Voorzetten voor decentralisatie Argumenten en mogelijkheden voor (verdere) decentralisatie van taken naar gemeenten
karspelen Alblasserdam Albrandswaard Alkemade Alkmaar Almelo Almere Alphen aan den Rijn Alphen-Chaam Ambt Montfort Ameland Amersfo oorn Appingedam Arcen en Velden Arnhem Assen Asten Baarle-Nassau Baarn Barendrecht Barneveld Bedum Beek Beemster Beesel Bellingwedde ergen op Zoom Bergschenhoek Berkel en Rodenrijs Berkelland Bernheze Bernisse Best Beuningen Beverwijk Binnenmaas Bladel Blaricum Bleiswijk er-Odoorn Borne Borsele Boskoop Boxmeer Boxtel Breda Breukelen Brielle Bronckhorst Brummen Brunssum Bunnik Bunschoten Buren Bussum Cap jen Cuijk Culemborg Dalfsen Dantumadeel DeBilt De Marne De Ronde Venen De Wolden Delft Delfzijl Den Haag Den Helder Deurne Deventer Die Dongeradeel Dordrecht Drechterland Drimmelen Dronten Druten Duiven Echt-Susteren Edam-Volendam Ede Eemnes Eemsmond Eersel Eijsden Ein Leur Ferwerderadiel Franekeradeel Gaasterl‘n-Sleat Geertruidenberg Geldermalsen Geldrop-Mierlo Gemert-Bakel Gennep Giessenlanden Gilzeen om Graft-De Rijp Grave Groesbeek Groningen Grootegast Gulpen-Wittem Haaksbergen Haaren Haarlem Haarlemmerliede en Spaarnwoude Haarle rdinxveld-Giessendam Haren Harenkarspel Harlingen Hattem Heel Heemskerk Heemstede Heerde Heerenveen Heerhugowaard Heerlen Heeze-Lee do-Ambacht Hengelo Ov. Het Bildt Heumen Heusden Heuvelrug Heythuysen Hillegom Hilvarenbeek Hilversum Hof van Twente Hoogeveen Hooge Hulst Hunsel IJsselstein Jacobswoude Kampen Kapelle Katwijk Kerkrade Kessel Kollumerland c.a. Korendijk Krimpen aan den IJssel Laarbeek Lande Leeuwarden Leeuwarderadeel Leiden Leiderdorp Leidschendam-Voorburg Lelystad Lemsterland Leusden Liemeer Liesveld Lingewaal Lingewaard L ppersum Losser Maarssen Maasbracht Maasbree Maasdonk Maasdriel Maassluis Maastricht Margraten Marum Medemblik Meerlo-Wanssum Meers iddelharnis Midden-Delfiand Midden-Drenthe Mill en St. Hubert Millingen aan de Rijn Moerdijk Montferland Montfoort Mook en Middelaar Moo Neerijnen Niedorp Nieuwegein Nieuwerkerk aan den IJssel Nieuwkoop Nieuw-Lekkerland Nijefurd Nijkerk Nijmegen Noord-Beveland Noordenve ordwijkerhout Nuenen c.a. Nunspeet Nuth Obdam Oegstgeest Oirschot Oisterwijk Oldebroek Oldenzaal Olst-Wijhe Ommen Onderbanken Oost Ge pmeer Opsterland Oss Oud-Beijerland Oude IJsselstreek Ouder-Amstel Ouderkerk Oudewater Overbetuwe Papendrecht Pekela Pijnacker-Nootdorp Renkum Renswoude Reusel-De Mierden Rheden Rhenen Ridderkerk Rijnwaarden Rijnwoude Rijssen-Holten Rijswijk Roerdalen Roermond Roggel e n Schagen Scheemda Schermer Scherpenzeel Schiedam Schiermonnikoog Schijndel Schinnen Schoonhoven Schouwen-Duiveland Sevenum ‘s-Grave elsgestel Sint-Oedenrode Sittard-Geleen Skarsterlan Sliedrecht Slochteren Sluis Smallingerland Sneek Soest Someren Son en Breugel Spijkenisse Sta tein Strijen Swalmen Ten Boer Ter Aar Terneuzen Terschelling Texel Teylingen Tholen Thorn Tiel Tilburg Tubbergen Twenterand Tynaarlo Tytsjerkst Valkenburg aan de Geul Valkenswaard Veendam Veenendaal Veere Veghel Veldhoven Velsen Venlo Venray Vianen Vlaardingen Vlagtwedde Vliela Waalre Waalwijk Waddinxveen Wageningen Wassenaar Waterland Weert Weesp Werkendam Wervershoof West Maas en Waal Wester-Koggenla estvoorne Wierden Wieringen Wieringermeer Wijchen Wijdemeren Wijk bij Duurstede Winschoten Winsum Winterswijk Woensdrecht Woerden W Wymbritseradiel Zaanstad Zaltbommel Zandvoort Zederik Zeevang Zeewolde Zeist Zevenaar Zevenhuizen-Moerkapelle Zijpe Zoetermeer Zoeterwo cht Zwolle Aa en Hunze Aalburg Aalsmeer Aalten Abcoude Achtkarspelen Alblasserdam Albrandswaard Alkemade Alkmaar Almelo Almere Alphe ort Amstelveen Amsterdam Andijk Anna Paulowna Apeldoorn Appingedam Arcen en Velden Arnhem Assen Asten Baarle-Nassau Baarn Barendrec Bennebroek Bergambacht Bergeijk Bergen Lb. Bergen NH Bergen op Zoom Bergschenhoek Berkel en Rodenrijs Berkelland Bernheze Bernisse Bes loemendaal Boarnsterhim Bodegraven Boekel Bolsward Borger-Odoorn Borne Borsele Boskoop Boxmeer Boxtel Breda Breukelen Brielle Bronckho m Capelle aan den IJssel Castricum Coevorden Cranendonck Cromstrijen Cuijk Culemborg Dalfsen Dantumadeel DeBilt De Marne De Ronde Venen D Diemen Dinkelland Dirksland Doesburg Doetinchem Dongen Dongeradeel Dordrecht Drechterland Drimmelen Dronten Druten Duiven Echt-Suster n Eindhoven Elburg Emmen Enkhuizen Enschede Epe Ermelo Etten-Leur Ferwerderadiel Franekeradeel Gaasterl‘n-Sleat Geertruidenberg Gelderma Gilzeen Rijen Goedereede Goes Goirle Gorinchem Gouda Graafstroom Graft-De Rijp Grave Groesbeek Groningen Grootegast Gulpen-Wittem Haak aarlemmermeer Haelen Halderberge Hardenberg Harderwijk Hardinxveld-Giessendam Haren Harenkarspel Harlingen Hattem Heel Heemskerk He eende Heiloo Helden Hellendoorn Hellevoetsluis Helmond Hendrik-Ido-Ambacht Hengelo Ov. Het Bildt Heumen Heusden Heuvelrug Heythuysen H oogezand-Sappemeer Hoorn Horst aan de Maas Houten Huizen Hulst Hunsel IJsselstein Jacobswoude Kampen Kapelle Katwijk Kerkrade Kessel Ko anderd Landgraaf Landsmeer Langedijk Laren Leek Leerdam Leeuwarden Leeuwarderadeel Leiden Leiderdorp Leidschendam-Voorburg Lelystad Le Lith Littenseradiel Lochem Loenen Loon op Zand Lopik Loppersum Losser Maarssen Maasbracht Maasbree Maasdonk Maasdriel Maassluis Maastri ssen Meijel Menaldumadeel Menterwolde Meppel Middelburg Middelharnis Midden-Delfiand Midden-Drenthe Mill en St. Hubert Millingen aan d Moordrecht Muiden Naarden Neder-Betuwe Nederlek Nederweert Neerijnen Niedorp Nieuwegein Nieuwerkerk aan den IJssel Nieuwkoop Nieuw d Noordenveld Noorder-Koggenland Noordoostpolder Noordwijk Noordwijkerhout Nuenen c.a. Nunspeet Nuth Obdam Oegstgeest Oirschot Oiste n Oost Gelre Oosterhout Oostfiakkee Ooststellingwerf Oostzaan Opmeer Opsterland Oss Oud-Beijerland Oude IJsselstreek Ouder-Amstel Ouderke r-Nootdorp Purmerend Putten Raalte Reeuwijk Reiderland Reimerswaal Renkum Renswoude Reusel-De Mierden Rheden Rhenen Ridderkerk Rijnw d Roggel en Neer Roosendaal Rotterdam Rozenburg Rozendaal Rucphen Schagen Scheemda Schermer Scherpenzeel Schiedam Schiermonnikoog S m ‘s-Gravendeel ‘s-Hertogenbosch Simpelveld Sint Anthonis Sint-Michielsgestel Sint-Oedenrode Sittard-Geleen Skarsterlan Sliedrecht Slochteren Slu sse Stadskanaal Staphorst Stede Broec Steenbergen Steenwijkerland Stein Strijen Swalmen Ten Boer Ter Aar Terneuzen Terschelling Texel Teylingen tsjerksteradiel Ubbergen Uden Uitgeest Uithoorn Urk Utrecht Vaals Valkenburg aan de Geul Valkenswaard Veendam Veenendaal Veere Veghel Ve Vlieland Vlissingen Vlist Voerendaal Voorschoten Voorst Vught Waalre Waalwijk Waddinxveen Wageningen Wassenaar Waterland Weert Weesp W land Westerveld Westervoort Westland Weststellingwerf Westvoorne Wierden Wieringen Wieringermeer Wijchen Wijdemeren Wijk bij Duurstede num Wormerland Woudenberg Woudrichem Wunseradiel Wymbritseradiel Zaanstad Zaltbommel Zandvoort Zederik Zeevang Zeewolde Zeist Zeve
Voorzetten voor decentralisatie Argumenten en mogelijkheden voor (verdere) decentralisatie van taken naar gemeenten
Inhoudsopgave 1
Inleiding
5
1.1 Bestuursakkoord en interbestuurlijke taakgroep gemeenten 1.2 Bijdrage VNG
5 5
1.3 Inventarisatieschema: aansluiting bij indeling beleidsvelden en financiële gegevens
gemeenten, provincies, waterschappen en rijk
1.4 Indeling rapport 2
6 7
Argumenten en overwegingen voor decentralisatie
9
2.1 Inleiding
9
2.2 Verminderen bestuurlijke drukte
10
2.3 De realisatie van ‘horizontal integrated services’
10
2.4 Het aan elkaar verbinden van samenhangende ketens of netwerken van dienstverlening 12 2.5 Kennis van de werkvloer
12
2.6 Helder onderscheid in kaderstellende en uitvoerende rollen
13
2.7 Het centrale loket voor burgers en bedrijven
13
2.8 Het optimaal ontwikkelen en beheren van het gemeentelijke (en dus ook Nederlandse) grondgebied
14
2.9 Regiofuncties: optimaliseren gemeentelijke samenwerking en regionale verbanden
14
2.10 Differentiatie en netwerkontwikkeling
15
3
Maatschappelijke ondersteuning
17
4
Jeugd
19
5
Kunst, ontspanning en oudheid
21
6
Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en stedelijke vernieuwing
23
7
Werk en inkomen
25
8
Economie
27
9
Openbare orde en veiligheid
29
10
Milieu
31
11
Verkeer, vervoer, infrastructuur en verkeersveiligheid
33
12
Landelijk gebied en openbaar groen
35
1 Inleiding 1.1
Bestuursakkoord en interbestuurlijke taakgroep gemeenten
In het bestuursakkoord dat in 2007 tussen Rijk en gemeenten is gesloten, is vastgelegd dat er een interbestuurlijke ambtelijke taakgroep gemeenten zal worden ingesteld. Deze inmiddels door het kabinet ingestelde taakgroep zal voorstellen uitbrengen aan de minister van Binnenlandse Zaken over de volgende punten: 1. Decentralisatie van taken en verantwoordelijkheden naar gemeenten; 2. Uitordening van taken tussen de overheden volgens het twee bestuurslagen-principe; 3. Vergroten van de bestuurskracht van gemeenten, waarbij accenten worden gelegd op het aanpassen van de WGR en het stimuleren van schaalvergroting/herindeling. De taakgroep moet, zoals in het bestuursakkoord is afgesproken, binnen een half jaar na de instelling rapporteren. Dit betekent dat de taakgroep vóór 1 juni 2008 voorstellen zal moeten presenteren. Het is voor de VNG van belang dat de voorstellen van de taakgroep geheel of zoveel als mogelijk aansluiten bij de inzet van de VNG welke is vastgelegd in de resolutie ‘de eerste overheid’, die op 10 september 2007 door de Algemene Ledenvergadering is vastgesteld. De resolutie is mede geïnspireerd door het eerder (2006) vastgestelde Manifest van de gemeenten en het rapport ‘de eerste overheid’ van de commissie Grondwet en Gemeentewet die onder voorzitterschap van Jozias van Aartsen stond. Naast de Interbestuurlijke taakgroep gemeenten is een aparte Commissie decentralisatievoorstellen provincies ingesteld, waarbij IPO en VNG niet in de wederzijdse commissies vertegenwoordigd zijn. Het is de bedoeling dat de Commissie decentralisatievoorstellen provincies half april 2008 rapporteert.
1.2
Bijdrage VNG
Door middel van dit rapport wil de VNG in een vroegtijdig stadium concrete argumenten en mogelijkheden aanreiken voor een (verdere) decentralisatie van taken. Daarbij gaat het om het aangeven van feitelijke mogelijkheden in relatie tot bijbehorende argumenten en overwegingen voor decentralisatie. Een inventarisatie van de mogelijkheden van decentralisatie is alleen zinvol als deze vergezeld gaat van
5
de bijbehorende argumenten. Ontbreken de argumenten voor decentralisatie dan worden geïnventariseerde mogelijkheden al snel als een spelletje ‘landje pik’ beschouwd en komen serieuze gedachtewisselingen tussen betrokken partijen niet van de grond. Uiteindelijk zullen toch logische argumenten de belangrijkste onderbouwing moeten leveren voor een verdere decentralisatie Bij het overzicht van taken die naar gemeenten gedecentraliseerd moeten/kunnen worden, zijn drie deelaspecten te onderscheiden: 1. Taken die in het geheel nog niet door gemeenten worden uitgevoerd; 2. Taken die ten dele al door gemeenten worden uitgevoerd; 3. Beëindigen en/of reduceren van financiële arrangementen, zoals (bepaalde) specifieke uitkeringen, die de financiële- en beleidsruimte van gemeenten beperken. Bij de totstandkoming van dit rapport is de VNG ondersteund door het onderzoeksbureau Cebeon in de vorm van het aandragen van (financiële) informatie.
1.3
Inventarisatieschema: aansluiting bij indeling beleidsvelden en financiële gegevens gemeenten, provincies, waterschappen en rijk
Bij het systematisch ‘scannen’ van de taken en middelen van ministeries, provincies en waterschappen op de mogelijkheden van decentralisatie en aanpassing van financiële arrangementen, is aangesloten bij bestaande indelingen van beleidsvelden en financiële gegevens van gemeenten, provincies. waterschappen en ministeries. Daarbij gaat het (zie ook figuur 1): • bij gemeenten om de indeling in 18 clusters (beleidsvelden) zoals die in het gemeentefonds worden onderscheiden. Daarbij wordt per cluster tevens ingezoomd op de samenhangende specifieke uitkeringen (waarvan ook overzichten bestaan). Bij de gemeenten worden ook de financiële stromen naar vormen van verlengd lokaal bestuur betrokken (stadsregio’s, veiligheidsregio’s en middelen die uitsluitend naar de grote steden gaan); • bij provincies om de indeling in 5 clusters, zoals die in het provinciefonds worden onderscheiden. Deze middelen worden overigens voor een deel aan gemeenten doorgegeven, die ze dan uiteindelijk besteden. Daarbij kan het gaan om het doorgeven van specifieke uitkeringen van het rijk (zoals ISV of de middelen voor externe veiligheid), al dan niet aangevuld met eigen middelen; • bij het rijk om de financiële gegevens (begrotingen e.d.) van de verschillende ministeries. Daarbij kan het zowel gaan om middelen die zelf worden besteed als om middelen voor ‘derden’ (zoals zorgkantoren, scholen, uitvoeringsorganen, natuurorganisaties, zelfstandige bestuursorganen, agentschappen). Bij de inventarisatie is vooral uitgegaan van taken in relatie tot beschikbare financiële middelen. Daarbij is er minder aandacht geweest voor decentralisatiemogelijkheden (bevoegdheden) vanuit wettelijke regelingen, die niet direct zijn te relateren aan financiële stromen.
6
Figuur 1. Inventarisatieschema
1.4
Indeling rapport
Dit rapport is als volgt opgebouwd. hoofdstuk 2 In hoofdstuk 2 worden de argumenten en overwegingen voor decentralisatie aan de orde gesteld. Per argument worden steeds voorbeelden gegeven van bestaande of nieuwe gedecentraliseerde oplossingen. hoofdstukken 3 tot en met 12 Daarna wordt in de hoofdstukken 3 tot en met 12 per gemeentelijk taakgebied een overzicht gegeven van de budgetten bij de andere overheden die mogelijkerwijs voor decentralisatie in aanmerking komen en van specifieke uitkeringen die aan de algemene uitkering van het gemeentefonds zouden kunnen worden toegevoegd. Voor onderscheiden budgetten worden steeds op hoofdlijnen de argumenten voor decentralisatie aangegeven.
7
Bij gemeenten en provincies wordt daarbij de inzet vanuit algemene en specifieke middelen onderscheiden: • inzet algemene middelen gemeenten op basis van uitkering gemeentefonds, Onroerend Zaakbelasting (OZB en Overige Eigen Middelen (OEM);1 • inzet algemene middelen provincies op basis van uitkering provinciefonds, Motorrijtuigen Belasting (MRB) en Overige Eigen Middelen (OEM); 2 • specifieke uitkeringen: doelgebonden inkomsten op basis van uitkeringen van het rijk. 3 Achtereenvolgens komen de volgende taakgebieden aan bod: • maatschappelijke ondersteuning (hoofdstuk 3); • jeugd (onderdelen van maatschappelijke ondersteuning, educatie en onderwijshuisvesting; hoofdstuk 4); • kunst, ontspanning en oudheid (hoofdstuk 5); • volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en stedelijke vernieuwing (hoofdstuk 6); • werk en inkomen (hoofdstuk 7); • economie (hoofdstuk 8); • openbare orde en veiligheid (brandweer/rampenbestrijding en overige openbare orde en veiligheid; hoofdstuk 9); • milieu (hoofdstuk 10); • verkeer, vervoer, infrastructuur en verkeersveiligheid (hoofdstuk 11); • landelijk gebied en openbaar groen (hoofdstuk 12).
1 Het betreft de normatieve omvang volgens de verdeelsystematiek van het gemeentefonds (peiljaar 2007), exclusief de vaste bedragen van de G4. 2 Het betreft de feitelijke netto-uitgaven (peiljaar 2007). 3 Naast specifieke uitkeringen vanuit het rijk zijn er specifieke uitkeringen vanuit Europa. In dit onderzoek zijn deze niet meegenomen (wel de aanvullende eigen bijdragen van rijk, provincies en gemeenten), omdat ze moeilijk inventariseerbaar zijn en binnenkort grotendeels aflopen (al dan niet opgevolgd door een nieuw programma). Op het moment dat bepaalde taken naar gemeenten gedecentraliseerd worden, is het logisch dat de bijbehorende specifieke uitkeringen en eigen bijdragen van rijk en provincies mee verschuiven.
8
2 Argumenten en overwegingen voor decentralisatie 2.1
Inleiding
Argumenten als leidraad voor selectie budgetten van rijk en provincies Eerder is beschreven dat een inventarisatie van de mogelijkheden van decentralisatie alleen zinvol is, indien deze vergezeld gaat van de bijbehorende argumenten en overwegingen. Uiteindelijk zullen logische argumenten de belangrijkste onderbouwing moeten leveren voor een verdere decentralisatie. In dit hoofdstuk wordt daarom eerst een aantal van dergelijke argumenten met de bijhorende overwegingen geïntroduceerd. Deze argumenten en overwegingen zijn de leidraad geweest voor de selectie van budgetten (met de bijbehorende taken) die mogelijkerwijs voor decentralisatie in aanmerking komen. Bij de argumenten worden steeds bepaalde praktijkvoorbeelden gegeven om aan de overwegingen inhoud te geven. Argumenten voor decentralisatie afgezet tegen de rol rijk en gemeenten De nadruk in deze rapportage ligt bij het aanreiken van argumenten en mogelijkheden voor decentralisatie van taken en middelen van rijk, provincies en waterschappen naar gemeenten. De in dit hoofdstuk gepresenteerde argumenten zijn vanuit dit perspectief geselecteerd. Dit laat onverlet, dat er ook andere logisch/inhoudelijke en meer bestuurlijke argumenten kunnen zijn, die tegen een verdere decentralisatie pleiten. Deze zullen ongetwijfeld bij de bespreking van de voorzetten uit deze notitie aan de orde komen. Daarnaast kunnen bepaalde argumenten en overwegingen niet alleen opgaan voor de decentralisatie van rijkstaken en middelen naar gemeenten, maar ook voor de situatie dat ze naar provincies gaan. Kijken we naar de rol van het rijk dan gaat het vooral om wetgeving, kaderstelling, de realisatie en het onderhoud van ‘(inter)nationale voorzieningen’ en het beschikbaar stellen van (juridisch en financieel) instrumentarium. De kracht van de provincies ligt – naast een aantal expliciet overgedragen taken en middelen (zoals ten aanzien van mobiliteit, natuur, milieu en jeugdzorg) – op dit moment vooral bij
9
een voortrekkende, stimulerende, integrerende en coördinerende rol ten aanzien van een groot aantal taken. Daarbij komen ze in het algemeen niet om gemeenten heen, omdat alles op gemeentelijk grondgebied moet worden gerealiseerd en er veelal sprake is van aanpalende bevoegdheden en middelen van gemeenten. Kaderstellende versus uitvoerende taken Belangrijk aandachtspunt ten aanzien van de verdeling van taken en middelen tussen rijk, provincies, waterschappen en gemeenten, waarop in het vervolg nader wordt ingegaan, is het onderscheid in kaderstellende en uitvoerende taken. Belangrijke vragen zijn dan: in hoeverre moeten provincies voor bepaalde taakgebieden (zelfstandig) uitvoerende taken vervullen en wat zijn de overige rollen van provincies in afstemming op die van het rijk: kaderstellend, ‘doorverdelen’ rijksmiddelen, toezicht? Regionale taken en kleinere gemeenten Geconstateerd kan worden dat door de grootste gemeenten op dit moment meer (regionale) taken worden vervuld dan door kleine gemeenten. Met name de kleinere gemeenten zijn tot op dit moment vanuit zichzelf of in samenwerking met andere gemeenten niet altijd geneigd geweest om bepaalde regionale taken te vervullen. Wel zijn er succesvolle voorbeelden van samenwerking tussen gemeenten in regioverband, bijvoorbeeld in de sfeer van milieutaken (gemeenschappelijke milieudiensten) en bij taken in de sfeer van werk en inkomen. Bij de uiteindelijke beoordeling van een groot deel van de voorzetten is het van belang of gemeenten – in samenwerking – deze rollen voor zichzelf weggelegd zien en ze ook daadwerkelijk wensen op te pakken. In het vervolg zal worden aangegeven dat het vervullen van regionale taken geen schaalvergroting van gemeenten hoeft te betekenen. De in dit hoofdstuk aan de orde gestelde de argumenten en overwegingen komen terug bij de beoordeling van de budgetten per taakgebied in de hoofdstukken 3 tot en met 12.
2.2
Verminderen bestuurlijke drukte
inhoud argument Een eerste, meer algemeen, argument is het terugdringen van bestuurlijke drukte. Deze drukte doet zich vooral voor in situaties waarbij meer dan twee bestuurslagen op eenzelfde beleidsterrein of op nauw verwante beleidsterreinen actief zijn. Dit leidt al snel tot allerlei onduidelijkheden over de verdeling van verantwoordelijkheden, taken en middelen inclusief de daarmee verbonden weinig effectieve en efficiënte vormen verticale coördinatie, afstemming en overleg. In dit verband kan worden gewezen op het advies van de Commissie de Grave (‘Je gaat er over of niet’) met voorstellen om de bestuurlijke drukte in de aanpak van problemen weg te nemen. Voorbeelden Bij een groot deel van de in het vervolg van dit hoofdstuk aangereikte voorbeelden is er spraken van bestuurlijke drukte doordat meer dan twee overheidsniveaus op hetzelfde terrein actief zijn.
2.3
De realisatie van ‘horizontal integrated services’
inhoud argument Uit de literatuur4 komt naar voren dat het decentrale niveau bij uitstek geschikt is voor de realisatie van arbeidsintensieve voorzieningen die ‘horizontaal geïntegreerd’ geleverd moeten worden. Daarbij gaat het om het aan elkaar knopen van of om het maken van afwegingen tussen verschillende soorten voorzieningen, afgestemd op de individuele behoeften van burgers (‘maatwerk’) en afgestemd op de sociale en fysieke kenmerken van de lokale situatie (al dan niet in samenhang).
4 Zie bijvoorbeeld: Hirsch, Richardson e.a.
10
Wanneer de verantwoordelijkheid voor ‘horizontal integrated services’ in één bestuurlijke hand komt te liggen, voorkomt dit bovendien allerlei vormen van bestuurlijke drukte. Daarbij doelen we niet op de situatie dat een andere overheid een bepaalde kaderstellende rol vervuld (vanuit wetgeving of anderszins). Heldere kaders waarbinnen gemeenten dienen te opereren betekenen alleen maar meer duidelijkheid en houvast. Waar het wel om gaat is dat het op horizontaal integreren van taken beduidend minder effectief en efficiënt wordt, als bij de uitvoering allerlei onderdelen ook verticaal moeten worden afgestemd. Voorbeelden in de sociale sfeer Het leveren van ‘horizontal integrated services’ is de belangrijkste argumentatie achter de decentralisatievoorstellen van de recentelijk ingevoerde Wmo. Daarbij gaat het om het op lokaal niveau leveren van individueel maatwerk (binnen een groot aantal mogelijke vormen van ondersteuning) aan de hulpvragende burger, zodat deze zo lang mogelijk in zijn eigen vertrouwde huis of buurt kan blijven wonen, ook als hij hulpbehoevend is. Daarmee dient te worden voorkomen dat hij te vroeg in een instelling moet worden opgenomen. Geconstateerd kan worden dat er door het rijk (Awbz/zorgkantoren) en door provincies (jeugdzorg) geleverde voorzieningen zijn die nauw met de Wmo-taken van gemeenten samenhangen. Voorbeelden in de fysieke sfeer Voorbeelden van het leveren van ‘horizontal integrated services’ zien we niet alleen in de sociale sfeer, zoals in het geval van de Wmo. Ook in de fysieke omgeving zijn er belangrijke voorbeelden: • het efficiënt onderhouden en beheren van de openbare ruimte binnen een (ingewikkelde) bebouwde omgeving. Hierbij gaat het hierbij om verschillende aspecten van maatwerk, zoals de keuze tussen verschillende ‘soorten’ openbare ruimte, het daarbij gewenste kwaliteitsniveau en de afstemming van onderhoudsmomenten tussen wegen, openbaar vervoervoorzieningen, riolering, groenvoorzieningen, waterinfrastructuur, kabels, leidingen, e.d.; • de invoering (in 2008) van de omgevingsvergunning op grond van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo). Via deze omgevingsvergunning is het de bedoeling dat allerlei vergunnings-, toezichts- en handhavingstaken voor milieuhinderlijke bedrijven geïntegreerd en afgewogen vanuit één lokale overheid worden geregeld. Naast milieutaken gaat het daarbij om vergunningenstelsels op het gebied van slopen, bouwen, wonen, milieu, natuur en het lozen van afvalwater. Voorbeelden waarbij sociale en fysieke componenten samenhangen De betekenis om ‘horizontal integrated services’ vanuit één decentraal niveau te laten regelen, strekt zich niet alleen uit tot die situaties waarbij het alleen gaat om samenhangende sociale voorzieningen of om louter samenhangende fysieke voorzieningen, zoals hierboven aangegeven. Er zijn ook tal van situaties waar samenhangende sociale en fysieke voorzieningen (horizontaal) geïntegreerd moeten worden geleverd. In dit soort situaties is het leveren van fysieke voorzieningen zo bepalend voor de verbetering van de sociale structuur, dat ze alleen in samenhang – en veelal direct afgestemd op de lokale situatie – kunnen worden geleverd. Voorbeelden waarbij fysieke en sociale voorzieningen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, zijn: • het op grond van de Wmo leveren van fysieke voorzieningen in de sfeer van wonen en bereikbaarheid als belangrijke vormen van maatschappelijke ondersteuning, waardoor hulpbehoevende mensen langer in hun eigen woning en woonomgeving kunnen blijven; • vormen van fysieke stedelijke vernieuwing, waarvoor de sociale problematiek de belangrijkste aanleiding is; • allerlei vormen van ruimtelijke plannen, waarbinnen sociale en fysieke voorzieningen in onderlinge samenhang worden gerealiseerd; • het leveren van voorzieningen voor werk en inkomen, die tussen regio’s (gemeenten) sterk kunnen variëren omdat ze moeten worden afgestemd op een uiteenlopende bedrijvigheidstructuur en economische situatie; • het afstemmen van economische functies (bedrijventerreinen; winkelcentra; bedrijfsverzamelgebouwen, etc.) op kenmerken van sociale en regionale structuur;
11
• het afstemmen van voorzieningen van openbaar vervoer op de sociale structuur van de bevolking en op de geografische structuren van gebieden.
2.4
Het aan elkaar verbinden van samenhangende ketens of netwerken van dienstverlening
Inhoud argument Naast de horizontale coördinatie is een belangrijk argument voor decentralisatie het aan elkaar verbinden van samenhangende ketens of netwerken van dienstverlening. Daarbij gaat het om verschillende soorten voorzieningen die gelijktijdig of na elkaar dienen te worden aangeboden. Zitten er schotten tussen dit soort voorzieningen (bijvoorbeeld omdat ze onder de verantwoordelijkheid van verschillende overheden vallen) dan is de kans groot dat er minder effectieve en efficiënte vormen van dienstverlening ontstaan (bestuurlijke drukte): waar diensten gelijktijdig of direct aansluitend dienen te worden aangeboden gebeurt dit niet en er ontstaan allerlei mechanismen om het leveren van diensten op anderen af te wentelen dan wel zich er niet voor verantwoordelijk te voelen. Voorbeelden De betekenis van het aan elkaar verbinden van samenhangende ketens van voorzieningen zien we binnen verschillende taakgebieden: in de sociale sfeer, bij netwerken van vervoer en in de sfeer van de rampenbestrijding: • een belangrijk voorbeeld is de verslavingszorg waarbij het veelal gaat om het aan elkaar knopen van voorzieningen en middelen in de sfeer van gezondheidszorg (van rijk/Awbz en gemeenten), openbare orde (overlastbestrijding, waarbij ook rijks- en gemeentelijke middelen worden ingezet), huisvesting, werkgelegenheid en inkomen; • ook in de sfeer van de (jeugd)zorg is er sprake van dit soort ketens: vroegtijdige signalering in gezin, school of buurt; indicatiestelling; tot het leveren van verschillende vormen van ambulante of (semi ) residentiële voorzieningen in de sfeer van gezondheidszorg, onderwijs, gezinsondersteuning, onderwijs, ontspanning en werk; • een ander voorbeeld waarbij de realisatie van een keten van ‘horizontal integrated services’ nog over verschillende partijen is verdeeld (met alle afstemmingsproblemen van dien) vinden we bij het taakgebied werk en inkomen. Daarbij worden belangrijke schakels binnen de activiteiten van gemeenten voor inkomensondersteuning en werktoeleiding uitgevoerd door het CWI (eerste intake) en het UWV (reïntegratie); • andere vormen van ketens (netwerken) zien we bij het vervoer, waarbij verschillende aansluitende vormen van openbaar vervoer en het (vaar) wegennet op elkaar moeten zijn afgestemd; • ook bij rampenbestrijding is er sprake van ketens. Een voorbeeld van een keten is die van preventie, pro-actie, repressie en nazorg. Daarnaast dient er vanuit verschillende disciplines (politie, brandweer, gezondheidszorg) en betrokkenen (gemeenten, regio’s, provincie, rijk) te worden samengewerkt, vooral als het gaat om rampen waarvoor moet worden ‘opgeschaald’.
2.5
Kennis van de werkvloer
Inhoud argument De grote kracht van gemeenten ligt in de ‘kennis van de werkvloer’. Als geen ander hebben zij ervaring met het feitelijk – in samenhang – ontwikkelen, realiseren en beheren van voorzieningen in de sociale en fysieke sfeer. Dit geldt voor alle soorten voorzieningen met uitzondering van evident op landelijk niveau te regelen voorzieningen, zoals defensie, buitenlandse zaken, ontwikkelingssamenwerking, wetgeving (inclusief de vormgeving van het toezicht), belastingheffing en bepaalde vormen van landelijke infrastructuur. Gegeven de expertise van gemeenten is een belangrijk punt van afweging of ook andere overheden dan gemeenten (op het zelfde terrein) uitvoerende taken moeten vervullen (met uitzondering van de genoemde ‘nationale’ voorzieningen). Wat zijn de redenen om gemeenten dit niet te laten doen,
12
gegeven het feit dat zij in de meeste gevallen al de uitvoerende partij zijn, de realisatie van voorzieningen bijna altijd in afstemming op de directe omgeving moet plaatsvinden en de eerder genoemde opgebouwde expertise? Voorbeelden Gemeenten hebben uitvoerende taken op bijna alle taakgebieden, waaronder milieu, infrastructuur, jeugdzorg, Waarom moeten (dezelfde of aanverwante) onderdelen van deze taken door andere overheden (provincies, waterschappen) worden verricht, zoals ten aanzien van provinciale inrichtingen (milieu), wegen- en waterinfrastructuur en de jeugdzorg? Meer in algemene zin: moeten rijk (de nationale voorzieningen uitgezonderd), provincies en waterschappen wel eigen taakgebieden hebben waarvoor zij de uitvoerende overheid zijn?
2.6
Helder onderscheid in kaderstellende en uitvoerende rollen
Inhoud argument Gegeven de hierboven geschetste argumenten voor het onderbrengen van uitvoerende taken bij gemeenten, is het van belang om – aansluitend bij het uitgangspunt van maximaal twee betrokken bestuurslagen – ook de kaderstellende rol helder te onderscheiden van uitvoerende taken. Met andere woorden, wie stelt de kaders, houdt toezicht en voorziet de uitvoerders van de benodigde instrumentenkist? Gegeven het uitgangspunt van maximaal twee betrokken bestuurslagen, mag dit per taakgebied maar één overheidsniveau zijn (rijk of provincies). Daarbij dient de kaderstellende partij rekening te houden te houden met de (financiële) gevolgen voor ontwikkeling, realisatie en beheer bij de uitvoerende partij. Ook moet kaderstelling niet worden verward met ontwikkeling/realisatie: veelal is het erg inefficiënt als de ontwikkelende/realiserende partij niet ook de beherende partij van voorzieningen is, omdat bij de ontwikkeling/realisatie dan onvoldoende rekening wordt gehouden met de beheerslasten die er uit voortvloeien. voorbeelden Bij bovenstaande argumentatie kunnen de volgende voorbeelden worden gegeven: • als de gemeenten de uitvoerende partij zijn voor de realisatie van infrastructuur, hoe ver reikt dan de kaderstelling vanuit nationale en provinciale ruimtelijke kaders? • als de wetgever/kadesteller uitgaat van een bepaalde omvang en kwaliteit van regionale infrastructuur, groeilocaties en stedelijke vernieuwing, dienen de beschikbare middelen van gemeenten daarop te zijn afgestemd. Als in de ruimtelijke kaders gebieden met een slechte bodemgesteldheid voor bebouwing worden aangewezen, dient rekening te worden gehouden met extra kosten voor wegonderhoud.
2.7
Het centrale loket voor burgers en bedrijven
Inhoud argument De laatste jaren zien we een duidelijke tendens in de richting van het vervullen van verschillende één-loketfuncties door gemeenten. Deze één-loket functies doen zich voor bij allerlei soorten voorzieningen. Ze richten zich op burgers en bedrijven, niet alleen binnen de eigen gemeente, maar ook daarbuiten. De ontwikkeling wordt in belangrijke mate ondersteund door de toepassing van nieuwe technieken en communicatiemogelijkheden, in het bijzonder via internet. Gemeenten kunnen daarbij zowel de rol van digitaal loket als van fysiek loket vervullen. Voorbeelden: Er zijn diverse voorbeelden van (bestaande en nieuwe) één loketfuncties die door gemeenten moeten worden vervuld: Wmo, werk en inkomen, jeugd, burgerzaken, omgevingsvergunning. Daarnaast zien we echter ook één-loket functies voor het bedrijfsleven van zowel binnen als buiten de gemeente: bedrijvenloket, loket omgevingsvergunning, één loket functie aansluitend bij de Europese dienstenrichtlijn. Daarbij kan worden geconstateerd dat gemeenten ook de loketfunctie in het kader van de omgevingsvergunning dienen te vervullen voor inrichtingen die eigenlijk onder de verantwoor-
13
delijkheid van provincies vallen (provinciale inrichtingen) of voor informatie vanuit Europa in het kader van de dienstenrichtlijn.
2.8
Het optimaal ontwikkelen en beheren van het gemeentelijke (en dus ook Nederlandse) grondgebied
Inhoud argument Alle grond van Nederland ligt in gemeenten. Voor zover de grond niet van particulieren is, wordt het grondgebied vooral door gemeenten ontwikkeld of beheerd. Voor een deel wordt het grondgebied ook door het rijk (rijkswegen, rijksvaarwegen, nationale ‘landschappen’, planologische kerngebieden), provincies (wegen, natuurgebieden, bedrijventerreinen) en waterschappen ontwikkeld en beheerd. Vanuit de dominante rol en verantwoordelijkheid vinden we de instrumenten en expertise voor ontwikkelfuncties voor een belangrijk deel bij gemeenten. Voorbeelden Voorbeelden van bestaande de ontwikkelfuncties zien we in de sfeer van de ruimtelijke ordening, stads- en dorpsvernieuwing, grondbeleid, centrumplannen, allerlei voorzieningen en bedrijvenlocaties. Juist bij dit soort ontwikkelplannen worden allerlei sociale en fysieke voorzieningen in onderlinge samenhang gerealiseerd. Op een aantal beleidsterreinen (herstructurering landelijke gebieden, waterstaat, aankoop en beheer natuurgebieden) is de rol van gemeenten door allerlei historisch gegroeide situaties tot nu toe minder dominant. Gemeenten – en dan met name de kleinere – zijn tot op dit moment vanuit zichzelf of in samenwerking met andere gemeenten niet erg geneigd geweest om dergelijke rollen te vervullen. Bij de uiteindelijke beoordeling van een groot deel van voorzetten is het van belang of gemeenten – in samenwerking – deze rollen voor zichzelf weggelegd zien en ze ook daadwerkelijk wensen op te pakken.
2.9
Regiofuncties: optimaliseren gemeentelijke samenwerking en regionale verbanden
Inhoud argument Veel door de overheid te leveren voorzieningen dienen in regionaal verband te worden gerealiseerd. Het gaat dan om voorzieningen die de grenzen van de (kleinere) gemeenten overstijgen, maar ook niet samenvallen met de grenzen van provincies. Een groot deel van de regionale voorzieningen worden al wel door de grote steden geleverd (al dan niet via stadsregio’s; provinciale taken), maar niet of minder door de kleinere. Wanneer de provincie bij het leveren van de voorzieningen een bepaalde rol heeft gaat het altijd om delen van de provincies (gebiedsgericht beleid) en kunnen voorzieningen alleen samen met gemeenten worden gerealiseerd. Vraag is welke overheid voorzieningen van een regionale schaal het beste kan leveren. Belangrijke afwegingscriteria zijn daarbij: 1. de samenhang van dit soort voorzieningen met andere aanverwante voorzieningen (en hun verzorgingsgebieden); 2. de kennis van de werkvloer bij het vervullen van bepaalde functies, bijvoorbeeld ten aanzien van fysieke en sociale planontwikkeling, realisatie en beheer; 3. de mate waarin gemeenten in staat zijn zich ‘regionaal te organiseren’. Voorbeelden Geconstateerd kan worden dat een groot aantal voorzieningen met een regionale component op dit moment al door gemeenten wordt geleverd. Daarbij gaat het om de volgende situaties: • de voorzieningen worden door alle gemeenten geleverd: milieu, werk en inkomen, volkshuisvesting, educatie gezondheidszorg, recreatie, bedrijventerreinen (incl. kantoorlocaties). Daarbij worden
14
schaalnadelen van kleinere gemeenten in het algemeen opgelost door intergemeentelijke samenwerkingsverbanden of door de voorzieningen vanuit een grote buurgemeente te laten regelen; • de voorzieningen worden deels of geheel vanuit ‘verlengd’ lokaal bestuur geregeld (stadsregio’s; brandweerregio’s) of vanuit de grote steden: brandweer en rampenbestrijding, jeugdzorg, gezondheidszorg, openbaar vervoer, infrastructuur en veiligheid. Daarnaast is er een aantal regionale voorzieningen die op dit moment voor een belangrijk deel door rijk of provincies worden geleverd (meestal wel met een bepaalde betrokkenheid van gemeenten). Voorbeelden zijn: natuurontwikkeling en herstructurering landelijk gebied, versterking economie, jeugdzorg buiten de drie grootstedelijke regio’s, openbaar vervoer en infrastructuur buiten de stadsregio’s, onderdelen ISV. Voor de beoordeling of deze voorzieningen het best vanuit gemeenten kunnen worden georganiseerd zijn de volgende criteria van belang: • waar zit de kennis van de werkvloer? • in welke mate moet de realisatie van voorzieningen op die van andere worden afgestemd (‘horizontal integrated’ en vanuit ketens); • hoe is de rolverdeling ten aanzien van kaderstellende en uitvoerende taken? • willen gemeenten (ook de kleinere) regionale taken oppakken?
2.10
Differentiatie en netwerkontwikkeling
Inhoud argument In het bovenstaande is aangegeven dat voor de beoordeling van de mate waarin gemeenten regionale voorzieningen leveren – naast samenhang met andere voorzieningen en expertise – van belang is in hoeverre de gemeenten zich regionaal willen organiseren. Geconstateerd kan worden dat de mogelijkheden daartoe in de afgelopen jaren zeker niet te volle zijn benut. Voorbeelden Voorbeelden van regionale taakgebieden waarbij gemeenten (uitgezonderd de grotere) een beperkte rol bij de realisatie vervullen zijn: de herinrichting van het landelijk gebied, de ontwikkeling en het beheren van natuurgebieden, het bevorderen van de economie of ten aanzien van de regionale infrastructuur. Voor de beoordeling van de mogelijkheden hiertoe zijn de volgende aandachtspunten relevant: • vanuit de grootste steden is de betekenis voor het leveren van regionale voorzieningen evident (en niet omstreden); • bij grotere steden zien we dat ze al wel bepaalde regionale taken (voor de buurgemeenten) vervullen Dit zou verder kunnen worden uitgebreid. In bepaalde regio’s zien we daarvoor al wel belangrijke initiatieven van dergelijke netwerkgemeenten (Drechtsteden), waarbij de lappendeken van verschillende gemeentelijke, regionale en provinciale regelingen kan worden geüniformeerd en gemeenschappelijk een bepaalde expertise kan worden opgebouwd; • ook bij kleinere gemeenten zien we voorbeelden waarbij regionale problemen gezamenlijk worden aangepakt en waarbij bestuurlijke herindeling niet nodig blijkt te zijn om dit soort voorzieningen te realiseren (zie bijvoorbeeld de samenwerking bij het leveren van regionale voorzieningen van verkeers- en vervoersinfrastructuur in de Regio Holland-Rijnland). De optimale schaal varieert daarbij van voorziening tot voorziening, dus heeft het geen zin om per voorziening een vaste bestuurlijke schaal voor realisatie aan te wijzen. Wel kan worden geconstateerd dat grote gemeenten bepaalde voorzieningen vanuit hun omvang gemakkelijker kunnen oppakken (zij moeten juist weer aandacht hebben voor het benodigde maatwerk in buurten en wijken), maar dat laat onverlet dat ook kleinere gemeenten daartoe in staat als zij dit soort taken voor zich weggelegd zien. Zij moeten dan wel de vrijheid van de wetgevers/kaderstellers krijgen om zich daarvoor adequaat te organiseren en gebruik te kunnen maken van de expertise van hun buurgemeenten in de regio en van het maatschappelijke veld. Op deze wijze kan per voorziening tot een goede ontwikkel-, uitvoering of
15
beheersorganisatie worden gekomen (coalitie op de werkvloer). Is er een keer sprake van een heel groot – grensoverschrijdend – probleem dan kan tijdelijk worden opgeschaald door bij de realisatie van deze voorziening andere partners te betrekken (dit komt ook nu al voor in de situatie dat ministeries met gemeenten samenwerken bij de uitvoering); • in algemene zin is het van belang dat gemeenten meer vanuit een open huishouding gaan redeneren, vanuit de visie dat een groot deel van de (regionale) voorzieningen alleen samen met anderen kan worden geleverd (waaronder ook marktpartijen). In hoeverre zijn (ook de samenwerkende kleinere) gemeenten in staat om deze rol van ‘spin in het web’ te vervullen?
16
3 Maatschappelijke ondersteuning Algemene middelen gemeenten Gemeenten ontvangen voor het taakgebied maatschappelijke ondersteuning via het gemeentefonds circa 4.280 miljoen euro. Hiervan bestaat ongeveer een derde deel uit de integratieuitkering Wmo (vooral voor huishoudelijke verzorging). Het genoemde budget (van 4.280 miljoen euro) omvat ook de Wmo-gerelateerde middelen voor jeugd (zie hoofdstuk 4). specifieke uitkeringen gemeenten Naast de algemene middelen ontvangen gemeenten voor ongeveer 750 miljoen euro aan specifieke middelen van het rijk: • 375 miljoen euro van VWS voor enerzijds dure woningaanpassingen en anderzijds voor maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid. Laatstgenoemde middelen maken grotendeels onderdeel uit van het grote stedenbeleid. Er wordt serieus overwogen om beide middelen stromen aan het gemeentefonds toe te voegen. • 370 miljoen euro van WWI voor integratie en inburgering. Er zijn geen (beleidsinhoudelijke/technische) belemmeringen om deze middelen aan het gemeentefonds toe te voegen. Het enige aandachtspunt is de ontwikkeling van het structurele niveau van deze uitgaven voor de komende jaren. Bij de overheveling naar gemeentefonds dient hiermee rekening te worden gehouden.
Middelen rijksoverheid Voor maatschappelijke ondersteuning zijn ruim 4 miljard euro aan middelen bij de rijksoverheid geïnventariseerd. Het grootste deel van deze middelen is verbonden met de uitvoering van de AWBZ (VWS). Deels gaat het ook om bedragen van Financiën (Belastingdienst). Voor bijna alle middelen zijn er – vanuit de samenhang met de Wmo of andere bestaande onderdelen van het gemeentelijke takenpakket – al uitgewerkte ideeën/plannen voor decentralisatie naar gemeenten, waarbij de middelen via het gemeentefonds worden verdeeld: • AWBZ-middelen en Financiën: vanuit de samenhang met de Wmo dan wel de zorgverzekering zijn er voorstellen om onderdelen van de AWBZ naar gemeenten te decentraliseren en andere onderdelen onder de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars te brengen. Ook voor de middelen van
17
Financiën zijn er plannen om ze vanuit de samenhang met de Wmo naar gemeenten te decentraliseren. Om daadwerkelijk een integraal beleid ten aanzien van voorzieningen voor wonen, zorg en maatschappelijke ondersteuning te kunnen voeren is het belangrijk dat gemeenten ook invloed kunnen uitoefenen op de realisatie en locatie van intramurale zorgvoorzieningen; • overige middelen VWS: hierbij gaat het vooral om ‘kop op’ middelen boven op bestaande gemeentelijke taken (Wmo en andere). Deze middelen zouden moeten worden gescreend op kaderstellende (en daarmee verbonden) activiteiten dan wel op meer uitvoerende activiteiten. Het laatste deel kan dan naar het gemeentefonds worden gedecentraliseerd. Overigens maken de Valys middelen onderdeel uit van onderzoeken van VWS naar het doelgroepenvervoer. Daarbij is de samenhang met het bestaande gemeentelijk gehandicaptenvervoer en leerlingenvervoer onderzocht en is aangegeven hoe deze middelen aan het gemeentefonds kunnen worden toegevoegd.
Provinciale middelen Alle provinciale middelen (van in totaal 350 miljoen euro) hebben betrekking op taken/activiteiten die door gemeenten worden uitgevoerd. Voor zover het niet gaat om kaderstellende activiteiten (die ook al niet door ministeries worden uitgevoerd; zie de opmerkingen in hoofdstuk 2 over het uitgangspunt van maximaal twee betrokken bestuurslagen) zouden deze middelen aan het gemeentefonds kunnen worden toegevoegd. Figuur 2. MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING (bedragen in miljoenen euro’s).
18
4 Jeugd Algemene middelen gemeenten De gemeentelijke algemene middelen voor jeugd- en jongerenwerk en opvoedondersteuning maken onderdeel uit van het cluster maatschappelijke zorg (zie hoofdstuk 3) en kunnen (zonder een aanvullende inventarisatie) niet afzonderlijk worden gekwantificeerd. De algemene middelen uit het gemeentefonds voor educatie (inclusief leerlingenvervoer en onderwijshuisvesting) bedragen ongeveer 2.300 miljoen euro.
Specifieke uitkeringen gemeenten Naast de algemene middelen ontvangen gemeenten voor ongeveer 400 miljoen euro aan specifieke middelen: • 300 miljoen euro van J en G via de BDU jeugd en gezin. Voor deze middelen is afgesproken dat ze op voorwaarde van de landelijke dekking van de centra voor Jeugd en Gezin met ingang van 2011 aan het gemeentefonds worden toegevoegd; • 100 miljoen euro van OCW voor onderwijsachterstandenbeleid, regionale meld- en coördinatiecentra, tegengaan van voortijdig schoolverlaten, brede school en veiligheid. Deze middelen maken onderdeel uit van het grotestedenbeleid, waarvoor serieus wordt overwogen om de hiermee gemoeide budgetten aan het gemeentefonds toe te voegen. Als verlengd lokaal bestuur ontvangen de drie grootstedelijke regio’s specifieke middelen voor bureaus jeugdzorg en de bekostiging van de aanbieders van jeugdzorg. De beoordeling van de mogelijkheid om deze aan het gemeentefonds toe te voegen dient in samenhang met de mogelijke decentralisatie van de provinciale budgetten voor jeugdzorg plaats te vinden (zie vervolg).
Middelen rijksoverheid Bij de rijksoverheid zijn relatief beperkte budgetten aanwezig voor ‘jeugd en gezin’. Voor deze middelen kan worden beoordeeld of het om kaderstellende activiteiten c.s. gaat of om meer uitvoerende.
19
Voor zover het uitvoerende taken betreft, kunnen de middelen aan het gemeentefonds worden toegevoegd.
Provinciale middelen De provinciale middelen hebben vooral betrekking op specifieke uitkeringen van VWS voor de bureaus jeugdzorg en de bekostiging van de aanbieders van jeugdzorg. Vanuit verschillende argumenten is het goed denkbaar om deze middelen naar gemeenten te decentraliseren. De argumenten betreffen vooral de horizontale coördinatie van de verschillende ketens van het jeugdbeleid. Daarvan worden belangrijke onderdelen schakels op dit al door gemeenten uitgevoerd, zoals in het kader van de Wmo, onderwijs en Centra voor Jeugd en Gezin. Dit betekent wel dat de huidige specifieke uitkering naar provincies moet worden omgezet in relevante gemeentelijke indicatoren (verdeelmaatstaven). Op het moment dat deze middelen naar gemeenten gaan, ligt het voor de hand om ook de algemene middelen van provincies voor jeugdzorg en educatie naar gemeenten te decentraliseren, met uitzondering van eventuele kaderstellende activiteiten c.s. Aandachtspunten daarbij zijn de relatie met justitie (jeugdbescherming) en de landelijk werkende instellingen. Figuur 3. JEUGD (bedragen in miljoenen euro’s).
20
5 Kunst, ontspanning en oudheid Algemene middelen gemeenten De gemeentelijke algemene middelen voor kunst, ontspanning en oudheid van ruim 1.850 miljoen euro maken onderdeel uit van de clusters Kunst en ontspanning en Oudheid.
Specifieke uitkeringen gemeenten Naast de algemene middelen ontvangen gemeenten voor ongeveer 35 miljoen euro aan specifieke middelen. Het gaat daarbij om een zestal regelingen van de ministeries van OCW en VWS. Voor zover het gaat om structurele uitgaven (een deel loopt de komende jaren af) ligt opname in het gemeentefonds voor de hand.
Middelen rijksoverheid Bij OCW zijn budgetten aanwezig voor kunst en cultuur (520 miljoen euro), voor bibliotheken (34 miljoen euro) en voor oudheid (ongeveer 120 miljoen euro). Daarnaast zijn er middelen van OCW en VWS voor de combinatie sport/onderwijs en van VWS, bestaande uit subsidies voor sport. Voor deze middelen kan worden beoordeeld of het om kaderstellende activiteiten c.s. gaat of om meer uitvoerende. Voor zover het uitvoerende taken betreft (subsidies aan instellingen, stimuleringsbijdragen, projectsubsidies) dient te worden nagegaan of de middelen aan het gemeentefonds kunnen worden toegevoegd (voor een deel van de middelen voor bibliotheken gebeurt dit al in 2009).
Provinciale middelen Bij de provincies treffen we ook algemene (vooral) en specifieke middelen (in beperkte mate) aan. De provinciale algemene middelen (ongeveer 260 miljoen euro) hebben vooral betrekking op kunst en oudheidkunde, in mindere mate op recreatie en voor een beperkt deel op lichamelijke vorming en sport.
21
Voor zover het niet gaat om kaderstellende middelen kunnen de bedragen naar gemeenten worden gedecentraliseerd. De budgetten hangen nauw samen met uitgaven van gemeenten voor kunst, ontspanning en oudheid. De gemeenten moeten dan wel gezamenlijk zorg dragen voor meer regionaal gebonden uitgaven. Wanneer de specifieke middelen van het rijk naar gemeenten worden omgezet in algemene middelen (voor zover het gaat om structurele uitgaven) kunnen de structurele specifieke uitkeringen aan provincies daarin worden opgenomen, omdat het grotendeels om hetzelfde type uitgaven gaat. Voor de middelen voor beeldende kunst en vormgeving is het al de bedoeling om dat in 2009 te realiseren. Figuur 4. KUNST, ONTSPANNING EN OUDHEID (bedragen in miljoenen euro’s).
22
6 Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en stedelijke vernieuwing Algemene middelen gemeenten De gemeentelijke algemene middelen voor volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en stedelijke vernieuwing van ongeveer 950 miljoen euro maken onderdeel uit van het cluster VHROSV van het gemeentefonds.
Specifieke uitkeringen gemeenten Naast de algemene middelen ontvangen gemeenten voor ongeveer 360 miljoen euro aan specifieke middelen. Het gaat daarbij om een tweetal specifieke uitkeringen: BLS en de BDU ISV. De regelingen maken onderdeel uit van het grotestedenbeleid, waarvoor serieus wordt overwogen om de hiermee verbonden budgetten aan het gemeentefonds toe te voegen.
Middelen rijksoverheid Bij de rijksoverheid zijn budgetten aanwezig in het kader van de projectfinanciering van de nota Ruimte (VROM; 250 miljoen voor de periode 2007-2010 en 1 miljard voor de periode 2011-2014) en voor huurtoeslag (WWI: 2100 miljoen euro) en bevorderen eigen woningbezit (beperkt budget). Nagegaan kan worden in hoeverre het bij de projectfinanciering in het kader van de nota Ruimte gaat om kaderstellende activiteiten (naar verwachting het grootste deel: niet decentraliseren) dan wel om uitvoerende uitgaven van een algemeen dan wel een specifiek karakter (wel decentraliseren als algemene of specifieke uitkering). Bij de huurtoeslag valt decentralisatie te overwegen op het moment dat: • de huurtoeslag meer eenzelfde karakter krijgt als de inkomensondersteuning in het kader van de WWB: gemeenten zijn (tezamen met de corporaties) verantwoordelijk voor het zoveel mogelijk beperken van de huurtoeslag door middelen van een op de sociale structuur van de gemeente afgestemd volkshuisvestings- en stedelijke vernieuwingsbeleid;
23
• de huurtoeslag deels kan worden benut voor objectgebonden activiteiten.
Provinciale middelen Bij de provincies treffen we algemene (138 miljoen euro) en specifieke middelen (86 miljoen euro) voor volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en stedelijke vernieuwing aan. Van de BDU ISV is het de bedoeling om deze middelen naar gemeenten te decentraliseren en ze aan het gemeentefonds toe te voegen. Wanneer dit gebeurt is er ook alle reden om de algemene middelen die door provincies voor stedelijke vernieuwing worden ingezet in het gemeentefonds onder te brengen. Van de middelen voor ruimtelijke ordening en volkshuisvesting dient te worden nagegaan in hoeverre ze kaderstellend zijn. Gegeven de beperkte taken van provincies voor volkshuisvesting valt te verwachten dat het hierbij vooral om uitvoerende activiteiten gaat (derhalve, toevoegen aan gemeentefonds). Bij de uitgaven voor ruimtelijke ordening dient te worden nagegaan welk deel betrekking heeft op kaderstellende (streekplan) en toezichtstaken. Figuur 5. VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN STEDELIJKE VERNIEUWING (bedragen in miljoenen euro’s).
24
7 Werk en inkomen Algemene middelen gemeenten De gemeentelijke algemene middelen voor werk en inkomen (ongeveer 1660 miljoen euro, inclusief minimabeleid) maken onderdeel uit van het desbetreffende cluster van het gemeentefonds. Daarnaast zijn middelen voor volwasseneneducatie in het gemeentefonds opgenomen.
Specifieke uitkeringen gemeenten Naast de algemene middelen ontvangen gemeenten voor ongeveer 8.000 miljoen euro aan specifieke middelen van het ministerie van SZW en van bijna 200 miljoen euro van het ministerie van OCW. De specifieke middelen van SZW hebben vooral betrekking op de WWB (inkomens en werkdeel) en daarnaast op de WSW. Voor beide regelingen valt te overwegen om ze aan de algemene middelen van het gemeentefonds toe te voegen. Argumenten hiervoor vinden we bij de samenhang (horizontale integratie; ketens) met andere taken en middelen van gemeenten, zoals de uitvoeringskosten van de WWB (die al in het gemeentefonds zijn opgenomen) en met het beleid voor werkgelegenheid en aandachtsgroepen. Aandachtspunten daarbij zijn de nadere vormgeving van het beleid in regionaal verband en een geobjectiveerde wijze van verdelen van de middelen, ook voor de kleinere gemeenten. De OCW-middelen voor volwasseneneducatie maken onderdeel uit van het grotestedenbeleid, waarvoor serieus wordt overwogen om de hiermee verbonden budgetten aan het gemeentefonds toe te voegen
Middelen rijksoverheid Bij de rijksoverheid zijn budgetten aanwezig voor UWV (reïntegratie; deel van 1700 miljoen euro) en CWI (eerste intake) en voor de uitvoering van de WAO, WW, WIA en Wajong (SZW: deel van 1700). Voor de UWV- en CWI-budgetten kan worden geconstateerd dat ze nauw zijn verbonden met bestaan-
25
de taken en middelen van gemeenten in het kader van de WWB (horizontale integratie en ketens). Vanuit die samenhang – en in het geval gemeenten meer regionaal gaan opereren – zijn er redenen voor decentralisatie naar gemeenten. Dit zou (net zoals in het verleden al eens het geval is geweest) ook overwogen kunnen worden voor de uitvoering van de WW. In het kader van het bestuursakkoord tussen Rijk en VNG wordt gewerkt aan het bundelen van diverse participatiebevorderende budgetten in een participatiefonds, zodat gemeenten deze budgetten optimaal kunnen inzetten voor het bevorderen van duurzame participatie. Figuur 6. WERK EN INKOMEN (bedragen in miljoenen euro’s).
26
8 Economie Algemene middelen gemeenten De gemeentelijke algemene middelen voor economie van ruim 200 miljoen euro maken onderdeel uit van het cluster Overige Eigen Middelen (OEM).
Specifieke uitkeringen gemeenten Naast de algemene middelen ontvangen gemeenten voor ongeveer 130 miljoen euro aan specifieke middelen van het rijk. Een deel daarvan heeft betrekking op de BDU Stadseconomie. Deze regeling maakt onderdeel uit van het grotestedenbeleid, waarvoor serieus wordt overwogen om de hiermee verbonden budgetten aan het gemeentefonds toe te voegen. Bij de andere regelingen dient te worden nagegaan of het om structurele uitgaven gaat die algemeen kunnen worden verdeeld.
Middelen rijksoverheid Bij de rijksoverheid (EZ) zijn er beperkte budgetten (ongeveer 80 miljoen euro) waarvoor het zinvol is om na te gaan of ze voor decentralisatie in aanmerking kunnen komen. Het moet dan gaan om uitgaven die verbonden zijn met niet kaderstellende activiteiten en met structureel beschikbare budgetten. Deels gaat het om een ‘kop-op’ bestaande gemeentelijke uitgaven (in het kader van EFRO).
Provinciale middelen Bij de provincies treffen we algemene middelen (ruim 210 miljoen euro) aan voor algemene economische aangelegenheden en de bevordering van economische activiteiten. Voor deze middelen dient te worden nagegaan in hoeverre ze kaderstellend zijn en welk deel betrekking heeft op uitvoerende taken. Gegeven de beperkte taken van provincies voor economie valt te verwachten dat het hierbij voor
27
een belangrijk deel om uitvoerende activiteiten gaat (derhalve, toevoegen aan gemeentefonds). Figuur 7. ECONOMIE (bedragen in miljoenen euro’s).
28
9 Openbare orde en veiligheid Algemene middelen gemeenten De gemeentelijke algemene middelen voor openbare orde en veiligheid (brandweer/rampenbestrijding en overige openbare orde en veiligheid) maken onderdeel uit van het cluster openbare orde en veiligheid van het gemeentefonds. Het gaat om een budget van meer dan 1.000 miljoen euro.
Specifieke uitkeringen gemeenten Naast de algemene middelen ontvangen gemeenten voor ongeveer 100 miljoen euro aan specifieke middelen. Daarbij gaat het voor het grootste deel om middelen die in het kader van het grotestedenbeleid beschikbaar komen. Ten aanzien van deze budgetten wordt serieus overwogen om ze aan het gemeentefonds toe te voegen. Daarnaast ontvangen de brandweerregio’s als verlengd lokaal bestuur middelen in het kader van de BDU rampenbestrijding/GHOR. Deze middelen kunnen aan het gemeentefonds worden toegevoegd (de specifieke uitkeringen zijn nu al vanuit het gemeentelijke niveau opgebouwd) en kunnen door gemeenten, net zoals nu met de eigen bijdragen gebeurt, worden benut voor de bekostiging van de taken van de brandweerregio’s.
Middelen rijksoverheid Bij de rijksoverheid zien we budgetten van BZK en van Justitie. De budgetten van BZK hebben betrekking op de ZBO politieregio’s (ruim 4500 miljoen euro) en de andere bij rampenbestrijding betrokken partners (brandweer en GHOR). Vanuit de samenhang in het beleid wordt gestreefd naar veiligheidsregio’s waarvan politie, brandweer en GHOR onderdeel uitmaken. Gegeven deze samenhang is er aanleiding om ook de taken en middelen te integreren. Dit zou kunnen betekenen dat de politietaken net zoals die van de brandweer en
29
GHOR onder de verantwoordelijkheid van de (regionaal samenwerkende) gemeenten komen te vallen. Voor de wijze van bekostiging kan een afweging worden gemaakt tussen een BDU (net zoals die voor rampenbestrijding brandweer en gezondheidszorgdeel) of het gemeentefonds (met een ‘doorvertaling van gemeenten naar regio’s). Verdeeltechnisch wordt dit mogelijk geacht. Voor de budgetten van het rijk dient dan een splitsing te worden gemaakt tussen kaderstellende en uitvoerende taken. Bij de budgetten van justitie dient te worden nagegaan in hoeverre ze samenhangen met het gemeentelijke beleid voor overige openbare orde en veiligheid (waaronder overlastbestrijding, verslaafdenzorg, e.d.). Voor zover de budgetten van Justitie betrekking hebben op niet kaderstellende uitvoerende taken en sterk samenhangen met bestaande taken en middelen van gemeenten, zouden ze voor decentralisatie (gemeentefonds) in aanmerking kunnen komen.
Provinciale middelen De provinciale uitgaven hebben vooral betrekking op algemene uitgaven voor openbare orde en veiligheid en beschermende taken. Voor zover het gaat om niet kaderstellende activiteiten kunnen ze aan het gemeentefonds worden toegevoegd, vanuit de samenhang met het bestaande gemeentelijke beleid. Figuur 8. OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID (bedragen in miljoenen euro’s).
30
10 Milieu Algemene middelen gemeenten De gemeentelijke algemene middelen voor milieu maken onderdeel uit van het cluster fysiek milieu van het gemeentefonds. Het gaat om een budget van circa 500 miljoen euro.
Specifieke uitkeringen gemeenten Naast de algemene middelen ontvangen gemeenten voor ongeveer 250 miljoen euro aan specifieke middelen. Daarbij gaat het voornamelijk om middelen van VROM die in het kader van het ISV/grotestedenbeleid beschikbaar komen, waarvoor het serieus wordt overwogen om ze aan het gemeentefonds toe te voegen. Daarnaast ontvangen de gemeenten 24 miljoen euro op basis van de gebundelde SU sanering verkeerslawaai. Ook hier is de toevoeging van het gemeentefonds een serieuze optie, vanwege de samenhang met ander milieubeleid van gemeenten.
Middelen rijksoverheid Bij de rijksoverheid zien we budgetten van VROM (luchtkwaliteit) en V&W (waterkwaliteit). Voor deze budgetten dient te worden nagegaan of het gaat om kaderstellende activiteiten. Voor zover het gaat om uitvoerende activiteiten kunnen de middelen naar gemeenten worden gedecentraliseerd, vanwege de samenhang met het milieubeleid van gemeenten.
Provinciale middelen De provinciale uitgaven hebben vooral betrekking op algemene uitgaven voor milieubeleid in relatie tot provinciale inrichtingen (vergunningverlening en handhaving in het kader van de omgevingsvergunning) en ISV gerelateerde middelen. Geconstateerd kan worden dat gemeenten bij het milieubeleid over het algemeen al sterk in regionaal verband samenwerken, waarbij expertise en instrumentarium gezamenlijk wordt opgebouwd. Gegeven deze situatie is er geen belemmering om ook het
31
beleid ten aanzien van provinciale inrichtingen naar gemeenten te decentraliseren. Het beleid ten aanzien van deze inrichtingen is in het algemeen niet ingewikkelder dan voor gemeentelijke inrichtingen. Bovendien vervullen gemeenten in het kader van de omgevingsvergunning de één-loketfunctie voor deze inrichtingen en bepalen ze in belangrijke mate de leefomgeving van gemeenten. Wanneer gemeenten verantwoordelijk worden voor het hele beleid ten aanzien van de provinciale inrichtingen hoeft er geen uitname uit het gemeentefonds c.q. toevoeging aan het provinciefonds plaats te vinden ter hoogte van ongeveer 90 miljoen euro in verband met de overdracht van vergunningsstelsels op het gebied van slopen, bouwen en wonen van gemeenten aan provincies. Bij de ISVgebonden middelen gaat het om vergelijkbare middelen als voor de grotere, directe ISVgemeenten. Deze middelen kunnen tezamen met de huidige gemeentelijke middelen op basis van het ISV/grotestedenbeleid aan het gemeentefonds worden toegevoegd (de huidige ISV-sleutel is ook voor het provinciale deel vanuit het gemeentelijke niveau opgebouwd). Voor de overige taken (zoals voor externe veiligheid) dient te worden nagegaan in hoeverre het gaat om kaderstellende activiteiten dan wel uitvoerende werkzaamheden. Laatstgenoemde categorie komt voor decentralisatie naar gemeenten (via het gemeentefonds) in aanmerking. Overigens loopt er op dit moment een onderzoek van VROM om deze optie voor wat betreft de middelen voor externe veiligheid te verkennen.
Waterschappen De uitgaven van waterschappen voor kwalitatief waterbeheer richten zich op activiteiten die voor een belangrijk deel ook al door (grotere) gemeenten worden gedaan. In dit licht is de overdracht aan – regionaal samenwerkende gemeenten – een te overwegen optie. Figuur 9. MILIEU (bedragen in miljoenen euro’s).
32
11 Verkeer, vervoer, infrastructuur en verkeersveiligheid Algemene middelen gemeenten De gemeentelijke algemene middelen voor verkeer, vervoer, infrastructuur en verkeersveiligheid maken onderdeel uit van het cluster wegen en water van het gemeentefonds. Daarbij gaat het (exclusief de wegen en infrastructuur buiten de bebouwde kom) om een bedrag van ongeveer 1875 miljoen euro.
Specifieke uitkeringen gemeenten Naast de algemene middelen ontvangen gemeenten via de stadsregio’s van V&W een bedrag van ongeveer 1190 miljoen euro aan specifieke middelen voor openbaar vervoer en infrastructuur/duurzaam veilig. Nagegaan zou kunnen worden of deze middelen aan het gemeentefonds kunnen worden toegevoegd, vanuit de samenhang met de uitgaven ten laste van het cluster wegen en water. Bij infrastructuur is de samenhang evident omdat bij de specifieke uitkering wordt uitgegaan van eigen bijdragen door gemeenten. Deze worden voor een belangrijk deel uit de algemene middelen betaald. Daarbij kan ook worden nagegaan of de specifieke middelen van V&W voor spoorwegdoorsnijdingen bij deze operatie kunnen worden betrokken.
Middelen rijksoverheid Bij de rijksoverheid zien we budgetten van V&W voor waterbeheer, verkeersveiligheid, betrouwbare (decentrale/regionale) netwerken en het hoofdvaarwegennet. In totaal gaat het om een bedrag van ongeveer 910 miljoen euro. Voor deze budgetten kan worden nagegaan in hoeverre het gaat om kaderstellende dan wel uitvoerende maatregelen en om duidelijk nationale infrastructuur. Wanneer het gaat om uitvoerende maatregelen die zich niet uitstrekken tot nationale voorzieningen kan decentralisatie en toevoeging aan het gemeentefonds worden overwogen, ervan uitgaande dat gemeenten ook de regionale aspecten voor hun rekening nemen.
33
Provinciale middelen De algemene middelen van de provincie hebben vooral betrekking op provinciale wegen, vaarwegen en waterkeringen. Daarbij kan worden geconstateerd dat deze middelen in toenemende mate niet aan ‘eigen’ provinciale infrastructuur worden besteed, maar dat wordt bijgedragen aan gemeentelijke of rijksinfrastructuur vanuit het bevorderen van de regionale mobiliteit (inclusief openbaar vervoer). Zeker bij de grotere gemeenten is de relatie met gemeentelijke taken en uitgaven onlosmakelijk. Wanneer wordt gekozen voor de gemeente als dè uitvoerende instantie is het logisch om deze middelen naar gemeenten te decentraliseren. In hoofdstuk 2 zijn allerlei opties aangegeven voor de mogelijkheid dat kleinere gemeenten dit soort uitgaven in regionaal verband inzetten. Als gemeenten in grote mate verantwoordelijk worden voor uitvoerende regionale taken in de sfeer van infrastructuur en vervoer is het logisch om ook te verkennen of de BDU voor infrastructuur, duurzaam veilig en de exploitatie van het stads- en streekvervoer naar gemeenten kan worden gedecentraliseerd. De uitvoerende taken en middelen dienen dan van de kaderstellende te worden onderscheiden. Bij deze verkenning dienen ook de algemene uitgaven van provincies aan vervoer te worden betrokken. Figuur 10. VERKEER, VERVOER, INFRASTRUCTUUR EN VERKEERSVEILIGHEID (bedragen in miljoenen euro’s).
34
12 Landelijk gebied en openbaar groen Algemene middelen gemeenten De gemeentelijke algemene middelen voor landelijk gebied en openbaar groen bedragen ruim 1.600 miljoen euro. Hiervan komt het grootste deel op basis van het cluster groen beschikbaar. De rest maakt onderdeel uit van het cluster Wegen en Water.
Specifieke uitkeringen gemeenten In figuur 11 zijn geen bedragen in relatie tot specifieke uitkeringen opgenomen. Er is een beperkt budget voor groen relevant dat onderdeel uitmaakt van ISV. Dit is opgenomen in hoofdstuk 6.
Middelen rijksoverheid Bij de rijksoverheid zien we budgetten voor landelijk gebied en openbaar groen van een viertal ministeries. In totaal is ongeveer 1300 miljoen euro geïnventariseerd waarvoor het zinvol is om te verkennen of een deel naar gemeenten kan worden gedecentraliseerd. Daarbij dient dan te worden nagegaan in hoeverre het gaat om kaderstellende dan wel uitvoerende taken, waarbij de laatstgenoemde voor decentralisatie in aanmerking komen. Hierbij is er een belangrijke relatie met de keuze voor gemeenten als eerstverantwoordelijke uitvoerende instantie voor het landelijke gebied (zie hierna).
Provinciale en waterschapsmiddelen Op dit moment hebben provincies en waterschappen belangrijke uitvoerende taken voor natuur, agrarische aangelegenheden, en waterschapswegen en waterkeringen. Geconstateerd kan worden dat dit soort activiteiten ook door gemeenten worden verricht. Wanneer gekozen wordt voor de gemeente als uitvoerende instantie en vanuit de sterke samenhang met bestaande gemeentelijke taken en middelen ligt een verkenning om de uitvoerende budgetten van provincies en waterschappen naar gemeenten te decentraliseren voor de hand. Bij grotere gemeenten vallen dit soort activiteiten over het algemeen al geheel onder hun verantwoordelijkheid. Zoals in
35
hoofdstuk 2 is aangegeven dienen kleinere gemeenten invulling te geven aan de regionale aspecten en de onderlinge samenhang. Hiervoor zijn verschillende (bestaande, zich al ontwikkelende) opties aangereikt. Als het gemeenten lukt om zich ten aanzien van het milieubeleid te organiseren, moet dit toch ook voor dit soort activiteiten mogelijk zijn. Figuur 11. LANDELIJK GEBIED EN OPENBAAR GROEN (bedragen in miljoenen euro’s).
36