging Artikel 2 1. De rechter kan op vordering van de officier van justitie een voorlopige machtiging verlenen om iemand die gestoord is in zijn geestvermogens, in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven. Indien de betrokkene reeds vrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, strekt de machtiging er toe het verblijf te doen voortduren. 2. Een machtiging als bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de rechter a. de stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar doet veroorzaken, en b. het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. 3. Voor opneming en verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis is een machtiging als bedoeld in het eerste lid vereist, indien ter zake daarvan de betrokkene geen blijk geeft van de nodige bereidheid en twaalf jaar of ouder is, de ouders die gezamenlijk of de ouder die alleen de ouderlijke macht over de betrokkene uitoefenen, de voogd dan wel de curator, van oordeel zijn dat opneming en verblijf niet moeten plaatsvinden, of c. de ouders die gezamenlijk de ouderlijke macht over de betrokkene uitoefenen, van mening verschillen. 4. In het geval, bedoeld in de tweede volzin van het eerste lid, is de machtiging vereist indien de daartoe met overeenkomstige toepassing van het derde lid bedoelde persoon of personen ervan blijk geven het vrijwillig verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis te willen beëindigen, tenzij die persoon of personen te kennen geven de behandeling in een ander door deze persoon of personen aangewezen psychiatrisch ziekenhuis te willen doen voortzetten en dat ziekenhuis bereid is de betrokkene op te nemen. Artikel 3 In afwijking van het bepaalde In artikel 2, derde lid. onder a. is voor opneming en verblijf van een persoon in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting de in artikel 2 bedoelde machtiging vereist indien de betrokkene blijk geeft van bezwaar tegen opneming of verblijf. Artikel 4 1. Tot het indienen van een verzoek, gericht op het verkrijgen van een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2, zijn bevoegd: a. de echtgenoot, zie artikel 1 lid 2; b. de ouders dan wel een van hen, voor zover zij niet van de ouderlijke macht zijn ontheven of ontzet, en elke meerderjarige bloedverwant in de rechte lijn, niet zijnde een ouder, en in de zijlijn tot en met de tweede graad; c. de voogd of curator van de betrokkene. 2. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan aan de officier van justitie bij de ingevolge artikel 1 bevoegde rechtbank.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XXI
Artikel 5 1. Bij een verzoek als bedoeld in artikel 4, moet worden overgelegd een verklaring van een psychiater die de betrokkene met het oog daarop kort te voren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was, dan wel, in het geval bedoeld in artikel 2, vierde lid, een verklaring van de geneesheer-directeur van het ziekenhuis waarin de betrokkene verblijft. Uit de verklaring dient te blijken dat de persoon op wie de verklaring betrekking heeft is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 2 zich voordoet. De verklaring moet ten hoogste vijf dagen voor het verzoek zijn opgemaakt en ondertekend. De verklaring is met redenen omkleed. 2. Indien in een geval als bedoeld in artikel 2, vierde lid, een verklaring zal worden opgemaakt met het oog op een vordering tot het verlenen van een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt de betrokkene daarvan in kennis gesteld. 3. De psychiater, bedoeld in de aanhef van het eerste lid, pleegt zo mogelijk tevoren overleg met de huisarts en de behandelend psychiater van de betrokkene. Indien dit overleg niet heeft plaatsgevonden, vermeldt de psychiater de reden daarvan in de verklaring. 4. Indien de betrokkene minderjarig is, moet tevens worden overgelegd een uittreksel uit het in artikel 244 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register, of een verklaring van de griffier van het kantongerecht dat ten aanzien van de minderjarige het register geen gegevens bevat. 5. Indien de betrokkene onder curatele is gesteld, moet tevens worden overgelegd een uittreksel uit het in artikel 391 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register. 6. Indien ten behoeve van de betrokkene een mentorschap is ingesteld, moet tevens worden overgelegd een afschrift van de beschikking waarbij het mentorschap is ingesteld alsmede van die waarbij een mentor is benoemd. Artikel 6 1. Indien een verzoek als bedoeld in artikel 4, is gedaan, stelt de officier van justitie een vordering in tot het verlenen van een voorlopige machtiging, tenzij hij het verzoek kennelijk ongegrond acht of minder dan een jaar verstreken is sedert een vorige vordering is afgewezen die op dezelfde persoon betrekking had, en uit het verzoek niet blijkt van nieuwe feiten. 2. Indien zich naar het oordeel van de officier van justitie een geval voordoet als bedoeld in artikel 2, stelt hij, ook indien hij daartoe ingevolge het eerste lid niet verplicht is, bij de rechter een vordering in tot het verlenen van een voorlopige machtiging. 3. Indien de beslissing van de officier van justitie inzake het instellen van de vordering betrekking heeft op een persoon die reeds in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, deelt de officier zijn beslissing schriftelijk mede aan de geneesheer-directeur van dat psychiatrisch ziekenhuis. 4. Een vordering tot het verlenen van een voorlopige machtiging ten aanzien van een persoon die reeds in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft. wordt zo spoedig mogelijk ingediend. doch in elk geval binnen twee weken na de dag van verzending van de verklaring van de geneesheer-directeur bedoeld in artikel 5 eerste lid. 5. Bij de vordering tot het verlenen van een voorlopige machtiging worden de in artikel 5 bedoelde bescheiden alsmede -indien aanwezig - het verzoek bedoeld in artikel 4 overgelegd. Artikel 7 1. Bevoegd is de rechtbank van de woonplaats van de betrokkene of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van zijn werkelijk verblijf dan wel, indien de vordering wordt ingesteld in een geval als bedoeld in artikel 2, vierde lid, de rechtbank van het arrondissement waarin het ziekenhuis waarin de betrokkene verblijft, gelegen is.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XXII
2. Indien, in een geval als bedoeld in artikel 2, vierde lid, de betrokkene, nadat de verklaring bedoeld in artikel 5, eerste lid, ter kennis van het openbaar ministerie is gekomen, is overgebracht naar een ziekenhuis in een ander arrondissement, kan de oorspronkelijk bevoegde officier van justitie dan wel -na de vordering van de officier van justitie - de oorspronkelijk bevoegde rechter besluiten de behandeling van de zaak voort te zetten. De rechter kan evenwel verwijzing van de behandeling van de vordering naar de rechter van dat andere arrondissement bevelen. Artikel 8 Alvorens op de vordering te beschikken, hoort de rechter degene ten aanzien van wie de machtiging is gevorderd, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet bereid is zich te doen horen. Indien de betrokkene in Nederland verblijft, maar buiten staat is zich naar de rechtbank te begeven, zal de rechter, door de griffier vergezeld, hem te zijner verblijfplaats horen. Indien de betrokkene reeds in een psychiatrisch ziekenhuis of in een ziekenhuis, niet zijnde een psychiatrisch ziekenhuis, verblijft, wordt de rechter, vergezeld van de griffier, door het ziekenhuis in de gelegenheid gesteld hem aldaar te horen. Indien de betrokkene niet in Nederland verblijft, wordt de verdere behandeling van de vordering aangehouden totdat hij in Nederland kan worden gehoord. De betrokkene die minderjarig is of onder curatele is gesteld, is bekwaam in deze procedure in rechte op te treden. De rechter voegt aan de betrokkene een raadsman toe, tenzij de betrokkene daartegen bezwaar maakt. De artikelen 38, 39, 45 tot en met 49, 50, eerste lid en 51 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing. De rechter doet zich, zo mogelijk, voorlichten door: a. degene die het verzoek, bedoeld in artikel 4, heeft ingediend; b. de echtgenoot; c. degene door wie de betrokkene wordt verzorgd; d. de ouders van de betrokkene die de ouderlijke macht uitoefenen; e. de voogd of de curator van de betrokkene; f. de instelling of psychiater die de betrokkene behandelt of begeleidt; g. degene die de verklaring, bedoeld in artikel 5, heeft afgegeven. 5. De rechter kan zich doen voorlichten door een of meer van de in artikel 4 bedoelde bloedverwanten die het verzoek niet hebben ingediend. 6. De rechter kan onderzoek door deskundigen bevelen en is bevoegd deze deskundigen alsmede getuigen op te roepen. De rechter roept de door de betrokkene opgegeven deskundigen en getuigen op, tenzij hij van oordeel is dat door het achterwege blijven daarvan de betrokkene redelijkerwijs niet in zijn belangen kan zijn geschaad. Indien hij een opgegeven deskundige of getuige niet heeft opgeroepen, vermeldt hij de reden daarvan in de beschikkingen. 7. Indien de rechter dit gewenst oordeelt, kan hij de personen, bedoeld in het vierde lid, onder a en g verplichten te verschijnen. 8. Indien de rechter zich doet voorlichten door een of meer der personen, bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid, buiten tegenwoordigheid van de betrokkene, wordt de zakelijke inhoud van de verstrekte inlichtingen aan de betrokkene medegedeeld. 9. De betrokkene of zijn raadsman wordt in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van de mededelingen en verklaringen van de personen, bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid. Artikel 9 1. De rechter beslist zo spoedig mogelijk. Indien de vordering tot het verlenen van een voorlopige machtiging betrekking heeft op een persoon die reeds in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft. beslist de rechter in elk geval binnen drie weken na het instellen van de vordering. 2. De griffier zendt een afschrift van de beschikking inzake de machtiging aan: a. de betrokkene; b. de raadsman van de betrokkene; c. de ouders die de ouderlijke macht uitoefenen, de voogd of de curator; de echtgenoot van de betrokkene of degene door wie de betrokkene wordt verzorgd;
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XXIII
de verzoeker indien deze niet is een der onder c of d genoemde personen; f. de officier van justitie. 3. Van een beschikking waarbij op de vordering tot het verlenen van de voorlopige machtiging afwijzend wordt beslist, geeft de officier tevens kennis aan de huisarts van de betrokkene en aan de inspecteur. 4. Bij de kennisgeving aan de huisarts en de inspecteur, bedoeld in het derde lid, voegt de griffier afschrift van de geneeskundige verklaring, bedoeld in artikel 5. 5 Tegen de beschikking op een vordering tot het verlenen van een voorlopige machtiging staat geen hoger beroep open. Artikel 10 1. De voorlopige machtiging kan niet meer ten uitvoer worden gelegd wanneer meer dan twee weken na haar dagtekening zijn verlopen. 2. Indien in de eerste week na de dagtekening van de voorlopige machtiging, niet zijnde een machtiging in een geval als bedoeld in artikel 3, door de daarvoor in aanmerking komende psychiatrische ziekenhuizen nog niet tot opneming is overgegaan, kan de officier van justitie, na overleg met de inspecteur een van de bovenbedoelde ziekenhuizen bevelen de betrokkene op te nemen. Hij legt zodanige verplichting niet op dan nadat hij de geneesheer-directeur van het desbetreffende ziekenhuis heeft gehoord. Het desbetreffende ziekenhuis is verplicht de betrokkene op te nemen. 3. Bij de opneming van de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis wordt een afschrift van de in artikel 5 bedoelde geneeskundige verklaring aan het ziekenhuis overgelegd. 4. De voorlopige machtiging heeft een geldigheidsduur van ten hoogste zes maanden na de dag waarop de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen, onverminderd het bepaalde in de artikelen 48 en 49. Artikel 11 De geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis waarin de betrokkene is opgenomen. doet van deze opneming zo spoedig mogelijk mededeling aan de griffier van de rechtbank die de machtiging heeft verleend en aan de officier van justitie bij die rechtbank. Artikel 12 1. Na ontvangst van de in artikel 11 bedoelde mededeling geeft de griffier van het verlenen van de voorlopige machtiging -onder vermelding van het psychiatrisch ziekenhuis waarin de betrokkene ingevolge de machtiging verblijft -ken nis aan: a. de in artikel 8, vierde lid, onder b tot en met g bedoelde personen of instelling en de huisarts van de betrokkene; b. de inspecteur en de officier van justitie in wier ambtsgebieden het psychiatrisch ziekenhuis gelegen is. 2. De griffier stelt desgevraagd andere personen en instellingen die door de rechter zijn gehoord met uitzondering van de persoon bedoeld in artikel 8 vierde lid, onder a, in kennis van het verlenen van de voorlopige machtiging onder vermelding van de naam en het adres van het psychiatrisch ziekenhuis waarin de betrokkene is opgenomen. Artikel 13 Aan de geneesheer-directeur en aan de voor de behandeling verantwoordelijke persoon geeft de griffier desgevraagd nadere inlichtingen omtrent hetgeen de rechter bij de behandeling van de vordering tot voorlichting heeft gediend. Artikel 14 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot het verzoekschrift, bedoeld in artikel 4, en de verklaringen, bedoeld in artikel 5.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XXIV
§ 2. Machtigingen tot voortgezet verblijf Artikel 15 1. De rechter kan op vordering van de officier van justitie met betrekking tot een persoon die ingevolge een voorlopige machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, een machtiging tot voortgezet verbluf verlenen. 2. Een machtiging tot voortgezet verblijf kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de rechter a. de stoornis van de geestvermogens van de betrokkene ook na verloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zal zijn en deze stoornis betrokkene ook dan gevaar zal doen veroorzaken, en b. het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten het ziekenhuis kan worden afgewend. 3. Met betrekking tot de voortzetting van het verblijf van de betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis na verloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging zijn artikel 2, derde en vierde lid van artikel 4 van overeenkomstige toepassing. Artikel 16 1. Bij een verzoek, gericht op het verkrijgen van een machtiging tot voortgezet verblijf, moet worden overgelegd een verklaring van de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis waarin de betrokkene is opgenomen. Uit de verklaring dient te blijken dat het geval, bedoeld in artikel 15, zich voordoet. 2. Met betrekking tot de vordering van de officier van justitie is artikel 6, eerste, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing. 3. Bij de vordering van de officier van justitie moet worden overgelegd de verklaring, bedoeld in het eerste lid. Bij die verklaring is gevoegd een afschrift van het in artikel 38 bedoelde behandelingsplan en een bericht over de stand van uitvoering daarvan. Indien dit behandelingsplan nog niet tot stand is gekomen, is bil de voornoemde verklaring een desbetreffende mededeling gevoegd waarin de daarvoor bestaande redenen worden vermeld. Indien artikel 38, vijfde lid, derde volzin, toepassing heeft gevonden, wordt zulks met redenen omkleed bij de mededeling, bedoeld in de voorgaande volzin, vermeld. 4. Bevoegd is de rechtbank van het arrondissement waarin het ziekenhuis waarin de patiënt is opgenomen, is gelegen. Artikel 7, tweede lid is van overeenkomstige toepassing. Artikel 17 1. De vordering tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf wordt ingesteld tijdens de zesde of de vijfde week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging. 2. De rechter beslist binnen vier weken na het instellen van de vordering. De artikelen 8, 9, tweede tot en met vijfde lid, 12, 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing. 3. De machtiging tot voortgezet verblijf, bedoeld in artikel 15, eerste lid, heeft een geldigheidsduur van ten hoogste een jaar na haar dagtekening, onverminderd het bepaalde in de artikelen 48 en 49. 4. Indien de vordering van de officier van justitie betrekking heeft op een machtiging tot voortgezet verblijf in een zwakzinnigeninrichting of een verpleeginrichting, kan, indien te verwachten valt dat de omstandigheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, zich zullen blijven voordoen, een machtiging worden verleend die een geldigheidsduur heeft van ten hoogste vijf jaren, onverminderd het bepaalde in de artikelen 48 en 49. 5. De beschikking bedoeld in het derde lid, is bij voorraad uitvoerbaar. Artikel 18 1. De rechter kan op vordering van de officier van justitie met betrekking tot een persoon die op grond van een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft. telkens een nieuwe machtiging tot voortgezet verblijf verlenen. 2. Artikel 15, tweede en derde lid. en de artikelen 16 en 17 zijn van toepassing.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XXV
Artikel 19 Indien het verblijf van een persoon in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van rechterlijke machtigingen als bedoeld in de artikelen 2, 15, en 18, zonder onderbreking ten minste vijf jaren heeft geduurd. kan een machtiging tot voortgezet verblijf worden verleend die een geldigheidsduur heeft van ten hoogste twee jaren, onverminderd het bepaalde in de artikelen 48 en 49. § 3. Inbewaringstelling en machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling Artikel 20 1. De burgemeester kan in het geval, bedoeld in het tweede lid, lastgeven dat een persoon die zich in zijn gemeente bevindt, gedurende de periode benodigd voor de toepassing van artikel 27, in bewaring wordt gesteld, indien deze persoon twaalf jaar of ouder is en geen blijk geeft van de nodige bereidheid zich in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen dan wel een van de andere omstandigheden, bedoeld in artikel 2, derde en vierde lid, zich voordoet. De burgemeester kan de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in de eerste volzin, opdragen aan een wethouder. 2. De burgemeester kan slechts lastgeven tot inbewaringstelling als bedoeld in het eerste lid, indien naar zijn oordeel a. de betrokkene gevaar veroorzaakt, b. het ernstige vermoeden bestaat dat een stoornis van de geestvermogens de betrokkene het gevaar doet veroorzaken, C. het gevaar zo onmiddellijk dreig end is dat toepassing van paragraaf I van dit hoofdstuk niet kan worden afgewacht, en d. het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. 3. Een last als bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gegeven bij schriftelijke beschikking; een afschrift van de beschikking wordt aan betrokkene uitgereikt. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken, worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de beschikking, bedoeld in de vorige volzin. 4. Het ten uitvoer leggen van een krachtens het eerste lid gegeven beschikking draagt de burgemeester op aan een of meer personen met kennis van de zorg voor geestelijk gestoorden. Deze kunnen daartoe elke plaats betreden waar de op te nemen persoon zich bevindt. Zij kunnen zich doen vergezellen door een of meer ambtenaren van rijks- of gemeentepolitie. In een woning treden zij tegen de wil van de bewoner slechts binnen krachtens een door de burgemeester gegeven, bij het binnentreden te tonen, schriftelijke last, na voorafgaande legitimatie en mededeling van het doe van het binnentreden. De burgemeester ziet erop toe dat een van de door hem aangewezen personen op zijn ambtseed of -belofte een schriftelijk verslag van het binnentreden opstelt. Een afschrift van dit verslag wordt uiterlijk op de tweede dag na die waarop in de woning is binnengetreden, aan de bewoner uitgereikt of aan de woning bezorgd. 5. De door de burgemeesteraangewezen personen kunnen aan de betrokkene voorwerpen ontnemen die een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of van anderen kunnen opleveren. Zij zijn bevoegd hem daartoe aan de kleding of aan het lichaam te onderzoeken. 6. Zo mogelijk worden de overeenkomstig het vijfde lid ontnomen voorwerpen met de betrokkene overgebracht naar het psychiatrisch ziekenhuis waarin hij wordt opgenomen. In het ziekenhuis wordt de patiënt een bewijs van ontvangst afgegeven waarin die voorwerpen zijn omschreven. De voorwerpen worden voor de patiënt bewaard, voor zover dit niet in strijd is met enig wettelijk voorschrift. 7. Bij de opneming van de betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis wordt door de door de burgemeester aangewezen personen een afschrift van de beschikking, bedoeld in artikel 20, eerste lid, aan het ziekenhuis overgelegd. Tenzij het geval, bedoeld in artikel 2, vierde lid, zich heeft voorgedaan, wordt daarbij tevens overgelegd een afschrift van de in artikel 21 bedoelde geneeskundige verklaring.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XXVI
Artikel 21 1. De burgemeester gel ast een inbewaringstelling niet dan nadat een, bij voorkeur niet behandelend, psychiater of, zo dat niet mogelijk is, een bij voorkeur niet-behandelend arts. niet psychiater zijnde een schriftelijke verklaring heeft verstrekt waaruit met inachtneming van het bepaalde in het tweede en derde lid, blijkt dat het geval, bedoeld in artikel 20, tweede lid, zich voordoet. 2. Indien de arts die de verklaring afgeeft, geen psychiater is, pleegt hij zo mogelijk tevoren overleg met een psychiater en wel, indien de betrokkene onder behandeling is van een psychiater; bij voorkeur met die psychiater; indien de arts die de verklaring afgeeft, niet is de huisarts van de patiënt. pleegt hij zo mogelijk tevoren overleg met de huisarts. Indien overleg als bedoeld in de eerste volzin niet heeft plaatsgevonden, vermeldt de arts die de verklaring afgeeft, de reden daarvan in de verklaring. 3. Alvorens de verklaring af te geven onderzoekt de arts, zo enigszins mogelijk, de betrokkene. 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. vast te stellen op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie worden nadere voorschriften gegeven ten aanzien van de geneeskundige verklaring. bedoeld in de voorgaande leden. Artikel 22 1. De burgemeester draagt, tenzij de betrokkene daartegen bezwaar maakt, er zorg voor dat de betrokkene uiterlijk van af het tijdstip waarop de beschikking, bedoeld in artikel 20, eerste lid, wordt gegeven, wordt bijgestaan door een raadsman. De artikelen 38, 39, 40, 45 tot en met 49, 50, eerste lid, en 51 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing. 2. Bij algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, kunnen regels worden gegeven ten aanzien van de toepassing van de eerste volzin van het eerste lid. Artikel 23 1. De burgemeester tekent zo spoedig mogelijk op de beschikking, bedoeld in artikel 20, eerste lid, de door hem ontvangen gegevens omtrent toepassing van de overige artikelen van deze paragraaf aan. 2. De schriftelijke beschikking van de burgemeester, de in artikel 21 bedoelde geneeskundige verklaring en een afschrift van het opgemaakte proces-verbaal, worden gedurende vijf jaren ter gemeentesecretarie bewaard en vervolgens vernietigd. De in de loop van deze termijn ontvangen stukken betreffende deze patiënt worden daarbij gevoegd. 3. Bij algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken, worden in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer regels gegeven met betrekking tot het beheer van de in het tweede lid bedoelde stukken, de kennisneming van de daarin opgenomen gegevens en de verbetering van gegevens voor zover deze van feitelijke aard zijn. 4. Is de beschikking niet ten uitvoer gelegd dan wordt daarop de reden van niet4enuitvoerlegging aangetekend. Het tweede lid is van toepassing. Artikel 24 Indien binnen 24 uur na het tijdstip waarop de beschikking van de burgemeester is gegeven, door de daarvoor in aanmerking komende psychiatrische ziekenhuizen nog niet tot een opneming is overgegaan, kan de burgemeester na overleg met de inspecteur in wiens ambtsgebied zijn gemeente is gelegen, een van de bovenbedoelde ziekenhuizen bevelen de betrokkene op te nemen. Het betrokken ziekenhuis is verplicht de betrokkene op te nemen.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XXVII
Artikel 25 1. De burgemeester draagt zorg dat onverwijld de inspecteur en de officier van justitie, in wier ambtsgebied zijn gemeente is gelegen, van de inbewaringstelling telefonisch of mondeling op de hoogte worden gesteld. Indien het ziekenhuis waarin de betrokkene zich ten tijde van de mededeling bevindt, is gelegen buiten het ambtsgebied van de inspecteur en de officier van justitie die op grond van de eerste volzin door de burgemeester op de hoogte moet worden gesteld, worden ook de inspecteur en de officier van justitie, in wier ambtsgebied het ziekenhuis is gelegen, overeenkomstig het in de eerste volzin bepaalde op de hoogte gesteld. 2. Zo spoedig mogelijk nadat de beschikking is gegeven, doch in elk geval niet alter dan de volgende dag, die niet is een zaterdag, zondag, of algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet (Stb. 1964,314), zendt de burgemeester aan de in het eerste lid bedoelde functionarissen bij aangetekend schrijven een afschrift van de beschikking en van de in artikel 21 bedoelde geneeskundige verklaring. Artikel 26 Bij de opneming geeft de burgemeester aan de echtgenoot. de wellelijke vertegenwoordiger en de naaste (familie)betrekkingen van de betrokkene zo mogelijk ken nis van de door hem op grond van artikel 20 gegeven beschikking en van de opneming. Artikel 27 1. Indien de met overeenkomstige toepassing van artikel 1 bevoegde officier van justitie na ontvangst van de in artikel 25, tweede lid, bedoelde bescheiden van oordeel is dat het gevaar, bedoeld in artikel 20, tweede lid. zich ten aanzien van de in bewaring gestelde persoon voordoet, stelt hij uiterlijk op de dag na de datum van ontvangst van deze stukken die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet, bij de rechter een vordering in tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van die persoon. De officier deelt aan de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis waarin de betrokkene verblijft schriftelijk mede dat de vordering is ingesteld of dat hij heeft besloten geen vordering in te stellen. 2. Bij de vordering worden overgelegd de beschikking van de burgemeester, bedoeld in artikel 20, eerste lid, en de geneeskundige verklaring, bedoeld in artikel 21, Artikel 5, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 28 1. Degene ten aanzien van wie een last is gegeven van inbewaringstelling kan de rechter bij een verweerschrift als bedoeld in artikel 429h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of bij een desbetreffend verzoekschrift ter gelegenheid van zijn verhoor, dan wel, indien de officier van justitie geen vordering als bedoeld in artikel 27, eerste lid, instelt, binnen dertig dagen nadat de last is gegeven, bij een afzonderlijk verzoekschrift verzoeken een schadevergoeding toe te kennen op de grond dat de door de burgemeester gegeven last onrechtmatig was. 2. Het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt behandeld als een zelfstandig verzoek in die zin dat artikel 429f, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering daarop van toepassing is. Artikel 29 1. Met betrekking tot de behandeling van de zaak door de rechter is artikel 8, eerste, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing. 2. De rechter doet zich zo mogelijk voorlichten door personen uit de naaste omgeving van de betrokkene, door de arts die de geneeskundige verklaring, bedoeld in artikel 21, heeft opgemaakt en door de instelling of psychiater die de betrokkene begeleidt. Artikel 8, zesde lid, eerste volzin, zevende, achtste en negende lid, is van overeenkomstige toepassing 3. De rechter beslist binnen drie dagen te rekenen vanaf de dag na die van het instellen van de vordering. De Algemene termijnenwet is op de termijn, bedoeld in de eerste volzin, van toepassing.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XXVIII
4 Artikel 9, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. Indien de betrokkene op het tijdstip waarop de vordering tot voorzetting van de inbewaringstelling werd ingesteld, nog niet in een psychiatrisch ziekenhuis was opgenomen, zijn de artikelen 11 en 12, eerste lid van overeenkomstige toepassing. 5. Tegen de beschikking op een vordering tot het verlenen van een machtiging tot voorzetting van de inbewaringstelling staat geen gewoon rechtsmiddel open. Artikel 30 De machtiging tot voorzetting van de inbewaringstelling heeft een geldigheidsduur van drie weken na haar dagtekening, onverminderd het bepaalde in de artikelen 48 en 49. Artikel 31 1. Met betrekking tot een persoon die ingevolge een machtiging tot voorzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 27, eerste lid, in een ziekenhuis verblijft, zijn de artikelen 2. 3, 4, 6, eerste, tweede en derde lid, 8 tot en met 13 en 16 van overeenkomstige toepassing. 2. De vordering wordt ingesteld voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging. § 4 Rechterlijke machtiging op eigen verzoek Artikel 32 1. De rechter kan op vordering van de officier van justitie een machtiging verlenen om een persoon die gestoord is in rijn geestvermogens en die bereid is deswege in een psychiatrisch ziekenhuis een behandeling te ondergaan, in een psychiatrisch ziekenhuis op te nemen of te doen verblijven, ook indien die bereidheid tijdens de duur van de machtiging komt te ontbreken. 2. Een machtiging als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de rechter a. de betrokkene gevaar veroorzaakt, en b. het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. 3. Een machtiging als bedoeld in het eerste lid kan, behoudens in het geval, bedoeld in het vijfde lid, slechts worden verleend indien de vordering is ingesteld op verzoek van betrokkene. 4. Een verzoek als bedoeld in het derde lid kan 00k worden gedaan door een minderjarige of onder curatele gestelde, die daartoe voldoende inzicht in de eigen situatie heeft. De minderjarige of onder curatele gestelde, die een verzoek als bedoeld in het derde lid heeft gedaan, is bekwaam hiertoe in rechte op te treden. 5. Een verzoek als bedoeld in het derde lid kan ten behoeve van een minderjarige of onder curatele gestelde worden gedaan door zijn ouders die de ouderlijke macht uitoefenen dan wel een van hen, zijn voogd of zijn curator, doch slechts indien de betrokken minderjarige of onder curatele gestelde daarmede instemt. Artikel 33 1. Het verzoek, bedoeld in artikel 32, derde lid, wordt schriftelijk gedaan bij de officier van justitie bij de volgens artikel 7 eerste lid bevoegde rechtbank. 2. In het verzoek moet het psychiatrisch ziekenhuis worden genoemd, waarin opneming of verder verblijf wordt verzocht. 3. Bij het verzoek moeten worden overlegd a. een verklaring van een psychiater, verbonden aan het in het verzoek genoemde psychiatrische ziekenhuis, waaruit blijkt dat de persoon die de plaatsing verzoekt of met wiens instemming de plaatsing wordt verzocht, gestoord in zijn geestvermogens en dat het geval, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onder a en b zich voordoet.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XXIX
b. een door de onder a bedoelde psychiater tezamen met betrokkenen opgesteld behandelingsplan. 4. De verklaring moet ten hoogste zeven dagen voor het verzoek zijn opgemaakt en door de psychiater zijn ondertekend De verklaring is met redenen omkleed. 5. Het behandelingsplan moet ten hoogste zeven dag en voor het verzoek zijn gemaakt en door de psychiater en de betrokkene zijn ondertekend. 6. Artikel 6, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing. 7. Met betrekking tot de behandeling van de vordering door de rechter zin de artikelen 8 en 11 tot en met 14, van overeenkomstige toepassing. Artikel 34 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 48 en 49 wordt de machtiging op eigen verzoek als bedoeld in artikel 32 gegeven voor een door de rechter te bepalen duur welke niet langer kan zijn dan een jaar en niet korter dan een half jaar na haar dagtekening. 2. De rechter beslist zo spoedig mogelijk. 3. De artikelen 2 tot en met 19 zin ten aanzien van degene die op grond van een machtiging als bedoeld in artikel 32 in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft van overeenkomstige toepassing na verloop van de geldigheidsduur van die machtiging. § 5 Schadevergoeding Artikel 35 1. Indien degene ten aanzien van wie een vordering is ingesteld tot het verlenen van een der machtigingen als bedoeld in dit hoofdstuk, dan wel tot het geven van een beslissing inzake ontslag als bedoeld in artikel 49, derde of tiende lid, nadeel heeft geleden doordat de rechter of de officier van justitie een der bepaling en, vervat in dit hoofdstuk of in artikel 49, niet in acht heeft genomen, kent de rechter deze op diens verzoek een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe ten laste van de Staat. 2. Het verzoek kan worden ingediend bij een verweerschrift als bedoeld in artikel 429h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of bij een desbetreffend verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van de betrokkene dan wel bij een afzonderlijk verzoekschrift. binnen drie maanden te rekenen vanaf de dag waarop de betrokkene redelijkerwijs bekend kon zijn met de schending van het voorschrift waarop zin verzoek betrekking heeft, of, indien in beroep in cassatie over die schending is geklaagd, binnen een maand na de dagtekening van de beschikking van de Hoge Raad. 3. Het in het tweede lid bedoelde verzoek wordt behandeld als een zelfstandig verzoek in die zin dat artikel 429f, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering daarop van toepassing Is. HOOFDSTUK III Rechten van onvrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis verblijvende patiënten Artikel 36 1. Het bestuur van een psychiatrisch ziekenhuis draagt zorg dat aan een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, aan de echtgenoot, de wettelijke vertegenwoordiger alsmede aan de naaste (familie) betrekkingen van de patiënt, zo spoedig mogelijk na zijn opneming schriftelijk wordt medegedeeld welke arts of andere persoon in het ziekenhuis in het bijzonder verantwoordelijk zal zijn voor zijn behandeling. Met betrekking tot een patiënt op wie hoofdstuk 11, § 2 of 4 toepassing heeft gevonden terwijl hij reeds in het psychiatrisch ziekenhuis verbleef, wordt aan het eerste lid uitvoering gegeven zo spoedig mogelijk na het verlenen van de rechterlijke machtiging. Bij opneming in het ziekenhuis of op een later tijdstip kunnen aan de patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, slechts de voorwerpen worden ontnomen die een gevaar kunnen opleveren voor zijn veiligheid of de goede gang van zaken in het ziekenhuis. De patiënt kan daartoe aan zijn kleding of aan het lichaam worden onderzocht.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XXX
Indien de patiënt voorwerpen als bedoeld in het vorige lid worden ontnomen, wordt hem een bewijs van ontvangst afgegeven, waarin die voorwerpen zijn omschreven. De voorwerpen worden voor de patiënt bewaard voor zover dit niet in strijd is met enig wettelijk voorschrift. Artikel 37 1. Het bestuur van het ziekenhuis draagt ervoor zorg dat een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, de echtgenoot, de wettelijke vertegenwoordiger alsmede de naaste (familie) betrekkingen van de patiënt zo spoedig mogelijk na zijn opneming in het bezit word en gesteld van een schriftelijk overzicht van de in het ziekenhuis geldende huisregels alsmede van de op grond van deze wet aan de patiënt toekomende rechten. In het overzicht, bedoeld in de vorige volzin, is opgenomen het adres waaronder het bestuur van het ziekenhuis bereikbaar is voor klachten als bedoeld in artikel 41, eerste lid. Tevens wordt de patiënt schriftelijk medegedeeld dat zijn behandelingsgegevens worden opgenomen in een voor hem aan te leggen patiëntendossier. Artikel 36, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. 2. Indien ten aanzien van een reeds in een psychiatrisch ziekenhuis verblijvende patiënt hoofdstuk II, § 3, toepassing heeft gevonden, draagt het bestuur van het ziekenhuis ervoor zorg dat de betrokkene, de echtgenoot, de wettelijke vertegenwoordiger alsmede zijn naaste (familie) betrekkingen zo spoedig mogelijk na het geven van de last door de burgemeester onderscheidenlijk na zijn opneming in het bezit worden gesteld van een afschrift van de beschikking van de burgemeester. 3. De voor de behandeling verantwoordelijke persoon draagt zorg dat de patiënt een mondelinge toelichting terzake ontvangt. 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels geg even met betrekking tot het in het eerste lid bepaalde. Daartoe behoren in elk geval eisen waaraan de in dat lid bedoelde huisregels en het in dat lid bedoelde patiëntendossier ten minste moeten voldoen. Artikel 38 1. De geneesheer-directeur draagt zorg dat zo spoedig mogelijk na de opneming van een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, door de voor de behandeling verantwoordelijke persoon, in overleg met de patiënt, een behandelingsplan wordt opgesteld. Artikel 36, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. 2. De voor de behandeling verantwoordelijke persoon pleegt voor het opstellen van het behandelingsplan overleg met de instelling of de psychiater die de patiënt voorafgaande aan zin opneming behandelde of begeleidde, alsmede met de huisarts van de patiënt. Indien de behandelende persoon beslist dat de patiënt niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake van de voorgestelde behandeling, pleegt hij terzake overleg met de wettelijke vertegenwoordiger van de patiënt, of indien deze ontbreekt, met de persoon die daartoe door de patiënt schriftelijk is gemachtigd. Ontbreekt ook zodanige persoon of treedt deze niet op, dan wordt overleg gepleegd met de echtgenoot van de patiënt, tenzij deze dat niet wenst, dan wel, indien ook zodanige persoon ontbreekt, met een ouder, kind, broer of zus van de patiënt, tenzij deze persoon dat niet wenst, een en ander voor zover dit overleg verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener. Het behandelingsplan, bedoeld in het eerste lid, is erop gericht de stoornis zo te verbeteren dat het gevaar op grond waarvan de patiënt zonder van de bereidheid daartoe te heb ben blijk gegeven, in het ziekenhuis moet verblijven, wordt weggenomen. Bij algemene maatregel van bestuur worden eisen gesteld, waaraan een behandelingsplan ten minste moet voldoen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts ten aanzien van daarbij aangegeven categorieën van behandelingsmiddelen of -maatregelen regels worden gegeven met betrekking tot de wijze waarop tot toepassing daarvan moet worden besloten. Indien het in het overleg, bedoeld in het eerste en tweede lid, niet mogelijk is overeenstemming te bereiken over het behandelingsplan, stelt de behandelende persoon de geneesheer-directeur hiervan in kennis.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XXXI
Indien het overleg over het behandelingsplan niet tot overeenstemming heeft geleid kan met betrekking tot de patiënt geen behandeling worden toegepast. Evenmin kan een behandeling worden toegepast indien weliswaar het overleg over het behandelingsplan tot overeenstemming heeft geleid doch de patiënt of, in geval van toepassing van de tweede volzin van het tweede lid, de met het oog op overleg aangewezen persoon of personen zich daartegen verzetten met dien verstande dat, ook al is de desbetreffende toestemming van die persoon of die personen verkregen, de behandeling niet kan worden toegepast, indien de patiënt zich daartegen verzet. In afwijking van de beide voorafgaande volzinnen kan niettemin het voorgestelde, onderscheidenlijk het overeengekomen behandelingsplan worden toegepast voor zover dit volstrekt noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de patiënt of anderen, voortvloeiende uit de stoornis van de geestvermogens, af te wenden. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van behandelingsmiddelen of -maatregelen worden aangewezen, die niet mag en worden toegepast bij een behandeling als bedoeld in de derde volzin. De geneesheer~directeur geeft uiterlijk bij het begin van een behandeling met toepassing van de derde volzin van het vijfde lid, daarvan ken nis aan de inspecteur. Hij vermeldt daarbij ten minste welke personen verantwoordelijk zijn voor de beslissing tot een zodanige behandeling over te gaan en de redenen die aan de beslissing ten grondslag lag en. Indien de behandeling wordt toegepast terwijl de patiënt zich daartegen verzet. vermeldt de geneesheer-directeur tevens of de patiënt in staat kan worden geacht, gebruik te maken van de regeling. vervat in artikel 41. Hij geeft voorts zo spoedig mogelijk na het begin van een zodanige behandeling daarvan kennis aan de in het tweede lid bedoelde personen. De inspecteur stelt na beëindiging van elke behandeling met toepassing van het vijfde lid. derde volzin, een onderzoek in of de beslissing tot een zodanige behandeling over te gaan, zorgvuldig is genomen en of de uitvoering van de behandeling zorgvuldig is geschied. Artikel 39 1. Met betrekking tot een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, kunnen, anders dan ter uitvoering van een behandelingsplan met inachtneming van artikel 38, geen middelen en maatregelen worden toegepast dan ter overbrugging van tijdelijke noodsituaties welke door de patiënt in het ziekenhuis als gevolg van de stoornis van de geestvermogens worden veroorzaakt. 2. De middelen en maatregelen die kunnen worden toegepast in gevallen als bedoeld in het eerste lid, worden bij algemene maatregel van bestuur aangewezen. Daarbij worden termijnen aangegeven, gedurende welke ten hoogste de onderscheidene middelen met betrekking tot een bepaalde patiënt mogen worden toegepast. 3. De geneesheer-directeur geeft zo spoedig mogelijk na het begin van de toepassing van een middel of maatregel als bedoeld in de vorige leden daarvan ken nis aan de echtgenoot, de wettelijke vertegenwoordiger of, ingeval deze ontbreken, de naaste (familie) betrekking en, en in ieder geval aan de inspecteur. Artikel 40 1. De poststukken, gericht aan of afkomstig van een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden kunnen in aanwezigheid van de patiënt worden onderworpen aan een controle op meegezonden voorwerpen. 2. Tenzij de bezoeker een advocaat of procureur is die als raadsman van de patiënt optreedt, dan wel een justitiële autoriteit, de hoofdinspecteur of inspecteur, kunnen beperkingen in het recht op het ontvangen van bezoek overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels worden opgelegd, doch slechts: a. indien van het bezoek ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt voor zover dit telkenmale uit een uitdrukkelijke verklaring van de voor zijn behandeling verantwoordelijke persoon blijkt, dan we b. indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde in het ziekenhuis, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XXXII
3. Beperkingen in het recht op bewegingsvrijheid in en rond het ziekenhuis overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels kunnen, anders dan als middel of maatregel, aangegeven bij algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 39, tweede lid, worden opgelegd: a. indien naar het oordeel van de voor de behandeling verantwoordelijke persoon van de uitoefening van het recht op de bewegingsvrijheid ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt, dan wel b. indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde in het ziekenhuis, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is. 4. Beperkingen in het recht op vrij telefoonverkeer overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels kunnen, tenzij het betreft verkeer met een advocaat of procureur die als raadsman van de patiënt optreedt, dan wel een justitiële autoriteit, de hoofdinspecteur of de inspecteur, worden opgelegd: a. indien naar het oordeel van de voor de behandeling verantwoordelijke persoon van de uitoefening van het recht op vrij telefoonverkeer ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt, dan wel b. indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde in het ziekenhuis, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is. 5. Van de oplegging van beperkingen overeenkomstig het tweede, derde of vierde lid, wordt onverwijld mededeling gedaan aan de geneesheer-directeur. 6. Ten aanzien van beslissingen als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid kan toepassing van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege worden gelaten indien de patiënt op grond van de stoornis van zijn geestvermogens niet in staat is zijn wil te bepalen met betrekking tot de voorgenomen beslissing. In dit geval wordt zo mogelijk de in artikel 38, tweede lid, tweede volzin, bedoelde persoon gehoord. Artikel 41 1. De patiënt, elke andere in het ziekenhuis verblijvende patiënt en ieder der in artikel 4, eerste lid bedoelde personen kan tegen een beslissing als bedoeld in artikel 38, tweede lid tweede volzin en vijfde lid derde volzin e de artikelen 39 en 40, alsmede tegen niet-toepassing van het overeengekomen behandelingsplan bezwaar maken door de indiening van een schriftelijke klacht bij het bestuur van het psychiatrisch ziekenhuis. 2. Het bestuur van een ziekenhuis kan een commissie belasten met de beslissing op klachten als bedoeld in het eerste lid. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven met betrekking tot de samenstelling van commissies als bedoeld in de eerste volzin en met betrekking tot de wijze waarop klachten door besturen en commissies worden behandeld. Voor de toepassing van de volgende leden wordt een commissie als bedoeld in de eerste volzin gelijkgesteld met het bestuur. 3. Het adres waar een klacht moet worden ingediend wordt door de zorg van de geneesheer-directeur door bevestiging van een schriftelijke mededeling dienaangaande op de daarvoor in aanmerking komende plaatsen in het ziekenhuis bekendgemaakt. 4. Het bestuur kan de beslissing waartegen de klacht is gericht schorsen. 5. Een klacht kan buiten behandeling worden gelaten, indien een gelijke klacht nog in behandeling Is. 6. Het bestuur geeft binnen twee weken na ontvangst van de klacht van zijn met redenen omklede beslissing daarop of van het niet in behandeling nemen daarvan op grond van het bepaalde in het vijfde lid, kennis aan de klager. de betrokken patiënt. de behandelende persoon. de geneesheer-directeur en de inspecteur. 7. Indien het bestuur binnen twee weken na ontvangst van de klacht geen beslissing heeft genomen of indien de beslissing van het bestuur niet inhoudt dat de klacht gegrond is. kan de klager de inspecteur schriftelijk vragen een verzoekschrift in te dienen ter verkrijging van de beslissing van de rechter over de klacht. De klager voegt bij dit verzoek afschrift van de klacht en van de beslissing van het bestuur of van de mededeling van het bestuur dat het de klacht niet in behandeling neemt. 8. De inspecteur behoeft geen gevolg te geven aan het verzoek. indien hij de klager kennelijk niet ontvankelijk acht. In andere gevallen is hij verplicht binnen twee weken een verzoekschrift in te dienen. waarin de beslissing van de rechter over de klacht wordt gevraagd.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XXXIII
9. Indien het verzoek afkomstig is van een ander dan de betrokken patiënt. hoort de inspecteur de patiënt om vast te stellen of deze bezwaar heeft tegen het uitlokken van een rechterlijke uitspraak over de klacht. De inspecteur kan slechts om gewichtige redenen besluiten aan het verzoek gevolg te geven. indien de patiënt hiertegen bezwaar gevoelt. 10. Indien de inspecteur gevolg geeft aan het verzoek. doet hij in zijn verzoekschrift ten behoeve van de rechter met redenen omkleed van zijn zienswijze blijken. 11. Indien de patiënt de klager is, kan hij, onverminderd zijn bevoegdheid toepassing te geven aan het zevende lid. in de gevallen. bedoeld in de eerste volzin van het zevende lid. zelf een verzoekschrift bij de rechter indienen ter verkrijging van diens beslissing over de klacht. De tweede volzin van het zevende lid is van overeenkomstige toepassing. 12. Artikel 8, met uitzondering van het derde lid, is met betrekking tot de behandeling van een verzoekschrift als bedoeld in het achtste of elfde lid van overeenkomstige toepassing. Indien niet blijkt dat de klager reeds een raadsman heeft, kan uitsluitend de rechter aan het bureau rechtsbijstandvoorziening last geven tot toevoeging van een raadsman. 13. Indien de rechter de klacht kennelijk ongegrond acht. kan hij zonder behandeling ter terechtzitting onmiddellijk op het verzoekschrift beschikken. 14. De rechter beslist binnen vier weken na het indienen van het verzoekschrift. Tegen de beslissing van de rechter staat geen gewoon rechtsmiddel open.. 15. De griffier zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van de beschikking aan de klager, de patiënt, zo deze niet is de klager, de raadsman van de patiënt, de behandelende persoon, de geneesheer-directeur, het bestuur en aan de inspecteur. 16. Ten aanzien van een klacht as bedoeld in het eerste lid zijn de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. Artikel 42 De inspecteur, bevindend dat een patiënt die zich tegen de toepassing van een behandeling verzet, niet in staat kan worden geacht gebruik te maken van de regeling, vervat in artikel 41, kan een verzoekschrift indienen ter verkrijging van de beslissing van de rechter over de noodzaak de behandeling waartegen de patiënt zich verzet, toe te passen. Hij doet in zijn verzoekschrift gemotiveerd van zijn zienswijze blij ken. Artikel 41, twaalfde lid, eerste volzin, veertiende en vijftiende lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 43 De patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, kan, onverminderd zijn recht om zelf een overplaatsing te bewerkstelligen, aan de geneesheer-directeur mondeling of schriftelijk overplaatsing verzoeken naar een al dan niet door hem met name genoemd ander ziekenhuis. Indien de geneesheer-directeur van oordeel is dat het in het belang van de patiënt is aan het verzoek gevolg te geven, neemt hij terzake de nodige stappen. 3. Indien de geneesheer-directeur meent aan het verzoek niet te kunnen voldoen, stelt hij schriftelijk de patiënt daarvan in kennis, onder mededeling van de redenen waarom hij meent aan het verzoek geen gevolg te kunnen geven. Hij zendt een afschrift van zijn beslissing aan de inspecteur. 4. De inspecteur hoort zo nodig de patiënt. Indien de inspecteur overplaatsing gewenst voorkomt, treft hij de nodige maatregelen om opneming in een ander ziekenhuis te bewerkstellig en. De geneesheer-directeur draagt op aanwijzing van de inspecteur zorg voor overbrenging van de patiënt naar een ander ziekenhuis. Artikel 44 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aanvullende regels worden gegeven ter waarborging van de rechten van de personen op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden 2. Een algemene maatregel van bestuur op grond van het eerste lid of op grond van artikel 37, vierde lid, 38, derde lid, tweede volzin, 39, tweede lid, of 41, tweede lid, wordt vastgesteld op de voordracht van Onze Minister van Justitie.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XXXIV
HOOFDSTUK IV Verlof en ontslag Artikel 45 1. Indien de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende gevaarlijkheid van een met toepassing van hoofdstuk in een psychiatrisch ziekenhuis opgenomen patiënt zover is verminderd dat het verantwoord is hem tijdelijk in de maatschappij te doen terugkeren, geeft de geneesheer-directeur hem, voor zover dit in het belang van de patiënt gewenst is, verlof het psychiatrisch ziekenhuis voor een daarbij gegeven periode te verlaten. Zo mogelijk en nodig wordt tevoren overleg gepleegd met de in artikel 4, eerste lid, bedoelde personen, met degene door wie de patiënt voorafgaande aan zijn opneming in een ziekenhuis werd verzorgd, alsmede met de instelling of psychiater, die betrokkene voorafgaande aan zijn opneming behandelde of begeleidde, en de huisarts van betrokkene. 2. Verlof voor een aaneengesloten periode van meer dan 60 uren kan per kalenderjaar ten hoogste twee maal worden gegeven en wel telkens voor ten hoogste twee weken. Indien overwogen wordt het verlof langer dan 60 uren te doen duren, wordt overleg gepleegd met de inspecteur in wiens ambtsgebied het psychiatrisch ziekenhuis is gelegen. 3. Aan de toekenning van het verlof kunnen voorwaarden worden verbonden, het gedrag van de patiënt betreffende. De voorwaarden mogen de godsdienstige en staatkundige vrijheid van de betrokkene niet beperken. 4. Tot de voorwaarden, bedoeld in het derde lid, kan de opdracht behoren dat de betrokkene zich stelt onder toezicht van een daarbij aangewezen instelling of natuurlijke persoon, die hem bij de naleving van de andere voorwaarden hulp en steun verleent. 5. Onze Minister stelt een lijst samen van instellingen die aangewezen kunnen worden voor het uitoefenen van toezicht, als in het vierde lid bedoeld. 6. De geneesheer-directeur verschaft aan de patiëntbij het verlenen van verlof een schriftelijke verklaring, inhoudende dat aan hem verlof is verleend. Artikel 46 1. De geneesheer-directeur trekt het in artikel 45 bedoelde verlof in, wanneer de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende gevaarlijkheid van betrokkene dit noodzakelijk maakt en wanneer het gevaar niet door tussenkomst van personen of Instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Het verlof kan door de geneesheer-directeur worden ingetrokken wanneer de patiënt de gestelde voorwaarden niet nakomt of op verzoek van de patiënt. De geneesheer-directeur pleegt overleg met de ingevolge artikel 45, vierde lid, aangewezen toezichthoudende instelling of persoon. De geneesheer-directeur stelt de patiënt uiterlijk vier dagen na de intrekking van het verlof schriftelijk in kennis van zijn beslissing, onder mededeling van de redenen die tot de intrekking hebben geleid. 2. Met betrekking tot het besluit van de geneesheer-directeur tot intrekking van het verlof staat voor betrokkene en voor ieder der in artikel 4, eerste lid, bedoelde personen de mogelijkheid open te verzoeken de beslissing van de rechter te vorderen overeenkomstig het bepaalde in artikel 49, derde tot en met zevende lid, en negende lid, met uitzondering van het voorschrift dat het verzoek wordt behandeld door de meervoudige kamer. Artikel 47 1. Indien de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende gevaarlijkheid van een met toepassing van hoofdstuk II in een psychiatrisch ziekenhuis verblijvende patiënt zover is verminderd dat het verlenen van ontslag uit het psychiatrisch ziekenhuis onder daaraan te verbinden voorwaarden verantwoord is, verleent de geneesheer-directeur hem voor zover dit in het belang van de patiënt gewenst is, voorwaardelijk ontslag. 2. Artikel 45, eerste lid, laatste volzin, derde lid, laatste volzin, en vierde, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing. De geneesheer-directeur stelt tevoren de echtgenoot, de wettelijke vertegenwoordiger alsmede de naaste (familie) betrekkingen van de patiënt op de hoogte van het voorgenomen voorwaardelijk ontslag.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XXXV
3. Met betrekking tot intrekking van het voorwaardelijk ontslag is Artikel 46 van overeenkomstige toepassing. Artikel 48 1. Tenzij voortzetting van het verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis als vrijwillige patiënt gewenst is en betrokkene blijk geeft van de nodige bereidheid daartoe, verleent de geneesheerdirecteur een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden. ontslag uit het ziekenhuis zodra zich e'en van de volgende omstandigheden voordoet: a. de betrokkene niet of niet langer in zijn geestvermogens gestoord of gevaarlijk is dan wel het gevaar door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend; de geldigheidsduur van de in hoofdstuk 11, §§ 1 tot en met 4, bedoelde rechterlijke machtigingen is verstreken, tenzij voor het einde van de termijn een vordering is ingesteld tot het verlenen van de aansluitende rechterlijke machtiging; in dat geval verleent de geneesheer-directeur ontslag I. zodra op de vordering afwijzend is beslist, dan wel II. zodra de termijn voor het geven van een beschikking is verstreken; c. door de officier geen vordering wordt ingesteld of door de rechter afwijzend wordt beschikt ter zake van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling ten aanzien van een met toepassing van artikel 20 in het ziekenhuis verblijvende persoon dan wel -indien binnen de daarvoor gestelde termijn geen beschikking is gegeven -zodra de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken; of d. door de rechter ontslag na toepassing van artikel 49 wordt bevolen. 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid onder b. ten tweede- en onder C, verleent de geneesheer-directeur hangende het onderzoek van de rechter geen ontslag. indien de rechter de beschikking niet binnen de gestelde termijn heeft gegeven ten gevolge van het horen van een deskundige op verzoek van de betrokken patiënt. Artikel 45, eerste lid, Laatste volzin, tweede lid, Laatste volzin en zesde lid is van overeenkomstige toepassing. De geneesheer-directeur stelt tevoren de echtgenoot, de wettelijke vertegenwoordiger alsmede de naaste (familie) betrekkingen van de patiënt op de hoogte van het voorgenomen ontslag. Artikel 49 1. Een met toepassing van hoofdstuk II, §§ I tot en met 4, in een psychiatrisch ziekenhuis verblijvende patiënt, ieder der in artikel 4, eerste lid, bedoelde personen alsmede de inspecteur en de officier van justitie in wier ambtsgebied het psychiatrisch ziekenhuis is gelegen, kan aan de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis het ontslag van de patiënt uit het ziekenhuis verzoeken. 2. De geneesheer-directeur beslist zo spoedig mogelijk op het verzoek met inachtneming van artikel 48. De beslissing wordt schriftelijk aan de verzoeker en aan de inspecteur medegedeeld. Een afwijzende beslissing is met redenen omkleed. Voor de toepassing van het derde en het tiende lid wordt een afwijzende beslissing van de geneesheer-directeur gelijksgesteld het niet beslissen binnen twee weken n ontvangst van het verzoek. 3. In geval van een afwijzende beslissing kan degene die de beslissing heeft verkregen, zo deze niet is de officier van justitie, de officier van justitie verzoeken de beslissing van de rechter te vorderen. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan; bij het verzoek wordt gevoegd afschrift van het oorspronkelijke verzoek alsmede de beslissing van de geneesheer-directeur. 4. De inspecteur geeft desgevraagd of eigener beweging aan de officier van justitie schriftelijk zijn oordeel over het ontslagverzoek. 5. Onverminderd het bepaalde in het zesde lid vordert de officier van justitie na ontvangst van het verzoek met de bijbehorende stukken zo spoedig mogelijk de beslissing van de rechter. Aan de verzoeker wordt schriftelijk medegedeeld of de vordering is ingesteld.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XXXVI
6. De officier van justitie behoeft geen gevolg te geven aan het verzoek indien hij de verzoeker kennelijk niet ontvankelijk acht dan wel indien tijdens de vier maanden, voorafgaande aan het verzoek, reeds een zodanige vordering is ingesteld en uit het verzoek niet blijkt van een nieuwe feiten. 7. Indien het verzoek afkomstig is van een ander dan de betrokken patiënt, hoort de officier van justitie de patiënt. Indien de patiënt bezwaar heeft tegen het uitlokken van een rechterlijke uitspraak over zijn ontslag uit het ziekenhuis, behoeft de officier van justitie evenmin gevolg te geven aan het verzoek. 8. Een vordering als bedoeld in het derde lid vervalt, wanneer met betrekking tot dezelfde patiënt een vordering tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf wordt ingesteld. 9. Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat het verzoek, indien dit afkomstig is van de patiënt, wordt behandeld door de meervoudige kamer van de arrondissementsrechtbank. Artikel 9, eerste lid, tweede volzin, en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. 10. Ingeval van een afwijzende beslissing op een door de officier van justitie gedaan verzoek als bedoeld in het eerste lid, kan de officier van justitie bij de rechter een vordering instellen tot het bevelen van ontslag. Het negende lid is van overeenkomstige toepassing. Artikel 50 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, kunnen nadere regels worden geg even met betrekking tot het in dit hoofdstuk bepaalde. HOOFDSTUK V Patiënten voor wie de Minister van Justitie medeverantwoordelijkheid draagt Artikel 51 1. De artikelen 15 tot en met 18, 36 tot en met 50 en 56 tot en met 58 zijn, onverminderd het bepaalde in het tweede lid, van overeenkomstige toepassing met betrekking tot personen die op grond van een uitspraak van de strafrechter als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis verblijven. 2. Met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde personen en degenen die op grond van deze wet in een psychiatrisch ziekenhuis verblijven, zijn, indien zij tevens ter beschikking zijn gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, de artikelen 47, 48 en 49 niet van toepassing en wordt artikel 45 met dien verstande toegepast dat verlof door de geneesheer-directeur slechts wordt verleend in overeenstemming met Onze Minister van Justitie. Met het oog op de tenuitvoerlegging van het bevel tot verpleging van overheidswege kan de geneesheer-directeur het verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis, bedoeld in dit lid en het eerste lid, na overleg met Onze Minister van Justitie, beëindigen. 3. De artikelen 36 tot en met 41, 44, 56, 57 en 55 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot personen die ter beschikking zijn gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, indien die verpleging plaatsvindt in een psychiatrisch ziekenhuis, niet zijnde een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden als bedoeld in artikel 90, quinquies, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 52 Voor de uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde voor zover van toepassing op personen ten aanzien van wie krachtens enige wettelijke bepalingen Onze Minister van Justitie medeverantwoordelijkheid draagt, handelt Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XXXVII
HOOFDSTUK VI Administratieve voorschriften § 1 Bescheiden voor opneming en verblijf Artikel 53 1. Door een psychiatrisch ziekenhuis worden personen door wie of ten aanzien van wie in de zin van hoofdstuk Il geen blijk wordt gegeven van de nodige bereidheid tot opneming of verblijf, slechts opgenomen tegen overlegging van een der in het tweede lid bedoelde bescheiden, dat op die personen betrekking heeft. 2. De in het eerste lid bedoelde bescheiden zijn: a. een afschrift van een rechterlijke beschikking, houdende een machtiging als bedoeld in hoofdstuk 11, §§ I of 4; b. een afschrift van een beschikking van de burgemeester of de rechter als bedoeld in hoofdstuk II, §3; c. een uittreksel uit een uitspraak van de strafrechter als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor zover die uitspraak betrekking heeft op de opneming; d. een uittreksel uit een rechterlijke beslissing, waarbij met toepassing van artikel 37b of artikel 38c van het Wetboek van Strafrecht bevel wordt gegeven tot verpleging van overheidswege van een ter beschikking gestelde, voor zover die beslissing betrekking heeft op de terbeschikkingstelling en dit bevel; e. een afschrift van een last tot plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestel den als bedoeld in artikel 13 van het Wetboek van Strafrecht; f. een afschrift van een tot opneming strekkende beschikking op grond van het bij en krachtens de Beginselenwet gevangeniswezen (Stb. 1951, 596) bepaalde; g. een uittreksel uit een rechterlijke uitspraak, waarbij met toepassing van artikel 77h van het Wetboek van Strafrecht een terbeschikkingstelling of plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling wordt bevolen, voor zover die uitspraak betrekking heeft op deze maatregel; h. een afschrift van een tot opneming voor onderzoek of observatie strekkende beschikking op grond van enige daartoe de mogelijkheid openende wettelijke bepaling. 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid ten aanzien van een persoon door wie niet blijk wordt gegeven van de nodige bereidheid, is bij opneming en verblijf van een persoon in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting overlegging van de bescheiden, bedoeld in het tweede lid, vereist, indien door die persoon blijk wordt gegeven van bezwaar tegen opneming en verblijf. Artikel 54 Indien door of ten aanzien van een in een ziekenhuis, a dan niet zijnde psychiatrisch ziekenhuis, op grond van e'e'n der in artikel 53 tweede lid, bedoelde beslissingen opgenomen persoon na verloop van de geldigheidsduur daarvan in de zin van hoofdstuk II geen blijk wordt gegeven van de bereidheid tot voortzetting van het verblijf, dan we indien door of ten aanzien van een niet op grond van een der bedoelde beslissingen opgenomen persoon in de zin van hoofdstuk II blijk wordt gegeven van de wil tot beëindiging van het verblijf, wordt het verblijf door het ziekenhuis slechts voortgezet tegen overlegging van eerder in het tweede lid bedoelde bescheiden, dat op die persoon betrekking heeft. In afwijking van het bepaalde in de voorgaande volzin betreffende het geval dat een machtiging is verleend op grond van artikel 3, na verloop van de geldigheidsduur van de machtiging aan de in de eerste volzin gestelde voorwaarde te worden voldaan, indien door de opgenomen persoon blijk wordt gegeven van bezwaar tegen de voortzetting van het verblijf. 2. De in het eerste lid bedoelde bescheiden zijn: a. een afschrift van een rechterlijke beschikking, houdende een machtiging als bedoeld in hoofdstuk II §§ 1,2, 3 of4;
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XXXVIII
b. een mededeling van de officier van justitie ingevolge artikel 16, tweede lid juncto artikel 6, derde lid, dat door hem een vordering is ingesteld tot het verkrijgen van een machtiging tot voortgezet verblijf; C. een afschrift van een beschikking van de strafrechter tot verlenging van de terbeschikkingstelling op grond van artikel 38d van het Wetboek van Strafrecht; d. een afschrift van een tot verlenging van het verblijf strekkende beslissing op grond van enige daartoe de mogelijkheid openende wettelijke bepaling. Artikel 55 1. Bij overplaatsing naar een ander ziekenhuis, al dan niet zijnde een psychiatrisch ziekenhuis. geschiedt de opneming daarin onder overlegging van een afschrift van een beslissing als bedoeld in de artikelen 53 en 54, op dat tijdstip van kracht voor de betrokken patiënt. 2. De geneesheer-directeur van het ziekenhuis, al dan niet zijnde een psychiatrisch ziekenhuis. waarin de patiënt na overplaatsing is opgenomen, geeft van de overplaatsing zo spoedig mogelijk ken nis aan de griffier van de rechtbank of het gerechtshof dan wel aan de burgemeester die de in het eerste lid bedoelde beslissing heeft genomen. 3. De griffier geeft van de overplaatsing van de patiënt -onder vermelding van het ziekenhuis waar betrokkene is opgenomen -kennis aan de personen en instellingen. die op grond van de artikelen 9, tweede lid, onder e, en 12, eerste en tweede lid, door hem zijn in kennis gesteld van de in het eerste lid bedoelde beslissing, alsmede aan de inspecteur en aan de officier van justitie, in wier ambtsgebied het ziekenhuis is gelegen, indien de overplaatsing geschiedde naar een ziekenhuis in een ander ambtsgebied. 4. De burgemeester die de in het eerste lid bedoelde beslissing heeft genomen. geeft van de overplaatsing van de patiënt -onder vermelding van het ziekenhuis waar betrokkene is opgenomen -kennis aan de personen die door hem op grond van de artikelen 25 en 26 zijn in ken nis gesteld van de in het eerste lid bedoelde beslissing of van een andere overplaatsing, alsmede aan de inspecteur en de officier van justitie. in wier ambtsgebied het ziekenhuis is gelegen, indien de overplaatsing geschiedde naar een ziekenhuis in een ander ambtsgebied. 5. Het tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing met betrekking tot patiënten die zijn opgenomen onder overlegging van een afschrift van een beslissing als bedoeld in artikel 53, tweede lid, onder d, e, f, en g of artikel 54, tweede lid, onder C. § 2 Vastlegging van gegevens Artikel 56 1. De geneesheer-directeur draagt zorg dat in het patiëntendossier van een persoon die met toepassing van hoofdstuk II in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, aantekening wordt gehouden van: a. het op grond van artikel 38 opgestelde behandelingsplan; b. de voortgang per maand in de uitvoering van dit plan: c. de medewerking van betrokkene aan de uitvoering van dit plan; d. indien over een behandelingsplan geen overeenstemming is bereikt, de reden daarvoor alsmede het daartoe door de voor de behandeling verantwoordelijke persoon gedane voorstel of de daartoe gedane voorstellen; e. indien artikel 38, vijfde lid, derde volzin, toepassing heeft gevonden, de behandeling die is toegepast, en de redenen die hiertoe hebben geleid; f. de toepassing van artikel 39 ten aanzien van betrokkene en de redenen die hiertoe hebben geleid. 2. De geneesheer-directeur draagt voorts zorg dat in het patiëntendossier aantekening wordt gehouden van: a. andere beslissingen als bedoeld in de hoofdstukken III en IV en de gronden waarop deze beslissingen zijn genomen;
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XXXIX
b. de ontvangen afschriften van rechterlijke beslissingen en uittreksels daaruit alsmede de afschriften van beschikkingen van de burgemeester als bedoeld in hoofdstuk II, § 3; C. ontvangen of afgegeven geneeskundige verklaringen als bedoeld in de artikelen 8, derde lid, 14, derde lid, 25, zevende lid, en 34, derde lid. 3. De in het tweede lid, onder b, bedoelde afschriften en uittreksels, alsmede afschriften van de in het tweede lid, onder C, bedoelde verklaringen worden bij het des betreffende patiëntendossier bewaard gedurende ten minste vijf jaren na de dagtekening van de beschikking, doch ten hoogste tot na verloop van vijf jaren na het einde van het verblijf van de betrokkene in het ziekenhuis en vervolgens vernietigd. Bij het desbetreffende patiëntendossier wordt voorts een afschrift bewaard van het bewijs van ontvangst dat aan de patiënt overeenkomstig artikel 20, zesde lid, 36, vierde lid en 66, vierde lid, is afgegeven. 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer regels gegeven met betrekking tot de term ijn gedurende welke de in het dossier opgenomen gegevens worden bewaard en met betrekking tot de overdracht van het dossier aan derden. Artikel 57 1. De geneesheer-directeur draagt zorg dat van elke toepassing van een middel of maatregel, aangewezen krachtens artikel 39, tweede lid en van de redenen die daartoe hebben geleid, aantekening wordt gehouden in een register, ingericht naar een door Onze Minister vast te stellen model. § 3 Verstrekken van gegevens aan de inspecteur en officier van justitie Artikel 58 1. De geneesheer-directeur doet eens per maand aan de inspecteur en aan de officier van justitie, in wier ambtsgebied het ziekenhuis is gelegen, opgave van namen der patiënten, -die zijn opgenomen, onder mededeling van de daarbij overgelegde bescheiden, als bedoeld in artikel 53; -aan wie verlof voor langer dan 60 uren of voorwaardelijk ontslag is verleend op grond van de artikelen 45 of 47, eerste lid, onder mededeling van de daaraan verbonden voorschriften onderscheidenlijk voorwaarden; -wier verlof of voorwaardelijk ontslag is ingetrokken op grond van artikel 46 of 47, derde lid; -aan wie ontslag is verleend op grond van artikel 48; -die zijn gestorven, onder mededeling van de doodsoorzaak. 2. De geneesheer-directeur zendt voorts eens per maand aan de inspecteur in wiens ambtsgebied het ziekenhuis is gelegen, een afschrift van de in het register, bedoeld in artikel 57, eerste lid, in de voorafgaande maand ingeschreven middelen en maatregelen. 3. De geneesheer-directeur zendt tevens eens per maand met betrekking tot met toepassing van § 3 van hoofdstuk II opgenomen patiënten wier inbewaringstelling in de desbetreffende maand is beëindigd, aan de inspecteur een kort verslag, houdende de bevindingen van de behandelende persoon gedurende de periode van de inbewaringstelling. 4. Indien een met toepassing van hoofdstuk II opgenomen patiënt of een patiënt als bedoeld in artikel 51 afwezig is zonder dat hem verlof of voorwaardelijk ontslag is verleend, wordt daarvan onverwijld mededeling gedaan aan de inspecteur en de officier van justitie. De officier van justitie verleent zo nodig medewerking in het belang van een zo spoedig mogelijk terugbrengen van de patiënt naar het psychiatrisch ziekenhuis. Van de terugkeer van een patiënt na ongeoorloofde afwezigheid wordt eveneens onverwijld mededeling gedaan aan de inspecteur en de officier van justitie. 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, kunnen nadere voorschriften worden gegeven ten aanzien van het in het eerste en vierde lid bepaalde.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XL
HOOFDSTUK VII De taak van de Patiëntenvertrouwenspersoon Artikel 59 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven met betrekking tot de taak en de bevoegdheid van de patiëntenvertrouwenspersoon. 2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het bestuur van een psychiatrisch ziekenhuis, behorende tot een bij de maatregel aan te wijzen categorie. ervoor zorg draagt dat een patiënt kan worden bijgestaan door een patiëntenvertrouwenspersoon. 3. Een algemene maatregel van bestuur op grond van het eerste of tweede lid wordt vastgesteld op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie. HOOFDSTUK VIII Opneming in zwakzinnigeninrichtingen en verpleeginrichtingen zonder rechterlijke tussenkomst Artikel 60 1. Opneming en verblijf in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting van een persoon die twaalf jaar of ouder is en geen blijk geeft van de nodige bereidheid ter zake, vindt in de gevallen dat niet ingevolge artikel 2, derde lid, onder b of c, dan wel ingevolge artikel 3 een machtiging is vereist, uitsluitend plaats, indien een commissie als bedoeld in het derde lid, die opneming noodzakelijk oordeelt. 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur word en regels gesteld betreffende de behandeling van een aanvraag voor opneming en verblijf in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting in de gevallen dat ingevolge het eerste lid een commissie oordeelt over de noodzaak van die opneming en dat verblijf. 3. Bij algemene maatregel van bestuur worden niet aan een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting gebonden commissies ingesteld of aangewezen die met betrekking tot een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, oordelen over de noodzaak van opneming en verblijf in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting 4. De in het derde lid bedoelde noodzaak is aanwezig, indien de betrokkene zich ten gevolge van de stoornis van de geestvermogens niet buiten de inrichting kan handhaven. 5. Voorafgaand aan de behandeling van de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, wordt de betrokkene mondeling en schriftelijk medegedeeld dat hij bezwaar kan maken tegen opneming en verblijf in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting. Artikel 61 1. De artikelen 36 tot en met 39, 40, derde en vijfde lid, 41 tot en met 44, 56 en 57 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een persoon die met toepassing van artikel 60 in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting is opgenomen. 2. Indien een persoon op wie artikel 60 toepassing heeft gevonden ervan blijk geeft het verblijf in de inrichting te willen beëindigen is artikel 2, vierde lid, van toepassing. Artikel 62 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven die betrekking hebben op administratieve voorschriften betreffende opneming en verblijf in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting met toepassing van artikel 60, vastlegging van gegevens van personen op wie artikel 60 is toegepast, in het patiëntendossier en verstrekking van gegevens van die personen aan de inspecteur.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XLI
HOOFDSTUK IX De taak van het Staatstoezicht op de geestelijke volksgezondheid Artikel 63 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 64 alsmede de hun bij of krachtens andere wettelijke bepalingen opgedragen taken hebben de hoofdinspecteur en de inspecteurs tot taak te waken voor de op het terrein van de volksgezondheid betrekking hebbende belangen van alle personen wier geestvermogens zijn gestoord. Zij zien deswege toe op een verantwoorde behandeling, verpleging, verzorging en bejegening van deze personen. 2. De hoofdinspecteur en inspecteurs beschikken over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun in het eerste lid bedoelde taak noodzakelijk is. Zij zijn daarbij tevens bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner. 3. Het bestuur van een ziekenhuis, a dan niet een psychiatrisch ziekenhuis zijnde, de daaraan verbonden geneeskundigen alsmede alle anderen die een persoon die gestoord is in zijn geestvermogens, behandelen, verplegen of verzorgen, geven aan de genoemde ambtenaren alle door hen verlangde inlichtingen, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun in het eerste lid bedoelde taak nodig is. 4. Het bestuur van een ziekenhuis, a dan niet een psychiatrisch ziekenhuis zijnde, alsmede het bestuur van elke organisatie waardoor personen die gestoord zijn in hun geestvermogens worden gehuisvest, onderzocht of behandeld, verlenen aan de genoemde ambtenaren inzage van de patiëntendossiers. 5. Het bestuur van een ziekenhuis of organisatie als bedoeld in het vierde lid, stelt de genoemde ambtenaren in de gelegenheid met de personen die gestoord zijn in hun geestvermogens te spreken, a dan niet op verzoek van die personen. 6. Bevindende dat zich met betrekking tot een zich in de maatschappij bevindende persoon wiens geestvermogens zijn gestoord, een geval voordoet als bedoeld in artikel 2, geven de genoemde ambtenaren daarvan kennis aan de officier van justitie. Artikel 6, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 64 1. Een inspecteur, bevindende dat een patiënt in een psychiatrisch ziekenhuis. niet zijnde een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting verblijft. terwijl niet is gebleken van de nodige bereidheid tot het verblijf in het ziekenhuis, en bij de patiëntenadministratie geen afschrift aanwezig is van een van de in de artikelen 53 en 54 bedoelde bescheiden, voor deze patiënt op dat tijdstip van kracht. nodigt de geneesheer-directeur uit hem mee te delen op grond van welke bescheiden deze patiënt in het psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de inspecteur bevindt dat in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting personen verblijven die blijk geven van bezwaar tegen dat verblijf, terwijl bij de patiëntenadministratie geen afschrift aanwezig is van een van de in de artikelen 53 en 54 bedoelde bescheiden. 3. De inspecteur geeft zo nodig de officier in wiens ambtsgebied het psychiatrisch ziekenhuis is gelegen, zo spoedig mogelijk kennis van de geneesheer-directeur verstrekte mededeling. Artikel 65 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, kunnen nadere voorschriften worden gegeven met betrekking tot de uitoefening van de taak van de inspecteurs.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XLII
HOOFDSTUK X De taak van het open baar ministerie Artikel 66 1. Het open baar ministerie is belast met de tenuitvoerlegging van de krachtens deze wet gegeven rechterlijke beschikkingen op vorderingen, ingesteld naar aanleiding van een daartoe ontvangen verzoek als bedoeld in hoofdstuk II, § i en 2, dan we zonder daaraan voorafgaand verzoek. Het open baar ministerie is voor zover nodig voorts belast met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beschikkingen op vorderingen, ingesteld op een verzoek als bedoeld in artikel 32. 2. Het open baar ministerie doet de in het eerste lid bedoelde taak uitvoeren door ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die zich voorzien van de bijstand van een of meer personen met ken nis van de zorg voor geestelijk gestoorden. De bedoelde ambtenaren kunnen daartoe elke plaats betreden waar de op te nemen persoon zich bevindt, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. 3. De ambtenaren, bedoeld in het tweede lid, kunnen aan de betrokkene voorwerpen ontnemen, die een gevaar voor de veiligheid van betrokkene of van anderen kunnen opleveren. Zij zijn bevoegd hem daartoe aan de kleding of aan het lichaam te onderzoeken. 4. Zo mogelijk worden de overeenkomstig het derde lid ontnomen voorwerpen met de betrokkene overgebracht naar het psychiatrisch ziekenhuis waarin hij wordt opgenomen. In het ziekenhuis wordt de patiënt een bewijs van ontvangst afgegeven, waarin die voorwerpen zijn omschreven. De voorwerpen worden voor de patiënt bewaard, voor zover dit niet in strijd is met enig wettelijk voorschrift. Artikel 67 1. De officieren van justitie bezoeken op onbepaalde tijden de bij gezamenlijk besluit van Onze Minister van Justitie en Onze Minister aangewezen psychiatrische ziekenhuizen in hun ambtsgebied om zich ervan te verzekeren dat niemand daarin wederrechtelijk wordt opgenomen of verblijft. Zij besteden daarbij 00k aandacht aan de juiste uitvoering van artikel 36, derde en vierde lid, en artikel 40, van het bepaalde krachtens artikel 44 en van de hoofdstukken IV en VI, § 1. Het derde tot en met vijfde lid van artikel 63, voor zover betrekking hebbend op psychiatrische ziekenhuizen, en artikel 64, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing. 2. Bij het in het eerste lid bedoelde besluit wordt de frequentie van de bezoeken van de officieren van justitie bepaald. Artikel 68 De officieren van justitie leggen hun bevindingen tijdens de bezoeken, bedoeld in artikel 67. eerste lid, vast in een jaarlijks verslag. Zij zenden deze verslagen aan Onze Minister van Justitie en aan Onze Minister. HOOFDSTUK XL Strafbepalingen Artikel 69 1 Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij, die opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid berooft of beroofd houdt, door deze persoon, zonder dat gebleken is van de nodige bereidheid daartoe, in een psychiatrisch ziekenhuis of ziekenhuis, niet zijnde een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen, op te nemen of diens verblijf aldaar te doen voortduren, terwijl hij weet dat de daarvoor benodigde bescheiden, als bedoeld in de artikelen 53 en 54, niet zijn overgelegd of aanwezig zijn.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XLIII
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting als opzettelijk iemand wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven, aangemerkt het daarin doen opnemen, opnemen of doen verblijven, hoewel de betrokkene blijk heeft gegeven van bezwaar daartegen, terwijl de in het eerste lid bedoelde bescheiden niet zijn overgelegd of aanwezig zijn. 3. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geld boete van de derde categorie wordt gestraft hij, die opzettelijk in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 38, vijfde lid, of 39, eerste of tweede lid, middelen of maatregelen toepast met betrekking tot een patiënt op wie hoofdstuk II dan wel artikel 60 toepassing heeft gevonden, of die op grond van een uitspraak van de strafrechter als bedoeld in artikel 37, van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft. 4. De in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven. Artikel 70 1. Met geld boete van de tweede categorie wordt gestraft hij, die - in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens artikel 3: - niet voldoet aan een ingevolge artikel 10, tweede lid, opgelegde verwachting; - niet voldoet aan een ingevolge artikel 24 opgelegde verplichting; - in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens artikel 37, eerste lid, 38, eerste of tweede lid, derde lid, vierde volzin, of zesde lid, 39, derde lid, 57, eerste lid, of 63, derde, vierde of vijfde lid; - in strijd handelt met het bepaalde krachtens artikel 44, eerste lid, 56, vierde lid, of 57, tweede lid, voor zover zulks in de algemene maatregel van bestuur krachtens die artikelleden wordt bepaald; - voorwaarden aan verlof of voorwaardelijk ontslag verbindt in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 45, derde lid, en artikel 47 , tweede lid, juncto artikel 45, derde lid; - geen gevolg geeft aan een beschikking van de rechter, houdende een beslissing als bedoeld in artikel 41, zevende lid, 46, tweede lid, 47, derde lid, of 49, derde, of tiende lid. 2. De in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen. HOOFDSTUK XII Slot- en overgangsbepalingen Artikel 71 Onze Minister zendt in overeenstemming met Onze Minister van Justitie binnen drie jaar na het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip, en vervolgens telkens om de vijf jaar, aan de Staten- Generaal een verslag over de wijze waarop de wet is toegepast. Artikel 72 De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 14, 23, 37, 38, 39, 41, 44, 50, 58, 60 en 62, wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp daarvan in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te breng en. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Artikel 73 1. De artikelen 32-35 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen worden ingetrokken op het in artikel 80, eerste lid, vermelde tijdstip. 2. De overige bepalingen van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tor regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen worden ingetrokken op het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XLIV
Artikel 74 1. Machtigingen, verleend op grond van artikel 17, 23 of 24 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, en machtiging en, verleend op grond van de artikelen 387 en 388 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek, waarvan de geldigheidsduur nog niet is verstreken op het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip, worden voor de toepassing van deze wet aangemerkt als machtigingen tot voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 15 van deze wet. Zij blijven tot het eind van hun geldigheidsduur, doch in elk geval gedurende negen weken na het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip van kracht. 2. Inbewaringstellingen als bedoeld in artikel 35b van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnig en, die op grond van een beslissing van de rechter krachtens artikel 35, eerste lid, van die wet zijn voortgezet en waarvan de geldigheidsduur nog niet is verstreken op het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip, worden voor de toepassing van deze wet aangemerkt als machtigingen tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in hoofdstuk II, § 3. Zij blijven tot het eind van hun geldigheidsduur, doch in elk geval gedurende twee weken na het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip van kracht. 3. Inbewaringstellingen als bedoeld in artikel 35b van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, naar aanleiding waarvan op het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip nog geen vordering als bedoeld in artikel 35 van die wet is ingesteld worden aangemerkt als een last tot inbewaringstelling. De artikelen 25 en 26 zijn van toepassing met dien verstande dat de berichtgeving door de burgemeester -voor zover zij niet reeds voor bovenbedoeld tijdstip is geschied -in elk geval plaatsvindt binnen de aangegeven termijnen na dit tijdstip. Artikel 27 is van toepassing met dien verstande dat- indien de berichtgeving van de burgemeester voor bovenbedoeld tijdstip is geschied -het verzoek van de officier, bedoeld in het eerste lid van artikel 27 in elk geval wordt gedaan binnen de aangegeven termijn na dit tijdstip. 4. Een behandeling van verzoekschriften en requisitoiren tot het verkrijgen van een machtiging op grond van artikel 17 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, en van vorderingen van officieren van justitie, ingesteld op grond van artikel 35i van die wet, waarop nog niet is beslist op het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip, wordt met toepassing van de genoemde wet voortgezet, met dien verstande dat de rechter -op vorderingen op grond van artikel 17 van die wet beschikt als ware de vordering ingesteld met toepassing van hoofdstuk II, § 1, van deze wet, en -op vorderingen op grond van artikel 35i van die wet beschikt als ware de vordering een vordering in de zin van artikel 27, eerste lid van deze wet. 5. De behandeling van de verzoekschriften en requisitoiren tot het verkrijgen van een machtiging op grond van artikel 23 of 24 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, dan we van een machtiging of een verlenging daarvan op grond van de artikelen 387 en 388 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek, waarop nog niet is beslist op het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip, wordt niet voortgezet. 6. Omtrent de patiënten, ten aanzien van wie ingevolge het eerste en tweede lid machtigingen en inbewaringstellingen van kracht blijven, worden aan de inspecteur en de officier van justitie de door Onze Minister te bepalen gegevens verstrekt binnen een daarbij door Onze Minister te stellen termijn. Artikel 75 1. De bevoegdheid van de provisionele bewindvoerder, benoemd met toepassing van artikel 33 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, eindigt na verloop van zes maanden na het in artikel 80, eerste lid, vermelde tijdstip, tenzij a. binnen die termijn een beschikking waarbij met betrekking tot de patiënt een curatele is uitgesproken of een bewind als bedoeld in titel 19 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is ingesteld, onherroepelijk is geworden; b. binnen die termijn aan de patiënt ontslag wordt verleend uit het psychiatrisch ziekenhuis;
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XLV
C. een verzoek of vordering tot ondercuratelestelling of tot onder bewindstelling als bedoeld in titel 19 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek is gedaan en daarop binnen de termijn niet onherroepelijk is beslist. 2. In de gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, eindigt de bevoegdheid op de daar bedoelde tijdstippen. 3. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onder C, eindigt de bevoegdheid op het tijdstip van het onherroepelijk worden van de op dat verzoek of op die vordering gegeven beschikking. 4. Met betrekking tot het uit artikel 32 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96. tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnig en, voortvloeiende verlies van het beheer van de eig en goederen is het in de voorgaande leden bepaalde van overeenkomstige toepassing. 5. De patiënt die op grond van artikel 32 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, het beheer over de goederen van anderen heeft verloren, herkrijgt dit beheer niet door de inwerkingtreding van artikel 73, eerste lid, van deze wet. Artikel 76 (is vervallen) Artikel 77 In Boek 1 van het Burgerluk Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht: A. In artikel 260, vierde lid, vervalt aan het slot de punt en wordt toegevoegd: of krachtens de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. B. De artikelen 387 en 388 vervallen. C. Aan artikel 431 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. De rechter bij wie een vordering tot het verlenen van een voorlopige machtiging of een machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, dan wel een machtiging als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van die wet aanhangig is, is tevens bevoegd tot de kennisneming van een vordering tot instelling van het bewind. Artikel 78 Behoudens voor zover bij deze wet een afwijkende regeling is getroffen, treedt op het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip de Twaalfde Titel van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in werking voor de zaken waarin ingevolge het bij deze wet bepaalde de officier van justitie een vordering doet, de inspecteur een verzoekschrift indient, een verzoekschrift als bedoeld in artikel 28, 35 of 41, elfde lid, wordt ingediend, dan wel een van de daartoe bevoegde personen beroep instelt. Artikel 429d, derde lid, is niet van toepassing. Artikel 79 Deze wet kan worden aangehaald als Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen Artikel 80 1. De artikelen 73, eerste lid, en 75 treden in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst. 2. De overige artikelen van de wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XLVI
BESLUIT ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN BOPZ
Staatsblad 1993, 560 Besluit administratieve bepalingen BOPZ Artikel 1 In dit besluit wordt onder de wet verstaan: de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. Artikel 2 Een verzoekschrift , als bedoeld in artikel 4 van de wet, vermeldt in ieder geval: a. de naam van degene voor wie een voorlopige machtiging wordt verzocht en de plaats waar deze zich bevindt; b. de naam en het adres van de degene die het verzoek indient; C. in welke betrekking de verzoeker staat tot de persoon voor wie een voorlopige machtiging wordt gevraagd. Artikel 3 Een verklaring als bedoeld in artikel 5 van de wet wordt gesteld op een formulier dat overeenkomt met het model dat als bijlage I is opgenomen bij dit besluit. Artikel 4 Een verklaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet wordt gesteld op een formulier dat overeenkomt met het model dat als bijlage 2 is opgenomen bij dit besluit. Artikel 5 Een verklaring als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet wordt gesteld op een formulier dat overeenkomt met het model dat als bijlage 3 is opgenomen bij dit besluit. Artikel 6 Een verklaring als bedoeld in artikel 33, derde lid, onder a van de wet wordt gesteld op een formulier dat overeenkomt met het model dat als bijlage 4 is opgenomen bij dit besluit; Artikel 7 Een beschikking als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet wordt opgemaakt volg ens het model dat als bijlage 5 is opgenomen bij dit besluit. Artikel 7 Dit besluit treedt in werking op het tijdstip, bedoeld in artikel 80, tweede lid, van de wet. Artikel 8 Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit administratieve bepalingen BOPZ.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XLVII
BESLUIT RECHTSPOSITIEREGELEN BOPZ
Staatsblad 1993, 561 Besluit rechtspositieregelen BOPZ Artikel 1 In dit besluit wordt onder de wet verstaan: de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. Artikel 2 1. Een behandelingsplan, als bedoeld in artikel 38, eerste lid van de wet, bevat de therapeutische middelen die zul len worden toegepast teneinde een zodanige verbetering van de stoornis van de geestvermogens van de patiënt te bereiken, dat het gevaar op grond waarvan deze in het psychiatrisch ziekenhuis moet verblijven wordt weggenomen. 2. Het behandelingsplan wordt zodanig opgesteld dat een regelmatige toetsing van de middelen die erin zijn opgenomen aan de bereikte resultaten mogelijk is. Artikel 3 De huisregels, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de wet, bevatten geen andere regelen dan die nodig zin voor een ordelijke gang van zaken in het psychiatrisch ziekenhuis. Zij beperken de vrijheid van handelen van de patiënt niet verder dan voor een dergelijke gang van zaken nodig is. Artikel 4 In het schriftelijk overzicht van de op grond van de wet aan de patiënt toekomende rechten, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de wet, wordt telkens aangegeven bij wie de patiënt de aanspraak op zijn recht geldend kan maken. Artikel 5 Dit besluit treedt in werking op het tijdstip, bedoeld in artikel 80, tweede lid. van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. Artikel 6 Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit rechtspositieregelen BOPZ.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XLVIII
BESLUIT PATIENTENDOSSIER BOPZ
Staatsblad 1993, 562 Besluit patiëntendossier BOPZ Artikel 1 In dit besluit wordt onder de wet verstaan: de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. Artikel 2 1. Er wordt een dossier ingericht met betrekking tot de behandeling van de patiënt, waarbij in ieder geval de volgende gegevens worden vastgelegd: de gegevens, bedoeld in artikel 56, eerste en tweede lid, van de wet; de opname- en ontslaggegevens; rapporten uitgebracht door of aan de inrichting betreffende de ten uitvoerlegging van de opgelegde maatregel van ter beschikkingstelling; adviezen en aantekeningen, als bedoeld in artikel 5090, tweede lid. van het Wetboek van Strafvordering; de overige gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en te diens aanzien uitgevoerde verrichting en, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan hem noodzakelijk is. 2. Desgevraagd wordt een door de patiënt afgegeven verklaring met betrekking tot de in het dossier opgenomen stukken aan het dossier toegevoegd. 3. De bescheiden, bedoeld in het eerste en het tweede lid, worden, tenzij enige wet anders bepaalt, bewaard gedurende vijf jaren te rekenen vanaf het tijdstip waarop de behandeling i, het kader van de wet, de plaatsing in het ziekenhuis, dan wet de ter beschikkingstelling, is beëindigd of zo veellanger als redelijkerwijs uit de zorg van een goed hulpverlener voortvloeit. Artikel 3 1. Na beëindiging van de vijf jaren worden de bewaarde bescheiden, bedoeld in artikel 2, binnen drie maanden na een daartoe strekkend verzoek van de patiënt vernietigd. 2. Het eerste lid geldt niet voor zover het verzoek bescheiden betreft waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat de bewaring van aanmerkelijk belang is voor een ander dan de patiënt, alsmede voor zover het bepaalde bij of krachtens enige wettelijke bepaling zich daartegen verzet. Artikel 4 Patiëntendossiers worden op zorgvuldige wijze, volgens een vaste standaardindeling opgebouwd. Artikel 5 Aan de patiënt wordt desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift van bescheiden, bedoeld in artikel 2, verstrekt. De verstrekking blijft achterwege voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een ander. Artikel 6 1. Aan anderen dan de patiënt worden geen inlichtingen over de patiënt noch inzage in of afschrift van de bescheiden. bedoeld in artikel 2. verstrekt. dan met toestemming van de patiënt. Indien verstrekking plaatsvindt. geschiedt deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet onevenredig wordt geschaad. 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan verstrekking geschieden. bij overplaatsing van de patiënt aan de vanaf het moment van overplaatsing voor de behandeling verantwoordelijk persoon. dan wet indien het bij of krachtens enige wet bepaalde daartoe verplicht. 3. Onder anderen dan de patiënt zijn niet begrepen degenen van wie beroepshalve de
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
XLIX
medewerking noodzakelijk is bij de uitvoering van het bepaalde in artikel 38 of 39 van de wet en degene die optreedt als vervanger van de behandelaar. voor zover de verstrekking noodzakelijk is voor de door hen in dat kader verrichten werkzaamheden. 4. Daaronder zijn evenmin begrepen degenen met wie overeenstemming ter zake van de uitvoering van het behandelingsplan op grond van artikel 38. tweede lid. van de wet is vereist. Indien evenwel door inlichtingen 6ver de patiënt dan we inzage in of afschrift van de bescheiden te verstrekken. de zorg van een goed hulpverlener niet in acht wordt genomen, wordt zulks achterwege gelaten. Artikel 7 Op het register inzake toepassing van middelen en maatregelen bedoeld in artikel 57 van de wet zijn de artikelen 2, derde lid, 3, 4, 5 en 6 van overeenkomstige toepassing. Artikel 8 Dit besluit treedt in werking op het tijdstip, bedoeld in artikel 80, tweede lid, van de wet. Artikel 9 Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit patiëntendossier BOPZ.
Djoeke Kunnen, oktober 2003.
L