VRIENDSCHAP KENT VELE GEZICHTEN
Onderzoek naar de waarden en de betekenissen van vriendschap in professionele zorgrelaties in het domein van de Geestelijke gezondheidszorg. Wouter M. van den Braak ANR 586998 10 juni 2010
Faculteit Katholieke Theologie Master Professional Pastoraat Universiteit van Tilburg Afstudeerbegeleider: Prof. dr. A.J. Baart
Hoogleraar Presentie en Zorg Faculteit Geesteswetenschappen
Beoordelaar: dr. M.C.H. van Dijk-Groeneboer
Universitair docent Praktische Theologie en Religiewetenschappen Faculteit Katholieke Theologie
Vriendschap kent vele gezichten Voorwoord
Hoe het begon
‘Uitbehandeld, maar niet opgegeven.’ 1 Dat is de titel van de tweedelige Tv-documentaire welke de NCRV maakte over het leven van chronische psychiatrische patiënten in het psychiatrisch ziekenhuis Vijverdal, en in het bijzonder over het leven en werken met deze mensen van de aan dit ziekenhuis verbonden psychiater Detlef Petry. Enkele jaren geleden zag ik deze documentaire, uit nieuwsgierigheid naar het werk van deze psychiater, dat in de vooraankondiging in de programmagids werd gekarakteriseerd als zeker ‘niet alledaags.’ Het zien van deze documentaire betekende voor mij, zo zou later blijken, het begin van een fascinatie en interesse voor het fenomeen van de zorgrelatie. En in het bijzonder voor het menselijke, beter gezegd, menswaardige aspect van deze relatie. Kon dit nog duidelijker getoond worden dan in dit document? Wat ik zag was namelijk niet het stereotype beeld van de arts – in zijn witte doktersjas –, zich vooral richtend op het ziektebeeld van zijn patiënten, maar van de mens Detlef Petry in relatie met unieke mensen, die op een zeker moment in hun leven ziek en hulpbehoevend waren geworden. Mensen met een naam en een gezicht. Wat mij tijdens het zien van dit document intrigeerde was de bijna vriendschappelijke omgang van arts en patiënten. Dit was nieuw voor mij. Mijn nieuwsgierigheid veranderde in de wens om deze ‘niet alledaagse’ omgang beter te leren begrijpen. Er kwamen allerlei vragen bij mij naar boven, zoals: Waarom vind ik deze documentaire nu eigenlijk zo bijzonder? Waarom raakt het mij zo? Wat zou de motivatie of achterliggende gedachte van Petry zijn om op deze wijze met zijn patiënten om te gaan?… Nu was ik geen ingewijde in de wereld van de psychiatrie, maar ik voelde wel aan dat deze vragen te maken hadden met de bijzondere persoonlijkheid van deze psychiater. Maar er moest toch meer zijn. Ik vroeg mij af of de omgang van psychiater Petry met zijn patiënten aspecten bevatte waar ook andere zorgverleners iets aan zouden kunnen hebben. Voor mijn gevoel ging het hier om aspecten van relationele aanwezigheid, er-zijn voor die andere mens. Zonder nu precies helder te hebben wat ik hiermee wilde doen, wist ik wel dat ik Petry binnen afzienbare tijd zou benaderen om, wanneer dat mogelijk zou zijn, een keer met hem af te spreken. Ik zou hem dan de nodige vragen voorleggen over zijn manier van werken en over zijn persoonlijke motivatie achter zijn werk. Enkele maanden later zou ons gesprek plaatsvinden. Het gesprek met Detlef Petry was voor mij interessant en plezierig. Maar toch anders dan ik me vooraf had voorgesteld. Ik had namelijk opgekeken tegen de ontmoeting met deze geleerde en gelouterde psychiater. Tenslotte was de wereld van de psychiatrie mij volkomen vreemd. Maar na onze eerste kennismaking gaf Petry mij al snel het gevoel dat ik van doen had met een ‘eenvoudige’ man die mij beschouwde als een volledig gelijkwaardige gesprekspartner. Ons gesprek, dat ruim een uur zou duren, gaf mij een eerste indruk van Petry en van datgene wat deze psychiater bezighield. Dat zijn leven en werken met chronische psychiatrische patiënten gekenmerkt werden door professionaliteit, vermengd met passionele betrokkenheid, werd mij duidelijk. Professionaliteit en passie kregen bij deze man een gezicht in menswaardige zorgrelaties, waarbij het in eerste instantie te doen was om mensen en niet om ziektebeelden. Petry kende zijn patiënten en zij kenden hem. Zij gingen met elkaar om als mensen met een naam en een gezicht. Het kon mij niet mooier getoond worden: midden in ons gesprek liep er onverwacht een man de kamer binnen – de deur stond open – , er ontstond een gezellig gesprekje tussen ons drieën. Niets bijzonders. Nadat de man vertrokken was besefte ik pas dat dit korte gesprekje wel degelijk bijzonder was geweest, in die zin dat ik tijdens ons
1
Hof, R., Uitbehandeld, maar niet opgegeven. NCRV-Dokument in twee delen, 2004.
i
Vriendschap kent vele gezichten onderhoudende praatje niets had ervaren van de arts-patiënt-relatie die wel degelijk bestond tussen Petry en de man. Het kennismakingsgesprek met Petry bood te weinig ruimte om uitgebreid in te gaan op zijn manier van omgaan met zijn patiënten. Wat dreef hem om zo als psychiater in Vijverdal te werken? Ik had die middag iets gehoord en gezien, maar mijn ‘zoektocht’ naar het wezen van menswaardige zorgrelatie stond nog aan het begin. Het fenomeen van de menswaardige zorgrelatie bleef mij bezighouden. Ik vroeg mij af of menswaardige zorgrelaties zich überhaupt zouden kunnen voltrekken wanneer er geen sprake zou zijn van een authentieke relationele betrokkenheid tussen de zorgverlener en de zorgbehoeftige. Anders gezegd, zonder het op een eerlijke en open wijze ‘in relatie gaan staan’ van beiden. Als mensen met een naam en een gezicht. In het verlengde van mijn bezoek aan Vijverdal besloot ik vervolgens om Petry’s boek te lezen over zijn relatie met één van zijn patiënten, Bert Boers genaamd, en – via Bert – met diens familie. 2 Een gedurfd verhaal over de relationele verbondenheid tussen arts, patiënt en de familie van de patiënt. Een trialoog die gekenmerkt werd door eerlijkheid, openheid en kwetsbaarheid. Een relationele verbondenheid die, in het geval van Bert, door Petry zelfs wordt omschreven als ‘vriendschap’: “Uiteindelijk was Bert een goede vriend van mij, ja, je zou kunnen zeggen dat ik hem als mijn eigen broer heb beschouwd. Wanneer ik in de buurt van zijn moeder Louisa Agnes was, voelde ik mij zoals vroeger bij mijn grootmoeder ‘Mimi’. Ik ben ervan overtuigd, dat de moeder van Bert dit moet hebben gevoeld en dat we daarom in onze trialogen in de loop van de jaren zo veel hebben kunnen bereiken – in liefde en trouw! Ook tegenover zijn zus Ria en vooral zijn broer Pie ontwikkelden zich soortgelijke gevoelens van genegenheid en respect – bij beiden tot op de dag van vandaag – nu de andere deelnemers aan de triade al lang gestorven zijn.” 3 Het lezen van dit boek deed mij beseffen dat menswaardige zorg wel iets te maken moest hebben met deze unieke, open, eerlijke en kwetsbare relationele verbondenheid, waarin alle betrokkenen ook ‘daadwerkelijk’ betrokken waren. Maar ‘vriendschap’…? Kon of mocht dat eigenlijk wel… vriendschap tussen arts en patiënt? Misschien waren er wel talloze redenen te bedenken waarom dit niet zou moeten kunnen of mogen. Maar wat betekende vriendschap in deze context eigenlijk? Kon je dit wel vriendschap noemen? Blijkbaar wel, want zo had Petry zijn relatie met Bert zelf gekwalificeerd. … Ja, waarom eigenlijk niet? Wat was vriendschap eigenlijk? En wat had vriendschap nou met professionele zorg te maken? Welke invloed had de vriendschap van Detlef Petry en Bert Boers eigenlijk op hun professionele zorgrelatie? Ik realiseerde me dat mijn vragen en mijn nieuwsgierigheid met betrekking tot de menswaardige zorgrelatie zich steeds meer concentreerden rondom het fenomeen van vriendschap. Vriendschap en de vriendschappelijke relatie tussen zorgverlener en zorgbehoeftige. Was de vriendschapsrelatie tussen Detlef Petry en Bert Boers binnen de context van de professionele hulpverlening uitzonderlijk te noemen? Waarschijnlijk wel. Toch had ik het vermoeden dat vriendschap, of misschien eerder, bepaalde aspecten van vriendschap wel degelijk een rol van betekenis zouden kunnen spelen in de praktijk van de professionele hulpverlening. Dit zou ik gaan onderzoeken.
2
Petry, D., Onderweg (Nederlandse vertaling: Paul Gense). Stichting ‘Onderweg’, Maastricht 2005, (oorspronkelijke uitgave: ‘Die Wanderung’ 2003). 3 Ibidem, p.177.
ii
Vriendschap kent vele gezichten Door het concept van vriendschap en professionele zorg met elkaar in verband te brengen begaf ik mij zeker op glad ijs. Voor veel mensen die ik over dit onderwerp sprak was het verband tussen vriendschap en professionele zorg niet meer dan een contradictio in terminis. Opvallend was wel dat mijn fascinatie voor het onderwerp ook door deze groep sceptici werd gedeeld. En ondanks alle vragen en bedenkingen die er met betrekking tot dit onderwerp naar voren konden worden gebracht, liet ik mij niet weerhouden om mijn zoektocht naar het wezen van menswaardige zorgrelaties, inmiddels geëvolueerd naar de zoektocht naar de mogelijke betekenis van vriendschap binnen de context van deze zorgrelaties, voort te zetten. Dit alles heeft uiteindelijk geresulteerd in de voorbereiding en uitvoering van het voorliggend empirisch onderzoek naar de waarden en de betekenissen van vriendschap in professionele zorgrelaties in het domein van de Geestelijke gezondheidszorg.
Wouter van den Braak Leusden 2009
iii
Vriendschap kent vele gezichten Samenvatting van het onderzoek Achtergrond van het probleem Vriendschap tussen zorgverlener en zorgbehoeftige is tot op de dag van vandaag een zeer omstreden onderwerp. Over het wel of niet kunnen samengaan van hulpverlenerschap en vriendschap wordt heel verschillend gedacht. De schijnbaar onverenigbare visies en kwalificaties met betrekking tot de relatie van zorgverlener en zorgbehoeftige, geconcretiseerd in het wel of niet samen kunnen gaan van hulpverlenerschap en vriendschap, komen voort uit de opvattingen over en de interpretaties van regelgeving en hulpverleningsprotocollen, kwalitatief goede zorgverlening, professioneel handelen, en vriendschapsdefinities. Daaraan kan worden toegevoegd dat zowel de zorgverlener alsook de zorgbehoeftige vaak moeite hebben om de zorgrelatie(s) die zij aangaan en onderhouden kwalitatief inhoudelijk te duiden. Het lastig vinden om de juiste woorden te vinden voor datgene wat relationeel is geactualiseerd. In dit zoeken naar woorden en betekenissen kunnen aspecten van vriendschap onderbelicht blijven. Ook in het domein van de Geestelijke gezondheidszorg worden relaties tussen zorgverleners en zorgbehoeftigen door de betrokkenen zelf op verschillende wijzen gekwalificeerd. Het komt in deze tak van zorg voor dat relaties tussen zorgverleners en zorgbehoeftigen door de betrokkenen zelf worden gekwalificeerd als wederzijdse vriendschappen. Vraagstelling en de belangrijkste deelvragen van het onderzoek Vraagstelling: Wat zijn de waarden en de betekenissen van de als wederzijdse vriendschap gekwalificeerde relaties, die SPVen en hun cliënten met elkaar onderhouden? Deelvragen: Belangrijkste deelvragen met betrekking tot vriendschap, de professionaliteit als zorgverlener en de relatie tussen professionaliteit en vriendschap: Wat is bepalend voor het ontstaan van de verschillende soorten en vormen van vriendschap? En in hoeverre speelt de context hierbij een rol? Wat kan vriendschap betekenen in het leven van mensen? Hoe verhouden zich professionaliteit en vriendschap tot elkaar? Wanneer zowel zorgverlener als zorgvrager spreken over wederzijdse ‘vriendschap,’ wat bedoelen ze dan? Met andere woorden, welke kwalificaties spelen, volgens de betrokkenen, in deze vriendschappelijke relatie een rol? Welke zijn de overeenkomsten en de verschillen tussen, als vriendschap gekwalificeerde privé-relaties van zowel SPVen alsook van hun cliënten, en, als wederzijdse vriendschap gekwalificeerde relaties, die SPVen en hun cliënten met elkaar onderhouden?
iv
Vriendschap kent vele gezichten Doelstelling van het onderzoek Het doel van dit onderzoek is het verhelderen, duiden en mogelijk oplossen van het aanwezige spanningsveld dat is ontstaan door de grote verschillen in kwalificaties en waardering van (vriendschaps)relaties tussen zorgverleners en zorgbehoeftigen in het domein van de Geestelijke gezondheidszorg. Korte typering, opzet en uitvoering van het onderzoek Dit onderzoek naar de waarden en de betekenissen van vriendschap in professionele zorgrelaties in het domein van de Geestelijke gezondheidszorg is een exploratief onderzoek. Aan de hand van een empirische casusstudie – waarbij een vanuit de theorie uitgewerkt ‘waarnemingsraster’ is gebruikt – ben ik op zoek gegaan naar antwoorden op verschil- en samenhangvragen die verband houden met de te onderzoeken problematiek. Het onderzoek is verricht aan de hand van mondelinge open diepte-interviews. Participatie aan dit onderzoek is gevraagd aan zes respondenten, te weten drie Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundigen en drie van hun cliënten. Deze drie koppels zijn van tevoren geselecteerd op basis van hun verklaring dat zij hun professionele zorgrelatie als een soort van vriendschapsrelatie typeren. Deze verklaring vormde het belangrijkste inclusiecriterium. Daarnaast zijn de volgende inclusiecriteria gehanteerd: de respondenten mochten niet een te grote cognitieve beperking hebben en zij moesten akkoord kunnen gaan met de inhoud van het toestemmingsformulier. De interviews met de zes respondenten zijn met een geluidsdrager vastgelegd, en vervolgens getranscribeerd. Deze getranscribeerde interviews zijn geanalyseerd aan de hand van het closereadingprotocol ‘Critical Reading,’ een vijfstappen-model van Dr. L. Kip Wheeler, dat voor dit onderzoek is aangepast. Samenvattingen van de interviews en van de analyses zijn in het onderzoek opgenomen. De volledig getranscribeerde interviewteksten en uitgebreide analyses zijn in aparte bijlagen aan het onderzoek toegevoegd. Aan de hand van de analyseresultaten zijn conclusies geformuleerd. De vijf meest belangrijke algemene conclusies zijn geïnterpreteerd en van daaruit zijn hypothesen opgesteld. Ten slotte zijn er aanbevelingen gedaan aan professionele zorgverleners die werkzaam zijn in de Geestelijke gezondheidszorg, en via hen aan andere professionele zorgverleners waar deze aanbevelingen voor zouden kunnen gelden. Theoretisch kader Teneinde een, voor het empirisch onderzoek, functioneel theoretisch kader te kunnen construeren, heb ik er bewust voor gekozen om het begrip ‘vriendschap’ vanuit verschillende perspectieven te bestuderen. Zo heb ik een selectie gemaakt van de, in mijn ogen, meest waardevolle publicaties over vriendschap, geschreven vanuit diverse wetenschappelijke disciplines. Met name vanuit de filosofie, de theologie en de sociologie. De bestudering van deze publicaties heeft geleid tot het totstandkomen van een inventarisatie van betekenisvolle aspecten van vriendschap. Aspecten die deel uitmaken van het concept vriendschap, en die als het ware samen (en in samenhang) een soort van waarnemingsraster vormen op dit concept. Het door mij samengestelde waarnemingsraster bestaat uit vier categorieën van vriendschapsaspecten: aspecten van liefde, morele aspecten, aspecten van relationaliteit en aspecten van moderniteit. Alle aspecten hebben te maken met vriendschap, maar kunnen tegelijkertijd beschouwd en inhoudelijk geduid worden vanuit zorgethisch perspectief. Dit laatste is voor het onderzoek evident. Aan het einde van elke categorie van
v
Vriendschap kent vele gezichten vriendschapsaspecten heb ik een aantal attenderende kwesties geformuleerd ten behoeve van het empirisch onderzoek. Analyses, conclusies, hypothesen en aanbevelingen Analyses: Omdat de – aan de hand van het analyseprotocol gemaakte – analyses moeilijk samen te vatten zijn, heb ik ervoor gekozen om de analyses samen te vatten aan de hand van drie kernvragen, die zijn afgeleid uit de attenderende kwesties, en waarvan de antwoorden tezamen een goede samenvatting geven van de analyseresultaten. Deze drie kernvragen zijn: 1. Wat versta ik (de respondent) onder vriendschap? (algemeen/privé en als zorgverlener/cliënt). 2. Welke spanningen tussen vriendschap en de professionele zorgrelatie zijn er uit het interview te reconstrueren? 3. Welke goederen zijn er verbonden met de vriendschap tussen de cliënt en de professionele zorgverlener? Conclusies: De conclusies van het onderzoek zijn onderverdeeld in twee categorieën: ten eerste zijn dat de conclusies met betrekking tot de drie specifiek onderzochte vriendschapsrelaties, en ten tweede zijn dat de – daaruit voortkomende – vijf meest belangrijke algemene conclusies. Deze vijf meest belangrijke algemene conclusies van het onderzoek zijn: 1. De vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en de cliënt (zorgbehoeftige) ontstaat en vormt zich in principe en primair vanuit de hulpverlenerrelatie. Deze vriendschapsrelatie is een bijzonder soort en vorm van vriendschap die altijd verbonden is met en is ingebed in de zorgcontext. Zowel de professionele zorgverlener alsook de cliënt bezitten doorgaans het vermogen om een goed evenwicht te realiseren en te behouden tussen de professionele zorgrelatie en de vriendschapsrelatie. Interventie en presentie van de kant van de zorgverlener gaan hierbij opvallend goed samen. Soms is de zorgrelatie dominant en lijkt het karakteristieke van vriendschap te verdwijnen, en andersom komt het ook voor dat de zorgrelatie naar de achtergrond verschuift en de vriendschapsrelatie domineert. Hoogst uitzonderlijk zal de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en de cliënt veranderen in een andersoortige vriendschap. 2. De vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en de cliënt is een soort en vorm van vriendschap die gebaseerd is op gelijkwaardigheid, maar ook fundamenteel gekenmerkt wordt door asymmetrie. De vriendschap is vooral cliëntgericht en vormt zich als het ware rond de behoeften van de cliënt. De op de relatie toegesneden morele waarden vormen de basis vriendschap. Gelijkwaardigheid en asymmetrie kunnen in vriendschap – zeker in deze soort van vriendschap – goed samengaan. 3. De vriendschap tussen de professionele zorgverlener en de cliënt is uniek en persoonlijk, en is daarin vergelijkbaar met andersoortige vriendschapsrelaties. Vriendschap kan alleen dan ontstaan, wanneer de zorgverlener en de cliënt dit beiden willen. 4. Iedere vriendschap tussen een professionele zorgverlener en een cliënt kent, evenals andersoortige vriendschappen, haar eigen grenzen. Doorgaans worden deze grenzen hoofdzakelijk door de zorgverlener bepaald, maar wordt er van weerszijden op een respectvolle wijze mee omgegaan. De cliënt is hierin opmerkelijk realistisch.
vi
Vriendschap kent vele gezichten 5. De betekenissen en de waarden van vriendschap tussen een professionele zorgverlener en een cliënt kunnen voor beiden opvallend verschillen en veel eenzijdige aspecten bevatten. Eenzijdigheid en verscheidenheid in het toekennen van betekenissen en waarden van vriendschap is bij deze soort van vriendschap niet ongewoon. Hypothesen: Deze vijf meest belangrijke algemene conclusies zijn geïnterpreteerd en van daaruit zijn de volgende hypothesen geformuleerd: Hypothese 1: De professionele zorgverlener en de cliënt zijn doorgaans in staat om te beseffen dat professionele zorg en vriendschap goed samen kunnen gaan en dat beiden wezenlijke bestanddelen kunnen zijn van hun relatie. Hypothese 2: Vriendschap tussen de professionele zorgverlener en de cliënt kan alleen ontstaan wanneer de zorgverlener en de cliënt elkaar zien als gelijkwaardige medemensen. Hypothese 3: Vriendschap tussen de professionele zorgverlener en de cliënt kan alleen dan ontstaan wanneer beiden elkaar in hun leven werkelijk (willen) toelaten en elkaar als unieke mensen tegemoet (willen) treden. Hypothese 4: Het aangeven van relationele grenzen in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en de cliënt zal voor de zorgverlener gemakkelijker zijn naar gelang hij of zij in staat is om in de relatie met de cliënt op een goede wijze met professionele nabijheid en professionele distantie om te gaan. Hypothese 5: De betekenissen en de waarden van vriendschap worden individueel bepaald, waardoor er op voorhand grote verschillen zullen bestaan in het toekennen van deze betekenissen en waarden door de zorgverlener en door de cliënt. Aanbevelingen: Tot besluit zijn er naar aanleiding van dit onderzoek enkele concrete aanbevelingen gedaan, die betrekking hebben op de relatie tussen de professionele zorgverlener en de cliënt: De professionele zorgverlener moet leren zich bewust te worden van het principe dat een eventuele vriendschap tussen hem en een cliënt altijd een bepaald soort van vriendschap is die samengaat met de professionele zorgrelatie en afgestemd is op het ethos van de professionele zorgverlener. De professionele zorgverlener moet streven naar een persoonlijke en unieke relatie met zijn cliënten, waarbij vriendschap kan en mag, maar niet perse hoeft te ontstaan. De professionele zorgverlener moet geen angst hebben om een eventuele vriendschapsrelatie met een cliënt aan te gaan. Hij moet vanuit zijn professioneel hulpverlenerschap in ieder geval proberen om de cliënt op een zo goed mogelijke manier nabij te zijn en waar nodig afstand te bewaren. De professionele zorgverlener moet altijd proberen uit te gaan van een gelijkwaardige relatie met zijn cliënten, ook al wordt deze in wezen bepaald door asymmetrie.
vii
Vriendschap kent vele gezichten De professionele zorgverlener moet zichzelf in de relatie met zijn cliënten durven in te brengen en zich open en kwetsbaar durven op te stellen naar zijn cliënten toe. Hij moet als mens zichtbaar worden en niet louter formeel handelen vanuit zijn ‘rol’ als zorgverlener. De professionele zorgverlener moet altijd zo duidelijk mogelijk zijn naar de cliënt toe over de soort van vriendschap – en de daaraan verbonden aspecten – die er is of kan ontstaan. Het ontstaan van valse hoop en het creëren van verkeerde verwachtingen moeten zoveel mogelijk voorkomen worden. De professionele zorgverlener moet streven naar een zo authentiek mogelijke zorgrelatie met de cliënt. Zijn zorgverlenerschap moet te allen tijde geijkt zijn op zijn eigen persoon, op zijn eigen menszijn. Daartoe is het belangrijk dat hij zichzelf goed kent. Ook moet hij zich bewust zijn van zijn eigen kwetsbaarheid en van wat een eventuele vriendschap met de cliënt voor hemzelf betekent.
viii
Vriendschap kent vele gezichten
Inhoudsopgave Voorwoord
Hoe het begon .....................................................................................................i
Samenvatting van het onderzoek ...........................................................................................iv 1.
Inleiding............................................................................................................................1 1.1. Achtergrond van het probleem en de probleemstelling..............................................1 1.2. De bestaande literatuur over het probleem .................................................................2 1.3. Vraagstelling en deelvragen van het onderzoek .........................................................4 1.4. Doelstelling van het onderzoek ..................................................................................4 1.5. Maatschappelijke relevantie van het onderzoek.........................................................4 1.6. Wetenschappelijke relevantie van het onderzoek.......................................................5 1.7. Persoonlijke motivatie ................................................................................................5 1.8. Korte typering van het onderzoek ..............................................................................6
2.
Theoretisch kader ............................................................................................................7 2.1. Methodologie op basis van vloeibaarheid ..................................................................7 2.2. Op weg naar een waarnemingsraster… Aspecten van vriendschap ..........................8 2.2.1. Aspecten van vriendschap… het samengestelde waarnemingsraster.................8 2.3. Aspecten van liefde ....................................................................................................9 2.3.1. Eros, philia en agapē.........................................................................................10 2.3.2. Egoïstische en altruïstische motieven van liefhebben ......................................17 2.3.3. Liefde en haar relatiegebondenheid..................................................................19 2.3.4. Attenderende kwesties voor de onderzoeker ....................................................20 2.4. Morele aspecten........................................................................................................20 2.4.1. Vriendschap en haar moraal .............................................................................21 2.4.2. Ethiek en het handelen in vriendschap ............................................................23 2.4.3. Deugd en waarden van vriendschap .................................................................24 2.4.4. Aandacht en vriendschap..................................................................................27 2.4.5. Attenderende kwesties voor de onderzoeker ....................................................29 2.5. Aspecten van relationaliteit ......................................................................................30 2.5.1. De maakbaarheid van vriendschap ...................................................................31 2.5.2. Identiteit en authenticiteit .................................................................................34 2.5.3. Gelijkheid en asymmetrie.................................................................................35 2.5.4. Attenderende kwesties voor de onderzoeker ....................................................38 2.6. Aspecten van moderniteit .........................................................................................38 2.6.1. Vriendschap tussen de regels en instituties door ..............................................39 2.6.2. Gedifferentieerde vriendschappen....................................................................42 2.6.3. Vriendschap en nieuwe vormen van transcendentie.........................................44 2.6.4. Attenderende kwesties voor de onderzoeker ....................................................46
3.
Empirisch onderzoek.....................................................................................................49 3.1. Onderzoeksopzet ......................................................................................................49 3.2. Uitvoering van het onderzoek ..................................................................................49 3.3. Respondenten ...........................................................................................................49 3.4. De interviewer ..........................................................................................................52 3.5. Locatie en tijdsduur ..................................................................................................52 3.6. Betrouwbaarheid van het onderzoek ........................................................................52
ix
Vriendschap kent vele gezichten 3.7. 3.8.
Validiteit van het onderzoek.....................................................................................53 Verwerking van de interviews..................................................................................54
4.
Analyse van de interviews en resultaten......................................................................55 4.1. De methodologie: ‘Kritisch lezen’ als instrument van analyse ................................55 4.1.2. Aanpassing en vertaling van het model ten behoeve van de onderzoeksanalyse ..........................................................................................................................56 4.2. Interviews en analyses ..............................................................................................58 4.2.1. Samenvatting van de interviews met SPV Jan en cliënt Marjan ......................58 4.2.2. Samenvatting van de analyses van de interviews.............................................62 4.2.3. Koppeling van de analyseresultaten .................................................................73 4.2.4. Samenvatting van de interviews met SPV Jaap en cliënt Trudy ......................79 4.2.5. Samenvatting van de analyses van de interviews.............................................82 4.2.6. Koppeling van de analyseresultaten .................................................................90 4.2.7. Samenvatting van de interviews met SPV An en cliënt Karin .........................95 4.2.8. Samenvatting van de analyses van de interviews.............................................97 4.2.9. Koppeling van de analyseresultaten ...............................................................104 4.3. Evaluatie van de methodologie...............................................................................108 4.4. Betrouwbaarheid en validiteit van de analyseresultaten.........................................108
5.
Conclusies en aanbevelingen.......................................................................................109 5.1. Conclusies...............................................................................................................109 5.1.1. Conclusies met betrekking tot de vriendschap tussen Jan en Marjan ............109 5.1.2. Conclusies met betrekking tot de vriendschap tussen Jaap en Trudy ............112 5.1.3. Conclusies met betrekking tot de vriendschap tussen An en Karin ...............114 5.1.4. De vijf meest belangrijke algemene conclusies..............................................117 5.2. De relatie tussen het empirisch onderzoek en het theoretisch kader ......................117 5.3. Interpretatie van de vijf meest belangrijke algemene conclusies en het formuleren van hypothesen .......................................................................................................122 5.4. Aanbevelingen ........................................................................................................124
Nawoord ................................................................................................................................127 Literatuur ..............................................................................................................................128
Bijlagen:
I II
Transcripties van de interviews Analyses van de interviews
x
Vriendschap kent vele gezichten 1.
Inleiding
In dit hoofdstuk zal het onderzoeksprobleem worden geïntroduceerd. Om te beginnen zal het probleem worden belicht en beschreven vanuit praktisch en theoretisch perspectief. Wat is de achtergrond van het probleem en wat is er vanuit de bestaande literatuur over bekend? Vervolgens zullen de probleemstelling, de vraagstelling en de daarbij behorende deelvragen van het onderzoek worden geformuleerd. Verder zal ik in dit hoofdstuk zowel ingaan op de maatschappelijke, alsook op de wetenschappelijke relevantie van het onderzoek, gevolgd door mijn persoonlijke motivatie om dit onderzoek te willen doen. Ten slotte zal ik een korte typering geven van het onderzoek. 1.1.
Achtergrond van het probleem en de probleemstelling
Vriendschap tussen zorgverlener en zorgbehoeftige is tot op de dag van vandaag een zeer omstreden onderwerp. Veel zorgverleners die werkzaam zijn binnen de Geestelijke gezondheidszorg in Nederland zijn van mening dat het onderhouden van vriendschapsrelaties met hun cliënten niet kan. Toch komt het in deze tak van zorg voor dat relaties tussen zorgverleners en zorgbehoeftigen door de betrokkenen zelf worden gekwalificeerd als wederzijdse vriendschappen. Deze verschillende visies en kwalificaties met betrekking tot de relatie van zorgverlener en zorgbehoeftige lijken niet met elkaar verenigbaar. Sterker nog, het heeft in de praktijk van deze tak van zorg zelfs meerdere keren geleid tot ongewenste situaties, onbegrip en stevige conflicten. De achtergrond van het probleem van deze schijnbaar onverenigbare visies is volgens mij te herleiden tot enkele factoren. Ten eerste wordt deze veroorzaakt door de verschillen in opvatting over wat een professioneel hulpverlener wel en niet zou mogen en kunnen doen. Anders gezegd, het gaat hier om de wijze van interpreteren van de regels en de protocollen. Is er of moet er meer ruimte in de regelgeving zijn? En in het geval er ruimte is, mag deze dan wel of niet genomen worden, waardoor de zorgverlener en de zorgbehoeftige zo mogelijk iets van vriendschap kunnen ervaren? Of zijn deze regels en protocollen er juist om dit te helpen voorkomen? In het verlengde hiervan gaat het, ten tweede, over de vraag of een eventuele vriendschap tussen de professionele zorgverlener en de zorgbehoeftige überhaupt wel of niet wenselijk wordt geacht. Is het ontstaan van deze vriendschap schadelijk of juist heilzaam te noemen voor de betreffende professionele zorgrelatie? Het gaat hier dus om de vraag of vriendschap en het verlenen van kwalitatief goede zorg wel of niet samen kunnen gaan. Ten derde bestaan er verschillende opvattingen over professionaliteit en omtrent het professioneel handelen als hulpverlener. Sluiten professionele hulpverlening en vriendschap elkaar te allen tijde uit of niet? Is het mogelijk of zou het mogelijk moeten zijn om als hulpverlener iets van vriendschap te ervaren wanneer je professioneel werkt met hulpbehoevenden? Ten vierde wordt er in zijn algemeenheid verschillend gedacht over het begrip ‘vriendschap.’ Wat is vriendschap? En wie noem ik eigenlijk een vriend of vriendin? In onze huidige westerse samenleving is vriendschap een complex begrip. Dit komt onder andere doordat er een grote verscheidenheid aan kwalificaties aan het begrip vriendschap wordt toegekend. Vanuit het bovenstaande kan de volgende probleemstelling worden gegenereerd: In het domein van de Geestelijke gezondheidszorg worden relaties tussen zorgverleners en zorgbehoeftigen door de betrokkenen zelf op verschillende wijzen gekwalificeerd. Over het wel of niet kunnen samengaan van hulpverlenerschap en vriendschap wordt heel verschillend
1
Vriendschap kent vele gezichten gedacht. De schijnbaar onverenigbare visies en kwalificaties met betrekking tot de relatie van zorgverlener en zorgbehoeftige, geconcretiseerd in het wel of niet samen kunnen gaan van hulpverlenerschap en vriendschap, komen voort uit de opvattingen over en de interpretaties van regelgeving en hulpverleningsprotocollen, kwalitatief goede zorgverlening, professioneel handelen, en vriendschapsdefinities. Daaraan kan worden toegevoegd dat zowel de zorgverlener alsook de zorgbehoeftige vaak moeite hebben om de zorgrelatie(s) die zij aangaan en onderhouden kwalitatief inhoudelijk te duiden. Het lastig vinden om de juiste woorden te vinden voor datgene wat relationeel is geactualiseerd. In dit zoeken naar woorden en betekenissen kunnen aspecten van vriendschap onderbelicht blijven. 1.2.
De bestaande literatuur over het probleem
Er is tot op de dag van vandaag zeer weinig onderzoek gedaan naar en gepubliceerd over de waarden en de betekenissen van vriendschap in professionele zorgrelaties in het domein van de Geestelijke gezondheidszorg, en daarbuiten. Dit heeft waarschijnlijk mede te maken met de omstredenheid van het onderwerp. Opvallend en, naar mijn idee, niet onbelangrijk zijn dan ook de spaarzame autobiografische publicaties over unieke relaties van zorgverleners en zorgbehoeftigen die door de betrokken personen als vriendschap worden gekwalificeerd. Goede voorbeelden hiervan zijn de boeken Onderweg 4 van Detlef Petry, waarin psychiater Petry uitgebreid schrijft over zijn vriendschap met zijn cliënt Bert Boers en diens familie, en Kameraad scheermes 5 van Rogi Wieg, waarin deze onder andere schrijft over zijn persoonlijke relatie met Bram Bakker. Bakker die in eerste instantie als psychiater van Wieg functioneerde. Deze unieke verhalen zijn beide zeer openhartig en gepassioneerd te noemen. Het zijn ook verhalen die laten zien dat vriendschap en goede professionele zorg elkaar niet hoeven uit te sluiten. Dat goede zorg verbonden is met het daadwerkelijk in relatie durven te gaan staan en met het open en kwetsbaar durven op te stellen van alle betrokken personen. Zo open en kwetsbaar dat zelfs vriendschap of aspecten daarvan niet verborgen hoeven te blijven. Maar deze verhalen hebben voor veel mensen tegelijkertijd iets ongrijpbaars in zich. Iets schijnbaar onnavolgbaars. Dit heeft vooral te maken met het moeilijk of niet met elkaar in verband kunnen brengen van het begrip vriendschap, waarbij mensen bewust en op vrijwillige basis kiezen om met een bepaald persoon vrienden te willen zijn, en het begrip zorgrelatie. Een goed voorbeeld hiervan komen we tegen bij Grün wanneer hij schrijft: “Als een hulpverlenende relatie vriendschap wordt, moet de hulpverlener van zijn positie afstand doen en zich begeven op het niveau van de vriend of vriendin. De vriend voelt zich behandeld en beleerd, maar niet om zichzelf bemind. En daarmee is het geen vriendschap meer.” 6 Naast het moeilijk of niet in verband kunnen brengen van de begrippen hulpverlenerschap en vriendschap, wordt het onconventionele handelen van Bakker en Petry door veel mensen, ook door collega hulpverleners en officiële instanties, op nogal verschillende wijzen gewaardeerd. Beiden hebben met hun onorthodoxe manier van werken veel lof maar zeker ook de nodige kritiek geoogst. De redactie van MedNet & Medicalfacts meldt op haar website dat Bakker door veel van zijn collega’s niet bepaald op handen wordt gedragen. “Veel patiënten spreken met lof over hem, maar hij is, op z’n zachtst gezegd, omstreden. En bij het Medisch
4
Petry, D., Onderweg (Nederlandse vertaling: Paul Gense). Stichting ‘Onderweg’, Maastricht 2005, (oorspronkelijke uitgave: ‘Die Wanderung’ 2003). 5 Wieg, R., Kameraad scheermes. De Arbeiderspers, Amsterdam 2003. 6 Grün, A., Vrienden. Over de kunst van vriendschap. Vertaald door Ton van der Stap. Uitgeverij Meinema, Zoetermeer 2005, p.47.
2
Vriendschap kent vele gezichten Tuchtcollege is een klacht tegen hem ingediend wegens ‘grensoverschrijdend gedrag.’” 7 Bakker is een psychiater die op een eigenzinnige wijze omgaat met de professionele distantie ten opzichte van zijn patiënten. Bij Petry is dit niet anders, met dien verstande dat Petry nooit aangeklaagd is wegens grensoverschrijdend gedrag. Het volgende citaat is een goed voorbeeld van hoe Petry met zijn patiënten wil omgaan: “Het is volgens Schoenmakers een heel bewuste keuze van Petry om de status van de psychiater naar beneden te halen. "De patiënten durven nu eindelijk 'Detlef' te zeggen in plaats van 'dokter', maar dat heeft tijden geduurd."” 8 Verpleegkundige Schoenmakers, werkzaam bij Petry op de long-stayafdeling van het psychiatrisch ziekenhuis Vijverdal, is positief wanneer hij spreekt over de werkwijze en visie van Petry met betrekking tot het behandelen van en het omgaan met chronische psychiatrische patiënten. Toch is er binnen de muren van het ziekenhuis heel wat afgestreden om Petry’s werkwijze geaccepteerd te krijgen. “… Ik zie het vooral als een erkenning voor het geploeter van Detlef.” 9 Zo beschrijft Kops, een andere collega van Petry, de aanvankelijke tegenstand die Petry heeft ontmoet voor zijn onorthodoxe aanpak. Zowel Bakker als Petry behoren in mijn ogen tot de pioniers in de zorg, die laten zien dat de kern van professionele zorg is gelegen in de persoonlijke relatie. Vanuit verschillende wetenschappelijke disciplines is er veel geschreven over vriendschap. Daarbij wordt vriendschap een enkele keer beschreven en doordacht vanuit het perspectief van de professionele zorg. Zo schrijft Baart, in het boek Perspectieven op vriendschap 10 , over de mogelijke betekenis van de zorgprofessional ‘als een vriend’ en doordenkt Vosman vriendschap als model voor professionele zorg. Beide artikelen zijn, in mijn ogen, zeer waardevolle bijdragen als het gaat om het verlenen van professionele menswaardige zorg. Bij Baart gaat het om de mogelijkheid van hulpverleners en cliënten om op een zodanige wijze met elkaar om te gaan, dat dit omgaan met elkaar vergelijkbaar is met het omgaan van vrienden. Het gaat er dus niet om dat de hulpverlener en de cliënt vrienden van elkaar zijn/worden, maar dat hun ‘wijze van omgaan met elkaar’ vergelijkbaar is met de wijze van omgaan van vrienden.Vosman stelt de vraag rondom de mogelijkheid die de hulpverlener zou hebben om binnen de zorgrelatie de positie van een vriend in te kunnen nemen. In zijn boek Resurrecting the Person benadrukt John Swinton de waarde die vriendschap kan hebben voor mensen die lijden aan geestelijke ziekten. Vriendschap als een radicale en onvoorwaardelijke keuze om solidair te zijn met deze zieke mensen. Vriendschap als, zoals Swinton het noemt, een ‘primary mode of caring,’ die gericht is op de persoonlijkheid van de ander en niet op de ziekte. Vriendschap als een katalytische relatie die het mogelijk maakt dat deze zieke mensen weer als mensen kunnen opstaan: “This type of friendship is catalytic. Unlike other more instrumental relationships such as those found in counselling and psychotherapy, which set out specifically to do something, it is a form of relationship that acts as a catalyst that enables health and rehumanization simply by being there.” 11 Publicaties over de waarden en de betekenissen van vriendschap in professionele zorgrelaties zijn weliswaar schaars, maar dit zegt niets over de mogelijke belangrijkheid ervan.
7
Redactie Medicalfacts/Budding, J., Psychiater Bram Bakker krijgt waarschuwing. www.medicalfacts.nl, 26-082005. 8 Ypsilon/Stavenuiter B., Bekroonde ‘long-stay’ afdeling Vijverdal laat patiënt in waarde. www.ypsilon.org, 1309-2008. 9 Ibidem. 10 Vosman, F. en Molenaar, B. (red.), Perspectieven op vriendschap. SWP, Amsterdam 2005. 11 Swinton , J., Resurrecting the Person. Abingdon Press, Nashville 2000, p.143.
3
Vriendschap kent vele gezichten 1.3.
Vraagstelling en deelvragen van het onderzoek
Vraagstelling: Wat zijn de waarden en de betekenissen van de als wederzijdse vriendschap gekwalificeerde relaties, die SPVen en hun cliënten met elkaar onderhouden? Deelvragen: a. Vriendschap: Is vriendschap definieerbaar? Is vriendschap een geüniformeerd of gedifferentieerd concept? In het geval van gedifferentieerdheid: Wat is bepalend voor het ontstaan van de verschillende soorten en vormen van vriendschap? En in hoeverre speelt de context hierbij een rol? Wat kan vriendschap betekenen in het leven van mensen? b. Professionaliteit als zorgverlener: Wat bepaalt het professionele handelen van de zorgverlener? Hoe verhouden zich professionaliteit en vriendschap tot elkaar? c. Professionaliteit en vriendschap: Wanneer zowel zorgverlener als zorgvrager spreken over wederzijdse ‘vriendschap,’ wat bedoelen ze dan? Met andere woorden, welke kwalificaties spelen, volgens de betrokkenen, in deze vriendschappelijke relatie een rol? Welke zijn de overeenkomsten en de verschillen tussen, als vriendschap gekwalificeerde privé-relaties van zowel SPVen alsook van hun cliënten, en, als wederzijdse vriendschap gekwalificeerde relaties, die SPVen en hun cliënten met elkaar onderhouden? Is vriendschap maakbaar? 1.4.
Doelstelling van het onderzoek
Het doel van dit onderzoek is het verhelderen, duiden en mogelijk oplossen van het aanwezige spanningsveld dat is ontstaan door de grote verschillen in kwalificaties en waardering van (vriendschaps)relaties tussen zorgverleners en zorgbehoeftigen in het domein van de Geestelijke gezondheidszorg. 1.5.
Maatschappelijke relevantie van het onderzoek
Gelet op het toenemende economisme binnen de Geestelijke gezondheidszorg en binnen de zorgsector in het algemeen is het, naar mijn mening, juist van essentieel belang om ons te blijven realiseren dat zorg draait om mensen. Zorg die voor een belangrijk deel geactualiseerd wordt in concrete zorgrelaties tussen professionele zorgverleners en zorgbehoeftigen. Daarbij is het voor de kwaliteit van deze professionele zorgrelaties van grote waarde dat authenticiteit en diversiteit van de zorgrelaties gegarandeerd is. Ook vriendschap kan behoren tot het palet van soorten van relaties tussen mensen die ziek zijn en mensen die hulp verlenen aan deze zieke mensen. Zorgverlening is iets dat, naar mijn mening, fundamenteel om uniek menselijk handelen en om uniek menselijke relationaliteit zou moeten draaien, en niet om cijfers en protocollen. Dit onderzoek focust zich op een bepaald aspect van deze relationaliteit, namelijk ‘de vriendschap.’ 4
Vriendschap kent vele gezichten Uit het onderzoek moet blijken of vriendschap niet alleen in het privé-domein van mensen, maar ook in het publieke domein waarin deze mensen zich begeven, een rol van betekenis speelt. Ik heb gekozen om de relaties van professionele zorgverleners (SPVen) en zorgbehoeftigen te onderzoeken, omdat juist professionaliteit/professionele zorg en vriendschap doorgaans als onverenigbaar wordt gezien. Dit blijkt bijvoorbeeld ondubbelzinnig uit de volgende passage die staat in de beroepscode voor SPVen: “Het is de SPV verboden gedurende de looptijd van de hulpverlening, en na afloop hiervan zolang er sprake zou kunnen zijn van enige afhankelijkheid tussen de SPV en de cliënt, een andere relatie met de cliënt te hebben dan een hulpverleningsrelatie, … .” 12 Het is echter de vraag of de dagelijkse praktijk van de SPV-hulpverlening wel zo rechtlijnig verloopt als dit verbod doet veronderstellen. Uit dit onderzoek blijkt wellicht dat het concept van vriendschap in al haar aspecten en verschijningsvormen een heel rijk concept is dat van grote waarde kan zijn voor het werk van SPVen en andere professionele zorgverleners; dat de afbakende benadering van het concept van vriendschap door instituties en professionele hulpverleners vaak gebaseerd is op het onnodige angstige gevoel dat privé en werk zich zullen vermengen; en dat het concept van vriendschap aan professionele zorgverleners juist de mogelijkheid biedt hun werk te kunnen verrijken. 1.6.
Wetenschappelijke relevantie van het onderzoek
Dit onderzoek is een ‘verkennend’ onderzoek dat wil aanzetten tot een meer uitgebreide en diepgaande wetenschappelijke studie van de problematiek. Vanuit de wetenschap is er namelijk nog weinig studie verricht naar en gepubliceerd over de kwalificaties en waardering van vriendschapsrelaties tussen professionele zorgverleners en zorgbehoeftigen in het domein van de Geestelijke gezondheidszorg, en daarbuiten. Wetenschappelijk interessant is daarnaast het multidisciplinaire karakter dat de problematiek van het onderzoek kenmerkt. Dit biedt mogelijkheden voor gezamenlijk onderzoek vanuit de verschillende vakgebieden. Deze casusstudie is beperkt van opzet. Er is niet gekozen om te kunnen komen tot een afgerond kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Daarentegen moet dit onderzoek vooral gezien worden als hypothesevormend. 1.7.
Persoonlijke motivatie
De basis van mijn persoonlijke motivatie heeft zich gevormd en ontwikkeld vanuit mijn overtuiging en geloof dat goede zorg draait om menswaardige relationaliteit. En dat vriendschap tussen mensen voor mij ontegenzeggelijk een aspect is van deze relationaliteit. Hoe ik tot mijn voornemen ben gekomen om dit onderzoek te willen doen is te lezen in het voorwoord. Ik ben benieuwd of ik kan vaststellen of en op welke wijze vriendschap ook daadwerkelijk een rol van betekenis speelt in de zorgrelaties van de door mij geïnterviewde SPVen en hun ‘cliënten.’ En wat dit nu concreet betekent voor het leven van deze mensen. Ook ben ik benieuwd of ik in deze zorgrelaties iets kan herkennen van de wijze van omgaan van Detlef Petry met zijn ‘patiënten.’ Ten slotte, één van de belangrijkste redenen om dit onderzoek te willen doen is voor mij om te komen tot het opstellen van hypothesen die de waarde van vriendschap in professionele 12
nvspv., SPV Beroepscode. www.nvspv.nl, 2002, p.10.
5
Vriendschap kent vele gezichten zorgrelaties legitimeren. Daarmee wil ik een aanzet geven tot het volledig serieus nemen van de vriendschapsrelatie als een wezenlijk geïntegreerd aspect van professionele zorg. 1.8.
Korte typering van het onderzoek
Dit onderzoek naar de waarden en de betekenissen van vriendschap in professionele zorgrelaties in het domein van de Geestelijke gezondheidszorg is een exploratief onderzoek. Aan de hand van een empirische casusstudie zal ik op zoek gaan naar antwoorden op verschilen samenhangvragen die verband houden met de te onderzoeken problematiek. De antwoorden zal ik vervolgens interpreteren en daaruit bepaalde hypothesen vormen.
6
Vriendschap kent vele gezichten 2.
Theoretisch kader
In dit hoofdstuk zal het ‘waarnemingsraster’ worden uitgewerkt dat ik als theoretisch kader zal gebruiken bij mijn empirisch onderzoek. Om dit waarnemingsraster te kunnen samenstellen zal ik allerlei publicaties over vriendschap bestuderen, geschreven vanuit diverse wetenschappelijke disciplines. Met name vanuit de filosofie, de theologie en de sociologie. Allerlei aspecten van vriendschap zijn hierin uitvoerig belicht. Ik zal voor mijn onderzoek de, naar mijn mening, meest bruikbare en interessante aspecten selecteren, om daarmee een waarnemingsraster te kunnen samenstellen. Een raster van aspecten van vriendschap. Ik ga uit van de methodische keuze, om bij het samenstellen en uitwerken, al deze aspecten bewust ‘vloeibaar’ te houden. Dat wil zeggen ze niet te fixeren, door hun mogelijke betekenissen op een bepaalde manier uit te willen leggen of door deze vast te willen leggen in gestolde definities. 2.1.
Methodologie op basis van vloeibaarheid
De methodologie welke ik zal volgen bij de samenstelling en de uitwerking van het theoretisch kader voor dit onderzoek is gebaseerd op het bewust ‘vloeibaar houden’ van beelden en concepten. Daarbij zal ik twee verschillende vormen van dit ‘vloeibaar houden’ hanteren. ‘Vloeibaarheid’ is een complex begrip dat zich met name in het filosofisch denken van de laatste decennia heeft geopenbaard. De eerste, door mij te hanteren vorm van het ‘vloeibaar houden’ heb ik in eerste instantie ontleend aan de dissertatie van Ruud Welten over de fenomenologie en het beeldverbod bij de Franse filosofen Levinas en Marion. 13 Met betrekking tot het fenomenologisch denken van deze filosofen gebruikt Welten het begrip ‘vloeibaar denken.’ Levinas en Marion probeerden een fenomenologie te ontwikkelen waarbij het menselijke bewustzijn niet zelf beelden en concepten maakt, maar waarbij die beelden en concepten juist op de mensen toekomen, en daarbij de menselijke ervaringen overstijgen. Zich niet laten fixeren of begrenzen, maar vloeibaar blijven. Het is een fenomenologisch denken dat dus alles te maken heeft met de methoden en de grenzen van de menselijke kennis, oftewel de epistemologie. Wanneer wij afgaan op filosofen als Kant en Husserl, belangrijke denkers op het gebied van de epistemologie en de fenomenologie, dan denkt de mens volgens hen juist wel in bepaalde beelden en concepten. Beelden en concepten die met de werkelijkheid worden gegeven. Het is datgene wat de mens in deze werkelijkheid ervaart, en wat voor de mens bepalend is voor zijn conceptuele denken. Een denken dat, en dit is een belangrijk verschil ten opzichte van de visie van Marion en Levinas, door de mens zelf wordt geïntendeerd. Voor Feuerbach, een Duits filosoof uit de 19e eeuw, betekent het denken in concepten en beelden zelfs louter de vervulling van onze eigen menselijke verlangens en verwachtingen. Het omvat niet meer dan menselijke projecties. Levinas en Marion nu, probeerden dit door de mens zelf geïntendeerde denken in beelden en concepten radicaal om te denken. Is het mogelijk om te denken in beelden en concepten zonder dat deze gefixeerd en bepaald zijn of worden door louter menselijke ervaringen? Kan de intentionaliteit radicaal worden omgedacht? Dat wil zeggen, dat deze komt van de andere kant, als een gave. Concepten en beelden die zich aan ons geven, op ons toekomen, zichzelf voortdurend vernieuwend. Beelden en concepten die nooit een vaste vorm aannemen, maar altijd vloeibaar en in beweging blijven, en waarmee we dus zelf ‘onthoudend’ moeten omgaan. Deze fenomenologie van het ‘vloeibaar denken,’ zoals Welten het noemt, zal ik bewust hanteren bij het bestuderen van de literatuur over vriendschap. De reden hiervoor is dat ik 13
Welten, R., Fenomenologie en Beeldverbod bij Emmanuel Levinas en Jean-Luc Marion. Damon, Budel 2001.
7
Vriendschap kent vele gezichten vriendschap – in al haar aspecten – wil bestuderen, zonder op voorhand uit te gaan van de reeds bestaande en meest gangbare definities en noties, van bepaalde beelden en concepten met betrekking tot vriendschap. Wanneer ik dat niet doe, dan zal dit, naar mijn mening, van grote invloed kunnen zijn op het object van dit onderzoek. Ik ga er vanuit dat vriendschap zich weliswaar openbaart, beter gezegd, zou kunnen openbaren binnen het geheel van onze relationele ervaringen, maar daaruit nooit volledig conceptueel bepaald en verklaard kan worden. Vriendschap is anders gezegd, groter dan het geheel van onze relationele ervaringen, omvangrijker dan hetgeen wij erover kunnen zeggen. Een tweede vorm van het ‘vloeibaar houden,’ die in mijn geval misschien nog wel belangrijker zal zijn bij het bestuderen van de literatuur over vriendschap, heeft alles te maken met de grenzen van de taal, de betekenis van de woorden, zoals die bijvoorbeeld door Wittgenstein zijn onderzocht. Vooral in zijn later periode (‘Logische Untersuchungen’) schreef Wittgenstein over de beperktheid van de taal, en dat woorden pas hun inhoud en betekenis krijgen in het gebruik, binnen het discours waarin zij gebruikt worden. En met deze vorm van vloeibaarheid in mijn achterhoofd, zal ik vele publicaties over vriendschap bestuderen. Want woorden die aan vriendschap zijn gewijd krijgen voor mij dan pas hun inhoud en betekenis wanneer zij gebruikt worden binnen een bepaalde context. En deze betekenis en inhoud is nooit één op één. 2.2.
Op weg naar een waarnemingsraster… Aspecten van vriendschap
Teneinde een, voor het empirisch onderzoek, functioneel theoretisch kader te kunnen construeren, heb ik er bewust voor gekozen om het begrip ‘vriendschap’ vanuit verschillende perspectieven te bestuderen. Zo heb ik een selectie gemaakt van de, in mijn ogen, meest waardevolle publicaties over vriendschap, geschreven vanuit diverse wetenschappelijke disciplines. De bestudering van deze publicaties moet leiden tot het totstandkomen van een inventarisatie van betekenisvolle aspecten van vriendschap. Aspecten die deel uitmaken van het concept vriendschap, en die als het ware samen (en in samenhang) een soort van waarnemingsraster vormen op dit concept. Elk segment van het raster licht een bepaald aspect uit, vergroot deze, waardoor tegelijkertijd andere aspecten meer op de achtergrond blijven. Belangrijk is het om te constateren dat dit waarnemingsraster geen statisch gegeven is. Voortkomend uit de inventarisatie is het tegelijk op intrinsieke wijze verbonden met het inventariseren zelf. Het waarnemingsraster is geen moment hetzelfde. Elk moment wordt onze kijk, in dit geval op de aspecten van vriendschap, bijgesteld. Ons waarnemen is voortdurend in beweging, het is een ‘op weg gaan naar…,’ een nooit bepaald of af beeld van de werkelijkheid. En daarom moet dit waarnemingsraster, waarmee ik verschillende aspecten van vriendschap uitlicht, nooit gezien worden als een definitieve kijk. 2.2.1. Aspecten van vriendschap… het samengestelde waarnemingsraster Het door mij samengestelde waarnemingsraster bestaat uit vier categorieën van vriendschapsaspecten: aspecten van liefde, morele aspecten, aspecten van relationaliteit en aspecten van moderniteit. Alle aspecten hebben te maken met vriendschap, maar kunnen tegelijkertijd beschouwd en inhoudelijk geduid worden vanuit zorgethisch perspectief. Dit laatste is voor mijn onderzoek evident. Aan het einde van elke categorie van vriendschapsaspecten heb ik een aantal attenderende kwesties geformuleerd ten behoeve van het empirisch onderzoek. Om een goed rasterbeeld te verkrijgen zijn de verschillende categoriale aspecten afzonderlijk uitgelicht en niet op voorhand met elkaar in verband gebracht. Het moge echter duidelijk zijn
8
Vriendschap kent vele gezichten dat het isoleren van deze segmenten van het raster iets kunstmatigs heeft. Want al deze betekenisvolle segmenten hebben, naar mijn mening, een duidelijke onderlinge samenhang. 2.3.
Aspecten van liefde
Liefde en vriendschap zijn als op zichzelf staande begrippen geen vreemden voor elkaar. Het filosoferen over liefde en vriendschap en hun onderlinge relatie en actualisatie is iets van alle tijden. De klassiek Griekse filosofen hanteerden hiertoe reeds de driedeling van eros, philia en agapē. Een goede en bruikbare driedeling, omdat zij een helder onderscheid laat zien tussen de kwaliteiten die de verschillende vormen van liefde – waaronder ook die van de liefde tussen vrienden – kenmerken. In paragraaf 2.3.1. zal ik dan ook deze drie verschillende vormen van liefde – eros, philia en agapē – uitwerken, teneinde de liefde die vriendschappen kenmerkt makkelijker te kunnen duiden. Wel is het van belang om hierbij de historisch maatschappelijke context van de Griekse polis, waarin deze begrippen hun betekenis hebben gekregen, niet uit het oog te verliezen. De sociale context van Athene in de eerste eeuwen voor Christus is een totaal andere dan die van de maatschappij waarin wij nu leven. We moeten ons realiseren dat voor de polisburger uit die tijd de begrippen eros, philia en agapē sterk verweven zijn met andere aspecten van het maatschappelijk leven, zoals de kunst, de opvoeding en de filosofie. Dit in tegenstelling tot onze moderne Westerse samenleving, waarin bijvoorbeeld erotiek en vriendschap veel meer hun eigen domein hebben. Daarnaast is er bij de klassieken, vergeleken met onze moderne maatschappij, opvallend veel aandacht voor de homo-erotiek. Wanneer er over de liefde gesproken wordt, bijvoorbeeld in Plato’s Symposium, dan gaat het voornamelijk over de herenliefde en specifiek over de knapenliefde. We moeten er vanuit gaan dat, wanneer wij het over liefde en vriendschap hebben aan de hand van de begrippen eros, philia en agapē, dit soort verschillen, die inherent zijn aan het plaatsen van deze begrippen in een bepaalde maatschappelijke context, niet altijd overbrugbaar zullen zijn. Wanneer wij het over ‘liefde’ hebben dan kan het over allerlei vormen en soorten van liefde gaan: van de liefde voor degene waarmee je getrouwd bent tot aan de liefde voor je geboorteplaats; van de liefde die te koop is tot aan de liefde van God; van de liefde voor je beste vriend tot aan de liefde voor de Italiaanse keuken. ‘Liefde’ is bij ons een verzamelnaam. Bij de klassieken echter is de liefde die de naam Eros draagt een duidelijk andere vorm van liefde dan die van de philia en die van de agapē. Een aspect dat zeker niet onderbelicht mag blijven wanneer we nadenken over de relatie van vriendschap en liefde is de vraag naar de verhouding en naar de aanwezigheid van egoïstische en altruïstische motieven van het liefhebben. Kunnen wij liefhebben zonder er zelf beter van te worden ten koste van anderen? Of gaan in ons liefhebben beide motieven altijd samen. En wat betekent dit dan voor de liefde tussen vrienden? Een ander belangrijk aspect heeft te maken met de vraag naar het wel of niet relatiegebonden zijn van de verschillende vormen van liefde. Is het begrip liefde per definitie verbonden met de daadwerkelijke particuliere relatie/vriendschapsrelatie of kan liefde deze relatie/vriendschapsrelatie ook overstijgen en universeel zijn? Aan deze twee aspecten zal ik in respectievelijk paragraaf 2.3.2. en 2.3.3. aandacht besteden. Wat is liefde? Wat is de relatie van liefde en vriendschap? Wat is de mogelijke betekenis van deze relatie voor het vriendschapsbegrip en specifiek voor de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en de zorgbehoeftige? Daar zal het in de komende paragrafen over gaan.
9
Vriendschap kent vele gezichten 2.3.1. Eros, philia en agapē De klassieke driedeling eros, philia en agapē wordt tot op de dag van vandaag door velen als uitgangspunt genomen wanneer men de liefde in al haar mogelijke verschijningsvormen wil doordenken en begrijpen. Het is een goede en bruikbare driedeling die de onderscheidende kwaliteiten van de verschillende vormen van liefde helder tot uitdrukking brengt. Daarbij dient te worden gezegd dat naast het definiëren van het onderscheidende er doorgaans ook wordt nagedacht over datgene wat deze vormen verbindt. In de literatuur bestaat er consensus over de onaannemelijkheid dat eros, philia en agapē in onvermengde vorm in menselijke relaties voorkomen. De mening overheerst dat er eerder een genuanceerde en realistische kijk op de liefdesrelaties van mensen nodig is die uitgaat van een voortdurend verband tussen deze verschillende vormen van liefde. Eros, philia en agapē zijn begrippen die sterk met elkaar verbonden zijn en elkaar voortdurend beïnvloeden en doordringen. Om de betekenis van de liefde tussen vrienden en specifiek van de liefde in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en de zorgbehoeftige goed te kunnen duiden is het waardevol om de vormen eros, philia en agapē zowel afzonderlijk alsook in hun samenhang te bestuderen. Als eerste de categorie van liefde die eros genoemd wordt. Eros wordt doorgaans gedefinieerd als de liefde die wil begeren en bezitten. Comte-Sponville is van mening dat eros als vorm van liefde de heftigste is van de drie: “… deze liefde is de sterkste, of in ieder geval de heftigste (in sommige gevallen is de ouderliefde nog sterker, maar minder turbulent), het rijkst aan verdriet, mislukkingen, illusies, ontgoochelingen…Eros is de naam, gemis is haar essentie, hartstocht haar hoogste top.” 14 Eros is liefde die gekenmerkt wordt door inhaligheid. Zij is per definitie egoïstisch van aard. Bij eros gaat het duidelijk om het eigen belang van degene die begeert. Het is liefhebben om er zelf beter van te worden ten koste van anderen. Bij deze vorm van liefde gaat het niet om de vreugde van het liefhebben. Nee, haar essentie ligt in het begeren van datgene wat we missen. En we begeren datgene wat we missen alleen dan als we dit ook beseffen zegt Comte-Sponville. 15 Dit is een logische redenering. Want als ik niet het besef heb dat ik iets mis, dan zal ik het ook niet begeren. Maar het moment dat ik bijvoorbeeld besef dat ik de liefde van een vriend mis in mijn leven, dan is mijn begeerte naar deze liefde aanwezig. De begeerte naar dat wat we missen zal nooit te verzadigen zijn. De drang naar nieuw bezit zal nooit ophouden zolang wij dit nieuwe begeren. Derrida vraagt zich overigens, in navolging van Nietzsche, nadrukkelijk af of deze begeerte ook niet aanwezig is in andere vormen van liefde. Zelfs de christelijke naastenliefde zou volgens hem intrinsiek een drang naar nieuw bezit in zich dragen. 16 Vanuit het perspectief van de klassiek Griekse filosofie moeten we de definitie van eros, als de liefde die wil begeren en bezitten, zeker nuanceren. Plato’s Symposium en Phaedrus zijn belangrijke werken wanneer het gaat om de betekenis van het begrip eros te leren kennen in het denken van de klassieke filosofen. Bij Plato betekent eros een natuurlijke drang naar schoonheid. Schoonheid willen bezitten zodra we het waarnemen. Eros kan zich afspelen op het ‘lage’ niveau van de zintuiglijke waarnemingen, maar kan zich ook ontwikkelen tot een ‘hoger,’ abstracter niveau van het waarnemen van schoonheid in het algemeen, tot aan het schouwen van de Idee van schoonheid zelf. In deze zin is eros te verstaan als een natuurlijke drang naar het goede, naar dat wat het leven volkomen maakt. Voor Plato sluiten eros en 14
Comte-Sponville, A., Kleine verhandeling over de grote deugden. Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen 1997, p.292. 15 Ibidem, p.287. 16 zie Derrida, J., The Politics Of Friendship. Verso, London/New York 2005, p. 64-65.
10
Vriendschap kent vele gezichten vriendschap elkaar niet uit. “So what Socrates is arguing is that a friendship between lovers is not only possible but also can, via mutual concern for the good things in life (that is, philosophy), make for one of the best kinds of friendship.” 17 Fysieke seksuele aantrekkingskracht tussen personen kan zich ontwikkelen tot een gedeelde passie voor het leven. Het is een beweging van eros op het lage niveau naar eros op het hoge niveau. Kijkend, vanuit het perspectief van onze moderne samenleving, naar deze mogelijke synthese van eros en vriendschap, kan misschien het volgende gezegd worden. Vriendschap en eros, in de zin van erotische aantrekkingskracht, kunnen soms samengaan. Wanneer dit het geval is, is het te verwachten dat eros zich, gevoed door de vriendschap, zal ontwikkelen naar het hogere niveau. Zo zal er een synthese ontstaan tussen eros en vriendschap. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer de relatie van twee vrienden op een bepaald moment verandert in een liefdesrelatie. Anders is het wanneer erotische aantrekkingskracht tussen twee personen hun jarenlange vriendschap bedreigt. Eros kan in dat geval een begerige liefde zijn, waarbij de ene persoon de liefde van de ander vraagt en wil bezitten. Dit lage niveau van de eros bedreigt dan de vriendschap en zal in bedwang moeten worden gehouden. Het samengaan van eros en vriendschap wordt dus duidelijk gekenmerkt door een zekere ambiguïteit. Een geheel andere opvatting over de relatie van eros en vriendschap is te vinden bij Derrida. Zoals gezegd vraagt Derrida zich af of álle menselijke liefde in wezen geen begerende liefde is. Liefde – de christelijke naastenliefde incluis – die begeert naar ‘nieuw’ bezit. En juist dit begeren naar dit ‘nieuwe’ bezit is voor Derrida de sleutel tot zijn vriendschapsbegrip. Want hij is van mening dat vriendschap de mogelijke nieuwe liefde is die wij begeren; toekomstige liefde die zich zou kunnen openbaren tussen mensen, die misschien zou kunnen ontstaan, onafdwingbaar. Het ‘misschien’ dat zich op unieke en onvoorspelbare wijze zou kunnen openbaren. Het misschien wel of misschien niet kunnen ervaren van het liefhebben van de ander; het gebeurt wel of het gebeurt niet. Met andere woorden, vriendschap is voor Derrida de activiteit van intermenselijke liefde, die misschien in de toekomst geopenbaard wordt en ook daadwerkelijk kan worden ervaren. Deze vriendschaps- en liefdesopvatting is interessant en waardevol. Vooral omdat deze opvatting alle ruimte en mogelijkheden laat aan het wel of niet kunnen ontstaan van vriendschap en liefde tussen mensen. Wanneer we nu de mogelijke synthese van eros en vriendschap betrekken op de specifieke vriendschap tussen de professionele zorgverlener en zorgbehoeftige ben ik van mening dat eros en vriendschap in geen geval samen mogen gaan. Hier zijn voldoende redenen voor te geven. Ik zal er een aantal noemen. 1. Eros is per definitie egoïstisch van aard. Alles draait om het eigenbelang van de persoon die begeert. In de vriendschap tussen de professionele zorgverlener en zorgbehoeftige zal het in het algemeen juist gaan om de belangen van de ander die zorg behoeft. Dus zeker vanuit het perspectief van de professionele zorgverlener mogen egoïstische erosmotieven geen enkele rol spelen in de relatie met de zorgbehoeftige. 2. De aanwezigheid van eros in de zorgrelatie kan de zorgbehoeftige confronteren met mogelijke ‘nare ervaringen’ uit het verleden. Dit kan leiden tot een verslechtering van de psychische gezondheid van de zorgbehoeftige, met alle gevolgen van dien. 3. De aanwezigheid van eros in de zorgrelatie zal grote invloed hebben op het ethos van die zorgrelatie. Wanneer we ethos omschrijven als: “de dagelijkse omgang van professional en ‘cliënt’, de dagelijkse praktijk en wat daar uitgevonden kan worden met betrekking tot wat passend is….” 18 , dan zal het ethos, de vriendschap incluis, worden ‘aangetast’ en zal de integriteit van de zorgverlener op het spel komen te staan. 4. Een reden van andere aard vormt 17
Vernon, M., The Philosophy of Friendship. Palgrave Macmillan, Houndmills/Basingstoke/ Hampshire 2005, p.39. 18 Vosman, F. en Molenaar, B. (red.), Perspectieven op vriendschap. SWP, Amsterdam 2005, p.63.
11
Vriendschap kent vele gezichten het naleven van de beroepscode die het bestaan en de manier van functioneren van de beroepsgroep – van de professionele zorgverlener – legitimeert. Zo staat er in de beroepscode voor de beroepsgroep van SPVen het volgende: “Het is de SPV verboden gedurende de looptijd van de hulpverlening, en na afloop hiervan zolang er sprake zou kunnen zijn van enige afhankelijkheid tussen de SPV en de cliënt, een andere relatie met de cliënt te hebben dan een hulpverleningsrelatie, hetgeen onder meer het verbod inhoudt dat de cliënt en/of SPV deze relatie als seksueel van aard zal ervaren, zoals seksueel getinte opmerkingen alsmede het aanraken van genitaliën of andere lichaamsdelen die normaliter met seksualiteit geassocieerd worden.” 19 Dit verbod lijkt overigens, naast het verbieden van de eros, ook geen ruimte te laten voor enige vorm van vriendschap tussen de SPV en de ‘cliënt.’ Philia is een tweede categorie van liefde die bij de klassieken staat voor allerlei verschillende soorten van affectie. Volgens Smith Pangle kan philia zelfs variëren van erotiek tot familiebanden, van politieke trouw tot zakelijk partnerschap. 20 Maar philia staat, zo schrijft zij, bij de klassieke filosofen toch in de allereerste plaats voor vriendschap. Philia en eros staan, zoals eerder gezegd, niet geheel los van elkaar. Ze kunnen elkaar beïnvloeden en doordringen, en kunnen ook samengaan. Zeker het hogere niveau van eros, waarbij personen hun aanvankelijke fysieke seksuele aantrekkingskracht hebben ontwikkeld tot een gedeelde passie voor het leven, sluit aan bij philia. Toch verschilt philia wezenlijk van eros. Comte-Sponville zoekt naar het wezen van philia door ‘het begeren’ – dat eros kenmerkt – verder te denken. Daarbij verlaat hij nadrukkelijk het spoor van Plato, die deze begeerte uitsluitend verbindt met datgene wat we missen. Comte-Sponville vraagt zich het volgende af: “Kunnen we werkelijk alleen maar begeren wat er niet is? Hoe zouden we dan kunnen liefhebben wat er wél is?” 21 Hij komt tot de conclusie dat er wel degelijk een onderscheid gemaakt kan worden tussen de begeerte als gemis, ofwel de begeerte als hoop of hartstocht, en de begeerte als kracht of verrukking, ofwel de begeerte als genot, vreugde of handelen. “Er is sprake van handelen, van genot, van vreugde telkens wanneer we datgene begeren wat we doen, wat we hebben, wat we zijn of wat is, kortom altijd als we begeren waaraan het ons niet ontbreekt.” 22 En dit geldt wat Comte-Sponville betreft zeker voor de vriendschap. Want, zo schrijft hij, we hebben onze vrienden lief die we hebben en zoals ze zijn. We kunnen niet van onze vrienden genieten wanneer we die vrienden niet eerst zouden hebben. We beleven vreugde aan onze vrienden omdat ze er zijn, niet omdat we ze eerst gemist hebben. Het wezenlijke verschil tussen eros en philia is dus het wel of niet aanwezig zijn van het object van onze liefde. Eros wordt gevoed door de hartstocht naar dit object dat er nog niet is, maar wat wij wel willen bezitten. Philia daarentegen, kan niet bestaan zonder de aanwezigheid van het object dat wij liefhebben. Philia is de liefde die alles heeft wat ze begeert, omdat ze slechts begeert wat is, waarop of waarin ze zich verheugt…. 23 Dit is een belangrijk aspect van philia-liefde. Het is Aristoteles die deze vorm van liefde, de philia, ofwel vriendschap in haar meest brede betekenis, uitgebreid heeft beschreven in zijn Ethica Nicomachea. Voor Aristoteles bestaan er drie soorten van vriendschap, die alledrie gekenmerkt worden door een wederzijdse liefde. Die wederzijdsheid van de liefde is een ander belangrijk aspect van philia, waarmee zij zich wezenlijk onderscheidt van eros. 19
nvspv., SPV Beroepscode. www.nvspv.nl, 2002, p.10-11. Smith Pangle, L., Aristotle and the Philosophy of Friendship. University Press, Cambridge, United Kingdom 2003, p.2. 21 Comte-Sponville, A., Kleine verhandeling over de grote deugden. Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen 1997, p.298. 22 Ibidem, p.300. 23 zie Ibidem, p.310. 20
12
Vriendschap kent vele gezichten Bij de eerste soort van vriendschap vormt ‘het nuttige’ het motief waarop de vriendschap gebaseerd is. Mensen houden van elkaar, niet om elkaars persoon, maar vanwege het feit dat zij nuttig voor elkaar zijn. De tweede soort van vriendschap is gebaseerd op ‘het genot.’ Mensen houden van elkaar voor zover zij van elkaar genieten, maar niet vanwege hun ‘karakter.’ En juist het karakter van de ander, de persoon zelf, vormt volgens Aristoteles de basis van de meest waardevolle vorm van vriendschap: de karaktervriendschap. In deze derde soort van vriendschap houden mensen van elkaar om de persoon zelf. Het is voor Aristoteles de perfecte vorm van vriendschap. Comte-Sponville verwoordt Aristoteles’ philia-begrip op de volgende wijze: “Kortom: philia is liefde wanneer ze opbloeit tussen mensen, liefde in welke vorm dan ook mits ze zich niet laat herleiden tot gemis of hartstocht (tot eros). …Laten we zeggen dat philia liefde-als-vreugde is, voor zover ze wordt of kan worden beantwoord. Het is de vreugde te beminnen en bemind te worden, de welwillendheid over en weer die er al is of die kan groeien, het gedeelde leven, de met overtuiging gemaakte keuze, het gegeven en ontvangen plezier en vertrouwen, philia kortom is liefde-als-actie, die daarin het tegenovergestelde is van eros (liefde-als-passie) ook al kunnen die twee vormen van liefde natuurlijk best samenkomen of hand in hand gaan. Welke geliefden worden ook niet vrienden als ze gelukkig zijn met elkaar? En hoe zouden ze anders gelukkig kunnen zijn?” 24 Met deze woorden benoemt Comte-Sponville de belangrijkste aspecten van het Aristotelische philiabegrip: philia is liefhebben wat er wél is, zij is relationeel, zij is liefhebben in wederzijdse (gedeelde) vreugde, zij is beminnen en bemind worden, zij is wederzijdse welwillendheid, zij is preferentieel en particulier, zij is gegeven en ontvangen plezier en vertrouwen, zij is liefdeals-actie. Wanneer we nu deze kenmerkende aspecten van philia beschouwen vanuit het perspectief van het tegenwoordige vriendschapsbegrip dan kunnen we concluderen dat ze tot op de dag van vandaag actueel te noemen zijn en belangrijk voor het definiëren van vriendschap. Daarnaast is de grote verscheidenheid in betekenis van het philia-begrip – philia als overkoepelend begrip voor de verschillende soorten van affectie – ook op onze tijd van toepassing. Ook wij kennen namelijk vele soorten van affectieve relaties, zoals de relatie tussen ouders en kinderen, tussen twee geliefden, tussen twee collega’s op het werk, tussen vrienden van de voetbalclub. Maar er bestaat echter ook een wezenlijk verschil tussen de Griekse philia en ons moderne vriendschapsbegrip. Dit verschil heeft alles te maken met de plaats welke vriendschap inneemt in de samenleving. Vriendschap is bij de klassieken sterk verweven met andere aspecten van het maatschappelijke leven. Er is geen sprake van een duidelijke scheiding tussen het publieke en het privé-domein. Voor Aristoteles is vriendschap een belangrijk element in iedere vorm van gemeenschap. “The importance of friendship in Aristotle’s theory of politics is indicated by its presence in every koinonia. Koinonia, ie ‘joint enterprise’ or (literally) ‘community’, is Aristotle’s general term for a social group and central to the theory of the polis. … Most important for present purposes, every koinonia includes not only justice but also friendship (EN 1159b 27-8; EN 1161b 11). Friendship is thus, for Aristotle, an integral part of any social group with a common purpose. However, the presence of friendship in every koinonia does not entail that all social groups involve the same extent of friendly affection and concern. Different types of koinonia exhibit different types and degrees of friendship.” 25 De verwevenheid van vriendschap met het leven van de gemeenschap en het gemeenschappelijke doel hiervan is op het tegenwoordige vriendschapsbegrip nauwelijks van toepassing. Voor velen behoort vriendschap in onze samenleving tot het privé-domein. Een domein dat duidelijk afgegrensd is van het publieke domein. Voor wat betreft de plaats van 24
Ibidem, p.311. Mulgan, R., The Role of Friendship in Aristotle’s Political Theory. in King, P. en Devere, H. (Ed) The Challenge to Friendship in Modernity. Frank Cass Publishers, Great Britain 2000, p.16-17. 25
13
Vriendschap kent vele gezichten vriendschap in ons maatschappelijk leven verwijs ik verder naar paragraaf 2.6.1., daar waar het gaat over de verhouding van vriendschap en institutionalisering. We kunnen ons afvragen of het klassieke philia-begrip, ofwel vriendschap in haar meest brede betekenis, van toepassing kan zijn op de professionele zorgrelatie van zorgverlener en zorgbehoeftige. Wanneer philia beschouwd wordt als louter behorend tot het privé-domein, dan zal elk grensoverschrijdend gedrag – betrekking hebbend op de grens tussen privé en publiek – binnen de professionele zorgrelatie niet getolereerd worden. Vriendschap tussen de professionele zorgverlener en de zorgbehoeftige zal dan vooral als een ‘gevaar’ worden gezien voor de kwaliteit van de professionele zorgrelatie binnen de geïnstitutionaliseerde professionele zorg. Zorginstellingen zullen angstig zijn om de controle te verliezen over de institutionele gedragsnormen. Privé en werk dienen immers gescheiden te blijven. Het is echter de vraag of philia op deze wijze buiten het publieke domein, dus ook buiten het domein van de geïnstitutionaliseerde zorg, kan worden gehouden. In paragraaf 2.6.1. geef ik aan dat dit lastig verdedigbaar is, temeer vriendschap, zeker in haar meest brede betekenis, naast private, ook duidelijke publieke dimensies bezit, zoals ‘het vertrouwen’ (het gegeven en ontvangen vertrouwen). Naast dit vertrouwen, zijn er zeker andere kenmerkende aspecten van philia te noemen, die van toepassing kunnen zijn op de relatie tussen de professionele zorgverlener en de zorgbehoeftige. Zo kan er tussen de professionele zorgvrager en zorgbehoeftige sprake zijn van een wederkerige affectie. Zij kunnen door elkaar worden aangedaan. Zij kunnen intiem met elkaar omgaan. Zij kunnen elkaar liefhebben, niet geleid door hartstocht of gemis, maar omwille van hun karakter. Zij kunnen lief en leed, vreugde en verdriet delen. Zij kunnen elkaar het goede toewensen, welwillend tegenover elkaar staan. Bij al deze aspecten van philia zal de gelijkwaardigheid tussen de zorgverlener en de zorgbehoeftige voorop moeten staan, ondanks de asymmetrische verhoudingen die de relatie kenmerkt. Vanuit het christelijk denken wordt er aan de eros en de philia nog een derde vorm van liefde toegevoegd, agapē genaamd. Het zelfstandig naamwoord agapē is afgeleid van het werkwoord agapan dat onder andere liefkozen, liefhebben betekent. De vorm agapē wordt in hoofdzaak gebruikt door de nieuwtestamentische schrijvers, terwijl de werkwoordsvorm agapan ook te vinden is in bij de klassieken, bijvoorbeeld in het werk van Plato. Agapē staat voor die liefde die belangeloos, universeel en relatieoverstijgend is. Spontaan, zonder motief, zonder berekening. Agapē verschilt hierin fundamenteel van eros. De belangeloosheid van agapē staat tegenover het eigenbelang van eros, de universaliteit van agapē staat tegenover de hartstocht voor de specifieke ander van eros, de spontaniteit en de motiefloosheid van agapē staan tegenover het berekenende en het motief van gemis van de eros. Ook verschilt agapē wezenlijk van philia, omdat philia, in tegenstelling tot agapē, eenvoudigweg niet kan bestaan zonder het reeds aanwezig zijn van degene die wij liefhebben en zonder dat diegene dit liefhebben ook daadwerkelijk beantwoordt. Agapē is echter liefde die niet afhankelijk is van en ook niet bepaald wordt door de reeds aanwezige ander. Bij agapē is er eerst liefde en niet het object dat wij liefhebben. “Niet omdat iets beminnenswaard is beminnen we het, maar omdat we het beminnen is het beminnenswaard.” 26 Het is ons liefhebben dat het object van ons liefhebben waardevol maakt. Het is goed voor te stellen dat ons liefhebben wordt bepaald door gemis, dat wij anderen liefhebben vanuit pure hartstocht (eros). Het is goed voor te stellen dat wij liefhebben vanuit gedeelde vreugde, dat wij onze vrienden liefhebben aan wie we vreugde beleven (philia). Maar liefhebben zonder gemis of zonder gedeelde vreugde? Hoe moeten we ons deze liefde voorstellen? Hoe kunnen we deze liefde ervaren? Is deze liefde wel te ervaren? Is dit de volmaakte liefde die voor ons mensen onbereikbaar is? De goddelijke liefde die ons 26
Comte-Sponville, A., Kleine verhandeling over de grote deugden. Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen 1997, p.341.
14
Vriendschap kent vele gezichten te boven gaat? Is agapē groter dan wat wij mensen onder liefde (kunnen) verstaan? Is ze die liefde die ons doet vermoeden dat liefde groter is dan wij kunnen denken? Groter dan de liefde waartoe wij daadwerkelijk in staat zijn? “Misschien is het ‘de liefde die ontbreekt aan elke liefde’, zoals Bobin zegt en die het toch aan niets ontbreekt en die ons juist daardoor ontbreekt, en aantrekt. Ook al is ze er niet, toch verlicht ze ons pad: ook afwezigheid van liefde is een vorm van liefde.” 27 Deze ‘negatieve’ omschrijving van Bobin spreekt weliswaar tot de verbeelding, echter de mogelijke bepaling van de agapē-liefde wordt er bepaald niet concreter door. Daarom wil ik terug naar het Nieuwe Testament, waarin het woord agapē veelvuldig gebruikt is, en waar agapē haar betekenis heeft gekregen. Een passage uit Paulus’ eerste brief aan de gemeente van Korinte, 1 Kor.13, is voor velen misschien wel de bekendste nieuwtestamentische tekst waarin over de agapē-liefde wordt geschreven. In de verzen 4-7 wordt door Paulus verschillende aspecten van agapē genoemd. 4 ~H avga,ph makroqumei/( crhsteu,etai h` avga,ph( ouv zhloi/( Îh` avga,phÐ ouv perpereu,etai( ouv fusiou/tai( 5 ouvk avschmonei/( ouv zhtei/ ta. e`auth/j( ouv paroxu,netai( ouv logi,zetai to. kako,n( 6 ouv cai,rei evpi. th/| avdiki,a|( sugcai,rei de. th/| avlhqei,a\| 7 pa,nta ste,gei( pa,nta pisteu,ei( pa,nta evlpi,zei( pa,nta u`pome,neiÅ 4 De liefde is lankmoedig, de liefde is goedertieren, zij is niet afgunstig, de liefde praalt niet, zij is niet opgeblazen, 5 zij kwetst niemands gevoel, zij zoekt zichzelf niet, zij wordt niet verbitterd, zij rekent het kwade niet toe. 6 Zij is niet blijde over ongerechtigheid, maar zij is blijde met de waarheid. 7 Alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij. Het eerste wat opvalt is dat agapē louter over zichzelf gaat. Terwijl eros- en philia-liefde per definitie verwijzen naar het daadwerkelijk in relatie staan van mensen, verwijst agapē-liefde alleen naar de liefde zelf. Zijn eros en philia altijd verbonden met ons relationele handelen, agapē is liefde die wij ervaren zonder er schijnbaar iets voor te hoeven doen. Het is liefde die zichzelf aan ons schenkt. Deze liefde is liefde die, volgens Paulus, alles kan verdragen. Ze is barmhartig en genadig, ze is niet jaloers of hebzuchtig, ze is niet ijdel en niet belust op zichzelf. Ze is niet verbitterd, kwetst niet en is niet onvergeeflijk. Waarheid maakt haar blij, niet de ongerechtigheid. Ze houdt stand tegen alles, ze hoopt en gelooft altijd. Met andere woorden, deze liefde is volmaakt. Zij is goddelijk, onmenselijk, onbereikbaar voor mensen zoals wij. Vanuit christelijk geloofsperspectief geloven wij dat slechts één mens deze volmaakte liefde heeft voorgeleefd: Jezus van Nazareth. En wij? Hebben wij deel aan deze volmaakte liefde? Kunnen wij agapē ervaren? Misschien vinden wij een antwoord op deze vragen door te proberen het spoor van Jezus te volgen. Door te gaan, Hem achterna en doen wat Hij deed. Jezus zelf heeft ons laten zien dat wij niet volledig passief hoeven te zijn wanneer het om de volmaakte liefde gaat. Op de avond voor zijn lijden en sterven heeft hij zijn leerlingen – en over de hoofden van deze leerlingen ook wij – namelijk geboden om elkaar zo lief te hebben zoals hij hen liefhad (Johannes 13, 34). Liefhebben zoals Jezus deed, Hem navolgen met alles waartoe wij in staat zijn. Misschien is dat wel de sleutel tot het kunnen ervaren van die volmaakte liefde. Misschien is agapē die liefde die wij ervaren wanneer wij, met al onze onvolkomenheden, elkaar op deze wijze liefhebben. Maar wat typeert die liefde van Jezus? In hoofdstuk 15 van het Johannesevangelie is het Jezus zelf die zijn liefdesgebod nadrukkelijk verbindt aan het begrip vriendschap. Johannes 15, 12-13: 12 Dit is mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijk Ik u heb liefgehad. 13 Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden. De liefde en vriendschap waar Jezus hier over spreekt en waartoe Hij ons uitnodigt zijn radicaal. Het gaat om liefde en vriendschap waarbij je alles over hebt voor de ander. Zelfs je leven. Jezus zal ook daadwerkelijk zijn leven geven. Hij zal sterven aan het kruis, voor ons. 27
Ibidem, p.350.
15
Vriendschap kent vele gezichten En wij, hoe zetten wij ons leven in voor onze vrienden? Vraagt Jezus hier niet het onmogelijke van ons? Wanneer we de tekst van Johannes 15, vers 13 nauwkeurig lezen, dan blijkt dat we dit ‘leven geven’ gelukkig niet letterlijk hoeven op te vatten. In het Grieks staat er namelijk geschreven: mei,zona tau,thj avga,phn ouvdei.j e;cei( i[na tij th.n yuch.n auvtou/ qh/| u`pe.r tw/n fi,lwn auvtou/Å Het gaat in deze zin om het woordje yuch.n, dat kan worden vertaald met ‘ziel.’ Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn ziel geeft voor zijn vrienden. Je ziel geven voor je vrienden zou kunnen betekenen dat je je werkelijk openstelt voor de ander, jezelf innerlijk blootgeeft aan de ander, je kwetsbaarheid laat zien aan de ander. Het liefdesgebod van Jezus is een oproep om op deze wijze met elkaar om te gaan. Het is een oproep tot een ‘nieuw’ leven van vriendschap. Een leven waarin agapē zichtbaar wordt. Carmichael geeft aan dat agapē zich ontwikkelde tot een soort van scharnierbegrip, die de klassieke en christelijke opvattingen over liefde en vriendschap verbond. “Within a relatively short space of time, agapē had emerged in Greek, its meaning had expanded to fill the gap identified by Aristotle, and through Christ the love that it signifies was transfigured. These three developments converge in the use of agapē in the New Testament.” 28 Met ‘the gap identified by Aristotle’ bedoelt Carmichael dat Aristoteles besefte dat hij simpelweg geen zelfstandig woord had voor ‘de trouwe liefde’ die geschonken werd door een goede vriend. Deze trouwe liefde op zich, de basis van goede vriendschap, kreeg de naam agapē. Een naam die ook op onze vriendschappen van toepassing kan zijn. Want ook wij schenken en ontvangen ‘trouwe liefde’ aan en van vrienden. Maar agapē openbaart zich niet alleen in vriendschappen tussen de allerbeste vrienden. Zij openbaart zich niet alleen in privé-vriendschappen. Agapē maakt geen onderscheid tussen vormen en soorten van vriendschap. Zij is te ervaren in allerhande vriendschappen, zo ook in de vriendschap tussen de professionele zorgverlener en de zorgbehoeftige. Agapē strekt zich zelfs uit over vreemden en vijanden: Mattheüs 5:43-44 Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand zult gij haten. Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen,… . Wat zou nu de mogelijke betekenis van het agapē-begrip kunnen zijn voor de vriendschap tussen de professionele zorgverlener en de zorgbehoeftige? Op welke wijze zou agapē kunnen worden ervaren in professionele zorgrelaties? Misschien wanneer zich in deze relaties één of meerdere van de volgende aspecten openbaren (aspecten die zowel door de zorgbehoeftigen, alsook door de professionele zorgverleners kunnen worden ervaren (wederkerigheid speelt hierbij een belangrijke rol)): liefdevolle zorgzaamheid en menslievendheid, compassie, openheid, kwetsbaarheid, trouw, solidariteit, eerlijkheid, et cetera. Liefde die zichzelf aan ons schenkt, die trouw en rechtvaardig is, die alles kan verdragen en stand houdt tegen alles, die barmhartig en genadig is, die niet jaloers, niet hebzuchtig, niet ijdel, niet verbitterd, niet kwetsend en niet onvergeeflijk is, die altijd hoopt en gelooft, die liefde is blijkbaar universeel. Zij strekt zich uit tot alle mensen. Ondanks de nieuwtestamentische verkenning van de agapē-liefde en haar aspecten, blijft het toch lastig om deze liefde te concretiseren. Maar misschien is dat wat agapē juist wil zijn. Liefde die zich moeilijk laat omschrijven, die zich niet vangen laat in woorden en definities, maar die er gewoonweg is. Liefde die in werkelijkheid misschien niet meer is dan een stralenkrans van zachtmoedigheid, van compassie en rechtvaardigheid, waardoor de heftigheid van het gemis of van de vreugde zou worden getemperd, waardoor wat in onze andere liefdes misschien te ruw of te overdadig is zou worden afgezwakt of van zijn scherpe kantjes ontdaan. 29 28
Carmichael, L., Friendship. T&T Clark International, London 2004, p.39. zie Comte-Sponville, A., Kleine verhandeling over de grote deugden. Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen 1997, p.350. 29
16
Vriendschap kent vele gezichten
Eros, philia en agapē, drie categorieën van liefde die weliswaar sterk van elkaar verschillen, maar die toch met elkaar verbonden zijn en elkaar voortdurend beïnvloeden en doordringen. Het is een voortdurend overgaan en samengaan van de ene type liefde naar en met de andere. De liefde tussen vrienden, waaronder ook de liefde in de vriendschapsrelaties tussen de professionele zorgverleners en de zorgbehoeftigen, wordt gekenmerkt door het unieke en complexe geheel van de verschillende aspecten en motieven van liefhebben, behorend tot deze typen. Het is een belangrijke aanwinst in het denken over liefde en vriendschap, dat agapē als relatieoverstijgende liefde is geïntroduceerd. Het heeft aan het begrip vriendschap een wezenlijk nieuwe dimensie toegevoegd en daarmee de discussie over de relatie tussen vriendschap en liefde een nieuwe impuls gegeven. Een discussie die in wezen gaat over de vraag op welke wijze liefde en vriendschap zich tot elkaar (kunnen) verhouden, en met name over welke kwaliteiten van liefde zich wel of niet (kunnen) openbaren in allerhande vriendschapsrelaties. 2.3.2. Egoïstische en altruïstische motieven van liefhebben Bij het nadenken over de relatie van liefde en vriendschap is de vraag naar de aanwezigheid en naar de verhouding van egoïstische en altruïstische motieven van liefhebben gerechtvaardigd. We kunnen ons afvragen hoe egoïstische en altruïstische motieven zich tot elkaar verhouden wanneer wij liefhebben. Staan ze per definitie los van elkaar, of gaan ze juist vaak samen? En wat betekent dit dan voor de liefde tussen vrienden, en specifiek voor de liefde in vriendschappen tussen professionele zorgverleners en zorgbehoeftigen? Diana Fritz Cates noemt in haar boek Choosing to feel de idee van onbaatzuchtige liefde hoogst problematisch. 30 Volgens haar is in alle menselijke liefde de aanwezigheid van gemengde motieven – dat wil zeggen motieven van zowel egoïstische alsook van altruïstische aard – een onontkoombaar feit van menselijke psychologie. Zij vraagt zich dan ook af of mensen überhaupt wel in staat zijn om te kunnen liefhebben zonder er zelf beter van te worden ten koste van anderen. Bij deze vraag van Cates wil ik graag een kanttekening plaatsen. De bijna vanzelfsprekende causaliteit van het er zelf beter van worden en het ten koste gaan van anderen, waar Cates vanuit gaat, wil ik op z’n minst ter discussie stellen. Weliswaar worden wij, wanneer wij liefhebben, er als het goed is zelf altijd beter van, in welke zin dan ook. Maar dat dit er zelf beter van worden altijd verbonden zou moeten zijn met het ten koste gaan van anderen, dat betwijfel ik. Het liefhebben van een ander kan volgens mij ook zeer goed ‘het goede’ voor beide partijen bewerkstelligen. Mijn liefhebben van een ander kan er bijvoorbeeld toe leiden, dat zowel ik als ook die ander vreugde en geluk ervaren. Daarmee zeg ik niet dat het liefhebben van anderen ‘om er zelf beter van te worden ten koste van anderen’ nooit voorkomt. Wij weten wel beter. Het door Cates in sterke mate betwijfelen van de idee van onbaatzuchtige liefde impliceert op z’n minst dat ze uitgaat van het bestaan van menselijke liefde die niet onbaatzuchtig is, oftewel de egoïstische liefde. Daarnaast, wanneer zij spreekt over ‘alle menselijke liefde,’ concludeer ik daaruit dat in haar opvatting over de menselijke liefde, alle concrete vormen en soorten van deze liefde niet vrij zijn van gemengde motieven. Volgens haar bestaat er blijkbaar geen menselijke liefde die volkomen onbaatzuchtig of volkomen egoïstisch kan zijn. Er is altijd sprake van een mix van onbaatzuchtige en egoïstische motieven. 30
Cates, D.F., Choosing to Feel. University of Notre Dame Press, Notre Dame, Indiana 1997, p.78.
17
Vriendschap kent vele gezichten Cates bevindt zich in goed gezelschap. Want ook Thomas van Aquino toont zich in zijn denken over de liefde – en over de relatie van liefde en vriendschap – realistisch en genuanceerd, door zich terdege te beseffen dat het onderscheid tussen de egoïstische en altruïstische vormen van liefde vooral een theoretische is. In de praktijk van de menselijke (vriendschaps)relatie zal er vooral sprake zijn van een samengaan van de twee, echter zonder dat ze in elkaar opgaan. Thomas gaat er vanuit dat alles wat mensen doen, gedaan wordt uit een vorm van liefde, maar ook uit een vorm van begeerte. Volgens Thomas kan er onderscheid gemaakt worden tussen aan de ene kant de ‘begerende liefde’ en aan de andere kant de ‘vriendschappelijke liefde.’ De begerende liefde wordt volgens hem gekenmerkt door hebzucht. Ze is egoïstisch en wordt geleid door eigenbelang. Het ‘goed’ van de ander is bijzaak. De vriendschappelijke liefde daarentegen is altruïstisch. Gericht op de ander, maar daarbij goed voor beiden. Deze vriendschappelijke liefde is voor Thomas een afspiegeling van de eerder genoemde goddelijke liefde. Hoe groter de vriendschappelijke liefde, des te meer is zij goddelijk en volmaakt. Ook bij Thomas verbinden zich eros, philia en agapē op steeds verschillende wijzen met elkaar. Verbindingen die gekenmerkt worden door een grote diversiteit aan particulariteit (de singularisatie van de menselijke liefde) en universaliteit (liefde als universele compassie). Wanneer we er vanuit gaan dat in alle menselijke liefde egoïstische en altruïstische motieven van liefhebben samengaan, dan zal dat vanzelfsprekend ook het geval zijn in de liefde tussen vrienden. We zouden het ook anders kunnen zeggen: vriendschappen tussen mensen zullen zich op verschillende egoïstische of altruïstische wijzen openbaren, omdat vriendschap per definitie een op liefde gebaseerde relatie is. Vernon geeft in zijn boek The Philosophy of Friendship een aantal voorbeelden: “ For example, an altruistic friendship is one in which if something happens to one friend or something is said against them, the other person in the relationship feels it as if they were themselves being hurt or maligned; they will oppose anything that might harm their friend as if it were harming themselves. In an egoistic friendship, however, someone will only go out on a limb when they are directly threatened themselves. A related test concerns how someone relates to the friends of their friend. When characterised by altruism, that person will be friendly to them for the sake of their friend, even if their friendliness is not readily returned. Conversely, the egoistic individual will make little effort with the friend of a friend, and in all likelihood unpleasantness with this third party will cause the original friendship to break down too.” 31 Hoewel Vernons voorbeelden op zich helder zijn, vragen zij toch om enige nuancering. De idee dat vriendschappen zich op verschillende egoïstische of altruïstische wijzen openbaren, wil namelijk nog niet zeggen dat deze vriendschappen op zichzelf egoïstisch of altruïstisch zijn. Van Tongeren is hier duidelijker over: “Maar hoewel er dus wel degelijk eenzijdige liefde tussen mensen mogelijk is noem je dat geen vriendschap. Je kunt niet zeggen dat je bevriend bent met iemand die niet bevriend is met jou. Vriendschap is houden van op een manier die per se wederkerig is.” 32 Het onder woorden brengen van de onderlinge relatie van liefde en vriendschap vraagt dus om een nauwkeurige en genuanceerde kijk. Samengevat zouden we kunnen concluderen dat vriendschap een op liefde gebaseerde relatie is, die in wezen het goede wil voor beide partijen (wederkerigheid), ofschoon er altijd sprake zal zijn van het samengaan van egoïstische en altruïstische motieven van liefhebben. Wanneer we nu deze conclusie met betrekking tot de relatie van liefde en vriendschap betrekken op de professionele zorgrelatie van zorgverlener en zorgbehoeftige, dan kunnen we 31
Vernon, M., The Philosophy of Friendship. Palgrave Macmillan, Houndmills/Basingstoke/ Hampshire 2005, p.85. 32 Tongeren, P. van, Deugdelijk leven. Uitgeverij SUN, Amsterdam 2003, p.124-125.
18
Vriendschap kent vele gezichten zeggen dat, zeker bezien vanuit het perspectief van de zorgverlener, egoïstische motieven van liefhebben absoluut geen negatieve invloed mogen hebben op de kwaliteit van de professionele zorgrelatie. Sterker nog, egoïstische motieven van liefhebben zullen geen enkele rol van betekenis mogen spelen in de relatie tussen de professionele zorgverlener en de zorgbehoeftige, ook al wordt deze relatie door beiden als vriendschap gekwalificeerd (zie 2.3.1. over de eros-liefde). Het handelen van de zorgverlener (ethos) zal altijd bepaald moeten worden door de behoeften en de belangen van de zorgbehoeftige. 2.3.3. Liefde en haar relatiegebondenheid Worden liefde en vriendschap niet dan pas zichtbaar en ervaren wanneer zij daadwerkelijk geactualiseerd worden? Met andere woorden, veronderstellen de openbaring en ervaring van liefde en vriendschap de aanwezigheid van een daadwerkelijke relationele verbondenheid van mensen? Je zou kunnen zeggen dat vriendschap tussen mensen in ieder geval daadwerkelijke particuliere relationaliteit veronderstelt. En dat alle vormen en soorten van liefde die in vriendschapsrelaties geopenbaard en ervaren worden, hoe dan ook op deze daadwerkelijke particuliere relationaliteit betrokken moeten zullen zijn of worden. Derrida schrijft met betrekking tot de actualisatie van liefde en vriendschap: “….: friendship consists in loving, does it not; it is a way of loving, of course. Consequence, implication: it is therefore an act before being a situation; rather, the act of loving, before being the state of being loved. An action before a passion.” 33 Vriendschap bestaat voor Derrida dus in de activiteit van intermenselijke liefde, het daadwerkelijk liefhebben van de ander. Vriendschap is voor hem geen status-quo, maar een soort van dynamische liefdesrelatie. In paragraaf 2.3.1. heb ik aangegeven dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen de klassiek filosofische begrippen eros en philia aan de ene kant en het christelijke, nieuwtestamentische agapē-begrip aan de andere kant. Dit wezenlijke verschil is gelegen in het feit dat de begrippen eros en philia op een heel ander fundament gebouwd zijn als het begrip agapē. Eros en philia zijn begrippen die hun basis vinden in de relatie. Ze zijn relatiegebonden. Agapē daarentegen, is die categorie van liefde die niet relatiegebonden is. Zij is uitsluitend gebaseerd op de liefde. Agapē is liefde die niet afhankelijk is van en ook niet bepaald wordt door de reeds aanwezige ander. Zij wordt niet geschonken, maar schenkt zichzelf, onvoorwaardelijk en spontaan. Zij heeft niets of niemand nodig dan alleen zichzelf. Wanneer we nu kijken naar de daadwerkelijke verbondenheid van liefde en vriendschap, dan zijn met name de relatievoorafgaande en relatieoverstijgende aspecten van de agapē-liefde zeer lastig te duiden (zie 2.3.1.). Zoals ik eerder aangaf, bestaat er in de literatuur consensus over de onaannemelijkheid dat eros, philia en agapē in onvermengde vorm in menselijke relaties/vriendschapsrelaties voorkomen. Eros, philia en agapē zijn begrippen die sterk met elkaar verbonden zijn en elkaar voortdurend beïnvloeden en doordringen. Het radicaal of genuanceerd scheiden of verbinden van deze begrippen heeft alles te maken met het perspectief en de opvatting van waaruit mensen deze begrippen duiden. Daaruit blijkt ook of en op welke wijze eros, philia en agapē voor deze mensen wel of niet iets te maken hebben met het begrip vriendschap. Wanneer iemand bijvoorbeeld niets kan met de uitleg van het begrip liefde als een zichzelf schenkende, relatieoverstijgende en universele liefde, waarbij zelfs de liefde van God en Christus als voorbeeld worden gesteld, dan zal naar verwachting de vriendschapsliefde voor die persoon een door mensen geïnitieerde en relationeel-gebonden liefde zijn. Wat echter nog 33
Derrida, J., The Politics Of Friendship. Verso, London/New York 2005, p.8.
19
Vriendschap kent vele gezichten niet wil zeggen dat deze vriendschapsliefde geen aspecten zou kennen die anderen zouden kunnen verstaan als aspecten van agapē-liefde, zoals liefdevolle zorgzaamheid, compassie, kwetsbaarheid en trouw. Wanneer iemand daarentegen wel wat kan met, of beter gezegd wel gelooft in de liefde die universeel, relatieoverstijgend, goddelijk en volmaakt is, dan zal naar verwachting ook de vriendschapsliefde voor deze persoon meer betekenen dan een louter particulier en relatiegebonden liefde. Dan zal de liefde tussen vrienden waarschijnlijk mede gezien worden als een aan de relatie voorafgaande en/of relatieoverstijgende geopenbaarde, geschonken liefde. 2.3.4. Attenderende kwesties voor de onderzoeker 1. Hoe verhouden zich eros, philia en agapē in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt (zorgbehoeftige)? 2. Spelen erosmotieven wel of geen rol in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt? Wanneer dit wel het geval is, hoe gaan de betrokkenen hier dan mee om? 3. Welke aspecten van philia zijn van toepassing op de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt? 4. Hoe wordt er vanuit de betreffende zorginstellingen aangekeken tegen de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt? 5. Spelen aspecten van agapē-liefde een rol in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt? Zo ja, welke dan? 6. Hoe verhouden de egoïstische en altruïstische motieven van liefhebben zich in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt? 7. Zijn er in de interviews met betrekking tot de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt, verwijzingen naar mogelijke aan de relatie voorafgaande en/of relatieoverstijgende geopenbaarde, geschonken liefde? 2.4.
Morele aspecten
Het begrip moraal heeft betrekking op de zedelijke waardering van ons handelen en ons gedrag binnen de maatschappelijke context waarin wij leven. Kan ons handelen en ons gedrag als correct en wenselijk worden gezien binnen de context van ons samenleven? Daar gaat het om. Bij dit zedelijk waarderen functioneren de begrippen ‘normen’ en ‘waarden’ als sleutelbegrippen. Normen kunnen worden gedefinieerd als concrete richtlijnen of regels voor hoe we dienen te handelen en hoe we ons dienen te gedragen. Waarden hebben vooral betrekking op de idealen en de motieven die in een samenleving of binnen een groep als nastrevenswaardig worden beschouwd. Waarden zijn dus evenals normen context bepaald. Je zou kunnen zeggen dat waarden geconcretiseerd worden in handelingsvoorschriften (normen).
20
Vriendschap kent vele gezichten De begrippen waarden en moraal zijn sterk met elkaar verbonden. Vanuit ethisch perspectief zijn waarden vooral morele waarden die gericht zijn op het goede van de mens en het nastreven van een gelukkig leven. Waarden komen voort uit verschillende ‘bronnen,’ zoals bijvoorbeeld uit bindingen aan andere mensen en instituten (familie, vrienden, school, zorginstelling) of uit beperkingen die een mens zich moet opleggen uit oogpunt van het gemeenschappelijk welzijn. Voorbeelden van (morele) waarden zijn: gelijkwaardigheid, rechtvaardigheid, vrijheid, trouwheid, waardigheid en respect. Wanneer we spreken over de moraal van vriendschap – zowel vanuit privé alsook vanuit professioneel perspectief – dan gaat het dus over de zedelijke waardering van ons handelen en ons gedrag als vrienden en de daaruit voortkomende normen. Kent vriendschap een moraal? Hoe waarderen wij ons handelen en ons gedrag in onze vriendschappen, privé en binnen de context van de professionele hulpverlening? Welke normen spelen hierbij een rol? Daar zal dit hoofdstuk over gaan. 2.4.1. Vriendschap en haar moraal Het begrip moraal wordt in de Van Dale onder andere gedefinieerd als een “zedelijke waardering van specifiek menselijke handelingen.” 34 Daarbij wordt vermeld dat deze waardering “voor de ene groep anders is dan voor de andere,… .” Het gaat dus om een zedelijke waardering, dat wil zeggen een waardering die alles te maken heeft met de ethische principes van mensen. Een waardering die betrekking heeft op de heersende opvattingen van wat goed en wat niet goed is. Morele opvattingen die door meerdere mensen gedeeld worden, maar niet per definitie universeel hoeven te zijn. Dit laatste, dat wil zeggen de aanwezigheid van een niet-universele, ofwel particuliere moraal is een wezenlijk kenmerk van de moraliteit in onze moderne samenleving. Van Houten is van mening dat er in onze moderne samenleving geen sprake meer is van één overkoepelende moraal, maar eerder van een gelokaliseerde moraal, voortkomend uit een pluralisme van waarden. 35 Het gaat hierbij dus niet om één moraal waar iedereen naar wil en/of moet handelen, maar om een bij een bepaalde groep of type samenleving passende moraliteit. En deze toegesneden moraliteit is volgens Van Houten niet vooraf gegeven, maar ontwikkelt zich in sociale praktijken. 36 Moraliteit ontstaat door relationeel menselijk handelen, waarbij mensen kiezen voor en zich betrokken weten bij de ander en bij een humane samenleving, en waarbij mensen verantwoordelijk willen zijn voor elkaar en zich aan elkaar willen binden. Kunneman spreekt in dit verband over een postmoderne moraliteit die fundamenteel contextueel is en die ontstaat binnen het interactieve spanningsveld van systeemeisen, geïndividualiseerde bestaansprojecten en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van organisaties. 37 Belangrijk in deze opvatting is dat Kunneman per definitie uitgaat van het geheel van maatschappelijke actoren. Hierbij zal er, naar mijn idee, wel kritisch gekeken moeten worden naar de daadwerkelijke onderlinge morele betrokkenheid en verantwoordelijkheid van al deze actoren. De vraag is in hoeverre bijvoorbeeld de economisering en de verzakelijking van de 34
Boon, C.A. den en Geeraerts, D. (hoofdred.), Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal. Van Dale Lexicografie bv, Utrecht/Antwerpen 2005. 35 Houten, D. van, De Standaardmens voorbij. Elsevier/De Tijdstroom, Maarssen 1999, p.91. 36 Houten, D. van, De gevarieerde samenleving. Over gelijkwaardigheid en diversiteit. De Tijdstroom, Utrecht 2004, p.254. 37 Kunneman, H., Voorbij het dikke-ik. Bouwstenen voor een kritisch humanisme. Humanistics University Press, Amsterdam 2005, p.211-212.
21
Vriendschap kent vele gezichten samenleving of politieke beraadslagingen voortkomen uit morele argumenten en ethische principes van de betrokkenen. Je zou kunnen zeggen dat er een zekere paradox bestaat tussen de verscheidenheid aan morele praktijken binnen onze samenleving en de aanwezigheid van amorele argumenten en factoren in ons samenleven. Samenvattend kun je zeggen dat er in de literatuur in ieder geval een duidelijke consensus waarneembaar is als het gaat om de complexiteit en de diversiteit van de (post)moderne moraliteit: moraliteit wordt in onze samenleving niet bepaald door van boven af opgelegde ethische handelingsvoorschriften maar ontstaat in relationele morele praktijken die per definitie contextueel zijn. De relatie tussen ((post)moderne) moraliteit en vriendschap laat zich niet zo gemakkelijk bepalen. Moderne ethici hebben doorgaans moeite om vriendschap te verbinden met moraliteit in het algemeen of met bepaalde morele theorieën in het bijzonder, vooral vanwege de individualiteit en de exclusiviteit van vriendschapsrelaties. Een andere belangrijke reden hiervoor zou kunnen zijn dat het vriendschapsbegrip in de loop van de tijd sterk is geëvolueerd en meer en meer een gedifferentieerd begrip is geworden. Maar ondanks deze redenen is het de vraag of vriendschap überhaupt los gezien kan worden van moraliteit. Want heeft vriendschap niet per definitie te maken met de morele waarden van ons samenleven? Is vriendschap, ook al is zij individueel, exclusief en gedifferentieerd, niet per definitie gericht op het goede van de mens en op het nastreven van een gelukkig leven? En worden vriendschapsrelaties niet te allen tijde intrinsiek bepaald door relationele (morele) waarden? Ik zou al deze vragen met ja willen beantwoorden. In het kader van mijn onderzoek zal ik uitgaan van een zo groot mogelijke differentiatie aan betekenissen van het vriendschapsbegrip en de daarmee verbonden waarden. Een gedifferentieerd vriendschapsbegrip vraagt mijns inziens om het formuleren van toegesneden waarden die ontstaan binnen de context van verschillende concrete vriendschapsrelaties. Zo kan een hechte vriendschap tussen twee hartsvriendinnen zich kenmerken door waarden als onvoorwaardelijkheid, trouwheid en kwetsbaarheid, en een vriendschap tussen zorgbehoeftige en zorgverlener door waarden als zorgzaamheid, wederkerigheid, eerlijkheid en verantwoordelijkheid. Voor alle duidelijkheid is het goed om aan te geven dat ook in vriendschapsrelaties naast morele ook non-morele aspecten kunnen voorkomen. Naast een gedifferentieerd vriendschapsbegrip zal ik, als het gaat om de relatie van vriendschap en moraliteit, tevens uitgaan van Kunnemans opvatting, dat alle maatschappelijke actoren betrokken zijn bij het tot stand komen van morele praktijken. Vriendschap beperkt zich in mijn visie namelijk niet louter tot individuele relaties in het privé-domein (individuele bestaansprojecten), maar kan zich ook openbaren binnen de morele praktijken van de door systeemeisen gestuurde instellingen en organisaties, zoals bijvoorbeeld zorginstellingen. Om de morele waarden van vriendschap – in al haar diversiteit – te kunnen onderzoeken, is het in mijn optiek van belang om uit te blijven gaan van een moraliteit die zo min mogelijk een scheiding aanbrengt tussen de private en de publieke moraal. Wadell gaat in zijn boek Friendship and the Moral Life nog een stap verder. Hij benadrukt namelijk het onlosmakelijk samengaan van vriendschap en het morele leven: “Morality involves the pursuit and achievement of some good, but that pursuit and achievement require friendship, the ongoing presence of another who not only shares that good, but in relationship with whom the good can be received. Morality is the pursuit of a good capable of making us whole, but morality is possible only because there are others, and that is one reason friendship is so delightful, it puts
22
Vriendschap kent vele gezichten goodness within our reach.” 38 Alleen omdat er anderen zijn, zo schrijft Wadell, is moraliteit mogelijk. En vriendschap is hierbij het sleutelbegrip. Vriendschap als de altijd aanwezige ander, waarmee in relatie niet alleen het goede gedeeld wordt, maar door wie tevens het goede ontvangen kan worden. Misschien is het centraal stellen van de vriendschapsrelatie als basis van ons moreel handelen wel het meest waardevolle en tegelijk het meest moeilijke in ons menselijk bestaan. 2.4.2. Ethiek en het handelen in vriendschap In de vorige paragraaf is duidelijk geworden dat er in de literatuur een duidelijke consensus is, als het gaat om het inzicht, dat daadwerkelijk relationeel menselijk handelen de basis vormt van onze moraliteit. Er bestaat geen moraal zonder dit handelen. Belangrijk is het om dit relationeel menselijk handelen verder te doordenken. Zeker wanneer we genuanceerd willen spreken over vriendschap en over vriendschappelijke relaties. Nadenken over ons menselijk handelen in onze (vriendschaps)relaties betekent dat we ons automatisch begeven op het terrein van de ethiek en van het ethos. Het gaat in de ethiek om de “praktische wijsbegeerte die handelt over de zedelijke begrippen en gedragingen…” 39, maar misschien nog meer over de wijze waarop wij handelen en de wijze waarop wij ons gedragen (het ethos). Van Tongeren geeft aan dat de ethiek zich enerzijds richt op de ‘praxis,’ dat wil zeggen ‘het menselijk handelen’ op zich en anderzijds op het ‘doel’ van dit handelen. Het doel van het handelen is er op gericht om het handelen zo goed mogelijk te laten zijn. 40 Wanneer we vanuit het perspectief van vriendschap, en specifieker vanuit het perspectief van ‘vriendschap in zorgrelaties’ spreken over ethiek, dan hebben we te maken met verschillende typen van ethiek, die zich overigens niet altijd vanzelfsprekend met elkaar laten verbinden. Om te beginnen kunnen we spreken van een vriendschapsethiek. Een ethiek waarvan praxis en doel direct verbonden zijn met het concept van vriendschap. Een ethiek die nadenkt over het menselijk handelen in vriendschapsrelaties en over hoe dit handelen moet zijn. Deze vriendschapsethiek is in wezen een bestaansethiek, waarbij vriendschap gezien kan worden als een levenswijze. Een zelfverwezenlijking waarbij mensen autonoom en in vrijheid verschijnen aan elkaar en met elkaar in relatie treden waardoor mogelijke vriendschappen kunnen ontstaan. Let wel, deze relationaliteit en het ontstaan van mogelijke vriendschappen worden dus bepaald door de daadwerkelijke interactie tussen mensen en zijn daarbij altijd uniek. Zodoende is de zich altijd opnieuw voltrekkende menselijke relationaliteit, ook die in vriendschapsrelaties, oneindig – dat wil zeggen zolang de mens leeft – divers. Dat vriendschapsethiek en bestaansethiek binnen deze opvatting van de menselijke relationaliteit in elkaars verlengde liggen, of sterker, zich verbinden en/of vermengen, moge helder zijn. Minder makkelijk en minder vanzelfsprekend is het om deze zich altijd opnieuw voltrekkende menselijke relationaliteit, die zoals gezegd vorm krijgt in allerlei verschillende soorten van relaties, waaronder een spectrum aan vriendschapsrelaties, te verbinden met de zorgethiek. Een ethiek die zich richt op de praxis en op het doel van het handelen in zorgrelaties. Een ethiek die in de context van mijn onderzoek natuurlijk niet mag ontbreken. In haar boek Menslievende zorg geeft Van Heijst aan dat de zorgethiek vanuit het perspectief van de moderne ethiekontwikkeling gerekend wordt tot een deugdenethiek die zich richt op
38
Paul J. Wadell, C.P., Friendship and the Moral Life. University of Notre Dame Press, 1989, p.5. Boon, C.A. den en Geeraerts, D. (hoofdred.), Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal. Van Dale Lexicografie bv, Utrecht/Antwerpen 2005. 40 zie Tongeren, P. van, Deugdelijk leven. Uitgeverij SUN, Amsterdam 2003, p.15-16. 39
23
Vriendschap kent vele gezichten het individuele bereik en het goede leven. 41 Dit betekent volgens Van Heijst ook dat de zorgethiek binnen deze visie niet thuishoort bij de deontologische (plichtsethische) aanzetten, die gerekend worden tot het domein van de instituties en systemen. Dit is volgens haar geen goede zaak. Ze refereert hier aan Schnabl, die heeft aangegeven dat in de Middeleeuwen de zorgende inzet voor anderen tot de objectieve morele verplichtingen werd gerekend. Over deze objectieve morele verplichting zegt Van Heijst op haar beurt het volgende: “Bij de morele aanspreking moet verder een midden worden gevonden tussen plicht en vrije wil. En tussen rede en gevoel. Zorgen voor mensen die behoeftig zijn moét: het is objectief geboden en een plicht die redelijkerwijs in te zien is en gevoelsmatig onderschreven kan worden. We mogen die kant van de morele aanspreking niet loslaten, anders wordt de samenleving inhumaan. Zonder zo’n normatief en institutioneel kader vervallen we in de willekeur van het emotivisme en zijn zorgafhankelijke mensen overgeleverd aan wie daar toevallig zin in heeft.” 42 Interessant is het naar mijn mening om te kijken wat dit ‘handelen vanuit het midden’ – tussen plicht en vrije wil – nu eigenlijk daadwerkelijk doet als het gaat om onze menselijke relationaliteit in zorgrelaties. Hierbij moet dit relationeel zorgethisch handelen niet op voorhand worden geïsoleerd van andere vormen van ethiek. En moeten ook vormen van vriendschappelijk handelen of het kunnen ontstaan van bepaalde vriendschapsrelaties niet worden uitgesloten. Van Heijsts opvatting met betrekking tot het handelen vanuit het midden – tussen plicht en vrije wil – is legitiem en verdedigbaar. Noddings echter gaat nog een stap verder en verbindt dit ‘moéten zorgen’ zelfs met de bestaansethiek van de zorgende persoon zelf: “In caring, I experience the feeling that ‘I must’ do something to protect and enhance the well-being of the other. On the other hand, seeing the other’s reality as a possibility for my own involves seeing the other’s predicament as a possible occasion for the exercise of my own virtue and being impelled to act on her behalf out of an interest in my ‘ethical self.’ In caring, I also experience an ‘I must’ that is directed toward my own protection and enhancement as one-caring, i.e., toward the fulfilment of my ‘ethical ideal.’” 43 Noddings’ zorgethisch handelen involveert de zorgverlener als ethisch persoon in de zorgrelatie. Ik durf nog een stap verder te gaan: ik ben namelijk van mening dat het ‘ethische zelf’ en het ‘ethische ideaal’ van de zorgende persoon zich niet louter beperken tot de persoon in de hoedanigheid van zorgverlener, maar behoren tot de gehele persoon. Met andere woorden, zorgethisch handelen involveert de gehele persoon die zorg verleent in de zorgrelatie. Vanuit deze visie worden zorgethiek en bestaansethiek casu quo vriendschapsethiek met elkaar verbonden. Wanneer we nu, in het verlengde van de bovenstaande opvattingen met betrekking tot het zorgethisch handelen, de vriendschap tussen zorgbehoeftige en zorgverlener willen positioneren binnen de ethiek, dan betekent dit dat deze vorm van vriendschap zich naar verwachting ergens zal begeven in het midden van de vriendschapsethiek, de bestaansethiek, de zorgethiek, de plichtenethiek en de deugdenethiek. 2.4.3. Deugd en waarden van vriendschap In zijn boek Deugdelijk leven schrijft Van Tongeren: “Vriendschap is geen waardevrij begrip. Vriendschap verwijst per definitie naar iets goeds, en dus spreken we ook waarderend, moreel waarderend, als we over vriendschap spreken. Aristoteles schrijft niet voor niets in zijn Ethica (boek VIII en IX) over de vriendschap, en hij noemt het een deugd, of minstens iets wat verband houdt met de deugd.” 44 Van Tongeren maakt hier duidelijk dat het begrip 41
Heijst, A. van, Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit. Uitgeverij Klement, Kampen 2005, p.226. 42 Ibidem, p.354. 43 In Cates, D.F., Choosing to Feel. University of Notre Dame Press, Notre Dame, Indiana 1997, p.133. 44 Tongeren, P. van, Deugdelijk leven. Uitgeverij SUN, Amsterdam 2003, p.123.
24
Vriendschap kent vele gezichten ‘vriendschap’ voor hem in sterke mate verweven is met de begrippen ‘deugd’ en ‘waarde.’ Om deze verwevenheid te kunnen doorgronden en te kunnen begrijpen is het belangrijk om de begrippen deugd en waarde zowel afzonderlijk alsook vanuit het perspectief van hun relatie met het begrip vriendschap te bestuderen. Van Tongerens omschrijving van een deugd luidt: “de kwaliteit die nodig is om een bepaalde praktijk op excellente manier uit te oefenen.” 45 Let wel, het gaat hier volgens Van Tongeren niet om het excellente handelen op zich, maar om de ‘houding’ die nodig is om dit handelen mogelijk te maken. Daarbij geeft hij aan dat deze houding geleerd en geoefend kan worden door het volgen van het goede voorbeeld. In zijn Ethica spreekt Aristoteles met betrekking tot deze houding over de ‘depositie,’ terwijl Comte-Sponville de deugd omschrijft als het ‘specifieke vermogen’ van een mens om zijn menselijkheid te kunnen openbaren: “… de deugd van een mens is wat hem menselijk maakt,… .” 46 De deugd maakt het mogelijk om dat wat wij als mensen willen zijn ook kunnen zijn. Wanneer we op deze manier over de deugd spreken, dat wil zeggen als de houding of de depositie die, of dat specifieke vermogen dat, ons in staat stelt ons menszijn te kunnen verwezenlijken, dan plaatsen we de deugd dicht bij onze menselijke natuur. Dicht bij datgene wat wij als mens van nature geneigd zijn om te doen. Aristoteles plaatst de deugd in het verlengde van onze eigen natuur. En deze natuur betekent voor hem niets anders dan het moreel goede dat voor de mens haalbaar moet zijn. Aristoteles’ opvatting is, naar mijn mening, waardevol te noemen wanneer we willen nadenken over de relatie tussen deugd, natuur en vriendschap. Zeker wanneer vriendschap wordt gezien als onlosmakelijk verbonden met het morele leven (zie Wadell, 2.4.1.). In de loop van de tijd ontstaan er over de begrippen deugd en natuur echter ook geheel andere opvattingen, waar we niet aan voorbij mogen gaan. Een belangrijke exponent van dit andere denken over de deugd en de menselijke natuur is de Duitse filosoof Kant. Voor Kant betekent de deugd niet meer als een plichtsgetrouwheid. Een plicht om alle mensen op gelijke wijze te respecteren. Een plicht die volgens Kant alleen al door zijn dwangmatigheid zelf nooit natuurlijk genoemd kan worden. De menselijke natuur is hier verworden tot een objectieve werkelijkheid, ontdaan van haar moraliteit. Een vergelijkbare opvatting met betrekking tot de begrippen deugd en natuur komen we ook tegen bij een andere grote denker uit de geschiedenis, te weten bij Nietzsche. Nietzsche plaatst zowel de deugd alsook de natuur bewust buiten de moraal. Deugd en natuur moeten volgens hem bevrijd worden van alle moralistische interpretatie. Ook in onze postmoderne samenleving wordt er nog steeds kritisch nagedacht over de betekenis van de deugd en de menselijke natuur. Fukuyama, één van onze grootste sociaalfilosofen van deze tijd, schrijft in zijn boek Our Posthuman Future een interessante paragraaf over de menselijke natuur. Hij definieert de menselijke natuur vanuit het perspectief van de biotechnologische revolutie: “The definition of the term human nature I will use here is the following: human nature is the sum of the behavior and characteristics that are typical of the human species, arising from genetic rather than environmental factors.” 47 Daarmee lijken we ver verwijderd te zijn van de opvattingen van de klassiek Griekse denkers als Aristoteles, over wat onze menselijke natuur in wezen inhoudt. Toch moeten we voorzichtig zijn met het radicaal tegenover elkaar plaatsen van al deze opvattingen over de deugd en over de menselijke natuur. Ik zou eerder willen pleiten voor het kritisch en genuanceerd naast elkaar lezen van al deze opvattingen, om zo de complexiteit van de begrippen afzonderlijk en hun mogelijke onderlinge relatie te kunnen doordenken en te kunnen leren begrijpen. 45
Ibidem, p.22. Comte-Sponville, A., Kleine verhandeling over de grote deugden. Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen 1997, p.12. 47 Fukuyama, F., Our Posthuman Future. Picador, New York 2003, p.130. 46
25
Vriendschap kent vele gezichten Een goed voorbeeld hiervan vinden we bij Derrida, wanneer hij, met betrekking tot Aristoteles’ opvatting over de deugd van vriendschap en de menselijke natuur, het volgende schrijft: “In the history of the concept of nature – and already in its Greek history – the virtue of friendship will have dug the trench of an opposition. For it obliges Aristotle himself to restrain the concept of nature: he must oppose it to its other – here to virtue – when he classes friendship among stable things (tôn bebaíōn), in the same way as happiness belongs to selfsufficient and autarkic things (tôn autárkōn). It is the same immanence that provides shelter from external or random causalities. And constancy is virtuous only by reason of its autonomy, of the autarky of decisions which renew themselves, freely and according to a spontaneous repetition of their own movement, always new but anew and newly the same, ‘samely’ new. This is not possible without some naturality, but that is not in nature: it does not come down to nature.” 48 Dit laatste is, naar mijn mening, het kardinale punt van Derrida’s bemerking. De deugd of iets wat verband houdt met de deugd – dus ook de deugd van vriendschap – is, volgens Derrida, niet mogelijk zonder een bepaalde mate van natuurlijkheid, maar is niet per definitie gelijk aan de natuur van de mens. Het bovenstaande laat zien dat deugd en vriendschap, en zelfs de natuur van de mens, wel degelijk bij elkaar gedacht kunnen worden, maar dat we voorzichtig en terughoudend zouden moeten zijn met het aan elkaar gelijkstellen van deze begrippen. Het spreekt voor zich dat de verschillende opvattingen over de deugd en over de menselijke natuur die er in de loop van de tijd zijn ontstaan ook consequenties hebben gehad voor het vriendschapsbegrip. Voor Aristoteles bijvoorbeeld was de perfecte vorm van vriendschap, een vriendschap die bestond tussen mensen die elkaars gelijken waren in deugd. En deze deugd plaatste hij, zoals ik eerder heb aangegeven, dicht bij de menselijke natuur: “Mensen die hun vrienden het goede toewensen om hun persoon zelf, zijn vrienden in de volle zin van het woord. Want het is hun eigen natuur die maakt dat zij zo zijn en zij zijn dat niet bijkomstig.” 49 Deze Aristotelische perfecte vorm van vriendschap zou voor iemand als Kant niet denkbaar zijn. Tenslotte kon voor hem de deugdzame wil nooit zelf natuurlijk worden. Vriendschap dus vanzelfsprekend ook niet. Wanneer we de begrippen deugd en menselijke natuur willen betrekken op de vriendschap tussen de zorgbehoeftige en de professionele zorgverlener, dan is het van belang om ons te realiseren dat deze vorm van vriendschap zich, zoals gezegd, naar verwachting ergens zal begeven in het midden van de vriendschapsethiek, de bestaansethiek, de zorgethiek, de plichtenethiek en de deugdenethiek (zie 2.4.2.). Met name de zorgethische en de plichtethische context van deze vorm van vriendschap zullen ontegenzeggelijk van invloed zijn op de opvattingen over de onderlinge relatie van de begrippen vriendschap, deugd en menselijke natuur. In de loop van de tijd heeft er meer en meer een beweging plaatsgevonden van het ‘deugdelijk leven’ naar het leven vanuit waarden. Dat wil zeggen, waarden zijn ten opzichte van de deugden steeds belangrijker geworden in ons leven. Wanneer we waarden vergelijken met deugden dan is het belangrijkste verschil gelegen in het feit dat waarden persoonlijk en subjectief zijn, terwijl deugden juist gedacht worden vanuit gemeenschappelijke standaarden. Wanneer we dus, zoals in het citaat van Van Tongeren aan het begin van deze paragraaf, waarderend spreken over vriendschap, dan is dat in feite een subjectieve, individuele waardering. De waarden van vriendschap waar bijvoorbeeld Aristoteles over spreekt zijn veelal andere waarden dan waar bijvoorbeeld Kant over spreekt. Zo zijn voor Aristoteles, het samen veel tijd kunnen doorbrengen en het hebben van dezelfde interesses, belangrijke 48
Derrida, J., The Politics Of Friendship. Verso, London/New York 2005, p.23. Aristoteles, Ethica Nicomachea.Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Charles Hupperts en Bartel poortman. Uitgeverij Damon, Budel 2005, p.393. 49
26
Vriendschap kent vele gezichten waarden van een perfecte vriendschap. Voor Kant daarentegen, zijn deze waarden niet belangrijk, niet ‘waardevol.’ Voor Kant is het vooral belangrijk dat vrienden, naast dat zij uitgaan van een zelfde moraal, hun persoonlijke gevoelens met elkaar kunnen delen, intiem kunnen zijn. Er kan dus heel uiteenlopend gesproken worden als het gaat over waarden, in dit geval over de waarden van vriendschap. Nogmaals, onze waarden worden dus bepaald door onze individualiteit en subjectiviteit. Een belangrijk onderscheid kan er worden gemaakt tussen de intrinsieke en extrinsieke waarden van iets. Intrinsieke waarden zijn de waarden die iets in zichzelf heeft. Extrinsieke waarden zijn de waarden die iets heeft om iets mogelijk te maken of voort te brengen dat ‘echte’ waarde(n) geeft. Ook ‘vriendschap’ kent zulke intrinsieke - en extrinsieke waarden. Deze intrinsieke - en extrinsieke waarden van vriendschap kunnen dus individueel verschillen, afhankelijk van hoe het begrip vriendschap wordt gedefinieerd. Een goed voorbeeld van een voor velen belangrijke intrinsieke waarde van vriendschap is het kunnen vertrouwen op vrienden.Vertrouwen wordt vaak gezien als een fundamentele waarde waarop de vriendschap gebouwd is. Een voorbeeld van een extrinsieke vriendschapswaarde zou kunnen zijn: het tegengaan van de eenzaamheid van mensen. Deze waarde wordt dus voortgebracht door vriendschap tussen mensen. Het ‘moreel goede’ van de karakters van vrienden wordt doorgaans ook beschouwd als een evidente intrinsieke waarde van vriendschap. Hierin herkennen we natuurlijk de opvatting van Aristoteles over perfecte vriendschap. Voor Grunebaum betekent deze intrinsieke moraliteitswaarde van vriendschap zelfs de rechtvaardiging van het prefereren van vrienden boven niet-vrienden: “Preference for friends is part of the nature of all specific forms of friendship. Friendship is not a relationship that can be shared with everyone (though everyone can be treated in a friendly way).” 50 Grunebaum is zich er overigens terdege van bewust dat er vele morele theorieën bestaan. Ook morele theorieën waarbij het ‘moreel goede’ van de karakters van vrienden niet als een intrinsieke waarde voor vriendschap wordt beschouwd. Deze verscheidenheid aan morele theorieën zorgt er volgens Grunebaum voor dat verschillende vormen van vriendschap kwalitatief en kwantitatief op hele verschillende manieren (kunnen) worden gewaardeerd: moreel, niet-moreel, intrinsiek en extrinsiek. Omgekeerd zou hieraan toegevoegd kunnen worden dat de karakteristieke individualiteit en subjectiviteit van waarden juist vele soorten en vormen van vriendschap mogelijk maken. Waaronder ook de vriendschap tussen de professionele zorgverlener en de zorgbehoeftige. 2.4.4. Aandacht en vriendschap “Aandacht biedt de kiem van een relatie, en daaruit zal een mens opstaan.” 51 Met deze zin opent Andries Baart zijn boek over aandacht. En met een retorisch-vragende variant hiervan eindigt hij deze grondige doordenking over waar aandacht moet en mag en wat aandacht is, doet en ziet: “Mag aandacht zijn wat ze óók kan zijn: de kiem van een relatie waaruit een mens tevoorschijn kruipt?” 52 Met andere woorden, aandacht vormt volgens Baart het wezen van een relatie van waaruit die relatie tot ‘leven’ komt. Als een ‘kiem’ die ontspruit en tot bloei komt. Zonder aandacht kunnen mensen geen relatie met elkaar aangaan. Ook vriendschap kan niet bestaan wanneer vrienden geen aandacht aan elkaar schenken. Sterker nog, wederzijdse (liefdevolle) aandacht is misschien wel het meest fundamentele morele aspect van vriendschap. Wanneer ik de bovenstaande afsluitende woorden van Baarts boek over aandacht een aantal malen nauwkeurig herlees, blijf ik op drie plaatsen in de zin ‘hangen.’ Drie plaatsen die 50
Grunebaum, J.O., Friendship. Liberty, Equality, and Utility. State University of New York Press 2003, p.104. Baart, A., Aandacht. Etudes in presentie. Uitgeverij Lemma BV, Utrecht 2004, p.7. 52 Ibidem, p.172. 51
27
Vriendschap kent vele gezichten betrekking hebben op drie essentiële aspecten van aandacht. Het eerste aspect betreft de betekenis van aandacht, dat wat aandacht kan zijn. “Mag aandacht zijn wat ze óók kan zijn: … ?” Blijkbaar heeft aandacht een meerduidige betekenis, en kan ze zich op verschillende wijzen openbaren. Alleen al wanneer we de verscheidenheid van ons gebruik van het woord aandacht naast elkaar zien wordt dit snel duidelijk. ‘Ik zal er aandacht aan schenken.’ ‘Deze zaak heeft onze aandacht.’ ‘Wil jij aan Thea wat extra aandacht besteden?’ ‘Wij zijn één en al aandacht.’ En zo zijn er nog vele andere betekenisgevende voorbeeldzinnen te bedenken met betrekking tot het gebruik van het begrip aandacht. (zie Baart, hfdst. 2). Baart geeft aan dat aandacht in haar complexiteit betekenis krijgt in een specifieke context en daaraan haar morele waarde ontleent. 53 Aandacht vormt zich in een daadwerkelijk geleefde context waarbij relationaliteit en moraliteit intrinsiek aanwezig zijn. “Mag aandacht zijn wat ze óók kan zijn: … ?”. Blijkbaar is het Baart erom te doen dat juist een specifieke betekenis van aandacht, namelijk, de kiem van de relatie van waaruit mensen in relatie tot bloei komen, in onze samenleving meer tot haar recht kan komen. Sterker nog, het is juist die betekenis van aandacht waar het met betrekking tot het samenleven van mensen volgens Baart in wezen om zou moeten gaan, maar die in onze tijd dreigt te worden overspoeld door afgeleide en afleidende betekenissen. In de retorisch vragende zin is, naar mijn mening, het woordje mag dan ook meer een krachtig moreel appèl om juist en vooral die relationeel dynamische, levensscheppende kwaliteit van aandacht te voltrekken. Nog krachtiger gezegd, om die relationeel levensscheppende kwaliteit zelf te zijn. Aandacht te zijn. Daarmee ben ik aanbeland bij het tweede aspect van aandacht waaraan Baart hier appelleert. Namelijk bij de meest authentieke vorm van aandacht: aandacht zijn. Aandacht die verweven is met het wezen van je menszijn, aandacht die je bent. Alleen die authentieke en identiteitsbepalende aandacht kan, naar mijn mening, de kiem bieden van waaruit mensen kunnen opstaan en werkelijk tot leven kunnen komen. Alleen die aandacht is voldoende om ‘mens voor een mens te kunnen zijn.’ Alleen zo verbinden zich aandacht, relationaliteit en moraliteit tot waarachtig leven. Waarachtig leven, waarin ook vriendschap haar ‘woning’ vindt. Want vriendschap in welke vorm en soort dan ook zal nooit ontstaan wanneer de wederzijdse aandacht niet verweven is met het waarachtig leven van mensen. Het derde aspect met betrekking tot het fenomeen aandacht dat uit de woorden van Baart naar voren komt is het aspect tijd. Wanneer aandacht de kiem biedt van waaruit de mens tevoorschijn kruipt, kan opstaan, dan impliceert dit dat aandacht verbonden is met de tijd, de duur van het ontkiemen en van het groeien en bloeien. Een mens die tevoorschijn zal kruipen, die zal opstaan, en die tot nieuw leven zal komen, vraagt tijd. Alleen wanneer wij die tijd kunnen opbrengen, geduld kunnen betrachten, kunnen wachten, kunnen volhouden, alleen dan zal de kiem ‘aandacht’ tot bloei kunnen komen. Wanneer wij werkelijk aandacht voor elkaar zijn en deze aandacht alle tijd en ruimte geven om zich te kunnen vormen, dan is aandacht een moreel goed dat ons leven menswaardig doet zijn. Een leven waarin ook vriendschap zich ongedwongen kan openbaren. We kunnen ons afvragen wat nu de betekenis zou kunnen zijn van de bovengenoemde aspecten van aandacht voor de vriendschapsrelatie tussen de zorgbehoeftige en de zorgverlener. De betekenis van ‘aandacht’ als de kiem van waaruit de vriendschap tussen de zorgbehoeftige en de zorgverlener tot leven en tot bloei kan komen veronderstelt om te beginnen het besef van de zorgverlener van het essentiële verschil tussen ‘cure’ en ‘care,’ en van wat dit verschil met aandacht te maken heeft. Hoewel eenduidige definities van ‘cure’ en ‘care’ moeilijk te geven zijn, kunnen we stellen dat ‘cure’ in algemene zin gericht is op genezing en herstel van de problemen. Wanneer er bij ‘cure’ sprake is van aandacht, zal deze aandacht voorbijgaan. 53
Ibidem, p.34.
28
Vriendschap kent vele gezichten Het is tijdelijke, meer interventiegerichte aandacht die bestaat zolang het genezingsproces duurt. Daarentegen staat ‘care’ voor een blijvende zorg en aandacht voor problemen die nooit in zijn geheel kunnen worden opgelost. Met andere woorden, ‘care’ veronderstelt een continue, meer presentiegerichte aandacht van de zorgverlener voor de behoeften van de zorgbehoeftige. Naar verwachting zal mogelijke vriendschap tussen de zorgbehoeftige en de zorgverlener eerder tot leven en bloei (kunnen) komen vanuit de context van blijvende ‘care’ dan vanuit de context van voorbijgaande ‘cure.’ Vriendschappen zullen namelijk niet zo gauw ontstaan in de wetenschap dat de relatie naar verwachting van tijdelijke aard zal zijn. Tronto beschouwt in haar boek Moral Boundaries (1993) aandacht als de eerste morele dimensie van zorg. Aandacht die de zorgbehoefte van de ander onderkent. Baart omschrijft deze erkennende aandacht als het voltrekken van een ‘scheppingsact’: “Als we dan zeggen dat in de aanvang van de hulpverlening de erkenning staat, zetten we een scheppingsdaad voorop. De eerste zorg van goede hulp is het welslagen van deze scheppingsact, goede zorg helpt alleen al door deze preliminaire scheppingsact. En het is aandacht, niets anders dan aandacht, die die act voltrekt.” 54 Zowel Baart als Tronto gaan uit van de opvatting dat goede zorg aandachtige zorg is. Daarbij is het belangrijk om te benadrukken dat deze aandachtige zorg bij beiden gebaseerd is op een verbondenheid van de zorgverlener en de zorgbehoeftige. Een authentieke wederzijdse betrokkenheid van twee mensen die erkennen dat het zonder elkaars inbreng niet kan. En ook vriendschap tussen de zorgbehoeftige en de zorgverlener kan zich openbaren, alleen dan wanneer er sprake is van deze authentieke wederzijdse betrokkenheid van beiden. In de literatuur bestaat de consensus dat in de zorg en hulpverlening het bestaan van de zogenaamde ‘trage vragen’ evident is. ‘Trage vragen’ zijn existentiële, vaak ‘ondoorzichtige’ vragen waarop niet direct een antwoord kan worden gegeven. Vragen die deel uitmaken van de zorg en mede bepalend zijn voor de relatie tussen de zorgverlener en de zorgbehoeftige. “Trage vragen raken ons niet alleen in existentieel opzicht, maar zijn onlosmakelijk verbonden met morele vragen, met zorg, steun en solidariteit of met gebrek daaraan: met verwaarlozing, verlating en onrecht.” 55 Trage vragen veronderstellen tijd. Tijd die nodig is om binnen te dringen, te ontdekken, te scheppen, te vertrouwen, et cetera. Ook de mogelijke vriendschap tussen de zorgverlener en de zorgbehoeftige zal deze tijd nodig hebben. Tijd om te kunnen ontstaan, om zich te kunnen ontwikkelen, en om volgehouden te kunnen worden. 2.4.5. Attenderende kwesties voor de onderzoeker 1. Is er bij de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt (zorgbehoeftige) sprake van een aanwezige postmoderne moraliteit? Dat wil zeggen, een moraliteit die fundamenteel contextueel is en die ontstaat binnen het interactieve spanningsveld van systeemeisen, geïndividualiseerde bestaansprojecten en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van organisaties (Kunneman). 2. Welke morele waarden bepalen de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt? 3. Wordt er in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt een scheiding aangebracht tussen de private en de publieke moraal? 54
Ibidem, p.65. Kunneman, H., Het belang van normatieve professionalisering in de sociale sector., PowerPoint presentatie NVMW-conferentie 10-02-2009. 55
29
Vriendschap kent vele gezichten 4a. Wat kenmerkt het ethisch handelen in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt? 4b. Hoe verhoudt dit handelen zich tot de verschillende typen van ethiek? 4c. Hoe verhouden zich ‘plicht’ en ‘vrije wil’ in het handelen van de zorgverlener? 4d. Wat zegt het ethisch handelen van de zorgverlener over zijn persoon? Heeft de zorgverlener een ethisch ideaal? 5a. Hoe wordt de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt door de respondenten gewaardeerd? 5b. Wat zijn dit voor waarden? 6. Wordt de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt door de betrokkenen als ‘natuurlijk’ gezien? Zo ja, in welke zin? 7. Wat betekent ‘aandacht’ in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt? 8. Hoe verhouden zich ‘cure’ en ‘care’ in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt? 9. Kun je spreken van een authentieke wederzijdse verbondenheid tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt? 10. Spelen ‘trage vragen’ een rol in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt? 2.5.
Aspecten van relationaliteit
Vriendschap kan alleen ontstaan en bestaan wanneer mensen in beginsel op elkaar betrokken (willen) zijn. Deze fundamentele betrokkenheid, het in relatie staan, veronderstelt een ‘samen handelen’ dat gericht is op het scheppen van een band. Een door beiden gewilde en gewaardeerde verbondenheid. En deze verbondenheid is per definitie uniek te noemen. Geen vriendschap is gelijk. Iedere vriendschap heeft haar eigen karakteristieken, betekenissen en waarden. Volgens onze moderne idealen kiezen wij onze vrienden op bewuste wijze, op basis van vrijheid, wederkerigheid en gelijkwaardigheid. Keuzevrijheid impliceert spontaniteit. En het is juist deze spontaniteit die botst met het wezen van de zorgrelatie. Want de relatie tussen de zorgbehoeftige en de zorgverlener is niet gebaseerd op spontane uitverkiezing maar op aanwezige zorgbehoeftigheid. Deze zorgbehoeftigheid bepaalt de context van de relatie, die primair een asymmetrische zorgrelatie is. Maar dat wil nog niet zeggen dat deze relatie louter instrumenteel hoeft te zijn, dat wil zeggen functioneel goed in de mate, en voor zover, die leidt tot betere zorg. 56 Ook de zorgrelatie is in wezen een persoonlijke betrekking tussen 56
zie Heijst, A. van, Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit. Uitgeverij Klement, Kampen 2005, p.206.
30
Vriendschap kent vele gezichten twee mensen, waarbij op menswaardige en medemenselijke wijze goede zorg wordt verleend en ontvangen. Ook de zorgrelatie vraagt om een authentieke menselijke betrokkenheid van zorgbehoeftige en zorgverlener. En hoewel de zorgrelatie geen private relatie is, is de betrekking van de zorgbehoeftige en zorgverlener wel een betrekking met persoonlijke aspecten. 57 Aspecten waartoe ook aspecten van vriendschap kunnen behoren. Welke betekenis heeft vriendschap in de zorgrelatie? Kan een zorggerelateerde vriendschapsrelatie bewust geïnitieerd worden? Is vriendschap maakbaar? Wat zegt de zorggerelateerde vriendschapsrelatie over de authenticiteit en de identiteit van de betrokkenen? Kan vriendschap samengaan met de intrinsieke asymmetrie van de zorgrelatie? Daar zal het in de komende paragrafen over gaan. 2.5.1. De maakbaarheid van vriendschap De begrippen maakbaarheid en vriendschap lijken zich op het eerste gezicht onmogelijk met elkaar te kunnen verbinden. Sterker nog, ze lijken met elkaar in tegenspraak. Dat wij geen vrienden ‘maken,’ maar dat vriendschappen ontstaan, zich onverwacht, onvoorspelbaar, ongedwongen en onbepaald aan ons voordoen, daar zijn veel schrijvers en denkers over vriendschap het over eens. Vriendschappen kunnen niet gezocht en gepland worden. Toch vraagt deze eenduidige conclusie enige nuance. Zeker wanneer we specifiek willen kijken naar de vriendschappen tussen zorgbehoeftigen en zorgverleners. Om te beginnen is het goed om een duidelijk onderscheid aan te brengen tussen enerzijds het begrip maakbaarheid en anderzijds het begrip keuze. Want het ‘onverwacht ontstaan’ van vriendschappen wil niet zeggen dat wij onze vrienden niet zouden kunnen kiezen. “In the modern ideal of friendship, the relationship is one of our own free choosing, it is a product of our own personal agency and no other. We create and keep our friendships by conscious acts of will.” 58 Met deze twee zinnen geeft Pahl op genuanceerde wijze aan dat vriendschap – volgens onze moderne idealen – voortkomt uit, gecreëerd wordt en onderhouden wordt door vrije, bewuste wilskeuzes. Wij kiezen dus bewust en op vrijwillige basis om met een bepaald persoon vrienden te willen zijn. Die keuze voltrekt zich bijvoorbeeld doordat de ander gelijk is aan jezelf, dezelfde interesses en bezigheden blijkt te hebben. Hoewel het bovenstaande op zich goed te volgen is en voor ons tevens herkenbaar zal zijn, schuilt er, naar mijn idee, toch iets ondefinieerbaars, iets ongrijpbaars in het samendenken van het onverwacht ontstaan van en het bewust kiezen voor vriendschap. Grün omschrijft dit ‘ongrijpbare’ als volgt: “Vrienden weten vaak zelf niet, waarom ze vrienden zijn geworden en hoe hun vriendschap is ontstaan. Om het ontstaan van vriendschap hangt altijd iets geheimzinnigs. Ineens is ze er.” 59 Het is misschien het beste om deze, zoals Grün het noemt, geheimzinnigheid die om het ontstaan van vriendschap hangt niet te willen verklaren, maar te laten bestaan. Want elke verklaring zal per definitie niet voldoen en mogelijk afbreuk doen aan de waarde van deze vriendschappelijke geheimzinnigheid. Kiezen heeft in dit verband dan ook meer de betekenis van het ermee instemmen, ja-zeggen – in alle vrijheid – op de relationele band die ontstaan is. Ja-zeggen op de relatie die je is overkomen, die zich aan jou heeft voorgedaan. En dit ja-zeggen heeft iets van een ‘scheppingsproces.’ Er wordt relationeel iets geschapen wat er vóór die tijd niet was.
57
zie Vosman, F. en Molenaar, B. (red.), Perspectieven op vriendschap. SWP, Amsterdam 2005, p.69. Pahl, R., On Friendship. Polity Press, Great Britain 2000, p.62. 59 Grün, A., Vrienden. Over de kunst van vriendschap. Vertaald door Ton van der Stap. Uitgeverij Meinema, Zoetermeer 2005, p.12. 58
31
Vriendschap kent vele gezichten En deze scheppingsact kan alleen voltrokken worden wanneer er sprake is van wederzijdse betrokkenheid (zie ook 2.4.4.). Met andere woorden, vriendschap vormt zich door een vrij, dynamisch, creatief, wederkerig en wilsbewust handelen. Wanneer we kijken naar het moderne vriendschapsbegrip dan vinden we een breed spectrum aan opvattingen over wat vriendschap is. Deze verschillende vormen en soorten van vriendschap nemen volgens Weeda een wezenlijke plaats in binnen het geheel van onze menselijke relaties: “In de huidige sociale en demografische ontwikkelingsfase van onze samenleving is het vriendiniseringsproces van wezenlijk belang. Het past in de culturele ontwikkelingen naar zelfgekozen relaties op basis van wederkerigheid en gelijkwaardigheid.” 60 Weeda spreekt in dit verband zelfs van een ‘institutionalisering’ van de vriendschapsrelatie, waarbij het maken van persoonlijke keuzes, het maken van afspraken, en het eigen inhoud geven aan de relatie bepalend zijn. Maar zelfs de idee van institutionalisering van vriendschap wil bij Weeda nog niet zeggen dat vriendschap ‘maakbaar’ is. Het begrip ‘maakbaarheid,’ in de zin van ‘iets maken wat je van tevoren bedacht hebt,’ speelt, naar mijn mening, bij deze institutionalisering geen rol. Dit brengt mij bij de vriendschapsrelatie tussen de zorgbehoeftige en de zorgverlener. We mogen er om te beginnen van uitgaan dat de relatie tussen de zorgbehoeftige en de zorgverlener in beginsel geen spontane relatie is. De zorgbehoeftige komt namelijk vanuit de behoefte aan zorg in relatie te staan met de zorgverlener. Dat wil niet zeggen dat beiden verplicht zijn – bepaalde onvrijwillige zorg, bijvoorbeeld bij mensen met dementie of een verstandelijke beperking, buiten beschouwing gelaten – om met elkaar in zee te gaan. Ook met betrekking tot de zorgrelatie is er sprake van een zekere keuzevrijheid. Zorgbehoeftige en zorgverlener moeten het populair gezegd wel met elkaar zien zitten om samen de zorgrelatie aan te gaan. Het is niet eenvoudig om de bepaaldheid en het niet spontane van de relatie vast te denken aan de keuzevrijheid van de betrokkenen, zeker als het gaat om vriendschap. Vriendschap tussen de zorgbehoeftige en de zorgverlener ontstaat namelijk altijd in de context van de zorgrelatie. Daarom zal deze vriendschap doorgaans niet spontaan kunnen ontstaan, maar eerder ‘gecreëerd’ worden. En hierbij zal het meestal de zorgverlener zijn die bewust de ‘positie van vriend’ inneemt, waardoor vriendschap een meer metaforische betekenis krijgt. Glissenaar en Reijn geven in hun boek Vriendschap op maat een duidelijk voorbeeld van een dergelijke vriendschap: “In de maatjesprojecten gaat het om georganiseerde vriendschap op maat. Het begrip ‘georganiseerd’ behoeft nauwelijks uitleg. Het is duidelijk dat het gaat om vriendschappen die niet spontaan zijn ontstaan.” 61 Veel maatjesprojecten zijn georganiseerd met het doel om mensen met een psychiatrische achtergrond, met doorgaans weinig of geen sociale contacten, te koppelen aan vrijwilligers op basis van gelijke interesses. Wanneer Glissenaar en Reijn met betrekking tot deze relationele koppeling spreken over georganiseerde vriendschap, dan betekent dit dat het begrip vriendschap, vanuit zorgethisch perspectief gezien, blijkbaar anders gekwalificeerd wordt, dan wanneer dit gebeurt louter vanuit het perspectief van de vriendschaps- en/of bestaansethiek. Wanneer er met betrekking tot vriendschap gesproken wordt over ‘organiseren,’ dan is het begrip ‘maakbaarheid,’ naar mijn idee, niet ver weg. We moeten echter waken voor eenduidigheid als het gaat om de inhoudelijke bepaling van deze zorgethische kwalificaties van vriendschap. Wel zullen de ‘georganiseerdheid’ en de ‘maakbaarheid’ van vriendschap in zorgrelaties te allen tijde gerelateerd zijn aan het zorgethisch handelen (zie paragraaf 2.4.2.). 60
Weeda, I., Vriendschap in beweging. De Haan, Houten 1988, p.160. Glissenaar, I. en Reijn, I., Vriendschap op maat. Georganiseerde support door maatjes en buddy’s. SWP, Utrecht 1999, p.6. 61
32
Vriendschap kent vele gezichten En wat betreft dit zorgethisch handelen, vind ik Noddings’ visie op dit handelen, welke uitgaat van het involveren van de zorgverlener als ethisch persoon in de zorgrelatie, een legitiem uitgangspunt. In paragraaf 2.4.2. heb ik aangegeven dat ik van mening ben, dat daarbij het ‘ethische zelf’ en het ‘ethische ideaal’ van de zorgende persoon zich niet louter beperken tot de persoon in de hoedanigheid van de zorgverlener, maar behoren tot de gehele persoon. Noddings gaat in haar visie uit van een natuurlijk, latent aanwezig gevoel van ‘Ik moet’ iets doen voor de ander die tegenover mij is en mij confronteert met zijn of haar nood. Het gebrek en de behoefte aan vriendschap kunnen hier zeker toe behoren. Het is Noddings zelf die haar eigen visie met de volgende woorden nuanceert: “This does not mean, however, that every time the feeling that ‘I must’ do something arises within us, we are compelled either to keep feeling it or to act on what we feel. In both cases we have a choice. What if I do not feel an initial ‘I must’? Even if the impulse to care is ‘natural,’ it is not natural to feel it in every circumstance of human need with which we are confronted. Can we choose to care, even in circumstances where the impulse to care does not arise spontaneously?” 62 Noddings’ antwoord op de laatste vraag is bevestigend. We kunnen volgens haar kiezen om voor de ander te zorgen ook al wordt deze keuze niet geïnitieerd door een natuurlijk ‘Ik moet’: “…, in cases where we do not feel engrossed in the other, we can at least act as though we care.” 63 Dit ‘doen alsof we zorgen’ is dus een bewuste keuze om toch te zorgen voor de ander ook al is dit niet spontaan. Let wel, ‘niet spontaan’ wil hier, naar mijn mening, niet zeggen ‘niet echt,’ ‘niet authentiek.’ Dit is een belangrijk onderscheid. Het gaat er Noddings om dat we ons als mensen bewust zijn of worden van de idee, dat ondanks ‘het moeten zorgen voor de ander’ bij ons een natuurlijk aanwezig gevoel is, dit door ons lang niet altijd als zodanig op spontane wijze wordt ervaren en gevoeld. En dat wij in staat zijn om ondanks het ontbreken van dit spontane gevoel toch te kunnen kiezen om voor de ander te zorgen. Blum gaat nog een stap verder door er vanuit te gaan dat wij zelfs in staat zijn om onze, zoals hij zegt, altruïstische emoties te kunnen beïnvloeden.64 Volgens Blum zijn er drie verschillende manieren waarop wij mensen bewust met onze altruïstische emoties kunnen omgaan. Ten eerste kunnen wij ons denkbeeldig in situaties verplaatsen die bij ons altruïstische gevoelens oproepen. Ten tweede kunnen wij altruïstische gevoelens bij onszelf oproepen door ons met de ander proberen te vereenzelvigen. En ten derde, omdat altruïstische emoties deels gevormd worden door cognities, zijn wij in staat om bij onszelf bepaalde emoties bewust in of uit te schakelen. Nu kunnen we ons afvragen of dit bovenbeschreven ‘initiëren’ van een zorggerelateerde persoonlijke relatie, het handelen alsof, en het bewust omgaan met altruïstische emoties ook gedacht kunnen worden aan het begrip vriendschap. Kan ik op bewuste wijze een zorggerelateerde vriendschapsrelatie initiëren? Kan ik binnen een zorgrelatie handelen zoals een vriend of vriendin? En kan ik bewust met mijn altruïstische emoties omgaan wanneer het om vriendschap gaat? In Perspectieven op vriendschap geven zowel Baart als Vosman interessante visies op de mogelijke betekenis van vriendschap in zorgrelaties, waarbij ook over dit soort vragen grondig wordt nagedacht. Baart is van mening dat met name de metaforische betekenis van vriendschap zeer vruchtbaar en helend kan zijn in de relatie van de zorgbehoeftige en de zorgverlener. Het gaat er hierbij niet om dat de zorgverlener en de zorgbehoeftige vrienden van elkaar zijn, maar dat hun wijze van omgaan met elkaar vergelijkbaar is met de wijze van omgaan van vrienden. Dat de zorgverlener is ‘als een vriend of vriendin’ voor degene wie zorg behoeft en aan wie zorg verleend wordt. In deze wijze van omgaan, zo meent Baart, ‘maakt’ de professionele zorgverlener op een hoogwaardige en weldadige manier contact – het contact wordt door de zorgverlener ‘geïnitieerd’ – met de scheuren in het bestaan van de zorgbehoeftige, met zijn of haar 62
in Cates, D.F., Choosing to Feel. University of Notre Dame Press, Notre Dame, Indiana 1997, p.178-179. Ibidem, p.179. 64 Ibidem, p.181-182. 63
33
Vriendschap kent vele gezichten verlangens en met de onbezette plekken om de zorgbehoeftige heen. 65 Kwalitatieve aspecten van vriendschap worden door de zorgverlener in de zorgrelatie binnengebracht. Vosman geeft op zijn beurt aan dat de relatie tussen de professionele zorgverlener en de zorgbehoeftige gesitueerd is op het raakvlak van openbaar en privaat leven: “Zorgverleners komen vaak dichter op het lijf en dichter op de ziel dan je naaste familie. Tegelijk is het geen private betrekking, geen contact en activiteit die zich in de private sfeer afspelen.” 66 Volgens Vosman kan de zorgverlener bewust op de positie van een vriend gaan staan en zich de vraag stellen wat moreel goed is om te doen. Ook hier is vriendschap dus niet reëel maar eerder metaforisch van aard. Vanuit deze perspectieven en visies beschouwd krijgt vriendschap haar waardevolle betekenis binnen de context van het zorgethisch handelen van de professionele zorgverlener. Ontstaat vriendschap niet spontaan, maar wordt zij bewust geïnitieerd door de professionele zorgverlener. Neemt de professionele zorgverlener bewust de positie van vriend/in in en handelt vanuit deze positie als een vriend/in, dat wil zeggen op vergelijkbare wijze als een vriend/in doet. Hoogst uitzonderlijk zal deze ‘professionele’ vriendschap veranderen in een reële vriendschapsrelatie. Ook voor wat betreft het bewust omgaan met, casu quo kunnen beïnvloeden van altruïstische emoties, zoals door Blum beschreven, kan ik mij voorstellen dat dit van (positieve) invloed kan zijn op ‘professionele’ vriendschap, of aspecten daarvan. Echter ook dit zal, naar mijn mening, te allen tijde gerelateerd moeten zijn aan het zorgethisch handelen van de zorgverlener. 2.5.2. Identiteit en authenticiteit Wanneer we spreken over onze identiteit dan gaat het in wezen over de vraag naar wie wij zijn. Wie of wat bepaalt mijn ‘ware ik’? Van Hees is van mening dat het geven van mogelijke antwoorden op deze vraag verbonden is met het op zoek gaan naar je ware zelf. Zoeken als een proces, of beter gezegd als een transformatieproces, waarbij ‘de ik’ die zoekt voortdurend verandert. Ten dele, zo geeft hij aan, wordt onze identiteit gevormd door onze keuzes, maar ten dele zal deze identiteit ook aan onze keuzes voorafgaan. 67 De vraag naar ‘wie wij zijn’ laat zich alleen door ons beantwoorden als wij, om met Taylor te spreken, inzien dat wij alleen kunnen antwoorden tegen de achtergrond van een collectief gedeelde betekenishorizon: “Alleen als ik besta in een wereld waarin geschiedenis, of de eisen van de natuur, of de behoeften van mijn medemensen, of de plichten van het burgerschap, of de stem van God, of iets anders van deze orde ér wezenlijk toe doet, kan ik voor mijzelf een identiteit definiëren die niet platvloers is.” 68 In de literatuur bestaat de gedeelde mening dat de vorming van onze identiteit een sociaal gebeuren is. Met andere woorden, dat de vorming van onze identiteit fundamenteel verbonden is met onze relationaliteit. Het is de interactie met onze medemens die maakt dat wij kunnen bepalen wie wij zijn. Wanneer wij daarentegen onze identiteit louter individueel zouden bepalen zou dit, volgens Taylor, leiden tot egoïstische en narcistische vormen van samenleven. In het verlengde hiervan, lijkt het mij zeker legitiem om uit te gaan van de opvatting, dat onze identiteitsbepaling ook alles te maken heeft met onze authenticiteit en onze moraliteit. Het gaat hierbij om de menselijke echtheid, de waarachtigheid van waaruit wij morele beslissingen nemen en moreel handelen (zie ook 2.4.1.). Wij moeten integer zijn en trouw zijn 65
In Vosman, F. en Molenaar, B. (red.), Perspectieven op vriendschap. SWP, Amsterdam 2005, p.46. Ibidem, p.69. 67 Hees, M. van en Verkerk, M. (red.), Het goede leven: over oude en nieuwe waarden. Uitgeverij Boom, Amsterdam 2003/2004, p.72. 68 Taylor, C., De malaise van de moderniteit. Kok Agora, Kampen 2003 (13e dr.), p.50. 66
34
Vriendschap kent vele gezichten aan onszelf, maar daarbij te allen tijde in dialoog blijven met het gemeenschappelijke, de collectieve waarden waarmee wij te maken hebben. Van Hees zegt het als volgt: “De authentieke mens is dan degene die recht doet aan beide bronnen van zijn persoonlijkheid. Authenticiteit wordt daarmee gedefinieerd in termen van een balans tussen de genoemde uitersten: de authentieke mens probeert een evenwicht te vinden tussen de interne en externe bronnen van zijn identiteit, en het authentieke handelen is het handelen dat een dergelijk evenwicht weerspiegelt.” 69 Vanuit de bovenstaande visie op identiteit en authenticiteit, waarbij deze begrippen betekenis krijgen vanuit een collectief gedeelde betekenishorizon, onze relationaliteit en onze moraliteit, is het, naar mijn mening, ook zeer goed mogelijk om onze identiteit en onze authenticiteit vast te denken aan onze vriendschappen. Van Hees geeft aan dat onze persoonlijke relaties, waaronder de relaties met onze vrienden, eerder onze identiteit (WB: en onze authenticiteit) lijken te vormen dan dat zij door onze identiteit (WB: en onze authenticiteit) worden gevormd. Hierop aansluitend zouden we onszelf de volgende vragen kunnen stellen.Wie of wat is er bepalend voor mijn ‘vriend(in)-zijn’ van een bepaald persoon in een bepaalde situatie? En wie of wat bepaalt mijn menselijke echtheid, mijn waarachtigheid, als het gaat om het ontstaan en het onderhouden van vriendschapsrelaties? Het lijkt bijna vanzelfsprekend om te stellen dat je daar niet alleen bepalend voor kan zijn. Want is vriendschap niet per definitie relationeel? Dit alles wil overigens niet zeggen dat mijn eigen identiteit en authenticiteit volledig hoeven op te gaan of zelfs hoeven te verdwijnen in de vriendschapsrelatie. Zij blijven als het goed is behouden, en kunnen en zullen zich naar verwachting in alle vrijheid verder ontwikkelen. Rawlins geeft aan dat er een duidelijk onderscheid gemaakt kan en moet worden tussen enerzijds het begrip ‘identiteit’ en anderzijds het begrip ‘rol.’ Hij refereert in dit opzicht naar Scheff, die het begrip ‘rol’ definieert als een concept dat deel is van een sociale structuur, dat wil zeggen, deel is van een algemeen herkenbaar patroon van verwachtingen in een samenleving. ‘Identiteit’ echter, is volgens Scheff verbonden met een bepaald individu in een bepaalde situatie. Deze persoonlijke, door een speciale situatie bepaalde identiteit kan zelfs samenvallen met een sociale rol van deze persoon, maar dit is niet noodzakelijk. 70 Met name deze laatste opmerking met betrekking tot het mogelijk kunnen samenvallen van de begrippen identiteit en rol geeft, naar mijn idee, ruimte aan het begrip vriendschap in al haar gedifferentieerdheid. Hierdoor zal het begrip vriendschap ook makkelijker gebruikt (kunnen) worden in de meer geïnstitutionaliseerde samenlevingsverbanden, waaronder het domein van de institutionele zorg. En zo zullen mensen naar verwachting, met behoud van de eigen authentieke identiteit, meer en meer gedifferentieerde vriendschappen (kunnen) aangaan en onderhouden zowel privé, alsook in het publieke domein. 2.5.3. Gelijkheid en asymmetrie Wanneer we uitgaan van de idee dat in onze moderne samenleving gedifferentieerde vriendschappen ontstaan en onderhouden worden, zowel in het privé alsook in het publieke domein, dan zullen we ook kritisch moeten kijken naar de voorkomende vormen en soorten van vriendschap vanuit het perspectief van de relationele (on)gelijkheid. In de literatuur wordt in zijn algemeenheid benadrukt dat vriendschap gelijkheid wil tussen vrienden en daarbij, dat de eventuele aanwezige ongelijkheid tussen vrienden zelfs gevaar
69
Hees, M. van en Verkerk, M. (red.), Het goede leven: over oude en nieuwe waarden. Uitgeverij Boom, Amsterdam 2003/2004, p.73. 70 zie Rawlins, W.K., Friendship Matters. Walter de Gruyter, Inc., New York 1992, p.157.
35
Vriendschap kent vele gezichten oplevert voor de vriendschap.71 Weil is absoluut als zij zegt dat er bij ongelijkheid geen vriendschap kan bestaan en dat voor vriendschap een zekere wederkerigheid wezenlijk is. 72 In deze visie op gelijkheid en wederkerigheid in vriendschappen herkennen we het klassieke model van vriendschap, waarvan Aristoteles een belangrijk exponent is. Zo staat in zijn Ethica te lezen: “In alle vriendschappen waarin de een superieur is aan de andere, moet ook de liefde tussen de vrienden evenredig verdeeld zijn: de partij die de beste, de nuttigste of ook op een of andere manier superieur is, moet meer liefde ontvangen dan geven. Wanneer immers de liefde in overeenstemming is met wat elke vriend verdient te krijgen, ontstaat in zekere zin gelijkheid, iets wat stellig als een eigenschap van vriendschap wordt beschouwd.” 73 Wat dit nu precies betekent voor het onderhouden van vriendschappen, met andere woorden, hoe dit in de vriendschapspraktijk nu concreet gestalte kan krijgen, is echter nog niet zo eenvoudig. Naar mijn idee, wil Aristoteles met deze woorden duidelijk maken, dat de persoon die in de vriendschapsrelatie, in wat voor opzicht dan ook, het ‘meest vriend is,’ naar verwachting zelf meer liefde geeft dan ontvangt. Dat resulteert in een ongelijke verdeling van liefde geven en liefde ontvangen van beide vrienden. Om in deze vriendschap nu meer ‘gelijkheid’ te bewerkstelligen, zal diegene die meer liefde ontvangt dan geeft, zelf meer liefde moeten geven. Hoe dan ook, het bovenstaande maakt duidelijk, dat binnen het klassieke model van vriendschap, en de daarop geënte visies op vriendschap, gelijkheid en wederkerigheid belangrijke waarden zijn, ook als het gaat om het geven en ontvangen van liefde. Veel minder duidelijk is het echter, hoe deze vereffening van de vriendschapsliefde gedacht kan worden in de vriendschapsrelatie tussen de zorgverlener en de zorgbehoeftige. Ervan uitgaande dat in deze vriendschapsrelatie de zorgverlener ‘superieur’ is aan de zorgbehoeftige, met andere woorden, de zorgverlener – om met Aristoteles te spreken – meer liefde geeft dan ontvangt, zal de zorgbehoeftige meer liefde moeten geven om de relatie in ‘evenwicht’ te brengen. We moeten ons echter afvragen of het wel mogelijk is, afgezien van het feit of we dat al zouden willen, om van de zorgbehoeftige te vragen de relatie met de zorgverlener in evenwicht te brengen, door aan deze zorgverlener meer liefde te geven. Het lijkt me eerlijk gezegd geen realistische vraag. Dit heeft, naar mijn mening, alles te maken met het wezen van de zorgrelatie, en de daarmee verbonden kenmerkende asymmetrische verhouding. Eerder zouden we moeten inzien, en ervan uitgaan, dat de vriendschapsrelatie van zorgverlener en zorgbehoeftige blijkbaar samen kan gaan met deze wezenlijke relationele ongelijkheid van de zorgrelatie. De specifieke vriendschapsrelatie tussen zorgverlener en zorgbehoeftige zal zich dan ook meestal in een spanningsveld van relationele ongelijkheid en menselijke volwaardigheid en evenwaardigheid voltrekken. In het verlengde hiervan zouden we onszelf de volgende vraag kunnen stellen: wanneer de zorgbehoeftige en de zorgverlener een in wezen ongelijke relatie met elkaar hebben, kun je dan wel spreken van vriendschap? Tegelijkertijd kunnen we ons echter afvragen waarom een vriendschapsrelatie per definitie een gelijkheidsrelatie zou moeten zijn. De literatuur geeft op deze vragen geen eenduidige antwoorden. Meningen zijn hierover verdeeld. Grün stelt met betrekking tot de eerste vraag het volgende: “Als een hulpverlenende relatie vriendschap wordt, moet de hulpverlener van zijn positie afstand doen en zich begeven op het niveau van de vriend of vriendin. De vriend voelt zich behandeld en beleerd, maar niet
71
zie Grün, A., Vrienden. Over de kunst van vriendschap. Vertaald door Ton van der Stap. Uitgeverij Meinema, Zoetermeer 2005, p.47-48. 72 Weil, S., Wachten op God. Erven J. Bijleveld, Utrecht 1997 (2e herz.dr.), p.155. 73 Aristoteles, Ethica Nicomachea.Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Charles Hupperts en Bartel poortman. Uitgeverij Damon, Budel 2005, p.405.
36
Vriendschap kent vele gezichten om zichzelf bemind. En daarmee is het geen vriendschap meer.” 74 Met andere woorden, de hulpverlener wordt pas vriend wanneer hij zijn ongelijke positie verlaat en gelijk wordt aan de ander. Een goed voorbeeld hiervan geeft psychiater Petry wanneer hij zijn relationele handelen ten opzichte van patiënt Bert omschrijft: “De eerste grote stap die ik in het omgaan met Bert en zijn familie heb gezet, was: de afstand en de ongelijkheid tot elkaar te verminderen of zelfs af te bouwen. Ik hoefde me niet te verbergen achter de uiterlijke schijn van psychiater en ik deed dit na enige tijd van gewenning ook niet meer. Zelf voelde ik mij ook veel vrijer en echter en dat kon ik ook bij Bert en zijn familie merken. Maar vooral de sympathieke aard en het vriendelijk karakter van Bert heeft me daarbij zeer geholpen – ik was blij als ik met hem kon praten.” 75 Toch ben ik van mening dat de absolute en concluderende woorden van Grün en de beschrijvende woorden van Petry elkaar niet helemaal dekken. Bij Grün bestaat er geen middenweg. Je bent hulpverlener of je bent vriend naar gelang je handelt. Bij Petry gaat het in de eerste plaats om het wezen en de kwaliteit van dit voorgenomen en gewenste handelen zelf, waarbij mogelijk vriendschap kan ontstaan. Daarbij is het goed om ons te realiseren dat dit specifieke voorbeeld, waarbij zowel de zorgverlener Detlef Petry alsook de zorgbehoeftige Bert Boers hun relationele ongelijkheid hebben afgebouwd en vrienden zijn geworden, uitzonderlijk is. Het (kunnen) afbouwen van de ongelijkheid en afstand tussen Petry en zijn patiënten zal telkens weer anders zijn en zegt niets over het eventueel ontstaan van vriendschappen. Het is geen noodzakelijke voorwaarde om eventuele vriendschappen te kunnen aangaan en te kunnen onderhouden. Het zegt ook niets over de inhoudelijkheid en de kwaliteit van die eventueel ontstane vriendschappen. En het zegt uiteindelijk ook niets over het onmogelijk samen kunnen gaan van hulpverlenerschap en vriendschap. Wat dit laatste punt betreft verwijs ik naar paragraaf 2.5.1. over de maakbaarheid van vriendschap. Ook over de tweede vraag – waarom een vriendschapsrelatie per definitie een gelijkheidsrelatie zou moeten zijn – wordt er verschillend gedacht. Wel kunnen we concluderen dat in het algemeen het streven naar gelijkheid in vriendschapsrelaties gezien wordt als een wezenskenmerk van vriendschap. Waarbij gezegd moet worden dat dit gelijkheidsideaal voortkomt uit en past bij het klassieke vriendschapsmodel of afgeleiden daarvan. Vriendschap laat zich echter niet alleen definiëren vanuit de idee van gelijkheid en wederkerigheid. Zo breekt Montaigne, één van de belangrijkste vertegenwoordigers van het postklassieke denken, bewust met dit idee van gelijkheid en wederkerigheid, en beschrijft hij juist meer de asymmetrie in vriendschapsverhoudingen. En in The politics of friendship doordenkt Derrida op zijn beurt Montaigne’s denken over vriendschap en benadrukt de toegevoegde waarde hiervan: “But when he breaks with the reciprocity and discreetly introduces – it seems to me – heterology, transcendence, dissymmetry and infinity, hence a Christian type of logic (‘… he infinitely surpassed me’; ‘I would have entrusted myself to him with greater assurance than to myself’; ‘… For the very writings which Antiquity have left us on this subject seem weak to me compared to what I feel’), he also accomplishes the so-called Greek model of friendship.” 76 Montaigne en Derrida zijn voorbeelden van denkers die juist de aanwezige asymmetrie in vriendschapsrelaties hebben benadrukt. Een asymmetrie die niet perse hoeft te worden opgeheven om vriendschap mogelijk te maken, maar die mag blijven bestaan, zonder afbreuk te doen aan deze vriendschap. En het is naar mijn mening goed mogelijk om deze asymmetrie, die gedacht is vanuit algemeen menselijke relaties, te betrekken op de asymmetrie van de zorgrelatie. Hoewel de 74
Grün, A., Vrienden. Over de kunst van vriendschap. Vertaald door Ton van der Stap. Uitgeverij Meinema, Zoetermeer 2005, p.47. 75 Petry, D., Onderweg (Nederlandse vertaling: Paul Gense). Stichting ‘Onderweg’, Maastricht 2005, (oorspronkelijke uitgave: ‘Die Wanderung’ 2003), p.131. 76 Derrida, J., The Politics Of Friendship. Verso, London/New York 2005, p.290.
37
Vriendschap kent vele gezichten relatie tussen de zorgverlener en de zorgbehoeftige niet omkeerbaar is, en dus altijd ongelijk is, gaat het ook bij de zorgrelatie wel degelijk om een gelijkwaardige relatie tussen twee mensen. En juist deze ‘onderliggende’ gelijkwaardigheid is een belangrijk relationeel aspect, waardoor er tussen de zorgbehoeftige en de zorgverlener vriendschap kan ontstaan en kan worden onderhouden binnen de context van een asymmetrische zorgrelatie. 2.5.4. Attenderende kwesties voor de onderzoeker 1. Hoe is de vriendschap tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt (zorgbehoeftige) ontstaan? Hebben ze bewust en vrijwillig voor elkaar gekozen? 2. Worden er in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt persoonlijke keuzes en afspraken gemaakt? En is er sprake van het zelf inhoud geven aan de vriendschapsrelatie? 3a. Kun je spreken van een ‘georganiseerde’, een ‘gemaakte’ vriendschap tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt? 3b. Zo ja, wat betekent dit dan? 4a. Wordt er in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt bewust omgegaan met altruïstische emoties? 4b. Zo ja, welke invloed heeft dit op de vriendschapsrelatie? 5. Is de vriendschap tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt eerder te kwalificeren als een reële of als een metaforische vriendschap? 6. Hoe verhouden zich de begrippen ‘identiteit’ en ‘rol’ tot elkaar in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt? 7. Is er, met betrekking tot de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt, sprake van een vriendschapsrelatie op basis van gelijkheid en wederkerigheid? 8. Is er sprake van een gelijkwaardige vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt? 2.6.
Aspecten van moderniteit
Je zou kunnen zeggen dat vriendschap zo oud is als de mensheid bestaat. Vele bronnen uit diverse tijdsperioden en culturen in de geschiedenis getuigen hiervan. Tot op de dag van vandaag neemt vriendschap een wezenlijke plaats in als het gaat om onze relaties met anderen. Wanneer tijden veranderen ontstaan er doorgaans andere opvattingen over vriendschap. Waarden en betekenissen van het vriendschapsbegrip worden voortdurend doordacht en opnieuw verwoord. Vriendschap heeft zich door de eeuwen heen dan ook geëvolueerd tot een modern concept. Sommige aspecten van vriendschap hebben zich inhoudelijk getransformeerd tot aspecten die kenmerkend zijn voor de tijd waarin we nu leven. Door hun vernieuwde invulling maken ze deel uit van onze moderne visie op de menselijke relationaliteit. In de volgende paragrafen zal ik drie van deze aspecten behandelen,
38
Vriendschap kent vele gezichten te weten de relatie tussen vriendschap en institutionalisering (2.6.1.), de gedifferentieerdheid van vriendschapsrelaties (2.6.2.) en de relatie tussen het transcendente en het immanente van vriendschap (2.6.3.). In het bijzonder zal ik aandacht besteden aan de mogelijke betekenis van deze aspecten voor de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en de zorgbehoeftige. 2.6.1. Vriendschap tussen de regels en instituties door De Nederlandse samenleving is in vele opzichten sterk gereguleerd en geïnstitutionaliseerd. In onze huidige verzorgingsstaat hebben we ontegenzeggelijk te maken met een doolhof aan regels, protocollen en bureaucratische rompslomp. Deze verregaande regelgeving en institutionalisering betekenen voor veel mensen dat zij zich in toenemende mate voelen overgeleverd aan de onpersoonlijke sociale instituties, waarbij er geen plaats meer lijkt te zijn voor persoonlijke, op maat geleverde zorg. Zorg op maat, dat wil zeggen persoonlijk en op het individu afgestemd, en de door conventies beheerste institutionele zorg lijken elkaar uit te sluiten. De hedendaagse socioloog Van Houten is echter van mening dat dit niet per definitie het geval hoeft te zijn. In zijn boek De gevarieerde samenleving stelt hij dat met name de wijze waarop mensen met protocollen en regels omgaan hiervoor bepalend is. 77 Volgens hem is het mogelijk dat mensen met regels en protocollen omgaan, op een manier waardoor deze regels en protocollen niet per definitie belemmerend hoeven te werken voor de individuele zorg en aandacht die ieder mens afzonderlijk nodig heeft, en waardoor er tevens voldoende ruimte kan blijven bestaan voor individuele autonomie en eigen identiteit. Zonder hier verder op in te gaan, zou ik durven stellen dat dit in de praktijk van ons samenleven voor velen een behoorlijk lastige opgave is. Ook in het domein van de gezondheidszorg zijn protocollen en regelgeving steeds belangrijker gemaakt. Zo gaat bijvoorbeeld zeker eenderde deel van de werktijd van de zorgverleners op aan administratieve verplichtingen. Dat dit ten koste gaat van de daadwerkelijke zorg aan zorgbehoeftigen spreekt voor zich. Economisering en organisatorische transparantie zijn dominerende principes geworden, en zorginstellingen zijn steeds meer op productiebedrijven beginnen te lijken. Mensen die zorg nodig hebben dreigen meer en meer te worden gekoppeld aan productiebepalende getallen. Als een soort van tegenbeweging, is er bij steeds meer mensen het besef ontstaan dat deze ontwikkeling in de gezondheidszorg zeker niet alleen een positieve ontwikkeling is. Met name de inhoudelijke kwaliteit van de geleverde zorg komt volgens de pleitbezorgers van betere professionele zorg steeds meer onder druk en ter discussie te staan. Zij wijzen op het belang van een goede zorgverlening die gebaseerd is op een ethische en morele basis, in plaats van een zorgverlening die gebaseerd is op marktwerking. “Wat ik bepleit komt erop neer de zorg bewust terug te plaatsen op die wezenlijk ethische grondslag, en een ingetoomde economische rationaliteit daarbinnen een plaats toe te wijzen, in plaats van overheersend te laten worden, zoals nu gebeurt. … Het besef moet gaan dagen, zeker ook bij politici, dat de gezondheidszorg en hulpverlening sectoren vormen van een andere orde dan handel drijven op de markt.” 78 Wanneer we reëel zijn dan moeten we constateren dat onze samenleving ook baat heeft bij een goede regelgeving en een gezonde mate van institutionalisering. Maar het lijkt erop dat er in onze technologische samenleving steeds minder ruimte is voor individuele initiatieven die de uniformiteit van het systeem zouden kunnen beïnvloeden. Toch blijft het, naar mijn 77
Houten, D. van, De gevarieerde samenleving. Over gelijkwaardigheid en diversiteit. De Tijdstroom, Utrecht 2004, p.181. 78 Heijst, A. van, Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit. Uitgeverij Klement, Kampen 2005, p.13.
39
Vriendschap kent vele gezichten mening, van evident belang om de logge instituties en systemen op kritische wijze te blijven bevragen. We zouden ons voortdurend de vraag moeten stellen of regels, protocollen en instituties ergens toe doen. Zij kunnen zichzelf niet bevragen, wij mensen wel. Wij, die geacht worden ons aan regels en protocollen te houden, die deel uitmaken van de instituties en systemen. Van Houten is van mening dat een individu niet in staat is om een institutie te veranderen. Daarbij, zo schrijft hij, worden instituties gekenmerkt door verzet tegen verandering. 79 Ik denk dat dit zeker waar is. Daarom is het des te belangrijker om individuele initiatieven van verzet te bundelen. Zo kunnen, om met culuurfilosoof Taylor te spreken, ‘haarden van verzet’ ontstaan, als het begin van nieuwe eensgezindheid. Want ook deze corrigerende initiatieven van verzet zullen uiteindelijk een draagvlak moeten hebben en ingebed moeten worden in de samenleving om werkzaam te kunnen zijn. Alvorens ik op de verhouding tussen het begrip vriendschap en het begrip institutie zal ingaan, wil ik een opmerkelijk voorbeeld geven van een ‘individuele’ actie van verzet, betrekking hebbend op het verlenen van zorg en institutionalisering. In hun boek De ontmaskering schrijven Petry en Nuy dat het, naar hun mening, een vereiste is dat de hulpverlener zelf van binnenuit deïnstitutionaliseert: “ …, maar het vereist dat de hulpverlener zelf van binnenuit moet deïnstitutionaliseren, dat wil zeggen, hij moet ervan overtuigd zijn dat mensen niet langdurig als vreemden, als mensen die niet écht gekend worden, in massa-inrichtingen als onze psychiatrische ziekenhuizen moeten worden verpleegd of behandeld. Dit is een cruciaal ‘draaipunt’. Pas als deze stap is gezet, is een zinvol deïnstitutionaliseringsproces mogelijk. ‘Deïnstitutionaliseren’ betekent iemand terugbrengen naar de gemeenschap. Het is het terugbrengen van psychisch lijden op de plaats van zijn ontstaan: de familie, de werkplaats, de wijk, de buurt, de vriendenkring. En het betekent niet het uitgesloten zijn van al deze onmisbare bronnen.” 80 Dit citaat getuigt van een gedurfde visie, een ‘actie van verzet’ met betrekking tot de praktijk van de psychiatrische hulpverlening. Het begrip ‘deïnstitutionaliseren’ is hier gedacht als zorgconcept en specifiek als werkwijze van de hulpverlener in het domein van de chronische psychiatrie. Een gedachte die overigens te vergelijken is met bijvoorbeeld de idee van de exposure-fase in de presentietheorie, waarbij in dit geval de pastor vanuit een onbevooroordeelde, zelfreflecterende, ontvankelijke en toegewijde ‘houding’ “wordt ondergedompeld in en blootgesteld aan” de alledaagse werkelijkheid die zich in een bepaalde wijk voordoet. 81 Je zou kunnen zeggen dat ook hier de pastor zich ‘blootstelt’ door bestaande institutionele kaders los te laten. Wat Petry en Nuy betreft zou je, zoals gezegd, kunnen spreken van een duidelijke actie van verzet tegen de heersende institutionalisering binnen de chronische psychiatrie. Evident is hun opmerking over het noodzakelijk van binnenuit deïnstitutionaliseren van de hulpverlener zelf. De hulpverlener moet zich bewust losmaken van het instituut waar hij zelf deel van uitmaakt om de mensen die zijn hulp nodig hebben te kunnen ontmoeten van mens tot mens, vrij van mogelijke, door het instituut opgelegde, belemmerende regels en protocollen. Daarbij valt op dat Petry en Nuy, wanneer het gaat over hulpbehoevenden, spreken over ‘mensen’ en niet over cliënten, of patiënten. Het is hun blijkbaar te doen om unieke mensen. Mensen met een eigen naam en een gezicht. En niet om een gecategoriseerde groep van vreemden, die niet écht gekend worden. Mensen die hulp nodig hebben blijven, volgens Petry en Nuy, vreemden voor de hulpverleners, zolang instituties om de instituties bewust in stand worden gehouden. Maar het speerpunt van hun visie is toch het wezenlijke belang dat het lijden en de zorg van de hulpbehoevende mens ‘teruggebracht’ worden in de samenleving, en hiervan juist niet worden geïsoleerd. Terugbrengen betekent in dit geval nogmaals dat de buiteninstitutionele bronnen van lijden en zorg bepalend zijn voor het hulpverleningsproces, en niet het instituut.
79
Houten, D. van, De gevarieerde samenleving. Over gelijkwaardigheid en diversiteit. De Tijdstroom, Utrecht 2004, p.266. 80 Petry, D. en Nuy, M., De ontmaskering. De terugkeer van het eigen gelaat van mensen met chronisch psychische beperkingen. SWP, Utrecht 1997, p.150. 81 Baart, A., Een theorie van de presentie. Uitgeverij Lemma BV, Utrecht 2001, p.211.
40
Vriendschap kent vele gezichten De verhouding tussen vriendschap en institutionalisering is zeker interessant te noemen. Vanuit de literatuur is er een duidelijke consensus waar te nemen met betrekking tot de fundamentele onmogelijkheid om het bestaan van vriendschap te bepalen aan de hand van institutionele criteria. Het zijn met name sociologen en politicologen die dit hebben onderzocht en vastgesteld. Wanneer zij spreken over institutionele criteria dan bedoelen zij de criteria die bepalend zijn voor het totstandkomen van “gevestigde vormen en gebruiken die de samenleving hanteert ter regulering en beheersing van essentiële menselijke behoeften en maatschappelijke functies.” 82 Naast het ontbreken van deze institutionele criteria, bestaat vriendschap, zo benadrukken zij in zijn algemeenheid, per definitie op basis van de subjectieve evaluatie van de relatie door minstens één van de betrokkenen. 83 Het volgende citaat van Rubin maakt nog eens duidelijk dat vriendschap in de ogen van veel sociologen zeer moeilijk te formaliseren is en dat het überhaupt lastig is om woorden als vriend en vriendschap te definiëren. “(It) is a slippery subject at best- without institutional form, without a clearly defined set of norms for behaviour or an agreed-upon se of reciprocal rights and obligations, without even any widely shared agreement about what is a friend.” 84 De conclusie van velen dat vriendschap, formalisering en institutionalisering niet samengaan wil, naar mijn mening, nog niet zeggen dat ze niets met elkaar te maken hebben. Pahl geeft in zijn boek On friendship aan dat vriendschap, naar zijn mening, naast private wel degelijk ook publieke dimensies bezit. Eén van de belangrijkste publieke dimensies van vriendschap is volgens hem ‘vrijheid.’ Vriendschap is een individuele, op vrijheid gebaseerde relatie die, mede met de menselijke keuzevrijheid, een publieke garantie is van sociale vrijheid. 85 Ik ben het met Pahl eens dat vriendschap, ook al is zij zeer moeilijk te formaliseren, dimensies bezit die zowel in het private alsook in het publieke domein van grote waarde zijn. Naast de door Pahl genoemde vrijheid zou ik zeker ook het vertrouwen willen noemen. Samenleven zonder vertrouwen en vrijheid is in onze moderne westerse samenleving eigenlijk niet voor te stellen. En hoe zou onze samenleving er uitzien als er geen vriendschap zou bestaan? Met andere woorden, vriendschap kan volgens mij moeilijk los gezien worden van het publieke domein. Echter het gegeven dat vriendschap zowel private alsook publieke dimensies bezit kan in de samenleving ook als bedreigend worden ervaren, zo schrijft Pahl. Het zou kunnen betekenen dat instituties de controle dreigen te verliezen over de algemeen geldende en cultureel bepaalde omgangsvormen en institutionele gedragsnormen. Een duidelijk voorbeeld hiervan is volgens Pahl de betekenis van ‘vriendschap’ in het maatschappelijk leven van de toenmalige Sovjet-Unie. Ofschoon vriendschap een belangrijke, vooral ‘praktische’ rol speelde in het alledaagse leven in de Sovjetgemeenschap – vrienden onderhielden doorgaans een zeer intens contact met elkaar – was er in theorie geen plaats voor vriendschap. Het concept van vriendschap paste niet in de Sovjet ideologie, die gebaseerd was op het nastreven van een perfect socialisme, met het doel om uiteindelijk een communistische heilstaat te verwezenlijken. Vriendschap werd bijvoorbeeld beschouwd als basis van ondergrondse activiteiten van verzet. Volgens Pahl reageren samenlevingen in zijn algemeenheid op dit soort van potentiële dreigingen door vriendschap ofwel te zien als een privé-aangelegenheid waarmee de staat niets te maken heeft, of door vriendschap in een sterke afgezwakte vorm te integreren in haar instituties. Wanneer we nu deze mogelijke reacties vanuit de samenleving betrekken op het domein van de institutionele gezondheidszorg, kunnen we ons afvragen wat dit betekent voor de als vriendschap gekwalificeerde zorgrelatie tussen de zorgbehoeftige en de zorgverlener. 82
Donner, J.P.H., Wat hebben we met onze omgeving gedaan vanuit het oogpunt van instituties. In SMOgeschrift Maatschappelijke ontwikkelingen in de 20e eeuw. 1998 83 zie Matthews, S.H., Friendships through the life course. Sage Publications, India 1986, p.28. 84 in Rawlins, W.K., Friendship Matters. Walter de Gruyter, Inc., New York 1992, p.155. 85 zie Pahl, R., On Friendship. Polity Press, Great Britain 2000, p.163.
41
Vriendschap kent vele gezichten Wanneer vriendschap of aspecten van vriendschap niet of nauwelijks een rol mogen spelen in de relatie tussen de zorgverlener en de zorgbehoeftige, omdat zij als een potentiële ‘dreiging’ voor de geïnstitutionaliseerde zorgrelatie worden beschouwd, zal dit ongetwijfeld van invloed zijn op, en ten koste gaan van het ‘persoonlijke’ aspect van de zorgrelatie en waarschijnlijk ook van de kwaliteit van de zorg op zich. Zo kan bijvoorbeeld het samen winkelen van de zorgbehoeftige en de zorgverlener – iets wat vrienden samen zouden kunnen doen – door het instituut worden gezien als een activiteit die niet wenselijk en niet gepast is in een professionele zorgrelatie. Daarentegen kan deze – op beide individuen afgestemde – ‘persoonlijke’ activiteit wel degelijk weldadig zijn voor de zorgrelatie en voor de kwaliteit van zorg die de zorgbehoeftige op dat moment nodig heeft. Met name de ‘zorg op maat,’ vormgegeven in unieke persoonlijke zorgrelaties, lijkt juist gebaat bij een grote mate van vrijheid – waaronder de keuzevrijheid van de relatie – en individualiteit. Er zal dan ook voortdurend gezocht moeten worden naar een gezonde balans tussen de waarde van institutionele regelgeving en de waarde van de op vrijheid gebaseerde relationaliteit van ieder mens afzonderlijk. En in die relationele vrijheid is de kwaliteit van vriendschap in al haar aspecten een belangrijke pijler. Dat deze kwaliteit van vriendschap ook in het domein van de institutionele zorg van grote waarde kan zijn lezen we met enige regelmaat terug in artikelen van mensen die zich bezighouden met de zorgethische aspecten van de hulpverlening. Het zijn vaak aanzetten tot verdere doordenking van de rol en betekenis van vriendschap in zorgrelaties en tot mogelijke praktisering hiervan. 2.6.2. Gedifferentieerde vriendschappen In onze moderne samenleving maken vriendschapsrelaties nog steeds een wezenlijk onderdeel uit van onze menselijke relationaliteit. Een leven zonder vrienden is moeilijk voor te stellen. Wel is de rol en de betekenis van vriendschap door de tijd heen sterk geëvolueerd. Zo is bijvoorbeeld de scherpe tweedeling en het contrast tussen vriendschapsrelaties enerzijds en familierelaties anderzijds geleidelijk aan verdwenen. Vrienden en familie worden steeds minder beschouwd als ‘tegenpolen,’ uitgaande van de gedachte dat familierelaties louter gegeven en vriendschapsrelaties louter gekozen zijn. Ook lijken de grenzen tussen vriendschapsrelaties en liefdesrelaties meer en meer te vervagen. Weeda geeft aan dat qua idealen de liefdesrelatie en de vriendschapsrelatie over de gehele linie geleidelijk aan naar elkaar toe zijn gegroeid. 86 Echter, ondanks de wetenschap dat de scherpe tegenstellingen en de grenzen binnen de vormen en soorten van menselijke relationaliteit ontegenzeggelijk veranderd zijn, blijft het toch belangrijk om juist ook het onderscheidende niet uit het oog te verliezen. Bauman benadrukt dat relatie/verwantschap (affinity) en familierelatie/bloedverwantschap (kinship) zich juist van elkaar onderscheiden, doordat alleen de familierelatie als een puur gegeven relatie te kwalificeren is, in tegenstelling tot de relatie in algemene zin. “ ‘Affinity’ is kinship qualified – kinship but… (Wahl verwandschaft, wrongly and misleadingly translated into English as ‘elective affinity’, a blatant pleonasm, since no affinity can be non-elective; only kinship is, purely and simply, want it or not, given…) Choice is the qualifying factor: it transforms kinship into affinity. It also, however, betrays affinity’s ambition: its intention to be like kinship, as unconditional, irrevocable and unbreakable as kinship is (eventually, affinity will weave into the lineage and become indistinguishable from the rest of the kinship network; the affinity of one generation will turn into the kinship of the next).” 87 Ondanks het benadrukken van het onderscheidende geeft ook Bauman aan dat ‘kinship’en ‘affinity’ dicht bij elkaar liggen, en dat hun onderlinge verhouding door de generaties heen aan verandering onderhevig is. Het komt regelmatig voor dat de naaste familie als vrienden en vrienden als de naaste familie 86 87
Weeda, I., Vriendschap in beweging. De Haan, Houten 1988, p.42. Bauman, Z., Liquid love. Polity, Cambridge UK 2003, p.28.
42
Vriendschap kent vele gezichten wordt/worden gekwalificeerd. Van een goede vriend kan er bijvoorbeeld worden gezegd: “Hij is als een broer voor me” en van een zus: “Mijn zus is mijn beste vriendin.” De sociologen Spencer en Pahl spreken in dit verband zelfs van een “…interpenetration of notions of family and friends in people’s ‘personal communities’,… .” 88 Ieder mens vormt, volgens hen, samen met een aantal andere mensen zijn of haar ‘persoonlijke gemeenschap.’ Iedere relatie binnen deze persoonlijke gemeenschap is uniek en tegelijk gemeenschapsvormend. Je zou kunnen spreken van een gemeenschappelijke eenheid in verscheidenheid, waarbij zich een gedifferentieerd relatiepatroon vormt rondom één persoon. De ‘persoonlijke gemeenschap’ bestaat dus uit gedifferentieerde relaties die, zo benadrukken Pahl en Spencer, juist door deze gedifferentieerdheid verschillende aspecten van ieders persoonlijkheid laten zien. Deze opvatting gaat uit van de aannemelijke theorie dat de persoonlijkheid zich mede vormt door en toont in relaties met anderen. Evenzeer is het aannemelijk dat de persoonlijkheid op haar beurt medebepalend zal zijn voor de aard en de kwaliteit van de relaties. Wanneer we dit betrekken op het fenomeen vriendschapsrelaties, dan zal dit naar verwachting resulteren in een voor ieder mens persoonlijke en unieke verscheidenheid aan vriendschappen. Wat je met de ene vriend deelt hoeft niet noodzakelijkerwijs met de ander gedeeld te worden. Zo kun je bijvoorbeeld je liefde voor het schaken delen met je vaste schaakvriend Pieter, altijd op vakantie gaan met je hartsvriendin Ellen en haar man Jan, en een eetclub vormen met je vrienden van de universiteit. Met betrekking tot de kwalificaties van deze verschillende vriendschapsrelaties wordt er doorgaans een palet aan relationele begrippen gebruikt. Het bijzondere hierbij is dat woorden zoals bijvoorbeeld ‘vriend’, ‘maatje’, ‘soulmate’, ‘gabber’, et cetera, in hun gebruik (ook het metaforisch gebruik) en betekenisgeving op vele verschillende manieren worden gehanteerd. Tevens lijken deze vriendschapsbegrippen en bijvoorbeeld relationele begrippen als ‘kennis’, ‘bekende’, ‘partner’, et cetera, meer ‘vloeibaar’ en zich makkelijker met elkaar te vermengen. De kwalificatie van (vriendschaps)relaties is voor ieder mens weer anders. Daarom is het onmogelijk om scherpe en afgebakende definities te geven van woorden als ‘vriend’, ‘kennis’, ‘maatje’, et cetera. Wel kunnen we een aantal onderscheidende factoren noemen die bij veel mensen leidend zijn als het gaat om het duiden van hun relaties. Dit zijn bijvoorbeeld: de mate van hechtheid van de relatie, de duur van de relatie, de mate waarin men zich geaccepteerd voelt door de ander, de mate waarin men vertrouwd is met de ander, de mate waarin men iets van elkaar verwacht, zich inspant voor de ander en zich verplicht voelt naar de ander toe, et cetera. Ook van de relaties tussen zorgbehoeftigen en zorgverleners kun je zeggen dat geen enkele relatie hetzelfde is. Ook zorgrelaties zijn persoonlijke relaties, waarbij de persoonlijkheid van de betrokkenen, de kwaliteit van de professionele zorgrelatie, en de onderscheidende factoren zoals boven genoemd (met het verschil dat deze factoren nu gekoppeld zijn aan het gegeven van de professionele zorgrelatie), uiteindelijk bepalend zullen zijn voor de kwalificatie en het duiden van de relatie door de zorgbehoeftige en de zorgverlener in kwestie. En ook hierbij zullen naar verwachting de verschillende relationele begrippen, waaronder ook vriendschapsbegrippen, in hun gebruik (ook metaforisch) en betekenisgeving op verschillende manieren worden gehanteerd. Persoonlijke gemeenschappen, gedifferentieerde relaties en gevarieerd woordgebruik zorgen voor een grote complexiteit als het gaat om het kunnen doordenken, begrijpen en duiden van menselijke relationaliteit, waaronder vriendschapsrelaties. Eenduidigheid lijkt hierbij uitgesloten.
88
Vernon, M., The Philosophy of Friendship. Palgrave Macmillan, Houndmills/Basingstoke/ Hampshire 2005, p.140.
43
Vriendschap kent vele gezichten 2.6.3. Vriendschap en nieuwe vormen van transcendentie “Het te boven gaan van de ervaring.” “Het feit van boven en buiten de wereld te zijn.” Dit zijn bepalingen van het begrip transcendentie, zoals gedefinieerd in de Van Dale. 89 Bepalingen die de meesten van ons waarschijnlijk niet direct in verband zullen brengen met het begrip vriendschap. Immers vriendschap krijgt in principe juist haar betekenis binnen de context van concrete relationele ervaringen en de neerslag hiervan. Desalniettemin vinden veel mensen het vaak moeilijk om te verwoorden wat deze concrete ervaringen nu precies betekenen voor hun vriendschappen. Blijkbaar laat de betekenis van vriendschap zich niet zo gemakkelijk onder woorden brengen. In verband hiermee wil ik twee hypothesen aanvoeren, aan de hand waarvan ik het onderwerp ‘vriendschap en nieuwe vormen van transcendentie’ verder zal uitwerken. Mijn eerste hypothese is: vriendschap laat zich alleen maar duiden vanuit concrete relationele ervaringen. En mijn tweede hypothese luidt: de betekenis van vriendschap is nooit geheel in woorden te vangen, en is daarom, in alle gevallen, in zekere zin transcendent te noemen. Hypothese 1: vriendschap laat zich alleen maar duiden vanuit concrete relationele ervaringen. Met betrekking tot deze hypothese wil ik het volgende opmerken. De betekenis van vriendschap hoeft, naar mijn mening, niet gelijk te zijn aan de verwoording van concrete relationele ervaringen. Dat wil zeggen, de betekenis van vriendschap begint weliswaar altijd bij het verwoorden van concrete relationele ervaringen – want alleen in concrete relationele ervaringen kan vriendschap zich openbaren – , maar tegelijkertijd overstijgt vriendschap deze verwoording. Woorden schieten letterlijk tekort om de betekenis van vriendschap te kunnen duiden. Met behulp van de volgende twee citaten wil ik dit verder proberen te verduidelijken. a. “We have attempted to show that the Graeco-Roman model, which seems to be governed by the value of reciprocity, by homological, immanentist, finitist – and rather politest – concord, bears within itself, nevertheless, potentially, the power to become infinite and dissymmetrical. Montaigne (whom we are reading here as an example of a canonical paradigm) undoubtedly inherits most of these features. But when he breaks with the reciprocity and discreetly introduces – it seems to me – heterology, transcendence, dissymmetry and infinity, hence a Christian type of logic (‘… he infinitely surpassed me’; ‘I would have entrusted myself to him with greater assurance than to myself’; ‘… For the very writings which Antiquity have left us on this subject seem weak to me compared to what I feel’), he also accomplishes the so-called Greek model of friendship.” 90 In het spoor van Montaigne noemt Derrida onder andere de transcendentie en de oneindigheid als kenmerkende aspecten van vriendschap. Echter, ondanks het feit dat Derrida zijn denken ent op het geëvolueerde vriendschapsidee van Montaigne, zoals beschreven in Montaignes boek over zijn persoonlijke vriendschap met La Boëtie, blijkt het dat we toch terughoudend moeten zijn met het willen interpreteren van Derrida’s woorden alleen vanuit het perspectief van particuliere vriendschapsrelaties, waarvan de vriendschapsrelatie tussen Montaigne en La Boëtie een sprekend voorbeeld is. Derrida denkt namelijk veel verder. Zijn denken over de vraag ‘Wat is vriendschap?,’ maar vooral over de vraag ‘Wie is de vriend?’ overstijgt namelijk alle mogelijke determinaties van het vriendschapsconcept. “In its ‘infinite imminence’ – let us listen to Blanchot – the ‘who’ exceeds even the interest in knowledge, all forms of knowledge, truth, proximity, and even as far as life itself, and the memory of life. It is not yet an identifiable, public or private ‘I’. Above all, as we are going to hear, it is some ‘one’ to whom one speaks (if only to tell him or her that there is no friend), but of whom one 89
Boon, C.A. den en Geeraerts, D. (hoofdred.), Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal. Van Dale Lexicografie bv, Utrecht/Antwerpen 2005. 90 Derrida, J., The Politics Of Friendship. Verso, London/New York 2005, p.290.
44
Vriendschap kent vele gezichten does not speak.” 91 Uiteindelijk zal Derrida zijn doordenken van vriendschap samenvatten in de volgende toekomstgerichte en vragende woorden: “When will we be ready for an experience of freedom and equality that is capable of respectfully experiencing that friendship, which would at last be just, just beyond the law, and measured up against its measurelessness?” 92 Wanneer zullen wij er klaar voor zijn? Derrida spoort ons aan om als het ware een ‘nieuwe houding’ aan te nemen. Een ‘houding’ die het mogelijk maakt vriendschap anders te kunnen ervaren. Dit zal kort gezegd een ervaring van vriendschap zijn die, gebaseerd op vrijheid, gelijkheid en respect, in wezen alle maat en wetten zal overstijgen. En zo eindigt ook Derrida zijn ‘denktocht’ over vriendschap (‘Wat is vriendschap?’ en ‘Wie is de vriend?’) met het primair stellen van de menselijke ervaring. b. “In zijn bundel Langs de Gewesten van het Zijn probeert De Boer onder de titel ‘Hermeneutiek van de transcendentie’ de strekking van dit begrip te verhelderen via een kritiek op de theologische en filosofische traditie waarin transcendentie primair als almacht en als overmacht verschijnt. De Boer spreekt hier over ‘transcendente transcendentie’. Daartegenover breekt hij een lans voor ‘transcendente immanentie’ die niet door almacht, maar eerder door openheid en ‘wondbaarheid’ gekenmerkt wordt en een morele relatie involveert. Daarin staan morele kwaliteiten als verantwoordelijkheid, plaatsvervanging, openheid en onvoorwaardelijkheid centraal.” 93 De essentie in het door Kunneman aangehaalde denken van De Boer is de eenheid van transcendentie en immanentie, welke zich openbaart in de concreetheid van de morele relatie tussen mensen. Met andere woorden, het transcendente wordt zichtbaar in het concreet relationeel en moreel handelen van mensen, en is tegelijk onlosmakelijk verbonden met dit handelen. In het spoor van De Boer spreekt Kunneman over een duidelijke verschuiving van verticale naar horizontale noties van transcendentie binnen onze postmoderne cultuur, waarbij de concrete praktische omgang van mensen bepalend is voor de moraliteit: “In de verschuiving van verticale naar horizontale noties van transcendentie krijgt een belangrijke verworvenheid van de postmoderne cultuur stem: de ervaring dat autonomie niet aangetast of opgeheven hoeft te worden, maar juist verdiept kan worden via vormen van morele begrenzing die door de betrokkenen aanvaard kunnen worden, omdát de waarden in kwestie in de omgang met hen praktisch waargemaakt worden.” 94 Daarbij, zegt Kunneman, wordt de autonomie van de personen in kwestie tegelijkertijd erkend en overstegen. “Erkend omdat de waarden in naam waarvan de begrenzing plaatsvindt door de betrokkenen zelf als verrijkend voor hun eigen leven ervaren dienen te worden; overstegen omdat die horizon geen eigen vrije creatie van individuen vormt, noch door hen geproduceerd of tot stand gebracht wordt: het gaat hier om een emergente horizon – een horizon die spontaan kan oplichten in de omgang van mensen met elkaar, met zichzelf en met de natuur, maar die ook steeds opnieuw vervaagt of zelfs geheel lijkt uit te doven.” 95 Het transcendente van het morele handelen openbaart zich volgens Kunneman in het onvoorspelbare en onbeheersbare van hetgeen zich binnen de concrete morele relatie aan mensen voordoet. Een goed voorbeeld hiervan is de liefde. Liefde die zich bijvoorbeeld kan openbaren in de relatie tussen twee vrienden. Van Heijst: “De liefde belichaamt transcendentie ín de immanentie. Het is een verlossende kracht die het leven zin geeft, en de liefde is transcendent omdat de ander altijd anders is.” 96 91
Ibidem, p.294. Ibidem, p.306. 93 Kunneman, H., Voorbij het dikke-ik. Bouwstenen voor een kritisch humanisme. Humanistics University Press, Amsterdam 2005, p.64. 94 Ibidem, p.272. 95 Ibidem, p.95. 96 Heijst, A. van, Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit. Uitgeverij Klement, Kampen 2005, p.380. 92
45
Vriendschap kent vele gezichten Ook de professionele zorgrelatie – casu quo vriendschap tussen de zorgbehoeftige en de professionele zorgverlener – veronderstelt de erkenning en de overstijging van de autonomie van de zorgbehoeftige en van de zorgverlener. Morele waarden als aandacht, menslievendheid en betrouwbaarheid zullen zich op een transcendente wijze openbaren, wanneer deze door de betrokkenen in hun praktische omgang met elkaar worden waargemaakt. Hypothese 2: de betekenis van vriendschap is nooit geheel in woorden te vangen, en is daarom, in alle gevallen, in zekere zin transcendent te noemen. Hier gaat het om het inzicht dat de betekenis van vriendschap te allen tijde groter is dan de verwoording van deze betekenis. Deze betekenis laat zich alleen bij benadering uitleggen. Het is een hermeneutische zoeken, waarbij moet worden afgezien van het doel om te willen komen tot absolute definities. Het afzien van deze verabsolutering geeft ruimte aan traditionele en nieuwe vormen van transcendentie en transcendente waarden waarmee aan het vriendschapsbegrip nieuwe inhoud en betekenis kan worden gegeven. Traditionele vormen van transcendentie omsluiten het ontstaan van betekenishorizonten – in dit geval met betrekking tot vriendschap – die ons overkomen en ons als individu overstijgen. Zo kan vriendschap bijvoorbeeld worden ervaren als een geschenk uit de hemel. Door God geschonken. Een vriendschap die ons gegeven is en die wij alleen maar hebben ontvangen. Nieuwe vormen van transcendentie kenmerken zich juist door de inbreng van onze eigen individualiteit, waardoor het transcendente ons niet louter overkomt. Met betrekking tot vriendschap kan deze inbreng van de eigen individualiteit betrekking hebben op morele waarden als ‘wederzijdsheid,’ ‘persoonlijke betrokkenheid’ en ‘aandacht.’ Kunneman gebruikt in verband met het ontstaan van nieuwe vormen van transcendentie de term ‘horizontale transcendentie.’ Een term die hij ontleent aan de Belgische filosofe Luce Irigaray. Het gaat Kunneman met name om twee belangrijke aspecten die volgens hem aan deze horizontale transcendentie verbonden zijn. Ten eerste, dat moderne vormen van transcendentie en van transcendente waarden meer en meer verbonden zijn met horizons van menselijke verhalen in plaats van met mensoverstijgende ervaringen, en ten tweede dat moderne vormen van transcendentie en transcendente waarden ontstaan binnen de pluralisering van transcendentie. Deze pluralisering van transcendentie, waarbinnen er sprake is van een toenemende verschuiving van verticale naar horizontale noties van transcendentie, kan ook met betrekking tot de betekenisgeving van het begrip vriendschap van grote waarde zijn. Ten eerste omdat het mensen helpt inzien dat het begrip vriendschap niet te vangen is in vastomlijnde en verabsoluteerde opvattingen en definities. En ten tweede omdat, vanuit de idee van horizontale transcendentie, het begrip vriendschap haar betekenis krijgt binnen het geheel van menselijke verhalen. Verhalen die gevormd worden binnen de concrete bestaanhorizons van mensen. Met betrekking tot de specifieke relaties tussen zorgbehoeftigen en zorgverleners, zou deze pluralisering van transcendentie kunnen betekenen dat professionele zorgverleners en hun cliënten het begrip vriendschap, of aspecten van vriendschap gemakkelijker in de mond nemen wanneer zij hun relaties zouden moeten kwalificeren en/of waarderen. 2.6.4. Attenderende kwesties voor de onderzoeker 1. Welke invloed heeft het instituut (hebben instituties) op de vriendschap tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt (zorgbehoeftige)? Hoe wordt hier door de professionele zorgverlener en door de cliënt mee omgegaan? 2. Zijn er zowel private, alsook publieke dimensies aan te geven, die kenmerkend zijn voor de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt?
46
Vriendschap kent vele gezichten 3. Wordt de vriendschap tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt door het instituut (de instituties) als bedreigend ervaren? Waaruit blijkt dit? 4. Welke factoren zijn er bepalend voor het, door de professionele zorgverlener en de cliënt, kwalificeren en duiden van hun vriendschapsrelatie? 5. Welke relationele begrippen worden er door de professionele zorgverlener en door de cliënt gebruikt om hun vriendschapsrelatie te kwalificeren? 6. Op welke wijze openbaart het transcendente van het morele handelen zich in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt? 7a. Wat verstaan de professionele zorgverlener en de cliënt onder vriendschap? 7b. Wat bepaalt de betekenis van deze vriendschap? 7c. Zijn de professionele zorgverlener en zijn cliënt in staat hun vriendschap onder woorden te brengen? 7d. Wat typeert deze verwoording?
47
Vriendschap kent vele gezichten
48
Vriendschap kent vele gezichten 3.
Empirisch onderzoek
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze het onderzoek zal worden opgezet en uitgevoerd. Daarnaast worden de respondenten en de interviewer geïntroduceerd, en de betrouwbaarheid, de validiteit en de verwerking van de interviewgegevens toegelicht. 3.1.
Onderzoeksopzet
Zoals aangegeven in 1.8. zal dit onderzoek exploratief van aard zijn. Door middel van een empirische casusstudie – waarbij een vanuit de theorie uitgewerkt ‘waarnemingsraster’ wordt gebruikt – zal worden gezocht naar antwoorden op verschil- en samenhangvragen met betrekking tot de waarden en de betekenissen van vriendschap in professionele zorgrelaties in het domein van de Geestelijke gezondheidszorg. 3.2.
Uitvoering van het onderzoek
Het onderzoek zal verricht worden aan de hand van mondelinge open diepte-interviews. Deze interviews zullen op locatie (werk/woonomgeving) plaatsvinden, op geluidsdrager worden vastgelegd en vervolgens worden getranscribeerd en geanonimiseerd. De interviews zullen aan de hand van een checklist worden afgenomen. De getranscribeerde tekst van de interviews zal, evenals de uitgebreide analyses van de interviews, in een bijlage worden opgenomen. Participatie aan dit onderzoek zal worden gevraagd aan zes respondenten, te weten drie Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundigen en drie van hun cliënten. Deze drie koppels worden van tevoren geselecteerd op basis van hun verklaring dat zij hun professionele zorgrelatie als een soort van vriendschapsrelatie typeren. Deze verklaring vormt het belangrijkste inclusiecriterium. Daarnaast worden de volgende inclusiecriteria gehanteerd: de respondenten mogen niet een te grote cognitieve beperking hebben en zij moeten akkoord kunnen gaan met de inhoud van het toestemmingsformulier. De zes respondenten zullen vooraf ingelicht worden omtrent het doel en de uitvoering van het onderzoek. Van iedere respondent worden basaal persoonlijke- en demografische gegevens verzameld. Mede daartoe zal van alle respondenten een korte ‘levensbeschrijving’ worden gevraagd. 3.3.
Respondenten
Hieronder volgen de zes korte ‘levensbeschrijvingen’ van de respondenten. Zo mogelijk zijn ze door de respondenten zelf geschreven. De namen van de respondenten en van de zorginstellingen zijn om privacyredenen gefingeerd, evenals de plaats- en landnamen. SPV Jan Jan is in 1985 afgestudeerd als SPV, en in 1990 heeft hij aan de universiteit van Nijmegen het eerstegraads docentschap behaald. In Leeuwarden heeft Jan vanaf 1987 meegeholpen aan het ontwikkelen van het zorgcoördinatieteam. In 1996 zette hij het dubbele diagnoseproject in Leeuwarden op en vanaf 1997 heeft hij samen met anderen een methodiek voor de OGGZ ontwikkeld.
49
Vriendschap kent vele gezichten Van zijn hand verschenen meerdere publicaties op het gebied van dubbele diagnostiek, zorgcoördinatie en OGGZ. Cliënt Marjan (door Marjan zelf geschreven) Ik kom uit een schippersgezin met 5 kinderen, ik heb een oudere broer daarna kom ik dan een zusje en nog 2 broertjes. Na het 4e kind zijn mijn ouders van het schip gegaan en aan de wal gaan wonen, constante ruzies, drank en prostitutie waren de reden tot een scheiding die ervoor zorgde dat wij in een schippersinternaat zijn geplaatst. Ondertussen werd de 5e geboren. De 2 jongsten gingen naar een pleeggezin. De jaren die erop volgden waren vreselijk voor ons als kinderen, internaat in en uit en steeds problemen thuis. Zelfs incest en verwaarloosing, zware mishandelingen waren ons niet vreemd. Rond mijn 7e jaar heb ik min of meer de zorg overgenomen voor de kinderen en mijn moeder die niet van de drank kon blijven. Ik verzuimde om naar school te gaan zodat ik thuis de boel kon regelen, ook ging ik naar instanties zoals de sociale dienst waar ik de weg kende omdat ik met mijn moeder daar vaak was geweest. De vrouw die sociaal werkster was heeft op mijn verzoek geregeld dat we weer naar het internaat werden gebracht omdat het thuis niet uit te houden was. Maar binnen anderhalf jaar heeft mijn moeder ons er uit weten te halen door te hertrouwen wat uiteraard ook geen goede keus bleek te zijn. Alles werd weer zoals het was en ik draaide er weer voor op om alles te regelen en het gezin draaiende te houden. Vanaf mijn dertiende ben ik begonnen met weglopen, drank, drugs en alles wat verboden was, ik sliep in portieken en op straat, later in een slaaphuis. Ondanks alles ging ik regelmatig toch weer terug uit bezorgdheid voor mijn jongere zusje en broertjes, en bleef ik maar weer om toch maar weer te proberen alles in goede banen te leiden. Toen ik weer eens boos weg liep heeft mijn moeder mij laten oppakken door de politie en de kinderrechter heeft toen beslist dat ik maar naar een tehuis moest, maar ook daar liep ik steeds weg en kwam weer thuis voor de andere kinderen. Rond mijn bijna 15e heb ik zelf een huis gekraakt en met medewerking van vele instanties die ik inmiddels meer dan goed kende mocht ik er blijven wonen ook mede omdat mijn moeder regelmatig mijn jongere broertjes de straat op stuurde als ze weer eens dronken was. Doordat ze geen vat meer op mij had en ik zelfstandig woonde probeerde ze via de kinderechter om mij tot mijn 21e op te laten sluiten, dat is haar niet gelukt omdat ik op mijn 18e zwanger ben geworden en ben getrouwd. Anderhalf jaar later is mijn dochter geboren. Mijn moeder heeft nog net geen jaar meer geleefd na de geboorte van mijn dochter, ik ben dan ook een paar maand later op 15 januari 1985 met de psychiatrie in aanraking gekomen. Dat was ook de datum dat ik Jan heb leren kennen, en ben blij dat we nu nog steeds contact hebben, hij is en blijft mijn beschermengel zonder hem had ik het nooit vol gehouden om door te gaan met een leven die alleen voor mij was en dat ik zelf de dingen mocht beslissen. Door de psychiatrie heb ik geleerd dat ik niet verantwoordelijk ben voor wat mij is aangedaan, maar ook om er mee te leren leven alhoewel het wel met vallen en opstaan is.
50
Vriendschap kent vele gezichten SPV Jaap (door Jaap zelf geschreven) Ik ben geboren in het jaar 1949. Groot gebracht in Australië met twee broers, één ouder en één jonger. Mijn ouders zijn geëmigreerd in het jaar 1956. Ik heb het Atheneum, de Pedagogische Academie en B.A. gedaan. Daarnaast het hoofdvak onderwijskunde op de universiteit. Behalve in het onderwijs te hebben gewerkt, heb ik ook drie jaar ontwikkelingswerk gedaan (ook in het onderwijs). Na het overlijden van mijn vader is mijn moeder met mijn broers terug naar Nederland gekomen. In 1979 ben ik op vakantie gekomen. Ik ben echter gebleven. Ik had totaal geen zin meer in het onderwijs, ondanks de geboden banen. Vervolgens heb ik de B-opleiding gedaan en na enkele jaren ben ik de SPV-opleiding gaan doen. In ben in de hulpverlening gebleven, en heb vooral extramuraal gewerkt. Ik heb een vrouw en twee studerende zonen. Beiden zijn negentien jaar oud. Sinds de reorganisatie en de fusie met Bach-Zorg werk ik in wijkteam 4 integrale zorg, als behandelaar casemanager. Cliënt Trudy (geschreven door Jaap) Trudy is tweeënveertig jaar oud. Op tienjarige leeftijd is zij uit huis gehaald door de kinderbescherming. Haar onderwijzeres had destijds een klacht ingediend wegens verwaarlozing. Uiteindelijk bleek het dat zij ook seksueel is misbruikt. Trudy heeft haar jeugd doorgebracht in internaten. Zij is naar de huishoudschool geweest en heeft die afgemaakt met de nodige problemen. Trudy heeft enkele maanden gewerkt, maar wegens problematiek heeft zij dat nooit door kunnen zetten. Met het bereiken van achttien jaar is Trudy in aanraking gekomen met de psychiatrie door psychoses en autodestructief gedrag. Vanaf dat moment heeft zij grotendeels klinisch gewoond. Enkele pogingen om met ontslag te gaan heeft zij niet gehaald. In juni 2004 kreeg zij ontslag, tot heden. Behandelen geschiedt via wijkteam 4 integrale zorg. Haar behandelaar is Jaap. Dit is zo gebleven, ondanks dat ‘Amby’ niet binnen het wijkteam valt. Trudy heeft geen contact met haar ouders. Zij waren, voordat zij uit huis werd geplaatst, al gescheiden. Zij heeft ook geen contact met haar halfbroer. Haar enige sociale contacten vanuit haar jeugdjaren zijn enkele hulpverleners. SPV An (door An zelf geschreven) Ik kom uit een mijnwerkersgezin met vijf kinderen, waarvan ik het vierde en tevens het jongste meisje was (het derde en vijfde kind waren jongens). Mijn vader werd al jong (eind dertig) invalide door een mijnongeluk. Zijn rug werd getroffen door een vallende steen. Mijn moeder is ook veel ziek geweest met de nodige ziekenhuisopnames. Ik wilde al jong in de zorg zodat ik na de MHNO de Z verpleging ben gaan doen. Van hieruit ben ik in Weert in de B gaan werken waar ik de bijscholing psychiatrie heb gedaan en de MBO-IW. Alhier heb ik mijn huidige partner leren kennen toen ik twintig was, met tweeëndertig is ons samenzijn verrijkt met de geboorte van onze twee zonen. Tot heden toe werken we nog steeds met veel plezier in ons beroep. Cliënt Karin (geschreven door An) Karin komt uit een gezin van twee kinderen waarvan zij de jongste is. Ze heeft een oudere broer. Haar vader heeft bij Ikea gewerkt, moeder zorgde voor de huishouding en opvoeding. Haar moeder had een voorkeur voor een zoon. Karins moeder was weinig affectief. In de ogen
51
Vriendschap kent vele gezichten van Karin, weinig toegankelijk en streng. Karin wilde op jonge leeftijd al een jongen zijn (wegens voorkeur moeder?). Karin heeft zich altijd anders gevoeld, geen vriendinnen, ooit kortdurend een vriendje. Zij is vanaf haar dertiende niet meer naar school gegaan, verbleef thuis en kwam tot niets, erg geobsedeerd door haar uiterlijk in negatieve zin. Zij kreeg ook verschillende waanachtige belevingen, voelde zich dan een demon, vampier, kannibaal of niet menselijk, een robot. Karin is al vroeg met de psychiatrie in aanraking gekomen, maar pas op latere leeftijd klinisch opgenomen, voorheen via RIAGG en of PAAZ. Ze heeft tweemaal tentamen suïcide gepleegd. Karin woont sinds november 2008 weer zelfstandig. In juli 2009 is zij overgedragen aan een ander team. 3.4.
De interviewer
Ik ben in 1961 geboren in Amersfoort. Na mijn middelbare school ben ik in 1980 gaan studeren aan het conservatorium in Rotterdam. Daar studeerde ik koordirectie, kerkmuziek en zang. In aanvulling op mijn studie verbleef ik enige tijd in Londen om daar de Engelse koorzang te bestuderen. In de loop van de jaren ben ik op velerlei wijzen actief geweest als dirigent en als zanger. Vanaf het jaar 1996 ben ik als dirigent verbonden aan de Stichting Rondom de Kantates in Amersfoort. In de jaarlijkse succesvolle serie van deze stichting leid ik het Amersfoorts Kantate Koor en Orkest in de uitvoeringen van de cantates en andere vocale werken van J. S. Bach. Verder ben ik momenteel als dirigent werkzaam bij de Christelijke Oratoriumvereniging Putten. Naast mijn muzikale werkzaamheden kreeg ik op een gegeven moment de behoefte om theologie te gaan studeren. Vanaf 2001 ben ik dan ook gaan studeren aan de Katholieke Theologische Universiteit in Utrecht, die inmiddels is gefuseerd met de Universiteit van Tilburg. Vanaf het jaar 2008 ben ik werkzaam als Geestelijk Verzorger bij Stichting Brentano in Amstelveen, een moderne organisatie voor ouderenzorg. 3.5.
Locatie en tijdsduur
Zoals aangegeven zullen de interviews plaatsvinden op locatie. De drie interviews met de SPVen zullen worden afgenomen in de zorginstellingen waar zij werkzaam zijn. De interviews met de cliënten zullen bij de cliënten thuis worden afgenomen. Voor ieder interview zal 90 minuten worden gereserveerd. 3.6.
Betrouwbaarheid van het onderzoek
Betrouwbaarheid van een onderzoek wil zeggen dat de onderzoeksresultaten zo min mogelijk afhankelijk zijn van toeval. Zo kunnen in dit onderzoek bijvoorbeeld de omgeving waar de interviews worden afgenomen, de gesteldheid van de geïnterviewden en van de interviewer, de gebruikte ‘checklist,’ et cetera de interviews beïnvloeden. Ook Saunders e.a. beschrijven in het boek Methoden en technieken van onderzoek 97 enkele belangrijke factoren die bepalend kunnen zijn voor vormen van ‘vertekening’ in interviews: 97
Je eigen voorbereiding op het interview De hoeveelheid informatie die aan de geïnterviewde wordt gegeven
Saunders, M. e.a., Methoden en technieken van onderzoek. Pearson Education Uitgeverij, 4e druk 2008.
52
Vriendschap kent vele gezichten
Je uiterlijk en voorkomen bij het interview De manier waarop je vragen stelt Het effect van je gedrag tijdens het interview Hoe je kunt laten zien dat je aandachtig kunt luisteren De mogelijkheid te testen of je de antwoorden hebt begrepen De manier waarop je informatie vastlegt
Een ander belangrijk aspect met betrekking tot de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten is de homogeniteit van de tijdens de interviews gebruikte begrippen; verstaat iedereen hetzelfde onder gebruikte begrippen, zodat wat onderzocht wordt homogeen is? De betrouwbaarheid van empirisch onderzoek heeft betrekking op de consistentie en de herhaalbaarheid van de methoden, de omstandigheden en de resultaten van het onderzoek. Betrouwbaar is empirisch onderzoek, dat onder dezelfde omstandigheden herhaald, dezelfde onderzoeksresultaten geeft. De steekproefomvang bepaalt mede de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten. Consistentie en herhaalbaarheid worden ook wel respectievelijk interne en externe betrouwbaarheid genoemd. Wanneer we het bovenstaande betrekken op het uit te voeren onderzoek, kunnen met betrekking tot de betrouwbaarheid van het onderzoek op voorhand de volgende kanttekeningen worden geplaatst. Het streven zal zijn om de factoren die bepalend kunnen zijn voor vormen van ‘vertekening’ in de interviews zoveel mogelijk te objectiveren. Met betrekking tot de homogeniteit van de begrippen zal in dit onderzoek bewust worden afgezien van eenduidigheid. Bij dit onderzoek wordt uitgegaan van consistentie en herhaalbaarheid van de methoden, de omstandigheden en de resultaten van het onderzoek. Wel moet worden opgemerkt dat het begrip ‘vriendschap,’ het centrale begrip van het onderzoek, door de tijd heen zal blijven evalueren, waardoor naar waarschijnlijkheid ook de onderzoeksresultaten beïnvloed zullen worden. De betrouwbaarheid heeft in dit geval een beperkte houdbaarheid. De steekproefomvang van dit onderzoek is zodanig klein dat de onderzoeksresultaten niet veralgemeenbaar zijn. 3.7.
Validiteit van het onderzoek
Validiteit wil zeggen dat je onderzoekt wat je beoogt te onderzoeken. Heb ik de gegevens verkregen die ik wilde hebben? Betrouwbaarheid van een onderzoek garandeert niet dat een onderzoek ook valide is. Bij validiteit kunnen we onderscheid maken tussen de interne validiteit en de externe validiteit. Interne validiteit heeft betrekking op de mate waarin de onderzoeksresultaten geldig zijn voor de onderzoeksgroep. In het uit te voeren onderzoek moeten de interviews goed kunnen worden geïnterpreteerd. Externe validiteit heeft betrekking op de mate waarin de onderzoeksresultaten veralgemeenbaar zijn naar een bredere populatie en/of andere omstandigheden.
53
Vriendschap kent vele gezichten Externe validiteit betekent echter niet dat de resultaten naar zoveel mogelijk populaties of omstandigheden veralgemeenbaar moeten zijn. De validiteit van een empirisch onderzoek betreft zodoende de interpreteerbaarheid en de veralgemeenbaarheid van de resultaten van het onderzoek. Wanneer we het bovenstaande betrekken op het uit te voeren onderzoek, kunnen met betrekking tot de validiteit van het onderzoek op voorhand de volgende kanttekeningen worden geplaatst. Met betrekking tot het onderzoek zal een zo groot mogelijke validiteit worden nagestreefd. Mogelijke bedreigingen voor de interne validiteit kunnen zijn: de sociale wenselijkheid (respondenten reageren op basis van geldende normen en verwachtingen) en het zogenaamde Hawthorne-effect (vertekening door de aandacht die de onderzoekspersonen krijgen). De validiteit kan een probleem zijn bij abstracte en complexe begrippen. Het begrip ‘vriendschap’ mogen we hier zeker toe rekenen. Het gaat hier met name om de ‘inhoudsvaliditeit’: “De mate waarin gegevens, begrippen of beschrijvingen een goede representatie vormen van alle mogelijke relevante gegevens. De relevantie van de gegevens hangt af van de theoretische invalshoek, de vraag- en doelstelling, het bestudeerde fenomeen, de beoogde inhoud enzovoorts.” 98 De externe validiteit kan niet worden gegarandeerd vanwege de zeer beperkte steekproefomvang. 3.8.
Verwerking van de interviews
Zoals aangegeven, zullen de interviews met de zes respondenten met een geluidsdrager worden vastgelegd, en vervolgens getranscribeerd en geanonimiseerd. Deze getranscribeerde en geanonimiseerde interviews zullen geanalyseerd worden aan de hand van het closereadingprotocol ‘Critical Reading,’ een vijfstappen-model van Dr. L. Kip Wheeler, dat voor dit onderzoek zal worden aangepast. Samenvattingen van de interviews en van de analyses zullen in het onderzoek worden opgenomen. De volledig getranscribeerde interviewteksten en uitgebreide analyses zullen in aparte bijlagen aan het onderzoek worden toegevoegd.
98
Smaling, A. (1987). Methodologische objectiviteit en kwalitatief onderzoek. Lisse: Swets en Zeitlinger, 1987, p.280-281.
54
Vriendschap kent vele gezichten 4.
Analyse van de interviews en resultaten
In dit hoofdstuk zullen de interviews en de analyses van de interviews in samengevatte vorm worden weergegeven. De analyses zullen koppelsgewijs, dat wil zeggen zorgverlener en cliënt, met elkaar worden verbonden. Vooraf aan de samenvattingen van de interviews en de analyses zal de methodologie van het ‘kritisch lezen’ worden toegelicht. Vervolgens zal het Critical Reading protocol van Dr. L. Kip Wheeler worden geïntroduceerd, gevolgd door een voor dit onderzoek aangepaste versie van dit protocol. Aan het einde van dit hoofdstuk zullen de gehanteerde methodologie van het kritisch lezen en de betrouwbaarheid en validiteit van de analyseresultaten kort worden geëvalueerd. 4.1.
De methodologie: ‘Kritisch lezen’ als instrument van analyse
‘Critical reading,’ oftewel ‘Kritisch lezen’ is een manier van lezen, waarbij de lezer de tekst analyseert, interpreteert en evalueert. Bij het kritisch lezen stelt de lezer vragen aan de tekst, maar ook aan de wijze waarop hij zelf de tekst leest. Kritisch lezen veronderstelt een kritische en creatieve manier van denken. Het is namelijk de bedoeling dat de lezer de tekst op allerlei manieren bevraagt. Vragen die gaan over de relaties van de tekst met de schrijver, met de lezer en met de context. Kritisch lezen gebeurt meestal aan de hand van een protocol. Een stappenmodel, aan de hand waarvan de lezer te werk gaat. In het protocol dat bij dit onderzoek zal worden gebruikt zijn vijf stappen te onderscheiden. De eerste stap, de ‘Pre-reading,’ richt zich op het ontdekken van ‘patronen,’ ‘structuren’ in de tekst. Patronen die te voorschijn komen door bijvoorbeeld te kijken naar en na te denken over de lengte en de opbouw van de tekst, de onderlinge verhoudingen van de delen, de gebruikte woord- en zinsstructuren, het motto, de schrijver, et cetera. In de tweede en derde stap, respectievelijk de ‘Interpretive reading’ en de ‘Critical reading,’ wordt er gekeken naar de onderliggende betekenissen die aan deze patronen en structuren verbonden kunnen zijn. Hierbij speelt de context, dat wil zeggen de historische context, de context van de schrijver, de context van de dialogen, et cetera een belangrijke rol. Specifiek wordt er in deze fasen gekeken naar bijvoorbeeld terugkerende woorden, dubbelzinnige woorden, onduidelijke passages, et cetera, en worden er vragen gesteld, aan de tekst, aan de schrijver en aan de lezer. De vierde stap, de ‘Synoptic reading,’ richt zich op het zoeken naar bevestigingen, verschillen en syntheses die in de tekst aanwezig kunnen zijn. Ten slotte in de vijfde stap, de ‘Postreading,’ wordt de tekst geëvalueerd en beoordeeld. 4.1.1. ‘Critical Reading’ Het vijfstappen-model van Dr. L. Kip Wheeler
99
I. PRE-READING A. Preliminary Examination Examine the Length Examine the Title Think about the Author Preview the Introduction and Conclusion of the Essay B. Classification Classify the General Subject Matter in 2-3 words Skim the Essay and Describe what Kind of Essay it is C. "Seeing the Skeleton" Spot Subdivisions: Jot Down a Brief Outline of the Essay Think about how parts of outline relate to the whole 99
zie web.cn.edu/KWHEELER/reading_basic.html, laatste update 26-08-2009.
55
Vriendschap kent vele gezichten Define the Basic Problem the Author discuss Make Up a Few Questions About the Essay Before Reading II. INTERPRETIVE READING A. Look for the Important Words Locate Recurring Words Identify and Look-up Unknown Words Identify Oddly Used Words Identify Ambiguous Words B. Paraphrase and Summarize Paraphrase as you Read Summarize What You've Just Read C. Locate and Identify the Parts You do not Understand. Mark Confusing Sections Reread Confusing Sections Talk it over with other Readers Sleep on it and return later, if all else fails. III. CRITICAL READING A. Ask Questions Talk Back to the Text Question the Text Question Your Own Attitude Examine the Context Look for Broader Implications Figure out why it is important B. Make your Mark Make Notes in the Margin Make Notes to Bring to Class IV. SYNOPTIC READING A. Seek Confirmation B. Seek Disagreement C. Seek Synthesis V. POST-READING A. Review Look again at the notes you took while reading Double-check that you've answered your own questions. B. Summarize Restate the main argument and conclusion of the essay in a single sentence. Summarize your own reaction to the essay. C. Explain Explain, in your own words, how the author reached his conclusion. Explain why you found it convincing or not.
4.1.2. Aanpassing en vertaling van het model ten behoeve van de onderzoeksanalyse Ten behoeve van de onderzoeksanalyse heb ik het bovenstaande protocol van Wheeler aangepast. Hierbij heb ik de volgende criteria gehanteerd: Het model moet geschikt zijn voor het genre ‘mondelinge open diepte-interviews.’ Het model moet geschikt zijn om de transcripties van de interviews mee te analyseren. Het model moet uitgaan van de volgende rollen/posities: de rol van de respondent (oorspronkelijk de schrijver) en de rol van de interviewer (oorspronkelijk de lezer).
56
Vriendschap kent vele gezichten I
Fase vóór het lezen
A.
Eerste indruk
B.
Classificatie
:
- Visie van de interviewer op het motto van het interview - Genre van het interview
C.
Structuur
:
- Onderverdelingen en hun verhouding tot het geheel - De belangrijkste thema’s
II
Interpretatief lezen
A.
De meest opvallende : terugkerende woorden, metaforen en uitdrukkingen
(- De meest opvallende terugkerende woorden) - Dubbelzinnige woorden/passages - De belangrijkste modale bepalingen
B.
Onduidelijkheden
- Onduidelijkheden en verwarrende passages
III
Kritisch lezen
:
- Lengte van de antwoorden - Motto van het interview - De respondent
:
Vragen en antwoorden :
- Bevragen van de antwoorden - Dialoog met de respondent - Gevoelens en emoties van de interviewer bij de tekst - Belangrijkste implicaties en gevolgtrekkingen naar aanleiding van de antwoorden - Beeld van de respondent dat schuil gaat achter de tekst
IV
Synoptisch lezen
A. B. C.
Bevestiging Verschillen Synthese
V
Fase ná het lezen
A.
De antwoorden bekeken aan de hand van één van de belangrijkste deelvragen van het onderzoek
B.
Terugkoppeling naar en feedback van de respondent
57
Vriendschap kent vele gezichten 4.2.
Interviews en analyses
Voor het goed kunnen lezen en verstaan van de samengevatte interviews en analyses wil ik de volgende puntsgewijze toelichting geven: De interviews zijn samengevat in een ‘beschrijvende’ schrijfstijl. De transcripties van de interviews zijn ondergebracht in bijlage I. Omdat de – aan de hand van het analyseprotocol gemaakte – analyses zich moeilijk laten samenvatten, heb ik ervoor gekozen om de analyses samen te vatten aan de hand van drie kernvragen, die zijn afgeleid uit de attenderende kwesties, en waarvan de antwoorden tezamen een goede samenvatting geven van de analyseresultaten. Deze drie kernvragen zijn: 1. Wat versta ik (de respondent) onder vriendschap? (algemeen/privé en als zorgverlener/cliënt). 2. Welke spanningen tussen vriendschap en de professionele zorgrelatie zijn er uit het interview te reconstrueren? 3. Welke goederen zijn er verbonden met de vriendschap tussen de cliënt en de professionele zorgverlener? De beantwoording van deze drie vragen wordt telkens voorafgegaan door een korte beschrijving van het ‘beeld’ van de respondent dat schuil gaat achter de tekst van het interview. Met betrekking tot het lezen van de tabellen: a. m.b.t. de tabel: Wat versta ik (de respondent) onder vriendschap? - Hetgeen in de linkerkolom is ingevuld moet ook gelezen worden in de rechterkolom, met dien verstande dat in voorkomende gevallen, de tekst in de rechterkolom datgene wat in de linkerkolom staat nuanceert, vanuit het perspectief van de zorgverlener of dat van de cliënt. - In de linkerkolom wordt het algemene soms genuanceerd vanuit het privéperspectief. b. m.b.t. de tabel: Koppeling van de analyses Een lege cel betekent dat het genoemde aspect van vriendschap (genoemd in de cel ernaast) op de betreffende respondent niet van toepassing is. De terugkoppeling naar en feedback van de respondent (VB.) zijn bij de cliënten bewust achterwege gelaten, vanwege de te hoge belasting voor deze respondenten. De volledige analyses van de interviews zijn ondergebracht in bijlage II. 4.2.1. Samenvatting van de interviews met SPV Jan en cliënt Marjan Interview met Jan Jan komt van oorsprong uit Twente, uit Manderveen om precies te zijn. Uit de streek waar de zogenaamde ‘noaberplicht’ heel belangrijk is. Noaberplicht wordt je in Twente als het ware met de paplepel ingegoten. Ook in de kleine gemeenschap van Manderveen speelde de noaberplicht een belangrijke rol. Je woonde en je leefde met elkaar. Je deed alles met elkaar, je had oog voor elkaar, en je behoorde er ook voor elkaar te zijn. Dat was gewoon. Dat was een conventie in de gemeenschap. En je zorgde ook dat mensen met elkaar mee bleven doen, dat was een soort plicht. Jan heeft nog steeds contact met vrienden uit die omgeving. Vriendschappen die zijn ontstaan op de lagere school, en die gebleven zijn. Dat zijn er zo’n stuk of drie…vier. Maar meer van dat soort vriendschappen zou Jan ook niet kunnen onderhouden.
58
Vriendschap kent vele gezichten Met elk van deze vrienden deelt Jan gemeenschappelijke dingen. Dingen die beiden leuk vinden of die beiden boeien. Het gaat dan over hobby’s, het gaat over muziek, het gaat over uitgaan, het lezen van boeken, et cetera. Jan vindt dat je bij vriendschap bepaalde interesses moet hebben die je deelt. Maar het zijn ook vrienden waarmee hij kan discussiëren, die soms ook volledig tegengestelde meningen kunnen hebben. Dat maakt vriendschap voor Jan interessant. Ook vindt Jan het belangrijk dat vrienden hem accepteren zoals hij is, inclusief zijn grillen, nukken en onhebbelijkheden. Dat vrienden, als de nood aan de man komt, er voor hem zijn, hem niet laten vallen. Vrienden van Jan zijn mensen waar hij op terug kan vallen, waar hij steun aan heeft, en die hij blindelings kan vertrouwen. Vriendschap en noaberschap zijn voor Jan wezenlijk verschillend. Bij vriendschap zit er volgens Jan een veel diepere emotie achter. De emotie van gewoon kunnen zijn wie je bent en kunnen laten zien wie je bent. Vriendschap is voor hem veel hechter. Vriendschap is trouw, dicht bij elkaar willen zijn, ook geïnteresseerd zijn in de ander, en de ander blijven volgen. In vriendschap deel je iets samen, iets wat beiden raakt. Vriendschap speelt zich volgens Jan af op het gevoelsniveau. Waarbij emoties worden gestuurd door wetten die mensen, volgens hem, nog onvoldoende kennen. Vaak is het heel lastig om te omschrijven wat je zo raakt in een vriendschap. Voor Jan gaat vriendschap verder dan rationalisaties. Soms moeten de dingen zijn zoals ze zijn, en dan moet je het ook niet willen benoemen. Jan kan zich niet voorstellen dat hij zonder vrienden om zich heen zou kunnen leven. Hij heeft mensen nodig waar hij dichtbij staat. Dat kan fysiek zijn maar ook op afstand. Maar doordat hij weet dat die mensen er zijn, gaat het goed met hem. In zijn werk als SPV heeft Jan het noaberschap dat hij ooit heeft meegekregen, voortdurend – als een soort van leidmotief – achter hem staan. Ook in zijn werk vindt hij het heel raar als mensen afhaken, niet mee doen. Wanneer mensen worden uitgesloten. Als SPV heeft Jan zelf een bepaalde ontwikkeling doorgemaakt. Toen hij begon met het werken in de psychiatrie was hij onzeker over de rol die hij moest gaan leren. De rol van hulpverlener. In de loop van de tijd merkte hij, en dat vond hij een soort van vergroeiing van zijn werk, dat hij het werk redelijk afstandelijk vond. En langzamerhand besefte hij dat hij dingen moest doen waar hij eigenlijk helemaal niet achter kon staan. Door die afstandelijke manier van werken raakten steeds meer mensen uit beeld. En Jan ging steeds meer zijn eigen weg zoeken om het anders te doen, persoonlijker. Dat werd door zijn collega’s niet altijd gewaardeerd en begrepen. Aan de ene kant vonden zij Jans ‘persoonlijke’ manier van werken eigenlijk wel heel moedig en dapper, maar aan de andere kant hoorde het niet, was het niet professioneel. Jan zou te dichtbij komen en moest volgens zijn collega’s meer afstand bewaren tot zijn cliënten. Jan gelooft heilig in het feit, en dat is ook zijn persoonlijke overtuiging, dat je pas iets met mensen kunt, mensen kunt helpen, als je ook daadwerkelijk contact met ze hebt. Je moet toegelaten worden in het leven van anderen, en omgekeerd. Wanneer je teveel afstand houdt word je een hele kille hulpverlener. Daartegenover, wanneer je ongevraagd te dichtbij komt, kan dat schadelijk zijn voor de zorgrelatie. Jan heeft wat betreft het aangaan en het onderhouden van het ‘persoonlijke contact’ met zijn cliënten eigenlijk weinig problemen gekend. Het gebeurde bij hem eigenlijk bijna vanzelf, het was een ingebouwd mechanisme. Voor Jan is dat persoonlijke contact heel essentieel. Zeker met de groep cliënten waar hij mee werkt. Als hij in zijn werk met mensen in contact komt, dan weet hij natuurlijk dat hij hulpverlener is. Hij komt tenslotte, bij wijze van spreken, iets betekenen. Jan streeft er ook niet naar om vriendschap met zijn cliënt te krijgen. Dat zijn dingen die ontstaan. Wat hij wel nastreeft is, dat hij het probeert goed te hebben met de ander.
59
Vriendschap kent vele gezichten Dat is wel het soort ‘drive’ achter Jans ‘persoonlijke’ hulpverlenerschap. Jan bezit een oprechte interesse in de ander en een bepaalde nieuwsgierigheid om de ander beter te leren kennen. Als je mensen wat langer kent, dan kun je volgens Jan op een gegeven moment wat ruimte creëren in de relatie. Ruimte om elkaar te ontmoeten, te leren kennen. Dan wordt de relatie heel persoonlijk. Dan kun je ook dingen eerlijk tegen elkaar zeggen en je grenzen aangeven. Volgens Jan heeft dat te maken met het over en weer respect hebben voor elkaar. Daar begint het volgens hem mee. Respect, ook in de zin van, ‘ik mag je wel, ik vind het wel leuk met je.’ Zo is ook Jans relatie met Marjan begonnen, die in de loop van de jaren stilzwijgend gegroeid is naar een soort van vriendschap. Hulpverlenerschap en vriendschap liepen voor Jan vloeiend in elkaar over. Natuurlijk bleef hij ook met een bepaalde ‘vakkennis’ kijken naar wat hij moest doen, en moest hij ook wel eens ingrijpen. Maar op een gegeven moment kwam er heimelijk iets van plezier in, een herkenning. De vriendschap met Marjan is voor Jan een ander soort van vriendschap dan zijn privévriendschappen. Marjan is toch een vrouw met chronische psychische problemen. Jan zegt wel hele persoonlijke dingen tegen haar. Zo weet ze bijvoorbeeld hoe het er bij hem thuis aan toe gaat. Maar er zijn ook bepaalde dingen die hij ook bewust verre van haar houdt. Ook is Marjan niet de vrouw waarmee Jan bijvoorbeeld zijn muzieksmaak zal delen, of waarmee hij zal praten over films. Wel delen ze samen het rebelse gedrag met betrekking tot het naleven van ‘de regeltjes in de zorg.’ Jans relatie met Marjan wordt in ieder geval niet meer bepaald door, zoals Jan zegt, het professionele, het werken met de agenda... dat soort dingen. Dat is veranderd. Het mooie van de relatie met Marjan is voor Jan, dat Marjan hem raakt door haar manier van doen. En ook, dat ze hem raakt in haar oprechtheid. En dan komt vriendschap voor Jan dichtbij. Dat noemt Jan vriendschap: door elkaar geraakt (willen) worden, en betrokken (willen) zijn op elkaars leven. Interview met Marjan Marjan is in Heerenveen geboren. Zij komt uit een schippersfamilie, vader, moeder en vijf kinderen. Marjan is één na de oudste. Aan haar jeugd en aan de tijd waarin ze opgroeide bewaart Marjan geen fijne herinneringen. Haar moeder was continu zwanger, en kwam, na gescheiden te zijn van haar man, in de prostitutie terecht. De kinderen van het gezin moesten gaan wonen in een internaat in Leeuwarden. En Marjan moest noodgedwongen al op hele jeugdige leeftijd veel voor zichzelf en voor de andere kinderen van het gezin regelen. Daar heeft ze het heel moeilijk mee gehad. Marjan kon door deze omstandigheden geen leven als kind leiden. Dit traumatische verleden heeft Marjan altijd als een last op haar schouders mee moeten dragen. Daarom vond ze het belangrijk om dat wat zij zelf niet had gekregen, aan haar eigen twee kinderen dubbel te kunnen geven. Marjan had als kind weinig vriendjes en vriendinnetjes. Ze had alleen een buurmeisje in de straat waar ze wel eens mee speelde. Haar leven nam in dat opzicht een keer na het overlijden van haar moeder in 1984. Vanaf dat moment is zij, zoals ze zelf zegt, beginnen te leven. Ze probeerde zich positief op te stellen en vriendelijk te zijn naar anderen toe. En daarmee heeft ze weten te bereiken, dat, volgens haar zeggen, de halve stad Leeuwarden haar nu kent, en dat ze inmiddels behoorlijk wat vrienden heeft gekregen. Het moeten zorgen en regelen voor het gezin heeft plaats gemaakt voor het graag willen helpen van vrienden. En dat geeft Marjan een heel warm en goed gevoel.
60
Vriendschap kent vele gezichten De vriendschappen van Marjan zijn begonnen met anderen te helpen. En deze hulp is in de loop van de tijd veranderd in wederzijdse vriendschap. In zekere zin vergelijkbaar met haar vriendschap met Jan, de man die haar helpt en steunt. Marjan probeert haar vrienden een beetje steun te bieden. En ze geeft hen adviezen. Maar er zijn ook mensen bij waarvan Marjan zegt dat ze die liever niet ‘op de koffie heeft.’ Mensen waar het niet echt mee klikt. Wanneer deze mensen haar om advies vragen, wil ze best een keertje bij hen langsgaan, maar dan toch wel met gepaste afstand. Met regelmaat ontmoet Marjan haar vrienden, om naar hun verhalen te luisteren en waar nodig wat troostende woorden uit te spreken. Ze wordt door haar vrienden meer gezien als een ‘moeder’ dan als een vriendin. Een ‘aanspreekpunt’ waar ze dag en nacht bij terecht kunnen. Marjan wil haar vrienden graag een beetje opbeuren, zodat deze zich minder bedrukt hoeven te voelen en vrij kunnen spreken. Ze geeft hen ook alle ruimte om alleen dat te zeggen wat ze zelf echt aan haar kwijt willen. Het geeft Marjan een goed gevoel wanneer het met haar vrienden goed gaat. Marjan zelf deelt haar verhaal niet met haar vrienden. Dat wil ze niet. Ze heeft eigenlijk altijd haar mond overal over dicht gehouden. Alleen Jan die weet nu sinds twee of drie jaar wat er zich zo’n beetje heeft afgespeeld bij Marjan. Jan is een soort van ‘grote broer’ voor haar die Marjan nooit gehad heeft. Jan is er eigenlijk altijd voor haar geweest. Heeft altijd naar haar geluisterd. Ook wanneer ze helemaal niet wilde praten, en gewoon maar wat voor zich uit zat te staren. En wanneer ze het niet kon zeggen, vroeg Jan aan haar om het op te schrijven. En dat heeft Marjan ook gedaan. Haar verhaal, en hoe belangrijk het voor haar was dat Jan op de achtergrond aanwezig was, zodat ze, wanneer ze hem nodig had, een beroep op hem kon doen. Zo heeft Marjan honderden schrijfblokken vol geschreven. En ook naar muziek luisteren, levensliederen draaien, heeft haar veel geholpen om haar emoties te kunnen uiten. Jan geeft Marjan een gevoel van veiligheid. Bij hem kan haar niks overkomen. Jan is, zoals Marjan hem noemt, haar soulmaatje, hij is haar vriendje, hij is haar grote broer, hij is gewoon Jan. Tegen Jan kan en durft Marjan alles te zeggen, of ze nu boos is of verdrietig, dat maakt niets uit. Marjan heeft aan de vriendschapsrelatie die ze met Jan heeft opgebouwd voldoende. Meer heeft zij niet nodig. Ze is blij en dankbaar dat hij dat voor haar wil doen. Nu en in de toekomst. Alleen de idee al dat hij er is vindt Marjan heel belangrijk. Marjan kent Jan nu bijna vijfentwintig jaar. In het begin was hun relatie veel meer een standaard zorgrelatie. In de laatste twaalf, dertien jaar is dit heel erg anders geworden. Marjan heeft in deze periode stapje voor stapje haar problemen met Jan proberen te delen. Dat was niet gemakkelijk. Want door haar geschiedenis wantrouwde ze mensen heel erg. Met Jan heeft zij heel rustig een vertrouwensband kunnen opbouwen. Een band die gebaseerd is op wederzijds vertrouwen en respect. Maar dat neemt niet weg dat er met betrekking tot het delen van gevoelens en emoties een asymmetrie bestaat die past bij de relatie van zorgverlener en zorgbehoeftige. Marjan is zeker realistisch over haar vriendschap met Jan. Ze weet tot hoever ze kan gaan. Ook vindt ze dat Jan recht heeft op zijn privacy. En dat ze die ook moet respecteren. Werk en privé moeten immers wel gescheiden blijven. Dat Jan beperkt tijd heeft, daar heeft ze alle begrip voor. Maar ondanks dat, is Jan voor Marjan toch altijd bereikbaar. Ze kan hem mailen, bellen op z’n 06-nummer, of dat nou ’s morgens, ’s avonds of ’s nachts is, dat maakt niet uit. Maar wat voor Marjan het belangrijkste is, dat heeft Jan haar zelf laten weten: ‘Ook al kan ik niet altijd lijfelijk bij je zijn, in gedachten ben ik heel graag bij je, nu en altijd.’
61
Vriendschap kent vele gezichten 4.2.2. Samenvatting van de analyses van de interviews Respondent: SPV Jan Beeld van de respondent dat schuil gaat achter de tekst: Jan is iemand die leeft en handelt vanuit zijn gevoel. Een gevoel dat intuïtief gevoed wordt door ‘het goede.’ Het goede in het leven, het goede in mensen. Niet op een ‘beschouwend filosofische’ wijze, maar veel meer vanuit een ervaringsgerichte moraal. Belangrijk in zijn privé-leven en in zijn werk is dan ook het zoeken, aangaan en onderhouden van gevoelsmatige goede contacten met mensen. En hij geniet daarvan. Het doet hem duidelijk goed. Jan is een mensenmens. Hij is graag onder de mensen. Oprecht en serieus geïnteresseerd in de ander, nieuwsgierig en uitnodigend, maar zeker niet naïef. Jan maakt gemakkelijk contact met mensen. Hij staat altijd open voor anderen. Jan vindt het belangrijk dat mensen eerlijk en open naar elkaar toe zijn. Geen dingen voor elkaar verzwijgen. Voor Jan is het duidelijk hoe hij zelf wel en niet met mensen wil omgaan. Als hem iets niet zint, bijvoorbeeld in zijn werk als SPV, dan laat hij dat duidelijk merken. Dat kan hij, voor zijn gevoel, onmogelijk rijmen met zijn persoon. De persoon Jan is onlosmakelijk verbonden met zijn doen en laten. De wijze waarop hij dingen doet is zeer persoonlijk. Jan moet hierbij zijn eigen gang kunnen gaan, en niet teveel worden beperkt. Met professionele kaders en regelgeving binnen zijn werk gaat hij pragmatisch om. Hij laat zich hierbij leiden door zijn ruime ervaring. Naast dat Jan een echte doener is, is hij ook iemand die het belangrijk vindt om dit ‘doen’ zelf voortdurend te bereflecteren en vervolgens zijn bevindingen te delen met anderen. En deze bevindingen zullen steeds wijzen naar de belangrijkheid van het menselijke contact. De relatie tussen mensen als basis en uitgangspunt van menselijk handelen. Respondent: SPV Jan Tabel 4.2.2.1. : Wat versta ik (de respondent) onder vriendschap? Algemeen Vriendschap kan ontstaan wanneer mensen in beginsel oog hebben voor elkaar en ze op elkaar betrokken blijven. Wanneer mensen de zorg delen voor het feit dat ze met elkaar mee blijven doen. Privé: ‘Noaberschap.’
Bij vriendschappen gaat het enerzijds om het aanwezig zijn van bepaalde dingen, bepaalde interesses die je met elkaar deelt, het gemeenschappelijke, maar gaat het anderzijds ook om het kunnen integreren van onderlinge discussie en tegengestelde meningen. Vriendschap kun je aangaan en onderhouden met slechts enkele mensen. Hierbij speelt de grens van het menselijk vermogen een belangrijke rol van betekenis. Dit impliceert dat iedere mens een soort van natuurlijke kwantitatieve vermogensgrens heeft als het gaat om het kunnen aangaan en het kunnen onderhouden van vriendschappen. 62
Als zorgverlener Als zorgverlener is het een soort van plicht om oog te hebben voor de zorgbehoevende ander, om op die ander betrokken te blijven, en te zorgen dat deze ander mee blijft doen. Het woord plicht heeft een hele hoge emotionele en morele waarde. Plicht is hier niet iets dat je wordt opgelegd, of waar je aan moet voldoen.
Vriendschap kent vele gezichten kwantitatieve vermogensgrens heeft als het gaat om het kunnen aangaan en het kunnen onderhouden van vriendschappen. Vriendschap is van wezenlijke waarde voor iedereen. Ieder mens heeft vrienden nodig in zijn of haar leven. Vriendschap impliceert het aangaan en het onderhouden van een emotionele band met de andere mens (het delen van en het laten zien van emoties). Deze wordt bepaald door de emotionele en fysieke nabijheid en afstand in de relatie. Privé: Wederzijds. Vriendschap vraagt te allen tijde een authentieke emotionele betrokkenheid van alle betrokken personen. Vriendschap kan nooit eenzijdig zijn. Vriendschap kan ontstaan als mensen elkaar ook werkelijk toelaten in hun leven. Vriendschappen kunnen op hele verschillende manieren en vanuit hele verschillende contexten ontstaan. De wijze waarop dit gebeurt is iedere keer uniek te noemen. Geen vriendschap is hetzelfde. Vriendschap kent vele gezichten. Privé: Vanuit de sociale context.
Meer eenzijdig. Nabijheid is op zich een rationele eigenschap die je kunt opbrengen en met elkaar kunt afspreken, zonder dat er sprake is van vriendschap.
Context is zorgbepaald.
Vriendschappen kunnen ook ontstaan binnen de context van het verrichten van professionele arbeid. Vriendschap is elkaar graag mogen. Vriendschappen worden altijd geleefd en beleefd vanuit een relationeel zoekproces. De menselijke intuïtie is een belangrijk aansturend ‘mechanisme’ als het gaat om de betekenisgeving van menselijke relaties en relationele zoekprocessen. Vriendschap is niet maakbaar. Vriendschap ontstaat, vormt zich, is oncontroleerbaar en niet volledig te verklaren. Vriendschap heeft tijd nodig. Bij vriendschap zoek je mensen uit op specifieke eigenschappen. Privé: Preferentieel. Vriendschap is het volledig accepteren van de ander. Vriendschap betekent er altijd (willen) zijn voor de ander; altijd kunnen terugvallen op de ander. Privé: Conventie in gemeenschap; wederzijds. Vriendschap is elkaar steunen.
Als zorgverlener is dit ‘kiezen’ van vrienden eerder een ‘klik’ hebben met de cliënt.
Afgestemd op de cliënt binnen zorgcontext; eenzijdig.
63
Vriendschap kent vele gezichten Vriendschap is blindelings vertrouwen kunnen hebben in de ander. Vriendschap betekent bij elkaar willen zijn. Privé: Spontaan. Vriendschap houdt in dat je geïnteresseerd bent in de ander; dat je elkaars leven volgt. Vriendschap is de ander de vrijheid geven en de ruimte laten. Privé: Volledige autonomie van de betrokkenen. Vriendschap betekent geloven in iemand. Vriendschap geeft je het basale gevoel dat je deugt. Vriendschap heeft te maken met het elkaar raken en door elkaar geraakt worden. Vriendschap wordt gekenmerkt door wederzijdsheid. Privé: Op basis van gelijkheid. Vriendschap is niet onbegrensd. Privé: Grenzen worden wederzijds bepaald. Vriendschap betekent het hebben van respect voor elkaar. Vriendschap betekent oprecht zijn. Vriendschap speelt zich af op het gevoelsniveau. (gevoel en emotie). Vriendschap is relationeel en gelijkwaardig.
Het kunnen ontstaan van vriendschappen heeft alles te maken met de wil van mensen om te leven vanuit morele waarden. Vriendschap is onvoorwaardelijk.
Vriendschap heeft met liefde te maken. Vriendschap heeft te maken met handelen/doen. Vriendschap heeft niets te maken met het innemen van gerationaliseerde posities. Vriendschapsrelaties krijgen vaak ‘achteraf hun ‘tijdelijke’ beslag, en kunnen zich van daaruit verder ontwikkelen in de tijd. Vriendschap veronderstelt een persoonlijk contact. 64
Vanuit de morele ‘plicht’ van zorg verlenen.
De vrijheid en de ruimte kunnen beperkt worden door interventies van de zorgverlener.
In werkelijkheid zal deze vriendschap vanuit het perspectief van de zorgrelatie in bepaalde mate asymmetrisch zijn. De grenzen worden met name bepaald door de zorgverlener vanuit het perspectief van de zorgrelatie.
Cliënt en hulpverlener bepalen samen de aard van hun relatie. Geven samen betekenis aan hun relatie. En die betekenis kan zeer goed ‘vriendschap’ zijn.
Het gaat er om dat mensen in beginsel onvoorwaardelijk met elkaar om kunnen gaan. En het is oh zo belangrijk dat juist de gemarginaliseerde mensen in onze samenleving dit ten volste kunnen ervaren.
Er voor de ander willen zijn is voor Jan een karakteristiek van vriendschap dat verbonden is met een intrinsiek gevoel. Met andere woorden, het behoort tot het wezen van zijn persoon. Het is onlosmakelijk verbonden met de totale mens Jan. Met de privé-persoon Jan, maar ook met de hulpverlener Jan.
Vriendschap kent vele gezichten is met een intrinsiek gevoel. Met andere woorden, het behoort tot het wezen van zijn persoon. Het is onlosmakelijk verbonden met de totale mens Jan. Met de privé-persoon Jan, maar ook met de hulpverlener Jan. Vriendschap betekent het goede doen en het goed willen hebben met andere mensen. Bij elkaar op je gemak (kunnen) zijn. De ander in zijn waarde laten. De ander ‘zien.’ Privé: Minder vanuit het perspectief van de psychiatrisch geschoolde SPV. Vriendschap is samen delen. Privé: In Jans privé-vriendschappen zijn dat, vergeleken met de vriendschap in zorgrelaties, veel meer persoonlijke dingen.
Meer vanuit het perspectief van de psychiatrisch geschoolde SPV. In de vriendschappen met zijn cliënten zijn dat vooral aspecten die verbonden zijn aan de persoon van de cliënt. Cliëntgerichte aspecten.
Toelichting: Al de bovengenoemde ‘aspecten van vriendschap’ zijn ‘fundamenteel’ aanwezig in alle vriendschapsrelaties die Jan onderhoudt met andere mensen. Of dit nu privé of professionele relaties zijn, dat maakt voor Jan niet uit. ‘Fundamenteel’ brengt Jan geen scheiding aan tussen privé- en professionele vriendschapsrelaties. Dat wil niet zeggen dat er voor Jan tussen die twee vormen van vriendschap helemaal geen onderscheid zou bestaan. Vanuit het bovenstaande schema wordt duidelijk dat er in Jans geval minsten drie zeer belangrijke verschillen zijn aan te wijzen, die het wel degelijk aanwezige onderscheid van privé- en professionele vriendschapsrelaties mede bepalen. Ten eerste valt op dat de ‘aspecten van vriendschap’ binnen de professionele context veel duidelijker begrensd zijn. ‘Professionele vriendschap’ is een veel meer begrensde vriendschap vergeleken met Jans privé-vriendschappen, waarbij de grenzen veel minder aanwezig, of in ieder geval minder zichtbaar zijn. Ten tweede is en blijft Jan zich in zijn professionele vriendschapsrelaties altijd bewust van zijn hulpverlenerschap. Dit bewustzijn maakt dat de professionele vriendschapsrelaties van Jan en zijn ‘cliënten’ altijd verbonden zijn met de hulpverlenerrelaties die Jan heeft met deze mensen. Met andere woorden, de ‘professionele vriendschapsrelatie’ staat nooit op zich. En ten derde, in het verlengde hiervan, krijgen de professionele vriendschapsrelaties van Jan vooral een gezicht door de inbreng van de cliënt. Eenzijdigheid is een opvallend element in Jans professionele vriendschappen. Respondent: SPV Jan Welke spanningen tussen vriendschap en de professionele zorgrelatie zijn er uit het interview te reconstrueren? 1. Voor Jan is het belangrijk dat zijn werk als SPV steeds persoonlijker is geworden. Het gaat bij Jan in de hulpverlening om het persoonlijke contact van mens tot mens. Dit kan voor Jan ook vriendschap betekenen. In dit contact wil hij zich niet ‘verschuilen’ achter de rol van hulpverlener, de vakman, die alleen dat doet wat er van hem verwacht wordt, en daarbij vaak op een veilige afstand blijft. In zijn ogen levert dit slechts ‘schijnzekerheden’ op, als het gaat om het praktiseren van het hulpverlenerschap.
65
Vriendschap kent vele gezichten 2. Jans hulpverlenerschap is voor hem onlosmakelijk verbonden met zijn persoon. Zijn persoonlijke verhaal en geschiedenis kunnen door hem niet los gezien worden van zijn werk. Het bepaalt mede zijn identiteit als hulpverlener. Ook in de vriendschapsrelaties met zijn cliënten zal Jan zijn persoonlijke verhaal ‘inbrengen’/ ‘laten binnenkomen.’ 3. Om werkelijk toegelaten te worden in het leven van een ander mens (en die andere mens in jouw leven), is, volgens Jan, een goed contact noodzakelijk. En alleen dán kan je de ander helpen. Een goed contact kan niet tot stand komen als op afstand blijft en alleen keurig doet wat je moet doen volgens de richtlijnen van je professie. Nee, het gaat hier juist om het persoonlijke contact, dat uniek is en niet in richtlijnen kan worden vertaald. 4. Het is moeilijk voor Jan om reële vriendschap en hulpverlenerschap te combineren. Jan kiest er bewust voor om deze twee relatievormen niet met elkaar te vermengen. Wanneer Jan professionele hulp verleent/moet verlenen aan een vriend, dan wordt de vriendschap ‘opgeschort.’ 5. Wanneer de professionele hulpverlener handelt vanuit een – zoals Jan het omschrijft – gerationaliseerde positie, daar bedoelt hij mee, een positie die maakbaar en vooringenomen is, heeft dat volgens hem niets met vriendschap te maken. Dit, omdat het handelen van de hulpverlener dan gestuurd en gecontroleerd wordt door de ratio en niet bepaald wordt door het gevoel en de emotie. En volgens Jan laat vriendschap zich niet maken.Vriendschap behoort, naar zijn mening, tot de ‘zijnscategorie.’ 6. Vriendschap is voor Jan niet onbegrensd. De grenzen in de zorgrelatie zullen met name door de zorgverlener worden bepaald. Dit kan een zekere spanning opleveren voor het wederzijdse karakter van de vriendschapsrelatie. 7. Vriendschap is voor Jan in principe onvoorwaardelijk. Onvoorwaardelijkheid in zorgrelaties brengt misschien eerder risico’s met zich mee als de onvoorwaardelijkheid in privé-vriendschappen. Bijvoorbeeld het risico dat de onvoorwaardelijkheid wordt misbruikt. Respondent: SPV Jan Tabel 4.2.2.2. : Welke goederen zijn er verbonden aan de vriendschap tussen de cliënt en de professionele zorgverlener? Goederen Retrospectie Emotionele betrokkenheid Zorg(plicht) Nabijheid en distantie (fysiek en emotioneel) Wederzijdsheid Gelijkwaardigheid Relationaliteit Intuïtie en gevoel Morele waarden Tijd Gelijke interesses 66
Vriendschap kent vele gezichten Vertrouwen Acceptatie Steun Ruimte Geloof Grenzen Respect Onvoorwaardelijkheid Liefde Persoonlijk contact Menswaardigheid Het goede Vrijheid Behoefte Respondent: Cliënt Marjan Beeld van de respondent dat schuil gaat achter de tekst: Marjan is een vrouw van veel woorden. Ze is graag aan het woord. De lengte van het interview is hiervan een duidelijk bewijs. Die vele woorden zijn, naar mijn mening, enerzijds een uiting van haar behoefte aan communicatie, een ‘schreeuw om aandacht,’ letterlijk gehoord willen worden. Anderzijds vormen al deze woorden ook een façade van tekst, een woordenbrij, waarachter Marjan zich veilig voelt. Woorden kunnen, in haar geval, pijn verhullen en verbloemen. Maar een goede verstaander heeft soms aan één woord uit die brij genoeg om zich te kunnen realiseren dat Marjan een vrouw is die door het leven is getekend. Zij is een vrouw die veel heeft moeten doorstaan en veel heeft moeten lijden. En al die pijn probeert zij, goddank met behulp van andere mensen, zo goed mogelijk te dragen. Die andere mensen zijn voor Marjan van levensbelang. Ook al is het voor haar te pijnlijk om de essentie van haar levensverhaal met meerdere mensen te kunnen delen, toch zou ze die verschillende menselijke contacten niet kunnen en willen missen. Het is dit intermenselijke contact, in alle diversiteit – variërend van het gezellig koffiedrinken met bekenden op een terrasje in de binnenstad tot aan een persoonlijk treffen met haar (ex)hulpverlener en vriend Jan – waar zij haar levenskracht en levenszin aan ontleent. En door middel van deze levenskracht en levenszin probeert Marjan haar pijn te kanaliseren en haar leven zo goed mogelijk te leven. Respondent: Cliënt Marjan Tabel 4.2.2.3. : Wat versta ik (de respondent) onder vriendschap? Algemeen Vriendschappen met verschillende mensen kunnen tegelijkertijd worden onderhouden (cirkelvriendschap). Privé: Marjan heeft ‘veel’ verschillende vrienden. Als het om vriendschappen gaat, speelt het onderscheid tussen mensen, wat betreft hun sociale achtergrond, hun opleidingsniveau, et cetera, geen rol van betekenis.
Als cliënt Met heel weinig mensen (zorgverleners).
67
Vriendschap kent vele gezichten Vriendschap betekent vrij zijn om vriendschappen te kunnen en willen aangaan. Vriendschap tussen mensen veronderstelt een zekere mate van gelijkheid in stijl van leven, in denken, et cetera. Vriendschap heeft tijd nodig om te worden opgebouwd. Vriendschap veronderstelt wederzijdsheid. Privé: In werkelijkheid zijn Marjans privévriendschappen asymmetrisch. Vriendschap geeft voldoening. Vriendschap betekent: voor de ander het goede wensen/voor de ander het goede willen. Vriendschap is iets dat (geleidelijk aan) ontstaat. Is niet voorgegeven. Privé: Wederzijds uitnodigen en uitgenodigd worden. Vriendschap betekent: elkaar de ruimte geven/elkaar niet claimen. Vriendschap betekent: altijd op iemand kunnen terugvallen. Privé: Anderen kunnen op Marjan terugvallen. (Familiaire) metaforen kunnen worden gebruikt om vriendschap te duiden. Privé: Marjan wordt vaak moeder genoemd. Vriendschap veronderstelt communicatie. Privé: Meer persoonlijk contact. Vrienden moeten ook boos op elkaar kunnen worden. Vriendschap heeft te maken met het respecteren van elkaars grenzen. Privé: Minder duidelijk begrensd; wederzijds.
Marjans vriendschap met Jan is in wezen asymmetrisch.
Het begin van het relationele contact wordt primair bepaald door de zorgrelatie.
Marjan kan op Jan terugvallen.
Jan is mijn grote broer.
Meer opschrijven, mailen en bellen.
Meer begrensd: scheiding tussen werk en privé van de zorgverlener; de grenzen zijn in de loop van de tijd ontstaan, en deels geïnitieerd door de zorgverlener; context bepaald (zorg).
Vriendschap kan asymmetrisch zijn. Vriendschap is in de eerste plaats presentie, maar interventie kan soms nodig zijn. Vriendschappen ‘in ruste’ kunnen worden gereactiveerd. Vriendschap betekent: iemand achter je hebben staan. Vriendschap betekent: het met elkaar volhouden. Vriendschap betekent: je veilig voelen bij de ander. Privé: Marjan biedt ‘veiligheid’ aan anderen. Vriendschap betekent: er ook zijn voor de naasten van je vriend/in.
68
Meer van toepassing op haar relatie met Jan, waarbij Marjan zich veilig voelt. Niet aan de orde.
Vriendschap kent vele gezichten Vriendschap is bij elkaar op de koffie gaan. Koffiedrinken betekent voor Marjan niet alleen gezelligheid, maar ook het in relatie willen gaan staan met de ander. Privé: Wederzijds. Vriendschap is je goed voelen als het met de ander goed gaat. Vriendschap is iets voor de ander willen en kunnen betekenen. Privé: Opvallend eenzijdig: Marjan voor haar vrienden. Vriendschap is de ander nodig hebben. Vriendschap is alles tegen de ander kunnen en durven zeggen. Privé: selectief en beperkt. Vriendschap is er altijd voor iemand (willen) zijn. Elke vriendschap is uniek en onvervangbaar. Vriendschap is je kunnen verplaatsen in de ander.
Marjan gaat bij Jan niet op de koffie, andersom wel.
Ook eenzijdig, maar dan andersom: Jan voor Marjan.
Is meer van toepassing op haar relatie met Jan. Marjan kan en durft alles tegen Jan te zeggen.
Vriendschap is elkaar navolgen. In dit geval volgt Marjan Jan na. Doet ze wat Jan doet. Vriendschap is voldoende hebben aan elkaar. Vriendschap is over elkaar waken (elkaar beschermen). Privé: Marjan ‘waakt’ over haar vrienden. Vriendschap is aanvoelen wat er in de ander omgaat. Vriendschap is kwetsbaar durven zijn. Privé: vrienden durven zich met name kwetsbaar op te stellen naar Marjan toe. Andersom is dit moeilijk. Vriendschap is recht door zee zijn naar de ander toe. Vriendschap is je emoties durven tonen. Privé: Vrienden naar Marjan toe. Vriendschap heeft te maken met gelijkwaardigheid. Vriendschap is de ander niet beoordelen of bestempelen. Vriendschap is de ander behandelen zoals je zelf behandeld zou willen worden. Vriendschap veronderstelt een regelmatig contact; elkaar regelmatig zien. Privé: ontmoetingen zijn vaker en minder gepland.
Jan waakt over Marjan. In een volgend leven wil Marjan over Jan waken.
Marjan stelt zich vooral kwetsbaar op naar Jan toe.
Marjan toont haar emoties aan Jan. Andersom in beperkte mate.
Meer op afspraak. De relatie van cliënt en hulpverlener blijft altijd aanwezig.
69
Vriendschap kent vele gezichten
Bij elkaar thuis komen. Privé: Wederzijdse activiteit. Samen iets doen. Privé: Wederzijds bepaald. Advies geven en hulp bieden. Privé: Marjan geeft advies en hulp en haar vrienden ontvangen. Zorgen voor/ vertrouwen hebben in/ en beschermen van de ander. Privé: Marjan is de zorgende, vertrouwenschenkende en beschermingbiedende. Vriendschap is zich aan de ander verbinden. Bereikbaarheid dag-en-nacht. Privé: Marjan is degene die in hoofdzaak bereikbaar is voor haar vrienden (beschikbaarheid). Vriendschap veronderstelt vrijheid en autonomie. Vriendschap is zichtbaar worden voor elkaar. Vriendschap is ook elkaar helpen in de zin van ruilen van diensten. Vriendschap heeft te maken met het karakter van mensen.
Eénzijdig activiteit (alleen bij Marjan thuis). Voornamelijk cliëntgerichte activiteiten. Jan geeft advies en hulp en Marjan ontvangt.
Jan is de zorgende, vertrouwenschenkende en beschermingbiedende.
Context bepaald/ aan voorwaarden gebonden; Jan is degene die in hoofdzaak bereikbaar is voor Marjan.
Niet aan de orde.
Toelichting: Bijna alle ‘aspecten van vriendschap’ komen in beide vriendschapsrelatievormen voor. Er is, zowel privé alsook binnen de zorgcontext, een duidelijk spanningsveld aanwezig tussen eenzijdigheid en wederzijdsheid. Met name in de relatie tussen Marjan en Jan is er sprake van voornamelijk eenzijdigheid. Zo is het Jan die bij Marjan thuiskomt en niet andersom, is het Jan die Marjan advies en hulp geeft en niet andersom (overigens niet vreemd in een zorgrelatie), is het Jan die Marjan zorg, vertrouwen en bescherming biedt en niet andersom, is het Jan die voor Marjan bereikbaar is en is het andersom eigenlijk niet aan de orde, en is het Jan die bewust of onbewust de grenzen bepaalt. Daarnaast zijn de gezamenlijke activiteiten voornamelijk cliëntgericht. Maar ook privé is er met betrekking tot Marjans vriendschapsrelaties sprake van een tweedeling in eenzijdigheid en wederzijdsheid. Eenzijdigheid is er als het gaat om het geven van hulp en advies, het bieden van zorg en bescherming, het schenken van vertrouwen, en het bereikbaar zijn voor de ander. Marjan is hierbij de ‘gevende partij’ terwijl haar vrienden ‘ontvangen.’ Wel moet worden opgemerkt dat het Marjan zelf is, die deze eenzijdigheid verkiest. Verder is het opvallend dat de privévriendschapsrelatie(s) in vergelijking met de vriendschapsrelatie binnen de zorgcontext minder begrensd en gepland zijn. Dit heeft ongetwijfeld te maken met de aard van de beide relatievormen. Ook speelt vanzelfsprekend de beschikbare tijd van de hulpverlener voor de cliënt een belangrijke rol. Een belangrijk verschil is er te constateren als het gaat om het ontstaan van vriendschapsrelaties. Met name het aspect van de ‘voorgegevenheid van de (eerste) ontmoeting’ binnen de zorgcontextuele relatie, is afwezig in het ontstaan van privévriendschapsrelaties. Vrijheid en autonomie zijn aspecten die in beide vriendschapsvormen belangrijk en in zekere zin vergelijkbaar zijn.
70
Vriendschap kent vele gezichten Respondent: Cliënt Marjan Welke spanningen tussen vriendschap en de professionele zorgrelatie zijn er uit het interview te reconstrueren? 1. Met betrekking tot de verhouding van reële en professionele intentionele beschikbaarheid: Marjan zegt in het interview (R63) dat zij Jan, indien nodig, te allen tijde kan bereiken. Indien nodig betekent dat er blijkbaar een bepaalde noodzakelijkheid nodig is om Jans vierentwintig-uurs beschikbaarheid voor Marjan te actualiseren. Anders gezegd, Jans dag-en-nacht-beschikbaarheid voor Marjan is, volgens Marjan, gekoppeld aan de voorwaarde dat er sprake moet zijn van een bepaalde noodzakelijkheid om contact te hebben. Naast de voorwaarde van noodzakelijkheid blijkt uit een ander antwoord van Marjan de beperkte mogelijkheid van Jans fysieke beschikbaarheid voor Marjan:‘Ook al kan ik niet altijd lijfelijk bij je zijn, in gedachten ben ik heel graag bij je en altijd.’ Aan Jans beschikbaarheid voor Marjan zit blijkbaar een tijdsgrens. Een andere grens die Marjan noemt is het recht dat Jan heeft op zijn privacy. Het respecteren van Jans privé-leven is voor Marjan blijkbaar een belangrijke grens als het gaat om het doen van een beroep op zijn beschikbaarheid. Al deze, in de relatie gegroeide en gevormde grenzen en beperkingen aan de beschikbaarheid van Jan voor Marjan laten duidelijk zien dat de aard van deze beschikbaarheid niet eenduidig is. Aan de ene kant is er die prachtige, als het ware boven de relatie zwevende intentie van de er voor Marjan altijd beschikbaar willen zijnde Jan, en aan de andere kant de door de praktijk gevormde en gegroeide reële beschikbaarheid van Jan voor Marjan. 2. Met betrekking tot de onvervangbaarheid van Jan: De onvervangbaarheid van Jan als vriend, maar ook als zorgverlener, wordt voor een belangrijk deel bepaald door de relationele ontwikkeling en vorming van de relatie in de tijd. Daarnaast speelt ook het vermogen van Marjan om een nieuwe betekenisvolle relatie in haar leven toe te kunnen laten een rol. Uit het interview blijkt namelijk dat Marjan in het verleden slechts één vergelijkbare relatie heeft gehad. De kans dat nieuwe of andere relaties, ook die met andere zorgverleners, vergelijkbaar zullen zijn met de relatie met Jan is daarom niet groot te noemen. En onvergelijkbaar betekent in dit geval ook onvervangbaar. 3. Met betrekking tot eenzijdigheid en wederzijdsheid: zie toelichting bij 4.2.2.3.. 4. ‘Oppervlakkigheid’ van de vriendschap die verbonden is aan de aard van de zorgrelatie: Marjan maakt in het interview op directe en indirecte wijze duidelijk dat zij haar vriendschap met Jan kwalificeert als een begrensd vriendschappelijk contact. Een vriendschapsrelatie die ‘waarschijnlijk nooit closer’ zal worden, maar die voor haar ‘voldoende’ is. Dit impliceert, naar mijn mening, dat de vriendschapsrelaties van Marjan in zijn algemeenheid, waarschijnlijk relaties zullen zijn die gekenmerkt worden door een zekere mate van afstandelijkheid en gebrek aan intimiteit, ervan uitgaande dat haar relatie met Jan juist één van de meest ‘intieme’ is.
71
Vriendschap kent vele gezichten 5. Met betrekking tot de autonomie: Hoewel voor Marjan vrijheid en autonomie wezenlijke aspecten zijn van vriendschap, moet zij wel eens ‘toestaan’ dat Jan als hulpverlener op eenzijdige wijze ‘ingrijpt.’ (interventie). Respondent: Cliënt Marjan Tabel 4.2.2.4. : Welke goederen zijn er verbonden met de vriendschap tussen de cliënt en de professionele zorgverlener? Goederen Anderen de ruimte geven en de vrijheid laten en zelf de ruimte krijgen en de vrijheid ontvangen. Beschikbaarheid (begrensd) Gelijkheid (bijvoorbeeld het omgaan met regels) Tijd Wederzijdsheid (in een bepaalde mate) Goede wil/het goede Regelmatig contact Autonomie Vertrouwen Communicatie Respect Grenzen Presentie en interventie Waken Beschermen Trouw (volhouden) Veiligheid Empathie Gevoel (emoties) Kwetsbaarheid Eerlijkheid Gelijkwaardigheid Gezamenlijke activiteiten Hulp en advies Zorgen Karakter Behoefte
72
Vriendschap kent vele gezichten 4.2.3. Koppeling van de analyseresultaten Respondent: SPV Jan en Cliënt Marjan Tabel 4.2.3.1. : Koppeling van de analyses. Jan Algemeen: Jan kan met slechts enkele mensen vriendschap aangaan en onderhouden. Privé/Professioneel: idem.
Marjan Algemeen: Vriendschappen met verschillende mensen kunnen tegelijkertijd worden onderhouden. Privé: Marjan heeft met verschillende mensen tegelijkertijd een vriendschapsrelatie. Cliënt: Marjan heeft met heel weinig zorgverleners een vriendschapsrelatie. Algemeen: Marjan maakt bij vriendschap geen onderscheid tussen mensen, wat betreft hun sociale achtergrond, hun opleidingsniveau, et cetera. Privé/als Cliënt: idem. Algemeen: Marjan wil vrij zijn om vriendschappen te kunnen en willen aangaan. Privé/als Cliënt: idem. Algemeen: In vriendschappen gaat het bij Jan Algemeen: Marjan en haar vrienden hebben in enerzijds om het aanwezig zijn van bepaalde zekere mate een gelijkheid in stijl van leven, dingen, bepaalde interesses die je met elkaar in denken, et cetera. deelt, het gemeenschappelijke, maar gaat het Privé/als Cliënt: idem. anderzijds ook om het kunnen integreren van onderlinge discussie en tegengestelde meningen. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Jan heeft tijd nodig om Algemeen: Marjan heeft tijd nodig om vriendschap met de ander op te bouwen. vriendschap met de ander op te bouwen. Privé/Professioneel: idem Privé/als Cliënt: idem. Algemeen: Bij Jan is wederzijdsheid een Algemeen: Voor Marjan is wederzijdsheid in kenmerk van vriendschap. vriendschap een wezenlijke waarde. Privé: idem. Privé: In werkelijkheid zijn haar privéProfessioneel: idem. In werkelijkheid zal deze vriendschappen asymmetrisch. vriendschap in bepaalde mate asymmetrisch Cliënt: Marjans vriendschap met Jan is in zijn. wezen asymmetrisch. Algemeen: Vriendschap geeft Marjan voldoening. Privé/als Cliënt: idem. Algemeen: Jan wil voor zijn vrienden het Algemeen: Marjan wenst (wil) voor haar goede doen en wil het goed hebben met zijn vrienden het goede. vrienden. Privé/als Cliënt: idem. Privé/Professioneel: idem Algemeen: Bij Jan ontstaan vriendschappen Algemeen: Bij Marjan ontstaan op oncontroleerbare en onverklaarbare wijze. vriendschappen op geleidelijke wijze. Privé/Professioneel: idem. Privé: Wederzijds uitnodigen en uitgenodigd worden. 73
Vriendschap kent vele gezichten
Algemeen: Jan en zijn vrienden geven elkaar de ruimte en de vrijheid. Privé: Volledige autonomie van de betrokkenen. Professioneel: De vrijheid en de ruimte in de relatie kunnen door interventies van Jan beperkt worden. Algemeen: Vriendschap betekent er altijd (willen) zijn voor de ander; altijd kunnen terugvallen op de ander. Privé: Jan kan altijd op zijn vrienden terugvallen. Die zijn er voor hem. Dit is omgekeerd ook het geval. Dit heeft ook te maken met de conventie in de gemeenschap. Professioneel: De cliënt kan altijd op Jan terugvallen.Van wederzijdsheid is eigenlijk geen sprake.
Algemeen: Vriendschap is bij Jan niet onbegrensd. Privé: Grenzen worden wederzijds bepaald. Professioneel: Jan is degene die met name de grenzen bepaalt vanuit het perspectief van de hulpverlening.
74
Cliënt: Het begin van het relationele contact wordt primair bepaald door de zorgrelatie. Algemeen: Vriendschap betekent vrij zijn om vriendschappen te kunnen en willen aangaan. Privé: Marjan en haar vrienden geven elkaar de ruimte en claimen elkaar niet. Vrijheid en autonomie zijn belangrijk. Cliënt: Marjan moet wel eens toestaan dat Jan op eenzijdige wijze ingrijpt (interventie). Algemeen: Vriendschap betekent: altijd op iemand kunnen terugvallen. Privé: De vrienden van Marjan kunnen altijd op Marjan terugvallen. Andersom gebeurt dit niet. Cliënt: Marjan kan op Jan terugvallen.
Algemeen: (Familiaire) metaforen kunnen worden gebruikt om vriendschap te duiden. Privé: Marjan wordt vaak ‘moeder’ genoemd door haar vrienden (Deze familiaire metafoor wordt vaak door haar vrienden gebruikt om Marjan als vriendin te duiden). Cliënt: Marjan noemt Jan haar grote broer. Algemeen: Vriendschap veronderstelt communicatie. Privé: Meer persoonlijk contact. Cliënt: Marjan schrijft meer op. Ook mailt en belt zij regelmatig met Jan. Algemeen: Vrienden moeten ook boos op elkaar kunnen worden. Privé/als Cliënt: idem. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met het respecteren van elkaars grenzen. Privé: Minder duidelijk begrensd; wederzijds. Cliënt: De grenzen hebben deels te maken met het scheiden van werk en privé door de zorgverlener. De grenzen zijn in de loop van de tijd ontstaan, en deels geïnitieerd door de zorgverlener; context bepaald (zorg). Algemeen: Vriendschap is iets voor de ander willen en kunnen betekenen. Vriendschap is er altijd voor iemand (willen) zijn. Privé: Marjan wil er altijd voor haar vrienden zijn. Opvallend eenzijdig. Cliënt: Ook eenzijdig, maar dan andersom: Jan voor Marjan.
Vriendschap kent vele gezichten
Algemeen: Vriendschap is van wezenlijke waarde voor iedereen. Ieder mens heeft vrienden nodig in zijn of haar leven. (behoefte). Privé/Professioneel: idem.
Algemeen: Jans vriendschappen kunnen op hele verschillende manieren en vanuit hele verschillende contexten ontstaan. De wijze waarop dit gebeurt is iedere keer uniek te noemen. Geen vriendschap is hetzelfde. Privé: Vanuit de sociale context. Professioneel: Hoewel de context zorgbepaald is, blijft elke vriendschap uniek.
Privé: Niet aan de orde. Cliënt: De vriendschap ‘in ruste’ met een hulpverlener uit het verleden zou door Marjan kunnen worden gereactiveerd. Algemeen: Een vriend is voor Marjan iemand die achter je staat. Waarop je kunt terugvallen. Privé/als Cliënt: idem. Algemeen: Vrienden houden het met elkaar vol. Privé/als Cliënt: idem. Algemeen: Vrienden voelen zich veilig bij de elkaar. Privé: Marjan biedt ‘veiligheid’ aan anderen. Cliënt: Meer van toepassing op haar relatie met Jan, waarbij Marjan zich veilig voelt. Privé: Marjan is er ook voor de naasten van haar vrienden. Cliënt: Niet aan de orde. Algemeen: Vriendschap is bij elkaar op de koffie gaan. Koffiedrinken betekent voor Marjan niet alleen gezelligheid, maar ook het in relatie willen gaan staan met de ander. Privé: Wederzijds. Cliënt: Marjan gaat bij Jan niet op de koffie, andersom wel. Algemeen: Vriendschap is je goed voelen als het met de ander goed gaat. Privé/als Cliënt: idem. Algemeen: Vriendschap is de ander nodig hebben. Privé/als Cliënt: idem.
Algemeen: Vriendschap is alles tegen de ander kunnen en durven zeggen. Privé: Selectief en beperkt. Cliënt: Marjan kan en durft alles tegen Jan te zeggen. Algemeen: Elke vriendschap is voor Marjan uniek en onvervangbaar. Privé/als Cliënt: idem.
Algemeen: Vrienden moeten zich kunnen verplaatsen in de ander. Privé/als Cliënt: idem. 75
Vriendschap kent vele gezichten Privé: Niet aan de orde. Cliënt: Marjan volgt Jan na. Doet wat Jan doet. Algemeen: Vrienden hebben voldoende aan elkaar. Privé/als Cliënt: idem. Algemeen: Vrienden waken over elkaar (beschermen elkaar). Privé: Marjan ‘waakt’ over haar vrienden. Cliënt: Jan waakt over Marjan. In een volgend leven wil Marjan over Jan waken. Algemeen: Vriendschap speelt zich af op het Algemeen: Vrienden voelen van elkaar aan gevoelsniveau. (gevoel en emotie). wat er in de ander omgaat. (gevoel) Privé/Professioneel: idem. Privé/als Cliënt: idem. Algemeen: Vriendschap is kwetsbaar durven zijn. Privé: Vrienden durven zich kwetsbaar op te stellen naar Marjan toe. Andersom is dit heel moeilijk. Cliënt: Marjan stelt zich vooral kwetsbaar op naar Jan toe. Algemeen: Vriendschap impliceert het Algemeen: Vriendschap is je emoties durven aangaan en het onderhouden van een tonen. emotionele band met de andere mens (het Privé: Vrienden durven hun emoties aan delen van en het laten zien van emoties). Deze Marjan te tonen. Andersom is dit moeilijk. wordt bepaald door de emotionele en fysieke Cliënt: Marjan toont haar emoties aan Jan. nabijheid en afstand in de relatie. Andersom in beperkte mate. Privé: Wederzijds. Professioneel: Meer eenzijdig. Nabijheid is op zich een rationele eigenschap die je kunt opbrengen en met elkaar kunt afspreken, zonder dat er sprake is van vriendschap. Algemeen: Vriendschap is relationeel en Algemeen: Vrienden zijn gelijkwaardig. gelijkwaardig. Privé/als Cliënt: idem. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vrienden laten elkaar in hun Algemeen: Vrienden beoordelen of waarde. bestempelen elkaar niet. Privé/Professioneel: idem. Privé/als Cliënt: idem. Algemeen: Vriendschap is de ander behandelen zoals je zelf behandeld zou willen worden. Privé/als Cliënt: idem. Algemeen: Vriendschap betekent bij elkaar Algemeen: Vriendschap veronderstelt een willen zijn. regelmatig contact; elkaar regelmatig zien. Privé: Spontaan. Privé: ontmoetingen zijn vaker en minder Professioneel: Meer vanuit de morele ‘plicht’ gepland. van zorg verlenen. Cliënt: Minder vaak en meer op afspraak. Algemeen: Bij elkaar thuis komen. Privé: Marjan en haar vrienden komen bij elkaar thuis. 76
Vriendschap kent vele gezichten
Algemeen: Vriendschap heeft te maken met handelen/het doen van dingen. Privé/Professioneel: idem.
Algemeen: Vriendschap is blindelings vertrouwen kunnen hebben in de ander. Privé/Professioneel: idem.
Algemeen: Vriendschap is de ander zien. Privé: Minder vanuit het perspectief van de psychiatrisch geschoolde SPV. Professioneel: Meer vanuit het perspectief van de psychiatrisch geschoolde SPV.
elkaar thuis. Cliënt: Jan komt allen bij Marjan thuis. Algemeen: Vriendschap is samen iets doen. Privé: Vrienden doen samen dingen die ze samen bepalen. Cliënt: Voornamelijk cliëntgerichte activiteiten. Algemeen: Vriendschap is elkaar advies geven en hulp bieden. Privé: Marjan geeft advies en hulp en haar vrienden ontvangen deze. Cliënt: Jan geeft advies en hulp en Marjan ontvangt deze. Algemeen: Vriendschap is zorgen voor/ vertrouwen hebben in/ en beschermen van de ander. Privé: Marjan is de zorgende, vertrouwenschenkende en beschermingbiedende. Cliënt: Jan is de zorgende, vertrouwenschenkende en beschermingbiedende. Algemeen: Vriendschap is zich aan de ander verbinden. Bereikbaarheid dag-en-nacht. Privé: Marjan is degene die in hoofdzaak bereikbaar is voor haar vrienden (beschikbaarheid). Cliënt: Context bepaald/aan voorwaarden gebonden; Jan is degene die in hoofdzaak bereikbaar is voor Marjan. Algemeen: Vriendschap is zichtbaar worden voor elkaar. Privé/als Cliënt: idem.
Privé: Vriendschap is ook elkaar helpen in de zin van ruilen van diensten. Cliënt: Niet aan de orde. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met het karakter van mensen. Privé/als Cliënt: idem. Algemeen: Vriendschap kan ontstaan wanneer mensen in beginsel oog hebben voor elkaar en ze op elkaar betrokken blijven. Wanneer mensen de zorg delen voor het feit dat ze met elkaar mee blijven doen. Privé: ‘Noaberschap.’ Professioneel: Als zorgverlener is dit een soort van ‘morele plicht.’ Algemeen: Vriendschap vraagt te allen tijde een authentieke emotionele betrokkenheid van alle betrokken personen. Vriendschap kan nooit eenzijdig zijn.
77
Vriendschap kent vele gezichten een authentieke emotionele betrokkenheid van alle betrokken personen. Vriendschap kan nooit eenzijdig zijn. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap kan ontstaan als mensen elkaar ook werkelijk toelaten in hun leven. Privé/Professioneel: idem. Privé: Niet relevant. Professioneel: Vriendschappen kunnen ook ontstaan binnen de context van het verrichten van professionele arbeid. Algemeen: Vriendschap is elkaar graag mogen. Vriendschappen worden altijd geleefd en beleefd vanuit een relationeel zoekproces. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: De menselijke intuïtie is een belangrijk aansturend ‘mechanisme’ als het gaat om de betekenisgeving van menselijke relaties en relationele zoekprocessen. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Bij vriendschap zoek je mensen uit op specifieke eigenschappen. Privé: Preferentieel. Professioneel: Als zorgverlener is dit ‘kiezen’ van vrienden eerder een ‘klik’ hebben met de cliënt. Algemeen: Vriendschap is het volledig accepteren van de ander. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap is elkaar steunen. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vrienden zijn geïnteresseerd in de ander, volgen elkaars leven. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap betekent geloven in de ander. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap geeft je het basale gevoel dat je deugt. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met het elkaar raken en door elkaar geraakt worden. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap betekent het hebben een respect voor elkaar. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap betekent oprecht zijn. Algemeen: Vrienden zijn recht door zee naar Privé/Professioneel: idem. elkaar toe. 78
Vriendschap kent vele gezichten Privé/als Cliënt: idem. Algemeen: Het kunnen ontstaan van vriendschappen heeft alles te maken met de wil van mensen om te leven vanuit morele waarden. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft met liefde te maken. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap is onvoorwaardelijk. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft niets te maken met het innemen van gerationaliseerde posities. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschapsrelaties krijgen vaak ‘achteraf hun ‘tijdelijke’ beslag, en kunnen zich van daaruit verder ontwikkelen in de tijd. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap veronderstelt een persoonlijk contact. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap is samen delen. Privé: Samen delen van persoonlijke dingen. Professioneel: Samen delen van vooral cliëntgerichte aspecten.
4.2.4. Samenvatting van de interviews met SPV Jaap en cliënt Trudy Interview met Jaap Jaap is opgegroeid in Australië. Hij heeft daar ook gestudeerd. Jaap herinnert zich van vroeger dat hij vrij gemakkelijk vrienden maakte. Alleen was Jaap, volgens zijn eigen zeggen, wel erg selectief in het uitkiezen van zijn vrienden. Vrienden moeten, zo vindt Jaap, bij elkaar passen, en dat is niet altijd even gemakkelijk. In de tijd dat Jaap in Australië woonde is er altijd een kleine groep van vrienden geweest die bij hem paste, waarmee het klikte. Jaap woont nu ruim zevenentwintig jaar in Nederland. Ook hier heeft Jaap een kleine groep van vrienden opgebouwd. Behoefte aan meer vrienden heeft hij niet. Zijn vrouw en kinderen zijn voor hem belangrijker. Jaaps vriendschappen van vroeger zijn verwaterd. Het kunnen onderhouden van deze vriendschappen is niet zijn sterkste kant gebleken. Vriendschap betekent voor Jaap, standvastigheid, een houvast in het leven. Het weten dat mensen aanwezig en betrokken zijn, ongeacht wat er in je leven gebeurt. Vriendschap betekent, dat je je verhaal kwijt kunt, dat je geaccepteerd wordt zoals je bent, inclusief je nukkigheden en eigenaardigheden. En je moet in een goede vriendschap ook tegen elkaar kunnen zeggen wanneer je ruimte nodig hebt. Je moet je grenzen naar die ander toe kunnen aangeven, zonder dat die ander zich aangevallen voelt.
79
Vriendschap kent vele gezichten Jaaps vrienden moeten weten wat ze aan hem hebben. Ze moeten weten dat hij niet zo snel mensen zal laten vallen, niet zomaar iemand in de steek zal laten. Vriendschap betekent voor Jaap ook je verantwoordelijk voelen voor de ander. Het trouw blijven aan mensen, zover als dat kan. En het weerhouden om andere mensen te kwetsen. Op vrienden moet je altijd kunnen rekenen. Mede daarom gaat Jaap er vanuit dat een mens in zijn leven nooit heel veel vrienden zal hebben. Vriendschap is voor Jaap in principe wederzijds. Maar in werkelijkheid komen zijn vrienden meestal naar hem toe om bijvoorbeeld dingen met hem te bespreken. Omgekeerd komt dat veel minder voor. Meestal staat Jaap voor ze open. Als er iets is, en er is tijd voor nodig, dan neemt hij meestal de tijd. Wel kijkt hij dan wat hem het beste uitkomt. Wanneer Jaap zijn vrienden een tijdje niet heeft gezien, heeft hij niet het gevoel dat hij ze gemist heeft. Jaap wil ook niet afhankelijk zijn van vriendschappen. Toch kan Jaap in zijn leven niet buiten vriendschap. Maar ja, zijn beste vrienden zijn dan ook zijn vrouw en zijn kinderen. Eigenlijk geeft het gezin, en de relaties binnen het gezin, hem de meeste voldoening. Die vormen als het ware het fundament van zijn bestaan. Jaaps werk is voor hem ook heel erg belangrijk in zijn leven. Jaap heeft als hulpverlener altijd bewust gekozen om te werken in de chronische psychiatrie. Dat zijn langdurige begeleidingscontacten. Dat soort contacten heeft hij altijd het leukste gevonden. Jaaps affiniteit met deze chronische zorgbehoeftigen is groot. De langdurige relaties die Jaap met mensen aangaat, betekenen voor hem meer dan alleen professionele zorgrelaties. Buiten het feit dat hij professionele hulp verleent, ziet Jaap altijd meer dan alleen de ziekte van de cliënt. Hij ziet ook de mens achter de ziekte. En hij vindt de mens even belangrijk als de ziekte. Voor Jaap bestaat er, met betrekking tot de relatie met zijn cliënten, een professionele en een persoonlijke kant. En daar moet voor hem ook altijd een balans in zitten. Voor hem is dat eigenlijk een soort van ‘voorwaarde.’ Anders houden cliënt en hulpverlener het samen niet vol. De chronische cliënten hebben volgens Jaap sterk de behoefte aan een stuk stabiliteit in de hulpverlening. Er zijn een hoop cliënten die geen sociaal netwerk hebben, ook al probeert Jaap dat samen met de betreffende cliënten op te bouwen. Soms hebben cliënten het gevoel van minderwaardigheid door hun psychiatrische geschiedenis. Vaak hebben ze helemaal geen familie meer waar ze contact mee kunnen hebben. Ze hebben eigenlijk niemand meer. Jaap wil aan zijn cliënten graag houvast geven, door een professionele en persoonlijke relatie met hen aan te gaan. En hij denkt dat iemand die heel langdurig zorg behoeft, van zijn kant uit, ook naar een ‘persoon’ zoekt om mee in contact te komen. Maar het moet in de relatie tussen hulpverlener en cliënt wel klikken. Of het klikt, of het klikt niet. Van beide kanten. Jaap weet van zichzelf dat hij niet zo open is dat het met iedereen klikt. Zowel de cliënt, alsook de hulpverlener mogen wat hem betreft selectief zijn in het kiezen. Meestal gebeurt dat vanuit een stuk intuïtie of gevoel. Jaap probeert de ander altijd te ontmoeten met zo min mogelijk vooroordelen, op basis van gelijkwaardigheid. De relatie met de cliënt ontwikkelt zich in de loop van de tijd. Deze ontwikkeling is volgens Jaap niet echt te sturen. Het is niet gepland. Vaak ontstaat het heel spontaan. Het ontstaan van een hechte band kan in sommige gevallen betekenen dat cliënten zich afhankelijk van de hulpverlener gaan opstellen. Bij Jaap kunnen bepaalde cliënten de relatie met hem ook moeilijk vervangen door een relatie met een andere hulpverlener. Als het goed gaat ontstaat er een wisselwerking tussen het persoonlijke en het professionele. Die wisselwerking wordt aan de ene kant bepaald door de hulpvraag of de problemen van de cliënt, en aan de andere kant door de persoonlijke aspecten die daar een rol bij spelen. En dat is soms heel moeilijk om te scheiden. Want er ontstaat vaak een liefdevolle betrokkenheid. Dat persoonlijke in de relatie moet je ook wel willen toelaten, vindt Jaap. Dat betekent, dat je jezelf ook moet blootgeven. In die zin van, iemand moet jou ook kennen, niet alleen als
80
Vriendschap kent vele gezichten hulpverlener, maar ook als persoon. En dat maakt je dan in sommige situaties wel kwetsbaar. Jaap is en blijft altijd heel persoonlijk naar zijn cliënten toe. En de cliënten stellen hem ook wel hele persoonlijke vragen. Maar Jaap laat niet altijd het achterste van zijn tong zien. Hij vertelt niet altijd alles. Jaap merkt bij en weet van de meeste cliënten, dat ze respectvol omgaan met hetgeen wat ze van hem weten. En omgekeerd weten ze dat ook van hem. De persoonlijke relatie met de cliënt is voor Jaap een soort van vriendschapsrelatie. Je groeit als het ware in ‘de positie van vriend.’ Je bent er voor de ander ‘zoals een vriend.’ Daarentegen zijn reële vriendschap en hulpverlenerschap voor Jaap niet combineerbaar. Dat het bij anderen voorkomt, dat kan hij zich wel voorstellen. Maar Jaap zal het niet laten gebeuren. Want een reële vriendschap met een cliënt zou volgens hem zijn persoonlijke leven kunnen schaden. Jaap vindt het soms moeilijk om een goede balans aan te brengen in het, zoals hij zegt, professionele en het persoonlijke. Sommige van zijn cliënten kent hij al ruim twintig jaar. Een strikte scheiding is niet altijd even goed door te voeren. Soms laat Jaap zijn rol van professioneel hulpverlener ook bewust los. Cliënten weten dit en kunnen hier volgens Jaap doorgaans goed mee omgaan. Maar uiteindelijk moet het professionele wel behouden blijven in het contact. Want een ‘cliënt’ behoort uiteindelijk professionele zorg van hem te krijgen. Daar is hij tenslotte verantwoordelijk voor. Interview met Trudy Vanaf haar eenentwintigste tot haar zevenendertigste heeft Trudy in Zonnezicht gewoond. Ze heeft daar op allerlei afdelingen ‘gezeten.’ Ook in een appartement met drie kamers. Daar was ze vaak alleen, maar dat beviel haar wel. Trudy had in Zonnezicht een budgetje waar ze bijvoorbeeld eten van kocht. Trudy heeft Jaap leren kennen toen ze op afdeling H zat. Op een gegeven moment heeft Jaap het voorstel gedaan dat Trudy begeleid zou gaan wonen. Dat is toen ook gebeurd. En Trudy heeft daar zeker geen spijt van. Trudy heeft het goed naar haar zin in haar Amby-woning. Ze woont samen met drie andere bewoners in het huis. Het is inmiddels twee jaar geleden dat Trudy is verhuisd uit Zonnezicht. Terug hoeft ze niet te gaan. Alleen wanneer ze psychotisch is. Of wanneer ze geld nodig heeft van de bank. En ook voor de kapper en voor de pedicure moet ze naar Zonnezicht. Wanneer Jaap bij Trudy thuiskomt, drinken ze koffie, of ze drinken cola. Dat koopt Trudy speciaal voor hem, want Jaap heeft graag cola. Trudy en Jaap praten dan niet over problemen. Nee ze drinken ‘gewoon’ een glas cola en kletsen wat. Of ze gaan films uitzoeken. Jaap komt één keer in de week een uurtje bij Trudy langs. Jaap is een ‘druk’ man. Trudy maakt zich daar ook wel een beetje zorgen om. Toch zou Trudy wel graag willen dat Jaap vaker kon komen. Het liefst elke dag, een half uurtje of zo. Maar ze begrijpt heel goed dat Jaap dat niet kan doen. Hij heeft tenslotte ook andere mensen. Jaap belt Trudy iedere dag op. Als het even kan voor tien uur ’s morgens. En als er iets is, dan zegt Trudy dat tegen Jaap. Ze moet het van Jaap opschrijven, zodat ze het, wanneer Jaap belt, tegen hem kan zeggen. Ook in het weekend belt Jaap. Dat doet hij, zodat Trudy gewoon even zijn stem kan horen. Wanneer Jaap later dan tien uur belt, dan krijgt hij dat van Trudy te horen. Ze gaat zich dan zorgen maken en denkt dat er wat met Jaap gebeurd is. Soms belt Trudy Jaap. Maar dat ‘soms’ is ook wel eens te vaak, en dan wordt Jaap gek van haar. Trudy heeft veel steun aan Jaap. Als er iets is, dan kan ze bij hem terecht. Jaap doet veel dingen voor Trudy. Jaap is voor haar een schat. Hij is wel streng met het geld. Maar dat doet hij voor Trudy´s eigen bestwil. Om te kunnen sparen. Maar op zich heeft Trudy niet te klagen.
81
Vriendschap kent vele gezichten Jaap doet ook allerlei klusjes voor haar. Als er iets opgehangen moet worden, hij kijkt af en toe naar haar planten… . Trudy en Jaap gaan samen ook wel naar de stad. Meestal één keer per jaar. Dat is voor Trudy genoeg. Over Jaap hoeft niemand iets verkeerds te zeggen. Jaap is, zo zegt Trudy, echt een hele goeie man. En Trudy kan het ook heel goed met hem vinden. Wanneer Jaap met ontslag zou gaan, zou Trudy heel verdrietig worden… . Dat Trudy Jaap kent, maakt haar een beetje gelukkig. Jaap is als een vader voor haar. Hij is eerder een vaderfiguur dan een vriend. Dat is gegroeid in de loop der jaren. Jaap weet, volgens Trudy, dat zij hem zo ziet. Dat voelt hij aan. Trudy kan alles met Jaap bespreken. ‘Gevoel,’ dat is wat haar vriendschap met Jaap voor haar betekent. Jaap ziet aan Trudy´s ogen als er iets is. Dan praten ze er samen over. Wanneer Trudy wel eens huilt dan troost Jaap haar als vader. Samen lachen en huilen ze. Dat hoort bij vriendschap. Jaaps vrouw An kent Trudy ook goed, van vroeger. Wanneer Trudy naar Zonnezicht moet, dan komt An haar ophalen. En dan geeft Trudy haar af en toe wel eens wat Fanta voor de kinderen. An dat is een lieve vrouw. Als Jaap niet kan, dan komt An bij Trudy. Trudy heeft met allebei een goede band. Trudy heeft vroeger geen vriendjes of vriendinnetjes gehad. Ook later niet toen ze ouder was. En ook nu heeft ze weinig sociale contacten. Ze trekt wel veel met Ton op, haar huisgenoot. Bijna iedere dag gaat ze wel naar hem toe. Trudy ‘heeft’ wel een paar lieve mensen uit Den Haag, … en uit Leiden. En Carla, haar stiefmoeder, die woont in België. Tiny en Sjaak Post kent Trudy van het internaat van vroeger. Die kent ze al vijfentwintig jaar. Tiny, die komt twee keer per jaar uit Den Haag. Dat is een hele lieve vrouw. Sjaak komt maar één keer per jaar, want dat is een workaholic. Daar is Trudy ook bezorgd over. En Rianne Schepers, dat is een ‘buitenvriendin’ van vroeger. Trudy heeft niet veel vrienden, maar de vrienden die ze heeft zijn heel lief en heel trouw. Trudy hoeft ook niet zo veel mensen om haar heen. Dan wordt ze alleen maar zenuwachtig. Het is alleen, of met z’n tweeën, of met z’n drieën, maar meer moeten er ook niet zijn. Want dan wordt het Trudy te druk. En wanneer Trudy bijvoorbeeld haar verjaardag viert, dan ziet Carla wanneer ze moe is. En dan gaat de visite ook weg. 4.2.5. Samenvatting van de analyses van de interviews Respondent: SPV Jaap Beeld van de respondent dat schuil gaat achter de tekst: Jaap is een man die het belangrijk vindt om zijn privé- en werkrelaties zo transparant mogelijk te houden. Duidelijkheid en overzichtelijkheid met betrekking tot het onderhouden van intermenselijke contacten geven hem rust en zekerheid. Kenmerkend is daarbij de sterke scheiding en prioriteitsverhoudingen die Jaap aanbrengt tussen en in zijn privé- en werkrelaties. Grensoverschrijdend handelen in dezen is niet iets wat Jaap snel zal doen. Jaap is iemand die er voor kiest om een duidelijke positie in te nemen in relaties naar mensen toe. Met de verschillende posities, zoals bijvoorbeeld de positie van ‘professionele hulpverlener’ of de positie van ‘zoals een vriend,’ gaat hij op een opvallend flexibele wijze om. Jaap is iemand waarmee het moet klikken. Wanneer Jaap zich op zijn gemak voelt bij de ander, en er is een wederzijdse ‘klik,’ dan zal hij er ook voor gaan om met die ander een goede en persoonlijke relatie proberen op te bouwen. Het bij de ander op zijn gemak voelen is iets dat
82
Vriendschap kent vele gezichten bij Jaap vooral bepaald wordt door zijn intuïtie. Het is het intuïtieve gevoel van vertrouwen van de ene mens in de andere. Het is de affiniteit van de ene mens voor de andere. Want bij Jaap gaat het te allen tijde om ‘mensen.’ ‘Mensen’ en ‘menslievendheid,’ daar draait het bij hem om. Respondent: SPV Jaap Tabel 4.2.5.1. : Wat versta ik (de respondent) onder vriendschap? Algemeen Vriendschap heeft te maken met het stellen van grenzen. Privé: Minder bewust. Vriendschap heeft te maken met onafhankelijkheid en autonomie. Samen activiteiten ondernemen. Privé: Wederzijds gewild. Vriendschap heeft te maken met selectie (wederzijds). Vriendschap is (bewust) kiezen voor elkaar. De selectie van vrienden heeft onder andere te maken met het hebben van dezelfde ideeën en belangen. Vriendschap is het accepteren van de ander zoals hij/zij is. Vriendschap is elkaar steunen. Vriendschap is het altijd kunnen rekenen op de ander. Privé: In ‘pure vorm’ alleen aanwezig in privé-vriendschappen. Vriendschap heeft te maken met vertrouwen. Vriendschap heeft te maken met het met elkaar volhouden. Vriendschap is de ander niet kwetsen. Vriendschap heeft te maken met het vragen en krijgen van ruimte. Vriendschap heeft te maken met wederzijdsheid. Vriendschap heeft te maken met gelijkwaardigheid. Vriendschap heeft te maken met je kwetsbaar durven opstellen. Vriendschap betekent aanwezig zijn voor de ander. Vriendschap betekent betrokken zijn bij de ander. Vriendschap heeft te maken met het op je gemak kunnen voelen bij de ander. Vriendschap heeft te maken met intuïtie en gevoel.
Als zorgverlener Het stellen van grenzen als zorgverlener wordt door Jaap bewust gedaan, maar een enkele keer ook bewust losgelaten.
Alleen gewild door de cliënt (behoefte van de cliënt).
Niet in ‘pure vorm.’
83
Vriendschap kent vele gezichten gevoel. Vriendschap is niet stuurbaar. Vriendschap ontstaat in de tijd. Vriendschap betekent eerlijk zijn naar de ander toe. Vriendschap heeft te maken met elkaar respecteren. Vriendschap heeft te maken met het niet in de steek laten van de ander. Vriendschap onderhouden kost tijd. Tijd maken/reserveren voor elkaar. Bij vriendschappen moet het van beide kanten passen en klikken. Vriendschap kun je aangaan en onderhouden met slechts enkele mensen. (Dit heeft te maken met het feit dat bij vriendschap mensen elkaar volledig moeten kunnen accepteren en elkaar niet zomaar in de steek laten, ongeacht de problemen die er zich bij de ander eventueel kunnen voordoen). Vriendschap heeft te maken met een wederzijds weten. Weten wat je aan elkaar hebt. Vriendschap geeft (relationele) standvastigheid in het leven. Bij vriendschap kan er een bepaalde asymmetrie voorkomen. Vriendschappen en familierelaties zijn niet per definitie elkaars conceptuele tegenpolen, maar kunnen in sommige gevallen zelfs samengaan. De vriendschapsrelaties binnen het gezin geven de meeste voldoening. Het aangaan en onderhouden van vriendschappen hebben te maken met het stellen van (relationele) prioriteiten. Vriendschappen hoeven niet allemaal even intensief en diepgaand te zijn. Het kunnen ontstaan van vriendschappen heeft ook te maken met het hanteren van bepaalde normen en waarden. Privé: Wederzijds.
Asymmetrie van de zorgrelatie Niet aan de orde.
Niet aan de orde.
Wordt bepaald door het ethos van de hulpverlener.
Vriendschap gaat niet samen met het hulpverlenerschap. Vriendschap heeft te maken met het vermogen om ‘het persoonlijke’ te kunnen toelaten in een professionele hulpverlenerrelatie. Vriendschap en het doel van vriendschap zijn met elkaar verbonden. 84
Vriendschap kent vele gezichten met elkaar verbonden. Vriendschap is gedifferentieerd. Van hecht tot oppervlakkig. Wederzijds onvoorwaardelijk aannemen van de ander. Privé: In ‘pure vorm’ alleen aanwezig in privé-vriendschappen. Vriendschap is een aspect van levensgeluk.
Niet in ‘pure vorm.’
toelichting: Bijna alle ‘aspecten van vriendschap’ zijn zowel privé alsook als zorgverlener in bepaalde mate aanwezig. Twee aspecten echter, te weten het ‘wederzijds onvoorwaardelijk aannemen van de ander’ en het ‘altijd kunnen rekenen op de ander,’ zijn voor Jaap (in hun pure vorm) alleen van toepassing op zijn privé-vriendschapsrelaties. Twee aspecten van vriendschap, te weten de ‘klik’ met de ander en de ‘onafhankelijkheid’ zijn bij Jaap zowel privé alsook professioneel op een gelijkwaardige manier aanwezig. Het zijn aspecten die voor Jaap gekenmerkt worden door een duidelijke wederzijdsheid. Alle overige vermelde aspecten van vriendschap zijn zoals gezegd in beide relatievormen aanwezig. Echter, met betrekking tot deze overige aspecten, zijn er wel degelijk essentiële verschillen te constateren. Binnen de context van Jaaps hulpverlenerschap zijn deze aspecten namelijk overwegend eenzijdig, afgestemd op de behoefte van de cliënt, en worden ze geactualiseerd vanuit het perspectief/de positie van de hulpverlener. Privé daarentegen, zijn deze aspecten wederzijds, afgestemd op beider behoeften, en worden ze veel minder bewust geactualiseerd vanuit een bepaald perspectief of ingenomen positie. In het verlengde hiervan zou ik willen stellen dat, in tegenstelling tot Jaaps privé-vriendschappen, de vriendschapsrelaties binnen de context van Jaaps hulpverlenerschap, voor het grootste deel bepaald worden door externe waarden. Met andere woorden, vriendschap kan, binnen de professionele context van Jaaps hulpverlenerschap, gewaardeerd worden aan de hand van datgene wat deze vriendschap oplevert of voortbrengt. In dit geval zijn dat bijvoorbeeld: het streven naar een optimale zorgverlening, en het bevorderen van de onafhankelijkheid van de cliënten. Respondent: SPV Jaap Welke spanningen tussen vriendschap en de professionele zorgrelatie zijn er uit het interview te reconstrueren? 1. Met betrekking tot reële en metaforische vriendschap: Het essentiële verschil zit in het feit dat Jaap, voor zijn gevoel, als vriend geen professioneel hulpverlener kan en wil zijn. Professioneel hulpverlenerschap en ‘vriendschap’ gaan voor hem niet samen. Professioneel hulpverlenerschap en ‘zoals een vriendschap’ wel. Ik koppel bewust het woord ‘professioneel’ aan het woord ‘hulpverlener.’ Want het is, naar mijn mening, juist de professionele status van zijn hulpverlenerschap, waardoor Jaap geen vriendschap met zijn cliënten aangaat. 2. Met betrekking tot intuïtie/gevoel en professionaliteit: Over de ‘categorie’ intuïtie en gevoel spreekt Jaap, voor wat betreft de professionele status van deze categorie binnen de context van het goed en professioneel hulpverlenen aan cliënten, hardop zijn twijfels uit (R96).
85
Vriendschap kent vele gezichten 3. Met betrekking tot het loslaten van de rol en de positie van zorgverlener: Jaap is niet altijd duidelijk genoeg over zijn veranderde ‘rol/positie’ binnen de relatie. Wanneer Jaap de rol/positie van hulpverlener, naar zijn zeggen, loslaat, is het niet altijd duidelijk welke rol/positie daar eigenlijk voor in de plaats is gekomen. Is dat de rol van vriend? Daarbij kunnen we ons afvragen of Jaap de rol van hulpverlener wel echt heeft losgelaten(?) 4. Hoewel het ‘mogen van,’ het ‘op zijn gemak voelen bij,’ het ‘vertrouwen hebben in,’ het ‘aanslaan bij,’ het ‘passen bij,’ het ‘klikken met,’ het ‘intuïtief een goed gevoel hebben bij’ de cliënt, voor Jaap als hulpverlener belangrijk zijn – als het gaat om het selecteren van zijn cliënten – , primair gaat het in Jaaps cliëntenrelaties, strikt theoretisch beschouwd, om het verlenen van hulp en zorg aan deze cliënten. 5. Jaap vertelt (in R30) dat zijn cliënten vaak de grootste moeite hebben om de hulp in te roepen van iemand anders dan Jaap. Hun band met Jaap is in de loop van de tijd zo hecht geworden dat zij dit zelfs weigeren om te doen. Ze weten wat ze aan Jaap hebben, en Jaap weet op zijn beurt wat hij aan zijn cliënten heeft. Dat geeft aan de cliënten zekerheid, standvastigheid en vertrouwen. Maar tegelijkertijd bevestigen zij hiermee hun afhankelijkheidspositie ten opzichte van Jaap. De afhankelijkheid van de cliënt, die fundamenteel inherent is aan de zorgrelatie tussen de hulpverlener en de cliënt, neemt toe en intensiveert de relatie. De cliënten zien, volgens Jaap, vaak meer dan alleen de hulpverlener (R42). Zij zien, zo begrijp ik uit zijn woorden, zeker ook de mens achter de hulpverlener. De hulpverlener is voor hen een uniek mens (geworden), met een eigen gezicht en persoonlijkheid. Misschien een vriend? 6. Feedbackvraag: R85: ‘In die zin van…je raakt zo afhankelijk van een vriendschap, dat je jezelf niet meer kunt zijn.’ Zou je hier een voorbeeld van kunnen geven? Antwoord:D.w.z. niet meer kunnen functioneren als hulpverlener. Grenzen vervagen. Een bepaalde rigiditeit in de hulpverlening wegens persoonlijke betrokkenheid. 7. Bewust willen scheiden van werk en privé: Het zijn juist de kwalitatieve aspecten van de relatie, zoals bijvoorbeeld het wederzijdse vertrouwen en het kwetsbaar durven zijn naar elkaar toe, die ervoor zorgen dat het scheiden van Jaaps privé-leven en zijn werk niet altijd even gemakkelijk en even logisch verloopt als dat het lijkt. Respondent: SPV Jaap Tabel 4.2.5.2. : Welke goederen zijn er verbonden met de vriendschap tussen de cliënt en de professionele zorgverlener? Goederen Communicatie (gesprek) Contact dat klikt Caseload (i.v.m. het aantalvriendschappen) Resultaat (m.b.t. verbeteren van gezondheidstoestand cliënt)
86
Vriendschap kent vele gezichten Positie/rol van hulpverlener (wordt bewust ingenomen) Cliëntgerichte activiteiten Onafhankelijkheid/autonomie van de cliënt Selectie (bewuste keuze) Tijd (maken) Acceptatie Steun Vertrouwen Volhouden (Chronische hulpverlening), Niet in de steek laten Ruimte Wederzijdsheid Gelijkwaardigheid Kwetsbaarheid en openheid (wederzijds) Aanwezigheid Betrokkenheid Intuïtie en gevoel Grenzen Eerlijkheid Respect Trouw Standvastigheid Asymmetrie Prioriteiten stellen Normen en waarden (ethos hulpverlener) Het persoonlijke (unieke) Verbondenheid Menswaardigheid Affiniteit Eigen verantwoordelijkheid van cliënten Respondent: Cliënt Trudy Beeld van de respondent dat schuil gaat achter de tekst: Trudy is een vrouw die een groot deel van haar leven met de hulpverlening te maken heeft gehad. Dit heeft haar gemaakt tot wie ze nu is. Een zorgafhankelijke vrouw. Toch is er naast deze zorgafhankelijkheid iets wat sterk meeklinkt in haar levensverhaal. Namelijk de menslievendheid van enkele mensen die om haar heen staan. Mensen waarop zij kan bouwen. Die haar helpen om haar leven zo goed en zo zelfstandig mogelijk te kunnen leven. Trudy is daar dankbaar voor. Zij probeert de problemen en de psychiatrie zo nu en dan naar de achtergrond te verschuiven, maar realiseert zich terdege dat dit erg moeilijk voor haar is. Hierbij heeft ze veel steun aan haar vrienden. In het bijzonder aan Jaap, die voor haar een soort van vader is. Mensen die bij haar zijn gebleven, haar gevolgd hebben. Misschien zijn zij wel haar beste medicijn. Liefdevolle aandacht en zorg, verbondenheid en solidariteit, daar draait het om in Trudy’s leven, en als het nodig is een pilletje. Trudy is in zekere zin een tevreden mens. Dat wat zij nodig heeft in haar huidige leven, dat lijkt ze te bezitten. Ze kan er mee leven.
87
Vriendschap kent vele gezichten Respondent: Cliënt Trudy Tabel 4.2.5.3. : Wat versta ik (de respondent) onder vriendschap? Algemeen Als cliënt Vriendschap is samen koffie drinken. Vriendschap is iets speciaal voor de ander kopen. Vriendschap is de ander helpen wanneer het nodig is. Vriendschap is altijd bij elkaar terecht kunnen. Vriendschap betekent: steun vinden bij de ander. Vriendschap is elkaars stem horen. Vriendschap is gewoon samenzijn, zonder specifieke reden. Vriendschap is iets voor de ander doen voor diens eigen bestwil. Vriendschap is allerhande klusjes voor de ander doen. Vriendschap is het heel goed met elkaar kunnen vinden. Vriendschap is de ander dankbaar zijn. Vriendschap is elkaars grenzen respecteren. Vriendschap is lief voor elkaar zijn. Vriendschap is trouw blijven aan elkaar. Vriendschap is elkaar intuïtief aanvoelen/ weten wat er in de ander omgaat. Vriendschap is bezorgd zijn over de ander. Vriendschap is zorgen voor de ander. Vriendschap is de ander niet willen verliezen. Vriendschap is gelukkig worden van de ander. Vriendschap is er ook zijn voor de naasten van de ander. Vriendschap is elkaar de waarheid durven zeggen. Vriendschap is alles met elkaar kunnen bespreken/tegen elkaar kunnen zeggen. Vriendschap is naar elkaar luisteren. Vriendschap heeft te maken met vaderlijke zorg. Vriendschap is alles voor de ander over hebben. Vriendschap heeft tijd nodig. Vriendschap is samen allerlei activiteiten ondernemen. Vriendschap is samen huilen en samen lachen. Delen van lief en leed.
88
Vriendschap kent vele gezichten Vriendschap is de ander troosten. Vriendschap draait vooral om kwaliteit niet om kwantiteit. Vriendschap is samenkomen om te vieren. Vriendschap betekent: goed zijn voor de ander. Vriendschap betekent: bij elkaar blijven. Vriendschap betekent: iets voor elkaar doen/ voor elkaar regelen. Vriendschap is regelmatig contact hebben met elkaar. Vriendschap betekent ook: elkaar maar één keer per jaar zien. Vriendschap betekent: elkaar behoeden voor pijn. Ook familiaire metaforen kunnen worden gebruikt om vriendschap te duiden. Vaderlijke zorg: Jaap is als een vader voor Trudy. Vriendschap veronderstelt communicatie. Vriendschap betekent: samen gezellige dingen doen. Vriendschap kan asymmetrisch zijn. Vriendschap is in de eerste plaats presentie, maar interventie kan soms nodig zijn. Vriendschap kan georganiseerd worden. Toelichting: Alle ‘aspecten van vriendschap,’ behalve de ‘vaderlijke zorg,’ komen zowel privé alsook binnen de zorgcontext voor. De ‘vaderlijke zorg’ komt alleen binnen de zorgcontext voor. Dit alles laat zien dat de bovengenoemde aspecten van vriendschap in Trudy’s leven altijd gerelateerd zijn aan de zorgcontext. Zij zijn en hebben zich voor het grootste deel ‘gevormd’ en ‘ontwikkeld’ vanuit (voorbije) zorgrelaties. De ‘vaderlijke zorg’ is van toepassing op de specifieke vriendschap met haar huidige casemanager Jaap en is daarom louter zorggerelateerd. Aspecten van vriendschap die gevormd en ontwikkeld zijn buiten de context van de zorgverlening komen bij Trudy niet voor. Respondent: Cliënt Trudy Welke spanningen tussen vriendschap en de professionele zorgrelatie zijn er uit het interview te reconstrueren? Omdat vriendschappen in Trudy’s leven (altijd) gerelateerd zijn aan de (professionele) zorgverlening, zijn haar vriendschapsrelaties dan ook (altijd) verweven met de zorg en met (professionele) zorgrelaties. Spanningen tussen vriendschap en de (professionele) zorgrelatie komen om die reden niet voor.
89
Vriendschap kent vele gezichten Respondent: Cliënt Trudy Tabel 4.2.5.4. : Welke goederen zijn er verbonden met de vriendschap tussen de cliënt en de professionele zorgverlener? Goederen Gezamenlijke activiteiten Wederzijdse zorg Hulp Steun Regelmatig contact Samenzijn Interventie, presentie Dankbaarheid Grenzen Liefde Trouw Gevoel/empathie Geluk Eerlijkheid Luisteren Tijd Bescherming Emoties delen (vreugde en verdriet) Troost Kwaliteit van vriendschap Goedheid Communicatie Asymmetrie Organisatie Verbondenheid Veiligheid Kwetsbaarheid Rust stabiliteit Onvervangbaarheid 4.2.6. Koppeling van de analyseresultaten Tabel 4.2.6.1. : Koppeling van de analyses. Jaap Algemeen: Jaap stelt grenzen in zijn vriendschappen. Privé: Dat doet hij privé niet zo bewust. Professioneel: Bewust stellen van grenzen, maar soms ook bewust loslaten. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met onafhankelijkheid en autonomie. Privé/Professioneel: idem.
90
Trudy Algemeen en als Cliënt: Vrienden respecteren elkaars grenzen.
Vriendschap kent vele gezichten Algemeen: Vriendschap is samen activiteiten ondernemen. Privé: Wederzijds gewild. Professioneel: Alleen gewild door de cliënt (behoefte van de cliënt). Algemeen: Vriendschap heeft te maken met een selectie die wederzijds is. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vrienden kiezen bewust voor elkaar. Privé/Professioneel: idem Algemeen: De selectie van vrienden heeft onder andere te maken met het hebben van dezelfde ideeën en belangen. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap is het accepteren van de ander zoals hij/zij is. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap is elkaar steunen. Privé/Professioneel: idem Privé: Vriendschap is het altijd kunnen rekenen op de ander. Professioneel: Niet in ‘pure vorm’ aanwezig. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met vertrouwen. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met het met elkaar volhouden. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap is de ander niet kwetsen. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met het vragen en krijgen van ruimte. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met wederzijdsheid. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met gelijkwaardigheid. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met je kwetsbaar durven opstellen. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap betekent aanwezig zijn voor de ander. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap betekent betrokken zijn bij de ander. Privé/Professioneel: idem.
Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is samen allerlei activiteiten ondernemen.
Algemeen en als Cliënt: Vriendschap betekent steun vinden bij de ander.
91
Vriendschap kent vele gezichten Algemeen: Vriendschap heeft te maken met het op je gemak kunnen voelen bij de ander. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met intuïtie en gevoel. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap is niet stuurbaar. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap ontstaat in de tijd. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap betekent eerlijk zijn naar de ander toe. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met elkaar respecteren. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met het niet in de steek laten van de ander. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Bij vriendschappen moet het van beide kanten passen en klikken. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap kun je aangaan en onderhouden met slechts enkele mensen. (Dit heeft te maken met het feit dat bij vriendschap mensen elkaar volledig moeten kunnen accepteren en elkaar niet zomaar in de steek laten, ongeacht de problemen die er zich bij de ander eventueel kunnen voordoen). Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met een wederzijds weten. Weten wat je aan elkaar hebt. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap geeft (relationele) standvastigheid in het leven. Privé: idem. Professioneel:met name voor de cliënt. Algemeen: Bij vriendschap kan er een bepaalde asymmetrie voorkomen. Privé/Professioneel: idem. Privé: Vriendschappen en familierelaties zijn niet per definitie elkaars conceptuele tegenpolen, maar kunnen in sommige gevallen zelfs samengaan. Professioneel: Niet aan de orde. Privé: De vriendschapsrelaties binnen het gezin geven de meeste voldoening. Professioneel: Niet aan de orde. 92
Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is elkaar intuïtief aanvoelen/weten wat er in de ander omgaat. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap kan georganiseerd worden (‘buitenvriendin’ van Trudy tijdens haar verblijf in Zonnezicht). Algemeen en als Cliënt: Vriendschap heeft tijd nodig.
Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is het heel goed met elkaar kunnen vinden. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap draait vooral om kwaliteit niet om kwantiteit.
Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is weten wat er in de ander omgaat.
Algemeen en als Cliënt: Vriendschap kan asymmetrisch zijn.
Vriendschap kent vele gezichten Algemeen: Het aangaan en onderhouden van vriendschappen hebben te maken met het stellen van (relationele) prioriteiten. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschappen hoeven niet allemaal even intensief en diepgaand te zijn. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Het kunnen ontstaan van vriendschappen heeft ook te maken met het hanteren van bepaalde normen en waarden. Privé: Wederzijds. Professioneel: Wordt bepaald door het ethos van de hulpverlener. Privé: Niet aan de orde. Professioneel: Vriendschap gaat niet samen met het hulpverlenerschap. Privé: Niet aan de orde. Professioneel: Vriendschap heeft te maken met het vermogen om ‘het persoonlijke’ te kunnen toelaten in een professionele hulpverlenerrelatie. Algemeen: Vriendschap en het doel van vriendschap zijn met elkaar verbonden. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap is gedifferentieerd, van hecht tot oppervlakkig. Privé/Professioneel: idem. Privé: Vriendschap is wederzijds onvoorwaardelijk aannemen van de ander. Professioneel: Niet in ‘pure vorm’ aanwezig. Algemeen: Vriendschap is een aspect van levensgeluk. Privé/Professioneel: idem.
Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is gelukkig worden van de ander. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is samen koffie drinken. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is iets speciaal voor de ander kopen. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is de ander helpen wanneer het nodig is. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is altijd bij elkaar terecht kunnen. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is elkaars stem horen. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is gewoon samenzijn, zonder specifieke reden. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is iets voor de ander doen voor diens eigen bestwil. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is allerhande klusjes voor de ander doen. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is de ander dankbaar zijn. 93
Vriendschap kent vele gezichten ander dankbaar zijn. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is lief voor elkaar zijn. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is trouw blijven aan elkaar. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is bezorgd zijn over de ander. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is zorgen voor de ander. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is de ander niet willen verliezen. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is er ook zijn voor de naasten van de ander. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is elkaar de waarheid durven zeggen. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is alles met elkaar kunnen bespreken/tegen elkaar kunnen zeggen. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is naar elkaar luisteren. Privé: Niet aan de orde. Cliënt: Vriendschap heeft te maken met vaderlijke zorg. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is alles voor de ander over hebben. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is samen huilen en samen lachen. Delen van lief en leed. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is de ander troosten. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is samenkomen om te vieren. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap betekent: goed zijn voor de ander. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap betekent: bij elkaar blijven. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap betekent: iets voor elkaar doen/voor elkaar regelen. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is regelmatig contact hebben met elkaar. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap betekent ook: elkaar maar één keer per jaar zien. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap betekent: elkaar behoeden voor pijn. Privé: Niet aan de orde. Cliënt: Ook familiaire metaforen kunnen worden gebruikt om vriendschap te duiden. Vaderlijke zorg: Jaap is als een vader voor Trudy. 94
Vriendschap kent vele gezichten Trudy. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap veronderstelt communicatie. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap betekent: samen gezellige dingen doen. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is in de eerste plaats presentie, maar interventie kan soms nodig zijn.
4.2.7. Samenvatting van de interviews met SPV An en cliënt Karin Interview met An An is afkomstig uit de mijnstreek. Haar vriendjes en vriendinnetjes uit de straat kwamen bijna allemaal uit gezinnen waarvan de vaders in de mijn werkten. Dat was iets wat hen verbond. Ook had zij verschillende vriendjes en vriendinnetjes op school. An was een kind dat gemakkelijk contact maakte met andere kinderen. An is getrouwd en heeft twee kinderen. An leidt een behoorlijk druk bestaan en heeft daarom weinig tijd en ruimte voor ‘echte’, ‘goede’ vriendschappen in haar leven. Daarbij komt voor haar het gezin op de eerste plaats. An kent heel veel mensen, maar ze heeft maar één vriendin. Ze heeft ook niet de behoefte aan meer, omdat het onderhouden van vriendschap best veel tijd kost. Je moet tenslotte investeren. Vriendschap is wel belangrijk in Ans leven. Ze zou het heel spijtig vinden als ze haar vriendin zou moeten missen. Vriendschap betekent voor An dat je deelt met elkaar en dat je elkaar helpt. Bijvoorbeeld, als de één eens wat heeft, of met bepaalde gevoelens zit, of met iets anders. Vriendschap is jezelf aan de ander durven blootgeven, je kwetsbaar durven opstellen. Vriendschap is geven en nemen. Een vriend/in is voor An iemand waar ze altijd op terug kan vallen, die haar accepteert, en waarbij ze kan zijn zoals ze is, met al haar positieve en negatieve kanten. Vriendschap en hulpverlenerschap gaan voor An niet samen. Je moet kiezen. Zij zou bijvoorbeeld voor haar vriendin geen hulpverlener kunnen zijn. In principe is de overgang van een zorgrelatie naar een reële vriendschap voor An wel mogelijk, maar als ze naar zichzelf kijkt, dan denkt ze dat dit niet gauw zal gebeuren. Ze heeft één vriendin. En ze zal niet gauw naar twee of drie gaan, want dan moet ze delen. De vriendschap met cliënten is voor An een ander soort vriendschap dan de vriendschap met haar vriendin. Vriendschap kan voor haar dan ook heel gedifferentieerd zijn. Dat kan variëren van de intieme vriendschap die ze met haar man heeft tot aan de vriendschapsband die ze met cliënten kan hebben. Zij spreekt in dit geval van een band, omdat ze vindt dat ze als hulpverlener niet met iemand kan werken als ze zich niet bij die persoon betrokken voelt, als ze zich niet met die persoon verbonden voelt, en als ze zich niet kan inleven in wat die persoon voelt. Wanneer dat zou ontbreken zou het een hele zakelijke relatie worden, die haar absoluut geen voldoening zou geven. Wanneer An langdurige zorgprocessen aangaat met mensen, moet ze voor haar gevoel een band kunnen scheppen om met cliënten verder te gaan. Dit heeft met betrekking tot het hulpverlenen ook duidelijk haar voorkeur. De houding die An heeft naar haar cliënten toe is een open houding. Ze durft open te zijn over wat haar bezighoudt. Echter wel met bepaalde grenzen, omdat het primair toch om een zorgrelatie gaat. Die grenzen zijn soms moeilijk te bepalen. Wat deelt ze wel en wat deelt ze niet? Waar begint het en waar stopt het?
95
Vriendschap kent vele gezichten Het is voor de cliënten in ieder geval belangrijk dat ze altijd van An op aan kunnen. An geeft om haar cliënten en voelt zich persoonlijk bij hen betrokken. Maar het is een andere betrokkenheid dan de betrokkenheid in een privé-vriendschap. Vanuit die betrokken houding geeft ze haar cliënten vaak adviezen en vertelt hen bijvoorbeeld hoe ze zelf met bepaalde problemen omgaat. Dat kan voor de cliënten een leidraad zijn. In de open houding tot haar cliënten laat An de rol van professioneel hulpverlener niet los. Dat doet ze overigens niet echt bewust. Meestal weten cliënten ook best wel tot hoe ver An kan gaan en waar het stopt. En daar kunnen An en haar cliënten samen ook eerlijk over praten. Soms moet An duidelijk de rol van hulpverlener kiezen. Daar heeft ze ook geen moeite mee. En de cliënten weten meestal ook wel waarom An dit doet. Gelijkwaardigheid in de relatie met haar cliënten vindt An belangrijk. De rollen van zorgverlener en cliënt blijven overigens altijd gehandhaafd. Vertrouwen vindt ze ook belangrijk. Een cliënt moet vertrouwen naar haar toe kunnen hebben. En ze moet dit vertrouwen ook kunnen waarmaken. Dat is heel belangrijk voor haar cliënten. Liefde speelt voor An ook een belangrijke rol. Liefde, in de zin van, de ander een warm hart toedragen, zonder per se iets terug te willen. An kiest er bewust voor om niet puur zakelijk met haar cliënten om te gaan. Dat brengt haar manier van werken met zich mee. Vaak hebben die mensen ook niemand anders. Ze doet dit werk omdat ze zich daarbij heel goed voelt, en ook omdat ze iets voor een ander kan betekenen. Dat is voor haar heel waardevol. Maar, dat wat ze van de mensen terugkrijgt, houdt haar eigenlijk aan het werk. In de zorgverlening heb je met tijd en productie te maken. Daarbij is het ook afhankelijk van hoe het met de cliënt is op dat moment, en waar de cliënt op dat moment behoefte aan heeft. De activiteiten die je samen onderneemt stem je daar op af. De soort van activiteiten kunnen weliswaar vergelijkbaar zijn met de activiteiten binnen privé-vriendschappen – naar stad gaan, een cafeetje pakken – , maar wanneer An met een cliënt iets doet, dan komt ze tegemoet aan de behoefte die de cliënt heeft. Terwijl wanneer ze met haar vriendin diezelfde activiteiten onderneemt dan is dat veel meer vanuit een wederzijdse behoefte. Het contact met de ander mag ook best mislukken. Dat kan. Het kan van beide, of één van beide kanten niet klikken. Beiden kunnen, of één van beiden kan het gevoel hebben dat de relatie niet lekker loopt. En dan moet je samen besluiten om te stoppen, want daar heeft niemand iets aan. Interview met Karin Karin is geboren in Den Bosch. Vroeger had Karin één vriendinnetje, Cora genaamd, waar ze mee speelde. Cora was Karins hartsvriendin. Ze woonde bij Karin in de straat en ze zat ook bij Karin op school. Op de kleuterschool en ook op de lagere school. Tot de tweede klas, want toen verhuisden Karin en haar familie naar Schijndel. Karin was toen acht jaar. Haar vriendschap met Cora was over. Karin heeft Cora nog wel eens ontmoet. Inmiddels ook al weer zo’n twintig jaar geleden. Ze hadden toen een afspraak gemaakt om eens een keertje bij te praten. Ze vonden het leuk om elkaar weer te zien. In Schijndel kreeg Karin ‘nieuwe’ vriendjes en vriendinnetjes waar ze mee speelde. Die woonden wel bij haar in de straat, maar ze zaten niet bij haar school. Dat waren meer oppervlakkige vriendschappen, niet zoals de vriendschap met Cora. Nu heeft Karin, behalve An, geen vrienden. Haar huisgenoten – drie mannen en twee vrouwen – kan ze geen vrienden noemen. Het zijn haar medebewoners. Ze woont nu drie jaar in het huis. Voor die tijd woonde ze vier jaar in De Heuvel.
96
Vriendschap kent vele gezichten Op zich gaat het wel goed, maar het blijft moeilijk. Dat komt omdat iedereen zijn eigen problemen heeft. Iedereen moet proberen een beetje aan elkaar te denken en proberen goed met elkaar om te gaan. In het huis wordt samen gegeten. Ook hebben de bewoners hun taken en hun corveeën. Karin hoopt ooit nog eens op zichzelf te gaan wonen. Karin gaat altijd bij An langs in De Heuvel, zevende verdieping, één keer per week een uurtje. An is Karins casemanager. An en Karin praten hoofdzakelijk over hoe Karin zich gevoeld heeft in het weekend. En over Karins problemen. Karin zou best wat meer tijd met An willen doorbrengen. Op zich zou dat ook wel kunnen, geeft Karin aan, alleen niet als An het te druk heeft. Karin noemt An ook haar vriendin, want ze vindt An echt iemand die altijd bereid is om iemand te helpen. An is, beter gezegd, Karins vriendin en casemanager. An staat altijd voor Karin klaar. En op een gegeven moment is dat wederzijds geworden. De vriendschap met An is wel gegroeid, maar in het begin was er ook al direct een ‘klik.’ Het vriendschapsgevoel is intenser geworden. Karin heeft eigenlijk niet zo het idee dat An haar casemanager is. Karin vindt het vriendin-zijn van An ook belangrijker. Karin kent An nu drie jaar. Ze gaan samen wel eens de stad in om te winkelen. Soms roken ze een sigaretje of doen ze andere gezellige dingen. De vriendschap met An vindt Karin wel vergelijkbaar met de vriendschap die ze had met Cora. Ze heeft daar ongeveer wel hetzelfde emotionele gevoel bij. Een gevoel van verbondenheid. Karin vindt dat heel belangrijk. Ze vindt het fijn dat ze bij An haar hart kan luchten, stoom kan afblazen. Dat heeft ze nodig. Vriendschap betekent voor Karin, elkaar liefdevol benaderen, elkaar nabij zijn, elkaar troosten. Toch vindt ze dit van haar uit moeilijk om te doen. Vriendschap betekent ook gelijkwaardigheid, eerlijkheid, vertrouwen, en dat je met elkaar kunt lachen maar ook kunt huilen. En dat je je kwetsbaar en open naar elkaar kunt en durft op te stellen. Karin heeft weinig sociale contacten. Ze heeft nog een moeder die ze wekelijks bezoekt en een broer. Maar die heeft het contact met Karin verbroken vanaf de tijd dat ze in De Heuvel moest verblijven. Ze kan ook leuk omgaan met haar psychiater Betty Zomer. Ook bij Betty kan ze haar hart luchten. Maar het contact is toch anders dan het contact met haar vriendin An. Karin zou best meer van dat soort goede vriendschappen willen hebben. Maar echte vrienden zijn volgens Karin maar op één hand te tellen. 4.2.8. Samenvatting van de analyses van de interviews Respondent: SPV An Beeld van de respondent dat schuil gaat achter de tekst: An is een vrouw die graag mensen helpt en bijstaat wanneer zij daar behoefte aan hebben. Het past bij haar, en ze ervaart het bijna als een soort van roeping. In haar werk als SPVer is An authentiek en pragmatisch. Zij laat zich in haar zorg voor anderen vooral leiden door persoonlijke betrokkenheid en menselijke gelijkwaardigheid. Zij stelt zich in bepaalde mate open en kwetsbaar op naar haar cliënten toe. Deze mate wordt bepaald door de behoefte van de cliënt. Daarbij stelt An ook haar eigen grenzen. Zij weet voor zichzelf goed tot hoever ze kan en wil gaan. Ze houdt graag een gezonde balans tussen de professionele hulpverlener An en de vriendin An.
97
Vriendschap kent vele gezichten Respondent: SPV An Tabel 4.2.8.1. : Wat versta ik (de respondent) onder vriendschap? Algemeen Vriendschap heeft te maken met jezelf bloot (durven) geven aan de ander. Je kwetsbaar durven opstellen. Privé: In principe onbegrensd; wederzijds. Vriendschap betekent je betrokken voelen bij de ander. Privé: Betrokkenheid die bepaald wordt door een breed spectrum aan gevoelens. Vriendschap heeft vele gezichten. Er zijn verschillende soorten van vriendschap. Privé: De differentiatie wordt vooral bepaald door de sociale context waarbinnen de vriendschapsrelaties ontstaan. Differentiatie in vriendschap op basis van karakter en/of intimiteit; meer hecht. Samen activiteiten ondernemen. Privé: Wordt bepaald door wederzijdse behoeftes. Je aan de ander laten zien. Iets willen betekenen voor de ander. Jezelf mogen en kunnen zijn. Privé: Wederzijds. Vriendschap is geven en nemen. Vriendschap heeft te maken met investeren in elkaar. Vriendschap is het accepteren van de ander zoals hij/zij is. Vriendschap is elkaar tot steun zijn. Vriendschap is elkaar helpen. Vriendschap heeft te maken met vertrouwen. Vriendschap heeft te maken met het delen (van gevoelens) met elkaar. Vriendschap heeft te maken met onafhankelijkheid. Vriendschap heeft te maken met het terug kunnen vallen op de ander. Vriendschap is van elkaar op aan kunnen. Vriendschap betekent er-zijn voor de ander. Vriendschap heeft te maken met het open durven zijn naar de ander toe. Vriendschap heeft te maken met empathie (je kunnen invoelen/inleven in de ander). Vriendschap is geven om de ander. Vriendschap ontwikkelt zich in de loop van de tijd. 98
Als zorgverlener Begrensd; asymmetrisch; verbonden aan ethos van de hulpverlener.
Betrokkenheid die gekoppeld is aan gevoelens van zorgzaamheid.
‘Professionele’ vriendschap.
Tijdsafhankelijk; wordt bepaald door behoeftes en toestand van cliënt.
Is van toepassing op de cliënt.
Vriendschap kent vele gezichten de tijd. Vriendschap betekent eerlijk zijn naar de ander toe. Vriendschap heeft te maken met de ander adviseren. Vriendschap heeft te maken met het iets betekenen voor de ander. Vriendschap heeft te maken met gelijkwaardigheid. Vriendschap heeft te maken met onvoorwaardelijkheid. Privé: In verschillende gradaties aanwezig. Vriendschappen moeten kunnen worden onderhouden. Je moet er voldoende tijd in kunnen investeren. Privé: Tijd maken voor elkaar. Daadwerkelijke vriendschap heeft ook te maken met de behoefte aan vriendschap van de personen in kwestie. Privé: Wederzijds. Vriendschappen zijn niet onbegrensd.
Op de zorgrelatie duidelijk minder van toepassing. Gebonden aan vastgestelde ‘zorgtijd.’
Meer vanuit de behoefte van de cliënt.
Vriendschap heeft ook te maken met het bewust innemen van bepaalde relationele posities. Vriendschap en relationele asymmetrie hoeven elkaar niet uit te sluiten. Vriendschap veronderstelt een zekere, bijna vanzelfsprekende verbondenheid en wederzijdsheid. Vriendschapsrelaties worden mede bepaald door de relationele aspecten van nabijheid en afstandelijkheid. Vriendschap heeft ook te maken met datgene wat je van de andere persoon terugkrijgt (geven en ontvangen). Vriendschap heeft te maken met liefde. Liefde in de zin van, de onder een warm hart toedragen. Vriendschap heeft niets te maken met plichten. Niemand kan je bijvoorbeeld verplichten de ander een warm hart toe te dragen. Vriendschap is solidair zijn. Vriendschap is authentiek zijn. Vriendschap moet klikken. Elke vriendschap is uniek. Vriendschap is eerder kwalitatief als kwantitatief.
99
Vriendschap kent vele gezichten toelichting: Bijna alle ‘aspecten van vriendschap’ zijn zowel privé alsook als zorgverlener in bepaalde mate aanwezig. Twee aspecten, te weten ‘het bewust innemen van bepaalde relationele posities’ en ‘de relationele ongelijkheid’ zijn alleen van toepassing op haar vriendschapsrelaties als zorgverlener. Deze twee aspecten worden gekenmerkt door asymmetrie. Twee aspecten van vriendschap, te weten ‘je aan de ander laten zien’ en ‘iets willen betekenen voor de ander’ komen in beide relatievormen gelijkwaardig voor. Dit betekent dat deze aspecten bij An in geen enkel opzicht bepaald worden door de soort van vriendschapsrelatie. Verschillende andere aspecten van vriendschap worden bij An gekenmerkt door de afbakening en de begrenzing van deze aspecten vanuit het ethos van haar hulpverlenerschap. De privé-vriendschapsrelaties bij An zijn duidelijk meer wederzijds, in tegenstelling tot haar professionele vriendschapsrelaties, die meer eenzijdig zijn. Met andere woorden, haar professionele vriendschapsrelaties worden in grote mate gevormd vanuit het perspectief en de behoeften van de zorgbehoeftigen. Verder valt op dat Ans vriendschapsrelaties – zowel privé als professioneel – gebaseerd zijn op een grote mate van authentiek relationeel handelen. Respondent: SPV An Welke spanningen tussen vriendschap en de professionele zorgrelatie zijn er uit het interview te reconstrueren? Bij An is er relatief gezien weinig spanning aanwezig tussen vriendschap en de professionele zorgrelatie. Dit komt omdat Ans vriendschapsopvatting over de soort van vriendschap die zij heeft met haar cliënten dicht tegen professionele hulpverlening aanligt. Daarnaast is de scheiding van werk privé bij An zeer helder. Toch zijn er enkele spanningen aan te geven. 1. Met betrekking tot de spanning tussen vriendschap en de vriendschappelijke wijze waarop An met haar cliënten omgaat: Een vriendschap (privé) is voldoende… geeft An aan in het interview. Kan je eigenlijk wel spreken van vrienden in het geval van Ans cliënten? 2. Met betrekking tot de beschikbare tijd: Bij An bestaat er een soort van spanning tussen de beschikbare tijd die zij als professioneel zorgverlener heeft voor iedere cliënt, en het kunnen voldoen aan de persoonlijke behoeftes van iedere cliënt. 3. De band waar An in haar werk met haar cliënten behoefte aan heeft is een persoonlijke band die onder andere gekenmerkt wordt door betrokkenheid bij de ander en inlevingsvermogen in de ander. Maar er bestaat volgens An ook een ander soort band die hulpverleners kunnen hebben met hun cliënten. Het is een band die volgens haar gekenmerkt wordt door afstandelijkheid en zakelijkheid. De hulpverlener doet in dit geval precies datgene wat van hem verwacht wordt, wel professioneel, maar onpersoonlijk en zakelijk. Het is een soort band waar zij als hulpverlener niet voor kiest en die voor haar onbevredigend is. Deze tegenstelling/voorkeur zou in het geval van An een spanning kunnen opleveren tussen haar persoonlijke betrokkenheid enerzijds en de ‘morele plicht’ van het verlenen van professionele zorg anderzijds.
100
Vriendschap kent vele gezichten Respondent: SPV An Tabel 4.2.8.2. : Welke goederen zijn er verbonden met de vriendschap tussen de cliënt en de professionele zorgverlener? Goederen Openheid en kwetsbaarheid (begrensd) Betrokkenheid die gekoppeld is aan gevoelens van zorgzaamheid Activiteiten: tijdsafhankelijk, bepaald door behoeftes en toestand van cliënt Acceptatie Steun Hulp Vertrouwen Gevoel Onafhankelijkheid Wederzijdsheid Betrouwbaarheid (cliënten moeten altijd van An op aankunnen) Tijd Empathie Eerlijkheid Advies Gelijkwaardigheid Behoefte (naar menselijke aandacht en zorg) Gedifferentieerdheid (van vriendschappen) Grenzen (begrensdheid van vriendschap) Posities en rollen Asymmetrie Verbondenheid Nabijheid en afstandelijkheid Liefde (kan eenzijdig zijn) Verantwoordelijkheid (wederzijds) Investeren (geven en nemen) An geeft aan dat wat haar ‘werkrelatie’ gaande houdt wordt bepaald door hetgeen wat ze terugkrijgt van haar cliënten. Dit terugkrijgen heeft betrekking op hele persoonlijke en menselijke uitingen: een glimlach, een uitstraling van tevredenheid, et cetera. Solidariteit Authenticiteit Identiteit Unieke van elke persoon (cliënt) Kiezen voor elkaar Persoonlijke band De cliënt iets gunnen Eigenwaarde van de cliënt (teruggeven) Kwaliteit
101
Vriendschap kent vele gezichten Respondent: Cliënt Karin Beeld van de respondent dat schuil gaat achter de tekst: Karin is een vrouw die getekend is door haar ziekte. Haar ziek-zijn heeft haar leven in alle opzichten beïnvloed. Haar woon- en leefomgeving is letterlijk en figuurlijk klein geworden. Haar sociale leven is gereduceerd tot het minimum. En ondanks dat ze het moeilijk vindt om haar leven vorm te geven, bezit Karin toch de kracht om verder te gaan in haar leven. Zich vasthoudend aan die enkele mens die haar de helpende hand reikt. Soms gesteund door de kracht van boven. Ze geniet van persoonlijk contact, van mensen die er voor elkaar willen zijn, van mensen met wie ze haar leven kan delen. Ze geniet van vriendschap, al is het er maar één. Karin is een vrouw die ziek is, maar daarmee is haar hoop op een beter leven niet verdwenen. Met vallen en opstaan zal ze proberen te blijven ‘groeien’ naar een zo zelfstandig mogelijk leven. Een leven dat ze graag in vriendschap met anderen zal willen blijven delen. Respondent: Cliënt Karin Tabel 4.2.8.3. : Wat versta ik (de respondent) onder vriendschap? Algemeen Als cliënt Privé: Vriendschap is samen spelen (als kind). Niet aan de orde. Vriendschap is onderhouden van contacten. Vriendschap kan intens maar ook oppervlakkig zijn. Vriendschap is bij de ander stoom kunnen afblazen. Vriendschap is samen de stad in gaan om te winkelen. Vriendschap kan er meteen zijn, maar moet ook kunnen groeien. Vriendschap is samen koffie drinken. Vriendschap is samen een sigaretje roken. Vriendschap veronderstelt wederzijdsheid. Vriendschap is lief voor elkaar zijn. Vriendschap is eerder kwalitatief als kwantitatief. Vriendschap is gelijkwaardig zijn aan de ander. Vriendschap is vertrouwen hebben in de ander. Vriendschap is eerlijk zijn tegen de ander. Vriendschap is met elkaar lachen en huilen. Delen van lief en leed. Vriendschap is je kwetsbaar durven opstellen. Vriendschap is niets voor de ander verbergen. Vriendschap is open naar elkaar toe zijn. Vriendschap wordt medebepaald door omgevingsfactoren. Vriendschap betekent: elkaar niet uit het oog verliezen. 102
Vriendschap kent vele gezichten verliezen. Vriendschap is het samen leuk/gezellig hebben. Vriendschap kan ook ‘professioneel’ zijn. An is vriendin en casemanager tegelijk. Vriendschap betekent: de ander willen helpen/voor de ander klaar willen staan. Vriendschap betekent: je eigen grenzen bewaken. Vriendschap betekent: je verbonden voelen met de ander. Vriendschap betekent: je hart (durven) luchten bij de ander. Vriendschap betekent: bij elkaar troost vinden. Vriendschap kan spontaan zijn. Vriendschap is uniek. Vriendschap ontstaat niet bij toeval. Vriendschap kan asymmetrisch zijn. Echte vrienden zijn op één hand te tellen. Toelichting: Alle ‘aspecten van vriendschap,’ behalve ‘vriendschap kan ook professioneel zijn,’ komen zowel privé alsook binnen de zorgcontext voor. Aspecten van vriendschap zijn in Karins leven bijna altijd gerelateerd aan de zorgcontext. Deze hebben primair betrekking op de vriendschap tussen Karin en haar hulpverlener An. Het ‘samen spelen’ heeft betrekking op de vriendschappen uit Karins jeugd, in het bijzonder op de vriendschap van Karin met Cora. Ten slotte ‘het onderhouden van contacten’ vindt in Karins geval vooral plaats binnen de zorgcontext. Respondent: Cliënt Karin Welke spanningen tussen vriendschap en de professionele zorgrelatie zijn er uit het interview te reconstrueren? Omdat vriendschappen in Karins leven (altijd) gerelateerd zijn aan de (professionele) zorgverlening, zijn haar vriendschapsrelaties dan ook (altijd) verweven met de zorg en met (professionele) zorgrelaties. Spanningen tussen vriendschap en de (professionele) zorgrelatie komen om die reden niet voor. Respondent: Cliënt Karin Tabel 4.2.8.4. : Welke goederen zijn er verbonden met de vriendschap tussen de cliënt en de professionele zorgverlener? Goederen Hulp Vertrouwen Verbondenheid Zelfstandigheid 103
Vriendschap kent vele gezichten Intuïtie Gevoel Gezamenlijke activiteiten Tijd Wederzijdsheid Beschikbaarheid Gezelligheid Liefde Kwaliteit Gelijkwaardigheid Eerlijkheid Troost Openheid Grenzen spontaniteit Asymmetrie Kwetsbaarheid 4.2.9. Koppeling van de analyseresultaten Tabel 4.2.9.1. : Koppeling van de analyses. An Algemeen: Vriendschap heeft te maken met jezelf bloot (durven) geven aan de ander. Je kwetsbaar durven opstellen. Privé: Dit is in principe onbegrensd en wederzijds. Professioneel: Begrensd; asymmetrisch; verbonden aan ethos van de hulpverlener. Algemeen: Vriendschap betekent je betrokken voelen bij de ander. Privé: Een betrokkenheid die bepaald wordt door een breed spectrum aan gevoelens. Professioneel: Betrokkenheid die gekoppeld is aan gevoelens van zorgzaamheid. Algemeen: Vriendschap heeft vele gezichten. Er zijn verschillende soorten van vriendschap. Privé: De differentiatie wordt vooral bepaald door de sociale context waarbinnen de vriendschapsrelaties ontstaan. Differentiatie in vriendschap op basis van karakter en/of intimiteit; meer hecht. Professioneel: ‘Professionele’ vriendschap. Algemeen: Samen activiteiten ondernemen. Privé: Wordt bepaald door wederzijdse behoeftes. Professioneel: Tijdsafhankelijk; wordt bepaald door behoeftes en toestand van cliënt.
104
Karin Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is je kwetsbaar durven opstellen. Vriendschap kan asymmetrisch zijn.
Algemeen en als Cliënt: Vriendschap wordt medebepaald door omgevingsfactoren. Vriendschap kan ook ‘professioneel’ zijn. An is vriendin en casemanager tegelijk.
Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is samen de stad in gaan om te winkelen.
Vriendschap kent vele gezichten Algemeen: Je aan de ander laten zien. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Iets willen betekenen voor de ander. Privé/ Professioneel: idem. Algemeen: Jezelf mogen en kunnen zijn. Privé: Dit is wederzijds. Professioneel: Is van toepassing op de cliënt. Algemeen: Vriendschap is geven en nemen. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met investeren in elkaar. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap is het accepteren van de ander zoals hij/zij is. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap is elkaar tot steun zijn. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap is elkaar helpen. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap Privé/Professioneel: idem. betekent: de ander willen helpen/voor de ander klaar willen staan. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is vertrouwen. vertrouwen hebben in de ander. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met het delen (van gevoelens) met elkaar. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met onafhankelijkheid. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met het terug kunnen vallen op de ander. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap is van elkaar op aan kunnen. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap betekent er-zijn voor de ander. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is open het open durven zijn naar de ander toe. naar elkaar toe zijn. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met empathie (je kunnen invoelen/inleven in de ander). Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap is geven om de ander. Privé/Professioneel: idem. 105
Vriendschap kent vele gezichten Algemeen: Vriendschap ontwikkelt zich in de loop van de tijd. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap betekent eerlijk zijn naar de ander toe. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met de ander adviseren. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met gelijkwaardigheid. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met onvoorwaardelijkheid. Privé: In verschillende gradaties aanwezig. Professioneel: Op de zorgrelatie duidelijk minder van toepassing. Algemeen: Vriendschappen moeten kunnen worden onderhouden. Je moet er voldoende tijd in kunnen investeren. Privé: Tijd maken voor elkaar. Professioneel: Gebonden aan vastgestelde ‘zorgtijd.’ Algemeen: Daadwerkelijke vriendschap heeft ook te maken met de behoefte aan vriendschap van de personen in kwestie. Privé: Wederzijds. Professioneel: Meer vanuit de behoefte van de cliënt. Algemeen: Vriendschappen zijn niet onbegrensd. Privé/Professioneel: idem. Privé: Niet aan de orde. Professioneel: Vriendschap heeft ook te maken met het bewust innemen van bepaalde relationele posities. Privé: Niet aan de orde. Professioneel: Vriendschap en relationele asymmetrie hoeven elkaar niet uit te sluiten. Algemeen: Vriendschap veronderstelt een zekere, bijna vanzelfsprekende verbondenheid en wederzijdsheid. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschapsrelaties worden mede bepaald door de relationele aspecten van nabijheid en distantie. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft ook te maken met datgene wat je van de andere persoon terugkrijgt (geven en ontvangen). 106
Algemeen en als Cliënt: Vriendschap kan er meteen zijn, maar moet ook kunnen groeien. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is eerlijk zijn tegen de ander.
Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is gelijkwaardig zijn aan de ander.
Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is onderhouden van contacten.
Algemeen en als Cliënt: Vriendschap betekent: je eigen grenzen bewaken.
Algemeen en als Cliënt: Vriendschap veronderstelt wederzijdsheid.
Vriendschap kent vele gezichten Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft te maken met liefde. Liefde in de zin van, de onder een warm hart toedragen. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap heeft niets te maken met plichten. Niemand kan je bijvoorbeeld verplichten de ander een warm hart toe te dragen. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap is solidair zijn. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap is authentiek zijn. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap moet klikken. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Elke vriendschap is uniek. Privé/Professioneel: idem. Algemeen: Vriendschap is eerder kwalitatief als kwantitatief. Privé/Professioneel: idem
Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is lief voor elkaar zijn.
Algemeen en als Cliënt: Vriendschap kan spontaan zijn (kan er meteen zijn). Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is uniek. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is eerder kwalitatief als kwantitatief. Echte vrienden zijn op één hand te tellen. Privé: Vriendschap is samen spelen (als kind). Als cliënt: Niet aan de orde. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap kan intens maar ook oppervlakkig zijn. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is bij de ander stoom kunnen afblazen. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is samen koffie drinken. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is samen een sigaretje roken. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is…met elkaar lachen en huilen. Delen van lief en leed. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is niets voor de ander verbergen. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap betekent: elkaar niet uit het oog verliezen. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap is het samen leuk/gezellig hebben. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap betekent: je verbonden voelen met de ander. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap betekent: je hart (durven) luchten bij de ander. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap betekent: bij elkaar troost vinden. Algemeen en als Cliënt: Vriendschap ontstaat niet bij toeval.
107
Vriendschap kent vele gezichten 4.3.
Evaluatie van de methodologie
De methodologie van het kritisch lezen is een goede en geschikte methodologie gebleken voor het uitvoeren van mijn onderzoek De betekenissen en waarden van vriendschap waren door de respondenten niet altijd gemakkelijk in woorden te vangen. Des te belangrijker is het geweest om hetgeen dat gezegd is in de interviews ‘kritisch’ te kunnen lezen. De transcripties zorgvuldig te kunnen analyseren, uitgebreid te kunnen interpreteren, en goed te kunnen evalueren. Met name stap II: interpretatief lezen en stap III: kritisch lezen, zijn voor mijn onderzoek van grote waarde geweest. In deze stappen kon ik uitgebreid interpreteren en de tekst kritisch bevragen om zodoende op zoek te gaan de onderliggende betekenissen en waarden van vriendschap in professionele zorgrelaties. Twee van de zes interviews, te weten het interview met cliënt Trudy en het interview met cliënt Karin, brachten de moeilijkheid met zich mee dat de antwoorden van de respondenten vaak heel erg kort waren. Dit maakte het ‘kritisch lezen’ niet altijd even gemakkelijk, maar wel uitdagend. 4.4.
Betrouwbaarheid en validiteit van de analyseresultaten
De analyseresultaten van dit onderzoek zijn betrouwbaar te noemen, omdat de uitgangspunten van dit onderzoek, te weten de consistentie en de herhaalbaarheid van de methoden, van de omstandigheden en van de resultaten van het onderzoek – met, de vooraf door mij geplaatste kanttekeningen met betrekking tot de homogeniteit van het begrip vriendschap en met betrekking tot de steekproefomvang van dit onderzoek, in ogenschouw nemende (zie 3.6.) – zijn gerealiseerd. Wel is het belangrijk om aan te geven, dat de wijze van interviewen een bepaalde betrokkenheid van de interviewer bij het object van onderzoek verraadt, die een zeker risico van ‘vertekening’ met zich kan meebrengen. Zoals aangegeven in 3.7. kan de externe validiteit van dit onderzoek niet worden gegarandeerd vanwege de zeer beperkte steekproefomvang. Met betrekking tot de mogelijke bedreigingen voor de interne validiteit is op te merken dat bij de geïnterviewde cliënten er soms een risico van ‘sociale wenselijkheid’ aanwezig was.
108
Vriendschap kent vele gezichten 5.
Conclusies en aanbevelingen
In dit hoofdstuk zullen de belangrijkste conclusies van het empirisch onderzoek worden geformuleerd. Deze conclusies zijn onderverdeeld in twee categorieën: ten eerste zijn dat de conclusies met betrekking tot de drie specifiek onderzochte vriendschapsrelaties, en ten tweede zijn dat de vijf meest belangrijke algemene conclusies naar aanleiding van het onderzoek. Vervolgens zal het empirisch onderzoek worden gerelateerd aan het theoretisch kader. Hiertoe zijn de attenderende kwesties (zie hoofdstuk 2) onderverdeeld in drie categorieën vragen: 1. de expliciete vragen die tijdens het interviewen gesteld zijn, 2. de vragen die tijdens het interviewen niet expliciet zijn of konden worden gesteld, maar die vanuit de analyses van de interviews expliciet of impliciet zijn beantwoord, en 3. de vragen die als een soort van ‘restvragen’ in dit hoofdstuk zullen worden beantwoord. Het is overigens niet de bedoeling om de theorie vanuit de empirie te bevragen en/of ter discussie te stellen. Tevens zullen in dit hoofdstuk de vijf meest belangrijke algemene conclusies worden geïnterpreteerd en zullen er enkele hypothesen worden geformuleerd. Tot besluit worden er naar aanleiding van dit onderzoek enkele concrete aanbevelingen gedaan, die betrekking hebben op de relatie tussen de professionele zorgverlener en de cliënt. 5.1.
Conclusies
De eerste categorie van conclusies hebben betrekking op de drie specifiek onderzochte vriendschapsrelaties tussen de SPVen en hun cliënten. De meest belangrijke conclusies zijn per koppel geclusterd en samengevat. Bij de clustering is aangegeven of de betreffende conclusie gebaseerd is op de antwoorden van de zorgverlener (1a), van de cliënt (1b), of van beiden (2). En of de conclusie op één van beiden (3), of op beiden van toepassing is (4). 1: door één van beiden ingebracht (1a: door de zorgverlener, 1b: door de cliënt). 2: door beiden ingebracht. 3: asymmetrisch (van toepassing op één van beiden). 4: wederzijds (van toepassing op beiden). De tweede categorie van de vijf meest belangrijke algemene conclusies hebben betrekking op de waarden en de betekenissen van vriendschap in professionele zorgrelaties in het domein van de Geestelijke gezondheidszorg. 5.1.1. Conclusies met betrekking tot de vriendschap tussen Jan en Marjan Conclusies thematisch geclusterd A.
Betekenis van vriendschap Marjan en Jan hebben een unieke vriendschap met elkaar. Onvergelijkbaar en onvervangbaar.(2/4). Marjan gebruikt zo nu en dan (familiaire) metaforen wanneer zij spreekt over Jan: Jan is haar grote broer die ze nooit heeft gehad.(1b/3). Vrienden hebben regelmatig contact. Het vriendschapscontact tussen Marjan en Jan moet gesitueerd worden binnen de zorgcontext, en houdt verband met de ‘morele zorgplicht’ van de zorgverlener.(2/3).
109
Vriendschap kent vele gezichten B.
C.
Wederzijdsheid, asymmetrie, gelijkheid, gelijkwaardigheid Hoewel voor Marjan en Jan wederzijdsheid van wezenlijke waarde is voor vriendschap, hebben zij een vriendschap die gekenmerkt wordt door asymmetrie, ofwel door een beperkte wederzijdsheid.(2/3). Voor Jan en Marjan gaat het bij vriendschap om het aanwezig zijn van het gemeenschappelijke. Vriendschap veronderstelt een bepaalde mate van gelijkheid. Gelijkheid in interesses, karakter, specifieke eigenschappen.(2/4). Marjan en Jan zijn op een gelijkwaardige manier vrienden van elkaar.(2/4). Het object van vriendschap (dat wat vrienden samen doen) is voornamelijk cliëntgericht.(2/3).
D.
Morele waarden Marjan en Jan willen allebei ‘het goede’ voor elkaar. (2/4). Marjan en Jan zijn oprecht naar elkaar toe. Ze geloven in elkaar.(2/4). Marjan en Jan onderhouden een bepaalde emotionele band met elkaar. Ze worden door elkaar geraakt.(2/3). Marjan en Jan laten elkaar in hun waarde. Ze respecteren elkaar.(2/4). Marjan en Jan hebben oog voor elkaar; zijn zichtbaar voor elkaar.(2/4). Marjan en Jan accepteren elkaar. Geven elkaar het gevoel dat ze deugen.(1a/4). Voor Marjan en Jan zijn vrijheid, ruimte en autonomie belangrijke karakteristieken van vriendschap. Toch speelt het interventiegericht handelen van Jan een bepaalde rol binnen hun vriendschap.(2/3). Het op de ander kunnen terugvallen is zowel voor Jan alsook voor Marjan een belangrijk aspect van vriendschap. In hun vriendschap is dit duidelijk eenzijdig karakter.(2/3). Marjan en Jan zijn op een authentieke wijze met elkaar verbonden en op elkaar betrokken. Ze zijn geïnteresseerd in elkaar en volgen elkaars leven.(1a/4). Marjan en Jan laten elkaar werkelijk toe in hun leven.(1a/4). Voor Jan en Marjan hoeven vrienden het niet altijd met elkaar eens te zijn. Ze mogen zelfs boos zijn op elkaar.(2/4). Marjan probeert zich in Jan te verplaatsen en hem na te volgen (overdracht).(1b/3). De vriendschap tussen Jan en Marjan is niet onbegrensd. Het is met name Jan die als zorgverlener de grenzen bepaalt.(2/3). Marjan ervaart Jan als de vriend die achter haar staat, die het met haar volhoudt, die haar veiligheid biedt, en die iets voor haar betekent.(1b/3). Marjan ervaart Jan als de vriend die haar beschermt en over haar waakt.(1b/3). Voor Marjan en Jan speelt vertrouwen een belangrijke rol in vriendschap. Marjan ervaart Jan als de vriend die haar vertrouwen schenkt en die voor haar zorgt.(2/3). Marjan durft zich naar Jan toe kwetsbaar op te stellen.(1b/3). Marjan ervaart Jan als de vriend die haar advies geeft en helpt.(1b/3). Marjan ervaart Jan als de vriend die altijd bereikbaar voor haar is. In werkelijkheid is deze bereikbaarheid contextbepaald en aan voorwaarden verbonden.(1b/3). Marjan ervaart Jan als de vriend waartegen ze alles kan en durft te zeggen.(1b/3). In de vriendschap tussen Marjan en Jan neemt het communiceren via schrift, computer en telefoon een belangrijke plaats in. Communicatie is cliëntgericht.(1b/3).
Ontstaan (spontaan/maakbaar), ontwikkeling en tijd Marjan en Jan hebben allebei behoefte aan vrienden/vriendschap.(2/3).
110
Vriendschap kent vele gezichten Vriendschap heeft tijd nodig om te kunnen worden opgebouwd. Vriendschappen krijgen vaak achteraf hun beslag.(2/4). Voor Jan is het ontstaan van de vriendschap met Marjan onverklaarbaar en oncontroleerbaar. Het ontstaan van vriendschap is voor Jan een relationeel zoekproces aangestuurd door de menselijke intuïtie. Vriendschap is voor hem niet maakbaar. Marjan kan haar vriendschap met Jan goed verklaren.(2/3). Voor Marjan en Jan speelt vriendschap zich af het gevoelsniveau.(2/4). Conclusies samengevat - Marjan en Jan hebben een unieke vriendschap met elkaar die gekenmerkt wordt door een authentieke, wederzijdse en gevoelsmatige verbondenheid. - Jan is meer dan alleen een vriend voor Marjan. Marjan noemt Jan haar grote broer die ze nooit heeft gehad. - De vriendschap tussen Jan en Marjan is ontstaan en heeft haar betekenis gekregen binnen en vanuit de zorgcontext, en is daarom niet vergelijkbaar met privé-vriendschap. - Morele waarden, zoals vertrouwen, autonomie, gelijkwaardigheid, et cetera spelen een bepalende rol in de vriendschapsrelatie tussen Jan en Marjan. Vanuit Jans perspectief zijn deze morele waarden verbonden met de morele zorgplicht van de zorgverlener. - Het geheel aan conclusies laat de volgende verhouding zien: Eén van beiden komt 12 keer voor, beiden komt 20 keer voor, asymmetrisch komt 19 keer voor, en wederzijds komt 13 keer voor. Ondanks de kenmerkende asymmetrie van de zorg/vriendschapsrelatie tussen Jan en Marjan is er in de relatie een opvallende verhouding aanwezig tussen het eenzijdige en het tweezijdige: het tweezijdige is dominerend. Verder is op te merken dat de vriendschap niet louter asymmetrisch is. Wederzijdse aspecten zijn zeker aanwezig. - De tweezijdigheid en de wederzijdsheid in de vriendschapsrelatie tussen Jan en Marjan hebben in hoofdzaak betrekking op de voor beiden belangrijke fundamentele waarden en basale uitgangspunten van vriendschap: De uniekheid en de onvervangbaarheid van de vriendschap; de behoefte aan vriendschap; de authentieke gevoelsmatige verbondenheid en de wederzijdse interesse; elkaar werkelijk toelaten; het samengaan van gelijkheid en ongelijkheid in vriendschap; de gelijkwaardigheid in vriendschap; voor elkaar het ‘goede’ willen; de oprechtheid in vriendschap; het door elkaar geraakt (willen) worden; de waardigheid en het respect in vriendschap; het oog hebben voor elkaar; de acceptatie in vriendschap; de vrijheid en autonomie in vriendschap; en het ontstaan in de tijd van vriendschap. - De eenzijdigheid en de asymmetrie in de vriendschapsrelatie tussen Jan en Marjan hebben in hoofdzaak betrekking op de daadwerkelijke actualisering van hun vriendschap. Hierbij zijn de volgende aspecten bepalend: Het door Marjan gebruiken van (familiaire) metaforen (bijv. Jan is mijn grote broer); de behoefte aan vriendschap (die bij Marjan waarschijnlijk groter is dan bij Jan); de zorgcontext en de morele zorgplicht die verbonden zijn aan hun vriendschap; de kenmerkende asymmetrie van de zorgrelatie; de hoofdzakelijk cliëntgerichte communicatie; de navolging van Jan door Marjan; de begrensdheid van hun vriendschapsrelatie (bijv. de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van Jan); het cliëntgerichte ‘object’ van hun vriendschap; de daadwerkelijke actualisering van diverse morele waarden, zoals het terugvallen op de ander, veiligheid en bescherming bieden, vertrouwen schenken, et cetera (Jan is de ‘gever’ en Marjan de ‘ontvanger’); en het kunnen verklaren van hun vriendschap (voor Jan: intuïtief, onverklaarbaar en niet maakbaar, voor Marjan: begrijpelijk en verklaarbaar).
111
Vriendschap kent vele gezichten 5.1.2. Conclusies met betrekking tot de vriendschap tussen Jaap en Trudy Conclusies thematisch geclusterd A.
B.
C.
Betekenis van vriendschap Voor Jaap en Trudy is de kwaliteit van vriendschap belangrijker dan de kwantiteit. Jaap en Trudy kunnen beiden slechts enkele vriendschappen aangaan en onderhouden.(2/4). De relationele prioriteiten die Jaap stelt in zijn leven zijn van invloed op de vriendschapsrelatie tussen Jaap en Trudy. Jaap hanteert een soort van hiërarchie als het gaat om de soort en om de belangrijkheid van (vriendschaps)relaties in zijn leven.(1a/3). De vriendschap tussen Jaap en Trudy heeft een diepgang en intensiteit die gerelateerd is aan de zorgrelatie.(1a/3). Voor Jaap gaan privé-vriendschap en hulpverlenerschap niet samen. De relatie tussen Jaap en Trudy is dus een ander soort van ‘vriendschapsrelatie.’(1a/3). De vriendschap tussen Jaap en Trudy heeft een bepaald doel.(1a/3). De vriendschap tussen Jaap en Trudy is uniek.(1a/4). Jaap is als een vader voor Trudy.(1b/3). Trudy gebruikt de familiaire metafoor ‘vader’ om haar vriendschap met Jaap te duiden.(1b/3). Wederzijdsheid, asymmetrie, gelijkheid, gelijkwaardigheid Trudy en Jaap ondernemen samen activiteiten. Het object van vriendschap (dat wat vrienden samen doen) is voornamelijk cliëntgericht. Bijvoorbeeld, het samen koffie/cola drinken, samen de stad ingaan, samen gezellige dingen doen.(2/3). De vriendschap tussen Jaap en Trudy veronderstelt wederzijdsheid. Deze wederzijdsheid is in werkelijkheid beperkt.(1a/3). Jaap en Trudy hebben een gelijkwaardige vriendschapsrelatie.(1a/4). De vriendschap tussen Jaap en Trudy wordt gekenmerkt door asymmetrie.(2/3).
Morele waarden Trudy en Jaap respecteren elkaars grenzen. Jaap stelt als zorgverlener bewust zijn grenzen, of laat deze juist bewust los.(2/4). Voor Jaap zijn onafhankelijkheid en autonomie belangrijke waarden in al zijn vriendschappen.(1a/3). Jaap en Trudy accepteren elkaar.(1a/4). Jaap en Trudy voelen zich op hun gemak bij elkaar.(1a/3). Jaap en Trudy kunnen het goed met elkaar vinden.(2/4). Jaap en Trudy steunen en vinden steun bij elkaar. Trudy krijgt en vindt vooral steun van en bij Jaap.(2/3). De vriendschap tussen Trudy en Jaap is niet onvoorwaardelijk.(1a/3). Jaap en Trudy geven en krijgen vertrouwen aan en van elkaar.(1a/3). De vriendschap tussen Jaap en Trudy wordt gekenmerkt door persoonlijk contact.(1a/4). Jaap en Trudy kwetsen elkaar niet.(1a/4). Jaap en Trudy vragen en krijgen ruimte aan en van elkaar.(1a/3). Jaap en Trudy durven zich naar elkaar toe kwetsbaar op te stellen.(1a/3). Jaap en Trudy zijn aanwezig voor elkaar.(1a/3).
112
Vriendschap kent vele gezichten
D.
Jaap en Trudy zijn betrokken bij elkaar.(1a/4). Jaap en Trudy zijn eerlijk naar elkaar toe.(1a/4). Jaap en Trudy respecteren elkaar.(1a/4). Jaap en Trudy laten elkaar niet in de steek.(1a/4). Jaap en Trudy weten wat ze aan elkaar hebben.(2/4). De vriendschap tussen Jaap en Trudy biedt met name aan Trudy standvastigheid in haar leven.(1a/3). Trudy en Jaap helpen elkaar wanneer het nodig is. Ze doen soms dingen voor elkaar, voor elkaars eigen bestwil.(1b/3). Trudy kan altijd bij Jaap terecht.(1b/3). Trudy en Jaap zijn lief voor elkaar.(1b/4). Trudy en Jaap blijven elkaar trouw; blijven bij elkaar.(1b/4). Jaap en Trudy zijn als vrienden gelukkig met elkaar.(2/4). Trudy en Jaap zorgen voor en zijn bezorgd over elkaar.(1b/4). Trudy ‘zorgt’ ook voor de naasten van Jaap.(1b/3). Trudy en Jaap luisteren naar elkaar.(1b/4). Jaap heeft alles voor Trudy over.(1b/3). Jaap troost Trudy wanneer zij verdrietig is.(1b/3). Jaap en Trudy zijn goed voor elkaar.(1b/4). Jaap probeert Trudy te behoeden voor pijn en verdriet.(1b/3). Trudy en Jaap zeggen elkaar de waarheid.(1b/4). Trudy kan alles met Jaap bespreken.(1b/3). Jaaps relatie met Trudy vormt zich vanuit de presentie, maar interventie kan soms nodig zijn.(1b/3). Jaap en Trudy delen lief en leed.(1b/3). Jaap doet/regelt allerlei dingen voor Trudy.(1b/3). Trudy koopt speciaal voor Jaap producten die hij graag heeft, zoals cola.(1b/3). Jaap en Trudy communiceren het meeste per telefoon.(1b/3). Jaap doet allerhande klusjes voor Trudy.(1b/3). Trudy is Jaap dankbaar voor hetgeen hij allemaal voor haar doet.(1b/3). Jaap en Trudy zijn soms ‘gewoon’ samen.(1b/3). Jaap en Trudy hebben regelmatig contact met elkaar. Voor Trudy is het belangrijk om regelmatig even Jaaps stem te kunnen horen.(1b/3).
Ontstaan (spontaan/maakbaar), ontwikkeling en tijd Jaap en Trudy hebben ‘bewust’ voor elkaar gekozen. Dit kiezen moet echter sterk gerelativeerd worden.(1a/3). Jaap heeft Trudy gekozen vanwege het hebben van dezelfde ideeën en belangen.(1a/3). Jaap en Trudy houden het vol met elkaar.(1a/4). Trudy wil Jaap niet verliezen.(1b/3). De vriendschap tussen Jaap en Trudy heeft te maken met intuïtie en gevoel.(2/4). Vriendschap is niet stuurbaar (Jaap). Vriendschap is te organiseren (Trudy).(2/3). Vriendschap (ook die van Trudy en Jaap) heeft tijd nodig.(2/4). Het ontstaan van de vriendschap tussen Jaap en Trudy is mede bepaald door het hanteren van bepaalde normen en waarden door de hulpverlener.(1a/3).
113
Vriendschap kent vele gezichten Conclusies samengevat - Jaap en Trudy kunnen beiden slechts enkele vriendschappen aangaan en onderhouden. Daarbij hanteert Jaap een duidelijke hiërarchie als het gaat om de soort en om de belangrijkheid (intensiteit en diepgang) van vriendschapsrelaties. - De vriendschap tussen Jaap en Trudy is ontstaan en heeft haar betekenis en doel gekregen binnen en vanuit de zorgcontext, en is daarom niet vergelijkbaar met privé-vriendschap. Vanuit Jaaps perspectief als hulpverlener speelt het hanteren van zorgethische normen en waarden hierbij een medebepalende rol. - Trudy en Jaap hebben een unieke vriendschap met elkaar die gekenmerkt wordt door trouw. - De vriendschap tussen Jaap en Trudy is gebaseerd op keuze, intuïtie en gevoel. Het ‘bewust’ kiezen voor elkaar is echter relatief te noemen. - Jaap is meer dan alleen een vriend voor Trudy. Trudy noemt Jaap een soort van vader. - De vriendschap tussen Jaap en Trudy is geen reële vriendschap. Voor Jaap gaan hulpverlenerschap en vriendschap namelijk niet samen. - Morele waarden, zoals onafhankelijkheid, autonomie, gelijkwaardigheid, presentie, vertrouwen, et cetera spelen een bepalende rol in de vriendschapsrelatie tussen Jaap en Trudy. - Het geheel aan conclusies laat de volgende verhouding zien: Eén van beiden komt 51 keer voor, beiden komt 11 keer voor, asymmetrisch komt 39 keer voor, en wederzijds komt 23 keer voor. Opvallend is de grote onbalans in de verhouding tussen de eenzijdigheid en de tweezijdigheid. Dit betekent dat de vriendschapsrelatie van Jaap en Trudy veel eenzijdige aspecten bevat. Wel is er in deze eenzijdigheid op zich een evenwichtige verhouding aanwezig: 1a komt 26 keer voor en 1b 25 keer. Ook de verhouding tussen asymmetrie en wederzijdsheid is duidelijk niet in balans. Asymmetrie bepaalt in belangrijke mate de vriendschapsrelatie. - De beperkte tweezijdigheid in de vriendschapsrelatie tussen Jaap en Trudy heeft betrekking op enkele basale karakteristieken van vriendschap, zoals het goed met elkaar kunnen vinden, het weten wat je aan elkaar hebt, het respecteren van elkaars grenzen, en het gelukkig zijn met elkaar. Deze op de zorgrelatie toegesneden karakteristieken worden door beiden reëel op waarde geschat en ook door beiden als zodanig ervaren. - De wederzijdsheid in de vriendschapsrelatie tussen Jaap en Trudy heeft vooral betrekking op de actualisering van diverse morele waarden van vriendschap. - De eenzijdigheid en de asymmetrie hebben betrekking op alle aspecten van de vriendschapsrelatie. 5.1.3. Conclusies met betrekking tot de vriendschap tussen An en Karin Conclusies thematisch geclusterd A.
Betekenis van vriendschap De vriendschap tussen An en Karin is gesitueerd binnen en gekoppeld aan de zorgcontext.(2/4). An neemt in haar vriendschap met Karin bewust bepaalde relationele posities in, zoals bijvoorbeeld de ‘rol’ van hulpverlener.(1a/3). An is voor Karin vriendin en casemanager tegelijk.(1b/4). De vriendschap tussen An en Karin heeft niets met plicht te maken.(1a/4). An en Karin hebben een unieke vriendschap.(2/4). Voor An en Karin is vriendschap eerder kwalitatief als kwantitatief.(2/4). Karin en An hebben een intense vriendschap.(1b/3).
114
Vriendschap kent vele gezichten B.
C.
Wederzijdsheid, asymmetrie, gelijkheid, gelijkwaardigheid Het object van de vriendschap tussen An en Karin (dat wat zij als vrienden samen doen) is voornamelijk cliëntgericht en is gerelateerd aan de geïndiceerde ‘zorgtijd.’ Bijvoorbeeld, samen koffie drinken, samen een sigaretje roken, samen gezellige dingen doen.(2/3). In de vriendschap tussen An en Karin is het geven en nemen. An is vooral de gevende en Karin de ontvangende (de nemende) partij. Toch krijgt An ook veel terug van Karin.(1a/3). An en Karin hebben een gelijkwaardige relatie.(2/4). An en Karin hebben een vriendschap die gekenmerkt wordt door asymmetrie.(1a/3).
Morele waarden (wederzijds/asymmetrie) An en Karin stellen zich naar elkaar toe kwetsbaar op. Karin stelt zich kwetsbaarder op naar An toe, dan andersom. An stelt zich kwetsbaar op, wanneer dit ten goede komt aan de zorgrelatie.(2/3). An is betrokken bij en zorgzaam voor Karin.(1a/3). An en Karin laten zich aan elkaar zien.(1a/4). An wil iets betekenen voor Karin.(1a/3). An en Karin onderhouden hun vriendschap. Wel is dit onderhouden gerelateerd aan de geïndiceerde zorgtijd.(2/3). Karin mag en kan zichzelf zijn bij An.(1a/3). An en Karin ‘investeren’ in elkaar. An is met name de investerende partij.(1a/3). An en Karin accepteren elkaar.(1a/4). An is Karin tot steun.(1a/3). An helpt Karin en staat altijd voor haar klaar.(2/3). An en Karin hebben vertrouwen in elkaar.(2/4). An en Karin delen hun gevoelens met elkaar.(1a/4). An en Karin zijn zo onafhankelijk mogelijk.(1a/3). Karin kan van An op aan; An is er voor Karin; Karin kan terugvallen op An. (1a/3). An en Karin zijn open naar elkaar toe.(2/3). An leeft zich in Karins situatie in. Zij voelt met Karin mee.(1a/3). An en Karin geven om elkaar.(1a/4). An en Karin zijn eerlijk naar elkaar toe.(2/4). An geeft Karin soms advies.(1a/3). Ans relatie met Karin is niet onvoorwaardelijk.(1a/3). De vriendschap tussen An en Karin is niet onbegrensd. De grenzen worden met name door An gesteld.(2/3). De vriendschap tussen An en Karin wordt mede bepaald door relationele nabijheid en distantie.(1a/3). An en Karin zijn lief voor elkaar.(2/4). An is solidair met Karin.(1a/3). De vriendschap tussen An en Karin is gebaseerd op authenticiteit.(1a/4). Karin kan bij An stoom afblazen.(1b/3). Karin en An delen lief en leed.(1b/3). Karin verbergt niets voor An.(1b/3). Karin en An verliezen elkaar niet uit het oog.(1b/4). Karin en An voelen zich met elkaar verbonden.(1b/4). Karin lucht haar hart bij An.(1b/3).
115
Vriendschap kent vele gezichten Karin vindt troost bij An.(1b/3). D.
Ontstaan (spontaan/maakbaar), tijd De vriendschap tussen An en Karin heeft zich in de loop van de tijd ontwikkeld. Wel was er gelijk (spontaan) een klik tussen beiden.(2/4). De behoefte aan vriendschap is bij Karin groter dan bij An.(1a/3). Voor Karin is het ontstaan van haar vriendschap met An geen toeval.(1b/3).
Conclusies samengevat - De vriendschap tussen An en Karin is ontstaan en heeft haar betekenis gekregen binnen en vanuit de zorgcontext, en is daarom niet vergelijkbaar met privé-vriendschap. An neemt in deze vriendschapsrelatie bewust verschillende relationele posities in: bijvoorbeeld de positie (rol) van vriendin of de positie (rol) van hulpverlener. An is voor Karin vriendin en casemanager tegelijk. - An en Karin hebben een unieke en intense vriendschap met elkaar. - ‘Plicht’ speelt voor An in haar vriendschapsrelatie met Karin geen rol. - An en Karin kunnen beiden maar zeer weinig vriendschappen aangaan en onderhouden. - Morele waarden, zoals onafhankelijkheid, gelijkwaardigheid, openheid, kwetsbaarheid,vertrouwen, authenticiteit, et cetera spelen een bepalende rol in de vriendschapsrelatie tussen An en Karin. - Het geheel aan conclusies laat de volgende verhouding zien: Eén van beiden komt 31 keer voor, beiden komt 14 keer voor, asymmetrisch komt 29 keer voor, en wederzijds komt 16 keer voor. Opvallend is de onbalans in de verhouding tussen de eenzijdigheid en de tweezijdigheid. Dit betekent dat de vriendschapsrelatie van An en Karin veel eenzijdige aspecten bevat. De eenzijdigheid zelf wordt ook gekenmerkt door een onevenwichtige verhouding: 1a komt 22 keer voor en 1b 9 keer. Dit betekent dat veel aspecten van de vriendschapsrelatie tussen An en Karin door An in de relatie worden ‘ingebracht.’ Ook is er geen balans aanwezig tussen de asymmetrie en de wederzijdsheid: asymmetrie bepaalt in belangrijke mate de vriendschapsrelatie. - De tweezijdigheid en wederzijdsheid in de vriendschapsrelatie tussen An en Karin heeft enerzijds betrekking op enkele basale karakteristieken van vriendschap, zoals relationele gelijkwaardigheid, vertrouwen, openheid, eerlijkheid, het respecteren van elkaars grenzen, et cetera. Anderzijds heeft deze tweezijdigheid betrekking op de situering van de vriendschap binnen de zorgcontext: het samengaan van vriendschap en zorgrelatie. Het reële besef van dit samengaan is bij beiden aanwezig. - De eenzijdigheid en de asymmetrie in de vriendschapsrelatie tussen An en Karin hebben in hoofdzaak betrekking op de daadwerkelijke actualisering van hun vriendschap. Hierbij zijn onder andere de volgende aspecten bepalend: de relationele posities en rollen van de hulpverlener; het cliëntgerichte ‘object’ van hun vriendschap; de behoefte aan vriendschap (die bij Karin groter is dan bij An); het geven en nemen/ontvangen in de relatie; de daadwerkelijke actualisering van diverse morele waarden, zoals het terugvallen op de ander, het solidair zijn met de ander, onvoorwaardelijkheid, iets willen betekenen voor de ander, et cetera; en het ontstaan van de vriendschap, dat voor Karin niet op toeval berust.
116
Vriendschap kent vele gezichten 5.1.4. De vijf meest belangrijke algemene conclusies Aan de hand van de bovenstaande conclusies kunnen de volgende vijf meest belangrijke algemene conclusies worden geformuleerd. 1. De vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en de cliënt (zorgbehoeftige) ontstaat en vormt zich in principe en primair vanuit de hulpverlenerrelatie. Deze vriendschapsrelatie is een bijzonder soort en vorm van vriendschap die altijd verbonden is met en is ingebed in de zorgcontext. Zowel de professionele zorgverlener alsook de cliënt bezitten doorgaans het vermogen om een goed evenwicht te realiseren en te behouden tussen de professionele zorgrelatie en de vriendschapsrelatie. Interventie en presentie van de kant van de zorgverlener gaan hierbij opvallend goed samen. Soms is de zorgrelatie dominant en lijkt het karakteristieke van vriendschap te verdwijnen, en andersom komt het ook voor dat de zorgrelatie naar de achtergrond verschuift en de vriendschapsrelatie domineert. Hoogst uitzonderlijk zal de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en de cliënt veranderen in een andersoortige vriendschap. 2. De vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en de cliënt is een soort en vorm van vriendschap die gebaseerd is op gelijkwaardigheid, maar ook fundamenteel gekenmerkt wordt door asymmetrie. De vriendschap is vooral cliëntgericht en vormt zich als het ware rond de behoeften van de cliënt. De op de relatie toegesneden morele waarden vormen de basis vriendschap. Gelijkwaardigheid en asymmetrie kunnen in vriendschap – zeker in deze soort van vriendschap – goed samengaan. 3. De vriendschap tussen de professionele zorgverlener en de cliënt is uniek en persoonlijk, en is daarin vergelijkbaar met andersoortige vriendschapsrelaties. Vriendschap kan alleen dan ontstaan, wanneer de zorgverlener en de cliënt dit beiden willen. 4. Iedere vriendschap tussen een professionele zorgverlener en een cliënt kent, evenals andersoortige vriendschappen, haar eigen grenzen. Doorgaans worden deze grenzen hoofdzakelijk door de zorgverlener bepaald, maar wordt er van weerszijden op een respectvolle wijze mee omgegaan. De cliënt is hierin opmerkelijk realistisch. 5. De betekenissen en de waarden van vriendschap tussen een professionele zorgverlener en een cliënt kunnen voor beiden opvallend verschillen en veel eenzijdige aspecten bevatten. Eenzijdigheid en verscheidenheid in het toekennen van betekenissen en waarden van vriendschap is bij deze soort van vriendschap niet ongewoon. 5.2.
De relatie tussen het empirisch onderzoek en het theoretisch kader
Om het empirisch onderzoek te kunnen relateren aan het theoretisch kader zijn in de onderstaande tabel de attenderende kwesties onderverdeeld in drie categorieën vragen: kolom 1. de expliciete vragen die tijdens het interviewen gesteld zijn, kolom 2. de vragen die tijdens het interviewen niet expliciet zijn of konden worden gesteld, maar die vanuit de analyses van de interviews expliciet of impliciet zijn beantwoord, en kolom 3. de vragen die als een soort van ‘restvragen’ in deze paragraaf zullen worden beantwoord.
117
Vriendschap kent vele gezichten Het is belangrijk om aan te geven dat de attenderende kwesties niet op alle drie de interviews in gelijke mate van toepassing zijn. Verder zullen de kwesties die behoren tot de categorieën 1 en 2 in deze paragraaf niet meer worden beantwoord, omdat dit reeds op voldoende wijze is gebeurd in de analyses van de interviews. Tabel 5.2.1. : Onderverdeling van de attenderende kwesties. Interviewvragen Hoe verhouden zich ‘plicht’ en ‘vrije wil’ in het handelen van de zorgverlener?
Analysevragen Spelen erosmotieven wel of geen rol in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt (zorgbehoeftige)? Wanneer dit wel het geval is, hoe gaan de betrokkenen hier dan mee om? Spelen aspecten van agapēWelke aspecten van philia liefde een rol in de zijn van toepassing op de vriendschapsrelatie tussen de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en professionele zorgverlener en zijn cliënt (zorgbehoeftige)? zijn cliënt? Zo ja, welke dan?
Hoe wordt de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt door de respondenten gewaardeerd? Wat zijn dit voor waarden?
Hoe is de vriendschap tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt ontstaan? Hebben ze bewust en vrijwillig voor elkaar gekozen? Worden er in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn 118 cliënt persoonlijke keuzes en afspraken gemaakt? En is er sprake van het zelf inhoud
Restvragen Hoe verhouden zich eros, philia en agapē in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt (zorgbehoeftige)?
Zijn er in de interviews met betrekking tot de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt, verwijzingen naar mogelijke aan de relatie voorafgaande en/of relatieoverstijgende geopenbaarde, geschonken liefde? Hoe wordt er vanuit de Is er bij de betreffende zorginstellingen vriendschapsrelatie tussen de aangekeken tegen de professionele zorgverlener en vriendschapsrelatie tussen de zijn cliënt sprake van een professionele zorgverlener en aanwezige postmoderne zijn cliënt? moraliteit? Dat wil zeggen, een moraliteit die fundamenteel contextueel is en die ontstaat binnen het interactieve spanningsveld van systeemeisen, geïndividualiseerde bestaansprojecten en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van organisaties (Kunneman). Hoe verhouden de egoïstische Wordt de vriendschapsrelatie en altruïstische motieven van tussen de professionele liefhebben zich in de zorgverlener en zijn cliënt vriendschapsrelatie tussen de door de betrokkenen als professionele zorgverlener en ‘natuurlijk’ gezien? Zo ja, in zijn cliënt? welke zin? Welke morele waarden bepalen de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt?
Vriendschap kent vele gezichten vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt persoonlijke keuzes en afspraken gemaakt? En is er sprake van het zelf inhoud geven aan de vriendschapsrelatie? Wordt er in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt bewust omgegaan met altruïstische emoties? Zo ja, welke invloed heeft dit op de vriendschapsrelatie? Is de vriendschap tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt eerder te kwalificeren als een reële of als een metaforische vriendschap?
bepalen de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt?
Wordt er in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt een scheiding aangebracht tussen de private en de publieke moraal?
Wat kenmerkt het ethisch handelen in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt? Hoe verhoudt dit handelen zich tot de verschillende typen van ethiek? Is er, met betrekking tot de Wat zegt het ethisch handelen vriendschapsrelatie tussen de van de zorgverlener over zijn professionele zorgverlener en persoon? Heeft de zijn cliënt, sprake van een zorgverlener een ethisch vriendschapsrelatie op basis ideaal? van gelijkheid en wederkerigheid? Is er sprake van een Wat betekent ‘aandacht’ in de gelijkwaardige vriendschapsrelatie tussen de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en professionele zorgverlener en zijn cliënt? zijn cliënt? Welke invloed heeft het Hoe verhouden zich ‘cure’ en instituut (hebben instituties) ‘care’ in de op de vriendschap tussen de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en professionele zorgverlener en zijn cliënt? Hoe wordt hier zijn cliënt? door de professionele zorgverlener en door de cliënt mee omgegaan? Welke relationele begrippen Kun je spreken van een worden er door de authentieke wederzijdse professionele zorgverlener en verbondenheid tussen de door de cliënt gebruikt om professionele zorgverlener en hun vriendschapsrelatie te zijn cliënt? kwalificeren? Op welke wijze openbaart het Spelen ‘trage vragen’ een rol transcendente van het morele in de vriendschapsrelatie handelen zich in de tussen de professionele vriendschapsrelatie tussen de zorgverlener en zijn cliënt? professionele zorgverlener en zijn cliënt?
119
Vriendschap kent vele gezichten handelen zich in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt? Wat verstaan de professionele zorgverlener en de cliënt onder vriendschap? Wat bepaalt de betekenis van deze vriendschap? Zijn de professionele zorgverlener en zijn cliënt in staat hun vriendschap onder woorden te brengen? Wat typeert deze verwoording?
tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt?
Kun je spreken van een ‘georganiseerde’, een ‘gemaakte’ vriendschap tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt? Zo ja, wat betekent dit dan? Hoe verhouden zich de begrippen ‘identiteit’ en ‘rol’ tot elkaar in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt? Zijn er zowel private, alsook publieke dimensies aan te geven, die kenmerkend zijn voor de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt? Wordt de vriendschap tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt door het instituut (de instituties) als bedreigend ervaren? Waaruit blijkt dit? Welke factoren zijn er bepalend voor het, door de professionele zorgverlener en de cliënt, kwalificeren en duiden van hun vriendschapsrelatie?
Beantwoording van de restvragen Hoe verhouden zich eros, philia en agapē in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt (zorgbehoeftige)? De eros-liefde is een vorm van liefde die in alle drie onderzochte relaties niet aanwezig is. Alle respondenten hebben een voldoende ontwikkeld moreel besef om zich te kunnen realiseren dat deze vorm van liefde, afgezien van de wenselijkheid ervan, niet past in en niet goed is voor de vriendschaps/zorgrelatie. De philia- en agapē-liefde zijn beide in belangrijke mate aanwezig in alle drie de relaties. De exacte verhouding is moeilijk aan te geven, maar een zeker evenwicht tussen philia en agapē typeert de relaties. De philia-liefde is zichtbaar in bijvoorbeeld het wederzijds vertrouwen, het samen delen van lief en leed, het elkaar ‘liefhebben’ vanwege elkaars karakter, het door elkaar worden
120
Vriendschap kent vele gezichten aangedaan, et cetera. De agapē-liefde openbaart zich bijvoorbeeld in aanwezige trouw, compassie, kwetsbaarheid en echtheid. Zijn er in de interviews met betrekking tot de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt, verwijzingen naar mogelijke aan de relatie voorafgaande en/of relatieoverstijgende geopenbaarde, geschonken liefde? Afgezien van de in de antwoorden expliciet en impliciet genoemde aspecten van agapē-liefde komen er in de interviews niet veel directe verwijzingen voor naar mogelijke aan de relatie voorafgaande en/of relatieoverstijgende geopenbaarde, geschonken liefde. Toch wil ik enkele passages noemen die hierop van toepassing zouden kunnen zijn: - Het onbenoembare gevoel van geraakt worden (interview met Jan, R81). - Iets van zorg hebben voor elkaar, waardoor anderen ook een plek krijgen (morele plicht) (interview met Jan, R85). - Iets voor mensen kunnen en willen betekenen (interview met Marjan, R57). - Een bepaalde affiniteit hebben met elkaar (interview met Jaap, R30). - Het persoonlijke van mensen dat je aangrijpt (interview met Jaap, R40). - Het blijvend aanwezig zijn van een gevoelsmatige betrokkenheid op de ander (interview met An, R36). - Iets voor mensen kunnen en willen betekenen (roeping) (interview met An, R70). - Vriendschap ontstaat niet door toeval (interview met Karin, R119). - De kracht door God geschonken (interview met Karin, R117/R132). Is er bij de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt sprake van een aanwezige postmoderne moraliteit? Dat wil zeggen, een moraliteit die fundamenteel contextueel is en die ontstaat binnen het interactieve spanningsveld van systeemeisen, geïndividualiseerde bestaansprojecten en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van organisaties (Kunneman). Met betrekking tot de onderzochte vriendschapsrelaties is er zeker sprake van een aanwezige moraliteit die fundamenteel contextueel is. Dat wil zeggen, een moraliteit die binnen de zorgcontext bepaald is. Daarentegen is deze moraliteit in al deze relaties niet postmodern – zoals gedefinieerd door Kunneman – te noemen. De aanwezige moraliteit ontstaat weliswaar vanuit het individueel handelen van de betrokken zorgverleners en hun cliënten (geïndividualiseerde bestaansprojecten), maar een noemenswaardige interactie van deze moraliteit met de morele praktijken van de door systeemeisen gestuurde zorginstellingen (waaraan de SPVen verbonden zijn) en hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ontbreekt. Wordt de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en zijn cliënt door de betrokkenen als ‘natuurlijk’ gezien? Zo ja, in welke zin? Door de zorgverleners Jan en An wordt de vriendschapsrelatie met hun cliënt in verband gebracht met een zekere mate van natuurlijkheid. Deze natuurlijkheid is bij beiden reeds bepaald in hun kindertijd. Bij Jan is dat de noaberplicht, die hij als kind met de paplepel heeft ingegoten gekregen. Je bent er voor elkaar, je doet dingen met elkaar, en je zorgt dat mensen met elkaar mee blijven doen. Voor Jan is de noaberplicht iets natuurlijks. Hij heeft het, zoals hij zegt, als een soort van maatschappelijke verantwoordelijkheid doorgetrokken in zijn werk: ook mensen die
121
Vriendschap kent vele gezichten zorgbehoeftig zijn moeten mee blijven doen, en mogen niet gemarginaliseerd worden. Zijn vriendschapsrelatie met Marjan is hier in belangrijke mate op gebaseerd. Bij An is de natuurlijkheid verbonden met de behoefte voor anderen iets te kunnen betekenen, voor anderen te kunnen zorgen. Iets dat zij als kind al graag wilde – zorgen voor anderen – , en dat zij later zou ervaren als een soort van roeping. Ans vriendschapsrelatie met Karin moet in deze context worden geplaatst. 5.3.
Interpretatie van de vijf meest belangrijke algemene conclusies en het formuleren van hypothesen
In deze paragraaf wil ik de vijf meest belangrijke algemene conclusies (5.1.4.) interpreteren en enkele hypothesen formuleren. 1. De vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en de cliënt is een soort en vorm van vriendschap met eigen specifieke waarden en betekenissen die voortkomen uit en verbonden zijn met de zorgcontext. Veel mensen vinden dit lastig te begrijpen. Dit komt omdat zij doorgaans uitgaan van een bepaalde definitie van vriendschap die globaal genomen kenmerkend is voor onze privé-vriendschappen. Gelijkstelling van beide soorten van vriendschap is echter niet mogelijk. Privé-vriendschap en de vriendschap tussen de professionele zorgverlener en de cliënt hebben namelijk beiden hun eigen basis (de reden die vrienden hebben voor hun vriendschapsrelatie), object (datgene wat vrienden samen doen en wat constitutief is voor hun vriendschap) en natuurlijkheid (datgene wat de vriendschapsrelatie karakteriseert en onderscheidt van andere relaties met mensen). Wat overigens niet wil zeggen dat er naast de aanwezige verschillen wel degelijk overeenkomsten tussen beide soorten van vriendschap kunnen bestaan. Wanneer mensen niet het vermogen hebben om beide soorten van vriendschap te kunnen differentiëren, zullen zij, naar verwachting, de relatie tussen de zorgverlener en de cliënt niet als een vriendschapsrelatie beschouwen. Dit vermogen tot differentiatie wordt ook verondersteld van de vrienden – de professionele zorgverlener en de cliënt – zelf. Wanneer beiden het besef hebben dat zowel vriendschap alsook de professionele zorg wezenlijke bestanddelen zijn van hun relatie, dan zal deze soort en vorm van vriendschap naar verwachting vruchtbaar zijn, en helend voor de zorgbehoeftige cliënt. Wanneer voor de professionele zorgverlener en de cliënt alleen de vriendschap overblijft, nadat beiden de zorgrelatie hebben afgebouwd (kunnen afbouwen), ontstaat er tussen beiden een andersoortige vriendschap, ofwel een privé-vriendschap tussen twee mensen die niet meer gebonden zijn aan de ‘rol’ van professioneel zorgverlener en cliënt. Hypothese: De professionele zorgverlener en de cliënt zijn doorgaans in staat om te beseffen dat professionele zorg en vriendschap goed samen kunnen gaan en dat beiden wezenlijke bestanddelen kunnen zijn van hun relatie. 2. Professionele zorgverleners en cliënten zijn gelijkwaardig aan elkaar. Het gaat om gelijke menselijke waardigheid, ongeacht de relationele positie. Ook vriendschap, ongeacht de soort en vorm, veronderstelt gelijkwaardigheid van de vrienden in kwestie. Er is geen enkele reden te bedenken waarom één van de vrienden meer menselijke waardigheid zou toekomen als de ander. Het begrip gelijkwaardigheid wordt regelmatig verward met het begrip gelijkheid.
122
Vriendschap kent vele gezichten Mensen zijn fundamenteel gelijkwaardig, maar geen mens is gelijk aan de ander. Ook de relationele posities die mensen ten opzichte van elkaar innemen kunnen zeer verschillend zijn. Zo is het ook in de vriendschapsrelatie tussen de zorgverlener en de cliënt. Gelijkwaardigheid en ongelijkheid gaan in deze relatie per definitie hand in hand. De vriendschap tussen de professionele zorgverlener en de cliënt zal voor het grootste deel gevormd worden rond datgene wat de cliënt in de relatie binnenbrengt en rond datgene waar de cliënt behoefte aan heeft. Deze ongelijkheid betekent echter niet dat de vriendschap door beiden niet als gelijkwaardig ervaren en gewaardeerd kan worden. Hypothese: Vriendschap tussen de professionele zorgverlener en de cliënt kan alleen ontstaan wanneer de zorgverlener en de cliënt elkaar zien als gelijkwaardige medemensen. 3. De vriendschap tussen de professionele zorgverlener en de cliënt is een vriendschap die, evenals andersoortige vriendschappen, ontstaat en zich vormt vanuit het unieke en persoonlijke contact tussen twee mensen. Het is belangrijk dat de professionele zorgverlener en de cliënt – als twee unieke mensen – , niet volledig ‘schuil gaan’ achter de formele ‘rol’ in de zorgrelatie. De zorgrelatie moet als het ware ontdaan worden van haar louter formele en institutionele kaders, en ‘genormaliseerd’ worden tot een persoonlijke relatie, waardoor er voor de professionele zorgverlener en de cliënt ruimte ontstaat om elkaar als mens echt te leren kennen. Hypothese: Vriendschap tussen de professionele zorgverlener en de cliënt kan alleen dan ontstaan wanneer beiden elkaar in hun leven werkelijk (willen) toelaten en elkaar als unieke mensen tegemoet (willen) treden. 4. De professionele zorgverlener moet in de relatie met de cliënt niet angstig en verkrampt omgaan met professionele nabijheid en professionele distantie. Dit zal zeker van invloed zijn op het wel of niet (kunnen) ontstaan van vriendschap met een cliënt. De zorgverlener kan een cliënt op een zodanige manier nabij zijn, dat de relationele grenzen minder geforceerd hoeven te worden bepaald. Wanneer dit op een goede wijze gebeurt, dan mag verondersteld worden dat de cliënt de grenzen van de relatie goed zal begrijpen en hier ook naar zal handelen. Hypothese: Het aangeven van relationele grenzen in de vriendschapsrelatie tussen de professionele zorgverlener en de cliënt zal voor de zorgverlener gemakkelijker zijn naar gelang hij of zij in staat is om in de relatie met de cliënt op een goede wijze met professionele nabijheid en professionele distantie om te gaan. 5. Op zich is het niet vreemd te noemen dat de betekenissen en de waarden van de vriendschap tussen een professionele zorgverlener en een cliënt voor beide betrokkenen opvallend kunnen verschillen. Per slot van rekening is er een duidelijke asymmetrie aanwezig in de relatie die ook betrekking heeft op allerlei aspecten van de vriendschap, en die in belangrijke mate bepalend is voor de individueel toegekende betekenissen en waarden van die vriendschap.
123
Vriendschap kent vele gezichten Een belangrijke en bepalende factor voor het ontstaan van de bovengenoemde verschillen in de betekenissen en de waarden van de vriendschap, is het in veel gevallen ontbreken van een sociaal netwerk bij de cliënt. Door het sociale isolement – en de zorgbehoeftigheid – van de cliënt neemt de zorgverlener voor de cliënt al gauw de plaats in van een vriend, waarbij het woord vriend vaak meerdere betekenissen in zich draagt (vertrouwenspersoon, vaderfiguur, maatje, et cetera). Ook het begrip vriendschap heeft voor de cliënt vaak betrekking op zeer uiteenlopende aspecten van de relatie. Wel bezit de cliënt doorgaans het vermogen om een helder kwalitatief onderscheid aan te brengen tussen het begrip vriend en andere relationele begrippen, zoals bijvoorbeeld het begrip medebewoner. Dit heeft alles te maken met de persoonlijke waardering van de cliënt van bepaalde kwalitatieve relationele aspecten van de mens waarmee zij in relatie staat. Hypothese: De betekenissen en de waarden van vriendschap worden individueel bepaald, waardoor er op voorhand grote verschillen zullen bestaan in het toekennen van deze betekenissen en waarden door de zorgverlener en door de cliënt. 5.4.
Aanbevelingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar de waarden en de betekenissen van vriendschap in professionele zorgrelaties in het domein van de Geestelijke gezondheidszorg wil ik de volgende aanbevelingen doen. Deze aanbevelingen zijn in eerste instantie bedoeld voor professionele zorgverleners die werkzaam zijn in de Geestelijke gezondheidszorg, maar zijn naar verwachting ook interessant voor andere professionele zorgverleners. De professionele zorgverlener moet leren zich bewust te worden van het principe dat een eventuele vriendschap tussen hem en een cliënt altijd een bepaald soort van vriendschap is die samengaat met de professionele zorgrelatie en afgestemd is op het ethos van de professionele zorgverlener. De professionele zorgverlener moet streven naar een persoonlijke en unieke relatie met zijn cliënten, waarbij vriendschap kan en mag, maar niet perse hoeft te ontstaan. De professionele zorgverlener moet geen angst hebben om een eventuele vriendschapsrelatie met een cliënt aan te gaan. Hij moet vanuit zijn professioneel hulpverlenerschap in ieder geval proberen om de cliënt op een zo goed mogelijke manier nabij te zijn en waar nodig afstand te bewaren. De professionele zorgverlener moet altijd proberen uit te gaan van een gelijkwaardige relatie met zijn cliënten, ook al wordt deze in wezen bepaald door asymmetrie. De professionele zorgverlener moet zichzelf in de relatie met zijn cliënten durven in te brengen en zich open en kwetsbaar durven op te stellen naar zijn cliënten toe. Hij moet als mens zichtbaar worden en niet louter formeel handelen vanuit zijn ‘rol’ als zorgverlener. De professionele zorgverlener moet altijd zo duidelijk mogelijk zijn naar de cliënt toe over de soort van vriendschap – en de daaraan verbonden aspecten – die er is of kan ontstaan. Het ontstaan van valse hoop en het creëren van verkeerde verwachtingen moeten zoveel mogelijk voorkomen worden. 124
Vriendschap kent vele gezichten
De professionele zorgverlener moet streven naar een zo authentiek mogelijke zorgrelatie met de cliënt. Zijn zorgverlenerschap moet te allen tijde geijkt zijn op zijn eigen persoon, op zijn eigen menszijn. Daartoe is het belangrijk dat hij zichzelf goed kent. Ook moet hij zich bewust zijn van zijn eigen kwetsbaarheid en van wat een eventuele vriendschap met de cliënt voor hemzelf betekent.
125
Vriendschap kent vele gezichten
126
Vriendschap kent vele gezichten Nawoord Mijn onderzoek naar de waarden en de betekenissen van vriendschap in professionele zorgrelaties in het domein van de Geestelijke gezondheidszorg begon enkele jaren geleden met het zien van de tweedelige Tv-documentaire over het werk van psychiater Detlef Petry. Een indrukwekkende documentaire die de kijker liet kennismaken met de onconventionele wijze van omgaan van Petry met zijn patiënten. Nu mijn onderzoek is afgerond wil ik nogmaals kort de aandacht richten op het werk van deze bijzondere mens. Het toeval wil dat in de periode dat ik bezig ben geweest mijn onderzoek af te ronden, ook Detlef Petry zijn jarenlange werk als psychiater in Vijverdal heeft afgerond. In de PSY las ik een artikel dat in het teken stond van zijn afscheid. 100 En al lezende besefte ik dat voor deze man de vriendschappen met zijn patiënten een belangrijk onderdeel van zijn zorgrelaties hebben gevormd. Misschien nog wel een belangrijker onderdeel dan ik aanvankelijk had gedacht. Vriendschap was voor hem zeker geen eenduidig gegeven. Uitzonderlijk is zijn reële vriendschap geweest met Bert Boers. Maar ook de vele anderen vriendschappen die hij onderhield met mensen die hij als behandelaar al twintig, of soms dertig jaar kende, waren stuk voor stuk unieke en bijzondere relaties. Patiënten zien als gelijkwaardige medemensen. Dat is wat Petry deed. Volgens zijn eigen woorden hielp hij mensen zonder enige ideologie. Was hij gewoon aanwezig en attent, en schreef hij zo min mogelijk pillen voor. In zijn ogen hele normale dingen. Maar die moesten wel worden volgehouden. Petry zal in de toekomst de mensen die hij al zo lang kent om de paar weken blijven bezoeken, als vriend. Hij wil en kan deze mensen niet zomaar in de steek laten. Zijn actieve rol als arts zal hij proberen thuis te laten. Niet veel van zijn collega’s zullen hem hierin navolgen. Sterker nog, zij zullen er naar alle waarschijnlijkheid afkeurend op reageren. Dat is de harde realiteit van de professionele hulpverlening. Het is echter de vraag of deze harde realiteit niet eerder afbreuk doet aan de goede zorg voor zorgbehoeftigen dan dat het goede en menslievende zorg bewerkstelligt. Aan het einde gekomen van een boeiend onderzoek wil ik graag iedereen bedanken die mij op welke manier dan ook heeft geholpen om dit onderzoek te kunnen voltooien. Een aantal mensen wil ik speciaal noemen. Om te beginnen de zes respondenten die aan dit onderzoek hebben willen meewerken, voor hun openheid en de bereidheid om hun verhaal met anderen te willen delen; mijn begeleider Prof. dr. Andries Baart, voor zijn zeer inspirerende, vakkundige, kritische en bijzonder geduldige wijze van begeleiden; beoordelaar dr. Monique van Dijk-Groeneboer, voor haar bereidheid om de grote hoeveelheid tekst zorgvuldig te lezen en te beoordelen; mijn lieve vrouw Toos, voor al haar hulp en voor het begrip dat ze in de afgelopen jaren heeft moeten tonen; en Guus, voor zijn hulp bij de opmaak van de tekst.
100
PSY nr.10-2009, p.7-10.
127
Vriendschap kent vele gezichten Literatuur Adams, R.G. en Allan, G., Placing Friendship in Context. Cambridge University Press, UK 1998. Arendt, H., Vita activa, 2e ongewijzigde dr.. Boom, Amsterdam 2004. Aristoteles, Ethica Nicomachea, Boek VIII en Boek IX. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Ch. Hupperts en B. Poortman. Damon, Budel 2005. Atkinson, B. (ed.), The essential writings of Ralph Waldo Emerson. Modern Library, New York 2000. Baart, A., Aandacht. Etudes in presentie. Lemma BV, Utrecht 2004. Baart, A., Een theorie van de presentie, 3e dr.. Lemma BV, Utrecht 2004. Bauman, Z., Liquid love. Polity, Cambridge UK 2003. Blanchot, M., Friendship. Vertaald door E. Rottenberg. Stanford University Press, Stanford, California 1997. Caltagirone, C.L., Friendship as Sacrament. Alba House, New York 1988. Carmichael, L., Friendship. Interpreting Christian Love. T&T Clark International, London 2004. Comte-Sponville, A., Kleine verhandeling over de grote deugden. Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen 1997. Crossin, J.W., Friendship: the key to spiritual growth. Paulist Press, New Jersey 1997. Derrida, J., The Politics Of Friendship. Verso, London/New York 2005. Fehr, B., Friendship Processes. Thousand Oaks: Sage Publications, 1996. Fritz Cates, D., Choosing to Feel. Virtue, Friendship, and Compassion for Friends. University of Notre Dame Press, Notre Dame, Indiana 1997. Fukuyama, F., Our Posthuman future. Consequences of the biotechnology revolution. Picador, New York 2003. Glissenaar, I. en Reijn, I. (red.), Vriendschap op maat. SWP, Utrecht 1999. Grunebaum, J.O., Friendship. Liberty, Equality, and Utility. State University of New York Press, United States of America 2003. Grün, A., Vrienden. Over de kunst van vriendschap. Meinema, Zoetermeer 2005, (oorspronkelijk Ich wünsch’ dir einen Freund. Münsterschwarzach 2005). Hees, M. van en Verkerk, M. (red.), Het goede leven: over oude en nieuwe waarden. 2e dr.. Boom, Amsterdam 2004. Heijst, A. van, Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit. Klement, Kampen 2005. Houten, D. van, De standaardmens voorbij. Over zorg, verzorgingsstaat en burgerschap. Elsevier/De Tijdstroom, Maarssen 1999. Houten, D. van, De gevarieerde samenleving. Over gelijkwaardigheid en diversiteit. De Tijdstroom, Utrecht 2004.
128
Vriendschap kent vele gezichten Kal, D. en Steketee, M. De kern is aandacht. Een interview met A. Baart over de presentiebenadering. In: Radicale aansluiting. Over de presentiebenadering en de geestelijke gezondheidszorg, Actioma 2002/3. King, P. en Devere, H. (ed.), The Challenge to Friendship in Modernity. Frank Cass Publishers, Great Britain 2000. Kunneman, H., Voorbij het dikke-ik. Bouwstenen voor een kritisch humanisme. Humanistics University Press, Amsterdam 2005. Matthews, S.H., Friendships through the life course. Sage Publications, India 1986. Merle, J.C. en Schumacher, B.N., L’amitié. PUF, Parijs 2005. Montaigne, M. de, On Friendship. Vertaald door M.A. Screech. Penguin Books, London 2004. Nietzsche, F., Menselijk, al te menselijk. Een boek voorvrije geesten. Vertaald door Th. Graftdijk. Erven Th. Graftdijk/H. Driessen BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam, Copyright Nederlandse vertaling © 1980/2000. Nussbaum, M.C., Oplevingen van het denken. 2e dr.. Ambo/Anthos, Amsterdam 2005, (oorspronkelijk Upheavals of Thougt. Cambridge UP 2001). Pahl, R., On Friendship. Polity Press, Great Britain 2000. Palm, I. (red.), De zorg is geen markt. Een kritische analyse van de marktwerking in de zorg Vanuit verschillende perspectieven. Wetenschappelijk Bureau SP, Rotterdam 2005. Petry, D. en Nuy, M., De ontmaskering. De terugkeer van het eigen gelaat van mensen met chronisch psychische beperkingen. SWP, Utrecht 1997. Petry, D., Onderweg. Een trialogische biografie. Stichting “Onderweg”, Maastricht 2005, (oorspronkelijk Die Wanderung. Neumünster 2003). Plato, deel XV. Charmides Laches Lysis. Vertaald door M. Molegraaf. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 2005. Rawlins, W.K., Friendships Matters. Communication, Dialectics, and the Life Course. Walter de Gruyter, Inc. , New York 1992. Rouner, L.S., The Changing Face of Friendship. University of Notre Dame Press, Notre Dame, Indiana 1994. Saunders, M. e.a., Methoden en technieken van onderzoek. Pearson Education Uitgeverij, 4e druk 2008. Smaling, A., Methodologische objectiviteit en kwalitatief onderzoek. Swets en Zeitlinger, Lisse 1987. Smith Pangle, L., Aristotle and the Philosophy of Friendship. University Press, Cambridge, United Kingdom 2003. Swinton, J., Resurrecting the Person. Abingdon Press, Nashville 2000. Taylor, C., De malaise van de moderniteit. Kok Agora, Kampen/Pelckmans, Kapellen 2003, (oorspronkelijk The Malaise of Modernity. Ontario 1991).
129
Vriendschap kent vele gezichten Taylor, C., Moderniteit in meervoud. Klement, Kampen/Pelckmans, Kapellen 2005, (oorspronkelijk Modern Social Imaginaries. Durham/London 2004). Tongeren, P. van, Deugdelijk leven, 2e dr.. Sun, Amsterdam 2004. Vernon, M., The Philosophy of Friendship. Palgrave Macmillan, Houndmills/Basingstoke/ Hampshire 2005. Vorstenbosch, J., Zorg. Een filosofische analyse. Uitgeverij Nieuwezijds, Amsterdam 2005. Vosman, F. en Molenaar, B. (red.), Perspectieven op vriendschap. SWP, Amsterdam 2005. Wadell C.P., P.J., Friendship and the Moral Life. University of Notre Dame Press 1989. Weeda, I., Vriendschap in beweging. De Haan, Haarlem 1988. Weil, S., Wachten op God. 2e herziene dr.. Erven J. Bijleveld, Utrecht 1997. Welten, R., Fenomenologie en Beeldverbod bij Emmanuel Levinas en Jean-Luc Marion. Damon, Budel 2001. Wieg, R., Kameraad scheermes. De Arbeiderspers, Amsterdam 2003.
130