MIDDEN-DELFLANDRAAD MD 2015-529488308 BESLUITENLIJST VAN DE VERGADERING VAN DE MIDDEN-DELFLANDRAAD OP 24 SEPTEMBER 2015
Aanwezig
Dhr. J.F. Weber (Provincie Zuid-Holland), dhr. S.M. Brandligt (gemeente Delft), dhr. G.D. van Oord (gemeente Midden-Delfland), dhr. R. van Harten (gemeente Schiedam), dhr. A. van Steenderen (gemeente Schiedam), dhr. F.J. van Lier (gemeente Maassluis), dhr. C. Pleijsier (gemeente Maassluis), dhr. P. Ouwendijk (gemeente Westland), dhr. C. van Oorschot (ambtelijk, gemeente Rotterdam), mevr. D. Tubbing (ambtelijk, gemeente Delft), dhr. R. van Ark (Royal Haskoning DHV), dhr. F. de Vogel (ambtelijk, provincie Zuid-Holland), dhr. W. Kornmann (accountmanager G.Z-H), dhr. J. Cornips (ambtelijk secretaris G.Z-H)
Afwezig
Dhr. B.J. Eerdmans (gemeente Rotterdam); mevr. A.H. Hekker (gemeente Delft); Dhr. R.G. de Vries (gemeente Vlaardingen); dhr. R.A.M. van der Sande (Provincie Zuid-Holland)
Voorzitter Secretaris Penningmeester
Dhr. S. Brandligt dhr. G.D. van Oord dhr. R. van Harten
Plaats Tijd
Buitenplaats, te Vlaardingen 08.30 uur
Nr.
Agendapunt
Besluit
1.
Opening en mededelingen
Dhr. Brandligt opent om 08.30 uur de vergadering. Hij geeft aan dat dhr. Weber later zal toetreden tot de vergadering.
2.A
Verslag vergadering Dhr. Van Oord merkt op dat tijdens de vorige vergadering van de MDR is gevraagd om een wijziging van de begroting 2016 en vraagt wanneer het van 25 juni 2015 bestuur deze tegemoet kan zien. Dhr. Kornmann antwoordt dat in de begrotingswijziging 2016 wordt voorgelegd in het DB van 15 oktober 2015, en dat deze vervolgens wordt voorgelegd aan de MDR in december.
2.B
GEHEIM- verslag van het geheime deel van de vergadering van 25 juni 2015 Ingekomen stukken en mededelingen
Besloten wordt om het verslag van de DB vergadering van 25 juni zonder wijzigingen vast te stellen.
3.
Besloten wordt om het verslag van het geheime deel van de vergadering van 25 juni 2015 zonder wijzigingen vast te stellen.
Dhr. Brandligt geeft aan dat er vanuit het DB een gesprekspartner is aangewezen voor het overleg met dhr. Weber over de uittreding van de provincie. Dhr. Van Oorschot geeft aan dat de gemeente Rotterdam nog niet wil onderhandelen met de provincie op dit moment, en dat wethouder Eerdmans dit ook in een brief kenbaar heeft gemaakt aan gedeputeerde Weber. Het Rotterdamse standpunt is dat eerst de besluitvorming moet plaatsvinden over de toekomstscenario’s. Dhr. Van Lier vraagt of de intentieverklaring van de provincie en Staatsbosbeheer zich richt op de overname van het personeel of uitsluitend op de overname van de beheercontracten. Dhr. Brandligt antwoordt dat de dhr. Weber hier later een toelichting op zal geven. Besloten wordt om kennis te nemen van de ingekomen en schriftelijke mededelingen.
Nr.
Agendapunt
Besluit
4.
Wijziging Dhr. Van Harten merkt op dat in artikel 37 de deelnemersbijdragen nog in guldens staan aangegeven. Hij vraagt om dit aan te passen in euro’s. Gemeenschappelijk e regeling Dhr. Van Oord wijst erop dat het belangrijk is dat de deelnemers de gewijzigde regeling zo snel mogelijk vaststellen en dat het van belang is dat zich hierin geen vertraging meer optreedt. Dhr. Kornmann verzekert dat de gewijzigde regeling na de vergadering nog dezelfde dag wordt toegezonden aan de deelnemers. Dhr. Van Oorschot geeft aan dat de wijziging van de gemeenschappelijke regeling is aangekondigd in de Rotterdamse raad. Dhr. Van Steenderen merkt op dat hoewel de wijziging wordt omschreven als een ‘technische aanpassing’, zich wel bewust moet zijn van mogelijk bredere consequenties en dat gemeenteraden hier nog wel een oordeel over kunnen hebben. Dhr. Kornmann geeft te kennen dat G.Z-H altijd bereid is om een toelichting te geven in de raadsvergadering, indien dat wenselijk is.
5.
Besloten wordt: Het conceptwijzigingsbesluit Wijzigingsbesluit Gemeenschappelijke regeling voor het Recreatieschap Midden-Delfland 2015 (hierna: wijzigingsbesluit) vast te stellen. Aan de betrokken bestuursorganen van de deelnemers voor te stellen om in te stemmen met toetreding tot de gemeenschappelijke regeling van de colleges van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeenten en gedeputeerde staten van de betrokken provincie Aan de betrokken bestuursorganen van de deelnemers voor te stellen om het wijzigingsbesluit vast te stellen. DienstverleningsDhr. Brandligt geeft aan dat deze overeenkomst een voortzetting is van de bestaande DVO. Hoewel er mogelijk vragen zijn over hoe deze overeenkomst 2016 overeenkomst zich verhoudt tot de intentieverklaring tussen de provincie en Staatsbosbeheer, stelt hij voor deze overeenkomst vast te stellen. Dhr. Van Oorschot vraagt in hoeverre in deze nieuwe DVO rekening is gehouden met de overheveling van 580 ha aan beheergronden aan Staatsbosbeheer. Dhr. Kornmann antwoordt dat de overdracht van 580 ha worden meegenomen in de begrotingswijziging 2016, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de dienstverleningsovereenkomst.
6.
Onderzoek toekomstscenario’s Midden-Delfland
Besloten wordt om de dienstverleningsovereenkomst 2016 vast te stellen. De onderzoekers geven toelichting op het onderzoek. Doel van het onderzoek is om de scenario’s met elkaar te vergelijken als input voor besluitvorming. De onderzoekers beschrijven de drie scenario’s en lichten toe hoe deze zich verhouden tot het beoordelingskader dat de MDR eerder heeft vastgesteld. Voor alle scenario’s worden voor- en nadelen benoemd. Er zijn combinaties van verschillende scenario’s mogelijk. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld ervoor kiezen bepaalde gronden zelf in beheer te nemen en andere gronden over te hevelen naar terreinbeherende organisaties. Een andere mogelijkheid is dat gronden eerst worden overgedragen aan gemeenten en dat er pas daarna een BVO wordt opgericht, zonder grondpositie. Ten slotte is een combinatie tussen scenario 1 en scenario 2 mogelijk, waarbij alleen het beheer van gronden wordt overgedragen aan terreinbeherende organisaties, maar de grondposities bij de gemeenten komen te liggen. Ten slotte geven de onderzoekers een aantal aanbevelingen voor het implementatieproces: A. Gevoel voor urgentie: niets doen is geen optie; 2
Nr.
Agendapunt
Besluit B. Overeenstemming zoeken tussen parallelle processen, met name de ontbinding van het koepelschap; de afbouw van de DVO tussen de provincie en G.Z-H; de besluitvorming in de andere schappen; Inmiddels is dhr. Weber toegetreden tot de vergadering. Hij geeft aan dat hij zojuist namens de provincie een intentieverklaring heeft getekend met Staatsbosbeheer. Deze zal zsm worden toegestuurd naar alle schapsbesturen. De provincie heeft dit gedaan vanuit haar verantwoordelijkheid naar haar werknemers, maar ook omdat deze verklaring goed kan helpen bij de discussie over de toekomstscenario’s. Het is een intentieverklaring, maar nog geen definitief besluit. Dhr. Weber heeft geconstateerd dat er een goede sfeer is tussen de partijen- de provincie, SBB en G.Z-H – en dat zij ook elkaar inhoudelijk lijken te vinden. Voor SBB is G.Z-H een interessante partner omdat G.Z-H de kennis in huis heeft, waar bij SBB behoefte aan is. SBB heeft uitgesproken dat zij – met steun van de staatssecretaris- in wil zetten op het recreatieve groenbeheer in de grootstedelijke gebieden, en dat zij dit samen wil doen met de gemeenten en andere partijen in de omgeving. Dhr. Weber wijst erop dat al eens eerder het signaal is binnen gekomen dat dit mogelijk positief kan uitpakken voor de uittredingsvergoeding van het rijk. Op dit punt lijkt een nieuwe opening te zijn. Voor dit moment heeft de intentieverklaring nog geen gevolgen voor de dienstverleningsovereenkomst met G.Z-H. Het schap sluit de dienstverleningsoverkomst af met de provincie. Dhr. Weber nodigt de schapsbestuurders uit om nader kennis te maken, ideeën, beelden, en behoeften te wisselen met de directies van SBB en GZH. Zo kan iedereen kennis maken met de ‘mensen die hier achter zitten’. In de intentieverklaring is het streven genoemd om vóór januari 2016 meer definitieve te zetten. Dhr. Van Steenderen vraagt in hoeverre de DVO nog gewoon kan blijven bestaan als SBB en G.Z-H in elkaar overgaan of fuseren. Het lijkt er immers op dat de gesprekken tussen de partijen verder gaan dan alleen de overname van het personeel en diensten, maar dat er ook gesproken wordt over de overname van beheer en gronden. Hij vraagt of dit ook al aan de orde is geweest bij het aangaan van de intentieverklaring. Dhr. Weber antwoordt dat de gesprekken zich niet richten op de overdracht van de gronden. Dat gesprek moet in de schappen worden gevoerd. Met SBB wordt alleen gesproken over de overname van personeel en werkzaamheden van G.Z-H. Dhr. Van Steenderen wijst op het eerder ingenomen standpunt van ‘personeel volgt werk’. Indien SBB het personeel van G.Z-H overneemt, wil zij mogelijk ook een garantie op werk in dit gebied hebben. Dhr. Weber antwoordt dat dit aspect inderdaad een rol gaat spelen bij de verdere gesprekken met SBB en dat dit een extra reden is om het tempo in de besluitvorming te houden en beide processen op elkaar af te stemmen. SBB geeft signaal af dat zij de gronden die zij als blooteigenaar hebben straks ook weer als gewoon eigenaar zou willen hebben en dat zij ook graag werk wil voor de mensen die worden overgenomen van G.Z-H. Dhr. Van Lier vraagt of in dit geval ook sprake zal zijn van een strikte afbouw van vijf jaar voor de lopende DVO. Het bestuur heeft immers een nieuwe DVO vastgesteld en betekent dit dat hiermee de afbouw-periode van vijf jaar ook op nieuw ingaat? Dhr. Brandligt antwoordt dat de insteek is om nu gezamenlijk een proces te gaan doorlopen waarin geen sprake is van een geleidelijke afbouw van werkzaamheden. Doel is om tot een deal te komen waarin alle zaken in één keer worden geregeld. Dit vraagt een goede afstemming tussen de verschillende parallelle processen, waarbij het tempo in de besluitvorming behouden blijft. Dit betekent ook dat de komende tijd extra vergaderingen 3
Nr.
Agendapunt
Besluit belegd zullen worden. Dhr. Brandligt vraagt de aanwezigen hier rekening mee te houden in hun agenda’s. Dhr. Van Oord geeft aan het gevoel te hebben dat het schap een beeld begint te vormen van waar zij naar toe wil en snel tot een besluit wil komen. Dan zou het tragisch zijn als gewacht moet worden op de besluitvorming in de andere schappen. De besluitvorming gaat dan immers zo snel als de traagste beslisser. Dhr. Van Oord vraagt of indien het schap erin slaagt om snel tot een besluit te komen, dit ook wordt beloond door medewerking van de provincie. Dhr. Brandligt geeft aan dat een belangrijke onzekere factor in de besluitvorming de rol van het Koepelschap is. Het zou helpen als de provincie – samen met Rotterdam – de besluitvorming over opheffing van het Koepelschap kan bespoedigen. Volgens dhr. Van Harten is het noodzaak om zo spoedig mogelijk gezamenlijk een stip aan de horizon te schetsen en vanuit de inhoud het proces in te steken in plaats van dat alle partijen zich in gaan graven in hun juridische positie. Dhr. Weber geeft aan dat deze woorden hem aan het hart zijn gegrepen. De provincie heeft dan ook al duidelijk aangegeven welke rol zij voor zich zelf ziet, ongeacht de keuze voor de scenario’s, en dit kenbaar gemaakt aan alle schapsbesturen. Ook geeft hij aan dat het niet alleen aan de provincie is om een snelle besluitvorming in het recreatieschap Midden-Delfland te belonen, omdat ook andere partijen daar een rol in hebben. Het is nadrukkelijk wel het belang van de provincie om het tempo in de besluitvorming te behouden. Aan het commitment van de provincie hoeft niet getwijfeld te worden. Volgens dhr. Van Steenderen is het belangrijk dat naar een oplossing wordt gezocht voor het financieringsvraagstukken. Als het Koepelschap wordt opgeheven blijft het vereffeningsvraagstuk immers staan. Hij stelt voor om samen met de provincies en de gemeenten die in het Koepelschap zitten, bij elkaar te komen om tot een gezamenlijke oplossing te komen. Hierin dient ook de verdelingsopgave naar aanleiding van de uittreding van het rijk te worden meegenomen. Indien duidelijk is op welke wijze de beheergelden verdeeld gaan worden, zal dit ook helpen voor het organisatievraagstuk met SBB. Op deze wijze kunnen verschillende vraagstukken van elkaar worden gescheiden. Dhr. Weber antwoordt dat het gesprek over hoe om te gaan met de beheergelden parallel gevoerd moet worden in samenspraak met de regie- en landschapstafels. Hiervoor heeft de provincie, met de aanstelling van dhr. De Vogel, organisatorische capaciteit beschikbaar gesteld om antwoorden te vinden op deze vraagstukken. Op drie sporen moeten gelijktijdig stappen worden gezet: wat te doen met G.Z-H; wat te doen met de recreatieschappen en het realiseren van een alternatief systeem daarvoor. Dhr. Brandligt constateert dat men het erover eens is dat zo snel mogelijk stappen worden gezet en om dit te bereiken heeft het DB een voorstel gedaan om via de route van scenario 1 over te gaan naar scenario 2. Hij vraagt of dit bestuur hiermee kan instemmen. Dhr. Van Steenderen geeft aan dat nog niet alle consequenties van deze route helemaal helder zijn. Hij stelt vraagtekens bij de volgordelijkheid van de route. Om te kiezen of de gemeenten de gronden in handen krijgen, moet ook duidelijk zijn wat dit betekent voor de gemeenten. Dhr. Brandligt bevestigt dit en geeft aan dat als tijdens het proces blijkt dat er onvoorziene hobbels op de weg zitten, nog altijd voor een andere variant gekozen kan worden. Deze keuze richting aan het uitzoekwerk dat nog gedaan moet worden. Dhr. Van Oord vult aan dit voorstel betrekking heeft op het bepalen van een afspraakkader, waarmee deelnemers gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen om samen toe te werken naar een oplossing. Dhr. Van Harten roept op om zich vooraf niet blind te staren op één of enkele scenario’s maar open te staan voor de goede aspecten uit de 4
Nr.
Agendapunt
Besluit verschillende scenario’s. In het verlengde hiervan geeft dhr. Brandligt aan dat het voorstel voorziet in een heldere voorsortering van de besluitvorming in de gemeenteraden. Door de keuzerichting al verder uit te werken kan de besluitvorming in de raden worden gestroomlijnd. Vandaar dat wordt voorgesteld om de gemeenteraden nog geen keuze te laten maken uit de scenario’s, maar eerst de keuzerichting verder uit te werken. Uiteraard dienen de raden wel zo snel en volledig mogelijk geïnformeerd te worden. Besloten wordt: In te stemmen met het voorstel van het DB voor de keuzerichting voor een toekomstscenario waarbij het recreatieschap Midden-Delfland wordt opgeheven en de gronden in eerste instantie naar de gemeenten gaan en vervolgens mogelijk worden overgedragen aan een of meerdere terreinbeherende organisatie(s); Het DB te mandateren de verschillende onderdelen zo snel mogelijk uit te laten onderzoeken welke benodigd zijn voor de besluitvorming en hiervoor de benodigde maatregelen te treffen zoals ondersteuning en financiën; Het DB hiervoor een krediet beschikbaar te stellen van € 100.000,= ten laste van de reserve Egalisatie; Het DB te verzoeken hierbij ook de intentieverklaring van SBB en de provincie te betrekken om te bezien of dat positief kan uitpakken voor de schapsdeelnemers en voor het toekomstige beheer; De gemeenteraden, de colleges van B&W, de Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten van de deelnemers te informeren over het onderzoek, dit genomen besluit en de verdere uitwerking; Het DB de opdracht te geven om de Midden-Delflandraad regelmatig op te hoogte te houden van de voortgang.
7.
Rondvraag en sluiting
Dhr. Van Steenderen vraagt of er afspraken gemaakt kunnen worden over de afstemming van de besluitvorming in de verschillende gremia: de andere schapsbesturen; het Koepelschap en de landschapstafel. Hij stelt voor een overleg tussen de DB-leden van de verschillende schappen formeel te borgen. Hij zal dit ook aan de orde brengen tijdens het volgende overleg van het Koepelschap. Ook vraagt hij er al een gesprek is gepland tussen de vertegenwoordigers van de verschillende landschapstafels. Mevr. Tubbing antwoordt dat hiervoor medio november een gesprek wordt gepland. Dhr. Brandligt geeft aan dat in november ook een extra vergadering van de Midden-Delflandraad wordt belegd.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 13 november 2015, te Schiedam,
de secretaris, dhr. G.D. van Oord
de voorzitter, dhr. J.F. Weber
5