Vrije verhalen
© Bijbelverhalen.nl
2 Stientje en de spoorbrug 3 De drukpers 4 Bijbels ABC 5 Aishe en het engeltje 8 Tommy en Loesje 9 Een pijnlijke les (waar gebeurd) 11 Wakker worden 12 Mik altijd op het hart 17 Joyce 18 Het eigenwijze ruimtevaardertje 19 Bang in het donker (Oma vertelt) 20 Zuurkool in de nacht (Oma vertelt) 21 Bomen zonder wortels 23 Kijk eens in de spiegel 24 Allemaal koningskinderen 26 Schoon Tempeltje 27 Een indiaan die mier werd 28 Je moet kiezen Joanne 32 Hoe Sylvia van haar haat af kwam 34 Nappie vindt zijn held 36 Corné leert wat genade is 38 Het dwaze mannetje Kenneth Sellefwel 40 Bloem hoort van Jezus 42 Stelen uit moeders portemonnee 44 De kostbare antieke vaas 45 De gestolen appels
46 De gepoetste laarzen 47 Een beetje los 48 Meer, mees, meester 49 Het meisje dat zo plaagde 50 Peter en Jesse, twee dikke vrienden 53 Een wonderlijk zaadje 55 Het verhaal van mijn vriend 58 Je hangmat vastmaken 59 De bijbel opeten 60 Drie kleine vogels 62 Vertel de waarheid, Antoine 67 Kippenvoer van God 69 Raadseltje 70 Avontuur in de nacht 74 Er is maar één weg 76 Vader 78 De witte vrouw die kindertjes ving 80 Jimmy en het enge ding in de kelder 82 De notenboomgaard 85 Twee zussen 88 Messen of Jezus (echt gebeurd) 90 De bazaar 93 Er is voor iedereen betaald 96 Jeffrey’s probleem 100 De echo 101 Achmed, de zelfmoordenaar
Stientje en de spoorbrug
'Ik heb zo'n pijn in m'n buik. Ik wil niet naar gym...' klaagt Stientje tegen de juf. 'Al weer buikpijn?' vraagt de juf, 'Wat vreemd.' Het lijkt wel of Stientje bang is om naar gym te gaan. Toch is ze een lenige meid, echt niet stijf. Op de speelplaats hangt ze altijd aan de rekken te bengelen. Ze kan op haar handen tegen de muur staan. Maar steeds als ze naar gym moet krijgt ze buikpijn. Juf geeft Stientje maar weer toestemming om in de klas te blijven werken. Ze neemt zich voor er zo gauw mogelijk eens met Stientjes moeder over te praten. Maar die begrijpt er ook niks van. Thuis klaagt Stientje nooit over buikpijn. 'Dan moet de schoolarts haar maar eens onderzoeken als die weer op school komt.' besluit de juf ten einde raad. Tot zo lang zal ze Stientje maar in de klas laten als de rest van de klas gaat gymmen Maar op een goeie dag ontdekt juf waar het probleem bij Stien ligt. Het loopt tegen hemelvaartsdag. Het mooie verhaal van de Heer Jezus die afscheid neemt van zijn vrienden is aan de beurt. 'Nu blijven de discipelen alleen achter,' vertelt juf. 'Alleen in de wereld vol angst en verdriet, Maar Jezus zei tegen hen voordat Hij wegging: 'Zie Ik ben met jullie, altijd, tot aan het einde van de wereld.' Juf had wel gemerkt dat Stiens ogen straks op haar gericht waren tijdens het vertellen. Het leek wel of ze opgelucht was toen ze de woorden van de Heer Jezus hoorde. Haar vinger vloog omhoog. 'Is Jezus ook altijd bij ons?' 'Natuurlijk,' verzekerde juf, 'Waar je ook bent. Jezus laat je nooit alleen.' 'Ook niet onder de spoorbrug?' Juf keek verbaasd. Nee, ook niet onder de spoorbrug. Was Stien daar zo bang voor? Ja, zo was het. Toen juf in de pauze Stientje apart nam kwam het hoge woord eruit. Toen Stientje nog maar twee jaar was hadden buurkinderen haar meegenomen in de buggy. Juist toen ze onder de spoorbrug waren gekomen begonnen ze te ruziën. Vechtend liepen ze elkaar achterna en lieten het kleine meisje alleen in haar wagentje. Precies op dat moment kwam er een trein over de brug. Het oorverdovend lawaai maakte het kindje zo bang, dat ze angstig begon te gillen. Sindsdien was Stientje altijd bang voor spoorbruggen gebleven. Ze had het nooit aan iemand verteld. Dat was ook de reden dat ze niet naar gym wilde, want dan moest je eerst onder zo'n brug door. Nu juf het wist konden ze er samen voor bidden. Ze gingen het natuurlijk ook aan moeder vertellen. Met haar moeder ging Stien toen een paar keer onder de spoorbrug door. Na een tijdje durfde ze zelfs alleen, want Stien wist: Jezus zal me nooit verlaten.
De drukpers
Bram, een jongen van acht, vond altijd dingen. Vaak kwam hij thuis met een oud kastje, een kapotte radio of een dik stuk touw. Op een dag had hij een wringer gevonden. 'Mam,' riep hij dolblij, 'Kom eens gauw! Ik heb een drukpers gevonden.' Zijn moeder zag gelijk dat het een wringer was, maar omdat het een leuke moeder was met veel fantasie zei ze: 'Wat leuk, joh! Nou ga je zeker drukwerk maken.' Bram knikte gedachteloos, draaide eens aan het wiel... Het moest nog rechtgezet worden en de rollen kon je verstellen. Het hele geval werd naar de schuur gesleept. Daar ging Bram aan de slag met verf en papier. En ja. Al gauw kwamen de mooiste kunstwerken te voorschijn. Na een uurtje had hij er genoeg van. Met een nat washandje werd alles weer schoon geveegd, de rollen, de tafel en de muur. Tenslotte draaide hij het washandje nog door de wringer. Tot z'n grote verbazing kwam het er zo goed als droog weer uit te voorschijn. 'Hé mam,' riep hij, 'Kijk eens. Mijn drukpers kan ook de was droogmaken.' Zo kwam Bram achter het geheim van de wringer. God heeft in de natuur geheimen gelegd. Hij heeft er schik in als wij weer eens iets moois ontdekken. Houd jij ook zo van ontdekken?
Bijbels ABC
A is de Almachtige, eeuwige God. B is de Bijbel, die moet niet op slot. C is de Christus, Gods enige zoon. D is de duivel, die wou op de troon. E is eeuwig leven, Heb jij dat al ontvangen? F is het feest waarnaar je gaat verlangen. G is de Geest die je kracht wil geven. H is de Hemel waar we eeuwig zullen leven. I is een ieder op deze aard' J is Jezus, Hij is onze lofprijs waard. K is de kroon die je krijgen zal. L is Gods Liefde, ken jij die al? M is je meester. Dat wil Jezus zijn. N is een nieuw begin in je leven, wat fijn. O is olie het teken van de geest. P is Pasen, het Opstandingsfeest. Q is Quirinius, die voerde het bewind. R is de rust die je in Jezus vindt. S Spoedig komt de Heiland weer. T Tesamen met de Heilige engelen dit keer. U is de ure die niemand weet. V is de Vader, die weet hoe je heet. W is de weg die naar de hemel gaat. X is de onbekende waarmee je praat. IJ is de ijver om Jezus te dienen. Z is de zonde waar je om moet grienen. Dit is een Bijbels ABC Doe er vooral je voordeel mee.
Aishe en het engeltje
‘Mam, is dat niet schattig,’ roept Fleurtje als ze uit school komt. Ze smijt haar tas naast de bank en ploft buiten adem neer. Haar moeder komt met sop aan haar handen uit de keuken lopen. ‘Wat is er gebeurd?’ vraagt ze nieuwsgierig. Fleur heeft een kleur van het rennen. Ze wil haar geheim zo graag aan moeder vertellen. Het gaat over haar allerbeste vriendin Aishe. ‘Mam, Aishe gelooft niet in Jezus, maar wel in engelen. Ze heeft een eigen engeltje zegt ze. Ze ziet het overal, als ze het roept. Op straat, in het bos, thuis in de badkamer. Het is een mooi lichtgevend schattig klein meisje. Ze heeft het voor me getekend. En mam…, het engeltje geeft haar ook raad. Ze kan er gewoon mee praten. Vorige week had het gezegd: Je krijgt een acht voor rekenen en het gebeurde nog ook. Is dat niet waanzinnig schattig? Ik ga Jezus ook om zo’n engeltje vragen.’ ‘Dat zou ik maar even niet doen,’ antwoordt moeder nuchter. ‘Als jij de tafel vast wil dekken, dan zullen we er na het eten over doorpraten, oké?’ Maar van praten na het eten komt niets terecht, want ze krijgen een telefoontje van de buurvrouw van oma. Oma is onwel geworden en moeder moet er direct naar toe. Met een bezorgd hart vertrekt Fleur weer naar school. Die middag kan ze haar gedachten niet bij haar werk houden. Ze zit te denken over het engeltje van Aisha en over oma die ziek is. Zou het engeltje ook kunnen zorgen voor oma? Zou het oma ook kunnen beschermen? Engelen leven toch dicht bij God? Was er niet een psalm die over engelen ging? Ze had pas nog een tekst uit haar hoofd moeten leren voor de zondagsschool. Het was iets van: ‘Gods engelen waken over je waar je ook gaat.’ O ja, het was het psalm 91. ‘En Rome is de hoofdstad van… Fleur?’ vraagt de juf, die ijverig haar best doet om de hoofdsteden van Europa er in te stampen bij de kinderen. ‘Eh… Engeland.’ Fleur zegt maar gauw wat. De klas begint te grinniken. Ze had beter moeten opletten. Na schooltijd rent Fleur gauw naar huis. Ze moet gewoon weten hoe het nu met oma is. Zou mam er al weer zijn? ‘Heer Jezus,’ bidt ze bezorgd, ‘wilt u alstublieft een engel bij oma’s bed zetten?’ Mamma is nog niet thuis, wel Toos, de werkster. Zou die wat van engelen weten? Ja hoor. Toos kent nog een nachtgebedje met engeltjes van toen ze zelf nog kind was. Het gaat zo: ‘'s Avonds als ik slapen ga volgen mij veertien engeltjes na…’ ‘Hoeveel?’ roept Fleur verbaasd. ‘Veertien? Ja, Toos weet het zeker. Ze zegt het hele versje op. ‘Twee aan mijn hoofdeind, twee aan mijn voeteneind, twee aan mijn rechterzij, twee aan mijn linkerzij. Twee die mij dekken, twee die mij wekken, twee die mij leren de weg des Heren.’ Tsjonge, dat is een mooi gedichtje. Zou Toos het soms voor Fleur op willen schrijven, dan kan mamma het ook lezen. En wat is dekken?
‘Dekken is toedekken,’ zegt Toos. Fleur vindt dat maar vreemd. Ze dekt zichzelf altijd toe. Maar je weet nooit wat er gebeurt als je het niet zelf doet. Dat moet ze eens uit proberen. Eigenlijk vindt Fleur het wel een beetje veel worden. Zoveel engelen in een klein kamertje. Om vijf uur komt mamma thuis. Gelukkig is oma weer in orde. Ze was gewoon onwel geworden door het warme weer. Oude mensen drinken soms te weinig. Fleur haalt opgelucht adem. Ze eten maar iets makkelijks, poffertjes uit de magnetron en een glas vers geperst sinaasappelsap. Als de afwas gedaan is ploffen ze naast elkaar op de bank. ‘Zo schat,’ zegt moeder met haar arm om Fleur heen, ‘je hebt nog wat van me tegoed. Vertel nou nog eens over je vriendin Aishe en de engel.’ Als Fleur alles opnieuw heeft verteld kijkt moeder toch wat zorgelijk. ‘Fleur,’ zegt ze, ‘wat Aishe meemaakt is gevaarlijk. In de bijbel staat dat engelen dienaars van God zijn. Ze brengen een boodschap over. Maar het zijn nooit kleine schattige meisjes en je moet ze zeker niet oproepen. Wij aanbidden geen engelen, maar God. ‘ ‘ Ik was juist zo blij dat Aishe in engelen geloofde,’ zegt Fleur teleurgesteld. ‘Die horen toch bij God.’ ‘Fleurekind,’ zegt moeder. ‘Er zijn twee soorten engelen. Wist je dat niet? Engelen van het licht en engelen van de duisternis.’ Dan is er niets aan de hand, vindt Fleur, want het engeltje van Aisha is een mooi licht meisje. Maar daar is moeder het niet mee eens. ‘Die engelen van de duisternis doen net of ze engelen van het licht zijn,’ zegt moeder. ‘Maar uiteindelijk maken ze je afhankelijk en kom je verder van God vandaan.’ Fleur heeft nog veel meer vragen, maar het is bedtijd. Moeder komt haar instoppen. ‘Here, houd ook deze nacht over mij getrouw de wacht,’ bidt Fleurtje onder de deken en dan is ze al spoedig in dromenland. In de dagen daarna spreken Fleur en Aisha eigenlijk helemaal niet meer over het engeltje. Ze gaan op school een spelmiddag houden voor weeskinderen in Brazilië en daar moeten ze allerlei dingen voor bedenken. Ze zitten in verschillende groepen en daardoor spreken ze elkaar nauwelijks. De volgende maandag rent Fleur na schooltijd snel naar huis, want Doeska hun hond is jarig en moeder en zij willen een hondengebakje voor hem maken. Een versierde kluif met worstjes en hondenkoekjes. Hé, wacht even! Bijna was ze haar beste vriendin voorbij gerend. Aishe zit op een bankje bij de singel. Ze kijkt een beetje puzzelig. Wat zou ze hebben? ‘Hoi Ais,’ hijgt Fleur, terwijl ze naast haar duikt. ‘Waarom zit je hier?’ Aishe steekt lauw haar hand op om Fleur een high Five te geven en zucht dan: ‘Ik kan niet naar huis.’ Fleur kijkt even de weg af. Niks bijzonders te zien. Geen wegblokkade of zo. ‘Waarom niet? Is je moeder weg?’ ‘Neer,’antwoordt Aishe, ‘dat komt door mijn engel. Ze zei dat ik niet over de brug mag, anders zal er een ongeluk gebeuren.’ ‘Dat meen je niet. En jij gelooft het?’
Ja Aishe gelooft alles wat het engeltje zegt. Maar daardoor wordt ze gebonden. Ze is niet meer vrij om te gaan en te staan waar ze wil. Fleur denkt diep na. Om Aishe te vertellen wat moeder had gezegd lijkt haar geen goed idee. Ze moet een slimmigheidje bedenken. ‘En als je nou achteruit loopt of je vingers gekruist houdt, het alfabet achterstevoren opzegt of knoflook tussen je tanden houdt?’ Aishe twijfelt. Er moet toch een weg zijn? ‘Ik ben blij dat ik niet zo’n engeltje heb,’ zegt Fleur opgelucht. ‘In ons geloof zijn engelen dienaren van God. Ze zijn minder belangrijk dan mensen, want wij kunnen een kind van God worden en engelen niet. In mijn bijbel staat dat engelen over mij waken dat mij geen kwaad geschiedt.’ Ineens gaat haar een lichtje op. ‘Weet je wat? Als ik nou jouw hand vasthoudt en jij loopt achteruit. Dan kun je nergens tegenaan botsen, want ik loop met je mee tot je thuis bent. Oké?’ Ineens veert Aishe op. Ze reageert niet op dit voorstel, maar op wat Fleur ervoor zei. ‘Is dat waar? Kan Jezus mij beschermen?’ Fleur bezweert haar dat het waar is. Ze kan zo aanwijzen in de bijbel waar het staat. ‘Nou, dan wil ik net als jij geloven.’ zegt ze opgelucht. ‘Dan gaat jouw engeltje wel weg, hoor!’ waarschuwt Fleur. ‘Dan mag je haar nooit meer oproepen, want een kind van God moet zich aan zijn regels houden.’ Aishe begrijpt dat best, maar ze is die rotengel al lang beu. En dan, daar op die bank bij de singel vragen ze samen of Jezus Aishe ook als zijn kind wil aannemen. Er glijdt een grote last van Aishe af. Vrede stroomt haar hart binnen. Even later huppelen ze samen de brug over, terwijl ze op een zelfgemaakt wijsje zingen: ‘Lala, lalala, laladeraladela!’ wat in gewoon Nederland betekent: ’Ik ben zo blij, want Jezus redde mij.’
Tommie en Loesje Het is een stralende dag. Moeder zit voor het open raam te naaien. Op het paadje achter het huis loopt Tommie, haar zoontje, met zijn vriendinnetje Loes. Ze praten samen over wat ze zullen gaan spelen. Zullen ze gaan hinkelen of steentjes zoeken? Een zandkasteel in de zandbak bouwen? Tommie wil het liefst naar de klimtouwen. Hij kan heel hoog klimmen. Dan voelt hij zich net een matroos op een schip. Maar Loesje zegt teleurgesteld: 'Daar mag ik niet naar toe van m'n moeder, want ik ben er wel eens uitgevallen. Zo... recht op m'n hoofd. Dat deed pijn, joh!' Wat jammer, Het leek Tommie juist zo leuk. Ineens krijgt hij een goeie ingeving. 'Weet je wat, Loesje,' hoort moeder hem zeggen, 'Je gaat gewoon en dan vraag je vanavond aan de Heer Jezus vergeving.' Loesje weifelt. Zou dat echt zo kunnen? Tommie zet door. 'Natuurlijk kan dat. God vergeeft je alles, maar je moet mij wel beloven dat je vanavond voor het slapen gaan vergeving zal vragen aan de Heer Jezus.' 'Goed dan,' zucht Loes opgelucht. En weg hollen ze. Moeder glimlacht achter haar naaimachine. Ze zal Tommie vandaag moeten leren wat er in Spreuken 28: 13 staat. 'Wie zijn zonde belijdt en nalaat, zal vergeving ontvangen.' Zullen die kleintjes dat begrijpen?
Een pijnlijke les
(waar gebeurd)
'Henk, wil je even wat boodschappen gaan brengen naar Brenda,' zegt moeder op een stormachtige vakantiedag tegen haar pleegzoon. Henk, een flinke jongen van dertien, kijkt helemaal niet blij als hem dit wordt opgedragen. Hij wil juist leuk gaan spelen met zijn vriend Sjors, die bij hem logeert. 'Wij willen spelen, mam.' zegt hij dan ook. 'Ik kan er toch niks aan doen dat Brenda gehandicapt is.' Dat is niet leuk van hem. Brenda zijn dappere zus van tweeëntwintig, woont op zichzelf, hoewel ze niet kan lopen en daarom altijd in een rolstoel zit. Moeder wordt dan ook boos en zegt: 'Schaam je! Wij christenen horen goed voor elkaar te zorgen. Ik heb het je zonet gevraagd, maar nu beveel ik het. Ga.' Met frisse moed en tegenzin vertrekken de jongens. Ze moeten met de bus en met de metro. Onderweg maken ze veel grapjes. De buschauffeur kijkt hen hoofdschuddend na als ze uitstappen. 'Daar komt de metro al aan,' schreeuwt Sjors, die als laatste uitstapt. 'Kom vlug, dan hebben we hem nog.' De jongens zetten het op een hollen, maar door de haast struikelt Sjors op de trap en grijpt, zoekend naar houvast, Henk z'n arm. Die valt ook en... rommeldebommel. Daar gaan ze. Van de trap af naar beneden! Sjors komt er goed vanaf, maar Henk... Jankend van de pijn ligt hij op de grond. 'Help! Help! M'n been...' Als spoedig zijn er mensen bij om te helpen. Politie zelfs en een ziekentaxi. De jongens worden naar een polikliniek van een ziekenhuis gebracht om foto's te laten maken van Henk z'n enkel. Het blijkt gebroken te zijn. Een paar vriendelijke verpleegkundigen leggen handig een voorlopig gipsverband aan. Met een blik van verstandhouding kijken de jongens elkaar aan. Henk brengt onder woorden wat ze beiden denken. 'Sjors, zou dit m'n straf zijn?' Pas uren later komen de twee jongens weer thuis. Nog steeds met de boodschappen voor Brenda in de tas. 'Mam,' zegt Henk tegen zijn moeder als hij uitverteld is,
'Mag ik even opbellen?' Moeder zet de telefoon vlakbij en Henk draait het nummer. Het is het nummer van Brenda. 'Brenda, sorry hoor, dat ik geen boodschappen voor je wilde doen vanmiddag. Nu weet ik wat het is om gehandicapt te zijn ' zegt hij met een pijnlijk gezicht. Ja, wat heeft Henk nog veel pijn geleden en wekenlang moeilijk kunnen lopen. Zodra het gips eraf was, is hij echter een middagje gaan winkelen met zijn zus. Want hij weet nu wat het is om gehandicapt te zijn.
Wakker worden Rrringg! Die akelige wekker. Heb jij ook zo'n moeite met opstaan? 's Avonds heb je lekker lang liggen spelen en lezen in je bed... De slaap wou maar niet komen en je voelde je zo fit als wat... Maar dan die ochtend erna, zeg! Het lijkt wel of je benen vol zaagsel zitten en je hoofd is zo lekker warm en vol dromen. Vroeger toen er nog niet zo lang fabrieken waren hadden de arbeiders daar ook vaak last van. Ze moesten overdag heel erg hard werken en konden dan 's morgens niet wakker worden. Weet je hoe men dat oploste? De slaapkop bond 's avonds een touwtje om zijn grote teen en hing dat buiten het raam. 's Morgens vroeg liep er dan een porder rond, iemand die anderen moest wakker porren. Hij trok aan al die touwtjes! Nou... daar werd je dus wel wakker van. Ideetje voor jou?
Mik altijd op het hart Jullie hebben vast wel eens gehoord van Pistolen Pietje, de cowboy die de burgers van zijn stad verloste van de plaag van dieven en rovers met zijn razendsnelle reactie van zijn pistool. Jullie kennen ook vast wel andere grote namen, helden van het wilde westen, zoals Wilde Willem Hinksprong en Snelle Snoepie. Hun avonturen worden avond aan avond verteld bij de kampvuren van de goudzoekers. Wat een moed vertoonden ze en wat waren ze kundig in het werpen van de lasso. Zij zijn de idolen van iedere rechtgeaarde cowboy. Maar mocht je heel toevallig nog nooit gehoord hebben van Bliksemse Billy, wat ik me niet kan voorstellen, want hij staat bovenin de top tien van de Meest Beroemde Cowboys aller tijden, dan volgt hier het verhaal van één van de merkwaardigste acties, die ik persoonlijk met hem meemaakte. Ga er maar eens goed voor zitten. Nooit, nee nooit van zijn leven zal ik de dag vergeten dat Bliksemse Billy ons kleine stadje Neverland met een bezoek vereerde en binnenstapte in de Golddiggers’ Saloon. De deurtjes van de entree klapten met een knal heen en weer toen Billy met zijn brede schouders en smalle heupen naar binnen kwam. Hij imponeerde alle aanwezigen met zijn doorgroefde gezicht en zijn bestofte cowboylaarzen. Onder doodse stilte beende Billy naar de bar. Terwijl hij plaats nam op een kruk sloeg hij met zijn rechterknuist op de toonbank en bulderde ongeduldig: ‘Eén prik, alsjeblieft.’ ‘Hè?’ zei de barman ongelovig. ‘Je bedoelt…’ ‘Je hoort toch wat ik zeg!’ zei Billy dreigend, terwijl zijn hand onwillekeurig naar zijn heup greep, waar zijn revolver nonchalant uit het holster stak. We hielden onze adem in. Wat was dat voor een rare peer. Prik bestellen in plaats van whisky? Nu moet je weten dat vlak naast hem aan de bar een boef stond met de naam Linke Loetje. Hij was buitengewoon link. Onbetrouwbaar met schele ogen. Je wist nooit wat je aan hem had. Als je dacht dat hij je aankeek, keek hij juist met zijn andere oog naar iets anders. Loet hoorde bij een dievenbende die onze stad onveilig maakte. Het was een ware rattenplaag. Niemand, ook niet de plaatselijke sheriff met zijn grote hangsnor kon een einde maken aan de overvallen van deze misdadigers. En weet je hoe de baas van die gangsters heette? Juist, je raadt het al. Het was Ievel MacKnieval. Loet had een chagrijnige kop net als alle andere boeven met kleine gemene oogjes. Billy ergerde zich al meteen aan de dreiging die van hem uitging. ‘Hé jij. Wat zit je stom naar mij te kijken, man.’ zei hij bars. ‘Ja, mag het?’ gromde Linke Loetje terug terwijl hij een glas bier greep, dat van één eind van de toonbank vakkundig naar hem toe geschoven werd. ‘Ik dacht het niet,” zei Larry, ‘Jouw gezicht staat me waarachtig niet aan. ik weet er wel wat op.’ Hij schopte zijn barkruk naar achteren en hield zijn hand dreigend op zijn revolver. ‘Zal wel! Nou, kom maar op, mannetje!’
De rest van de aanwezigen maakten zich razendsnel uit de voeten. De barman dook weg achter de bar, onderwijl nog snel de fles met whisky meegraaiend. Billy en Loetje ramden stoelen en tafels uit de weg en in de leeggekomen ruimte namen ze tien stappen afstand van elkaar. Hun handen, klaar om te reageren, rustten op de holsters. Het gezicht van Bliksemse Billy was bevroren in een grijns. De spanning in de Saloon was te snijden. De weggekropen omstanders zagen hoe de twee tegenstanders elkaar opnamen met hun ogen. Wie zou het snelst kunnen reageren? Spannende seconden gingen voorbij. Je hoorde alleen maar een vlieg zoemen in een leeggedronken glas bier. Het was Linke Loetje! Eén vloeiende beweging was genoeg om zijn revolver te trekken. Maar voordat hij die ook maar een millimeter kon verschuiven werd hij al getroffen door een lichtflits uit de revolver van Billy.
Dzjoe!!
Het fatale schot raakte Loet recht in zijn hart. Hij begon te wankelen, greep naar zijn borst. Mensen schoten toe en Loet viel op de grond. Was hij nog te redden? Konden ze hem nog reanimeren? Was er een dokter in de buurt? Na een paar tellen ging Linke Loetje echter rechtop zitten. Hij draaide met zijn ogen en zuchtte. Iedereen hield zijn adem in. Wat zouden de laatste woorden zijn van Loet? Had hij ergens een schat verborgen? Wilde hij soms nog zijn oude moeder de groeten doen? ‘Ik… eh…. Sjonge, … eh… dat is echt cool, man.’ zei Loetje wit van de schrik. En… kinderen, voor mijn eigen ogen zag ik wonder aller wonderen dat Loet nog kerngezond was. Er was geen bloeddruppel te zien. Geen uiteengereten borstkas. Geen gapende wond, niks. Linke Loetje, geraakt door de lichtflits uit de revolver van Billy was nog helemaal zichzelf. Behalve… De chagrijnige blik was verdwenen. Hoe was dat mogelijk? Rondom zijn brede mond met de uitstekende onderlip glansde zelfs een beminnelijke glimlach! Dit houd je niet voor mogelijk. Wat was er gebeurd? Wie ter wereld kon ons dat uitleggen? Loet stond vlotjes op, stopte zijn revolver weer in de holster en schommelde met open armen naar Billy toe. Zo’n enorme hug van twee mannen had ik nog nooit gezien! ‘Welkom, vreemdeling,’ riep Loetje joviaal, ‘Wat is je naam? Wat ben ik blij dat ik jou heb leren kennen! Wil je wat drinken? Ik betaal. Barman, één rondje limonade voor iedereen!’ De rust keerde weer in de saloon, maar voortdurend vroeg ik me af wat het geheim was van de bliksemflits uit de revolver van Bliksemende Billy. *** Het gerucht van wat er was gebeurd in de Golddiggers’ Saloon verspreidde zich als een lopend vuurtje. Natuurlijk kwam het ook Ievel MacKnieval ter ore. Zou zijn rechterhand Linke Loet werkelijk een goeie vent geworden zijn? Dat kon niet en dat mocht niet. Dan stortte de hele wereld van goed en kwaad ineen. De melding dat de Linke had geglimlacht kwam als een shock aan bij de mannen. Iedere gangster zou liever sterven dan glimlachen.
Er werd druk overleg gepleegd en tegen de avond was het besluit genomen. Dit moest met geweld gestopt worden en wel meteen. ’s Morgens vroeg reden Mietje Mislukkeling, Stinkende Steef met de Gouwe Tand en Dikke Dinges het stadje Neverland binnen. Ze schreeuwden als gekken, wild in het rond schietend. Ruiten sneuvelden en mensen vluchtten alle kanten uit. De deur van de Saloon vloog open en wie kwam daar naar buiten? Bliksemende Billy. Zonder waarschuwing, zonder te stoppen met glimlachen schoot hij drie lichtflitsen af. Die raakten de gangsters recht in het hart. Wat een actie. Met een akelige bons vielen de schurken op de grond, hun ogen star van schrik. Maar toen er een paar tellen voorbij waren merkten ze dat ze niet gewond waren. Ze waren alleen veranderd. ‘Jongens,’ zuchtte Mietje Mislukkeling met een hoog stemmetje, ‘Ik geloof dat we fout bezig zijn.’ ‘Wat je zegt,’ grinnikte Stinkende Steef. ‘Dit zijn allemaal vrienden van ons, toch?’ ‘Dit stadje verdient een opknapbeurt!’ vond Dikke Dinges, die ooit te lui was op zijn ogen open te doen. Ze sprongen overeind en weet je wat ze gingen doen? De rest van de dag waren ze bezig kapotte ramen te repareren. Ze boden zelfs nog hun excuus aan aan de eigenaars van de huizen. Aan het eind van de dag gingen ze ook nog eendjes voeren in het park. *** Nu had Ievel MacKnieval al vier van zijn gemeenste gangsters verloren. Wat een afgang. Hier moest een schrikwekkend voorbeeld gesteld worden. De volgende dag liepen dan ook de Peukenraper en Kotsende Keesie de Nationale Spaarbank binnen met getrokken revolvers. Ze droegen maskers, maar iedereen wist wie het waren, omdat ze zo uit hun adem stonken. ‘Hands up!’ schreeuwde de Peuk. ‘Al het geld uit de kluis en snel een beetje.” schreeuwde Keessie met zijn schorre nicotinestem. Net toen ze met de buit de bank weer uitrenden, kwam Bliksemse Billy langs slenteren, strootje in zijn mond, petje achterstevoren. Onverstoord wandelde hij verder, terwijl hij terloops zijn revolver trok. ‘Pjoei, pjoei!’ schoot hij en raakte de bandieten in de rug. Het licht ging recht door hun hart. De bandieten konden het niet geloven. Ze waren geraakt en toch niet dood, maar wel veranderd. Hun mond viel dom open en hun ogen waren groot van ontzetting. ‘Sorry, sorry, sorry. Van hardwerkende mensen stelen. Dat kun je toch eigenlijk niet maken,” zei de Peuk huilerig en vol spijt. ‘Ja, je hebt gelijk. Dat zei mijn moeder ook altijd,’ antwoordde Kotsende Keessie krijtwit. Ze stopten de revolvers terug in hun holsters, pakten de zakken met gestolen geld weer op en brachten ze terug naar de bank. ‘Jongen, bewaar dat geld maar goed, hoor!” zei Kotsende Keessie tegen de verbaasde baliemedewerker. ***
Dit hele gebeuren vormde de druppel die de emmer deed overlopen voor Ievel MacKnieval. Het werd tijd voor een confrontatie. Toen Billy de volgende dag bij volle maan, zijn limonade met een rietje zat te drinken in de Golddiggers’ Saloon stormde Ievel MacKnieval door de deurtjes naar binnen regelrecht op Billy af. De stoom kwam uit zijn oren. ‘Jij daar!’ blafte hij nijdig. ‘Als dat Ievel niet is!” grijnsde Billy vrolijk. ‘Glaasje prik, jongen?’ ‘Hou je babydrankjes maar voor je, slapjanus.‘ klonk het onvriendelijke antwoord. ‘Sterke kerels nemen sterke drank. En dan dit nog: Deze stad is niet groot genoeg voor ons tweeën.’ ‘Zou je denken?’ vroeg Larry cool als een komkommer. “Volgens mij is er ruimte zat!’ Beide mannen grepen naar hun revolver. Dit werd de grote finale, dat snapte mijn zusje nog wel. ‘Ik wacht je op bij het Okey-Dokey plein, Bill.’ Er klonk dreiging in de stem van Ievel. Hij draaide zich met een ruk om en verliet de Saloon. Bliksemende Billy bleef ijskoud onder de dreiging. Hij dronk rustig zijn limonade op en vertrok toen op zijn dooie akkertje richting het stadsplein. Al gauw stond het plein zwart van de mensen die gehoord hadden van het gesprek in de Saloon. Aan de noordzijde stond Ievel MacKnieval met zijn maten Schorre Morrie en Melkmuiltje, Vetkuif, Henk Mankepoot, Big Lover en Schrik van Rondom. Er was er niet één bij die vriendelijk keek. ‘Lekker weertje, jongens!’ sarde Bliksemende Billy. Hij posteerde zich aan de zuidzijde. Een scheidsrechter mat de afstand tussen beide partijen en hief zijn hand op ten teken dat alles oké was. Nu zou je de poppen aan het dansen hebben. Dit kon Billy nooit winnen, hoewel hij de snelste schutter van allemaal was. Hij stond er alleen voor. Maar wat gebeurt er? Voordat de scheids zijn hand laat zakken gaat de deur van de Saloon open en een stem brult: ‘Ken je nog wat hulp gebruike, Billy?” En tot aller verbazing stappen daar naar buiten: Linke Loetje met in zijn kielzog de andere ex-gangsters: Mietje Mislukkeling, Stinkende Steef met de Gouwe Tand en Dikke Dinges, de Peuk en Kotsende Keessie. Ze gingen naast hun vriend staan. Op één rij. ‘Verraders!’ schreeuwde Ievel MacKnieval, maar dat was dan ook het laatste wat er gezegd kon worden want de scheids kwam in actie. ‘Opgelet… Vuur!’ Ievel en zijn zes mannen trokken hun pistolen. Maar Billy en zijn vrienden waren een fractie van een seconde sneller. Zeven kleine lichtflitsen raakten de gangsters precies in hun je weet wel. Even was het stil. Toen voltrok zich het wonder. Alle gangsters werden lief. ‘Jippiejajee!’ zong Ievel. Hij gooide zijn revolver met een boog in een emmer water. De anderen wilden iedereen kusjes gaan geven. Een maffe vertoning. ‘Oké, mannen!” riep Bliksemende Billy doortastend toen de eerste verbazing bekoeld was. “En nu maken we de klus ook af. Dit stadje zal nooit meer hetzelfde zijn. Vuur!’
Voor we dekking konden zoeken werden we allemaal beschoten uit de revolvers van Billy en zijn maten. Lichtflitsen vlogen over en weer. Niemand werd ontzien. Geen man, geen vrouw, geen kind. Nooit zag je een gelukkiger menigte! We renden door elkaar heen en omhelsden elkaar. De muzikanten pakten hun instrumenten en begonnen muziek te maken. De Hoofdstraat was vol dansende mensen. Het was één groot feest. De limonade stroomde als een rivier. *** Door al die drukte waren er maar weinig mensen die Billy tegen zonsopgang op zijn paard zagen vertrekken. Waar hij heenging weet niemand. Maar ik durf er een eed op af te leggen dat hij ergens op de wereld met zijn petje achterstevoren en een grasspriet in zijn mond mensen aan het veranderen is. In gedachten horen we zijn opdracht: ‘Kinderen, mik altijd op het hart.’
Joyce
Eindelijk heb ik m'n zin. Woef! Het heeft wel lang geduurd voordat iemand mijn verhaal wilde opschrijven, maar nu is toch het grote moment aangebroken. Sjonge, ik sta te springen om het jullie te vertellen. Heb je even tijd? Woef ! Kijk, ik was een zwervershond, weet je wel? Niemand gaf wat om me. Ik zwierf wat over straat en stal worst uit een boodschappentas van pratende vrouwen, als ze het niet merkten, natuurlijk. Een warme hondenmand had ik niet. Ik sliep onder een lekkend afdakje. En vlooien dat ik had!! Nou, die kunnen erg kriebelen, hoor! Heb jij wel eens vlooien? Wacht, even over m'n rug likken, hoor. Zo... woef! Toen de slager op een keer een steen naar me toe gooide, kreeg ik nog een wond aan m'n poot. Awww! Wat deed dat zeer. Nergens had ik rust. Vooral voor onweer was ik doodsbang. Met m'n staart tussen de poten kroop ik dan heel ver weg onder een ouwe lap. Maar nu ben ik hondsblij. Zie ik er niet super-de-luxe uit? Weet je hoe dat komt? Jan heeft me gevonden. Je kent hem toch wel? Die Jan die bovenin dat flat woont. Ja, dat is nu mijn baas. Elke dag word ik geborsteld en elke dag lol maken met de baas. Woef! Wat wil je nog meer? Natuurlijk ben ik dol op Jan. Hij gaf me ook een nieuwe naam: Joyce. Dat betekent vreugde. O, wacht even. Daar gaat die keeshond van de buren. Sorry, hoor! Ik moet erachteraan. Asjuus! Hé, Joyce! ... Weg istie. Ik wilde nog zeggen: 'Wat is het toch fijn als er iemand voor je zorgt. Iemand die je eten geeft en je beschermt. Ik heb ook zo'n vriend: Jezus.
Het eigenwijze ruimtevaardertje
Vijf, vier, drie, twee, een... zero! Pfammm! Pfammm! Daar gaat een ruimteschip de lucht in. De kolonel van het schip is Willem. Een paar minuten later vliegt hij met een duizelingwekkende vaart rond de aarde. Willem neemt contact op met het grondstation. 'Hallo, Cape Karnaval. Hier Speedy. Ontvangt u mij? Over...' Er kraakt iets door de luidspreker en dan hoort hij: 'Ja, hallo, Speedy. Hier aarde. U had een goede start. Gefeliciteerd. Geef de luchtdruk eens op, die in de cabine is. Over.' Maar Willem heeft helemaal geen zin om al gelijk aan het werk te gaan. Hij heeft het warm. Een slaapje zou hem goed doen. Het was ook zo'n spannend begin. Dus roept hij: 'Hallo aarde, hier ruimteschip Speedy. Ik heb geen zin om de luchtdruk op te nemen. Ik ga een beetje slapen. Het is hier warm. Kan er geen raampje open?... Over!' De lui van de aarde beginnen dan vreselijk te schreeuwen. 'Niet doen, Speedy. U bent in groot gevaar.' 'Hè?' denkt Willem, 'Dat gezeur. Ik trek de stekker er maar uit. Ze denken zeker dat ik niet weet hoe je een ruimteschip moet besturen.' Hij probeert een raampje open te zetten. Als dat niet lukt doet hij maar even de deur open. En dan... Pfang! Het hele ruimteschip naar de maan. Nooit heeft iemand meer iets van Willem gehoord. Zoals het voor Willem belangrijk was om stipt de bevelen van het grondstation op te volgen, zo belangrijk is het voor een Christen om nauwkeurig te doen wat God zegt, anders gaat het vreselijk mis in ons leven. Over en sluiten maar.
Bang in het donker
(Oma vertelt)
In de oorlogsjaren mocht men in huis geen elektriciteit gebruiken. De mensen moesten zich behelpen met kaarsen en olielampjes. Die maakte men zo: In een glas werd een laagje olie gegoten. (Olie drijft op het water.) Dan trok je een katoenen draad (een lontje) door een stukje blik en liet het drijven op de olie. Aansteken en... je lampje was klaar. Zo'n lampje zette je op tafel. Veel licht gaf het niet, maar 't was toch beter dan niets. Veel dingen moest men in het donker of halfduister doen. Kolen scheppen bijvoorbeeld. Ik moest altijd, omdat ik de oudste was, voor mijn moeder kolen scheppen in de kelder. Tien treden naar beneden in een donkere lege kelder, waar allerlei gevaren zouden kunnen opduiken. Oei, wat was ik bang. Ik bad heel de weg: 'Heer Jezus help me, Heer Jezus help me.' Ik schepte gauw de kolenkit vol en rende weer terug, de kriebels in m'n benen en het zweet op m'n gezicht. Op een keer was ik weer aan het scheppen toen ik iets vreemds voelde. Ik schopte ertegen en het voelde zacht aan. Met m'n ene hand aan de kit, tastte ik met de andere hand naar dat vreemde ding. O, griezel het was bontachtig zacht, warm en er leefde iets. Gillend rende ik naar boven. M'n moeder ging natuurlijk ook kijken met de zaklantaarn. En raad eens wat ze vond? Een rattennest. Een aantal naakte blinde ratjes lag op een zacht nest. We hebben maar gauw de buurman erbij geroepen om het weg te halen. Voor de moederrat werd rattengif neergelegd. Je begrijpt wel dat ik sindsdien nog banger was in het donker. Maar ik weet ook dat bidden helpt.
Zuurkool in de nacht
(Oma vertelt)
Steeds als we zuurkool eten, moet ik denken aan die nacht in de oorlog, toen twee agenten ons een emmer vol brachten. In die tijd was mijn vader ziek. Moeder moest met een klein beetje geld rondkomen. Maar God zorgde ervoor, dat we niets te kort kwamen. Van verschillende mensen kregen we eten. Dan was het weer een zak graan, dan weer een grote vis of een heel brood... Op een avond, toen ik al lang en breed lag te slapen, werd er op de deur gebonsd. 'Doe open en gauw een beetje!' klonk het bars. O, wat schrokken wij. Het gebeurde maar wat vaak dat Duitse soldaten midden in de nacht mensen kwamen oppakken. Moeder dacht gelijk aan de radio, die ingeleverd had moeten worden. Voorzichtig keek ze langs het verduisteringsgordijn naar buiten. Dat zwarte papier moest voor de ramen zitten, zodat er geen licht naar buiten zou schijnen. Ja, het was politie. Ik troostte mijn huilende zusjes en bad: 'Heer Jezus, help ons.' Met bonzend hart haastte moeder zich naar de buitendeur. Ze haalde de trapleer weg, die elke avond klemgezet werd tegen de deur vanwege de inbrekers. Drie knippen werden opzij geschoven en... Daar stapten twee agenten binnen. Ze sloten de deur zorgvuldig achter zich dicht. 'Vlug! Geef een emmer.' fluisterde een van hen tegen moeder. 'We hebben nog wat eten over op het bureau...' Moeder haalde opgelucht adem. Het waren vrienden die eten kwamen brengen. Ze haalde de emmer en binnen tien minuten werd die weer bij haar binnengebracht vol heerlijke zuurkool. Wat hebben we gesmuld! Zittend op de rand van ons bed, elk met een bord eten op schoot, dankten we de Hemelse Vader voor zijn goede zorg.
Bomen zonder wortels
Er was eens een bosplanter, die samen met zijn zoon een prachtige boomgaard aanlegde. Er stonden kersenbomen in en appelbomen, dennenbomen en eiken. Onder de eiken speelden dieren. De bloemen geurden en de vogeltjes zongen hun blijde liedjes.
Maar op een dag kwam er een duistere figuur. Hij maakte de bomen wijs dat hij een hypermoderne manier van watervoorziening voor ze had, waardoor ze water van boven kregen in plaats van beneden. Eerst meenden de bomen dat ze geen waterleiding nodig hadden. Ze kregen genoeg water uit de beek, maar toen de man hen uitlegde dat ze vrijer zouden worden en overal heen zouden kunnen gaan, stemden ze in. De ijdele kersenboom was de eerste die ermee akkoord ging. Zij wilde altijd al danseres worden. 'Hoe komen we aan dat water van boven?' vroeg ze. Daar wist de man wel wat op. Hij had tuinslangen bij zich en zagen. Zijn brutale kinderen hielpen een handje. Een voor een werden de bomen doorgezaagd. Er werd een tuinslang in hun takken geklemd, die aangesloten was op de waterleiding. Ze vielen niet, omdat ze elkaar nog een beetje in evenwicht hielden. De man lachte in z'n vuile vuist toen het werk klaar was. 'Haha!' dacht hij, 'Morgen maak ik een groot vuur om ze te verbranden.'
En hoe voelden de bomen zich? Aanvankelijk verrukt, min of meer high in de bol, maar gaandeweg zieker en dodelijk vermoeid. Ze begonnen te zuchten en te klagen. Sommige deden een soort magische oefeningen om overeind te blijven, andere kregen stressverschijnselen en weer andere beraadslaagden met elkaar en hielden studiebijeenkomsten om het probleem op te lossen. De stekelige den riep steeds maar dat ze moesten samenwerken, wat erg idioot klonk uit haar mond. Alleen de wijnstok snikte. Haar hout was volkomen waardeloos nu zij geen vruchten meer kon voortbrengen. Haar enige hoop was op de Bosplanter gericht. Wanneer zou Hij komen?
Ze had niet tevergeefs gewacht. Toen de Bosplanter ontdekte wat er was gebeurd, werd Hij woedend. Samen met zijn Zoon bekeken ze de ravage. Er was maar een zuchtje wind nodig om alle bomen te doen vallen. Hier moest een groot reddingsplan opgezet worden. De Zoon offerde zichzelf op. Op het moment dat de kerel de bomen naar het vuur begon te slepen sprong Hij hem op de nek. Het werd een hevig gevecht, waarbij rake klappen werden uitgedeeld en veel bloed vloeide. Maar tenslotte werd de bedrieger uitgeschakeld en de bomen uit het vuur gerukt. En bleef de Bosplanter nu voor altijd met zijn vernielde boomgaard zitten? Welnee. Samen met zijn Zoon herstelden zij de tuin. Hij werd nog mooier dan eerst. Van de omgehakte bomen werd een prachtig huis gebouwd voor hen beiden. Tot in lengte van dagen genoten ze met volle teugen van hun schitterende schepping.
Kijk eens in de spiegel
Een aap, een hond en een poes stonden eens voor een lachspiegel. De aap had in de spiegel een heel grote snuit en een klein lijf. De hond had een zeer hoog voorhoofd, alsof hij een professor was met piepkleine pootjes. De poes had een vreeeeeselijk grote bek. Het drietal maakte een tijdlang plezier tot het tijd was om naar huis te gaan. Onderweg moesten ze een groot bouwterrein oversteken. Zo ongeveer halverwege gekomen, begon het erg te onweren. Ze zochten een plekje om te schuilen. Gelukkig lagen er wat grote rioolbuizen. De aap stond op het punt om erin te kruipen, toen hij zich ineens herinnerde hoe hij er in de spiegel uitzag. 'Och,' zei hij, 'Wat jammer nou! Mijn snuit is veel te groot voor deze buis.' 'Ach,' zuchtte de hond, 'mijn hoofd is te hoog.' De poes miauwde klagelijk: 'Wat erg, mijn bek is veel te breed.' Rillend van ellende en kou zaten ze een tijdlang naast de buizen. 'Hé,' riep de poes ineens, 'zei jij dat je kop te hoog was, hond?' De hond knikte treurig. 'Maar .... dat is helemaal niet waar!' De dieren ontdekten, dat de spiegel niet deugde. Ze gingen gauw naar binnen en zaten veilig en droog tot het onweer voorbij was. Gods woord is ook een spiegel, maar dan wel een goeie. Door er in te lezen komen we erachter wie we zijn. Door te doen wat erin staat zullen we veilig kunnen schuilen tegen de stormen van het leven.
Allemaal koningskinderen
Lang geleden was er eens een koning die de baas was over een groot land. Hij nam zijn taak echt serieus, maar kon niet voorkomen dat er plaatsen waren in zijn rijk waar de zaken niet liepen zoals hij wenste. Op een dag hoorde hij van de toestand in één van zijn bergstadjes. Er waren daar achterbuurten waar je niet veilig over straat kon lopen. Er werd veel vernield en gestolen. De kinderen waren brutaal en zwierven de hele dag hongerig over straat. 'Daar ga ik eens wat aan doen,' dacht de koning. Hij besloot er maar eens zelf een kijkje te gaan nemen, incognito, zodat niemand wist dat hij het was. Als een muzikant verkleed bezocht hij allerlei plaatsen waar mensen samen komen. Hij praatte met allerlei slag mensen, leraars, bakkers, kinderen, politie en dominees. Nou, je begrijpt, daar leerde de koning veel van. Toen hij genoeg had gezien verkleedde hij zich weer als koning en riep de burgemeester bij zich. 'Laat overal omroepen dat ik morgen om twaalf uur het volk wil toespreken!' zei hij. Zo gebeurde ook. Zowat de hele stad kwam kijken naar zijne majesteit, vooral ook omdat iedereen een uurtje vrij had gekregen. 'Beste mensen,' begon de koning zijn toespraak. 'Er is iets dat ik jullie wil vertellen. Eén van uw kinderen heb ik laten verwisselen voor een kind van mezelf, toen het nog een babytje was. Ik zeg niet welk kind. Ik verwacht dat jullie het heel goed opvoeden. Eenmaal zal het koning of koningin worden...' Druk pratend liepen de mensen weer naar huis. Sjonge zeg, een koningskind bij hen in de buurt? Misschien hun eigen kind wel? Vanaf die tijd ging het heel anders worden in de stad. Er kwamen goede scholen en ziekenhuizen, de kinderen kregen schone en hele kleren aan en elke dag genoeg te eten. En wat gebeurde er? De stad veranderde compleet. Diefjes waren er bijna niet meer. De mensen kregen zowaar goede manieren. De tuintjes stonden vol bloemen, zelfs huisdieren hadden het goed. Na een aantal jaar zocht de oude koning de stad weer op. De mensen waren benieuwd of hij nu zou gaan zeggen welk kind het zijne was. Wie weet kregen de ouders die het koningskind hadden opgevoed wel een hoge beloning. 'Majesteit, wie is het?' riepen ze toen de koning op het balkon verscheen.
De oude koning wuifde en riep: 'Jullie hebben het allemaal uitstekend gedaan. De hele stad is uit de ellende gekomen. En willen jullie nu weten wie het koningskind was?' Hij wachtte even om de spanning op te voeren. 'Ze waren het allemaal. Allemaal koningskinderen!' riep hij lachend. 'Elk van hen kan een belangrijke taak vervullen en daar hebben jullie zelf voor gezorgd.' Nooit zijn de mensen van die stad de les van de koning vergeten. Kinderen vormen de toekomst van een volk.
Schoon tempeltje
Wie zingt daar zo hard met de cassetterecorder mee? Dat is Japie. Het klinkt een ietsepietsie vals, want hij kan niet zo goed wijshouden. 'Weet je wel, weet je wel, je bent een tempel...' Japie is altijd vrolijk. Ook 's morgens als de anderen wel eens met sombere gezichten rondlopen. Sinds hij op de club zit en de Heer Jezus is zijn hartje woont, zet hij 's morgens een bandje met kinderliedjes op en zingt naar hartelust mee. Zo ook vandaag. Ondertussen trekt hij z'n vuile sokken van gisteren aan... Asjemenou! Een gat... Nou ja, gewoon een beetje opschuiven met z'n teen. Vlug z'n broek aantrekken... Als hij zich omdraait, staren hem plots twee hardblauwe pientere ogen aan van een smerig ventje, de haren recht overeind als de stekels van een egel. Oei! Dat istie zelf. Het spiegelbeeld lacht hem grijnzend toe met ongepoetste tanden. Veel tijd om er over na te denken is er niet, want de blonde krullenbol van Elsie, z'n zusje, komt om de hoek van de deur steken. 'Japie, moeder vraagt of je komt eten.' Elsie, die schat, krijgt van hem een dikke zoen en een dropje uit zijn geheime potje. Met een mond vol zoete zwartigheid vraagt ze: 'Wat is dat, een tempel, Japie?' 'Wat bedoel je?' 'Nou van dat liedje dat je zonet zong.' 'O, dat.' Hij neemt Elsie op schoot en zegt grote-mensenachtig: 'Een tempel, Elsie, dat is een groot mooi gebouw. Wacht even, ik heb er een plaatje van.' Ergens uit een laatje wordt het plaatje opgediept, dat hij op school kreeg voor zijn verjaardag. 'Kijk, een wit gebouw met een gouden deur. Daarin woonde God, in het allerheiligste. Er waren blauwe gordijnen met engeltjes en een gouden lamp enne ... alles was mooi, mooi! En Elsie, nou zijn wij ook tempeltjes. De Heer Jezus wil in ons hart wonen. Wil Elsie dat wel graag?' Ze knikt met haar mond vol en glijdt van zijn schoot, want de pop moet nog in bad. Japie moet alleen z'n schoenen nog aan. 'Knap!' de veter kapot. Ook dat nog. Met een heel klein stukje kan er nog net een knoopje gelegd worden. Klaar! Juist wil hij de kamer verlaten, als er een vraag in z'n gedachten komt. 'Ben jij wel een schoon tempeltje, Japie?' Met een schok staat hij stil, kijkt eens naar zijn vuile handen en naar zijn kapotte veter... 'Japie!' klinkt moeders stem ongeduldig. 'Kom je nog?' 'Begin maar vast, mam!' roept Japie. Hoor je hem in de badkamer galmen? De tandpasta spettert tegen de spiegel. Vijf minuutjes later zit er een echt schoon tempeltje aan tafel.
Een indiaan die mier werd
Indianen vertellen elkaar graag verhalen. Een van die verhalen gaat over een krijger, die mier werd. Een krijger, op weg naar huis, ziet een mierenhoop. Hij blijft staan en bekijkt met veel interesse het gekrioel. Waar gaan die beestjes allemaal naar toe? Hebben ze een bepaald plan? De indiaan hurkt neer op een knie. Ah! Hij ziet het al. Ze bouwen een huis. Maar in dat geval kan hij ze wel een handje helpen. 'Ik zal een gat in de grond maken,' bedenkt hij. 'Dan hebben ze wat minder te doen.' De mieren begrijpen hem echter niet. In grote paniek rennen ze door elkaar. Het wordt een chaos. 'Kon ik maar met ze praten,' zucht de indiaan. Plotseling voelt hij zich krimpen, kleiner en kleiner worden. Tenslotte is hij zelf een mier. Hij verstaat ze en spreekt zelf ook miers. Na een tijdje onthult hij zijn geheim. 'Ik ben eigenlijk geen mier maar een indiaan.' 'Je meent het? Was jij dat met die grote voeten?' roepen ze verbaasd. Ze lachen hem in z'n gezicht uit, omdat hij helemaal niet lijkt op dat grote ding dat hen bang maakte. Na een tijdje wordt hij weer indiaan. Hij bouwt voor hen een indianenhuis. De mieren laten hem maar begaan. Ze weten nu wie hij is en dat hij hun geen kwaad wil doen. Doet dit verhaal je ergens aan denken?
Je moet kiezen, Joanne!
Als je verhuisd bent en op een andere school komt te zitten, moet je maar afwachten of je leuke vrienden krijgt. Sportieve Joanne van elf uit Zierikzee had behoorlijk mazzel. Ze werd namelijk op haar nieuwe school door twee mensen gevraagd om in hun groep te komen. Dat ging zo. Pft! Joanne, die net haar vragenblad af heeft, gooit met een gewoontegebaar haar blonde lange haar naar achteren. Ze is benieuwd wat voor punten ze voor dit werk zal krijgen. Op haar oude school waren ze al wat verder, dus was het eigenlijk wel een makkie. Nog even alles doornemen voor de zekerheid... Zo onopvallend mogelijk kijkt ze de klas rond, om te zien of er al meer lui klaar zijn. 'Pst! Joanne!' Heel zachtjes hoort ze haar naam noemen. Het is Steven, die een paar banken schuin achter haar zit. Het is een knappe jongen met donker haar en romantisch bruine ogen. Steven gebaart dat ze een briefje op moest rapen, dat naast haar bank is gevallen. Joanne controleert even of de lerares niet kijkt en hengelt het briefje snel naar boven. Wat zou erin staan? 'Kom vanmiddag twee uur naar de speeltuin in het park. We hebben een siekrut club en jij kan ingeweid worden.' Joanne voelt het bloed naar haar hoofd stijgen. Sjonge, wat een eer. De leukste jongen uit haar groep wil haar in zijn club hebben... Dat is wel wat anders dan op haar oude school. Daar stond ze doorgaans alleen, omdat ze christelijk was. Met een rood hoofd draait Joanne zich om en knikt ja naar Steven. Ze heeft zich al lang voorgenomen om niet te laten merken dat ze thuis christelijk zijn. Die fout zal ze niet meer maken. ''k Had m'n rip beter moeten leren,' denkt Mirjam van Straten, die helemaal achter in de klas zit. Ze kluift haar balpen nog korter dan hij al is. Maar ja, Petertje, haar broertje, was gisteravond steeds weer uit z'n bed komen lopen. Hij kon niet slapen. En om nou een repetitie te leren met een huilend broertje op schoot, dat gaat niet zo best. Bijna als vanzelf haalt Mirjam haar schouders op. Nou, ze moet er maar aan wennen, want moeder moet in die nieuwe baan veel avond- of nachtdiensten draaien. Hoe heet nou ook al weer die hoofdstad van Argentinië?... 'Heer Jezus, wilt u mij helpen?' bidt ze zachtjes. Bij het verlaten van de school botst Mirjam bijna tegen het nieuwe meisje op, Joanne. 'Ho, sorry, hoor! Ik liep een beetje te snel!' zegt ze vriendelijk en dan: 'Mag ik een stukje met je oplopen? Ik woon namelijk twee straten bij je vandaan.' 'Leuk, ' zegt Joanne, blij met elke aandacht, 'Zeg, hoe heb jij je rip gemaakt?' 'Slecht!' antwoordt Mirjam, 'Ik had hem beter moeten leren, maar ja.' Ineens schiet haar weer te binnen dat ze Joanne had willen vragen voor haar Ontdekhoek. Met een paar andere kinderen heeft ze namelijk een hartstikke leuke bijbelclub opgericht. Ze komen op zolder bij elkaar en verzamelen allerlei interessante dingen, zoals foto's van vroeger en skeletjes van muizen, een stukje mollenbont en oude Romeinse munt. De Bijbel hoort daar natuurlijk ook bij, want die is ook heel oud en in een speciaal schrift schrijven ze op, wat
voor belangrijks ze daarin hebben gevonden 'Zeg, Joanne, wil je vanmiddag in onze Ontdekhoek komen kijken? Het is bij ons op zolder. André, Ninja, Slomon en Shanta komen ook. Het is een soort bijbelclub, echt gaaf.' Verbaasd kijkt Joanne haar aan. Niet te geloven zeg, een uitnodiging voor twee clubs op één dag? ' Ik, eh...' ze aarzelt. Zou ze het zeggen van die Secret Club? Beter van niet. Het is toch perslot secret, geheim... 'Ik heb al een andere afspraak. Volgende keer misschien.' Het klinkt niet al te enthousiast. Een bijbelclub is wel het minste waar ze zin in heeft, maar Mirjam merkt gelukkig niks. Jaaa! Een groot gejuich stijgt op als Joanne precies om twee uur in het houten speelhuis in het park binnenstapt. Jièh!! 'Het is je gelukt, Steven. We hadden ook niet anders verwacht.' Steven grijnst maar eens en wijst naar een plaatsje waar Joanne kan gaan zitten, samengedrukt tussen Christel en Orlando. Christel, die nogal flink opgemaakt is, kijkt haar hooghartig aan en Orlando slaat vrijpostig zijn arm om Joanne heen, wat ze geïrriteerd afwijst. Om zich heen kijkend ziet ze nog twee lui van haar klas en één onbekende nogal kleine jongen met een grote pet, achterstevoren op z'n zwarte krullen, die Jim blijkt te heten. Hij zit flink te paffen aan een sigaretje, maar zo nonchalant, dat Joanne meteen doorheeft, dat hij alleen maar rookt om stoer over te komen. Die middag wordt Joanne ingewijd in de geheimen van de Secret Club. Het is een slechte groep, die dingen kapot maakt, steelt en fikkies stookt. 'Als je bij ons wilt horen, moet je volgende week woensdagmiddag iets meebrengen dat je hebt gestolen.' zegt Steven doodleuk. 'Als je ons verraadt zul je het flink bezuren. Je wordt ingewijd door een eed af te leggen op onze clubwet en je moet elke week een rijksdaalder meebrengen voor de gezamenlijke pot.' Joanne rilt. Hoe kan ze elke week aan zo'n bedrag komen? Ze krijgt maar fl. 1,50 zakgeld per week. Zal ze de rest elke week weer moeten... stelen??? Diep in haar hart is een stemmetje dat zegt:' Joanne, je bent helemaal verkeerd bezig.' Maar Joanne vindt al dat geheimzinnige toch eigenlijk best spannend. Ze wil af van het imago van het zoete lieve christenmeisje te zijn. Zo'n brave trut zal zij niet worden. O nee! Twee clubs, twee groepen. De slechten worden met de dag brutaler en de mensen van de Ontdekhoek leren steeds meer leuke dingen. Joanne draait mee met de Secretters en gaat steeds meer wennen aan dingen te doen die niet goed zijn. Totdat de tijd aanbreekt dat de groepen steeds vaker tegenover elkaar komen te staan. Het is winter en bij gebrek aan uitdaging hebben de lui van de Secret Club besloten de mietjes, zoals ze de groep van de Ontdekhoek noemen te gaan pesten. Die lui zijn toch slap. Ze mogen niks terug doen van hun geloof. Regelmatig worden de Ontdekkers getreiterd en in elkaar geslagen. Er komen ouders op school klagen, maar veel helpt het niet. Joanne en Mirjam staan verder van elkaar af dan ooit. Het heeft al een paar dagen flink gevroren. Er ligt ijs op de gracht, maar het is nog lang niet betrouwbaar, vooral onder overhangende bomen en onder bruggen is het dun. De
Ontdekkers hebben besloten die middag te onderzoeken hoe de eenden zich in stand kunnen houden met deze vorst. Ze hebben zakken vol oud brood bij zich en een schrift om alles in te noteren. Als Mirjam en Slomon langs de gracht lopen, zien ze aan de overkant de Secretters bezig. Ze zijn met z'n allen een grote wilg aan het slopen, klimmen erin, slingeren als apen aan de takken heen en weer. Ze besluiten gewoon door te lopen en er niet al te veel aandacht aan te besteden om moeilijkheden te voorkomen. Maar plotseling horen ze een gekraak en een gil. Als ze zich omkeren zien ze Jimmy aan een halfafgebroken tak boven de gracht hangen, z'n gezicht verwrongen van angst. 'Help! Help!' Niemand kan hem helpen. Als je vanaf de kant de tak aanraakt, zal hij nog eerder afbreken. Jimmy is in doodsgevaar. Hij hangt boven onbetrouwbaar ijs. Eén ogenblik lang staat Mirjam als aan de grond genageld. Een schietgebedje vliegt naar de hemel. 'Kom op, Slomon. We moeten Jimmy helpen. Ik weet wat.' Slomon aarzelt even. Laten die Secretters hun eigen vriend maar redden. Moet hij... Mirjam weet, dat als je languit gaat liggen op het ijs, je plaatselijk minder zwaar bent. Houd m'n benen vast, Slomon, zegt ze en glijdt op haar buik op het ijs. Beetje bij beetje schuift ze naar voren. Het ijs draagt haar goed, maar ze komt niet ver genoeg. Achter haar hoort ze André en de anderen komen. 'Pak mijn benen,' roept Slomon naar André en ook hij glijdt op zijn buik over het ijs, stijf de benen van Mirjam vasthoudend. André gaat weer Slomons benen vasthouden. Ninja en Shanta volgen. Zo schuift de slang kinderen steeds dichter naar Jimmy toe. Steeds dichter ook naar het dunne ijs. Al die tijd heeft Joanne met grote angstige ogen toegekeken. Als Jimmy valt... O, ze moet er niet aan denken. Onwillekeurig gaat ze toch weer bidden, net als vroeger. Ze voelt gewoon dat ze mee moet helpen. Maar hoe? Plotseling herinnert ze zich dat er in de bosjes nog een grote, maar niet al te dikke plank moet liggen. Ze hebben die wel eens gebruikt als dak voor een hut. Joanne gaat hem gauw halen en schuift die plank dan over het ijs naar Mirjam toe. De plank haalt de afstand niet en Joanne duikt net als de anderen op haar buik over het ijs om hem verder te schuiven. Het lukt. Het lukt echt. Steeds vuriger begint ze te bidden. Mirjam grijpt de plank en duwt hem over het dunne gedeelte onder Jimmy. 'Laat je voorzichtig zakken, Jimmmy! De plank zal je dragen.' roept Mirjam, die spierwit ziet van spanning en kou. 'Krakkk!' zegt de tak, Hij scheurt nog een stukje verder af. Jimmy weet zich geen raad. Voorzichtig tasten zijn voeten naar de plank. Er zijn nu veel toeschouwers aan de kant komen staan. In de verte hoor je het tettoettettoet van de ambulance, die door Steven is gebeld. Iedereen houdt zijn adem in. Zal het lukken? Als Jimmy in het koude water terechtkomt... Wankelend staat Jimmy op de plank. Hij hurkt... Het gaat goed! Nu voorzichtig gaan liggen... Krak! zegt het ijs. Er komen lange scheuren in. Mirjam aarzelt, reageert dan snel. 'Zachtjes aan mijn voeten trekken, Slomon!' roept ze. Centimeter na centimeter trekken ze elkaar terug over het ijs. Na een meter weten ze het al. Jimmy is gered. Er gaat een groot applaus op als alle kinderen weer veilig aan de kant staan. Gelukkig is de ambulance voor niets gekomen. De politie die ook aan komt rijden is ook niet meer nodig.
'Hartstikke bedankt!' zegt Jimmy tegen Mirjam. Hij geeft haar zo maar een omhelzing, waar iedereen bij is. Dan omhelst iedereen iedereen. De laatste die erbij komt is Joanne. Ze moest immers via het bruggetje omlopen. Maar als ze Mirjam omhelst, zegt ze in haar oor: 'Sorry, Mirjam, ik dacht dat je een trut was, maar eh... hebben jullie nog steeds die club op woensdagmiddag?' Mirjam lacht. 'Tuurlijk, ' zegt ze. 'Ik dacht al. Joanne is toch ook een christen!' Van die dag af heeft Joanne haar keuze gemaakt. Ze kan gewoon niet zonder de Heer. En wat is er eigenlijk nou zo leuk aan om rottige dingen te doen. Ze zal eens gauw met Jimmy gaan praten, die heeft heel hard een Grote Vriend nodig.
Hoe Sylvia van haar haat afkwam Het was niet echt een kwaaie hond, die Vanya. Hij was gewoon fel, intelligent en trouw tot de dood aan zijn baas. Er hoefde maar iets te gebeuren, iemand die langs het huis liep, of een bescheiden belletje aan de voordeur, of Vanya zat al in de plantjes. Met zijn beide poten geleund op de vensterbank blafte hij al zijn witte tanden bloot. 'Weg, weg indringers! Dit is mijn terrein. Ik bescherm mijn baas en jij hebt hier niks te maken.' leek hij wel te zeggen. De baas zelf was een klein onbeduidend mannetje. Als je hard blies kon je hem zowat omblazen. Hij had in de oorlog in een concentratiekamp gezeten en daarvan een slechte gezondheid overgehouden. Maar voor zijn Mechelse herder Vanya was hij goed. Streng, maar liefdevol. Vanya kreeg meer eten dan hijzelf. Het was dus geen wonder dat Vanya's ogen altijd op de baas waren gericht. Stond hij op, dan stond de hond op. Als hij tv zat te kijken lag de hond aan zijn voeten. Nee, de baas hoefde echt met Vanya aan zijn zijde niet bang te zijn voor inbrekers. Het was maar zo'n domme, halfblinde inbreker, die op een dag over het piepkleine balkonnetje liep. Precies toen de balkondeuren wijd openstonden omdat het zulk warm weer was. Vanya besprong hem met een nietsontziende woede. Een korte worsteling en Fluffie, de oude poes van de buren lag met gestrekte pootjes. Dood. Niemand had dit kunnen voorkomen. Het gebeurde gewoon. Maar wat een verdriet voor Sylvia van elf, die haar lieveling moest missen. 'Ik kwam 's ochtends uit m'n bed en ik dacht dat mijn lieve Fluffie er nog was maar hij was er niet meer. Ik dacht nog eens na en toen wist ik het weer: hij was dood en ik begon te huilen. Doodgebeten door de hond van de buren. Ik hou nog steeds van hem. Het is mijn lieveling.' schreef ze aan haar tante. Ach ja. Fluffie was al in hun gezin toen zij nog moest worden geboren. Moeder had de poes wel eens uit het ledikantje gehaald, waar ze samen lekker lagen te slapen. En toen Sylvia opgroeide werd Fluffie haar beste speelkameraadje. Dan weer werd ze in de poppenwagen rondgereden en dan weer was ze tijger in het kindercircus. En nu ze na al die jaren halfblind en wat sloom geworden was, sprong ze toch nog altijd ronkend en spinnend op de bank naast Sylvia, zodra ze een boek ging zitten lezen. Totdat die fatale dag kwam... 'Ik haat die hond!' had Sylvia geschreeuwd toen ze het slechte nieuws hoorde. 'Ik haat hem, ik haat hem!' Een klein stemmetje binnen in haar hart zei: 'Sylvia, haten mag je niet van God.' Maar Sylvia luisterde niet. Vanya was immers geen mens, maar een loeder van een hond. De weken gingen voorbij. Ze namen geen nieuw poesje meer. Moeder vond het te lastig, vooral met de vakantie. Op aanraden van haar tante maakte Sylvia een Fluffie gedenkboek. Ze haalde alle foto's waarop hij stond, met toestemming van moeder, uit het familiealbum en plakte ze erin. Steeds als ze zich weer iets herinnerde schreef ze het erbij. Fluffie, die bovenop de kast zat, Fluffie, die een muis had gevangen... Maar op die manier bleef haar haat levend. Sylvia vergat 's morgens in haar Bijbels dagboekje te lezen. Ze vergat zelfs te bidden. Zo gingen een paar weken voorbij... Op een dag, toen Sylvia van school kwam, ontdekte ze een oploopje voor haar deur. Ze schrok. Er lag iemand op de grond. Toch niet vader of moeder? Nee, het was de buurman,
die onwel geworden was. En naast hem? De Mechelse herder Vanya. Hij likte jankend z'n baasjes gezicht, probeerde hem aan z'n overhemd mee te trekken... 'Eu! Eu-eu! Eu!!' Niemand kon dichtbij komen, want dan trok Vanya zijn bovenlip op en toonde zijn witte tanden dreigend als messen. Al de haren op zijn schouders en rug stonden overeind. 'Pas op!' riepen enkele mensen, 'Die hond is vals.' 'Ze moeten hem afschieten.' mopperde een buurman, die altijd veel last had van Vanya's wilde blaffen. De menigte groeide aan. In de verte klonk al het gepèpúúp van een ziekenwagen, die opgeroepen was. Maar zodra Vanya hun witte uniformen zag werd hij pas echt bloeddorstig. Als het ware automatisch begon Sylvia in haar hartje tot de Heer Jezus te bidden. De buurman had hulp nodig. Wat moesten ze doen? 'Probeer jij hem maar te roepen.' klonk het stemmetje binnenin haar. Zij...? Zou het beest naar haar luisteren?... Zonder aan haar haat te denken riep ze: 'Vanya! Hier! Lig!' Begreep de hond dat zijn baasje niet op kon staan? Hij keek Sylvia aan, blafte nog één keer met zijn kop schuin omhoog geheven en dan... 'Hier Vanya. Hier! Lig!' herhaalde Sylvia. De spanning bij de omstanders steeg. Ze gingen wat achteruit. Ja zowaar! Met de staart tussen de poten kwam de herder naar haar toe. Sylvia greep de riem, aaide over z'n kop en liet haar hand door hem likken. 'Oh!' zeiden alle mensen, 'Zie je dat? Hij houdt van haar.' Nu kon eindelijk de buurman geholpen worden. Sinds die dag was Sylvia's haat verdwenen. Een paar uur lang paste ze op Vanya, in de tuin natuurlijk, want moeder wou die felle hond niet in huis. Toen de stationcar van de zoon van de buurman voor de deur stilhield om Vanya te komen ophalen, speet het haar gewoon dat ze hem moest afstaan. 'Dag, Vanyabeest, braaf beest.' zei ze terwijl ze hem om z'n nek pakte. 'Ik zal je nooit vergeten.' Vanya legde zijn grote bruine poot op haar schoot, kwispelde met heel zijn achterlijf alsof hij wou zeggen: 'En ik jou ook niet.' 'Danku, Heer Jezus,' bad Sylvia die avond voor het slapen gaan. 'Danku, dat U me hebt geholpen over m'n haat heen te komen. Het was eigenlijk een heel nare tijd.'
Nappie vindt zijn held Nappie is dol op geschiedenis. Op het tafeltje naast zijn bed liggen wel vijf boeken over geschiedenis. Die heeft hij van zijn moeder gekregen. Elke avond leest hij er wat uit. Er is echter een boek, dat zijn favoriet is. Het gaat over Napoleon. Die beroemde keizer staat op de buitenkant afgebeeld, fier rechtop zittend op zijn wit paard. De rode cape wappert achter hem aan, terwijl hij z'n rechterhand uitstrekt om het bevel te geven: 'Ten aanval!' Nappie kan er maar niet genoeg van krijgen om naar de plaatjes te kijken en te lezen hoe Napoleon zichzelf tot keizer kroonde, heel Europa overwon en zelfs naar Rusland trok. Tijdens de geschiedenisles op school is Nappie vol aandacht. Later wil hij geschiedenisleraar worden, net als z'n moeder. Zij geeft les op de havo. Ja, daardoor is Nappie wel vaak alleen, want lerares zijn is een drukke baan. Je went wel aan alleen zijn hoor. Maar toch... Diep in zijn hart is er een groot verdriet. Je moet weten dat Nappie eigenlijk een tweelingbroertje had. Toen ze tweeëneenhalf jaar oud waren is Leon gestorven. Nappie was nog maar zo jong en toch maakte het op hem een heel grote indruk. Nog dagen en wekenlang vroeg hij naar zijn broertje. Moeder had zelf te veel problemen om aan Nappie te denken en korte tijd later ging zijn vader ergens anders wonen, zodat de kleine jongen eigenlijk ongetroost bleef. Nu is Nappie al tien. Iedereen denkt, dat hij Leon wel vergeten is, maar dat is niet zo. Vaak ligt hij in bed te dromen over hoe het zou zijn als Leon nog zou leven. Dan zouden ze samen grapjes maken en stoeien... Op een dag wordt hij ziek. De dokter, die erbij gehaald wordt, begrijpt niet wat hem mankeert. Eigenlijk kan hij niets vinden. Nappie moet in bed blijven wegens de koorts. Nu worden de dagen nog saaier, want moeder moet natuurlijk toch naar school. Af en toe komt er een buurvrouw naar hem kijken. Nappie ligt maar te piekeren, met heimwee in z'n hart naar zijn broertje. Dan komt Chrissie hem opzoeken, z'n klasgenootje. 'Hoy, Nappie! Hoe gaat het, joh?' 'Gaat wel.' Chrissie heeft wat voor hem meegenomen. Een pak tekeningen en kaarten van de kinderen uit de klas en van hemzelf nog een boek. Ja hoor, een geschiedenisboek. 'Het is een heel oude geschiedenis,' zegt Chrissie, 'maar wel echt gebeurd.' Nappie leest de titel: 'Bijbelse Geschiedenis.' Hij is er blij mee en bedankt Chrissie. 'Ja joh, al goed,' antwoordt die wat verlegen. 'Zullen we nog een spelletje doen?' Het wordt mens-erger-je-niet. De middag vliegt om, jammer genoeg. Het was echt fijn. 'Ik kom gauw weer terug,' belooft Chrissie bij het afscheidnemen. Als moeder thuiskomt vindt ze hem echt wat opgefleurd. De volgende dag begint Nappie in z'n nieuwe boek te lezen. Het boeit hem geweldig. Wat een spannende verhalen staan er in. Nappie is ergens halverwege begonnen. Het gaat over een man, die Jezus heet en iemand weer levend maakt. Op een grote plaat zie je die dode uit het graf komen met allemaal doeken om zich heen. Eronder staat: 'Lazarus, kom eruit!' Zou het echt gebeurd zijn? Nappie bladert wat verder. Dan trekt een heel grote plaat z'n aandacht. Jezus hangt er aan het kruis. 'Wat?' vraagt hij zich verbaasd af. 'Waarom hebben ze hem vermoord?' Treurig valt hij terug in de kussens. Er drupt een traan uit z'n gesloten ogen. Moeder vindt hem weer erger ziek. Ze meent dat het de schuld is van het vele lezen en zegt: 'Geef dat boek maar hier. Dat spant je te veel in.' Het Bijbelse Geschiedenisboek belandt boven op de kast.
Maar in die nacht gebeurt er iets. Nappie droomt. Jezus komt naar hem toe in een mooie witte mantel. Liefdevol pakt Hij Nappie's hand. 'Kom kind, voortaan doen we alles samen.' zegt Hij. Nappie ontwaakt en glijdt zijn bed uit. Hij klimt op een stoel en pakt het boek weer van de kast, nieuwsgierig naar de afloop van het verhaal. Weet je wat hij ontdekt? Jezus is niet dood gebleven, maar Hij leeft. Hij is naar de hemel gegaan en maakt een plaatsje klaar voor een ieder die in Hem gelooft. Nappie is er opgewonden van. Jezus leeft nog steeds. Hij heeft echt gezegd: 'Ik ben met je tot het einde van de wereld!' Vanaf dat moment gaat het snel vooruit met de jongen. In een paar dagen tijds is hij opgeknapt. Niemand begrijpt hoe dat komt. De dokter niet en moeder niet. Het is een geheim tussen Nappie en Jezus. En bovendien krijgt Nappie ook een leuke vriend, Chrissie. Nu hoeft hij zich nooit meer echt eenzaam te voelen. Voortaan is Nappie's held niet meer Napoleon maar Jezus.
Corné leert wat genade is
Er loopt een jongen over de landweg. Hij is op weg naar huis. Zijn gezicht staat wat gespannen en telkens kijkt hij even achterom. Het is Corné, een leuke blonde deugniet, die de hele middag bij zijn neef heeft gespeeld. Hoe dichter hij bij zijn huis komt, hoe zenuwachtiger hij wordt. Hoe komt dat? Is hij soms te laat? Heeft hij iets verkeerds gedaan? Het heeft te maken met twee dikke bobbels in z'n zak. Waar zouden die van zijn? 'Vanmiddag mag je weer bij tante Jopie spelen,' had moeder gezegd, toen Corné die woensdagmiddag uit school kwam. 'Ze heeft net opgebeld.' Hoi, hoi, Corné sprong haast een gat in de lucht. Bij Hans verveelde hij zich nooit. Die had toch zulk mooi speelgoed. Vooral auto's. Een hele verzameling, dure, aparte... Auto's met een vliegwieltje erin en op batterijen, brandweerauto's met een licht. Snelle sportwagens met afstandbediening. O, Corné keek z'n ogen uit. Bij hem thuis hadden ze het niet zo rijk. Moeder moest zelfs uit werken gaan om nog wat bij te verdienen. Ze vond het bovendien ook niet nodig om haar kind zo te verwennen met veel en duur speelgoed. 'Op het laatst ben je nergens meer mee tevreden.' zei ze. Daar was Corné het natuurlijk niet mee eens. Maar gelukkig kon hij zo af en toe met de autootjes van Hans spelen. Veel te snel was de middag omgevlogen. 'Tijd om naar huis te gaan, Corné,' zei tante Jopie. Ze gaf hem nog een schuine drop mee voor onderweg en toen vertrok Corné. Maar in zijn zak zaten twee dikke bobbels. De ene bobbel was een autootje en de andere bobbel een batterij. Corné had gestolen. Bij de kruising van het landweggetje met het zandpad blijft hij plotseling stokstijf staan. Daar in de verte... op de fiets komt zijn moeder aan. Paniek vliegt hem naar de keel. O, wat zal hij doen? Corné aarzelt... Zal hij terugrennen, zich verstoppen of gewoon doorlopen, net alsof er niets aan de hand is. Hij besluit tot het laatste. 'Hallo Corné,' zegt zijn moeder, terwijl ze van haar fiets stapt. 'Heb je een leuke middag gehad?' Corné houdt zich groot. Hij vertelt opgewonden en enthousiast over zijn belevenissen. Een beetje te enthousiast misschien? Moeder heeft de bobbels al lang gezien. Op een gegeven moment vraagt ze dan ook: 'Wat heb je daar in je zak, Corné?' En ja, dan moet hij met een rooie kop van schaamte de gestolen auto tevoorschijn halen. Moeder is een gelukkig een wijze vrouw. 'Ga dat even terugbrengen,' zegt ze kalm, 'Ik wacht hier wel op je. Dan gaan we daarna nog even naar de bakker in het dorp om brood.' Opgelucht rent Corné terug. Gelukkig hij kreeg geen klappen. Hij zet het autootje maar vlug op de tuintafel. Daar zullen tante of Hans het wel vinden. Maar bij het terughollen bemerkt hij die andere bobbel in zijn zak. O, de batterij. Moet hij nou weer terug? Nee, hij weet al wat. Met een snelle beweging gooit hij het gestolen ding ver het land in, zoekt een grote steen en... stopt die ervoor in de plaats. 'Wat heb je in die andere zak, Corné?' vraagt moeder als ze hem weer ziet. 'Gewoon een steen.' antwoordt de deugniet en toont hem haar. Sjongejonge, wat bonst zijn hart. Hij zit wel flink mis vandaag. Zou moeder het
doorhebben? 'Spring maar achterop,' zegt ze alleen maar. Met zijn armen om moeders middel geslagen zit Corné even later achter op de fiets. De warmte van zijn moeder troost hem een beetje. En stiekem denkt hij: 'Als ik maar lief doe tegen mamma, zal me wel vergeven.' Maar weet je wat moeder doet? Ze stopt niet bij de bakker, maar bij een speelgoedzaak. 'Kom mee,' zegt ze, 'je mag een mooie auto uitzoeken. Ik heb vandaag toch iets extra's verdiend.' Corné is stom verbaasd. Hij kan zijn oren niet geloven. Krijgt hij een beloning in plaats van straf? Met een sprong vliegt hij z'n moeder om haar nek. 'Het spijt me, mam. Ik zal het nooit meer doen,' stamelt hij onhandig. Nooit is Corné dit voorval vergeten. Hij heeft ook nooit meer gestolen. Zijn moeder leerde hem wat genade is.
Het dwaze mannetje Kenneth Sellefwel
Dit verhaal gaat over een jongeman, die Ken heette of voluit Kenneth Sellefwel. Hoe hij aan die vreemde naam kwam zal ik je vertellen. Bij zijn geboorte wilde z'n moeder hem Ken noemen, maar zijn vader vond die naam veel te kort. Hij voelde meer voor Hippokratus-Jan. Tenslotte werden ze het eens over de naam Kenneth, een beetje langer dan Ken en je kon er niet zo gemakkelijk op rijmen. Kenneth was heel eigenwijs. Dat bleek al jong. Op de dag dat hij voor het eerst pap kreeg pakte het ondeugende ventje het bordje, draaide het om over z'n koppie en schreeuwde de gedenkwaardige woorden: 'Kenneth Sellefwel.' Vandaar zijn bijnaam. Kenneth bleek een jongen die van niemand iets wou aannemen. Daardoor leerde hij ook nooit netjes schrijven en goed lezen. Bij het ouder worden werd dat wel een probleem, maar hij sloeg zich er dapper doorheen. Na zijn schooljaren vond hij tot ieders verbazing zelfs werk in een zelfbedieningszaak. Op een avond zat Ken met veel moeite de krant te lezen, toen hij daarin een grote advertentie van een computerzaak zag. 'Hé, een computer! Dat is niet gek,' dacht Ken. 'Zo'n ding kan mij goed van pas komen.' Hij spelde: 'Deze hypermoderne computer heeft onbeperkte mogelijkheden. Hij kan niet alleen uw favoriete tv-programma opnemen, maar ook muziek maken, gordijnen openen en sluiten, broodbakken, stofzuigen...' 'Jippie!' juichte Kenneth, 'die ga ik kopen. Met zo'n ding in huis kan ik lekker in m'n stoel uitrusten.' Op z'n vrije dag haalde hij dus al z'n geld van de bank en spoedde zich naar de computerzaak. Ze hadden juist een heel speciale aanbieding, een computer, die nou werkelijk het hele huishouden kon regelen. Voor de prijs hoefde Ken het niet te laten. O, wat was hij zenuwachtig op de dag dat de computer thuisgebracht werd. Gauw tekende hij voor ontvangst. De man van de firma vroeg nog of hij hem moest aansluiten, maar Kenneth antwoordde als gewoonlijk: 'Nee, dank u, Ik kennet sellef wel.' Het allereerste wat Ken vond bij het openen van de grote doos was de handleiding. 'Belachelijk, kolder!' riep hij beledigd. 'Een handleiding... ze denken zeker dat ik niet weet hoe ik met m'n eigen computer om moet gaan.' Met een fraaie boog wierp hij het boekje uit het openstaande raam. Het aansluiten leek heel eenvoudig. Gewoon de stekker in het stopcontact steken. Hij overlegde bij zichzelf: 'Waar zit de aansluiting? O hier. Of is het hier? Hé, aan de onderkant zit er ook een. Nou ja, gewoon even uitproberen.' De hele dag en ook de volgende was Kenneth in de weer met draden en snoertjes, transformatortjes en nieuwe leidinkjes. Maar eindelijk kwam het grote moment. DE STEKKER GING IN HET STOPCONTACT EN.... de computer deed... ALLES FOUT! De gordijnen vlogen open en dicht. Het telefonisch antwoordapparaat riep steeds maar: 'U spreekt met Kenneth Sellefwel, Kenneth Sellefwel...Ke...' De lichten gingen aan en uit. Op het fornuis stonden drie pannen droog te koken. De stank verspreidde zich door het huis. De tv sprong met een knal uit elkaar. Het bad liep over. De poes sprong met al haar haren rechtovereind boven op de ouderwetse kast en blies tegen de grasmaaimachine, die de haren van het vloerkleed afschoor. Kortom, als er één hulp nodig had, dan was het wel het mannetje Kenneth Sellefwel. Vertwijfeld keek hij naar zijn befaamde wandtekst: ‘Oost
west, thuis is het ook niet alles.’ Tringgggg! Daar gaat de bel. Met een rood hoofd en verwarde haren opent Ken de deur. Daar staat een vriendelijke man. 'Wat komt u doen?' gromt Ken. 'Bent u in het bezit van een computer?' vraagt de man. 'Jazeker!' schreeuwt Ken woedend. 'Het is een snertding. De zenuwen gieren door mijn lijf.' 'Dan heb ik de oplossing,' zegt de man. Hij houdt een boekje omhoog. De weggegooide handleiding. Ken wordt woedend. 'Ik WIL geen handleiding! Ik heb al een waterleiding en dat is genoeg. U denkt zeker, dat u alles weet?' 'Inderdaad,' glimlacht de man fijntjes, 'ik kan u van al uw problemen afhelpen. Ik ben namelijk van de Firma.' 'Niks met de firma te maken. Bemoei je met je eigen bemoeisels...' Ken is nu echt door het dolle heen. Met een knal slaat hij de deur dicht. Zie je hem daar zitten aan tafel? Een vol uur lang denkt hij na over z'n probleem. Dan slikt hij tien pilletjes tegen de zenuwen, gaat een kwartier op z'n hoofd staan en roept eindelijk vertwijfeld uit: 'WAT OERSTOM VAN MIJ! IK HEB DE MAN VAN DE FIRMA WEGGESTUURD. DIE HAD ME KUNNEN HELPEN.' Kenneth Sellefwel rent naar buiten, maar te laat. De straat is leeg en verlaten. De man, die de handleiding niet wilde lezen en de firma wegstuurde, blijft voor altijd met z'n puinhoop zitten. Sommige mensen zijn net zo dom als Kenneth Sellefwel. Gods handleiding, de Bijbel, willen ze niet. En als de Heer Jezus aan hun deur klopt om van hun leven iets moois te maken, luisteren ze niet naar Hem en sturen Hem weg.
Bloem hoort van Jezus Met een schok wordt Bloem wakker. Wat was dat voor een harde knal? Haar hart bonst wild. Angstig kijkt ze haar armoedige kamertje rond. Alles lijkt oké. De gescheurde platen van de popsterren en motoren aan de muur, haar boekenplankje met de slordig neergesmeten stripboeken... haar tafeltje, dat zo wiebelt als je eraan wilt gaan zitten tekenen en de stoel met de versleten geelgroene zitting. Toch was er die knal daarnet. Een beetje rustiger geworden nu, slaat Bloem haar dekbed opzij. Ze zal er maar uitkomen. De hele dag in bed liggen stinken zoals haar grotere broer Carl, nee, daar houdt ze niet van. 't Is zaterdag. Vandaag hoeft Bloem niet naar school. Moeder ligt nog vast te slapen. Aan de sigarettenpeuken, de lege bierflessen en de oudbakken chips te zien is het gisteravond laat geworden. Nee, moeder kan ze beter de eerste uren niet storen, die is niet te genaken na zo'n avond. Die knal... van wie zou die toch geweest zijn? Met een dubbelgeslagen boterham met pindakaas op een bordje op schoot en een glas Cola binnen handbereik gaat Bloem voor de tv zitten. Even flitst ze van het ene kanaal naar het andere tot haar favoriete programma gevonden is. Ruimteschepen en enige buitenaardse monsters... spanning... gevaar... Bloem laat een diepe zucht als het afgelopen is. Wat zal ze nu gaan doen? Een ander programma opzetten? Nee, de zon schijnt. Al haar spieren vragen om actie, hollen, bewegen. Wie weet komt Krien, haar vriendin wel buiten spelen... Bloem spurt de kale, vuile trap af naar beneden. Ze hebben eerst samen gebeden, de kleine groep gelovigen van de Oosterkerk. Ze hebben aan de Here God gevraagd om hen te leiden naar de juiste mensen. Och, er zijn nog zoveel mensen die de Heer Jezus nog niet kennen. Daarom willen ze er nu op uittrekken met elkaar. Als een vrolijke uitgelaten groep trekken ze langs de singel en door de straten van de grote stad, hun spandoek opgerold. Als ze het straks openrollen kan iedereen lezen wat erop staat. 'God verandert mensen!' in zwarte viltstiftletters. Carolien draagt een houten bord, vastgetimmerd aan een stok. Ze heeft er een mooie plaat van Jezus aan het kruis opgeplakt en eronder geschilderd: 'Omdat Hij zoveel van u houdt.' Dadelijk bij het winkelcentrum zullen ze met elkaar gaan zingen in een kring en aan wie het maar horen wil de Blijde Boodschap van de Heer Jezus vertellen. 'Straatevangelisatie,' noem je dat. Plotseling komen er uit één van de nieuwbouwflats twee meisjes aangehold. Ze kijken nieuwsgierig naar het bord. Carolien lacht naar ze. 'Wat is dat?' vraagt één van de meisjes. Carolien stopt even en tante Kok, die naast haar loopt stopt ook. 'Dat is Jezus,' wijst ze. In het kort vertelt ze wat de Heiland voor ons heeft gedaan. De meisjes knikken, maar of ze het echt begrijpen? In ieder geval lopen ze met de stoet mee en blijven erbij staan tijdens het zingen en het vertellen. 'Aardige vrouw,' denkt Bloem, want zij is het, die samen met Krien staat te luisteren naar het verhaal van tante Kok. 'Zoals ze vertelt! 't Gaat over een zekere meneer Saggeüs of zo. Die had een rotleven, zeg! Iedereen pestte hem omdat ie zo klein was! Maar Jezus wou toch in z'n huis. Nou vraag ik je!... Ho! Wat zegt ze nou? Die Jezus wil ook in haar huis wonen? Kom nou effe! Echt? Nou dan mocht ze wel gauw de bank leegmaken. D'r lag
allemaal troep op.' Verbaasd en nieuwsgierig luistert ze verder. Krien stoot haar aan als het verhaal uit is. 'Kom op, joh! 'k Mot nog voor me moeder naar de Hema.' Maar Bloem wil nog meer horen. 'Omdat Hij leeft, ben ik niet bang voor morgen,' zingt de groep. 't Leuke wijsje danst door haar hoofd. 't Blijft hangen ook... als zo'n deuntje voor de radio. Het zingen en spreken op straat is weer afgelopen. Carolien, tante Kok en de anderen gaan naar huis. 'Morgen om tien uur begint de kerk,' hadden ze nog tegen de mensen gezegd. 'U bent dan hartelijk welkom. Voor de kinderen is er een kinderdienst.' Bloem en Krien krijgen elk een ansichtkaart met een uitnodiging erop. Thuisgekomen vindt Bloem haar moeder in tranen. Carl, haar broer, is met grote ruzie het huis uitgelopen. Daardoor is moeder nu helemaal van streek. Bloem gaat maar gauw een lekker bakkie koffie voor haar zetten. 'Niet huile, mam,' zegt ze troostend, 'Carl komt wel weer terug. Zal ik eens effe je haar mooi borstelen?' Bloem weet dat moeder dat zo lekker vindt. Met lange strelende halen gaat ze over moeders mooie donkere haar. 'Een mens wil wel eens praten,' zegt moeder, wat rustiger geworden door Bloems lieve manier van doen. 'Had ik maar iemand, een echte vriend of vriendin...' Als aan de grond genageld blijft Bloem staan, de borstel in de hand. Had ze van die mensen niet gehoord... 'Mam, ik heb een mooie kaart gekregen... Wacht, ik pak hem even. Kijk deze man, hè, Jezus heet Hij, wil ons helpen. Dat heb ik vandaag op straat gehoord. 't Waren aardige mensen. Zullen we morgen samen naar die kerk gaan? Het adres staat hierachter, zie je wel?' Moeder haalt onverschillig haar schouders op. Jezus en God... hoe kunnen die je nu helpen? 'Ach toe, mam, laten we gaan. Eén keertje maar, ja?' 'Nou vooruit dan maar. Jij je zin,' besluit moeder om haar dochter een plezier te doen. Als Bloem zich die avond lekker behaaglijk onder haar dekbed schurkt, voelt ze zich blij en tevreden. Morgen zal ze meer over Jezus te weten komen...
Stelen uit moeders portemonnee (Een verhaal van oma) Op een dag toen ik nog maar een meisje was van negen jaar, zag ik op de hoek van de tafel, op het pluchen tafelkleed moeders portemonnee liggen. Dat was een belangrijk ding in huis. Het was oorlog. Vader die ziek was, lag al jaren in het ziekenhuis en al wat moeder kreeg was twaalf gulden en vijfenzeventig cent steun. Zo heette dat vroeger. Nu noem je steun: bijstand. Zo'n klein beetje geld om de huur van te betalen met drie kleine kinderen, was ook voor die tijd erg weinig. Moeder probeerde dan ook altijd wat bij te verdienen met naaien, maar eigenlijk was dat verboden. 'Kijk wat er in die portemonnee zit,' fluisterde een lelijk stemmetje binnen in me. 'Schiet op! Dadelijk komt moeder binnen.' Ik graaide de portemonnee weg en keek... Was het maar bij kijken gebleven. Maar toen ik die gulden zag zitten was ik verkocht. Ik stak het geld in mijn zak en legde de portemonnee weer precies zoals hij eerst lag. In een kantoorboekhandel op de Bergweg kocht ik een opschrijfboekje. Het had mooie gladde blaadjes en ik zou er vast veel op kunnen schrijven. 'Waar heb je dat vandaan?' vroeg moeder toen ze mij ermee zag lopen. Had ze niet gemerkt dat er geld weg was uit haar beurs? 'O, dat!' deed ik onverschillig, 'Dat heb ik gevonden langs de straat, in de goot.' 's Avonds voor we gingen slapen zongen we altijd. Mijn twee zusjes en ik. We zongen onszelf in slaap, diep weggezakt in onze veren bedden, onder de dekens... Het waren liedjes van God. Het gaf zo'n heerlijk veilig gevoel. Het laatste liedje was altijd het bekende avondgebedje: 'Here, houd ook deze nacht over mij getrouw de wacht.' 'Nu kun je niet meer bidden.' zei ik tegen mijzelf toen ik de avond na het stelen in bed lag. 'Je weet toch wel, dat de Here niet luistert als je zonden hebt gedaan? Die moet je belijden.' Nee, zeg! Dat nooit! Ik, het brave meisje, dat zo graag complimentjes kreeg, zou daar aan de mensen gaan vertellen dat ik een dief was? Dan maar niet bidden. Zonder zou het ook wel gaan. Het bleef niet bij die ene keer stelen. Eigenlijk ging het steeds gemakkelijker. Ik wist altijd wel ergens geld te vinden. Een los kwartje uit moeders jaszak. Een achteloos neergelegd dubbeltje op de schoorsteen. Het werd een gewoonte om alles na te snuffelen als ik alleen was. En dat was ik erg vaak. Maar 's avonds was het zo leeg. Het contact met de Heer was weg. 'Kom op!' dacht ik bij mezelf. 'Nu ben je groot genoeg. God bestaat immers niet.' Ja, ik snapte heel goed dat er maar twee mogelijkheden waren. Naar mamma gaan en alles vertellen of zonder God leven. Tenslotte hield ik het niet langer meer uit. HET LEVEN ZONDER JEZUS WAS ERG NAAR. Op een avond kon ik weer niet in slaap komen. Ik raapte dus al mijn moed bij elkaar en ging naar mamma toe. Ze zat achter haar handnaaimachine. Rrrrt, rrrt! klonk het. 'Wat kom je doen?' vroeg ze tamelijk kortaf. Ze was een beetje boos dat ik uit bed was gekomen. 'Ik heb gestolen, mam...' 'Hoeveel?' 'Een gulden..'
Het was veel meer, maar dat durfde ik echt niet te zeggen. 'Niet meer doen, hoor! Ga maar gauw slapen.' zei moeder. 't Was kort, maar genoeg. Aan de Heer Jezus kon ik nu wel de rest vertellen. Met dansende voeten liep ik weer naar mijn bed terug. Wat een opluchting. En heb ik nu verder nooit meer gestolen? Toch wel, maar het ging steeds beter. En nu ik al een grijze oma ben, weet ik dat de Heer Jezus ook van kleine diefjes kinderen van God kan maken.
De kostbare antieke vaas Op een keertje waren Mark en Ebert verstoppertje aan het spelen. Ze mochten van hun moeder geen herrie maken en dus besloten ze om iets te gaan verstoppen. 'Wat zullen we nemen?' vroeg Ebert. 'Eh... deze gulden maar' antwoordde Mark. Hij peuterde een gulden van oma uit z'n zak. 'Goed, ga jij de gang maar op,' beval Ebert, 'Dan zal ik hem verstoppen. Als ik 'Kom maar!' roep, kun je weer binnenkomen.' Even later mocht Mark weer binnenkomen. Hij zocht en zocht en binnen niet al te lange tijd had hij de gulden ontdekt. Nu was Ebert aan de beurt om op de gang te gaan. Mark keek even om zich heen. Hij zocht een mooi plekje en stopte de gulden in een grote vaas. Daar mochten ze eigenlijk niet aankomen, maar Mark dacht daar niet aan. 'Kom maar!' riep hij vrolijk. Ebert zocht. Het duurde erg lang voordat hij het verbergplekje had gevonden. Hij liet zijn hand in de vaas glijden en... o wee! De hand kon niet meer terug. 'Help!' schreeuwde hij luid. Mark schrok. Hij begon te rukken en te trekken. Daardoor werd de hand alleen maar dikker en roder. Moeder moest eraan te pas komen en ook haar lukte het niet. Ten einde raad werd er maar een hamer gehaald om de vaas kapot te slaan. Wat zonde toch! Zo'n dure vaas, die nog van oma was geweest. Plotseling kreeg moeder een ingeving. 'Zeg Ebert, heb jij soms iets vast, daarbinnen?' 'Ja,' jankte Ebert, die het allemaal maar doodeng vond, 'De gulden van Mark.' 'Laat los,' beval moeder streng. En ja hoor! Op het moment dat Ebert de gulden losliet... gleed zijn hand uit de smalle hals. Wat een avontuur. Soms moeten wij ook wel eens iets onbelangrijks opgeven om er iets kostbaars mee te winnen. Bij voorbeeld: afkijken op school. Als je dat loslaat krijg je er iets heel kostbaars voor terug: de vrede van de Heer Jezus.
De gestolen appels
'Die is voor u, juf.' zegt Wimpy met een geheimzinnig lachje. Hij geeft de juf van de bijbelwagen een lekkere appel. 'Mmm, heerlijk,' zegt ze blij, 'Kom maar gauw binnen. We gaan naar een mooi verhaal luisteren. Straks eet ik de appel wel op.' Het wordt zoals altijd een gezellig uurtje. Toch kan Wimpy zijn gedachten niet bij het verhaal houden. Telkens dwaalt zijn blik af naar die rode appel. Hij heeft zo'n akelig gevoel van binnen, want die appel... heeft hij gestolen. Als eindelijk alle kinderen weggehold zijn naar huis en ook Wimpy met een paar vriendjes buiten staat, pakt juf de appel. Ze neemt een grote hap. Chris, die nog even helpt met vegen kijkt haar onderzoekend aan. 'Smaakt hij echt lekker, juf?' vraagt hij. 'Ja hoor! Heerlijk!' Chris veegt gedachteloos met de bezem over een kleverig plekje. 'Die heeft Wimpy gestolen,' flapt hij er dan uit. Juf stopt met eten. Zou dat echt waar zijn? Ze kijkt naar buiten. Ja, ze merkt wel dat Wimpy ergens op staat te wachten. Snel zendt ze een gebedje op tot God. Dan roept ze Wimpy. Die komt natuurlijk niet alleen. Z'n vrienden willen ook van de partij zijn. 'Heb jij die appel gestolen, Wimpy?' 'Ja,' klinkt het uitdagend. 'En zij hebben er ook allemaal één gepikt.' Ze kijkt ze een voor een aan. De knullen kijken terug met een gezicht van: 'Nou èn...?' Ineens weet juf wat ze moet doen. Ze neemt het hele stel mee naar de winkel en koopt een kilo appels. Voor elke gestolen appel geeft ze er weer een terug aan de verkoopster. De jongens krijgen nog een goede raad mee naar huis. 'Doe dat nooit meer en vraag de Heer Jezus om vergeving.' Tegen de winkelpui staat kauwgomkauwend een grote knul, Cor geheten. Hij smaalt: 'Denkt u nou echt dat ze het nooit meer zullen doen? Nou daar zal ik wel voor zorgen, hoor!' Lachend loopt hij weg. Dan gaat juf ook maar naar huis. De volgende weken heeft ze steeds last van Cor. Hij smijt met grote klodders viezigheid naar de bijbelwagen. Toch stapt hij op een keer zomaar de wagen binnen als ze een extra gezellige middag heeft georganiseerd. Wat opgelaten zit hij achterin te luisteren naar het bijbelverhaal. Ja, hij blijft zelfs hangen als de kinderen al weer naar huis zijn. Juf doet maar net alsof hij lucht is. Dan zegt Cor schutterig: 'Je weet wel waar ik aan denk, he?' Juf knikt en gaat naast hem zitten. Even is het stil tussen die twee. 'Zou Jezus me nog wel motten?' klinkt het verlegen. Wat denk je dat tante Lineke zegt? 'Natuurlijk vergeeft Jezus ons alle zonden, als we er maar echt spijt van hebben.' Samen bidden ze tot de Hemelse vader. En het wordt een echte feestdag voor Cor.
De gepoetste laarzen
'He, toe, oom Andries, vertel nog eens een verhaal van vroeger.' bedelt Timo. Zijn zusje Mirjam staat er vragend bij met de duim in de mond. Oom Andries, de liefste oom die ze hadden kwam zo af en toe logeren. Hij had dan altijd de mooiste verhalen te vertellen. Oom lacht maar eens. 'Nou goed,' zegt hij dan. 'Kom maar hier naast me zitten op de bank.' De kinderen nestelen zich meteen tegen hem aan en hij begint: 'Het is al een hele tijd geleden dat ik in militaire dienst was. Ik lag in Den Bosch.' 'Waarom lag u?' vraagt Mirjam verbaasd. 'Stil, Mirjam,' vermaant haar broer haar. 'Dat heet zo.' 'Eh, ja.' gaat oom Andries verder. 'Nou en op mijn slaapzaal was die ene vreemde soldaat. Joost heette hij. Dat weet ik zo goed, want...' Oom Andries klopt even op z'n jasje en voelt binnen in z'n borstzak. Er komt een ansichtkaart te voorschijn. 'Kijk, die kreeg ik verleden week nog van hem. Joost is al erg lang een vriend van mij. Een vriend?... Nee, meer een soort broer. Luister maar. Elke avond als ik op m'n slaapzaal kwam, lag Joost daar voor z'n bed op z'n knieën. Eerst vroeg ik me af wat hij daar toch deed, tot ik begreep dat hij lag te bidden. Ik begon hem ermee te plagen. De grappen werden steeds gemener. Joost trok er zich niks van aan. Hij ging gewoon door met bidden. Op een keer werd ik woedend. Zonder te weten waarom trok ik m'n laars uit en smeet die naar Joost. De klap kwam hard aan, heel hard zelfs. Met een kreet sprong Joost op. Uit een wond op z'n hoofd liep bloed. Wat er die avond met mij aan de hand was weet ik niet. In plaats van spijt te voelen werd mijn haat nog groter. 'Net goed, die vrome Piet,' dacht ik. Lachend dook ik onder de dekens en slaagde er zelfs nog in om te gaan slapen. Oom Andries stopt even. Hij denkt na. Het is alsof hij alles weer beleeft. 'En toen, oom? Hoe ging het verder?' vraagt Timo. 'Die volgende morgen, kinderen. Ik zal het nooit vergeten. Toen ik m'n laarzen wilde pakken, herinnerde ik me het voorval van de vorige avond. M'n ene laars had ik weggegooid. Die zou ik moeten opzoeken. Tot m'n grote verbazing stonden de twee laarzen netjes naast elkaar en... keurig gepoetst. Weten jullie wie dat had gedaan?' 'Joost'' roepen de kinderen bijna tegelijk. 'Precies. In plaats van wraak te nemen had Joost mij juist goedgedaan. Van die dag af ben ik z'n beste vriend geworden. Natuurlijk heb ik eerst vergeving gevraagd voor die gemene daad. Maar ik heb ook gevraagd: 'Joost, vertel me over God.'' 'En nu gelooft u zelf ook in Jezus, hè oom?' vraagt Timo. 'Nou en of!' klinkt het blije antwoord. 'Dat is het grootste geluk dat ik heb gevonden. Daardoor is Joost nu ook eigenlijk een beetje mijn broer, snap je?' De kinderen knikken. Ze weten al lang dat je bij Gods familie hoort als je in de Heer Jezus gelooft. Een kwartiertje later als ze alletwee lekker in hun bed liggen, komt moeder hen nog een nachtkusje geven. 'Hebben jullie je avondgebedje wel opgezegd?' vraagt ze. Natuurlijk hebben ze dat. Zeker na dat mooie verhaal van oom Andries.
Een beetje los
In een roeiboot bij de Westerkade zitten twee jongens, Joris en Bram. Joris schept met zijn hand een beetje water op en gooit het plagend naar Bram. Die wiebelt heen en weer om de boot te laten schommelen. Ze wachten op hun vader. Hè, waar blijft hij nou? Hij zou toch zo terugkomen. 'Jongens, had hij gezegd, 'Ik moet nog even naar de havenmeester. Nergens aanzitten. Straks gaan we varen en dan leer ik jullie roeien. ' Joris en Bram hadden het prachtig gevonden, leren roeien in vaders splinternieuwe roeiboot. 'Zullen we hem vast losmaken?' stelde Bram voor, 'dan kan pa er dadelijk zo inspringen. Des te eerder varen we.' Je kunt wel merken, dat de jongens niets van boten afweten. Bram springt aan de wal, maakt het touw los van de bolder en springt met een aanloopje weer in de boot. O, wat stom. De boot drijft steeds verder van de kant. Ze proberen nog om het touw weer om de bolder te gooien, maar... tevergeefs. De roeiboot drijft naar lager wal, zoals dat heet. Daar komt vader aanlopen. Heel in de verte ziet hij zijn boot met de jongens erin, schreeuwend van angst. En ze kunnen nog niet zo best zwemmen. Vader gooit zijn jasje uit en... plons! Daar zwemt hij al met kleren en al om de bengels te redden. Zo'n fout als de jongens maakten, maakten Adam en Eva ook. De wereld dreef van God af. Maar gelukkig heeft Jezus ons gered. Met Hem aan boord zijn we veilig.
Meer, Mees, Meester
Meer en Mees, twee dikke vrienden zitten in de klas bij een leuke meester, die mooi vertellen kan. De kinderen genieten elke dag weer van het eerste halfuurtje van de dag, de Bijbelles. Op een dag begint de meester de vertelling op een vreemde manier. Moet je horen. Meer en Mees stormen de klas binnen. 'Hé, meester! Wat gaan we vandaag doen?' Meester wrijft eens over zijn snor en zegt: 'Dat zullen jullie wel zien, hè?' Och wat! 't Wordt vast fijn. Gauw in de bank gaan zitten. Stil Stt! De les gaat beginnen. Maar wat gebeurt er? Meester kijkt op het rooster. Je weet wel dat plan waarop staat wat voor les er aan de beurt is en bromt: 'O, zeg! Wat zie ik? Het vak liegen staat er niet op!' De kinderen schrikken. Wat is dat nou? Meester neemt een potlood en besluit dat tekenen dan maar moet vervallen. Ze snappen er niks meer van. Geen tekenles? Mees houdt het niet langer uit. 'Meester. Dat is toch zonde. Ik weet zeker dat je op school geen les in liegen krijgt.' Meesters snor wipt verbaasd omhoog. 'Wat zeg je me nou?' 'Nee!' roept de klas. 'We kunnen al liegen!' 'Alsjemenou! Hebben jullie dat diploma op de kleuterschool behaald?' 'Nee!' De klas is door het dolle heen. Dus slaat meester met de aanwijsstok op de bank. 'Goed dan. We slaan liegen over en gaan gelijk door naar stelen.' 'Dat hoeven we ook niet meer te leren.' zegt een meisje achteraan. 't Is Anneke. Ze krijgt gelijk een rood hoofd. 'Echt? Dus slechte dingen hoef je niet te leren. Dan is het toch waar wat er in de Bijbel staat... 'Uit het hart van een mens komen slechte dingen voort...' Het is gelijk stil geworden in de klas. Ze begrijpen drommels goed wat de meester bedoelt. 'Kinderen, kunnen we dat nou niet veranderen?' gaat hij verder. 'Laten we gewoon ons best doen om die zondige dingen niet meer te doen. We gaan het elkaar plechtig beloven. Wat vinden jullie daarvan?' 'Dat kan ik nooit volhouden.' zucht Mary eerlijk. 'Als je nooit meer ondeugend mag doen, vind ik het maar saai!' zegt Mees. 'Precies, Mees! Ons hart WIL gewoon slecht doen. Maar God wil ons veranderen. Hij belooft: 'Ik zal je een nieuw hart geven' Daar mag je onze Hemelse Vader zo maar om vragen.' En dan vertelt de meester van de tollenaar Zacheüs, die een ander mens werd toen hij Jezus ontmoette. Meer en Mees kunnen zich helemaal inleven in die tijd van vroeger. Het lijkt wel of ze er zelf bij zijn als Zacheüs zijn geld uitdeelt aan de armen. Wat jammer dat het verhaal al weer zo gauw afgelopen is. Maar ja, de rekensommen wachten. Meer heeft moeite haar gedachten bij het werk te houden. Ze denkt nog over het verhaal na. Straks, al ze thuiskomt zal ze gelijk naar haar kamertje gaan. Jij raadt zeker wel wat ze gaat doen, hè? En Mees? Hij rekent lekker door en denkt alleen: 'We boffen maar met zo'n meester!'
Het meisje dat zo plaagde
Sommige kinderen worden altijd maar weer geplaagd. Niemand weet eigenlijk precies waardoor dat komt. Een van die kinderen was mijn zusje Erna. Wat was ze niet vaak huilend thuisgekomen. Een meisje van een andere school, dat haar steeds opwachtte, had haar weer eens geslagen. Maar op een dag kwam daar onverwachts een einde aan.
Het was in de winter van 1945, in de oorlogsjaren dus. Wat werd er een armoede en kou geleden. Erna, een meisje van nog maar zes, was weer eens in elkaar geslagen. Wij als zusjes vonden dat moeder er nou maar eens wat aan moest doen. 'Kijk, mamma,' riep ik, 'Daar gaat ze.' Er kwam een soort waas voor m'n ogen. Zo haatte ik dat kind. Aan de overkant van de straat liep de groep kinderen voorbij van de openbare school, waar dat meisje bij hoorde. Ze waren op weg naar het gymlokaal. Mijn moeder kwam voor het raam kijken. Zij zag echter met heel andere ogen dan wij. 'Is dat het meisje, met die blote voeten?' vroeg ze ontzet. Ja, dat was ze. Ons was dat niet eens opgevallen. Vlug liep mijn moeder naar de deur en riep: 'Juffrouw, juffrouw! Wilt u even wachten?' Terwijl de hele klas nieuwsgierig stond te wachten op de dingen die komen gingen, haalde mijn moeder onder uit de gangkast een paar oude schoenen van mij en bracht die naar buiten. 'Ik mag haar toch wel deze schoenen geven, hè?' vroeg ze aan de verbaasde juffrouw. Ja, het mocht. Wat keek dat meisje vreemd op, toen ze ons ontdekte en begreep dat het Erna's moeder was die haar de schoenen gaf. Wat verward trok ze ze aan. Ze pasten precies. Misschien wel iets te groot, maar daar lette je toen niet op. Nooit zal ik het verlegen lachje vergeten waarmee ze ons bedankte. Ik hoef je natuurlijk niet te vertellen dat Erna, door haar althans, nooit meer werd geplaagd. En ikzelf ontdekte ook iets. Dat meisje was geen vijand, maar een gewoon kind, dat ook zwak was, omdat ze ons nodig had.
Peter en Jesse, twee dikke vrienden
Zo'n goeie vriendschap als tussen Peter en Jesse zag je niet vaak. Ze zaten op dezelfde school, in dezelfde klas en op dezelfde voetbalclub. In de pauze waren ze altijd samen en na schooltijd speelden ze samen op straat. Toch waren ze erg verschillend. Peter was een echte blonde Fries en Jesse een Surinaamse Nederlander met kroeskrulletje en ingeschoren patroontjes in zijn haar. Maar wie kan het wat schelen dat Jesse een paar duizendste van een milligram kleurstof meer had dan Peter? Niemand toch? De weegschaal slaat er niet eens van door. Nou dan! Op een dag echter, kwam er bijna een eind aan hun vriendschap en dat kwam door een paar skinheads bij de patatzaak. Hoor maar!
'Peter, ik heb geen zin om vandaag te koken,' zei Peters moeder op een dag, 'Wil jij patat gaan halen bij de patatzaak? Hier is geld. Kijk uit voor die grote jongens die daar altijd rondhangen, hè? Pas goed op je geld.' 'Ja mam,' zei Peter opgewekt. Sjonge, was dat even boffen. Ze aten lekker patat vandaag. Hoi, hoi! Peter liep onderweg nog even na te denken over die jongens waar moeder het over had. Ja, dat waren echte branieschoppers. De meesten hadden hun hoofd kaal geschoren. Ze pronkten graag met hun dure brommers en waren echte racisten. Voor hen moesten alle buitenlanders het land uit. Vader vertelde wel eens, dat de politie hen in de gaten hield, omdat ze 's nachts hakenkruisen op de muren kalkten. Toen Peter de hoek van het plein omging, merkte hij al gelijk dat er iets goed mis was. De skinheads stonden te lachen en te schreeuwen voor de patatzaak. Ze hadden hun brommers op de stoep gezet, zodat je er bijna niet doorkon. Een paar van hen pestten een bruine jongen. Ze draaiden zijn arm op de rug en het kind gilde het uit van de pijn. Peter schrok, aarzelde of hij wel door zou lopen. Kon hij maar niet beter... 'Peter, help!' hoorde hij schreeuwen. Het was... Jesse, waar ze mee bezig waren. Zijn eigen vriend Jesse. Die moest hij gaan helpen. Snel dook Peter achter een dikke boom weg, om de situatie in ogenschouw te nemen. Maar het was al te laat. 'Daar hebben we het negervriendje!' zei iemand achter hem en een felle pijn sneed door Peters arm toen één van de skinheads hem onverwachts van achteren vastpakte. 'Kijk uit!' riep Jesse nog, maar Peter werd al meegesleurd naar de groep. Aan de overkant van de straat deed een oude dame de overgordijnen dicht om er niets mee te maken te hebben. Die was natuurlijk bang. 'Als ze nou maar tenminste de politie belt,' dacht Peter wanhopig.
Jesse werd vreselijk gepest en Peter schreeuwde dat ze hem los moesten laten, maar toen keerden ze zich tot hem. Ze draaiden zijn arm gemeen om en vroegen sarcastisch: 'O ja, ben jij soms zijn vriendje?' 'Nee, nee!' riep Peter bang, 'Hij is mijn vriend niet.' 'Jawel!' sarden de knullen, terwijl ze hem in zijn rug duwden. 'Jij bent zijn vriendje wel. Hij riep jouw naam.' 'Nee! Nee!' ontkende Peter heftig, 'Echt niet!' Even lieten ze hem los, alsof ze twijfelden, maar toen kwam de dikste van de knullen dreigend op hem af en zei: 'Jawel! Ik ken je. Jij bent wel zijn vriendje. Ik zie jullie altijd samen naar school gaan.' 'Nee, ik zweer het.' riep Peter met vertrokken gezicht. 'Dat is iemand anders.' Tettuuttettuuttettuuut! Met loeiende sirene kwam er een politiewagen om de hoek. Gelukkig, de oude dame had toch gebeld. De knullen sprongen vliegensvlug op hun brommers en schoten er vandoor. Jesse bleef huilend achter, maar Peter vloog zo gauw hij kon naar huis. Helemaal over zijn toeren vertelde hij aan vader en moeder wat er was gebeurd. Die namen natuurlijk meteen contact op met de politie. Diezelfde avond nog werd de bende opgepakt. De politie had nog wel een appeltje te schillen met hen, vanwege een aantal inbraken die ze hadden gepleegd.
Maar deze dag had toch een breuk tussen Jesse en Peter gebracht. Peter voelde zich zo rottig dat hij zijn vriendje had verloochend en Jesse voelde zich verraden. De volgende ochtend ontliepen ze elkaar min of meer. Peter durfde niet de kant van Jesse uit te kijken en Jesse ging in de pauze met andere jongens spelen. Nog nooit hadden de twee jongens zoveel fouten in hun rekenen gemaakt als die morgen. 'Hoe moet ik het weer goedmaken?' dacht Peter maar steeds. 'Wat laf van Peter.' dacht Jesse verongelijkt. Maar toch was hij degene die het initiatief nam om het weer goed te maken. Hij dacht aan het verhaal, dat moeder hem wel eens had voorgelezen uit de Kinderbijbel. Dat verhaal van Petrus, die Jezus verloochende. Jezus had Petrus niks kwalijk genomen. Petrus was gewoon Jezus' vriend gebleven. 'Hé, Peter.' zei Jesse toen ze in de gang hun jassen aantrokken. 'Dat van gisteren... zand erover, hè? Zullen we vanmiddag met mijn playmobiel gaan spelen, bij mij thuis?'
Wat was Peter blij dat het weer goed was. Hij kreeg er gewoon een rode kleur van.
En dat was de start van een vriendschap die nooit meer stuk kon. Peter en Jesse. Twee dikke vrienden. Met de armen om elkaars schouder, liepen ze de schooldeur uit.
Een wonderlijk zaadje Er was eens een arme joodse man, die maar geen werk kon vinden om geld te verdienen voor zijn gezin. Op een dag loopt hij over de markt en steelt een brood. Hij had nog nooit iets gepikt en door zijn onhandigheid wordt hij betrapt. Toendertijd stond er in dat land de doodstraf op diefstal. De arme man wordt voorgeleid voor de koning en veroordeeld tot de galg. Nu was de man, behalve een dief, ook een verhalenverteller. Hij vroeg dus het woord en zei: Het is rechtvaardig dat ik moet sterven, maar het is jammer, dat mijn geheim dan met mij in het graf zal gaan. De koning werd nieuwsgierig en vroeg wat dat geheim dan wel was. De man antwoordde: Ik heb een paar heel speciale granaatappelzaadjes, die, als ik ze in de avond plant, de volgende dag al een volgroeide boom met vruchten eraan geven. Nou, dacht de koning, ik kan hem ook morgen nog ter dood brengen, ik wil wel eens zien wat er van dat verhaal waar is. Hij stuurde hem naar huis met een stelletje bewakers om de zaadjes te halen. Toen hij terug kwam haalde de man een paar kleine zaadjes uit een zakje en aarzelde: Er is wel een probleem, zei hij, dit zaad moet geplant worden door iemand die nog nooit heeft gestolen. Ik kan ze dus zelf niet planten, wil één van u dit voor me doen? Een van de soldaten knikte en begon een gat in de grond te graven. Het zaadje werd keurig in het gat gelegd en bedekt met een laag grond. Wat zou er gaan gebeuren? De volgende ochtend vroeg waren er al een heleboel mensen verzameld om de plaats waar het zaadje was geplant. Ze wilden die wonderboom wel eens zien. Helaas, er was geen boom, zelfs geen groen sprietje. Ze haalden de veroordeelde naar buiten om hem te confronteren met zijn bedrog. De man trok een verbaasd gezicht, wroette wat in de grond en zei tegen de koning: Ik snap er niks van. Wat zou er fout gegaan zijn? Zou u eens willen vragen of de soldaat die het zaadje plantte wel echt nooit in zijn leven heeft gestolen? Wat een afgang voor de soldaat. Hij moest tot zijn schande bekennen, dat hij de week ervoor een paar flessen bier had gestolen uit een café. Dat verklaart alles, riep de veroordeelde man. Kan misschien iemand anders het zaadje planten? Dan kunnen we morgen allemaal naar de wonderboom kijken. De koning wees ongeduldig een andere soldaat aan, maar die verontschuldigde zich met te zeggen dat hij ook wel eens het een en ander had gestolen in zijn leven. Dan moet jij het maar doen, baste de koning tegen de schatbewaarder, die de sleutel beheerde van al zijn heerlijkheden. Zijn onderdaan verschoot van kleur en antwoordde: Majesteit, laat me dan eerst even gaan kijken of er per ongeluk geen pareltje uit de koninklijke schatkist is gevallen. U begrijpt, dat een ongelukje in een klein hoekje ligt. Hij schuifelde achteruit om de gouden munten, die hij in zijn zak had gestoken, terug te leggen. Waarom doet u het zelf niet, vroeg de veroordeelde aan de koning. De koning begreep wel, dat het lang zou duren, voor er iemand was gevonden die nooit had gestolen. Hij ging dus zelf maar aan de slag. Ik weet zeker dat iemand die koning is, zoals u nooit iets heeft hoeven te stelen, lachte de veroordeelde. Er ging een schok door de koning heen. Ineens herinnerde hij zich, dat hij als kind de glimmende broche van het kamermeisje had gestolen.
Och, wat vreselijk! riep de veroordeelde, u ook al? Nou, het is toch wel idioot, dat iedereen wel eens iets heeft gestolen en ik word veroordeeld voor het stelen van een brood voor mijn kinderen!! 't Is toch triest, dat niemand nou ooit die wonderboom zal zien groeien. Nou ja, ga uw gang maar en executeer me maar. De koning begreep waar het om ging en besloot: Je hebt gelijk. Ik trek het vonnis in. Ga naar huis, maar steel niet meer
Het verhaal van mijn vriend
Ik wil je vertellen van mijn vriend Chris, die door mijn schuld in elkaar geslagen werd en mij toch alles vergaf. Door hem ben ik geworden wat ik ben, een sociaal werker in de wijk, waar ik als kind de buurt onveilig maakte. Ik vertel dit verhaal aan iedereen die het horen wil, want het is een verhaal van hoop. Luister.
Onze school, de Meester Baarsschool, stond precies op de grens van twee wijken. Er zaten kinderen op uit de Bloemenbuurt, een verwaarloosde vieze buurt, en de Prinsenbuurt. De Prinsenbuurt was een nette buurt met veel koophuizen en groene plantsoenen. Mijn vrienden en ik kwamen uit de Bloemenbuurt. We vormden een soort troepje, dat altijd over straat
zwierf
en
kattenkwaad
uithaalde. Veel van
mijn vrienden
kwamen
uit
eenoudergezinnen. Ze leidden een ongeregeld leven en aten maar wanneer het hun uitkwam of hingen tot in de kleine uurtjes achter de tv, waar ze niet bepaald veel goeds van leerden. Op school ging het natuurlijk niet al te best. Hoe kan het ook anders als je niet uitgeslapen bent, slecht gevoed, vol vreemde gedachten over de wereld om je heen. Voor mijn vrienden en mij, was de straat ons thuis, waar we allerlei dingen naspeelden die we in politieseries op de tv hadden gezien. We bekalkten muren met onze graffiti, braken de antennes van de auto's af, vernielden fietsen en tramhokjes, kortom we groeiden op voor galg en rad. Tot op de dag dat Chris bij ons op school kwam. 'Kinderen, dit is Chris Leeflang,' zei de meester, 'Hij komt in onze klas. Zorg dat hij zich bij ons op z'n gemak voelt.' Chris, met zijn donkere ogen en krulletjeshaar, grijnsde zo grappig naar ons, dat we hem gelijk sympathiek vonden. En... hij mocht zowaar naast mij zitten. 'Waar kom je vandaan?' fluisterde ik toen de meester even niet keek. 'Nieuwland,' fluisterde Chris terug. 'Weet je waar dat ligt?' Nou, ik had er nog nooit van gehoord, maar knikte toch heel arrogant van 'tuurlijk!' ''t Is daar prachtig.' fluisterde Chris, 'Veel natuur en zo, weet je wel?' Mmm! zei ik. Die Chris had wat, vond ik. Iets vredigs, iets vrolijks. Gek, ik kreeg zomaar het verlangen om meer van hem te weten te komen. 'Zullen we na schooltijd wat voetballen?' stelde ik maar meteen voor, bang dat anderen Chris van mij zouden aftroggelen.
Van die dag af waren we de beste vrienden. En niet alleen ik, maar nog een paar jongens klitten voortaan om die nieuweling. Zoals ik al zei: alles veranderde met de komst van Chris. We richtten ons eigen voetbalclubje op, dat we de 'Eagles' noemden. Chris hield er niet van dat er geschopt of nagetrapt werd. Dus stelden we onze eigen strakke regels op. Wie zich daar niet aan hield werd uit de club gegooid. En voortaan niet meer laat naar bed of ongezond eten. Chris, die wijsneus, toonde ons uit zijn plakboeken dat een topsporter er alles aan doet om in conditie te blijven. Dus we aten sla, worteltjes en bruinbrood met kaas. We jogden door het park en hielden een straatverkoop van onze oude rommel voor de aankoop van allemaal dezelfde shirts. Zo vlogen de dagen en weken voorbij. We waren bijna de slechte gewoontes van vroeger vergeten, toen er iets heel naars gebeurde. Het was juist in de tijd dat jeugd uit de Bloemenbuurt nog al wat auto's had beschadigd in de Prinsenbuurt. Er was zelfs een artikel over verschenen in het wijkblad. Dat hitste de woede van de Prinsenbuurter autobezitters nog meer op. Iedereen was heel alert op de mogelijke daders. Dit alles was echter volkomen langs ons heengegaan. We hadden wel wat anders aan ons hoofd. Op die bewuste dag liepen we wat te geinen over de Prins Hendrikkade. Ach je weet wel, een beetje schreeuwen en dollen, maar niks slechts. Plotseling viel mijn oog op een Mercedes- embleem, dat uitdagend prijkte op de neus van een spierwitte dure car. Hoe ik zo stom was, begrijp ik achteraf zelf niet, maar in het voorbijgaan rukte ik het er snel vanaf en stak het in mijn zak. Chris, die voorop liep, had niks gemerkt. Hij was met Jason in discussie over noppen van voetbalschoenen, of zo. Maar hij kwam er gauw genoeg achter, want toen we even later bij de sporthal op het hek wilden gaan zitten kwam er met piepende remmen een auto op ons af. Een paar mannen sprongen eruit met boze en agressieve gezichten. 'Wegwezen!' riep Jason nog, eigenlijk instinctmatig, en we stoven alle kanten uit. Iedereen, behalve Chris. Die was het immers niet gewend dat hij achterna gezeten werd. En laf als we waren, lieten we hem allemaal in de steek... Laat, heel laat die avond, werden we gebeld door Chris' moeder. Er was iets vreselijks gebeurd. Chris was zo in elkaar geschopt, dat hij bewusteloos naar het ziekenhuis moest worden gebracht. Zijn neus was gebroken, zijn jukbeen dik en opgezwollen. Zwarte korstjes bloed zaten rondom zijn mond en dagenlang kon hij niet kauwen. Arme Chris. Hij kreeg de klappen die ik verdiende. En die wij allemaal verdienden. Wij, jongens uit de Bloemenbuurt,
met onze criminele daden. De mannen die het gedaan hadden, kreeg
natuurlijk de politie op z'n dak. Maar daar was Chris niet mee geholpen. Met bonzend hart belde ik de volgende dag bij mijn grote vriend aan. Al mijn zakgeld had ik gestoken in een cadeau: een prachtige leren knetter. Nooit zal ik vergeten hoe Chris daar op de bank zat met dat toegetakelde gezicht. Maar zijn guitige ogen straalden toen hij zei: 'Ach joh, alles vergeten en vergeven, hè! We blijven vrienden.'
Een tijdje later is Chris weer teruggegaan naar Nieuwland. Zijn ouders konden het toch niet wennen in de grote stad. Maar nooit meer heb ik andermans eigendommen vernield. Ik had mijn lesje geleerd... Nou zul jij misschien vragen: Hoe komt het toch dat Chris zo goed kon vergeven? Ja, die vraag stelde ik hem ook. En weet je wat hij zei? 'Ach, ik heb zelf ook een vriend, die mijn schuld droeg. Hij heet Jezus. Ken jij hem al?'... Zo werd die dag het begin van mijn leven met God. Begrijp je nou dat ik dit verhaal aan iedereen wil vertellen?
Je hangmat vastmaken
Stel je eens voor, dat je in een hangmat sliep, die zeven meter boven de grond hing. Dat is zowat twee verdiepingen hoog! Zou je dat niet vreselijk griezelig vinden? Stel je voor dat de touwen kapot gingen of dat de boom, waarin je hing het niet hield. Plof! Daar viel je dan. En als je even wilde draaien in je slaap en je deed het een beetje te wild!... De Motilone-Indianen in Zuid-Amerika slapen echt zo hoog. Toen zendeling Bruce Olson hun wilde vertellen hoe je op God kunt vertrouwen, zei hij: 'Geloven is... je hangmat vastmaken in God.' Dat begrepen ze goed. Heb jij je hangmat al vastgemaakt in God? Hij laat je nooit vallen.
De bijbel opeten Toen een Motilone-indiaan voor het eerst een bijbel zag, trok hij het boek uit handen van zendeling Bruce Olson. Hij begon er bladzijden uit te scheuren en in zijn mond te stoppen. Weet je waarom? Hij dacht, dat hij God binnen in zich zou krijgen als hij de bijbel opat. Bruce pakte het boek maar gauw terug. De indiaan had niet helemaal ongelijk. God wil echt in ons hart wonen. Jij weet zeker wel hoe!
Drie kleine vogels
Er was eens een voorganger in een klein Engels stadje, die op eerste Paasdag naar de kerk kwam met een oude ingedeukte vogelkooi, die hij op de kansel zette. Verbaasd keken de toehoorders hem aan. Wat ging er nou weer gebeuren? ‘Broeders en zusters,' begon hij, 'ik liep gisteren in de stad, toen er een jongen langs me heen liep met deze vogelkooi, die hij nonchalant heen en weer slingerde. Ik zag dat er drie vogeltjes in zaten, zielige kleine beestjes, zo uit de natuur. Ze piepten en beefden van angst. 'Hé, jij daar!' riep ik, 'Wat doe jij daar?’ ‘Wat bedoel je?'' vroeg hij onverschillig. 'Nou met die vogels natuurlijk.' 'O, gewoon, die heb ik gevangen. Het zijn suffe stomme beesten.’ ‘Wat ga je ermee doen?’ ‘Gewoon een beetje dollen. Een beetje feller maken... Met een stokje porren en veertjes uittrekken, weet je wel? Dan worden ze vinnig. Leuk he?’ Arme vogels. Dat was je reinste dierenmishandeling. 'Eh... wat doe je daarna?’ Hij lachte wreed. ‘O, dan voer ik ze aan de katten. Gaaf, hoor!’ Nu wist ik het zeker. Die beestjes moesten gered worden. ’Hoeveel wil je ervoor hebben?’ ‘Voor die gore beessies? Ze kunnen niet zingen. Hoewel....’ Hij keek begerig naar mijn portemonnee. ‘Hoeveel?’ Vol walging nam de knul me op, hij vond me behoorlijk gestoord. Je kon z'n hersens horen kraken. ‘Eh....Wat dacht je van tien dollar?’ Ik pakte mijn portemonnee en haalde er een tiendollar biljet uit. Weg was tie met mijn geld. Voorzichtig droeg ik de kooi naar een bosje aan het eind van de straat en liet de vogels vrij.' De voorganger nam een slokje water, zweeg een paar tellen en besloot met: 'Zo, dus nou weten jullie het.’ De gemeente was nog al aangeslagen door dit verhaal, maar waarom moest het in de kerk verteld worden? En nog al liefst met Pasen? De voorganger zag ze denken. ‘Broeders en zusters,’ ging hij verder, dit is nu hetzelfde wat Jezus voor ons deed. Luister: op een dag was er een confrontatie tussen Jezus en satan, die uit de Tuin van Eden kwam met een kooi afgeladen met mensen. De duivel was in een goeie bui. Hij pochte en bralde: ‘Haha! Wat een mop! Die heb ik te pakken. 'Ze zijn nu van mij, die stommelingen. 'k Heb ze allemaal, jong en oud, de hele wereld!’
‘Halt! Wat ga je met ze doen?’ vroeg Jezus afgebeten. ‘He?? Wat bedoel je??? Met die mensjes? Och, een beetje spelen. Ik leer ze mijn Tien Geboden. (Gnif, gnif!) Hoe ze overspel moeten plegen, en haten, hoe ze bommen kunnen maken en zelfmoord plegen. Ik ga er echt van genieten.’ ‘En wat ga je doe als je dat allemaal zat bent?’ vroeg Jezus strak. ‘O, dan... tja, dan laat ik ze elkaar opvreten. Ze komen nooit meer van me af. Ze kunnen branden in de hel.’antwoordde de Satan brutaal. Jezus' ogen fonkelden van woede. ‘Hoeveel??’ beet hij de Satan toe. 'Wat moet je voor ze hebben?' De vuile tegenstander likte eens aan zijn lippen en begon overdreven te hoesten. ‘Och, ...' hij draaide zijn kop opzij, want de blik uit Jezus' ogen verteerde hem bijna. Wankelend deed hij een paar passen naar achteren en viel toen op de grond. Maar met zijn laatste adem, gierend, alsof zijn strot werd dichtgeknepen, gilde hij: 'Wat moet jij met die lui, jij heilige Zoon van de Allerhoogste? Jij past niet bij ze. En ze moeten jou niet eens. Ze haten je. Ze zullen op je spugen, je vervloeken en doden. Die mensen zijn voor eeuwig verloren.’ Met zijn ene poot trapte hij de kooi om. Het gehuil van de mensen en de kinderen was ten hemel schreiend. Jezus ging richting kooi en zei: ‘Hoeveel?!’ ''Red ons, Almachtige! Here, wij vergaan. Redt ons uit de strik van de vogelvanger!!...' klonk het uit miljoenen kelen. ''Dit is mijn kans,' dacht de duivel, 'zijn liefde is zijn zwakke punt.' ‘Al je tranen en al je bloed.’ krijste hij. 'En je relatie met de Vader...' Miljoenen engelen zoefden naderbij. Dit was het cruciale punt in de tijd. Ze waren getuige van Jezus' majestueuze daad. Hij betaalde de prijs en opende de deur van de kooi.
Vertel de waarheid, Antoine!
'...En toen we in de kleedkamer terugkwamen, weet je wie daar stond? Schrijver, de topster van Ajax. Nou, ik gelijk een handtekening vragen, natuurlijk!... Enne...' 'Heb jij een handtekening van Schrijver? Laat's kijken... Geef es hier!' Een groepje jongens dromt om Antoine heen, een donkerblonde jongen van elf, met een wipneus en een grijns van oor tot oor. Ze willen allemaal die beroemde handtekening zien. Antoine toont hun een afgescheurd stukje papier met een krasserige handtekening. 'Nou, ook niet erg duidelijk.' zegt Mark enigszins teleurgesteld. 'Die mag wel eens terug naar school.' 'Zeg dat wel,' bluft Antoine, 'Weet je dat hij eigenlijk helemaal geen hoge opleiding heeft gehad? Met z'n vijftiende ging hij al profvoetballen en hij eh..., mijn moeder zegt, eh...' Jammer voor Antoine, maar de bel gaat en iedereen rent de school in.
In de klas zit Antoine nog even na te genieten van het succes dat hij had met de handtekening. Ze trapten er allemaal in. Lachen, zeg! Hij voelt in z'n zak of het papiertje er nog zit en knipoogt samenzweerderig naar Mark, die hem bewonderend aangaapt. Weet hij veel. Niemand kan controleren of het echt de handtekening is van Schrijver. Het eerste uur van de middag is saai, maar daarna gaan ze verder met het project. Dat is interessant. Juf toont hun video-opnames van zwerfkinderen in Zuid Amerika, die opgevangen worden door een stel aardige mensen. Ze praten er samen over en maken aantekeningen. Antoine laat z'n fantasie de vrije loop. Stel je voor dat hij daar op straat zou moeten slapen en geen moeder had, die voor hem zorgde of geen zusje... In Nederland zijn ook wel zulke kinderen, alleen zitten ze in een kindertehuis. Op straat zwerven is er gelukkig niet bij. Als juf bij hem langsloopt kijkt Antoine haar liefjes aan en fluistert: 'Juf! Ik eh... Ik ben eigenlijk ook een gevonden kind...'
Waarom liegt die Antoine toch steeds? Vindt hij het zo leuk om anderen voor de gek te houden? Welnee. Antoine heeft gewoon een reuzengrote fantasie. Hij is gek op stripboeken en tv kijken. En, omdat zijn moeder vaak weg is, krijgt Antoine nou niet erg veel aandacht. Behalve van zijn zusje. Maar op een dag komt daar verandering in. Het begint zo.
Er is ingebroken bij de familie Casteleyn, de overburen van Antoine. De hele buurt spreekt ervan. Men wil weten hoe het is gebeurd en wanneer. Als Antoine uit school komt staat z'n moeder met zijn zusje aan de hand, te praten met mevr. Casteleyn. 'Die inbrekers zijn kennelijk over de schutting geklommen, om een uur of vijf in de middag. Ik was even boodschappen doen en toen ik terugkwam. O, vreselijk gewoon!' De buurvrouw veegt een traan weg. Het heeft haar diep geraakt. Antoine z'n fantasie slaat weer op hol. Hij denkt aan die schutting en hoe iemand daar overheen klimt. O, hij ziet het helemaal voor zich. 'Ik heb het gezien. Ja, dat moeten ze geweest zijn. Twee jongens. Eén met stekeltjeshaar en één met een leren jack aan met een rooie tijger achterop. Ze sprongen van de schutting af en verdwenen in de richting van het park...!' Opgewonden vertelt Antoine zijn verzonnen verhaal. De buurvrouw gaat meteen de politie inlichten.
'Hé, Antoine,' vraagt Mijanou, zijn zusje die avond, 'Heb jij echt die inbrekers gezien?' Ze kent haar broer maar al te goed. Die kan zoveel verhalen uit z'n duim zuigen. Als ze 's avonds niet kan slapen vraagt ze altijd of hij haar een verhaal wil vertellen. 'Nou, nee...' aarzelt Antoine. 'Maar het zou toch kunnen.' 'Ach, vertel eens verder,' bedelt Mijanou, 'hadden ze een geheime schuilplaats in het bos?' Antoine weet er wel iets van te maken en hij verzint een heel plot, tot zijn zusje zacht begint te snurken.
In de schuilhut in het park, verborgen tussen de struiken klinken opgewonden stemmen. Het is woensdagmiddag en een heel groepje jongens en meisjes is bij elkaar om te overleggen wat ze moeten doen. ‘'t Is echt gemeen!' schreeuwt Sjaak, die een leren jackie draagt, 'We hebben de politie aan huis gehad. Antoine, die smeerlap heeft gezegd, dat ik met Siem heb ingebroken bij zijn buren!' Siem, met stekeltjeshaar, knikt instemmend.
'Ja, bij mij zijn ze ook thuis geweest. M'n pa was razend. Gelukkig had ik een goed eh... algebie of hoe heet zoiets. Op de tijd van de inbraak zat ik bij de tandarts.' 'Hoe komt 'ie erbij om zoiets te zeggen?' vraagt Angela, die diep in haar hart een oogje op Antoine heeft. 'Ach, dat joch zit altijd maar te fantaseren. Je kunt niks van hem geloven. Vorige week vrijdag nog. Weten jullie dat nog van die handtekening van Schrijver? Nou, dat was gewoon nep. Schrijver is helemaal niet op die voetbalclub geweest.' 'En Schrijver is beslist niet dom!' schreeuwt Siem kwaad. 'Ik zag op de tv een interview met hem. Weet je wat hij voor beroep had, voordat hij ging voetballen? Advocaat, moet je nagaan!' Iedereen schreeuwt nu door elkaar heen. De één weet dit leugentje van Antoine en de ander dat. Het eind van het liedje is, dat ze Antoine willen gaan pakken. Hij moet maar eens mores leren.
'O, die dommerd!' zegt moeder tegen Mijanou. 'Ik bedoel die Antoine. Heeft ie daar de verkeerde plastic tas meegenomen naar voetballen. Hier, kijk. Dit zijn zíjn spullen en de spullen voor de stomerij zijn verdwenen. Mijanou, ga hem eens gauw achterna. Ik denk dat hij nog niet erg ver is.' Mijanou trekt gauw haar jackie aan en verdwijnt richting park. Hard rennen kan ze wel. Oma zegt altijd: 'Die meid heeft elastiekjes onder haar voeten.' Maar als ze bij het bruggetje komt...
Jaaaaa! Van alle kanten klinkt krijgsgeschreeuw en komen jongens tevoorschijn gesprongen. Antoine, die in gedachten verzonken over de Randweg loopt, schrikt op. Moeten ze hem hebben? Wat is dat? Vóór hem, achter hem, links en rechts duiken kinderen op, die schreeuwen en hem willen pakken. Hij krijgt het benauwd en begint te rennen. Ondertussen ritst hij zijn jack een beetje open en stopt z'n spullen tussen z'n kleren. Dan kan hij harder lopen. O help. Ze zitten hem op z'n hielen. Onwillekeurig kiest hij voor de richting van de bewoonde wereld. Dikke Bernhard probeert hem de weg te versperren. Mooi mis. Verder, verder. Ze hebben hem bijna!! Duiken. O, wat nou? Vlak achter hem hoort hij Siem hijgen. 'Leugenaar. We zullen je wel krijgen, hoor! Verrader!' Achterpaadjes door. Afleiden. Antoines hart bonst in z'n lijf. Z'n adem gaat als een oude stoommachine. Doodlopend straatje, dan maar over de muur bij het schoolplein. Even
achter het schuurtje blijven zitten en als de weg vrij is, dan snel naar het bruggetje. Antoine weet dat er onder de brug een veilig plekje is. Dat moet hij zien te bereiken. 'Tsjieeee!' Bijna wordt Antoine aangereden door een auto. Het scheelde maar een haar. Maar door het remgeluid hebben de achtervolgers hem jammer genoeg weer in de smiezen. Antoine wordt aan alle kanten omringd. Precies op het bruggetje. Hij is er vurig bij.
'Van je één, twee....!' Vier vijf kinderen hebben Antoine gepakt en dreigen hem in de gracht te gooien. Maar dan klinkt het ineens. 'Hé, blijf van m'n broer af. Blijf af, hoor je!' Een kleine kattenkop met een paardenstaart baant zich wild met haar vuisten slaande een weg tussen al die grotere kinderen. Het is Mijanou. 'Laat het. Wil je een klap op je gezicht hebben?' Moet je dat kleine ding nou zien. Ze denkt werkelijk nog dat ze tegen al die grote jongens op kan. 'Ach, baby,' zegt Mark verachtelijk, 'Ga met je poppen spelen.' 'Mijanou!' schreeuwt Antoine wanhopig. 'Ga hulp halen, snel.' Mijanou rent weg en botst zomaar tegen een dame aan. Het is de juf...
Die avond zitten ze met z'n vieren in de kamer. Moeder, Antoine, Mark, Mijanou en de juf. Ja, ook de juf. Ze is komen praten. Ze heeft het hele verhaal gehoord. Van Antoine, die altijd zo fantaseert. Nu begrijpt ze ook het gekke verhaal over dat pleegkind-zijn. 'Antoine, weet je wat jij moet doen? Ga verhaaltjes schrijven. Van mij krijg je wel een schrift. En houdt dan fantaseren en liegen goed uit elkaar.' Uit haar handtas haalt juf een Bijbel. Daar gaat ze zomaar uit voorlezen. Het gaat over de Tien Geboden. Juf zegt: 'Antoine, als je liegt, doe je zonde. Je krijgt er altijd problemen mee. Maar Jezus wil je helpen.' 'Ga de juf maar bedanken,' zegt moeder opgelucht.
Antoine doet het. Hij heeft hoofdpijn gekregen van al de spanning van die dag. Onwillekeurig glijdt zijn linkerhand in z'n zak en hij voelt dan het papiertje met de nephandtekening. Zuchtend gooit hij het in de prullenbak. 'Ik ga naar bed, mam.' zegt hij. 'En Mijanou, nog bedankt dat je het voor me opnam, hoor!' Die avond is er geen verhaal voor Mijanou. Antoine heeft genoeg om over na te denken. En niemand hoeft te weten waarom hij diep onder de dekens zijn handen vouwt.
Kippenvoer van God
‘Toktoktok! Tóóóktoktok!’ Kleine bruine Jason zit op zijn hurken op het vuile erf van een huisje in Paramaribo met een stuk brood in zijn handen. ‘Toktoktok!’ lokt hij. Vanachter een omgevallen metalen drum, komen meteen twee magere bruine kippen tevoorschijn rennen, Nanga en Glori, Jasons eigen kippen. Hij is toch zo blij met die scharminkels. Ja, zo moet je ze wel noemen want er zit geen spiertje vet aan hun lijven. ‘Toktoktok!’ zegt Jason weer. Hij geeft hun zijn korstje brood. Met verwoede ijver beginnen Naga en Glori te pikken. In no time is het eten op. Jason aait ze over hun dunne kippennekjes en hun bottige ruggen. 'Arme beesten,' zucht hij, 'Jullie moeten voer hebben, maar dat heeft Jason niet.' De kippen pikken ongeduldig in zijn hand en versleten bloes. Jason gaat staan en laat zijn gedachten voor de zoveelste keer over de situatie gaan. Wat kan hij bedenken om aan voer te komen. 'Mamma!' Jasons moeder hoort haar zoontje al aan de andere kant van het huis roepen. Ze zit op haar hurken een pan te schuren met een zwartgeworden pannenspons, haar gezicht glimmend van het zweet. 'Mamma, ik heb helemaal geen kippenvoer meer. Weet u niet een oplossing? Kunnen we niet wat gaan kopen, mamma?' De moeder van Japon stopt even met schuren en bekijkt haar zwartgeworden vingers. “Echt niet, Jason. Wij hebben geen geld. Maar... Waarom ga jij er niet voor bidden? Jij weet: 'Mi kan doe ala sana in Hem gi mi krakti. (Ik vermag alle dingen in Hem die mij kracht geeft.' De Heer Jezus houdt ook van kipjes.” Haar warme stem met de dikke w en de rollende r overtuigen de jongen en blij holt hij weg.
Wie zit daar helemaal in elkaar gedoken, op zijn knieën tussen de kipjes in het kippenhok? Het is Jason.
'Lieve Heer Jezus,' bidt hij, 'Mamma zegt dat u ook van dieren houdt. Wilt U mij dan kippenvoer geven, anders gaan Nanga en Glori dood. Amen.' Helemaal vies en vuil kruipt de jongen het kippenhok weer uit.
Broem, broem! Het is de volgende dag. Over de weg vol kuilen en gaten komt een grote vrachtwagen aanrijden. Hij heeft kennelijk moeite de helling te nemen. Voor het huis van Jason stopt de wagen en de chauffeur, een magere Surinamer, stapt uit. Hij bekijkt zijn lading met een kritische blik. Zie je wel, net wat hij dacht. Een grote zak kippenvoer is kapotgegaan. Door een flink gat in de zak stroomt er een klein, maar constant stroompje voer naar buiten. Hè, wat vervelend! De chauffeur probeert de zak wat te verzetten, maar het helpt niet. Dan neemt hij resoluut een besluit. Voor de verbaasde ogen van Jason en zijn vriendjes, pakt de chauffeur de zak van de wagen en zet hem zomaar bij hen op het erf. 'Hier,' zegt hij, 'Heb je daar wat aan? Als ik doorrijd, loopt hij toch maar leeg.'
Wat zijn Jason en zijn moeder blij. De Heer Jezus verhoorde hun gebed. Ze hebben voor een jaar kippenvoer gekregen.
Raadseltje
Ik ken een tafelkleedje, Zo fijn als poppenhaar. En wie het kleedje maakte Is een echte kunstenaar. Dat kleedje vangt het eten Voor wie het heeft gemaakt. En als het kleedje stuk is, Dan heeft het goed gesmaakt! Opl. Een spinnenweb. Ik ken een heel klein diertje, dat tafelkleedjes weeft, 't Brengt uit een piepklein kliertje Een draadje voort, dat kleeft. Maar nu wil ik graag weten, Wie het weet die zegt het maar ... Wie maakte toch dat kleedje en wie die kunstenaar? Opl.: Een spin en God.
Avontuur in de nacht
'Annemarie! Hé, word eens wakker!' Voorzichtig schudt Sjors zijn tweelingzus wakker. 'Annemarie! Oom is weggegaan. Ik hoorde de deur dichtslaan toen ik moest plassen en nu...' 'Ach, domme jongen,' moppert zijn zus. 'Dat weet je toch! Vannacht zou er een schaap jonkies krijgen en daar moest hij bij zijn. Ga nou maar slapen. Er is niks aan de hand. En bovendien... De Heer Jezus is toch altijd bij ons. Dat hebben mamma en pappa ons geleerd.' Annemarie is rechtop gaan zitten en veegt met haar hand haar losse haren uit het gezicht. Ze stelt haar broer gerust met: 'Morgen mogen we de lammetjes zien. Leuk, hè?' 'Mmm...' bromt Sjors. 'Waarom lammert Bertha nou juist in de nacht?' 'Als het komt, komt het!' zegt Annemarie eigenwijs, terwijl ze zich weer lekker onder de dekens nestelt.
Ja, de tweeling Van der Wijs, uit de grote stad Rotterdam, logeren een weekje bij oom Herbert in Drente. Oom Herbert is schaapherder, een wat zeldzaam beroep in Nederland. Hij woont helemaal alleen in een oud huisje aan de bosrand. Het is heel leuk om met oom over de heide te dwalen en naar zijn verhalen te luisteren. Oom is erg gesteld op zijn schapen. Hij heeft ze allemaal een eigen naam gegeven. En als hij ze roept, komen ze vrolijk aangehuppeld om een aai over hun kop te krijgen.
Maar nu het nacht is en ze alleen zijn, vindt Sjors het maar doodeng om in een onbekend huis te zijn. Hij denkt er niet over om te gaan slapen. In een laag stoeltje naast het raam met zijn ellebogen op de vensterbank gezeten, tuurt hij de donkere nacht in. Uit de grote stal rechts, straalt wat licht door de kleine raampjes naar buiten. Als je goed luistert, kun je af en toe het gemekker van de schapen horen.
Plotseling komt er met gedimd licht een vrachtauto links de B-weg opdraaien. Hij stopt naast het weiland van oom Herbert. Sjors kijkt ernaar. 'Annemarie!' fluistert hij dan zenuwachtig, 'O, Annemarie! Daar is... daar zijn dieven. Wat moeten we doen?' Met een schok vliegt Annemarie, die al weer is ingedommeld, overeind. 'Dieven? Doe niet zo gek! Waar dan?' Samen turen ze naar buiten. En ja. Er zijn twee mannen uit de vrachtwagen gesprongen. Een doet de klep open en legt een soort loopplank uit en de ander rommelt aan het ijzeren hek op de dam. 'Veedieven!' jammert Sjors zacht. Ja, nu is Annemarie ook niet meer zo zeker van zichzelf. Ze knijpt in zijn arm en fluistert: 'Stil. Als ze ons horen!'
In de schuur is het warm, benauwd zelfs. Oom Herbert staat met zijn grove knuisten om de houten omheining naar het schaap Bertha te kijken. Haar flanken bewegen onrustig. 'Vooruit, meid!' bromt oom Herbert, 'Dadelijk ben je moeder van een paar mooie lammeren. Toe maar...' Ineens wordt de staldeur opengegooid en twee doodsbange kinderen komen binnengerend. 'Oom, hh... Herbert... Er zijn... dieven. Kijk, daar!' Met een blik uit het venster heeft de herder de situatie overzien. Veedieven in zijn weiland? Vlug werken zijn hersens een plan uit. 'Ga naar huis.' fluistert oom, 'Doe de knip op de deur en doe pas weer open als ik kom. Bel de politie en laat ze zo snel mogelijk naar de oprit op de Beverdijk komen. Ik ga binnendoor en snijdt die dieven het pad af.' Met bonzend hart sluipen de kinderen de duisternis weer in, terwijl oom Herbert rechts het paadje tussen de struiken induikt. Och. Wie zal Bertha nu helpen met het krijgen van haar lammeren?
Au! Oei! Voorzichtig, een kuil. Wat is het moeilijk voor de herder om door de bosjes heen te komen zonder zich te bezeren. Vooral die braamstruiken zijn zo gemeen. Ze blijven aan
je kleren haken en slaan weer terug in je gezicht. Het duurt niet lang of hij voelt overal schrammen en wondjes. Met grote lenige stappen, links en rechts uitwijkend baant hij zich een pad naar boven. Hijgend en bezweet, maar precies op tijd, staat oom Herbert bij de oprit. In de verte ziet hij de gedimde koplampen van de dievenwagen al oplichten. Snel verbergt hij zich achter een boom. Zodra de vrachtauto hem voorbij is en bij de hoek afremt, springt hij achterop, wat levensgevaarlijk is. Hij trekt zich omhoog aan het rek en duikelt buiten adem achter in de bak bij zijn schapen, die hem direct besnuffelen en herkennen. 'Maaike en Bep!' fluistert de herder blij. 'Hier ben ik om jullie te redden.'
In de cabine praten de dieven luidruchtig met elkaar. De radio staat aan. Ze hebben niks gemerkt. Plotseling ziet de bijrijder een politieauto boven aan de dijk. 'Daar!' roept hij schor, 'Politie! Doe je lichten uit! Zet de wagen hier aan de kant. Misschien hebben ze ons niet in de gaten. Ik smijt de beesten uit de bak. Mij te link!' Met een lenige sprong, onhoorbaar door zijn sportschoenen, komt hij in het gras terecht. Net wil hij de achterklep neerlaten als... Wams! Daar springt de herder op zijn nek. 'Zo, daar heb ik je, vuile dief! Dierenbeul!' hijgt hij. 'Ik zal je afleren om mijn Maaike en Bep te stelen.' 'Stop! Politie!' klinkt het bars en dan staan de twee vechtersbazen in het felle licht van de koplampen. De dieven worden opgepakt en de vrachtwagen in beslag genomen. Die was ook al gestolen, nota bene!
Wat een opluchting voor Annemarie en Sjors als oom Herbert na niet al te lange tijd weer voor de deur staat. Ze zijn toch wel zenuwachtig geweest ook al hadden ze samen gebeden. Natuurlijk duiken ze nu direct de stal in om te zien hoe Bertha het maakt. En... ja hoor! Bertha heeft twee lammeren geworpen. Ze zijn nog helemaal vies en nat en kunnen nog niet op eigen pootjes staan. Vol verbazing staan de kinderen ernaar te kijken. Terwijl oom Herbert ze een voor een op hun kop houdt en het slijm van hun kopjes veegt, zegt hij: 'Jullie mogen ze een naam geven.'
Wat leuk! Annemarie noemt haar lam Beertje, maar Sjors zegt vol trots: 'Mijnes noem ik Herbert, want er is geen betere herder dan u, oom!' Daar is Annemarie het helemaal mee eens. Maar oom Herbert antwoordt ernstig. 'De allerbeste herder? Nee, dat is toch Jezus. Hij gaf zelfs zijn leven voor ons mensen.'
Er is maar één weg
Paul, een leuke blonde jongen van acht, voetbalt graag. Zijn vrienden Frits, Gaston en Johan zijn ook echte voetbalfans. Op een dag gaan ze samen voetballen op het schoolplein. Daar is een blinde muur. Gaston kiept, want in hun club is hij ook keeper. Met die club hebben ze pas een competitie gewonnen. Dat was leuk. Als beloning kregen ze een etentje, patat en ijs. Lekker, hoor! Om beurten schoppen ze de bal naar Gaston. Ah! Zo'n mooie bal, zeg! Je mag op het schoolplein wel voetballen, als je maar uitkijkt voor de ramen. Soms zijn er van die vervelende jongens. Die gooien expres een bal tegen de ruit, net zo lang tot die ruit kapot is. Zo'n ruit kost honderden guldens. Je snapt wel, dat de directeur van boos is. De jongens hebben veel plezier. Totdat er iets vervelends gebeurt. Frits krijgt de bal verkeerd op zijn voet. Hij schopt erg hard en met een hoge boog vliegt de bal op het dak. Ach, nou is Paul zijn bal kwijt. Verleden week is dat ook al eens gebeurd. Toen heeft Paul moed verzameld en is naar de directeur gegaan. Hij kreeg zijn bal terug. Gelukkig wel. Maar wat nu? Moet hij voor de tweede keer naar de directeur? Paul durft het niet. En de anderen ook niet. Triest gaan ze naar huis. Het leuke spel is gelijk bedorven. Moeder merkt dat er wat aan de hand is. 'Wat kijk je bedrukt, Paul?' Paul vertelt van hun pech. 'Ga maar gewoon naar de directeur,' adviseert moeder. Paul weigert beslist. Hij heeft zijn trots. Als vader thuiskomt, die leraar is op dezelfde school, gaat hij naar hem toe. Zou pa de bal willen pakken? Nee. 'Over die ballen ga ik niet.' zegt pa, 'Je moet bij de directeur zijn.' 'Maar ik durf niet, pa.' 'Er is maar één weg, jongen.' zegt pa en daarmee is de zaak voor hem afgedaan. Paul denkt even na. Is er ook een werkster op school? Zou die hem er niet af kunnen halen? Vader wordt het gezeur zat. 'Je weet wat ik gezegd heb, Paul. Als je bal op het dak ligt, moet je bij de directeur zijn.' Ach, wat heeft die arme Paul het benauwd. Als ze even later allemaal aan tafel zitten, pruttelt Paul nog na over zijn bal. 'Ik kan ook niet langs de regenpijp.' zegt hij. 'Die is te kort.' 'Dat hebben ze expres gedaan,' lacht vader. 'Anders hadden we steeds een lek dak.' Brenda, het jongere zusje, heeft een idee. 'Is er niet een heel grote trapleer?' Iedereen lacht. Eén dag lang loopt Paul met een triest gezicht rond. 'Paul,' zegt moeder, 'Zit je nog steeds over je bal te piekeren? Ga toch naar de directeur.' 'Kunt u niet meegaan, mam?' 'Je moet je eigen boontjes leren doppen, kind. Je kunt die bal ook gewoon vergeten en gaan sparen voor een nieuwe.'
Dat had moeder nou niet moeten zeggen. 'Weet u wel hoeveel zo'n leren bal kost?' protesteert Paul luidkeels. Eindelijk besluit hij dan toch maar om te gaan. Een kwartiertje later komt hij lachend terug. Met bal. Jij en ik doen wel eens dingen die verkeerd zijn. Zonde noemt de Bijbel dat. Dan gaat onze blijdschap weg, net als die bal. Nu kun je nog zo je best doen, maar je blijdschap krijg je alleen maar terug als je naar Jezus gaat. Er is maar één weg.
Vader
Het was allemaal zo hoopvol begonnen. Soraya had zich er echt voor opgetut. Haar leukste korte jurkje aangedaan met de zwarte legging. Haar donkere krulletjeshaar, strak naar achteren getrokken liet haar bossige paardenstaart des te beter uitkomen. Een beetje oogschaduw van moeder en een vleugje lippenstift completeerde het geheel. En dan die eerste ontmoeting... Vader was niks veranderd in al die vier jaar dat Soraya hem niet had gezien. Nog steeds dat lenige jongensachtige, en die vlotte lach. Soraya constateerde nog eens met blijdschap dat ze op hem leek. Ze had ook dat fijne, elegante. Nee, wat dat betreft leek ze echt niet op haar moeder. Die was kort en dik met bolle wangen... 'Dag, eh...' aarzelde ze toen ze achter vader Constance ontdekte, de vrouw met wie hij nu een paar maanden samenwoonde. Ja, wat moet je tegen zo iemand zeggen. Constance soms?
Die avond was ze dol enthousiast thuisgekomen. Vader had haar veel beloftes gedaan. Hij zou haar opbellen wanneer ze een nachtje kon blijven slapen. Koninginnedag zouden ze samen de stad ingaan. Ze zou nieuwe kleren van hem krijgen. 'En in de grote vakantie ga ik een weekje met jullie mee,' had Soraya gezegd. 'Het geeft niet waar naar toe, Duitsland of zoiets... Ik ga mee.' Ze kon bijna niet in slaap vallen. Wat heerlijk om weer contact te hebben met je eigen vader. Er was eigenlijk maar één ding jammer. Moeder had niet zoveel gezegd, toen ze alles hoorde. Koninginnedag kwam. Er was nog steeds geen telefoontje gekomen van vader of Constance, maar Soraya wist zeker dat hij haar zou komen ophalen. Misschien gingen ze wel naar de kermis. De hele dag rende ze heen en weer tussen het raam, de telefoon en de bushalte, maar geen enkele reactie van vader. Stampvoetend van woede kloste ze om vier uur in de middag naar boven en ging met keiharde muziek op haar walkman op haar bed liggen. 'Wat heb je nou aan een vader, als hij je zo behandelt?' zei Soraya tegen haar beste vriendin toen ze bij haar thuis thee dronk. 'Hij moet toch voor me zorgen? Daar heeft'ie toch een kind voor?' Gelukkig was Nellinka's moeder ook bij het gesprek. Voor sommige antwoorden heb je echt een volwassene nodig. Ze hebben soms al wat ontdekt wat jij nog moet ontdekken. En bovendien was Nellinka's moeder gelovig.
'Wat jij meemaakt is niet nieuw.' zei ze. 'Zo gaat het erg vaak. Misschien is je vader er nog niet aan toe, moet hij nog veel van zijn eigen problemen oplossen.' 'Misschien komt het door die Constance,' meende Nellinka. 'Ook dat is mogelijk. Het kan zijn dat zij het benauwd kreeg toen je zei dat je met hen op vakantie wilde. Je moet je vader en haar de tijd geven om aan je te wennen.' Soraya haalde haar schouders op. 'Luister, lieve schat...' Nellinka's moeder legde troostend haar arm om de tengere schouders van Soraya. 'Er is maar één vader die je nooit en nooit teleurstelt. Die altijd bij je is en je helpt met je problemen. Op wie je meer en meer kunt gaan lijken. Dat is je hemelse vader.' Soraya draaide zich om naar Nellinka's moeder. Ze liet haar hoofd tegen haar schouder rusten, vechtend tegen haar tranen. 'Die kan ik toch niet opzoeken,' snikte ze. Gelukkig wist Nellinka's moeder de weg naar God goed uit te leggen. Soraya vond eindelijk de vader waar ze zo naar verlangde. En wat haar aardse vader betreft? Door steeds maar weer te vergeven en opnieuw contact te zoeken, zonder iets terug te verwachten, leerde ze uiteindelijk haar vader kennen. Hij was ook een zoeker, die de Hemelse Vader nodig had.
De witte vrouw, die kindertjes ving In de donkere afgodstempel is het stil. Het grote gouden beeld van de aapgod glanst koud en geheimzinnig. Iedereen slaapt. De priesters, de tempelvrouwen en ook de tempelkinderen. Nee, toch niet iedereen. Kijk eens... daar loopt iemand. Het is Pareloogje, een meisje van een jaar of zeven in een grauwwit gescheurd jurkje. Waar gaat ze heen? Ze loopt naar het afgodsbeeld en valt op haar knieën. Ze doet haar handen tegen elkaar en fluistert iets. Bidt ze? 'Laat me sterven, alstublieft!' smeekt ze. Het komt dit meisje in die sombere tempel? Pareloogjes moeder heeft haar uit armoede aan de tempel verkocht. Als een mooie pop heeft ze met nog meer meisjes op de met bloemen versierde praalwagen gezeten, achter het beeld van de God. Duizenden mensen stonden aan de kant te juichen en te zwaaien. Maar ze was zo bang geweest. Ze zocht het gezicht van haar moeder tussen al die mensen. De grote met koper beslagen deuren van de tempel zwaaiden open om hen binnen te laten en daarmee begon het vreselijke leven. Vroeg opstaan, hard werken, slaag, weinig eten en steeds leven in het halfdonker bij die griezeliger goden. Pareloogje hield het niet meer uit. Op een dag liep ze weg. Ze ging de hele weg terug naar huis, wel dertig kilometer. 'Mamma,' smeekte ze, 'Ik zal alles voor u doen, maar stuur me niet terug naar de tempel. Maar de tempelvrouwen kwamen haar weer ophalen. 'We zullen je wel afleren om weg te lopen!' schreeuwden ze. 'Over een poosje word je aan een steen gebonden en dan zal je voor altijd van de Aapgod zijn.' 'Ga nooit meer buiten de poort,' schreeuwden ze ook nog. 'Want buiten loopt een witte vrouw en die vangt kindertjes.' Pas maar op!' Zo kwam Pareloogje terug in de tempel. En nu staat ze met kapotte handjes voor de aapgod en bidt, maar hij hoort haar niet. Snikkend loopt ze terug naar haar slaapplaats. Ze kruipt rillend van kou terug onder de dunne deken op de harde stenen vloer. Is er dan niemand die van haar houdt? O, als die witte vrouw haar eens ving, wat zou dat fijn zijn. Na die gedachte valt ze in een onrustige slaap. Aan de overkant van de rivier in een klein huis woont Amy Carmichaël. Ze is helemaal uit Engeland naar India gekomen om de mensen van de Heiland te vertellen. Amy zit op een matje. Ze bidt ook. Maar niet tot een God die met handen is gemaakt. Nee hoor! Ze bidt tot de levende God. 'Heer, stuur me alstublieft een tempelkindje. Ze hebben het zo slecht. Ik heb ze gezien, Ik heb ze horen huilen in de nacht, toen ik langs de muur van de tempel liep. Heer, ik heb er van alles aan gedaan om er een te redden, maar het lukte niet. Wilt u er zelf een sturen? Dan gaat ze rustig slapen. Heel vroeg in de morgen wordt er op de deur geklopt. Het is een klein, zacht klopje. Amy doet open en daar staat... Pareloogje, die toch weer weggelopen is uit de tempel. 'Bent u de vrouw die kindertjes vangt?' vraagt ze gespannen. 'Wilt u mij nu alstublieft vangen?' Amy is stomverbaasd. Gauw trekt ze haar mee naar binnen en doet de deur op slot.
'Lieve schat,' zegt ze met haar warme stem, 'Waarom wil je dat ik je vang?' Dan vertelt Pareloogje haar verhaal. Amy krijgt er tranen van in de ogen. Ze zegt: 'Pareloogje, de Heer Jezus heeft jou hierheen gestuurd. Dat is zeker.' Uit een koffer haalt ze een oude, versleten pop. Ze geeft die aan het meisje, dat er dolblij mee is. Pareloogje blijft bij Amy wonen. 'Ik ben zo blij dat u van me houdt!' zegt ze keer op keer. Amy trekt haar op schoot en zegt: 'Er is er een die nog veel meer van je houdt. Het is Jezus. Hij kwam uit de hemel naar de aarde om jou te redden. Ja, ook jou, Pareloogje. Al ben je nog maar een kind. Jezus hield veel van kinderen. Jezus omarmde ze en zegende hen.' Pareloogje is ontroerd. 'Wat jammer dat Jezus er niet meer is,' zegt ze ernstig, 'Ik zou naar Hem toe willen gaan om gezegend te worden.' Amy trekt haar dicht naar zich toe en antwoordt: 'Hij is er wel. Hij leeft en is nu in de hemel om een plaatsje voor ons klaar te maken.' Met stralende oogjes kijkt Pareloogje haar pleegmoeder aan. 'Echt waar?' vraagt ze. 'Echt waar. Vlak voordat Hij naar de hemel ging heeft Hij het nog gezegd: 'Vergeet niet: Ik ben altijd bij jullie tot het einde van de wereld.' Hij is dus ook altijd bij jou als je Zijn kind wilt worden.' Een paar dagen later is er een vreselijk lawaai buiten. Geschreeuw en gevloek. Het zijn de tempelvrouwen. Ze krijsen dat Amy Pareloogje terug moet geven. Dat doet Amy natuurlijk niet. Samen gaan ze op het balkon staan. Pareloogje is niet bang. Ze roept heel dapper: 'Ik ga niet mee. Ik blijf bij de Witte Vrouw.' Dan gebeurt er een wonder. De boze tempelvrouwen gaan vanzelf weg. Amy heeft nog veel meer kinderen gered. Haar gezin telde tenslotte wel 700 mensen. De Heer Jezus zorgde wel dat ze niets te kort kwam. Meer dan duizend kinderen noemden haar Ama, dat betekent moeder. En dat alles, omdat de Heer Jezus zei: 'Ga erop uit, Amy, naar India en maak Pareloogje en anderen tot mijn discipelen.' Amy is gegaan. Zij ging kindertjes vangen.
Jimmy en het enge ding in de kelder
't Is een heerlijke dag. Eigenlijk de eerste zonnige lentedag van het jaar. Alle bomen in de straat hebben piepkleine groene blaadjes. Op het stoepje van zijn flat zit Jimmy, tien jaar, blonde stekeltjes en stralend blauwe ogen. 'Vergeet-me-niet-ogen!' zegt zijn moeder altijd. Met zijn ene hand laat hij een klein tennisballetje op en neer stuiteren. Soms springt het wel erg ver weg en dan moet Jimmy opstaan om het te gaan halen. Jimmy wacht op zijn vriendje Daniël. Zoals elke donderdagmiddag na schooltijd, gaan ze dadelijk samen naar de bieb. Daniël en Jimmy doen heel veel dingen samen. Ze zijn de beste vrienden van de wereld. ‘Jimmy!’ Vanaf het grasveldje aan het eind van hun flat hoort Jimmy zijn broertje Elvis roepen. Zie je wel! Daar komt hij al aanrennen. 'Jimmy, wil jij even een kleed pakken uit de berging? We zijn vader en moedertje aan het spelen. Elsje heeft haar pop gehaald en nou moeten we een kleed hebben. Ja? Vlug, want iedereen zit op mij te wachten.' 'Kan niet!' zegt Jimmy koel. 'Zo meteen komt Daniël.' 'Nou. Hij is er toch nog niet. Toe. Ik zal wel opletten... Oké?' Jimmy kijkt onverschillig en laat zijn balletje doorstuiteren. Maar Elvis geeft het zo gemakkelijk niet op. 'Ach toe nou!' 'Hoepel op!' schreeuwt Jimmy, 'Laat me met rust...' Daar schrikt Elvis wel van. Oeioei! Wat wordt Jimmy nou ineens vreemd boos. Zo erg is het toch niet om even... Jimmy ziet zijn broertje van schrik een paar stappen achteruit doen. 'Hier dan...' zegt hij iets toegeeflijker, 'de sleutel. Ga zelf het kleed maar pakken.' 'Maar... dat kan ik toch niet!' huilt Elvis machteloos. Waarom heeft Jimmy de laatste tijd toch zo'n hekel aan die berging? Waarom verzint hij telkens weer smoesjes om er maar niet in te hoeven? Het is eigenlijk gekomen sinds mamma's nieuwe vriend bij hen in huis is komen wonen. Toen diens oude spullen in hun berging erbij werden gezet. Een kapotte stofzuiger, een oude grasmaaimachine en nog wat spullen. Sindsdien staat dat nare ding tegen de muur... Ja, dat zat er wel in. Elvis komt onverrichterzake terug. Hij kan niet bij het licht en zonder licht kan hij het kleed niet vinden. Zou Jimmy nou toch zelf naar de berging moeten? Gelukkig komt op dat moment Daniël aanrijden. Hij is wel bereid Elvis even te helpen. Jimmy doet net alsof hij erge haast heeft. 'Schiet op!' roept hij hard, 'Straks is de bieb nog dicht.' 'De bieb?' vraagt Daniël verbaasd. Hij zwijgt als hij het gezicht van zijn vriend ziet. Zo gemaakt onverschillig. Wat is er met Jimmy aan de hand? 'Laat eens zien, wat hebben jullie voor boeken uitgezocht?' zegt de moeder van Daniël als
ze een uurtje later bij hem thuis aan de thee zitten. 'Mmm. Lijkt me mooi, vooral dat boek van jou, Jimmy, Huis op wielen... over een jongen die zijn ouders kwijtraakt en met een woonwagen de wereld intrekt.' Jimmy voelt het bloed uit zijn gezicht trekken. Gaat dat boek daarover? Goeie, wat is hij toch stom... Waarom heeft hij nou niet even op de achterkant gekeken... Om zijn schrik te verbergen neemt hij maar gauw een grote slok thee. Uche - uche - uche! Hij verslikt zich pardoes. De tranen springen in z'n ogen. Ja, Jimmy heeft het erg moeilijk. Niet omdat hij zo moet hoesten, maar omdat hij diep van binnen zo'n groot verdriet heeft, dat hij voor iedereen probeert te verbergen. Niemand weet dat. Op school en zo is hij de vrolijke Jimmy, maar in zijn hart knaagt het verdriet om pappa, die bij mamma is weggegaan... En dat enge ding in de kelder, dat schilderij van die huilende clown... Het raakt zo diep zijn hart. Het is net alsof hij zelf die huilende clown is. Jimmy wil niet huilen. Echt niet. Maar toch! Nu die nieuwe vriend van mamma gekomen is... Als Jimmy daaraan denkt slaat hij helemaal dicht. Heeft Daniëls moeder soms in de gaten dat er iets niet goed zit? Ze kijkt zo nadenkend. 'Zeg, Jimmy,' zegt ze vriendelijk, 'Heb je zin om morgenmiddag met ons mee te gaan? Er is een leuke kindermiddag in de kerk. Met poppenkast enzo. Ja?' Jimmy haalt zijn schouders op. 'Och, doe maar!' zegt hij. En die kindermiddag wordt het piepkleine begin van een ander leven voor Jimmy. Het is er chaotisch gezellig. Wel honderd kinderen krioelen door elkaar. Er is zelfs een buikspreekpop met vuurrood haar. Maar het fijnste zijn de liedjes en het verhaal, dat wordt uitgespeeld. Het gaat over een verloren zoon, die weer terugkomt bij zijn vader. Jimmy krijgt tranen in zijn ogen als de oude vader zijn kind weer in de armen sluit. 'Zoveel houdt God van ons,' zegt de juf die vertelt. 'Hij verlangt er echt naar om dicht bij jou te zijn en te blijven.' Na afloop zegt de moeder van Daniël: 'Jimmy, je mag van ons wel vaker mee naar de kerk, hoor!' En daar is Jimmy blij om. Het is een paar weken later. Jimmy staat voor het raam naar buiten te kijken. De roze blaadjes van de Japanse Kers dwarrelen als sneeuw naar beneden. Ze dwarrelen boven op het groot vuil, dat voor Jimmy's deur staat te wachten om opgehaald te worden door de vuilniswagen. Ja, mamma heeft de berging opgeruimd. Dingen die weggegooid konden worden heeft ze bij de stoeprand gezet. Tussen al die oude troep staat ook... het schilderij van de huilende clown, waar Jimmy zo bang voor was. Jimmy glimlacht. 't Is eigenlijk maar een goedkoop sentimenteel schilderij. Het kan hem niet meer aan het huilen brengen, want hij heeft al uitgehuild. Diep verborgen onder de dekens heeft hij al zijn verdriet aan Jezus verteld... En dat is genoeg.
De notenboomgaard
Dit verhaal gaat over de familie Johnson uit Engeland, vader, moeder en twee jongens. Tijdens een vakantie in Frankrijk hadden ze zo genoten van de natuur in een bepaald gebied, dat ze het verlangen kregen er te gaan wonen. En wat ontdekten ze? Er stond een aardige boerderij te koop met een heel groot stuk grond erbij. Echt net het paradijs. Aan de rivier, nota bene, zodat de kinderen er konden zwemmen en varen. Er was bij de boerderij ook een grote notenboomgaard. Ook de prijs was redelijk betaalbaar. Maar er was een bezwaar. Waar moesten ze van leven? De kinderen konden gewoon naar school, ze moesten alleen goed Frans leren spreken. Maar wat voor beroep kon de vader uitoefenen? Na enige navraag bleek, dat men best van de opbrengst van de notenboomgaard zou kunnen leven. Niet zo luxe als in Engeland, natuurlijk, maar daar stond weer tegenover dat ze in zo’n prachtig paradijs kwamen te wonen. Ze besloten de stap te wagen. De eerste tijd verdienden ze natuurlijk geen cent, daar hadden ze op gerekend. Al hun spaargeld ging op aan het levensonderhoud. Vader en moeder werkten dag en nacht in de boomgaard. De bomen snoeien, onkruid wieden, een schuur bouwen. Er was zoveel werk te doen. Toen de zomer op z’n eind raakte begonnen ze gespannen uit te zien naar de dag dat ze noten zouden kunnen oogsten. Ongeveer een maand voordat de noten rijp waren begonnen er al tamelijk wat van de bomen te vallen. Wat vreemd! Ze raapten ze op en onderzochten ze. O wee!! In elk zo’n gevallen noot zat… een kleine witte worm van twee centimeter. Wat vreselijk, de hele boomgaard bleek aangetast door een vraatzuchtige notenworm. Wat moest de familie doen? Ze gingen raad vragen bij andere boeren in de buurt en die adviseerden hen om Christian in te schakelen, een jongeman uit een volgend dorp. Die wist hoe hij de wormen moest bestrijden. Het kostte niets, de man deed het vrijwillig, hoewel het een gevaarlijk werkje was. Zo gezegd zo gedaan. Die wormenverdelger, Christian, bleek een heel aardige jongeman te zijn, die met insecticide en water alle bomen ging besproeien. Hij vond het gewoon een vriendendienst. Zoals je weet is insecticide giftig en dus was die klus niet ongevaarlijk. De boomgaard was erg groot, de bomen hoog en hij werkte en werkte totdat het allemaal klaar was. Niemand kon hem helpen. Hij moest het helemaal alleen doen met de tractor. Nu moet je weten, dat die mooie notenboomgaard in een heuvelachtig gebied lag en helemaal achterin was een gedeelte erg steil. Juist toen Christian de laatste boom had besproeid en wilde keren om naar de boerderij terug te rijden, kiepte de tractor om en Christian kwam eronder. Hij kon nog wel om hulp roepen, maar niemand hoorde hem. O, wat deden zijn benen zeer, zijn hoofd en zijn rug! Van de pijn viel hij flauw! Na een tijdje gingen de boer en de boerin eens kijken waar Christian eigenlijk bleef. Wat schrokken ze toen ze zagen wat er was gebeurd. De boer rende gauw naar huis terug om een takelwagen en een ambulance te bellen.
’s Avonds zat de hele familie om de eettafel. ‘Pappa, wat is er nou precies gebeurd,’ vroegen de kinderen. Vader vertelde van die lieve Christian, die hun boomgaard had willen redden. ‘Hij ligt in het ziekenhuis, kinderen. Laten we voor hem bidden, dat hij niet sterft. ‘ Moeder, die de wonden had gezien, zag erg bleek. Ze vreesde het ergste. Och, hadden ze die jongen nou maar niet te hulp geroepen! Maar ja, die notenworm moest bestreden worden. Die nare beesten. Moest daar nou iemand voor sterven? Wat een verdrietig einde van de dag. Iedereen was er stil van. Vader belde regelmatig naar het ziekenhuis om te vragen hoe het met Christian ging… En waren de nog niet gevallen noten wel door dit besproeien gered? Nee, want de worm was gewoon door blijven eten. Een maand later, toen ze alle noten geoogst hadden en in de notenfabriek gebracht, bleek, dat ze maar 600 euro ervoor kregen. Veel te weinig om van te leven. De maanden gingen voorbij. Ze hoorden dat Christian was overgebracht naar een ziekenhuis in de stad om te revalideren. Hij leefde dus nog. Zo af en toe stuurden ze hem een kaart. Het leven op de boerderij ging door. De kinderen gingen naar school. Moeder ging groenten en aardappelen verbouwen in de tuin. Ze kocht een paar kippen, zodat er elke dag een eitje op tafel kwam. En vader? Hij vertrok weer naar Engeland om in de computerbusiness te gaan werken om geld te verdienen voor hun gezin. Alleen in de vakanties kwam hij naar huis. Jammer van hun mooie droom. Maar na elke winter komt er toch weer een lente. De notenbomen gingen uitlopen, er zat veel bloesem in. Het werd een hete zomer en dan kwam de herfst. ‘Zouden er weer wormen in de noten zitten?’ vroegen de Johnsons zich af. Ze dachten terug aan het jaar ervoor, aan Christian, die zo ernstig gewond was geraakt. Leefde hij nog of was hij dood? Ze hadden al een tijd niks meer van hem gehoord. Toen vader met verlof thuis kwam was zijn eerste gang naar de boomgaard. Hij plukte een paar noten af en… keek en keek… Het zag er goed uit. Geen worm te zien. ‘Moeder, ‘ riep hij, ‘volgens mij is de boomgaard gered!’ ‘’Niet te vroeg juichen, man’ zei moeder. ‘Laten we eerst maar eens afwachten tot de fabriek ons uitsluitsel geeft.’ Met de tractor haalden ze van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat de oogst binnen. En wat bleek? De noten waren goed! Ze kregen van de notenfabriek veel geld, genoeg om een jaar van te leven. Wat een feest! En wie zat er bij thuiskomst op hen te wachten? Christian. Hij was weer helemaal opgeknapt. De kinderen vielen hem om z’n nek en moeder bakte meteen een appeltaartje voor hem. ‘Christian, Christian,’ klonk het maar steeds. ‘Hoe gaat het met je’ Vader ging met hem de boomgaard bekijken en vertelde over de goede oogst. ‘Dat we hier mogen blijven wonen, jongen,’ zei hij ontroerd, dat hebben we aan jou te danken. Nu hoef ik ook niet meer naar Engeland terug. Ik kan hier blijven. Hier is leven en
overvloed!’ ‘Nou heb ik ook nog een geweldig nieuwtje,’ zei moeder toen ze even later de woonkamer weer binnenstapten, ‘kinderen, kom er eens bij. Ik moet wat vertellen. Zonet belde de burgemeester, dat we toestemming hebben om bij de rivier een camping te beginnen, zodat ook anderen van dit paradijs kunnen genieten. En er komt een prachtig zwembad. Hoe vinden jullie dat?’ Vader had tranen in zijn ogen. ‘Ik vind, dat Chris dan maar bij ons moet komen wonen, om ons bij alles te helpen’ zei hij. ‘Wil je dat?’ ‘Jaja! Christian, Christian,’ riepen de kinderen en sprongen allebei tegelijk op zijn nek. ‘Voorzichtig, kinderen!’ waarschuwde moeder. Maar Christian lachte: ‘Laat ze maar, mevrouw Johnson, ik ben sterker dan ooit!’ Wat was de familie Johnson blij. Met de hulp van God gingen ze een schitterende toekomst tegemoet.
Twee zussen
'Ik haat haar, ik haat haar echt...!' Op het stoepje van haar huis in de rijtjesstraat zit Lois van elf met haar handen onder haar hoofd boos te kijken. Het is een mooie dag, echt zo'n dag om te gaan zwemmen, maar Lois' moeder heeft geen geld voor zwembaden. Ze staat hele dagen in een kapperszaak om wat geld te verdienen voor zichzelf, Lois en haar twee zussen. Lois, de middelste van het stel, is er wel aan gewend dat ze op moet passen, stofzuigen, afwassen, boodschappen doen. Haar twee jaar oudere zus Nadia heeft altijd wel een excuus om iets niet te doen. Ze moet huiswerk maken of iets dergelijks, maar ondertussen staat ze op de hoek van de straat met jongens te geinen. O, Lois haat haar.
Kijk, dat ze haar alleen voor 't werk laat opdraaien, dat is nog wel te verteren, maar die egoïstische vernederende houding van Nadia, die is echt onuitstaanbaar. Het lijkt wel of ze haar minacht, alsof Lois haar privé-slavin is. 'Hé, Lois, schenk eens wat sinas in...' roept ze rustig, als ze met haar benen op tafel in een boek zit te lezen. 'Ik ben zo moe van het gymmen!' Of 's avonds... Ja, dat is helemaal het einde. Natuurlijk mag Nadia een half uur later naar bed dan Lois. Maar als Lois al lekker ligt te pitten, komt Nadia met veel lawaai hun gezamenlijke slaapkamertje in, trekt het dekbed weg en beveelt: 'Kom op! Wakker worden. Je moet me nog een verhaal vertellen.' Eigenlijk is ze gek dat ze het doet! Ja. gek is ze. Lois kijkt naar het hoekje waar Lois staat en dan naar een paar schreeuwerige mussen op de straat. Een grote babymus met wijdopengesperde bek krijst om eten, en een kleinere... dat is zeker de moeder, stopt steeds iets in die wijdopen bek. Nou, het wordt tijd dat die babymus eens op eigen benen gaat staan.
'Hé, Lois! Wat zit je hier zo alleen?' roept plotseling een jonge vrouw die langskomt. Ze heeft een baby in de buggy en een kleine hond aan de lijn. 'Ik kom even bij je zitten, mag dat?' Lois schuift een stukje opzij. Wat leuk, de juf van de bijbelclub. Ze vergeet meteen haar boze bui. 'Waar zijn je zussen. En waarom lig je niet in het zwembad zoals iedereen?' vraagt juf Helène belangstellend. 'Cora is naar haar vriendinnetje en Nadia staat daar op de hoek.' antwoordt Lois vriendelijk. De vraag over het zwembad laat ze maar voor wat die is. Iedereen hoeft niet te weten dat bij hen het geld niet aan een boompje groeit. Juf kijkt haar onderzoekend aan. 'Is er iets, liefje. Je zat hier zo..., zo bozig eigenlijk toen ik aankwam. Kan ik iets voor je doen?' Pips, het kleine hondje komt aan Lois' handen likken. Ze aait hem gedachteloos. Juf heeft ook altijd alles door. Dat komt zeker omdat ze zo dicht bij de Heer Jezus leeft. Lois besluit er nou eens niet omheen te draaien, maar haar alles te vertellen.
'Haat is een plant die giftige vruchten geeft.' besluit de juf als ze alles van Lois heeft gehoord. 'Bid er maar voor. Jezus kan haat in liefde veranderen. Probeer ook eens iets samen te doen. Een spelletje of zo?' 'Houdt ze niet van.' zegt Lois moedeloos. Ze voelt zich verongelijkt. Het komt er toch weer op neer, dat zij moet veranderen, terwijl Nadia overheerst. Het is niet eerlijk. De baby in de buggy heeft haar speen uitgespuugd. Ze begint zich te vervelen. Juf maakt aanstalten op op te staan. Ineens schiet haar wat te binnen. 'Zeg, Lois, we hebben over een paar maanden een groot muziekfestijn in de kerk. Er zijn prachtige prijzen uitgeloofd voor het beste samenspel. Er komt een echte jury van deskundigen. Zouden jullie daar niet aan mee kunnen doen?' Er glimt een sprankeltje hoop in Lois ogen. Muziek? Daar zijn ze thuis allemaal dol op. 'Ik zal erover denken, juf.' zegt ze dan.
'Bedankt voor het gesprekje!'
Die avond vertelt Lois haar zus een spannend eigenverzonnen verhaal. Het gaat over twee zussen die door dik en dun voor elkaar opkomen. Ze fantaseert er lekker op los tot ze tot de ontdekking komt dat Nadia in slaap is gevallen. 'Wat jij! In slaap vallen?' zegt ze olijk. 'Niks ervan. Je moet het hele verhaal horen.' Ze schudt Nadia wakker. 'Hé, Nadia, je hebt het eind van het verhaal niet gehoord. Het gaat over ons, begrijp je? Ik moet je nog iets vertellen.' Nadia draait zich onwillig om. 'Ik wil slapen,... ga weg, Lois.' 'Nee,' zegt Lois. 'Ik heb nog groot nieuws. Jij en ik gaan samen een muziekstuk instuderen voor het festival in de kerk. En we moeten winnen, hoor je? Er zijn grote prijzen aan verbonden.'
Het worden inspannende weken. Elke dag oefenen ze samen een uur lang, Nadia op de piano en Lois op de dwarsfluit. De muzikaliteit hebben ze van God als talent meegekregen bij de geboorte. De pianoleraar van Nadia geeft hen goede aanwijzingen. En beetje bij beetje groeien de zusjes naar elkaar toe. Als de grote dag van het muziekfestival aanbreekt hebben ze eigenlijk al gewonnen. De grote lichten in de zaal floepen weer aan nadat de zussen als laatsten gespeeld hebben. Ze krijgen een geweldig applaus. Lois voelt de hand van Nadia in de hare als ze samen buigen. Een golf van blijdschap slaat door haar heen. En dat is niet alleen van het succes. Haar ogen zoeken juf Helène die op de voorste rij staat te lachen. 'Danku, Jezus,' denkt Lois, 'dankuwel voor mijn lieve juf, maar vooral voor mijn zus Nadia. Ik hou van haar.' Als in een droom hoort ze de presentator zeggen: 'De jury is eendrachtig van mening dat deze twee prachtige zusjes de eerste prijs hebben verdiend!'
En daar is iedereen het mee eens.
Messen of Jezus
(Echt gebeurd)
Rennen, rennen, vlugger! Op een donkere avond voor kerst rent een bruine jongen van een jaar of dertien over het achterpaadje tussen de huizen van een grote stad. Doodsangst staat op zijn gezicht te lezen, zijn hart bonst in zijn lichaam... Nog een paar stappen en dan snel naar binnen en de deur op slot! Hijgend overlegt hij met zichzelf. Als ze hem achterna komen? Wat dan? Hij móet moeder bellen... op haar werk. Zenuwachtig tasten zijn vingers naar de bekende cijfers. Pech, zeg! Moeder is al weg. De ouders van één van z'n vriendjes dan maar? Of zijn oom... In een paar minuten belt hij wie hij maar bellen kan. Wie is die bruine jongen en waarom wordt hij bedreigd? Al een hele tijd is Carlo op het verkeerde pad. Hoe het gekomen is, weet hij niet, maar het heeft beslist te maken met angst. Sinds zijn jongere broer naar een naschoolse opvang gaat, heeft Carlo thuis het rijk alleen. Niemand die hem meer op de vingers kijkt of alles aan moeder verklikt. Hij besteedt minder aandacht aan zijn huiswerk en meer aan agressieve films. En daardoor kwam die onrust... Hoewel zijn moeder niet wil dat hij kinderen binnen laat als zij er niet is, zit de kamer regelmatig vol met jongens en meisjes van twijfelachtige reputatie. 'Wat gebeurt daar toch allemaal?' vragen de buren zich wel eens af. Het begon op een zaterdagavond in november toen Carlo na een bezoek aan zijn neven door het donker naar huis moest. De grote stad is altijd al gevaarlijk, maar 's avonds na tienen helemaal. Carlo krijgt, zonder dat zijn tante het weet, van één van zijn neven een groot zakmes mee. Tijdens de rit naar huis houdt hij steeds zijn hand op het mes en fantaseert over de momenten dat hij het zou moeten gebruiken. Zorgvuldig houdt hij z'n medereizigers in de gaten. Is er niemand die hem volgt?... Sindsdien is Carlo gek op messen. Hij koopt steeds nieuwe van zijn zakgeld. Als hij ze aan zijn vrienden toont, stijgt hij in hun bewondering. 'Kun je er voor ons ook niet één kopen?' bedelen ze. Zo begint Carlo zijn handeltje. In een oude handdoek onder in zijn kast, bewaart hij tien messen, het zakmes, een ploertendooier en een buks. Van alle kanten komen er nu, met een zekere regelmaat, jongens bij hem aanbellen om een deal te sluiten. 't Is onbegrijpelijk dat z'n moeder niets merkt. Op een dag in december vraagt één van zijn zogenaamde vrienden: 'Zeg, Carlo, zie jij Henry nog wel eens?' Ja, Carlo zoekt hem regelmatig op. Henry is een kaalgeschoren junk van een jaar of twintig. Hij heeft altijd wel wat bijzondere dingen te koop. 'Zeg hem dan: 'Henry, kom woensdag om twee uur in het park bij de zandbak.' Afgesproken?' En dit onschuldig lijkende boodschapje wordt Carlo noodlottig. Henry werd namelijk finaal afgetuigd door een dealer, vanwege één of ander vies zaakje. En dus beschouwt hij Carlo als een verrader. Zo kwam het dat Carlo voor zijn leven moest lopen. 'Wat is er nou toch aan de hand?' denkt Carlo's moeder als ze de straat in komt rijden. De
auto van haar broer voor de deur? En zoveel mensen binnen? Zelfs de drie honden van Carlo's vriendje lopen te rennen door het huis. Carlo zelf zit te bibberen op de bank. Met horten en stoten wordt ze op de hoogte gesteld van de dingen die gebeurd zijn. Wat een schrik. Maar die schrik wordt nog erger als Carlo later, onder vier ogen, nog eens nader aan de tand wordt gevoeld. Het is avond. Een bescheiden belletje doet Carlo's moeder opschrikken. Het is gelukkig alleen maar Belle, de buurvrouw. Belle heeft begrepen dat er problemen zijn en nu komt ze een kerststukje brengen. Wat is Carlo's moeder blij, dat ze even haar hart kan luchten. 'Wat heb ik toch verkeerd gegaan?' vraagt ze aan Belle. 'Ik weet het niet meer!' Gelukkig kan Belle goed luisteren. En ze kent de Heer Jezus. Hij is de enige weg naar herstel. Die kerst gaat Carlo met z'n moeder en broertje voor het eerst naar de kerk, uitgenodigd door Belle. Ze voelen er zich op een vreemde manier toch thuis. O nee, de problemen zijn niet meteen opgelost. Er moet nog veel gepraat worden en veel geregeld. Carlo zelf moet ervoor kiezen om een andere weg te gaan. Maar met Jezus komen ze er zeker uit. Dat staat zo vast als een huis.
De bazaar
(Korte voorgeschiedenis: Sinds Michaels oma dood is, is moeder erg depressief. Ze ligt vaak op bed, zogenaamd met hoofdpijn en slikt veel pillen. Financieel hebben ze het ook al niet te best. Michael wordt eigenlijk wat verwaarloosd. Als het hemelvaartsdag wordt hoopt hij tevergeefs op een uitstapje.)
'Hier heb je tien gulden,' zegt moeder met een zucht. 'Ga maar lekker de stad in. Ik ben veel te moe om ergens naar toe te gaan. Ik duik zo m'n bed weer in.' Elfjarige Michael probeert zijn teleurstelling te verbergen. Daar gaat zijn leuke dag. Hij had nog zo gehoopt samen naar de dierentuin te gaan net als vorig jaar, vooral nu hij had gelezen dat er een vleermuizengrot bijgebouwd was. Maar met tien gulden kan hij het wel vergeten. Daar had je niet eens een entreekaartje voor. Michael kijkt eens naar het weer. Gelukkig schijnt de zon...
Met een groot spandoek staat het aangekondigd: GRANDE FIESTA! Er is bazaar in de kerk, een feest in Zuid-Amerikaanse stijl. Niet alleen om de kerkmensen een leuke dag te bezorgen, maar vooral om geld bijeen te krijgen voor de restauratie. Overal zijn stalletjes opgezet waar je wat kunt kopen of een spel doen. Het ruikt er naar patat en gebakken kip. Er lopen lui rond met poncho's en grote hoeden, tokkelend op hun guitaren. Echt geinig. Bij het toegangshek, waar kaartjes worden verkocht, staat een jongen met stekeltjeshaar en een staartje. Het is Michael. Hij wordt aangetrokken door het rad van avontuur en de gezellige sfeer. 'Hoeveel zou het kosten om naar binnen te gaan?' denkt hij. 'Wie weet kan ik hier wel een leuke dag doorbrengen.' Het valt mee. Eén vijftig en daar krijg je ook nog limonade voor en een koek. 'Wil je?' 'Oké.' besluit Michael en stapt naar binnen.
Die dag, daar op de bazaar zal Michael niet gauw vergeten. Hij geniet met volle teugen. De mensen zijn vriendelijk en de prijzen laag. Hij staat lang te kijken bij de verkiezing van de sterkste man of vrouw. Dat is echt lachen geblazen. Sommigen kunnen nog geen spijker in een pakje boter slaan. Op de tweedehandsmarkt scharrelt hij voor een paar gulden wat leuke dingen bij elkaar voor z'n moeder. Een glazen pauwtje om op de kast te zetten en een broodplank met op de rand 'Geef ons heden ons dagelijks brood.' Dat spreekt hem wel aan. 'Kèn jij het Onze Vader?' vraagt de vrouw die afrekent. 'Wat bedoelt u?' antwoordt Michael. 'Het Onze Vader, het gebed dat de Heer Jezus ons leerde.' De vrouw merkt dat Michael haar niet begrijpt, dus legt ze de woorden op de broodplank uit. Michael voelt zich wat in verlegenheid gebracht, maar het is toch wel interessant om te weten waar die spreuk vandaan komt. Hij mag z'n spullen zolang bij de vrouw laten staan en loopt weer verder zijn neus achterna.
'Hé, wil jij voor twee kwartjes naar het poppentheater?' vraagt een enthousiaste jongeman aan Michael. 'Nee, veel te kinderachtig.' lacht Michael. 'Dankje.' De jongeman houdt aan. 'Welnee, man. 't Is hartstikke lachen! Er is ook een clown die kan goochelen. Echt te gek, joh!' Nou, vooruit dan maar. Michael heeft toch niks beters te doen. Hij komt te zitten naast een vader en twee jongens van een jaar of acht, die aan een suikerspin zitten te happen. De lichten gaan uit. Nou, net wat hij dacht. Sommige dingen zijn echt wel kinderachtig, maar één ding is echt gaaf en dat is de clown, die goochelt. Hij laat een rood papieren hartje zien en vertelt dat soms een mensenhart verdriet heeft en als het ware verscheurd wordt. Met grote handbewegingen scheurt hij het hart door. De snippers vouwt hij in elkaar terwijl hij doorvertelt. 'Je gaat in de put zitten, helemaal stuk. Je wilt met niemand meer te maken hebben en je sluit je af. Maar... (Het gezicht van de clown begint te stralen)... als je naar Jezus gaat, de zoon van God, dan... maakt Hij je weer heel!' Hoe de clown het doet begrijpt Michael niet, maar plotseling is het rode papieren hart weer heel. De mensen juichen en applaudisseren. Diep in gedachten sjokt Michael weer naar buiten. Het lijkt wel of die man de situatie bij hem thuis beschreef. Zou mamma's hart ook verscheurd zijn? En zou die Jezus, waar de clown het over had, ook haar weer
kunnen genezen? Misschien helpt het als hij het Onze Vader opzegt. Michael besluit om het aan de vrouw van de tweedehandsmarkt te gaan vragen. Maar als hij daar aankomt is ze weg.
'Smaakt het?' vraagt Leo, een man met rood haar aan Michael als hij op het grasveld z'n patatje zit op te peuzelen. 'Mm. Ook eentje?' Vrijgevig houdt Michael zijn zakje voor Leo's neus, die er graag gebruik van maakt. Even is het stil tussen hen, dan vraagt Leo: 'Zag ik jou niet bij het poppentheater? Kan dat?' Snel vliegen Michaels ogen over het gezicht van Leo. Raadt die man zijn gedachten? Weet hij waarover hij zit te piekeren? 'Eh...' aarzelt hij. 'Ja, dat kan wel.' Snel stopt hij een paar patatjes in zijn mond, zodat hij niet hoeft te praten. Leo vangt een bal die per ongeluk hun richting uitkomt en gooit hem met een grote boog terug. Michael kijkt hem van opzij aan. 't Is een leuke vent, die rooie Leo. Hij besluit hem in vertrouwen te nemen. 'Zou het waar zijn wat die clown zei van dat verscheurde hart?' vraagt hij onzeker. Leo lacht. 'Tuurlijk. Het is een truc, maar wat ik wilde zeggen is echt.' 'Ik?' 'Ja, wist je niet dat IK die clown was?' Nee, dat wist Michael natuurlijk niet. Leo ziet er nu heel anders uit. Maar, als dat zo is, dan kan hij hem ook wel alles vertellen. Van de eenzaamheid en het verdriet van moeder... En Leo heeft goed nieuws. Er is inderdaad een heiland, die gebroken harten kan genezen. Even later buigen ze samen hun hoofden voor gebed.
Wat een fijn einde van zo'n somber begonnen dag. Als Michael thuis komt van de bazaar, geeft hij moeder niet alleen het pauwtje en de broodplank, maar ook een Bijbel vol beloftes.
Er is voor iedereen betaald! Dit verhaal speelde zich af op een Middelbare School in Amerika, waar godsdienstles een onderdeel vormt van de opleiding. Een tijdje geleden was er een godsdienstleraar die broeder Antionio werd genoemd, een fijn mens met een groot hart voor jongelui die het moeilijk hadden.De deur van zijn klas stond altijd open voor studenten die bij een andere les eruit gegooid waren. Het enige dat hij van ze verlangde was, dat ze zich aan de regels hielden. Op een dag was Steve, een tweedejaars, er bij zijn eigen leraar uitgezet. Omdat geen enkele andere leraar hem wilde hebben, ging hij maar bij broeder Antionio in de les zitten. Een van de regels waar hij zich aan moest houden, was dat hij niet te laat mocht komen, dus kwam hij steeds net op het nippertje binnen. Zodra de bel ging ging hij er ook weer als een haas vandoor. Op een dag vroeg broeder Antonio Steve om na te blijven, zodat hij even met hem kon babbelen. ''Zeg Steve, ik heb je nu een tijdje geobserveerd, maar... je vindt je nogal stoer, hè?' Steve wendde zijn blik af en antwoordde onverschillig: 'Nou en?' 'Waar ben je eigenlijk goed in? Hou je van sport bijvoorbeeld?' Steve keek snel even op en sloeg zijn ogen weer neer. ''Ik zit op bodybuilding, en ik train elke avond.' zei Steve, terwijl hij zijn schouders rechtte en zijn benen wat wijder uiteen plantte. ''Toe maar.' 'Elke avond doe ik tweehonderd push ups...' 'Mmm, niet gek...' Antonio kreeg een idee, 'Zou je er ook 300 van kunnen maken?' Dat was wel erg veel meer, maar Steve wou zich niet laten kennen en antwoordde cool, dat het hem waarschijnlijk wel zou lukken. ''In series van tien, bedoel ik. Je kunt telkens weer even uitrusten.' Nou dan moest het helemaal lukken, meende Steve. Antonio zei dat Steve dat dan vrijdagmiddag voor de klas moest tonen en Steve ging akkoord. De vrijdag brak aan en Steve was ruim voor tijd in de klas aanwezig. Dit keer ging hij zelfs vooraan zitten in plaats van op de achterste bank zoals anders. Toen de les begon haalde Broeder Antonio een grote doos donuts te voorschijn en niet van die goedkope uitgedroogde dingen, nee extra lekkere, met glazuur er op. Iedereen keek vol verwachting toe, het was vrijdag het laatste uurtje van de week. Misschien kregen ze zelfs wel een vroegertje. Antonio ging naar het eerste meisje op de eerste bank van de eerste rij en vroeg: 'Cynthia, wil jij een donut?' Cynthia antwoordde: 'Graag.' Toen richtte hij zich tot Steve en vroeg: 'Steve, zou jij tien push ups willen doen, zodat Cynthia haar donut kan krijgen?´ ´Oké.´riep Steve. Hij deed tien vlugge push ups, een makkie en ging weer zitten. Cynthia kreeg de donut en Antonio vroeg aan de volgende leerling: 'Joe, wil jij een donut?'
Zo ging het de rij langs. Voor iedere donut deed Steve tien push ups. Tot hij bij Scott kwam. Scott was captain van het footballteam en center van het basketbal team. Hij was erg popie en altijd zwermden er meiden om hem heen. Toen hem gevraagd werd of hij een donut wou antwoordde hij: 'Luister goed, man, ik kan mijn eigen push ups wel doen, daar heb ik Steve niet voor nodig.' Antonio zei: 'Scott, het is mijn klas en mijn donuts. Ik bepaal wat de prijs is en Steve doet voor elke donut tien push ups.' 'Dan hoef ik er geen een,'' antwoordde Scott minachtend. De leraar richtte zich kalm tot Steve en vroeg: 'Steve, wil je tien push ups doen, zodat Scott een donut kan krijgen die hij niet wil?' Steve, die inmiddels al wat vermoeid begon te raken deed ook voor Scott tien push ups. Scott schreeuwde: 'He, hallo! Ik wilde geen donut, dat zei ik toch!' 'Hoor es,' was het antwoord van Antonio, ''Je hoeft hem niet te nemen, laat maar liggen. Er is in ieder geval voor betaald.' Steve raakte langzamerhand behoorlijk vermoeid. Tussen de push ups bleef hij nu op de grond liggen, dat spaarde hem krachten. Je kon zweetdruppels op zijn gezicht zien. De derde rij was nu aan de beurt. Er waren er steeds meer die nee zeiden en al die niet geaccepteerde donuts stapelden zich op. Steve moest nu echt veel moeite doen om zich op te drukken. Hij zag helemaal rood in zijn gezicht. Robert werd aangesteld om erop toe te zien, dat Steve zijn push ups goed afmaakte. De vierde rij was aan de beurt. Broeder Antonio telde vlug de koppen. Het werd een beetje rommelig in de klas, want er waren wat lui bijgekomen uit andere klassen, die bij het raam bleven staan. Snel berekende hij dat het totaal van de push ups die gedaan moesten worden was opgelopen tot 340. Zou Steve het redden? Zo langzamerhand kreeg iedereen vreselijk medelijden met Steve, die aan het eind van zijn krachten was. Even dreigde het mis te gaan toen er nog een jongen de klas binnen stapte. Iedereen schreeuwde: 'Buiten blijven, idioot!' Maar Steve steunde: 'Nee, laat ... maar!!' De klas werd doodstil. Zelfs voor deze jongen werd er een donut betaald, heel langzaam en met de uiterste inspanning. De klas dacht dat Steve er wel dood bij kon neervallen. Zijn armen trilden en het zweet stroomde van zijn gezicht. Eindelijk was het laatste meisje aan de beurt. 'Susan, wil jij een donut? vroeg de leraar. Susan schudde traag van nee. 'Steve, wil je nog tien keer opdrukken zodat Susan de donut kan krijgen die ze niet wil?' Een groot protest rees op uit de klas. Kon niemand Steve helpen? Nee, hij moest het helemaal alleen doen. De klas telde mee. Acht, negen.... tien! Hoera!! het was gelukt! Steve bleef liggen, niet in staat zich nog te bewegen. Toen het gejuich verstomde, hief broeder Antonio zijn hand omhoog. 'Voordat jullie weggaan nog even dit:' zei hij. 'Ik heb jullie vaak verteld van Jezus en het deed jullie niks. Maar nu begrijp je zeker wel wat Hij heeft gedaan voor de wereld. Voor iedereen heeft Hij de hemel verdiend door te lijden aan het kruis. Voor wie wil en voor wie niet wil. Hij volbracht het.' Wees niet zo hoogmoedig om te denken dat je Hem niet nodig hebt. Als je er nog met me over wilt doorpraten, dan blijf je maar na.'
Er bleef die middag één jongen zitten om met Broeder Antonio te praten en zijn naam was... Steve.
Jeffrey's probleem. We zullen het maar gelijk vertellen: Jeffrey stottert. Dat is niks erg, alleen lastig. Hij heeft vooral moeite met woorden die met een k beginnen. Maar Jeffrey, die al acht jaar is, blonde haren en grappig lachende ogen heeft, is slim. Hij zegt gewoon een ander woord. Daar wordt soms hartelijk om gelachen, dat begrijp je. Dan haalt hij maar eens zijn schouders op en zegt laconiek: "Laat gaan, eet een banaan." Nu is Jeffrey verhuisd van Krommenie naar de grote stad Rotterdam. En ja, dan moet hij natuurlijk wel van school veranderen. Had moeder er nou maar erg in gehad om tegen de nieuwe meester te zeggen, dat Jeffrey stottert, dan was al die narigheid niet gebeurd. Het begint al meteen als de directeur hem in zijn nieuwe klas komt brengen. De meester vraagt: "Waar kom je vandaan, Jeffrey?" Jeffrey krijgt het benauwd. "Uit KKK... Alkmaar, meneer," zegt hij dan maar. De directeur kijkt vreemd op. "Je komt toch uit Krommenie?" vraagt hij verwonderd. Jeffrey knikt, blij dat een ander die moeilijke naam uitspreekt. En dan later op de ochtend, als hij een beurt krijgt bij de leesles. Telkens als er een woord met een k vooraan staat verzint hij een ander woord. Natuurlijk moet de klas hard lachen als Jeffrey leest: "De kk... vlinder sprong in de sloot." en "Het kkk... paard in de wei loeide hard." De meester denkt dat Jeffrey de feestneus uit wil hangen en geeft hem keer op keer een standje. Daardoor gaan de andere kinderen hem plagen. Op het speelplein roepen ze: "Hé, Kkkk... Kruiffie, pak die bal eens aan." Voetballen kan Jeffrey als de beste en hij geeft die leren knetter dan ook een loeierd! O wee! De bal komt in de emmer van de glazenwasser terecht, die net de ramen van de school aan het wassen is. Het water spat alle kanten uit en Priscilla, het nuffigste kind uit de klas, loopt huilend en snikkend naar de meester. Meester denkt: "Ook dat nog. Die nieuwe jongen is wel een lastpak, zeg!" Die avond heeft Jeffrey gebeden, alles aan de Heer Jezus verteld. Hij heeft gevraagd om een leuke vriend of vriendin. Zou de Heer wel naar zo'n stotterende jongen luisteren? Na een paar dagen ontdekt Jeffrey dat er een meisje in de klas is dat steeds naar hem lacht en tegen hem praat. Ze heet Jaqueline en heeft donkere krullen. Zij heeft het ook niet gemakkelijk in de klas, want ze heeft wratten. Niemand wil haar een hand geven. Ze denken dat het besmettelijk is. Jeffrey vindt haar hartstikke aardig en hij vertelt haar dan ook fluisterend zijn geheim. "Hé, je kriebelt in m'n oor," lacht ze. "Dat kkk ... komt door die kkk. Die kkk... kan ik niet uitspreken." "Moet je gewoon tegen de meester zeggen!" raadt Jaqueline. "Dat durf ik niet, joh! Hij is nog steeds kkk.... boos vanwege die bal." Jaqueline weet ook geen oplossing. Na schooltijd komt ze bij hem thuis kijken. Het is er nog een rommel door de verhuizing. De meeste dingen staan nog in koffers en dozen. In Jeffrey's kamertje is het helemaal een bende. Deze week zal vader gaan behangen, zodat Jeffrey er met z'n verjaardag volgende week, nog leuk bij zit. Hij heeft zelfs een klein teeveetje voor op z'n eigen kamer. Dat staat nu nog in de doos. Nu Jaqueline met hem meegegaan is, is zij echt helemaal een vriendin van Jeffrey geworden.
Het wordt er niet beter op in de klas. Als Jeffrey op een middag naar buiten zit te kijken naar twee vogeltjes die ruzie maken, klinkt de stem van de meester: "Jeffrey, wat doe je?" "Ik zit te kk.... loeren, meester." "Nou is het genoeg." schreeuwt meester boos. "Altijd maar clowntje spelen... Jij moet maar eens een poosje nablijven." "Ik kkk..." begint Jeffrey. Hij wil vertellen dat hij er echt niks aan kan doen, maar als hij het boze gezicht van de meester ziet, zwijgt hij maar. Een kwartier is lang als je alleen met de meester in de klas zit. Zou hij het zeggen, van dat stotteren? Hij durft niet. Thuisgekomen wil hij z'n hart luchten bij moeder, maar die is er niet. Tante Jet wel. "Hallo, Jeffrey," zegt ze, "Ben je daar? Mamma is er niet. Pappa heeft namelijk een slip gemaakt met de auto en nou is hij met een gebroken been naar het ziekenhuis gebracht." Jeffrey schrikt. Maar tante Jet stelt hem gerust. Het is niet ernstig en pappa zal gauw weer thuiskomen, in het gips, dat wel. Bedroefd zoekt Jeffrey zijn kamertje op. Het wordt dit jaar echt een snertverjaardag. Pappa een gebroken been, de meester begrijpt hem niet, de kinderen plagen hem en wie moet er nu zijn kamertje behangen? Met een plof laat hij zich op z'n bed vallen. Er drupt een traan op zijn hand. Hij veegt hem af aan zijn broek. Een uurtje later slentert Jeffrey over straat. Tante Jet, die merkte dat hij maar alleen op z'n kamertje zat, stuurde hem naar buiten om met zijn vriendjes te gaan spelen, maar er is geen vriendje te bekennen. Nu loopt hij maar wat rond met z'n ziel onder de arm. Ergens in een tuin zit een familie te barbecue-en. Erg gezellig, ja. Je ruikt de lucht van verschroeid vlees. Overal is het gezellig. Alleen bij hem thuis niet... Zo slenterend komt Jeffrey langs de achterkant van het verpleegtehuis. De deur naar de keuken staat open. Zal hij er eens een kijkje gaan nemen? Sjonge, wat is het druk in die keuken! Koks met witte mutsen op, scheppen uit heel grote pannen het eten in metalen schalen. Er is ook een juffrouw, die een naamkaartje bij elk pannetje legt, een dekseltje sluit en op een lange lijst kijkt. Jeffrey blijft even staan kijken. Het is een heel bedrijf. "Uit de weg, joh!" snauwt een langslopende kok. "Mag ik alsjeblieft even kkkk...binnen?" stottert Jef. Je kunt maar beter beleefd zijn, dan krijg je nog wel eens wat voor elkaar. "Ja, als je ons maar niet voor de voeten loopt." zegt de kok, die niet zo kwaad is als hij eruit ziet. Jeffrey doet een paar stappen opzij. Kijk daar staat een grote pan met kippenpootjes en bij het fornuis doet een kok met een grote lepel kerriesaus over de rijst. Op de gang staan allemaal karretjes, waarop ze het eten neerzetten. Die gaan dan met de lift naar boven, naar de oude mensen natuurlijk. Jeffrey schuift wat dichter naar de deur... Zie je wel. Er staan een paar dames. Er is er één bij met lang donker haar en leuke vrolijke ogen. Jeffrey probeert haar over te halen om hem mee te nemen. Hij bedelt: "Zuster, mag ik het kkk... wagentje rijden?" Ze lacht om z'n koddige gezicht.
"Dat mag eigenlijk niet," zegt ze. "Als het afdelingshoofd het ziet... Ach, vooruit dan maar. Die is toch even weg. Hier houd het handvat maar beet.." Jeffrey vindt het prachtig. Ze gaan met de lift naar de vijfde verdieping. Rita, zo heet de zuster, rijdt langs elk kamertje. Overal woont iemand. De oude mensen zitten bij de tafeltjes of liggen op bed. "Dit is voor mevrouw Van der Linden," zegt ze. Jeffrey mag het metalen schaaltje en een sappige peer binnenbrengen. "Geen oma zeggen, hoor!" zegt Rita. "Sommige oude mensen willen geen opa of oma genoemd worden. Zeg maar gewoon mevrouw." Het dametje lacht naar Jeffrey. "Wie ben jij?" vraagt ze. "Je lijkt precies op m'n kleinzoon. Die komt wel eens, maar niet zo vaak." Jeffrey vindt dat zielig voor haar. Op een ander kamertje krijgt Jeffrey een kleverig pepermuntje. Die vrouw is ook blij om een jongen te zien. Op kamer veertien ligt er een vrouw in bed, heel bleek met haar mond open en haar ogen dicht. Net wil Jeffrey weer de gang oplopen als er een brommerige oude man aankomt met een stok. "Eten we al weer rijst?" moppert hij, "Jullie weten toch dat ik niet van kip houd. En de wc lekt ook al weer." Zuster Rita is er aan gewend, dat sommige ouderen mopperen. Ze blijft vriendelijk praten en de man schuift zijn kamertje weer in. "Veel mensen zijn eenzaam, Jeffrey," zegt Rita. "Weet je wat? Jij kan oma Pleuntje helpen met eten. Zij kan haar handen niet goed gebruiken." Jeffrey zit bij oma Pleuntje aan tafel. Die mag je wel zo noemen. Dat wil ze zelf graag. Het schaaltje met eten maakt hij open. De damp stijgt omhoog. "Eerst bidden, hè?" vraagt hij. Zo doen ze thuis ook immers. "Ja, eerst bidden," zegt oma Pleuntje. "Je hebt gelijk, kind..." Jeffrey bidt hardop: "Lieve Here Jezus, danku voor dit eten en wilt u oma Pleuntje zegenen, amen." "Nou zal het eten lekker smaken..." lacht oma Pleuntje. Jeffrey neemt steeds een hap, niet te groot, en stopt die in haar mond. "Mmm, heerlijk," zegt ze. "Lieve jongen, lieve jongen." Dan is er ineens die harde stem over de gang. Het is vast het afdelingshoofd. "Zuster Rita, direct op mijn kamertje komen." Even later komt zuster Rita hem halen. "Je moet nu echt weg, Jeffrey, anders komen er moeilijkheden van. Kom oma Pleuntje nog maar eens opzoeken, maar niet onder etenstijd, hoor!" "Graag zuster, maar deze week kkk... kkk... ben ik jarig!" Zuster Rita schiet in de lach. "Nou, dan hoop ik maar dat je een heel fijne verjaardag krijgt, hoor!" Ja, dat hoopt Jeffrey zelf ook, hoewel er maar een kleine kans op is. Gelukkig zit hij niet meer zo in de put als een uurtje geleden. Fluitend gaat hij met de lift naar beneden en dan naar huis. Er hangt een vreemde jas aan de kapstok als Jef thuiskomt. Hoewel... O, wacht eens. Het
is de jas van de meester. Wat zou die komen doen? Zeker over hem klagen! Jeffrey's hart begint wild te bonzen. Dit is echt een ramp. Zou vader trouwens al thuis zijn? En zou hij veel pijn hebben? Dat die nare meester juist nu moet komen! Met vrezen en beven stapt hij de kamer binnen, z'n hoofd gebogen. "Daar heb je de boef." hoort Jef z'n moeder zeggen. Als hij de kamer durft rond te kijken is de eerste die hij ziet vader. Die zit met een gipsbeen op een keukenstoel. Hij ziet wel wit, maar heeft geen pijn, dat kun je zo zien. En naast vader zit... de meester. Maar die is helemaal niet boos. Hij lacht zowaar. Weet je waarom? Moeder heeft alles verteld. Van dat stotteren enzo. "Nou begrijp ik waarom je steeds een ander woord zei, Jef. En weet je wie er morgenmiddag jouw kamertje komt behangen?" Jeffrey zou het niet weten. Hij kijkt z'n moeder vragend aan. "Ik." zegt de meester. "En hoe wil je je behang? Rechtop of op z'n kop." "Rechtop." zucht Jeffrey opgelucht. Hartstikke aardig van de meester, zeg! Er valt een heel pak van z'n hart. Gauw gaat hij een rol behang halen om aan de meester te laten zien. En hij durft nu ook wel te vertellen wat hij heeft beleefd in het verpleegtehuis. "Jeffrey," zegt de meester bij het weggaan, "tot morgenochtend op school. En weet je wat we bij handenarbeid gaan maken? Bloemstukjes, Leuk, hè?" Jeffrey denkt gelijk aan oma Pleuntje. Zouden ze niet... "Mag ik even Jaqueline bellen, mamma?" Even later staat hij met de hoorn aan zijn oor. Hij vertelt zijn vriendin alles. Van zijn vader en dat de meester komt behangen en ook van het verpleegtehuis. "Zullen we op m'n verjaardag na schooltijd met de hele kkk... groep onze bloemstukjes daar gaan brengen?" stelt hij voor. "En na afloop taart en patat eten bij ons thuis, dan kunnen ze allemaal mijn nieuwe behang zien." Jaqueline is meteen enthousiast en tevreden legt Jeffrey de hoorn weer neer. Hij heeft weer plezier in het leven. Het zal hier in Rotterdam ook gaan lukken met hem, want hij heeft vrienden die zijn probleem begrijpen.
De echo Een kleine jongen woonde in een dorpje ergens in de bergen. Omdat hij vreselijk gepest werd op school, trok hij zich vaak terug en zwierf eindeloos door de valleien rond het dorp. Hij had geen vrienden en dat maakte hem erg eenzaam. Het leek wel of de hele wereld tegen hem was. Op een dag was het weer eens raak. Met tranen in zijn ogen vluchtte het ventje meteen uit school naar de vallei. Och, waarom deden ze hem toch zo'n pijn. Hij zou ze wel.... Hij schopte tegen een paar dennenappels aan en zon op wraak. Die jongens uit de klas bezorgden hem nachtmerries, begrepen ze dat dan niet? Moedeloos zette hij zich op een grote steen vlak bij een ravijn. Vooral die Pjotr, haatte hij. Samen met zijn grijnzende vrienden maakte die zijn dagen tot een hel. Zonder er bij na te denken zette de jongen zijn handen aan de mond en schreeuwde zo hard hij kon: 'Ik haat je!!!' Maar wat gebeurde er? Van alle kanten schreeuwden stemmen terug. 'Ik haat je! Ik haat je. Ik haat je!!' Het jongetje schrok zich ondersteboven en spurtte naar huis. 'Wat is er met jou aan de hand?' vroeg moeder toen hij hijgend de keuken binnenstormde. 'Ze haten me! Ze haten me allemaal!' 'Wie bedoel je?' 'Die jongens van school!' 'Hebben ze dat gezegd?' 'Ja, ik was net bij het ravijn. Ik moest huilen, want ze hadden me vanmiddag met z'n allen gepest. Daarom schreeuwde ik heel hard: 'Ik haat je!', maar ze riepen allemaal terug dat ze mij ook haten.' 'Weet je wat', zei zijn moeder,die begreep hoe de vork in de steel zat, 'probeer het nog eens. Dit keer moet je eens iets anders roepen. Weet je wat? Roep maar: 'Ik hou van jou!' Dan moet je eens kijken wat ze zeggen.' Zo gezegd, zo gedaan. De jongen liep terug naar de vallei en schreeuwde: 'Ik hou van jou!!!' Onmiddellijk klonk van alle kanten: 'Ik hou van jou!!!' Tevreden liep hij terug naar huis. Na een paar weken ontmoette hij een andere jongen in de vallei, die ook eenzaam was. Ze werden vrienden. Samen konden ze de vervelende jongens wel aan.
Achmed, de zelfmoordenaar die de waarheid vond
(Een waar gebeurd verhaal, de naam Achmed is echter gefingeerd. Achmed betekent waarheid. Avi Misrachi heeft dit verhaal verteld op zondag 11 maart 2007 in Kom en Zie, Rotterdam)
Toen Achmed’s moeder overleed veranderde zijn leven totaal. Zijn vader was een van de rijkste sheiks in Hebron en het was dus niet moeilijk om een paar andere vrouwen voor haar in de plaats te huwen. Achmed werd niet aardig behandeld door die andere vrouwen en zijn vader zag hij bijna nooit. Zodoende kwam hij na een tijd op straat terecht. Daar ging hij om met een groep jongens die bij de Hamas aangesloten waren.
Waar ze op uit waren was duidelijk. Ze wilden zelfmoordenaars werven voor de jihad. Achmed werd als vriend binnengehaald en al spoedig leerden ze hem de Joden te haten. Geweld was volgens hen de enige oplossing voor een betere wereld. Achmed leerde ook bommen maken. Dat was een riskant werkje. Op een keer ontplofte er één tot zijn grote ontzetting midden in het gezicht van zijn beste vriend.
‘Hier wil ik niet meer aan mee doen!’ besloot Achmed dodelijk beangst en hij liep weg bij de Hamas. Hoewel hij ver weg in Betlehem onderdook hadden zijn vroegere ‘vrienden’ hem al gauw weer gevonden. Ze sloegen hem tot bloedens toe, zodat hij voor dood op straat bleef liggen. Met de ambulance werd hij naar het ziekenhuis gebracht, waar hij drie maanden verpleegd werd. ‘Ik moet hier weg,’ dacht Achmed, ‘maar waar naar toe? Als dit mijn vijanden zijn geworden, dan zijn de Joden mijn vrienden.’ Hij wist via een bepaalde grensovergang Israël binnen te komen en vluchtte naar Haifa. Geen familie, geen huis, geen inkomsten… wat was Achmed er slecht aan toe. Gelukkig is het in Israël het grootste deel van het jaar erg droog en kan men heerlijk op het strand slapen.
Op een mooie avond zag hij jongelui op het strand zitten rondom een kampvuur. Ze zongen liederen en dansten. Het klonk zo mooi, dat de jongen er een kijkje ging nemen. Ze gaven hem wat te eten en te drinken en voordat hij wegging ook nog een bon voor een
gratis kop koffie in een koffiebar, waar een zekere Avi, een voorganger uit Haifa, aanwezig was om met hem te praten. Gratis koffie? Dat leek Achmed wel wat. De volgende dag al ging hij er naar toe. Avi, een vriendelijke nederige man schrok wel even toen Achmed hem zijn verhaal vertelde. Stel je voor. Er zat een Arabische zelfmoordenaar in zijn koffieshop. ‘Heer, help me alstublieft. Wat moet ik zeggen?’ Een snel gebed steeg op naar boven.
In de kerk werd Achmed liefdevol opgevangen. Hij kreeg eten, kleding, vrienden. Hij nam de Heer Jezus aan als zijn redder en werd gedoopt. Eigenlijk had hij weer een familie gekregen, waar hij zo naar had verlangd. Maar na een paar maanden was Achmed verdwenen. Niemand wist wat er met hem gebeurd was. Er werd veel voor hem gebeden, maar alleen God wist waar hij zat. Tot er een brief kwam voor Avi waarin stond: ‘Lieve broeder Avi, kom me alsjeblieft opzoeken. Ik zit in de gevangenis en heb niemand als familie behalve jullie. Breng me schone kleren en toiletspullen alsjeblieft. En doe er alsjeblieft een Arabische bijbel bij! ’ Ja hoor, de Israëlische politie had Achmed opgepakt denkende dat hij een terrorist was.
De gevangenis was helemaal in het noorden van Israël. Maar Avi reisde er toch naar toe. Daar stond hij voor de poort met tientallen moslims, die duidelijk zagen dat hij een jood was. Ze keken dreigend zijn richting uit vol wantrouwen en haat. Avi bad voortdurend om bescherming tot Jezus. Plotseling werd hij opgemerkt door een politieman, die hem begon te ondervragen. Dachten ze soms dat hij met de vijand heulde? ‘Wat doe jij hier?’ vroegen ze bars. ‘Heer, wat moet ik zeggen?’ De Heer zei: ‘Avi, vrees niet, ik geef je een preekstoel.’ Avi vatte moed en begon heel hard te praten: ‘Ik ben hier voor mijn vriend Achmed. In de Koran staat over Jezus gesproken en Jezus leerde ons dat we onze vijanden moeten liefhebben. Hij is een profeet vol vrede. Hij stierf voor onze zonden aan het kruis. Achmed is dus mijn vriend en ik kom hem bezoeken.’
Het was doodstil geworden. De moslims hadden alles gehoord wat er werd gezegd en daar konden ze niet boos over worden. Wat deed de agent? Hij liet omroepen in de gevangenis: ‘Achmed, de profeet Jezus is voor jou gekomen.’ Alle duizend gevangenen hoorden het. Later, nadat hij weer vrijgelaten was, vertelde Achmed dat er heel veel gevangenen naar hem toe waren gekomen om te vragen wat dat toch voor een profeet was die hem had opgezocht. Achmed had zijn Arabische bijbel geopend en het evangelie verspreid.
Heb je wel eens in de krant gelezen dat een Jood en een zelfmoordenaar elkaar omhelsden? Nee? Toch is het gebeurd. Wat ze in de kranten schrijven is niet altijd de volle waarheid. Maar dat Jezus ons leert onze vijanden lief te hebben is een waarheid als een koe.