Voorwoord
Voorwoord Sinds 1 januari 2006 is in Vlaanderen de isolatieregelgeving vervangen door de 'Energieprestatieregelgeving voor gebouwen'. Deze syllabus bespreekt de nieuwe regelgeving. In een eerste hoofdstuk, ‘Het regelgevende kader’, krijgt u zicht op de achtergrond van de nieuwe regelgeving en op haar toepassingsgebied. In hoofdstuk 2, ‘De EPB-eisen’, wordt stilgestaan bij de eisen die gesteld worden voor de energieprestatie en het binnenklimaat van gebouwen. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van de technische bijlagen bij het besluit van de Vlaamse Regering terzake. De hoofdstukken 4, 5 en 6 beschrijven de te volgen procedures en het handhavingssysteem. Een aantal procedures vereisen nog een elektronische en vereenvoudigde administratieve behandeling. Hiervoor wordt een decreetswijziging voorbereid. De syllabus houdt rekening met een aantal van die aanpassingen. Het zevende hoofdstuk, ‘Impact op het bouwproces’, bespreekt chronologisch de verschillende fasen van het bouwproces en de documenten die in de loop ervan opgemaakt moeten worden. Omdat de rol van de architect en de verslaggever cruciaal is voor een geslaagd invoeren van de nieuwe regelgeving, schenkt deze syllabus ook aandacht aan de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen en de impact ervan op hun beroepspraktijk. Dit komt aan bod in hoofdstuk 8, ‘Verantwoordelijkheden binnen het bouwproces’. De laatste hoofdstukken gaan dieper in op de energieprestatie in de praktijk. Hoofdstuk 9, ‘Indeling van het gebouw’, biedt de architect-verslaggever een leidraad om zijn project correct in te delen; per onderdeel definieert het de eisen die van toepassing zijn. Een dergelijke indeling is noodzakelijk voor het berekenen van de energieprestatie van het gebouw. De algemene filosofie van deze berekeningswijze wordt in hoofdstuk 10 uiteengezet. In hoofdstuk 11 worden een aantal maatregelenpakketten voorgesteld; ze geven een idee van de maatregelen die moeten worden toegepast opdat een woning in de meeste gevallen aan de E-peileis zou voldoen. Deze maatregelenpakketten zijn illustratief: ze geven voorbeelden van manieren om een beoogd E-peil te behalen. Tot slot bespreekt hoofdstuk 12 het effect van een reeks energiebesparende maatregelen die het K-peil en E-peil van een woning kunnen verlagen. Deze maatregelen zijn het resultaat van berekeningen uitgevoerd op drie voorbeeldwoningen, voorgesteld in de bijlage van deze syllabus. Dit laatste hoofdstuk en de bijlage zijn bedoeld als voorbeeld en leidraad voor de architect in de ontwerpfase.
Inhoudsopgave 1.
Het regelgevende kader
5
2.
De EPB-eisen en de uitzonderingen erop
13
3.
De technische bijlagen van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005
1.1. Via Kyoto en Europa naar België en Vlaanderen 5 1.1.1. Het Protocol van Kyoto 5 1.1.2. De Europese richtlijn 5 1.1.3. België 7 1.1.4. Vlaanderen 7 1.2. De Vlaamse energieprestatieregelgeving: het Energieprestatiedecreet en het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 8 1.2.1. Het Energieprestatiedecreet 8 1.2.2. Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 8 1.2.3. Het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2005 8 1.2.4. Het ministrieel besluit van 15 januari 2006 8 1.3. De Vlaamse energieprestatieregelgeving: de inhoud 9 1.3.1. Het toepassingsgebied 9 1.3.2. De methode voor het berekenen van de energieprestatie van een gebouw 9 1.3.3. De eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen (de EPB-eisen) 9 1.3.4. De haalbaarheidsstudie voor grote gebouwen 9 1.3.5. De uitzonderingen en afwijkingen 10 1.3.6. De invoeringsdatum van de energieprestatieregelgeving 10 1.3.7. Behandeling ‘reguslarisatieaanvragen’ 10 1.3.8. De evaluatie van de eisen en de berekeningsmethode 11 1.3.9. Het energieprestatiecertificaat 12 2.1. De EPB-eisen 13 2.1.1. Thermische-isolatie-eisen 13 2.1.2. Energieprestatie-eis 14 2.1.3. Binnenklimaateisen 14 2.2. Aan welke eisen moet een gebouw voldoen? 15 2.2.1. Aard van het werk 15 2.2.2. Verschillende bestemmingen van gebouwen 15 2.2.3. Overzicht: EPB-eisen voor een gebouw met één bestemming en één 'aard van het werk' 16 2.2.4. EPB-eisen voor een gebouw met verschillende bestemmingen 20 2.2.5. EPB-eisen voor een gebouw waarin de bestemming 'kantoor' wordt gecombineerd met de bestemming 'industrie' of met een 'andere specifieke bestemming' 20 2.2.6. Maximale U-waarden en minimale R-waarden 20 2.3. De uitzonderingen op de EPB-eisen 24 2.3.1. Volledige vrijstelling van de EPB-eisen 24 2.3.2. Afwijking van de EPB-eisen 24 2.3.3. Vrijstelling van een of meer EPB-eisen 25
3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5. 3.6.
4.
Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
I: 'Bepalingsmethode van het peil van primair energieverbruik van woongebouwen' II: 'Bepalingsmethode van het peil van primair energieverbruik van kantoor- en schoolgebouwen III: 'Maximaal toelaatbare U-waarden of minimaal te realiseren R-waarden' IV: 'Behandeling van koudebruggen' V: 'Ventilatievoorzieningen in woongebouwen' VI: 'Ventilatievoorzieningen in niet-residentiële gebouwen'
De procedures
4.1. Procedures in de isolatieregelgeving van 1992 tot 2006 4.1.1. Knelpunten bij het handhaven van de isolatieregelgeving 4.1.2. Aanpassingen door de energieprestatieregelgeving 4.2. De energieprestatieregelgeving vanaf 1 januari 2006 4.2.1. De energieprestatieregelgeving: een efficiëntere controleprocedure 4.2.2. De energieprestatieregelgeving: nieuwe documenten en moment van bewijsvoering 4.2.3. De energieprestatieregelgeving: betrokkenen 4.2.4. De energieprestatieregelgeving: verantwoordelijkheden 4.3. De aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning 4.3.1. Algemeen 4.3.2. De aanvraagformulieren 4.3.3. Haalbaarheidsstudie 4.4. De startverklaring 4.4.1. Principe van de startverklaring 4.4.2. Het webformulier 4.4.3. De definitieve startverklaring 4.4.4. Overzicht van de startverklaringen 4.4.5. Hoeveel startverklaringen indienen? 4.4.6. Vragen bij het gebruik van de webapplicatie 4.5. Administratieve betrokkenheid van de verslaggever 4.5.1. Elektronisch aanmelden bij de energieadministratie 4.5.2. Indienen van de startverklaring 4.5.3. Aanpassen correspondentiegegevens in geval van adreswijziging
27 27 27 28 28 28 28
29 29 29 29 30 30 30 30 30 32 32 32 32 34 34 34 38 38 39 39 40 40 44 44
1
Inhoudsopgave 4.5.4. Elektronisch melden van een wijziging van verslaggever 4.5.5. Opstellen van een tussentijds verslag 4.5.6. Indienen van de EPB-aangifte 4.5.7. Aanpassen van de EPB-aangifte 4.6. De EPB-aangifte
5. 5.1. 5.2.
Het energieprestatiecertificaat Situering van het energieprestatiecertificaat Energieprestatiecertificaat bij de bouw
6.
De handhaving
7.
Impact op het bouwproces
44 44 45 45 46
47 47 47
49
6.1. Principe van de handhaving 49 6.2. Het handhavingsysteem: administratieve boetes 50 6.2.1. Mogelijke boetes in geval van overtreding 50 6.2.2. Boetes voor de aangifteplichtige 50 6.2.3. Boetes voor de verslaggever 53 6.3. Traject van de administratieve boete 56 6.3.1. Rechtszekerheid 56 6.3.2. Betaling van de boete 56 6.4. Voorbeeldberekening van de administratieve boete 56 6.4.1. Boete voor het niet indienen van de EPB-aangifte 56 6.4.2. Boete voor niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van de thermische isolatie van de constructieelementen 56 6.4.3. Boete voor niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van de globale thermische isolatie (K-peil) 57 6.4.4. Boete voor niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van de energieprestatie (E-peil) 57 6.4.5. Boete voor niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van het risico op oververhitting 57 6.4.6. Boete voor niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van de ventilatievoorzieningen 59 6.5. Verdeling van een boete onder verschillende aangifteplichtigen 61 6.5.1. Verdeling van de boete bij een afwijking op het vlak van het K-peil 61 6.5.2. Verdeling van de boete bij overschrijding van de maximale U-waarde van een gemeenschappelijk deel 63 6.6. Slotbeschouwing bij de administratieve boetes 64 7.1. De ontwerpfase 7.1.1. Analyse van de mogelijkheden om een hoge energie-efficiëntie te bereiken 7.1.2. Het EPB-voorstel 7.2. De aanbestedingsfase 7.2.1. De uitvoeringsplannen, de bestekken en de offerte 7.2.2. De startverklaring 7.3. De uitvoerings- en afwerkingsfase 7.3.1. De uitvoeringsfase 7.3.2. De afwerkingsfase 7.4. Gebruiksfase 7.5. Samenvattend overzicht
8.
De verantwoordelijkheden binnen het bouwproces
8.1. De taken van de architect 8.2. De taken van de verslaggever 8.3. De verantwoordelijkheden van de verschillende partijen 8.3.1. De aangifteplichtige 8.3.2. De architect 8.3.3. De verslaggever 8.3.4. De aannemer 8.4. Aandachtspunten bij het opstellen van contracten, offerten en bestekken 8.4.1. Het architectencontract 8.4.2. Het contract met de verslaggever 8.4.3. Het aannemingscontract
9.
Indeling van het gebouw
9.1. Definities 9.1.1. Bouwproject 9.1.2. Deelproject 9.1.3. Subdossier 9.1.4. Soorten subdossiers 9.2. De eisen voor gebouwen met verschillende deelprojecten en/of subdossiers 9.2.1. Het E-peil 9.2.2. Het K-peil 9.2.3. Ventilatie 9.2.4. Beperken van het risico op oververhitting 9.2.5. Maximale U-waarden en minimale R-waarden 9.3. Voorbeelden 9.3.1. Nieuw appartementsgebouw 9.3.2. Nieuwe woning met advocatenkantoor 9.3.3. Nieuwe woning met boekhoudkantoor
65 66 66 66 68 68 68 70 70 71 72 72
75 75 76 77 77 77 78 78 79 79 80 81
83 83 83 84 85 86 88 88 88 89 90 90 91 91 92 93
2
Inhoudsopgave 9.3.4. 9.3.5. 9.3.6. 9.3.7. 9.3.8. 9.3.9. 9.3.10. 9.3.11. 9.3.12. 9.3.13. 9.3.14. 9.3.15. 9.3.16. 9.3.17. 9.3.18.
Nieuw kantoorgebouw Nieuw industriegebouw met kantoor Nieuw industriegebouw met twee kleine kantoorgedeelten Industriegebouw met een groot en een klein kantoorgedeelte Nieuwe school met conciërgewoning Nieuw industriegebouw met kantoor en woning Nieuw gebouwencomplex met winkels, kantoren en appartementen Nieuw gebouwencomplex 2 met winkel, kantoor en appartementen Nieuwe bioscoop Nieuwe verkaveling Verbouwing en uitbreiding van een bestaand kantoorgebouw Uitbreiding met een BV groter dan 800 m3 Renovatie van een bejaardentehuis Uitbreiding van een woning Functiewijziging van een opslagplaats
10. De basisprincipes van de berekening van het E-peil 10.1. De EPW-methode 10.1.1. Het 'karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik' 10.1.2. Het E-peil 10.2. De EPU-methode
11. Maatregelenpakketten 11.1. Inleiding 11.2. Maatregelenpakketten voor woningen 11.2.1. Samenstelling van de maatregelenpakketten 11.2.2. Basisreferentie als uitgangspunt 11.2.3. Maatregelenpakketten 90, 75, 60, 45, 35, 30 11.2.4. Maatregelenpakketten 90 11.2.5. Maatregelenpakketten 75 11.2.6. Maatregelenpakketten 60 11.2.7. Maatregelenpakketten 45 11.2.8. Maatregelenpakket 30 11.2.9. Maatregelenpakketten 35 11.3. Conclusie
12. Energiebesparende maatregelen 12.1. Inleiding 12.2. Compact bouwen 12.3. Beperken van transmissieverliezen 12.3.1. Warmtedoorgang door de gevels, daken en vloeren beperken 12.3.2. Warmtedoorgang door de vensters beperken 12.3.3. Verlagen van het K-peil 12.4. Luchtdicht bouwen 12.5. Ventilatie 12.5.1. Keuze van het ventilatiesysteem 12.5.2. Warmteterugwinningssysteem 12.6. Zonnewarmtewinst 12.6.1. Oriëntatie 12.6.2. Grootte van de vensters 12.7. Verwarmingssysteem 12.7.1. Afgifterendement bij centrale verwarming 12.7.2. Verdeelrendement 12.8. Warmteopwekkingssysteem 12.8.1. Rendement van de ketel 12.8.2. Warmtepomp 12.8.3. Lagetemperatuursystemen 12.8.4. Ketelwatertemperatuur 12.8.5. Plaats van de ketel 12.8.6. Plaatselijke verwarming met elektriciteit 12.9. Warm tapwater 12.9.1. Beperken van de lengte van warmwaterleidingen 12.9.2. Type opwekking: ogenblikkelijk of met opslag 12.9.3. Type warmteopwekker en energiedrager 12.9.4. Thermisch zonne-energiesysteem 12.10. Koeling 12.10.1. Zonwering 12.10.2. Geen actieve koeling 12.11. Hulpenergie 12.11.1. Type ventilator 12.11.2. Pompregeling 12.11.3. Waakvlam 12.12. Fotovoltaïsche panelen
94 95 96 100 102 102 103 108 109 109 110 111 112 113 113
115 115 119 121 123
125 125 126 126 127 130 130 140 148 149 158 159 162
163 163 164 165 165 166 166 167 168 168 170 171 171 172 173 173 175 176 176 176 178 179 179 180 181 181 181 182 183 184 184 185 186 186 186 187 188
3
Inhoudsopgave Bijlage: Voorbeeldwoningen 1. 2. 3. 4. 5.
Vrijstaande woning Halfopen woning Rijwoning Project vrijstaande woning 1 Project vrijstaande woning 2
189 189 197 206 215 224
4
Het regelgevende kader
1.
1
Het regelgevende kader
1.1. Via Kyoto en Europa naar België en Vlaanderen 1.1.1. Het Protocol van Kyoto Op 16 februari 2005 trad het Protocol van Kyoto in werking. Het protocol bevat afspraken omtrent de vermindering van broeikasgasemissies. De 36 ondertekenende industrielanden verbinden zich in het protocol tot een vermindering van hun jaarlijkse uitstoot van de belangrijkste broeikasgassen (CO2, CH4, N2O, SF6, HFK's en PFK's). In de periode 2008-2012 willen zij die uitstoot verminderen met 5 % in vergelijking met 1990. De Europese Unie heeft de taken verdeeld: België heeft de verplichting zijn broeikasgasemissies in de periode 2008-2012 met 7,5 % te reduceren in vergelijking met 1990. Ontwikkelingslanden krijgen geen reductiedoelstellingen opgelegd in het protocol. De vermindering van de emissies van andere broeikasgassen die bijdragen tot een verdunning van de ozonlaag, zoals CFK's en HCFK's, werd al door het Protocol van Montreal (1987) behandeld. Broeikasgasemissies bestaan voor het grootste deel uit emissie van koolstofdioxide (C02). In het Vlaamse gewest zijn de huishoudelijke en tertiaire sector verantwoordelijk voor ongeveer 35 % van de C02-uitstoot. Ongeveer 80 % van het totale energieverbruik van de huishoudelijke sector bestaat uit de verbranding van fossiele brandstoffen voor verwarming, koeling, verlichting, … van gebouwen.
1.1.2. De Europese richtlijn In Europa nemen de huishoudelijke en de tertiaire sector meer dan 40 % van het energieverbruik voor hun rekening. Zowel het aantal gebouwen in deze sectoren als het energieverbruik per gebouw stijgen nog steeds. Europa concludeert uit deze dubbele stijging dat het verbeteren van de energieprestaties van gebouwen een vrij grote energiebesparing oplevert en dus ook een vermindering van de C02-emissie. Reeds in 1993 publiceerde de Europese Raad een richtlijn tot beperking van de C02-emissie door het verbeteren van de energie-efficiëntie van gebouwen (de SAVE-richtlijn). Deze richtlijn bevatte geen verplichte maatregelen. Opdat de uitstoot van C02 door gebouwen effectief zou verminderen en de afspraken van het Protocol van Kyoto zouden worden nageleefd, waren er dwingendere en specifiekere maatregelen nodig voor de bouwsector. Deze maatregelen zijn vastgelegd in de Europese richtlijn betreffende de energieprestaties van gebouwen (EPBD of Energy Performance of Buildings Directive), goedgekeurd op 16 december 2002. Deze richtlijn wil het verbeteren van de energieprestaties van gebouwen in de Europese Unie stimuleren – rekening houdend met de klimatologische en plaatselijke omstandigheden buiten het gebouw, met de eisen voor het binnenklimaat en met de kosteneffectiviteit. De richtlijn bevat vijf verplichtingen voor de EU-lidstaten: 1. Ze moeten beschikken over een methode om de energieprestaties van gebouwen te berekenen. Die methode moeten ze opmaken in overeenstemming met het algemene kader dat wordt geschetst in de bijlage bij de richtlijn. De energieprestatie van een gebouw moet op een transparante wijze worden uitgedrukt. De verwoording van de energieprestatie kan eventueel een indicator van de CO2-emissie bevatten. Het algemene kader in de bijlage bij de richtlijn vermeldt:
"Bij de toepassing van de methode voor het berekenen van de energieprestaties van gebouwen worden ten minste de volgende aspecten in aanmerking genomen: 1. thermische kenmerken van het gebouw (buitenschil, binnenruimten, enz.). Die kenmerken kunnen ook de luchtdichtheid omvatten; 2. verwarmingsinstallatie en warmwatervoorziening, met inbegrip van de isolatiekenmerken; 3. airconditioningsysteem; 4. ventilatie; 5. ingebouwde lichtinstallatie (vooral buiten de woonsector);
5
Het regelgevende kader 6. 7. 8. 9.
1
positie en oriëntatie van de gebouwen, met inbegrip van het buitenklimaat; passieve zonnesystemen, zonwering; natuurlijke ventilatie; de kwaliteit van het binnenklimaat, inclusief het kunstmatige binnenklimaat.
Bij deze berekening wordt, indien van toepassing, rekening gehouden met de positieve invloed van de volgende aspecten: 10. actieve zonnesystemen en andere verwarmings- en elektriciteitssystemen op basis van hernieuwbare energiebronnen; 11. elektriciteit geproduceerd door middel van warmtekrachtkoppeling; 12. verwarmings- en koelsystemen per blok of wijk; 13. natuurlijk licht.” 2.
3.
4.
5.
Ze moeten minimumeisen formuleren voor de energieprestaties van nieuwe gebouwen. Bij het vastleggen van die minimumeisen kunnen de lidstaten onderscheid maken tussen verschillende categorieën van gebouwen. De richtlijn laat het bepalen van de minimumeisen aan de lidstaten over, maar vraagt wel om daarbij rekening te houden met het binnenklimaat, bijvoorbeeld door specifiek aandacht te besteden aan voldoende ventilatie. De richtlijn verplicht de lidstaten ertoe voor nieuwe gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1000 m2 de technische, milieutechnische en economische haalbaarheid van alternatieve energiesystemen te onderzoeken. Deze alternatieve energiesystemen zijn systemen die kunnen bijdragen tot belangrijke energiebesparingen; voorbeelden zijn warmtekrachtkoppeling ('WKK'), stads- of blokverwarming en warmtepompen. Ze moeten ook minimumeisen formuleren voor de energieprestaties van grote gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan. Een ingrijpende renovatie van een groot gebouw beschouwt de richtlijn als een goede gelegenheid om kosteneffectieve maatregelen te nemen die de energieprestatie verbeteren. Een 'bestaand groot gebouw' is een bestaand gebouw met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1000 m2. De richtlijn geeft twee voorbeelden van ingrijpende renovaties: een renovatie waarbij de totale kosten voor wijzigingen aan de buitenschil of installaties hoger zijn dan 25 % van de waarde van het gebouw (exclusief de grondwaarde); een renovatie waarbij minstens 25 % van de buitenschil wordt vervangen. De richtlijn laat de lidstaten de keuze om bij deze ingrijpende renovaties eisen voor het totale gebouw of eisen voor de afzonderlijke gerenoveerde systemen of constructiedelen te formuleren, op voorwaarde dat toepassing van de eisen de energieprestatie van het gebouw verbetert. De richtlijn verplicht de lidstaten ertoe een energieprestatiecertificaat in te voeren dat beschikbaar moet zijn bij de bouw, de verkoop of de verhuur van gebouwen. De richtlijn stelt dat de energieprestatiecertificatie enkel kan uitgevoerd worden door gekwalificeerde en/of erkende deskundigen. Aan of in publieke gebouwen – die immers een voorbeeldfunctie vervullen – moet een energieprestatiecertificaat worden uitgehangen op een opvallende, voor het publiek zichtbare plaats. De richtlijn verplicht de lidstaten ertoe een regelmatige keuring in te voeren van centraleverwarmingsketels met een vermogen van minstens 20 kW die werken op vloeibare of vaste, niet-hernieuwbare brandstof. In het geval van een verwarmingsketel met een vermogen van minstens 20 kW die ouder is dan 15 jaar moet de volledige verwarmingsinstallatie een eenmalig keuring ondergaan. Die keuring kan aanleiding geven tot een advies over vervanging van de ketel, andere aanpassingen aan het verwarmingssysteem of alternatieve oplossingen. Ook airconditioningsystemen met een nominaal koelvermogen van minstens 12 kW moeten regelmatig gekeurd worden. De keuring omvat een beoordeling van het rendement van de airconditioning en van de verhouding tussen het vermogen van het koelsysteem en de koelbehoefte van het gebouw. De gebruikers worden geïnformeerd over mogelijke verbetering of vervanging van het systeem en over alternatieve oplossingen. Ook deze keuringen kunnen enkel door gekwalificeerde en/of erkende deskundigen uitgevoerd worden.
Op 4 januari 2003 is deze richtlijn in het Publicatieblad van de Europese Unie verschenen. Tegen 4 januari 2006 moeten de lidstaten deze verplichtingen omzetten in een eigen regelgeving. Een lidstaat kan voor de invoering van het energieprestatiecertificaat en voor de verplichting tot keuring van ketels en koelinstallaties drie jaar uitstel aanvragen, als ze kan aantonen dat ze over te weinig gekwalificeerde en/of erkende deskundigen beschikt. Uiterlijk op 4 januari 2009 moeten deze beide verplichtingen opgenomen zijn in de nationale of regionale regelgevingen van de verschillende lidstaten.
6
Het regelgevende kader
1
1.1.3. België Voor de omzetting van een Europese richtlijn gelden dezelfde bevoegdheidsregels als voor de verdeling van materiële bevoegdheden tussen de gewesten en de federale staat. Aangezien het bevorderen van rationeel energiegebruik in ons land een gewestelijke bevoegdheid is, zorgen de drie gewesten voor de omzetting van de richtlijn. Bijgevolg is het mogelijk dat ieder gewest een verschillende werkwijze toepast om de verplichtingen van de Europese richtlijn op te nemen in zijn eigen regionale regelgeving.
1.1.4. Vlaanderen Om betere energieprestaties in gebouwen te stimuleren, voert Vlaanderen vanaf 1 januari 2006 een energieprestatieregelgeving in. Deze regelgeving biedt het beleidskader om aan de eerste vier verplichtingen van de Europese richtlijn te voldoen. De bepalingen met betrekking tot de keuring van de centraleverwarmingsketels en de airconditioningsystemen worden omgezet en opgenomen in de leefmilieuregelgeving. De energieprestatieregelgeving – de regelgeving over de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen – wordt gevormd door het Energieprestatiedecreet en het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005.
7
Het regelgevende kader
1
1.2. De Vlaamse energieprestatieregelgeving: het Energieprestatiedecreet en het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 1.2.1. Het Energieprestatiedecreet Het Energieprestatiedecreet heet voluit 'Decreet houdende eisen en handhavingsmaatregelen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat voor gebouwen en tot invoering van een energieprestatiecertificaat'. Het decreet is bekrachtigd door de Vlaamse Regering op 7 mei 2004. Op 30 juli 2004 is het gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het omvat twee grote luiken: het decretale kader voor de omzetting van de Europese richtlijn. Het creëert de bevoegdheid voor de Vlaamse Regering om door middel van een of meer uitvoeringsbesluiten de Europese verplichtingen na te komen; de uitvoerings- en handhavingsmaatregelen die het naleven van de eisen in verband met de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen verzekeren. Die maatregelen worden uitvoerig besproken in 'Hoofdstuk 6: De handhaving'.
1.2.2. Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 Het 'Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen' werd op 11 maart 2005 goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Op 17 juni 2005 is het gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 geeft uitvoering aan de volgende decretaal vastgelegde zaken: het opleggen van de methode waarmee de energieprestatie van gebouwen wordt berekend; het vastleggen van de eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen; het bepalen van de gebouwen of het werk waarvoor uitzondering of afwijking op de EPB-eisen of vrijstelling van een of meer eisen kan worden verkregen; het vastleggen van de effectieve invoeringsdatum van de energieprestatieregelgeving.
1.2.3. Het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2005 Het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2005 wijzigt het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 tot vaststelling van de eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen, met betrekking tot het energieprestatiecertificaat bij de bouw. Dat betekent dat voor gebouwen waarvoor een E-peil wordt berekend, gelijktijdig met de EPB-aangifte een energieprestatiecertificaat wordt opgemaakt. Dat certificaat wordt door de verslaggever uit de EPBsoftware gegenereerd. Op 2 februari 2006 is het gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
1.2.4. Het ministerieel besluit van 13 januari 2006 Op 13 januari 2006 heeft Vlaams minister Kris Peeters het Ministerieel besluit betreffende de vorm en de inhoud van de startverklaring goedgekeurd. In dat besluit wordt zowel de vorm en de inhoud van de startverklaring, als de procedure om het document elektronisch in te dienen definitief. De publicatie in het Belgisch Staatsblad dateert van 31 januari 2006.
8
Het regelgevende kader
1.3.
1
De Vlaamse energieprestatieregelgeving: de inhoud
1.3.1. Het toepassingsgebied De energieprestatieregelgeving is van toepassing op elk gebouw of op elk deel van een gebouw met een afzonderlijk gebruik of met een verschillende bestemming, op voorwaarde dat: er voor de uitvoering van de werkzaamheden aan het gebouw of aan het deel van het gebouw een stedenbouwkundige vergunning aangevraagd wordt; er in het gebouw energie verbruikt wordt om het te verwarmen of te koelen voor gebruik door mensen, en er dus een specifieke binnentemperatuur te creëren. De tweede voorwaarde impliceert dat serres, stallingen, … die specifiek voor planten, dieren, enzovoort worden verwarmd en/of gekoeld niet in aanmerking komen. Voor gebouwen waarin enkel energie verbruikt wordt voor de productieprocessen die er plaatsvinden, worden er evenmin eisen gesteld.
1.3.2. De methode voor het berekenen van de energieprestatie van een gebouw Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 (meer bepaald de bijlagen I en II) bepaalt de te gebruiken methode om de energieprestaties van gebouwen te berekenen en beschrijft alle parameters die de Europese richtlijn opsomt. Bijlage I bepaalt hoe de energieprestatie van een woongebouw berekend wordt. De methode gebruikt om dat te doen wordt kort de 'EPW-methode' genoemd. In bijlage II is de methode om de energieprestatie van een kantoor- of schoolgebouw (utilitaire gebouw) te berekenen, de 'EPU-methode', uitgeschreven. Beide methodes worden verder toegelicht in 'Hoofdstuk 10: De basisprincipes van de berekening van het E-peil'.
1.3.3. De eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen (de EPB-eisen) Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 legt eisen vast op het vlak van de energieprestatie en het binnenklimaat van gebouwen – de EPB-eisen – voor vergunningsplichtige werkzaamheden, handelingen en wijzigingen. De EPB-eisen gelden eveneens voor niet-vergunningsplichtige werkzaamheden, handelingen of wijzigingen die samen met vergunningsplichtige werkzaamheden uitgevoerd worden. De eisen zijn met andere woorden geldig voor het totaalpakket van de werkzaamheden, handelingen en wijzigingen. Voor het vernieuwen van ramen binnen dezelfde raamopeningen, bijvoorbeeld, is op zich geen stedenbouwkundige vergunning nodig. Als de vervanging gebeurt in combinatie met vergunningsplichtige verbouwingswerkzaamheden, moeten de vernieuwde ramen wel aan de EPB-eisen voldoen. Het Energieprestatiedecreet voorziet de mogelijkheid dat de Vlaamse Regering EPB-eisen invoert voor werkzaamheden, wijzigingen en handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is. De EPB-eisen voor vergunningsplichtige werkzaamheden, handelingen of wijzigingen worden uitvoerig besproken in '2.1.: De EPB-eisen'.
1.3.4. De haalbaarheidsstudie voor grote gebouwen Gebouwen hebben een belangrijke invloed op het energieverbruik op lange termijn. Het gebruik van alternatieve systemen van energievoorziening kan de energieprestatie van een gebouw duidelijk verbeteren. De mogelijke toepassing van die alternatieve systemen wordt over het algemeen te weinig of niet onderzocht. Daarom bepaalt de regelgeving dat bij nieuwe gebouwen met een beschermd volume groter dan 3000 m³ de haalbaarheid van die alternatieve systemen moet worden onderzocht in een studie.
9
Het regelgevende kader
1
Het Energiedecreet van 7 mei 2004 bepaalt dat een dergelijke haalbaarheidsstudie ingevoerd kan worden, maar hiervoor is een uitvoeringsbesluit van de Vlaamse Regering nodig. Dat besluit, waarin de vorm en de inhoud van de haalbaarheidsstudie vastgelegd wordt, is er nog niet. Bijgevolg moet er voor nieuwe gebouwen met een beschermd volume groter dan3.000 m³ nog geen haalbaarheidsstudie worden opgemaakt.
1.3.5. De uitzonderingen en afwijkingen In het Energieprestatiedecreet worden een aantal situaties opgesomd waarin de Vlaamse Regering vrijstelling van verplichting tot voldoen aan de EPB-eisen of afwijkingen op de eisen kan toestaan. Voor bepaalde categorieën of groepen van gebouwen kunnen een of meer EPB-eisen minder streng worden toegepast of kunnen de EPB-eisen zelfs volledig wegvallen. Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 bepaalt enkele categorieën of groepen van gebouwen waarvoor uitzonderingen of afwijkingen mogelijk zijn. Een overzicht van deze categorieën of groepen is te vinden in '2.3.: De uitzonderingen op de EPB-eisen'.
1.3.6. De invoeringsdatum van de energieprestatieregelgeving De energieprestatieregelgeving treedt in werking op 1 januari 2006. Bij een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning is de datum waarop de aanvraag wordt ingediend bij de vergunningverlenende overheid bepalend om te beslissen of het bouwproject aan de isolatie- of aan de energieprestatieregelgeving moet voldoen. Er zijn twee gevallen: De aanvraag werd ingediend vóór 1 januari 2006. In dat geval geldt de isolatieregelgeving als het een aanvraag tot vergunning van een verbouwing of een nieuwbouw van een woongebouw betreft. Voor die dossiers gelden de procedures en de eisen van de isolatieregelgeving en werd een Iso-1 of Iso-2 formulier ingediend bij de vergunningsaanvraag. De aanvraag wordt ingediend vanaf 1 januari 2006. Voor die dossiers geldt de energieprestatieregelgeving als het bouwproject binnen het toepassingsgebied van de regelgeving valt. Bij die aanvragen gelden de procedures en de EPBeisen volgens de energieprestatieregelgeving. Als de bouwheer aan de vergunde toestand bepaalde zaken wil wijzigen en de uitvoering van het werk is nog niet aangevat, dient de bouwheer een nieuwe stedenbouwkundige aanvraag in. De vergunningsaanvraag wordt dan op dezelfde manier behandeld als hierboven is beschreven. De datum waarop de aanvraag wordt ingediend is bepalend om te beslissen of het bouwproject aan de isolatie- of aan de energieprestatieregelgeving moet voldoen. Het is aan te raden om alleen de wijziging aan de vergunde toestand voorwerp te laten uitmaken van de (nieuwe) stedenbouwkundige aanvraag.
1.3.7. Behandeling ‘regularisatieaanvragen’ In de bouwwereld wordt de term ‘regularisatie’ vaak gebruikt, maar in het decreet Ruimtelijke Ordening wordt de term ‘regularisatie’ of ‘regularisatieaanvraag’ niet expliciet gedefinieerd. Bij een zogenaamde ‘regularisatieaanvraag’ dient de aanvrager een aanvraagdossier in met als doel een stedenbouwkundige vergunning te verkrijgen voor uitgevoerde wijzigingen ten aanzien van de vergunde toestand. In het aanvraagformulier van de stedenbouwkundige vergunning is een rubriek opgenomen, waarin de aanvrager moet aankruisen of hij al dan niet begonnen bent met de uitvoering van de werkzaamheden waarvoor hij een aanvraag indient. Ruimtelijke Ordening stelt dat de aanvrager in een dergelijk geval nauwkeurig moet aangeven welke werkzaamheden zijn uitgevoerd, verricht of voortgezet zonder vergunning en op welke werkzaamheden (de totaliteit of de wijzigingen) de stedenbouwkundige aanvraag betrekking heeft. Hierbij zijn de onderstaande twee gevallen mogelijk.
10
Het regelgevende kader
1
De uitgevoerde werkzaamheden zijn strijdig met de vergunde toestand. Tijdens het bouwproces kan om verschillende redenen beslist zijn om bepaalde werkzaamheden anders uit te voeren dan op de vergunde plannen vermeld staat.
Voorbeeld 1: Er is een fout gebeurd bij de opmeting van het terrein. Het vergunde gebouw heeft een voorgevel van tien meter lengte, terwijl het uitgevoerde gebouw anderhalve meter langer is. Voorbeeld 2: Tijdens het bouwproces is een offerte beduidend hoger dan het hiervoor uitgetrokken budget: de offerte van de schrijnwerker is bijvoorbeeld vrij hoog wegens de grote kosten van ronde ramen, die op de vergunde toestand van het gebouw getekend zijn. De bouwheer beslist tijdens de uitvoering om die ramen vierkant uit te voeren in plaats van rond. Voorbeeld 3: Op het moment van de vergunningsaanvraag had de bouwheer nog geen duidelijk zicht op de technische aspecten van de lift. Het vergunde appartementsgebouw is voorzien van een bepaald type lift. Uit offertes bleek dat het type lift technisch niet haalbaar was en daarom werd beslist om in het uitgevoerde gebouw een ander type lift te plaatsen. In al die gevallen is er sprake van een bouwovertreding omdat de uitvoering van de werkzaamheden om uiteenlopende redenen anders is dan de vergunde toestand. Een extra aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning (regularisatieaanvraag) is vereist om de uitgevoerde werkzaamheden vergund te krijgen. Voor de behandeling in het kader van de energieprestatieregelgeving is het noodzakelijk om de volgende gevallen te onderscheiden: -
De aanvraag wijzigt een stedenbouwkundige vergunning die werd ingediend vóór 1 januari 2006 In dat geval moet het aanvraagdossier niet aan de energieprestatieregelgeving voldoen, noch aan de isolatieregelgeving. Dat betekent dat er voor die dossiers momenteel geen procedures noch eisen volgens de isolatie- of energieprestatieregelgeving gelden.
-
De aanvraag wijzigt een stedenbouwkundige vergunning die werd ingediend vanaf 1 januari 2006 De EPB-aangifte van de eerste aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning moet conform de uitgevoerde werkzaamheden zijn (as-built-situatie), dus ook de eventueel uitgevoerde (nog nietvergunde) werkzaamheden. Dat betekent dat de verslaggever na de ingebruikname in de EPB-aangifte de totaliteit van het bouwproject moet beoordelen. Het totale bouwproject moet finaal immers voldoen aan de geldende energieprestatieregelgeving.
De werkzaamheden zijn uitgevoerd zonder stedenbouwkundige vergunning De term ‘regularisatieaanvraag’ wordt in de bouwwereld onder meer gebruikt voor dossiers waarbij vergunningsplichtige werkzaamheden zijn uitgevoerd zonder vergunning of waarbij de vergunning vervallen of geschorst is. Ook hier legt het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 geen EPB-eisen op. Dat betekent dat er voor die dossiers op dit moment geen procedures noch eisen volgens de isolatie- of energieprestatieregelgeving gelden.
1.3.8. De evaluatie van de eisen en de berekeningsmethode Het Energieprestatiedecreet bepaalt dat zowel de EPB-eisen als de berekeningsmethode om de twee jaar geëvalueerd worden. De administratie onderzoekt om de twee jaar de haalbaarheid en de strengheid van de eisen. De ervaringen na de invoering van de regelgeving, de controles op de bouwplaatsen, de evolutie van technieken en producten, … kunnen bij de evaluatie een rol spelen. Ook de berekeningsmethode wordt tweejaarlijks geëvalueerd. Die evaluatie maakt het mogelijk de methode in overeenstemming te brengen met nieuwe of gewijzigde Europese en/of Belgische normen, en
11
Het regelgevende kader
1
ze aan te passen aan de invoering van innovatieve energiebesparende materialen, technieken en bouwconcepten.
1.3.9. Het energieprestatiecertificaat Het Energieprestatiedecreet vormt de basis om ten laatste tegen januari 2009 een energieprestatiecertificaat in te voeren. Voor het invoeren van het certificaat bij de bouw (dit behelst nieuwbouw, herbouw, ontmanteling, gedeeltelijke herbouw met een BV groter dan 800 m³, gedeeltelijke herbouw met minstens één wooneenheid, uitbreiding met een BV groter dan 800 m³ of uitbreiding met minstens één wooneenheid) is het uitvoeringsbesluit op 2 december 2005 goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Voor de verkoop en de verhuur van gebouwen worden nog uitvoeringsbesluiten uitgewerkt. Dat gebeurt ook voor de verplichtingen omtrent het energieprestatiecertificaat voor gebouwen voor publieke dienstverlening.
12
De EPB-eisen
2.
2
De EPB-eisen en de uitzonderingen erop
2.1. De EPB-eisen Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 voert EPB-eisen (eisen op het vlak van energieprestatie en binnenklimaat) in voor alle nieuwe gebouwen en voor alle bestaande gebouwen die verbouwd, uitgebreid, … worden. De eisen zijn van toepassing als het gebouw verwarmd of gekoeld wordt voor mensen die er wonen, werken, winkelen, sporten, … en als er na 1 januari 2006 een stedenbouwkundige vergunning voor de uitvoering van het werk aangevraagd wordt. Er zijn EPB-eisen te onderscheiden op het vlak van: thermische isolatie; energieprestatie; binnenklimaat. De thermische isolatie- en energieprestatie-eisen beperken het energieverbruik van gebouwen en hun vaste installaties. De binnenklimaateisen waarborgen een goede binnenluchtkwaliteit. Het voldoen aan deze verschillende eisen bevordert het algemene comfort van de gebouwen.
2.1.1. Thermische-isolatie-eisen Er zijn twee eisen op het vlak van thermische isolatie: het maximale peil van de globale warmte-isolatie (K) van het gebouw en de maximale warmtedoorgangscoëfficiënten of U-waarden van de scheidingsconstructies. Voor bepaalde scheidingsconstructies gelden minimale R-waarden of warmteweerstandswaarden in plaats van maximale U-waarden.
Maximaal K-peil Het K-peil wordt steeds berekend voor het volledige gebouw. Dat betekent dat voor een woongebouw dat verschillende wooneenheden (appartementen, studio's, …) bevat of voor een gebouw waarin verschillende bestemmingen gecombineerd worden, het K-peil niet berekend wordt per wooneenheid of per bestemming, maar voor het geheel. Bij de K-peilberekening van een gebouw wordt rekening gehouden met de koudebruggen. Zowel de lijnals de puntkoudebruggen worden meegerekend. Een gebouw met een K-peil lager dan het maximale K-peil is als geheel voldoende geïsoleerd. Toch kunnen er grote verschillen zijn tussen de isolatiegraden van verschillende delen. Opdat alle individuele scheidingsconstructies toch in zekere mate geïsoleerd zouden worden, geldt er voor elk afzonderlijke scheidingsconstructie ook een maximale U-waarde of een minimale R-waarde.
Maximale U-waarden of minimale R-waarden Bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 legt maximale U-waarden of minimale R-waarden op voor alle scheidingsconstructies: tussen het beschermde volume en de buitenomgeving, de grond, een kruipkelder of kelder, een aangrenzende onverwarmde ruimte, …; tussen twee beschermde volumes op aangrenzende percelen; tussen twee wooneenheden, tussen een wooneenheid en de gemeenschappelijke delen van een gebouw, of tussen twee delen van een gebouw met een verschillende bestemming. De U-waarden en R-waarden worden berekend volgens de norm die van toepassing is op het type scheidingsconstructie. De maximale U-waarden en minimale R-waarden zijn opgenomen in Tabel 2-2 van dit hoofdstuk.
13
De EPB-eisen
2
2.1.2. Energieprestatie-eis Maximaal E-peil De belangrijkste nieuwe eis in de energieprestatieregelgeving is het maximale E-peil. Het E-peil is het peil van primair energieverbruik (zie 10.1.2.: Het E-peil). Het moet berekend worden voor elk deel van een gebouw dat afzonderlijk gebruikt wordt én voor elk deel dat een verschillende bestemming heeft.
2.1.3. Binnenklimaateisen De regelgeving stipuleert minimumeisen voor de ventilatie. Bovendien moet in de zomer in woongebouwen het risico op oververhitting beperkt worden.
Minimumeisen voor ventilatievoorzieningen De ventilatievoorzieningen voor woongebouwen moeten voldoen aan de bepalingen van de Belgische norm NBN D50-001 van 1991 (Ventilatievoorzieningen in woongebouwen) en de bepalingen van bijlage V van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005. Voor de ventilatievoorzieningen in niet-residentiële gebouwen moeten de bepalingen van bijlage VI van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005, in combinatie met de daarin vermelde Europese normen, gevolgd worden. De ventilatievoorzieningen moeten voldoen aan minimumeisen. De in de genoemde normen opgelegde nominale ventilatiedebieten moeten – afhankelijk van de bestemming van de ruimten – in de verschillende ruimten van het gebouw gerealiseerd worden. Per ruimte beschrijft de architect of verslaggever op welke manier die luchttoevoer-, luchtdoorstroom- en luchtafvoerdebieten behaald worden.
Beperking van het risico op oververhitting in de zomer Gebouwen met een grote beglazingsoppervlakte in verhouding tot het beschermde volume kunnen in de zomer oververhit raken. Een doordachte oriëntatie van het gebouw, afdoende zonwering, het gebruik van beglazing met een hoge zonnetoetredingsfactor (g-waarde), … beperken dat risico aanzienlijk. Na herhaalde oververhitting in de zomer wordt soms een energieverslindende koelinstallatie geplaatst. Dat is in tegenspraak met de doelstelling van de energieprestatieregelgeving: het energieverbruik in gebouwen verlagen. Daarom geldt voor woongebouwen een verplichting tot beperking van het risico op oververhitting in de zomer. Voor elke afzonderlijke wooneenheid in een woongebouw wordt de oververhittingsindicator berekend aan de hand van de overtollige warmtewinsten. Die indicator mag – ongeacht of er dan al dan niet een koelinstallatie aanwezig is – een bepaalde drempelwaarde niet overschrijden.
14
De EPB-eisen
2.2.
2
Aan welke EPB-eisen moet een gebouw voldoen?
De EPB-eisen die van toepassing zijn op een bepaald gebouw zijn afhankelijk van: de 'aard van het werk' (nieuwbouw, verbouwing, functiewijziging, …) en de bestemming van het gebouw (wonen, kantoor, school, industrie, ...).
2.2.1. Aard van het werk Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 onderscheidt de volgende werkzaamheden:
1.
nieuwbouw
2.
herbouw
3.
4. 5. 6. 7. 8. 9.
Het optrekken van een nieuw gebouw zonder voorafgaand sloopwerk. Het optrekken van een nieuw gebouw nadat het bestaande gebouw volledig gesloopt werd.
ontmanteling
Het verbouwen van een gebouw met een beschermd volume ('BV') dat groter is dan 3000 m3, waarbij de dragende structuur van het gebouw behouden blijft, maar waarbij de installaties voor het realiseren van een specifiek binnenklimaat en minstens 75 % van de gevels vervangen worden.
gedeeltelijke herbouw met een BV groter dan 800 m3
Het aanbouwen van een nieuw deel waarvan het BV groter is dan 800 m3, na het slopen van een deel van het bestaande gebouw.
gedeeltelijke herbouw met minstens één wooneenheid
Het aanbouwen van een nieuw deel dat minstens één wooneenheid bevat, na het slopen van een deel van het bestaande gebouw.
uitbreiding met een BV groter dan 800 m3
Het aanbouwen van een nieuw deel waarvan het BV groter is dan 800 m3, zonder voorafgaand sloopwerk.
uitbreiding met minstens één wooneenheid
Het aanbouwen van een nieuw deel dat minstens één wooneenheid bevat, zonder voorafgaand sloopwerk.
gedeeltelijke herbouw met een BV kleiner dan of gelijk aan 800 m3 en zonder wooneenheden
Het aanbouwen van een nieuw deel waarvan het BV kleiner is dan of gelijk aan 800 m3 en dat geen extra wooneenheden bevat, na het slopen van een deel van het bestaande gebouw.
uitbreiding met een BV kleiner dan of gelijk aan 800 m3 en zonder wooneenheden
Het aanbouwen van een nieuw deel waarvan het BV kleiner is dan of gelijk aan 800 m3 en dat geen wooneenheden bevat, zonder voorafgaand sloopwerk.
10. verbouwing
Alle werkzaamheden aan een bestaand gebouw waarbij het volume van het bestaande gebouw niet toeneemt en die geen 'ontmanteling' zijn.
11. functiewijziging met een BV groter dan 800 m3
Het wijzigen van de functie van een bestaand gebouw of een deel ervan met een BV groter dan 800 m3. Het betreft een functiewijziging waarna, in tegenstelling tot vroeger, energie verbruikt wordt om een specifiek binnenklimaat te realiseren voor mensen, of het wijzigen van een industriële bestemming in een woon-, kantoor- of schoolbestemming. Andere functiewijzigingen worden beschouwd als verbouwingen.
2.2.2. Verschillende bestemmingen van gebouwen Met 'gebouw' wordt verder in deze teksten zowel een volledig gebouw als een deel van een gebouw met een afzonderlijk gebruik of met een verschillende bestemming aangeduid. De energieprestatieregelgeving is van toepassing op gebouwen waarin energie verbruikt wordt om voor mensen een specifiek binnenklimaat (onder meer een specifieke binnentemperatuur) te bereiken. Serres, stallingen, … die specifiek voor planten, dieren, enzovoort worden verwarmd en/of gekoeld, behoren dus niet tot het toepassingsgebied. Gebouwen waarin enkel energie verbruikt wordt voor de productieprocessen die erin plaatsvinden, vallen evenmin onder deze regelgeving. In het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 is sprake van vijf soorten bestemming van gebouwen: 1. wonen;
15
De EPB-eisen 2. 3. 4. 5.
2
kantoor; school; industrie; andere specifieke bestemming.
Wonen Een woongebouw is een gebouw bestemd voor individuele of collectieve huisvesting. Onder woongebouwen vallen onder meer individuele woningen, appartementsgebouwen, vakantiewoningen zoals bungalows en chalets, bejaardentehuizen, opvang- en verzorgingscentra, studentenhomes, internaten en accommodaties voor groepsverblijven. Tuinhuizen en verplaatsbare woningen, zoals caravans en woonwagens, vallen niet onder die categorie. Een gebouw kan meerdere wooneenheden bevatten. Een wooneenheid is elke eenheid in een woongebouw die over de nodige voorzieningen beschikt om autonoom te functioneren: een toilet, een douche of bad en een keuken of kitchenette
Kantoor Een kantoorgebouw is een gebouw bestemd voor dienstverlening waarin voornamelijk administratief werk wordt verricht. Ook een gebouw waarin een vrij beroep uitgeoefend wordt, is een kantoorgebouw. Voorbeelden van kantoorgebouwen zijn: gebouwen waarin de bestuurs- of administratieve activiteiten van een bedrijf, een openbare dienst, een zelfstandige of een handelaar plaatsvinden; praktijken van artsen, architecten, advocaten, tandartsen, kinesisten, … gebouwen waarin activiteiten plaatsvinden van bedrijven voor intellectuele dienstverlening, dienstbedrijven en bedrijven die immateriële goederen zoals software of multimediatoepassingen produceren.
School Een schoolgebouw is een gebouw bestemd voor onderwijs, zoals kleuteronderwijs, lager onderwijs, middelbaar onderwijs, hoger en universitair onderwijs.
Industrie Industriële gebouwen zijn gebouwen die bestemd zijn voor de productie, de bewerking, de opslag en de manipulatie van goederen. Voorbeelden zijn de werkplaats van een autogarage, het atelier van een schrijnwerker, een brouwerij, een textielfabriek en een maalderij.
Andere specifieke bestemming Een gebouw met een 'andere specifieke bestemming' is een gebouw dat geen van de vier hoger vermelde bestemmingen heeft, maar dat vanwege de specifieke activiteiten die er plaatsvinden ook een aangepast binnenklimaat vereist. Hieronder vallen onder andere handelszaken, hotels, restaurants, cafés, ziekenhuizen, theaters, zwembaden, sporthallen en musea.
2.2.3. Overzicht: EPB-eisen voor een gebouw met één bestemming en één 'aard van het werk' Overzichtstabel 'EPB-eisen' De volgende overzichtstabel bevat de geldende EPB-eisen naargelang van de 'aard van het werk' en de bestemming van het gebouw.
16
De EPB-eisen
2
Tabel 2-2-1: EPB-eisen
17
De EPB-eisen
2
Nieuwbouw, herbouw, ontmanteling, gedeeltelijke herbouw of uitbreiding met een BV groter dan 800 m3, gedeeltelijke herbouw of uitbreiding met minstens één wooneenheid Bij de drie eerste werkzaamheden (nieuwbouw, herbouw en ontmanteling) moet het ganse gebouw voldoen aan de EPB-eisen. Voor de vier volgende werkzaamheden uit de tabel zijn de EPB-eisen enkel van toepassing op het nieuwe deel. Wonen Voor -
woongebouwen is het eisenpakket het meest uitgebreid: maximaal K-peil 45 (per gebouw); maximale U-waarden of minimale R-waarden (alle scheidingsconstructies); maximaal E-peil 100 (per wooneenheid); ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen; beperking van het risico op oververhitting (per wooneenheid).
De berekening van het E-peil gebeurt volgens de berekeningsmethode voor woongebouwen, die uitgebreid aan bod komt in '10.1.: De EPW-methode'. Het E-peil wordt berekend per wooneenheid. Wooneenheden in appartementsgebouwen hebben een verschillend energieverbruik naargelang van hun locatie in het gebouw: het energieverbruik van een dakappartement is groter dan dat van een appartement dat volledig ingesloten is door andere appartementen. Het energieverbruik beperken vergt dus bij een dakappartement een grotere inspanning dan bij een volledig ingesloten appartement. Opdat het verschil in energieverbruik en het nadeel of voordeel van compactheid duidelijk zouden zijn, wordt het E-peil per wooneenheid berekend. Het maximale E-peil (per wooneenheid) bedraagt E 100. Ook het risico op oververhitting wordt per wooneenheid berekend. In bepaalde appartementen is – door hun locatie en oriëntatie – de kans op oververhitting immers groter dan in andere. Nemen we als voorbeeld een appartementsgebouw met vier wooneenheden: het K-peil wordt berekend voor het totale gebouw, dus voor de vier wooneenheden samen; dat K-peil moet kleiner zijn dan of gelijk aan K 45; de U-waarden of R-waarden van alle scheidingsconstructies van het gebouw moeten voldoen aan de eisen in Tabel 2-2; voor elk appartement wordt een E-peil berekend; elk van die E-peilen moet kleiner zijn dan of gelijk aan E 100; voor elk appartement wordt nagegaan of er een risico op oververhitting bestaat; elk appartement moet uitgerust zijn met ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen; er kan een gemeenschappelijk ventilatiesysteem worden gebruikt op voorwaarde dat de vereiste toevoerdebieten, doorstroomdebieten, … in elke wooneenheid gerealiseerd worden. Kantoor en school 'Het kantoorgebouw' of 'de kantoorruimte' is voor de energieprestatieregelgeving 'een groep fysiek aaneengesloten kantoorruimten'. De volgende eisen gelden voor kantoor- en schoolgebouwen: maximaal K-peil 45 (per gebouw); maximale U-waarden of minimale R-waarden (alle scheidingsconstructies); maximaal E-peil 100 (per eenheid van bestemming; ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen. Het E-peil wordt berekend volgens de berekeningsmethode voor kantoor- en schoolgebouwen. Zie '10.2.: De EPU-methode'. Industrie De volgende eisen gelden voor industriële gebouwen: ofwel maximaal K-peil 55 (per gebouw), ofwel maximale U-waarden of minimale R-waarden (alle scheidingsconstructies); ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen. Industriële gebouwen moeten wat betreft thermische isolatie ofwel voldoen aan de maximale U-waarden of minimale R-waarden, ofwel een K-peil hebben kleiner dan of gelijk aan K 55. In een productiehal met zware vloerbelasting kan het bijvoorbeeld onmogelijk zijn om vloerisolatie te plaatsen, waardoor de vloer niet voldoet aan de maximale U-waarde of minimale R-waarde. In zo'n situatie kan het maximale K-peil
18
De EPB-eisen
2
(voor het gebouw als geheel) als verplichting worden gehanteerd; het minder isoleren van een bepaald vloerdeel kan dan gecompenseerd worden door het beter isoleren van een andere scheidingsconstructie. De ontwerper bepaalt zelf welke eis haalbaar is voor een specifiek gebouw. De industrie krijgt op die manier de kans om een ganse waaier van oplossingen aan te bieden, rekening houdend met de grote verscheidenheid in bouwsystemen en de specificiteit van industriële gebouwen. Andere specifieke bestemming De volgende eisen gelden voor gebouwen met een 'andere specifieke bestemming': maximaal K-peil 45 (per gebouw); maximale U-waarden of minimale R-waarden (alle scheidingsconstructies); ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen. Voor gebouwen met een 'andere specifieke bestemming' wordt, overeenkomstig de verplichtingen in de Europese richtlijn, later een maximaal E-peil ingevoerd.
Gedeeltelijke herbouw of uitbreiding met een BV kleiner dan of gelijk aan 800 m3 en zonder wooneenheden Voor alle bestemmingen zijn de volgende eisen van toepassing op het nieuwe deel: maximale U-waarden of minimale R-waarden (nieuwe scheidingsconstructies); ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen.
Verbouwing Voor alle bestemmingen zijn de volgende eisen van toepassing: maximale U-waarden of minimale R-waarden (verbouwde en nieuwe scheidingsconstructies); toevoeropeningen die voldoen aan de minimumeisen (bij vervanging van ramen). Als er ramen moeten worden vervangen in ruimten waar er volgens de norm luchttoevoer moet zijn, moeten ventilatietoevoeropeningen worden geplaatst die voldoen aan de minimumeisen. Deze plaatsing vormt de eerste fase van de installatie van een ventilatiesysteem. Bij later verbouwingswerk kan dan gezorgd worden voor doorstroming en afvoer van lucht. De eis voor minimale toevoeropeningen bij vervanging van ramen geldt niet voor de bestemming industrie.
Functiewijziging met een BV groter dan 800 m3 Voor functiewijziging van een gebouw of deel van een gebouw met een BV groter dan 800 m³ gelden de volgende eisen: maximaal K-peil 65 voor het gebouw of het deel van het gebouw dat de functiewijziging ondergaat; ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen. In de praktijk gaat een functiewijziging bijna altijd gepaard met verbouwingswerkzaamheden. In dat geval zijn zowel de EPB-eisen voor functiewijziging als die voor verbouwingswerkzaamheden van toepassing, namelijk: maximale U-waarden of minimale R-waarden voor de verbouwde en nieuwe scheidingsconstructies; maximaal K-peil 65 voor het gebouw of het deel van het gebouw dat de functiewijziging ondergaat; ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen.
19
De EPB-eisen
2
2.2.4. EPB-eisen voor een gebouw met verschillende bestemmingen Een gebouw waarin verschillende bestemmingen gecombineerd zijn, wordt opgesplitst volgens die bestemmingen. Voor elk deel gelden de EPB-eisen die in de tabel voor die bestemming zijn opgesomd. Hoe een bouwproject precies opgedeeld wordt en hoe de verschillende dossiers worden opgesteld, wordt uitgebreid toegelicht in 'Hoofdstuk 9: Indeling van het gebouw'.
2.2.5. EPB-eisen voor een gebouw waarin de bestemming 'kantoor' wordt gecombineerd met de bestemming 'industrie' of met een 'andere specifieke bestemming' In het geval van nieuwbouw, herbouw en ontmanteling van een gebouw waarin de bestemming 'kantoor' wordt gecombineerd met de bestemming 'industrie' of met een 'andere specifieke bestemming', gelden de EPB-eisen voor industriële gebouwen of gebouwen met een 'andere specifieke bestemming' als het gedeelte met de bestemming 'kantoor' aan elk van de volgende voorwaarden voldoet: elke groep kantoorruimten heeft een beschermd volume kleiner dan 800 m³; het gedeelte met de bestemming 'kantoor' maakt deel uit van een industrieel gebouw of een gebouw met een 'andere specifieke bestemming'; alle kantoorruimten samen vormen ten hoogste 40 % van het totale beschermde volume van de delen met de bestemmingen 'kantoor' en 'industrie', of van de delen met de bestemming 'kantoor' en met een 'andere specifieke bestemming'.
2.2.6. Maximale U-waarden en minimale R-waarden Tabel 2.2 geeft een overzicht van de maximale U-waarden of minimale R-waarden voor de verschillende scheidingsconstructies. Voor ten hoogste 2 % van de totale oppervlakte van alle scheidingsconstructies mag het bouwproject afwijken van de maximale U-waarden of minimale R-waarden.
20
De EPB-eisen
2
Tabel 2-2: Maximale U-waarden en minimale R-waarden
21
De EPB-eisen
2
Verduidelijkingen bij de tabel 'Maximale U-waarden en minimale R-waarden' (1) en (2) De maximale U-waarde voor het venster in zijn totaliteit – de combinatie van glas, raamprofiel, afstandshouder en eventuele ventilatietoevoerroosters – bedraagt 2,5 W/m²K. Bovendien is het gebruik van verbeterde isolerende beglazing verplicht. De centrale U-waarde van de beglazing moet lager zijn dan of gelijk aan 1,6 W/m²K. Die maximale centrale U-waarde is ook van toepassing bij gordijngevels. (3) Voor opake scheidingsconstructies (muren, vloeren of hellende scheidingsconstructies) in contact met de volle grond, een kruipruimte of een onverwarmde kelder wordt de R-waarde berekend. De totale R-waarde wordt berekend vanaf het binnenoppervlak van de scheidingsconstructie tot het contactoppervlak met de volle grond, de kruipruimte of de onverwarmde kelder. Het opgelegde minimum is 1,0 m²K/W. (4) De U-waarde of R-waarde van de volgende scheidingsconstructies wordt berekend volgens de Europese norm EN ISO 13370: vloeren op volle grond; vloeren boven een kruipruimte; vloeren boven een kelder buiten het beschermde volume; ingegraven keldervloeren. Bij ingegraven keldervloeren geldt de maximale U-waarde (of minimale R-waarde) enkel voor de vloer (Ub,f berekend volgens EN ISO 13370). (5) De maximale U-waarde voor deuren en poorten geldt voor bouwprojecten waarvoor de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend op of na 1 januari 2007. (6) en (7) Zie ‘U-waarden van scheidingsconstructies tussen twee beschermde volumes op aangrenzende
percelen’.
(8) Bij de berekening van de U-waarde van tussengelegen vloeren wordt rekening gehouden met een opwaartse warmteflux. De tussengelegen vloeren worden zo volgens de strengste criteria beoordeeld, namelijk als tussengelegen plafonds. Voor de scheidingsconstructies tussen het beschermde volume en een aangrenzende onverwarmde ruimte (een 'AOR') verschilt de berekening van de U-waarde. De grootte van het warmteverlies dat optreedt tussen het beschermde volume en de buitenomgeving via de AOR is niet alleen afhankelijk van de U-waarde van de scheidingsconstructie tussen het beschermde volume en de AOR, maar ook van de isolatiegraad van de scheidingsconstructies tussen de AOR en de buitenomgeving en de ventilatiegraad van de AOR. Uit de mate waarin de AOR geïsoleerd en geventileerd is, wordt een reductiefactor b afgeleid. De U-waarde van de scheidingsconstructie tussen het beschermde volume en de AOR wordt hiermee vermenigvuldigd. Het product (U-waarde x reductiefactor b) moet lager zijn dan de geldende Umax.
U-waarden van scheidingscontructies tussen twee beschermde volumes op aangrenzende percelen De scheidingsconstructies tussen twee beschermde volumes op aangrenzende percelen moeten in zekere mate geïsoleerd zijn en een U-waarde van maximaal 1,0 W/m²K hebben. Die Umax-waarde geldt voor: nieuwe scheidingsconstructies voor elk bouwproject dat als eerste in een rij gebouwen wordt uitgevoerd; bestaande gemeenschappelijke scheidingsconstructies waar tegenaan wordt gebouwd. De Umax-eis geldt niet voor bestaande gemeenschappelijke scheidingsconstructies bij smalle percelen. Dat zijn percelen waarbij de kleinste afstand tussen de bedoelde scheidingsconstructie en de tegenoverliggende perceelsgrens kleiner is dan 6 meter. In dat geval hoeft de U-waarde evenmin berekend te worden. Men mag ervan uitgaan dat alle ruimten in gebouwen op een aangrenzend perceel verwarmde ruimten zijn en dus deel uitmaken van een beschermd volume. Bij scheidingsconstructies op de perceelsgrenzen die hoger en/of langer zijn dan de ruimten op het aangrenzende perceel, moeten de niet-scheidende delen beschouwd worden als buitenmuren. Voor die muurdelen geldt de maximale U-waarde van 0,6 W/m²K.
22
De EPB-eisen
2
Schematisch overzicht van de maximale U-waarden en minimale R-waarden.
Figuur 2-1: voorbeeld van de maximale U-waarden en minimale R-waarden voor een woongebouw op perceel 1, bestaande uit 2 appartementen
Figuur 2-2: voorbeeld van de maximale U-waarden en minimale R-waarden voor een woning op perceel 2
23
De EPB-eisen
2.3.
2
De uitzonderingen op de EPB-eisen
Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 legt vast voor welke gebouwen of werkzaamheden uitzondering op de EPB-eisen kan worden verkregen. De uitzondering kan een afwijking van of een volledige vrijstelling van de EPB-eisen inhouden.
2.3.1. Volledige vrijstelling van de EPB-eisen Er zijn geen EPB-eisen van toepassing als het aanvraagdossier tot stedenbouwkundige vergunning voldoet aan beide onderstaande voorwaarden: het is een 'eenvoudig dossier': volgens de regelgeving op de ruimtelijke ordening moet er voor het uitvoeren van de geplande werkzaamheden geen architect ingeschakeld worden; het bestaande gebouw waaraan het werk wordt uitgevoerd, heeft een beschermd volume dat kleiner is dan 3000 m3.
2.3.2. Afwijking van de EPB-eisen Afwijken van de EPB-eisen is mogelijk in de volgende gevallen: voor werkzaamheden aan beschermde monumenten en bestaande gebouwen die deel uitmaken van een beschermd landschap, stads- of dorpsgezicht worden enkel EPB-eisen opgelegd voor het deel van het gebouw dat uitgebreid of herbouwd wordt. Als in het kader van de herbouw of uitbreiding ook verbouwingswerkzaamheden plaatsvinden, gelden hiervoor geen EPB-eisen. Maatregelen die moeten worden genomen om aan de EPB-eisen te voldoen, kunnen immers leiden tot een verandering van het uitzicht of het karakter van het (beschermde) gebouw, wat vaak niet wenselijk is. voor woon-, kantoor- en schoolgebouwen waarvoor een maximaal E-peil geldt, en als de aanvraag wordt ingediend tussen 1 januari 2006 en 31 december 2006, kunnen de bouwheer en zijn bouwpartners kiezen tussen twee eisenpakketten.
Overgangsfase: keuze uit twee eisenpakketten Voor stedenbouwkundige aanvragen die ingediend worden vanaf 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 bevat de energieprestatieregelgeving een overgangsperiode op het vlak van eisen. Voor werkzaamheden aan gebouwen waarvoor een maximum E-peil geldt, zoals nieuwbouw, herbouw, grote uitbreiding van woon-, kantoor- en schoolgebouwen, kan de bouwheer kiezen tussen twee eisenpakketten: 1.
maximaal K-peil 45 (gebouw) in combinatie met: - én maximale U-waarden of minimale R-waarden (scheidingsconstructies); - én ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen.
OF 2.
maximaal E-peil 100 (wooneenheid of eenheid van bestemming) in combinatie met: - én maximale U-waarden of minimale R-waarden (scheidingsconstructies); - én ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen; - én beperking van het risico op oververhitting (bij wooneenheden).
In beide gevallen wordt wel een berekening van het E-peil en het K-peil gevraagd, maar het E-peil mag hoger zijn dan E 100 (bij keuze van het eisenpakket 1) en het K-peil mag hoger zijn dan K 45 (bij keuze van het eisenpakket 2). Het berekende E-peil van het gebouw of de eenheid is samen met een verbruik/m² het belangrijkste kengetal op het energieprestatiecertificaat. Dat energieprestatiecertificaat wordt samen met de EPBaangifte uiterlijk zes maanden na ingebruikname opgemaakt. Het certificaat moet beschikbaar zijn bij iedere nieuwbouw en vernieuwbouw.
24
De EPB-eisen
2
Voorbeeld: Een project waarvan de stedenbouwkundige aanvraag tot vergunning werd ingediend in de overgangsperiode, kan een E-peil hebben dat hoger is dan E 100. Een gebouw met bijvoorbeeld K 44 en E 105 voldoet in de overgangsperiode aan de EPB-eisen. Het certificaat vermeldt wel E 105. De minder goede energieprestatie staat dus vermeld op het energieprestatiecertificaat. Voor bijvoorbeeld een verbouwing of een kleine uitbreiding van een woon-, kantoor- of schoolgebouw is geen overgang vervat in de regelgeving en gelden alle gestelde eisen. Dat is ook het geval voor alle industriële gebouwen en voor gebouwen met een andere specifieke bestemming. Figuur 2-3 op de volgende pagina geeft een overzicht van de eisen gedurende de overgangsperiode.
De regelgeving bevat dus een overgangsperiode op het vlak van de geldende EPB-eisen. Ze bevat geen overgangsperiode voor de procedures, de handhaving, enzovoort. Zo moet de bouwheer tijdens de overgangsperiode bijvoorbeeld wel uiterlijk acht dagen voor de start van het werk een verslaggever aanstellen en een startverklaring opmaken. Ook moet de verslaggever, uiterlijk zes maanden na ingebruikname van het gebouw, correct rapporteren hoe het gebouw is uitgevoerd en de EPB-aangifte opmaken en indienen. De EPB-aangifte toont dan aan of het gebouw al dan niet aan de EPB-eisen voldoet.
2.3.3. Vrijstelling van een of meer EPB-eisen Als een stedenbouwkundige vergunning wordt aangevraagd voor het uitvoeren van werkzaamheden aan de volgende categorieën van gebouwen, kan een vrijstelling van een of meer EPB-eisen worden toegestaan: gebouwen die gebruikt worden voor erediensten en religieuze activiteiten en die geen beschermd monument zijn of niet gelegen zijn in een beschermd landschap, stads- of dorpsgezicht; industriële gebouwen waarvan het beschermde volume groter is dan 3000 m3 en waarvoor het voldoen aan de EPB-eisen technisch, functioneel of economisch niet haalbaar is; industriële gebouwen met een beschermd volume groter dan 3000 m3 waarin industriële productieprocessen plaatsvinden die zelf warmte produceren en waarin koeling of gedwongen ventilatie moet worden aangebracht om een aanvaardbaar binnenklimaat te creëren. De uitvoeringsmodaliteiten voor de vrijstelling van een of meer EPB-eisen bij de vermelde gebouwen worden in een afzonderlijk besluit vastgelegd.
25
De EPB-eisen
2
Figuur 2-3: Overzichtstabel overgangsperiode
26
De technische bijlagen van het besluit
3.
3
De technische bijlagen van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005
Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 omvat zes technische bijlagen: Bijlage I: 'Bepalingsmethode van het peil van primair energieverbruik van woongebouwen' Bijlage II: 'Bepalingsmethode van het peil van primair energieverbruik van kantoor- en schoolgebouwen' Bijlage III: 'Maximaal toelaatbare U-waarden of minimaal te realiseren R-waarden' Bijlage IV: 'Behandeling van koudebruggen' Bijlage V: 'Ventilatievoorzieningen in woongebouwen' Bijlage VI: 'Ventilatievoorzieningen in niet-residentiële gebouwen'
3.1. Bijlage I: 'Bepalingsmethode van het peil van primair energieverbruik van woongebouwen' Bijlage I bepaalt de methode om het E-peil per wooneenheid te berekenen. Die berekeningsmethode wordt verder de 'EPW-methode' genoemd. De basisprincipes van de EPW-methode komen aan bod in '10.1.: De EPW-methode'. Er worden enkele mogelijke afwijkingen gedefinieerd:
Mogelijke afwijking van de EPW-methode 1.
Niet alle innovatieve bouwconcepten of technologieën kunnen beoordeeld worden aan de hand van de opgelegde berekeningsmethode. Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 bepaalt daarom dat een alternatieve berekeningswijze kan gebruikt worden op voorwaarde dat de prestatieniveaus de eisen van het besluit evenaren. De specifieke voorwaarden voor het toestaan van deze afwijking worden vastgelegd in een afzonderlijk besluit.
2.
Bij gebouwen waarvoor een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend binnen twee jaar na inwerkingtreding van de regelgeving, mag de invloed van de koudebruggen op het specifieke warmteverlies door transmissie buiten beschouwing worden gelaten.
3.2. Bijlage II: 'Bepalingsmethode van het peil van primair energieverbruik van kantoor- en schoolgebouwen' Bijlage II bepaalt de methode om het E-peil te berekenen per eenheid van bestemming bij kantoor- en schoolgebouwen. Dat zijn utilitaire gebouwen. Die berekeningsmethode wordt verder de 'EPU-methode' genoemd. De basisprincipes van de EPU-methode komen aan bod in '10.2.: De EPU-methode'. Er worden enkele mogelijke afwijkingen gedefinieerd:
Mogelijke afwijking van de EPU-methode 1.
Afwijkingsmogelijkheid voor innovatieve bouwconcepten of technologieën: deze afwijkingsmogelijkheid is dezelfde als bij de EPW-methode (zie punt 1. onder 3.1.).
2.
Afwijkingsmogelijkheid in verband met de invloed van de koudebruggen op het specifieke warmteverlies door transmissie: deze afwijkingsmogelijkheid is dezelfde als bij de EPW-methode (zie punt 2. onder 3.1.).
3.
Als een kantoorgedeelte een beschermd volume heeft dat kleiner is dan of gelijk aan 800 m3 en deel uitmaakt van een woongebouw, wordt voor de te gebruiken berekeningsmethode de volgende keuze gelaten: a. voor het kantoorgedeelte wordt geen afzonderlijk E-peil berekend volgens de EPUmethode; het kantoorgedeelte wordt samengenomen met de bijbehorende wooneenheid
27
De technische bijlagen van het besluit
b.
3
en het E-peil wordt berekend voor het kantoorgedeelte en de wooneenheid samen, volgens de EPW-methode; voor het kantoorgedeelte wordt wel een afzonderlijk E-peil berekend volgens de EPUmethode; het E-peil voor de wooneenheid wordt bepaald volgens de EPW-methode.
Het kiezen voor de eerste optie vereenvoudigt de doorrekening bij de bepaling van het E-peil, bijvoorbeeld in het geval van een kantoor voor een vrij beroep dat gekoppeld is aan een woning of appartement.
3.3. Bijlage III: 'Maximaal toelaatbare U-waarden of minimaal te realiseren R-waarden' Bijlage III omvat Tabel 2-2 van dit hoofdstuk met de maximale U-waarden en minimale R-waarden en met de bijbehorende verduidelijkingen.
3.4. Bijlage IV: 'Behandeling van koudebruggen' Bijlage IV bepaalt de verschillende manieren waarop de invloed van de koudebruggen op het specifieke warmteverlies door transmissie moet ingerekend worden. Zoals hoger vermeld mag voor gebouwen waarvoor een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend binnen twee jaar na inwerkingtreding van de regelgeving, de invloed van de koudebruggen op het specifieke warmteverlies door transmissie buiten beschouwing worden gelaten.
3.5. Bijlage V: 'Ventilatievoorzieningen in woongebouwen' Bijlage V bepaalt dat voor de ventilatievoorzieningen in woongebouwen de norm NBN D50-001 moet gevolgd worden en somt de uitzonderingen op die regel op.
3.6. Bijlage VI: 'Ventilatievoorzieningen in niet-residentiële gebouwen' Bijlage VI legt minimumeisen op bij het ontwerp en de realisatie van ventilatiesystemen om in nietresidentiële gebouwen bestemd voor menselijk gebruik gezonde en aangename lucht te bekomen. Bijlage VI behandelt het gebruik van deze ventilatiesystemen niet. Zij waarborgt ook niet dat het voldoen aan de opgelegde minimumeisen volstaat om altijd en op alle plaatsen de gewenste luchtkwaliteit te bereiken.
28
De procedures
4.
De procedures
4.1.
Procedures in de isolatieregelgeving van 1992 tot 2006
4
Vanaf 1 september 1992 was in het Vlaamse Gewest de isolatiereglementering voor woongebouwen van toepassing. Volgens deze reglementering was het voldoen aan een aantal thermische eisen (K-peil en U-waarden of R-waarden) een voorwaarde voor het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning. De conformiteit van de geplande werkzaamheden met de Vlaamse isolatieregelgeving moest – enkel in het geval van nieuwbouw – aangetoond worden door een door bouwheer en architect ondertekende verklaring en een berekening van de U-waarden of R-waarden en van een globaal isolatiepeil. Deze bewijsstukken moesten ingediend worden samen met de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning. De Vlaamse isolatieregelgeving vormde een onderdeel van de regelgeving op de ruimtelijke ordening. Bijgevolg werden bij administratieve controle van het isolatieformulier overtredingen op de isolatieregelgeving gezien als inbreuken op de regelgeving op de ruimtelijke ordening. De administratieve controle kon leiden tot: de vraag om het isolatieformulier aan te passen zodat de administratie toch een gunstig advies kon geven; een ongunstig advies omtrent het verlenen van de stedenbouwkundige vergunning: het weigeren van de vergunning of de schorsing van de werkzaamheden. Inbreuken vastgesteld bij een controle ter plaatse konden leiden tot het aanbevelen van staking van de werkzaamheden, van het herstellen in een vorige staat of van het uitvoeren van aanpassingswerkzaamheden.
4.1.1. Knelpunten bij het handhaven van de isolatieregelgeving De regelgeving op de ruimtelijke ordening was niet altijd mogelijk op het vlak van isolatie, met name wat betreft: de herstelmaatregelen: het herstellen in de oorspronkelijke toestand, het betalen van de meerwaarde verworven door het misdrijf, het uitvoeren van aanpassingswerkzaamheden; de procedures: opstellen van een proces-verbaal, schorsing van de werkzaamheden. Het feit dat de isolatieregelgeving een onderdeel was van het decreet op de ruimtelijke ordening bracht vaak praktische en juridische problemen mee. De koppeling ondermijnde immers de efficiëntie van het controlesysteem, want er waren drie onafhankelijke overheidsinstanties bij betrokken: de gemeente (vergunningverlenende overheid), AROHM (advies en controle) en ANRE (controle). Bovendien moest het bewijs van de conformiteit met de isolatieregelgeving al geleverd worden op het moment van de bouwaanvraag. Tijdens de bouwwerkzaamheden kunnen er echter nog veel aanpassingen gebeuren, zodat de gegevens op het oorspronkelijke isolatieformulier niet altijd overeenstemmen met het uiteindelijke resultaat.
4.1.2. Aanpassingen door de energieprestatieregelgeving De energieprestatieregelgeving wil een antwoord bieden op de knelpunten in de isolatieregelgeving. Ze wil dit doen door: de Vlaamse isolatieregelgeving los te koppelen van de regelgeving op de ruimtelijke ordening; een eigen decretaal kader omtrent de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen te scheppen met: 1. beter toepasbare handhavingsmaatregelen; 2. beter uitgewerkte procedures; 3. doeltreffender sancties; 4. een efficiëntere controleprocedure.
29
De procedures
4.2.
4
De energieprestatieregelgeving vanaf 1 januari 2006
De energieprestatieregelgeving wil de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen verbeteren. Hiervoor is onder meer een efficiënter uitvoerings- en handhavingskader nodig. Met dat kader wil de energieprestatieregelgeving een antwoord bieden op sommige knelpunten in de isolatieregelgeving. Het invoeren van een strengere regelgeving heeft immers slechts zin als er ook een eenduidig handhavingskader en een efficiëntere controle op de bouwplaats is, en de verantwoordelijkheden van de verschillende betrokkenen duidelijk beschreven zijn.
4.2.1. De energieprestatieregelgeving: een efficiëntere controleprocedure Het isolatieformulier levert bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning het bewijs dat het geplande woongebouw voldoet aan de regelgeving. Omdat een aantal beslissingen rond uitvoering en materiaalkeuze dan nog niet genomen zijn, is dat moment minder geschikt. De diktes en materialen opgegeven op het isolatieformulier wijken soms fundamenteel af van de uiteindelijke uitvoering. De energieprestatieregelgeving verschuift het moment van bewijsvoering en controle naar een tijdstip na de uitvoering van de werkzaamheden, meer bepaald na de ingebruikname van het gebouw. Hierdoor worden een aantal nieuwe documenten ingevoerd.
4.2.2. De energieprestatieregelgeving: nieuwe documenten en moment van bewijsvoering Het bewijs dat een gebouw voldoet aan de EPB-eisen wordt na de ingebruikname van het gebouw geleverd door middel van de EPB-aangifte. Die aangifte is een conformiteitsdossier waarin een verslaggever alle maatregelen beschrijft die zijn genomen om de EPB-eisen na te leven, en de resultaten ervan al dan niet conform die eisen verklaart. Natuurlijk moet al in de ontwerpfase worden nagedacht over de maatregelen die nodig zijn om te voldoen aan de EPB-eisen. Daarom wordt aan de architect gevraagd bij de bouwvergunningsaanvraag te verklaren dat het gebouw conform de EPB-eisen zal zijn. Reeds in de ontwerpfase moet overleg worden gepleegd tussen de architect en de bouwheer over de energieprestatie van het gebouw en de te nemen maatregelen.
4.2.3. De energieprestatieregelgeving: betrokkenen De bouwheer heeft niet altijd voldoende technische kennis om te bepalen welke maatregelen het meest geschikt zijn om een goede, energie-efficiënte woning te bouwen en om na te gaan of de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens de regels van de kunst. Daarom wordt de bouwheer tijdens het bouwproces bijgestaan door de volgende personen: de architect, die als taak heeft het gebouw zo te ontwerpen dat het voldoet aan de eisen inzake energieprestatie en binnenklimaat; een verslaggever, die na voltooiing van de bouwwerken de EPB-aangifte opmaakt op basis van de effectief uitgevoerde werkzaamheden en die verklaart of al dan niet voldaan is aan de EPB-eisen. De verslaggever moet op een correcte manier de conformiteit (of het gebrek eraan) van het gebouw beschrijven. De bouwheer – in de nieuwe regelgeving de aangifteplichtige – is verantwoordelijk voor het voldoen van zijn gebouw aan de EPB-eisen.
4.2.4. De energieprestatieregelgeving: verantwoordelijkheden De energieprestatieregelgeving kent verantwoordelijkheden toe aan de aangifteplichtige en aan de verslaggever. In wat volgt wordt kort beschreven wie deze betrokkenen zijn en waaruit hun verantwoordelijkheden bestaan. Hierop wordt nog verder ingegaan in 'Hoofdstuk 7: Impact op het bouwproces' en 'Hoofdstuk 8: De verantwoordelijkheden binnen het bouwproces'.
30
De procedures
4
De aangifteplichtige De aangifteplichtige is verplicht tot het naleven van de EPB-eisen; hij is er verantwoordelijk voor dat het gebouw voldoet aan de energieprestatieregelgeving. In principe is de aangifteplichtige de houder van de stedenbouwkundige vergunning, namelijk de persoon die de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning en het EPB-voorstel heeft ingediend. Bij een promotieverkoop van een woning, appartement, … aan een natuurlijke persoon, wordt de koper de houder van de stedenbouwkundige vergunning, maar de promotor-bouwheer blijft de aangifteplichtige. De aangifteplicht kan bij promotieverkoop aan de koper overgedragen worden als voldaan wordt aan de volgende drie voorwaarden: in de koopakte wordt vermeld dat de aangifteplicht aan de koper overgedragen wordt; bij de verkoop wordt een tussentijds verslag opgemaakt dat bij de koopakte wordt gevoegd. Hierin staat een opsomming van de nog te nemen maatregelen (om te voldoen aan de EPBeisen) en wordt er een verantwoordelijke aangewezen voor de uitvoering van elke nog te nemen maatregel; de promotor-bouwheer stelt na de werkzaamheden de koper alle informatie ter beschikking die deze nodig heeft voor het opmaken van de EPB-aangifte.
De verslaggever De energieprestatieregelgeving creëert een nieuwe functie, die van verslaggever. De verslaggever: registreert zich als verslaggever bij de energieadministratie; dient ten laatste 8 dagen voor de start van de werkzaamheden een elektronische startverklaring in bij de energieadministratie, in naam van de aangifteplichtige; omschrijft correct de uitgevoerde maatregelen die de energieprestatie en het binnenklimaat van het gebouw bepalen; berekent of het gebouw voldoet aan de EPB-eisen; maakt na het einde van de werkzaamheden een correcte EPB-aangifte op. De verslaggever is niet noodzakelijk een extra persoon in het bouwproces. De enige vereiste die gesteld wordt aan de verslaggever is dat deze beschikt over een diploma van architect, burgerlijk ingenieurarchitect, burgerlijk ingenieur of industrieel ingenieur. De verslaggever kan dus al betrokken zijn bij het bouwproces. De verslaggever kan bijvoorbeeld de architect zijn die belast is met het ontwerp van het gebouw of met de controle op de uitvoering van de werkzaamheden, of een medewerker van het betrokken studiebureau.
31
De procedures
4.3.
4
De aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning
4.3.1. Algemeen De energieprestatieregelgeving verplicht de aangifteplichtige erop toe te zien dat het gebouw voldoet aan de EPB-eisen. Het is belangrijk dat hij tijdig de nodige maatregelen kan bepalen en nemen op het vlak van de energieprestatie en het binnenklimaat van het gebouw. Daarom moet er voor alle gebouwen waarvoor EPB-eisen gelden bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning een verklaring van de architect en de aanvrager gevoegd worden. De architect en de aanvrager van de stedenbouwkundige vergunning verklaren hiermee dat de aanvrager kennis heeft genomen van de energieprestatieregelgeving en dat zij in onderling overleg een bewuste en overwogen keuze hebben gemaakt in de maatregelen die de energieprestatie en het binnenklimaat van het project bepalen om te voldoen aan de opgelegde eisen. De architect moet zijn informatieplicht tegenover de bouwheer nakomen en de bouwheer inlichten over alle regelgeving die van toepassing is.
4.3.2. Aanvraagformulieren De verklaring van de architect en de aanvrager van de stedenbouwkundige vergunning met betrekking tot de kennisname over de energieprestatieregelgeving is opgenomen in de nieuwe aanvraagformulieren die vanaf januari 2006 moeten gebruikt worden voor stedenbouwkundige vergunningsaanvragen Op 23 december 2005 heeft de Vlaamse Regering de formulieren voor ‘eenvoudige dossiersamenstelling’ en voor ‘uitgebreide dossiersamenstelling’ definitief goedgekeurd. Ze werden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 16 januari 2006. In dat besluit is naast de goedkeuring van de nieuwe aanvraagformulieren ook opgenomen dat het isolatieformulier in de dossiersamenstelling van een stedenbouwkundige aanvraag wordt geschrapt. Vanaf 16 januari 2006 moeten de aanvragen tot stedenbouwkundige vergunning met de nieuwe aanvraagformulieren worden ingediend en moet geen Iso-1 of Iso-2 formulier meer worden bijgevoegd.
Op de formulieren wordt gevraagd om aan te kruisen of er al dan niet EPB-eisen (= energieprestatie- en binnenklimaateisen) gelden voor de aanvraag. Als er EPB-eisen gelden, verklaart de aanvrager dat hij of zij op de hoogte is gebracht van de maatregelen die vereist zijn om aan de Vlaamse energieprestatieregelgeving te voldoen. De architect verklaart in dat geval dat hij of zij vanaf de conceptfase rekening heeft gehouden met de maatregelen om het bouwproject aan de Vlaamse energieprestatieregelgeving te laten voldoen. De digitale versies van deze formulieren kunt u downloaden op www.energiesparen.be/energieprestatie en op de website van Arohm: www.ruimtelijkeordening.be.
4.3.3. Haalbaarheidsstudie Voor nieuwe gebouwen met een beschermd volume groter dan 3000 m3 moet bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning een haalbaarheidsstudie ingediend worden bij de vergunningverlenende overheid. In deze haalbaarheidstudie moet aangetoond worden dat de technische, milieukundige en economische haalbaarheid van alternatieve systemen onderzocht werd. Onder 'alternatief systeem' kan worden verstaan een gedecentraliseerd systeem voor energievoorziening gebaseerd op hernieuwbare energiebronnen, een warmtekrachtkoppelingsinstallatie, stads- of blokverwarming of –koeling, of warmtepompen. Gebouwen hebben een invloed op het energieverbruik op lange termijn. Het gebruik van alternatieve systemen van energievoorziening kan de energieprestatie van een gebouw duidelijk verbeteren. De mogelijke toepassing van die alternatieve systemen wordt over het algemeen te weinig of niet onderzocht.
32
De procedures
4
Daarom bepaalt de Europese richtlijn dat bij nieuwe grote gebouwen de haalbaarheid van die alternatieve systemen van energievoorziening onderzocht moet worden. De overheid stelt een overzichtslijst op van types gebouwen waarvoor het nuttig is bepaalde alternatieve systemen in overweging te nemen. Als een bepaald type gebouw op de lijst voorkomt, moet de architect in de haalbaarheidsstudie verklaren waarom er al dan niet voor een specifiek alternatief systeem werd gekozen. De specifieke vorm en inhoud van de haalbaarheidsstudie worden later nog nader bepaald.
33
De procedures
4.4.
4
De startverklaring
4.4.1. Principe van de startverklaring Voor werkzaamheden aan gebouwen waarvoor EPB-eisen gelden, moet de aangifteplichtige voor de start van de werkzaamheden een verslaggever aanstellen. De werkzaamheden mogen bovendien pas aangevat worden nadat een startverklaring is ingediend. Deze bevat een verklaring van de aangifteplichtige met de naam van de aangestelde verslaggever en de startdatum van de werkzaamheden. Op 13 januari 2006 heeft minister Kris Peeters de startverklaring definitief goedgekeurd. Zowel de vorm en de inhoud van het document, als de procedure om het document elektronisch in te dienen, zijn hiermee definitief vastgelegd. Het ministerieel besluit is op 31 januari 2006 in het Belgisch Staatsblad verschenen.
Indienen van de startverklaring De aangestelde verslaggever dient in naam van de aangifteplichtige de startverklaring elektronisch in bij de energieadministratie. De startverklaring moet uiterlijk acht dagen voor de start van de werkzaamheden doorgestuurd zijn. De startverklaring wordt ingediend via een webapplicatie op de website van de energieadministratie. De aangestelde verslaggever vult in het webformulier de startdatum en de gegevens van de energieprestatie en het binnenklimaat van de vergunde werkzaamheden in. Nadat de gegevens elektronisch werden doorgestuurd, ontvangt de verslaggever een elektronisch bestand (= pdf-bestand) om af te drukken als papieren versie van de startverklaring. De afgedrukte versie is de weergave van het webformulier waarmee de aangestelde verslaggever de startdatum en de gegevens van de energieprestatie en het binnenklimaat van de vergunde werkzaamheden elektronisch heeft gemeld. De afgedrukte versie van de startverklaring wordt ondertekend door de aangifteplichtige, de verslaggever en de architect die belast is met de controle van de werkzaamheden. De startverklaring is het bewijs dat de start van het werk aan de energieadministratie werd gemeld. De verslaggever houdt de ondertekende papieren versie van de startverklaring gedurende drie jaar bij en stelt die op verzoek aan de energieadministratie ter beschikking.
Doel van de startverklaring De startverklaring brengt de energieadministratie op de hoogte van de juiste startdatum van het werk waarvoor een bouwvergunning werd afgeleverd.De energieadministratie moet deze startdatum van het werk kennen om een effectieve controle te kunnen uitoefenen op de naleving van de wettelijke verplichtingen van de bouwheer en de verslaggever. De bouwheer bewijst met de startverklaring dat hij een verslaggever heeft aangesteld én een architect heeft belast met het controleren van de werkzaamheden. De architect verklaart dat het bouwproject volledig werd doorgerekend om de naleving van de EPB-eisen na te gaan. Deze berekening wordt niet verstuurd naar de gemeente of de energieprestatiedatabank. Ze moet wel beschikbaar zijn voor alle partijen die bij het bouwproject betrokken zijn en voor de controlerende energieadministratie.
4.4.2. Het webformulier Op de website www.energieprestatiedatabank.be kan de verslaggever elektronisch de startverklaring indienen. Omdat de webapplicatie een beveiligde website is, heeft de verslaggever altijd zijn of haar federaal token of de e-ID nodig om aan zich te melden (zie verder). Eenmaal aangemeld, klikt hij of zij voor het invoeren van een nieuwe startverklaringde optie ‘Nieuw’ aan onder de rubriek ‘Startverklaring’ in linkermenu van de applicatie. Omwille van de beveiliging is het ook altijd aan te raden om af te melden voor u de website verlaat.
34
De procedures
4
Figuur 4-1: Introductiescherm energieprestatiedatank
Hierna wordt een invoerscherm geopend waarin de verslaggever de gegevens van de nieuwe startverklaring kan ingeven. Het webformulier van de startverklaring is opgesplitst in verschillende tabbladen:
1.
Algemeen
Figuur 4-2: Tabblad ‘algemeen’
2.
Verslaggever
35
De procedures 3.
4
Architect
Figuur 4-3: Tabblad ‘architect’
4.
Aangifteplichtige
Figuur 4-4: Tabblad ‘aangifteplichtige’
36
De procedures 5.
4
Aard en bestemming
Figuur 4-5: Tabblad ‘aard en bestemming’
6.
Indeling
Figuur 4-6: Tabblad ‘indeling’
37
De procedures 7.
4
Resultaten
Figuur 4-7: Tabblad ‘resultaten’
De verschillende tabbladen kunnen in een willekeurige volgorde worden ingevuld. De gegevens op de tabbladen ‘Aard en bestemming’, ‘Indeling’ en ‘Resultaten’ moet de architect die belast is met de controle op de werkzaamheden ter beschikking stellen aan de verslaggever.
Als het webformulier volledig ingevuld is, kan de startverklaring ingediend worden. Door het drukken op de knop ‘Opslaan’ worden de gegevens voorlopig bewaard. Dit betekent dat ze nog niet officieel worden verstuurd naar de energieadministratie. De gebruiker kan altijd een startverklaring opslaan, en later, na het eventueel aanbrengen van de nodige aanpassingen, het document officieel indienen bij de energieadministratie.
4.4.3. De definitieve startverklaring Onmiddellijk na het verzenden van het webformulier krijgt de verslaggever van de Energieprestatiedatabank de ingevulde startverklaring als elektronisch bestand (= pdf-bestand) terug dat moet ondertekend worden door u, de architect en de aangifteplichtige. De vorm en inhoud van de startverklaring zijn vastgelegd in het ministrieel besluit van 13 januari 2006, verschenen in het Belgisch Staatsblad op 31 januari 2006.
4.4.4. Overzicht van de startverklaringen De Energieprestatiedatabank biedt u als verslaggever altijd het overzicht van: o uw registratiegegevens als verslaggever. Uw correspondentiegegevens kunt u altijd aanpassen, bijvoorbeeld naar aanleiding van een adreswijziging; o
uw voorlopige startverklaringen: van zodra een minimum aan informatie is ingevuld voor een nieuwe startverklaring, kunt u die als voorlopige versie bewaren. U vindt ze dan terug in de lijst van de voorlopige startverklaringen. De resterende informatie kunt u dan in latere fase aanvullen om definitief in te dienen.
o
uw ingediende startverklaringen, met daarbij het pdf-bestand om af te drukken.
38
De procedures
4
4.4.5. Hoeveel startverklaringen indienen? Per gebouw moet één startverklaring opgemaakt worden. Dat betekent dat als er een stedenbouwkundige vergunning werd verleend voor meerdere gebouwen samen, maar elk met een afzonderlijke ligging (bijvoorbeeld vier rijwoningen), er voor elk gebouw afzonderlijk een startverklaring moet ingediend worden. De verschillende startverklaringen hebben dan eenzelfde energieprestatiedossiernummer maar andere adresgegevens.
4.4.6. Vragen bij het gebruik van de webapplicatie Bij het invullen van het webformulier krijgt u bij sommige invoervelden beknopte informatie over de in te voeren gegevens door de muiswijzer even op het vraagteken te laten rusten. Als u meer informatie wenst of u hebt nog vragen, dan kunt u de functie Help consulteren. Hebt u na het lezen van de functie Help nog vragen, dan kunt u de Vlaamse Infolijn elke werkdag contacteren tussen 9 en 19u op het gratis nummer 0800 - 3 02 01. U kunt ook een e-mail sturen naar:
[email protected].
39
De procedures
4.5.
4
Administratieve betrokkenheid van de verslaggever
De verslaggever doet, na de voltooiing van de werkzaamheden, aangifte van de effectief uitgevoerde maatregelen, waarbij hij verklaart of de eisen op het vlak van de energieprestatie en binnenklimaat al dan niet zijn gerespecteerd. De bouwheer is verantwoordelijk voor de eventuele overtredingen van de regelgeving die de verslaggever in de aangifte vermeldt. Opdat de verslaggever tijdens het bouwproces reeds voldoende gegevens zou kunnen verzamelen voor de uiteindelijke EPB-aangifte, wordt hij aangesteld voor het starten van de werkzaamheden. De verslaggever wordt betrokken bij de volgende onderdelen van het bouwproces: elektronisch aanmelden bij de energieadministratie voor het ontvangen van een persoonlijke code, te gebruiken bij het opstellen van de EPB-aangifte; opmaken en indienen van de elektronische startverklaring; aanpassen van persoonlijke gegevens in geval van adreswijziging; elektronisch melden van een wijziging van verslaggever; opstellen van een tussentijds verslag in geval van wijziging van verslaggever; indienen van de EPB-aangifte; aanpassen van de EPB-aangifte als controle uitwijst dat de aangifte niet strookt met de realiteit.
4.5.1. Elektronisch aanmelden bij de energieadministratie Om als verslaggever van de energieprestatieregelgeving te kunnen optreden, moet u zich aanmelden en laten registreren bij de energieadministratie op de website www.energieprestatiedatabank.be De registratie als verslaggever bij de energieadministratie gebeurt aan de hand van een federaal token of een elektronische identiteitskaart (eID). Een federaal token kunt u gratis aanvragen op de website www.belgie.be. Ongeveer een week na de aanvraag ontvangt u al uw federaal token. Een andere optie is het gebruiken van een eID. U kunt een eID aanvragen bij uw gemeente. Informatie hierover vindt u op www.eid.belgium.be. Om uw eID te kunnen gebruiken, hebt u wel een kaartlezer nodig. Voor buitenlandse verslaggevers die niet kunnen beschikken over een elektronische identiteitskaart of een federaal token, legt de energieadministratie een alternatieve procedure vast.
Na het elektronisch aanmelden op de webapplicatie ontvangt de verslaggever een verslaggeverscode, die het mogelijk maakt om de startverklaring en de latere EPB-aangifte elektronisch te versturen. Die code is een persoonlijke code van de verslaggever; ze is onafhankelijk van het project waarvoor de startverklaring of EPB-aangifte wordt ingediend. De verslaggever krijgt van de energieadministratie eenmaal een persoonlijke code, die hij gebruikt voor alle startverklaringen en EPB-aangiften die hij vanaf dat moment indient.
De webapplicatie voor het aanmelden bij de energieprestatiedatabank Bij het surfen naar de website http://www.energieprestatiedatabank.be krijgt men de keuze om zich aan te melden met een federale token of via eID.
40
De procedures
4
Figuur 4-8: Aanmeldingsscherm voor verslaggevers - algemeen
Indien men wenst in te loggen via het federale token, dient men de link ‘federal token’ aan te klikken. Volgende site wordt dan geopend:
Figuur 4-9: Aanmeldingsscherm voor verslaggevers met een federaal token
41
De procedures
4
Bij het drukken op de link ‘Zich aanmelden met uw federaal token’ wordt het scherm geopend waarin de gebruiker zijn of haar gebruikersnaam en wachtwoord kan ingeven.
Figuur 4-10: Invoerscherm federaal token
Na het ingeven van de gebruikersnaam en wachtwoord dient de gebruiker op de knop ‘Login’ te drukken en wordt het scherm geopend voor het ingeven van het verkregen token:
Figuur 4-11: Invoerscherm federaal token
De Energieprestatiedatabank-toepassing wordt geopend nadat het juiste token werd ingegeven en op de knop ‘Verzenden’ werd gedrukt.
42
De procedures
4
De webapplicatie voor het registreren als verslaggever Wanneer de verslaggever zich voor een eerste maal aanmeldt in de applicatie, wordt er automatisch een scherm geopend voor het invoeren van de identificatiegegevens. Dit gebeurt via twee tabbladen ‘persoonlijke gegevens’ en ‘correspondentiegegevens’.
Figuur 4-12: Registratiescherm voor verslaggevers – persoonlijke gegevens
Figuur 4-13: Registratiescherm voor verslaggevers – correspondentiegegevens
43
De procedures
4
Na het invullen van alle vereiste velden (dit zijn de velden gemarkeerd met een ‘*’-teken), drukt de verslaggever op de knop ‘Registreer’ en zullen de gegevens van de verslaggever doorgestuurd worden naar de energieprestatiedatabank. Na de registratie ontvangt de verslaggever een persoonlijke verslaggevercode. Deze code heeft de verslaggever nodig bij elk contact met de energieadministratie.
4.5.2. Indienen van de startverklaring Ten minste acht dagen voor het starten van de werkzaamheden, moet de verslaggever een elektronische startverklaring doorsturen naar de energieadministratie, in naam van de aangifteplichtige. De architect die belast is met de controle op de werkzaamheden verstrekt aan de verslaggever de informatie die nodig is om de tabbladen ‘Aard en bestemming’, ‘Indeling’ en ‘Resultaten’ (gegevens van het bouwproject) te kunnen invullen. Eenmaal elektronisch doorgestuurd, ontvangt de verslaggever onmiddellijk een elektronisch bestand om af te drukken als papieren versie van de startverklaring. De verslaggever drukt de definitieve startverklaring af die hij ondertekent en laat ondertekenen door de verslaggever, de aangifteplichtige en de architect belast met de controle op de werkzaamheden. De verslaggever houdt de ondertekende startverklaring gedurende drie jaar bij.
4.5.3. Aanpassen van correspondentiegegevens in geval van adreswijziging Als de verslaggever tussen het indienen van de startverklaring en het indienen van de EPB-aangifte van adres verandert, moet hij de energieadministratie hiervan op de hoogte brengen via de website www.energieprestatiedatabank.be. Daar kan de verslaggever zijn correspondentiegegevens wijzigen. De gegevens onder het tabblad ‘Persoonlijke gegevens’ (naam, voornaam, diploma, diplomarichting, afstudeerjaar en onderwijsinstelling) zijn rechtstreeks gelinkt aan de verslaggeverscode en kunnen niet meer gewijzigd worden.
4.5.4. Elektronisch melden van een wijziging van verslaggever Het is mogelijk dat tussen het indienen van de startverklaring en de EPB-aangifte de verslaggever verandert: binnen een bouwproject kan een volledig nieuwe verslaggever aangesteld worden; binnen één bouwproject kunnen meerdere verslaggevers aangesteld worden, elk verantwoordelijk voor één onderdeel van het bouwproject. Zo kan er bij de start van een project voor een kantoor- en appartementsgebouw één verslaggever aangesteld zijn. Vervolgens kan er beslist worden dat er – gezien de complexiteit van het project – voor beide bestemmingen een aparte verslaggever komt. Bij de promotieverkoop van een woning, appartement, kan de koper een eigen verslaggever voorstellen. Als er voor het indienen van de EPB-aangifte een verandering van verslaggever plaatsvindt, moet de nieuwe verslaggever de energieadministratie hiervan op de hoogte brengen. Dat zal in de toekomst kunnen gebeuren aan de hand van een formulier op de website www.energieprestatiedatabank.be.
4.5.5. Opstellen van een tussentijds verslag Nog voor een EPB-aangifte daadwerkelijk ingediend wordt, kan er een verkoop plaatsvinden van de woning of het appartement, … Bij zo'n verkoop van een te bouwen, in aanbouw zijnde, te verbouwen of gebouwde woning, appartement, kantoor, … van een promotor-bouwheer aan een natuurlijke persoon, wordt die natuurlijke persoon (de koper) de houder van de stedenbouwkundige vergunning. Omdat de promotor-bouwheer de effectieve opdrachtgever is van de werkzaamheden en ook bij het volledige proces betrokken is als professionele partij, wordt zijn aangifteplicht niet overgedragen bij de verkoop en blijft hij de aangifteplichtige. In sommige gevallen blijft de promotor-bouwheer niet betrokken bij het volledige proces. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de verkoop van een wind- en waterdichte woning. In die gevallen en op voorwaarde dat er aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, kan de aangifteplicht aan de koper overgedragen worden (zie 4.2.4.: De energieprestatieregelgeving: verantwoordelijkheden.’)
44
De procedures
4
Een van die voorwaarden is het opmaken van een tussentijds verslag dat bij de koopakte gevoegd wordt.
Inhoud van het tussentijdse verslag Het tussentijdse verslag moet opgemaakt worden door een verslaggever aangesteld door de promotorbouwheer die de woning, het appartement, kantoor, … wil verkopen. In dat verslag worden alle maatregelen opgesomd die al zijn uitgevoerd om de EPB-eisen te halen en een overzicht gegeven van de nog te nemen maatregelen. Bij de nog te nemen maatregelen wordt telkens vermeld wie verantwoordelijk is voor de uitvoering van deze maatregelen. Het spreekt voor zich dat de promotor-bouwheer een aantal werken altijd voor zijn rekening moet nemen: Bij promotieverkoop van appartementen moet de promotor-bouwheer alle werkzaamheden uitvoeren die te maken hebben met de buitenschil van het gebouw (inclusief de installatie van alle vensters, de dakisolatie van het gebouw, …). Hij installeert ook de gemeenschappelijke voorzieningen, zoals gemeenschappelijke verwarmingsinstallaties of mechanische ventilatiesystemen, … De installatie van, bijvoorbeeld, een individueel verwarmingssysteem en/of een individuele warmwatervoorziening kan wel doorgeschoven worden naar de koper. Bij promotieverkoop van individuele woningen kunnen meerdere maatregelen doorgeschoven worden naar de koper: plaatsen van de dakisolatie, installatie van de verwarmingsinstallatie, … Het tussentijdse verslag moet ondertekend worden door de drie partijen: de verslaggever, de promotorbouwheer en de koper.
4.5.6. Indienen van de EPB-aangifte Na de uitvoering van de werkzaamheden aan gebouwen waarvoor de EPB-eisen gelden, moet de verslaggever ten laatste zes maanden na de ingebruikname van het gebouw de officiële EPB-aangifte elektronisch indienen bij de energieadministratie. De verslaggever kan tijdens het invoeren van de projectgegevens in de software op elk moment een voorlopige versie van de EPB-aangifte afdrukken. Zodra de aangifteplichtige beslist dat de aangifte ingediend mag worden, bewaart de verslaggever deze voorlopige versie van de EPB-aangifte als de definitieve versie. Hierna zijn geen aanpassingen in de EPBaangifte meer mogelijk. Als de versie als definitief bewaard is, kan de verslaggever die met behulp van zijn persoonlijke identificatiecode elektronisch versturen naar de energieadministratie. Na het elektronisch verzenden ontvangt de verslaggever onmiddellijk een officiële EPB-aangfite van de energieadministratie. Dat elektronische bestand kan de verslaggever van op de website www.energieprestatiedatabank.be afdrukken als papieren versie van de EPB-aangifte. Twee definitieve exemplaren worden ondertekend en bijgehouden door de verslaggever en de aangifteplichtige. De verslaggever bewaart gedurende vijf jaar een as-built-dossier van het bouwproject; dat bestaat uit een ondertekende papieren afdruk van de EPB-aangifte en bijbehorende plannen en eventuele andere bewijsstukken zoals foto's, facturen, … Al die documenten kunnen gedurende die vijf jaar opgevraagd worden door de energieadministratie. De aangifteplichtige houdt zijn ondertekende EPB-aangifte gedurende tien jaar bij.
4.5.7. Aanpassen van de EPB-aangifte Als uit een controle door de energieadministratie blijkt dat de EPB-aangifte niet overeenstemt met de uitgevoerde werkzaamheden, krijgt de verslaggever een administratieve geldboete (zie '6.2.3.: Boetes voor de verslaggever'). De verslaggever moet binnen zestig dagen nadat hij deze boete gekregen heeft bij de energieadministratie een nieuwe elektronische EPB-aangifte indienen die in overeenstemming is met de vaststellingen bij controle. De verslaggever past de oorspronkelijke EPB-aangifte aan en stuurt de aangepaste aangifte naar de energieadministratie.
45
De procedures
4.6.
4
De EPB-aangifte
In de EPB-aangifte omschrijft de verslaggever de maatregelen die de energieprestatie en het binnenklimaat van het gebouw bepalen en berekent hij of het gebouw al dan niet voldoet aan de EPBeisen. De verslaggever stelt de EPB-aangifte op volgens de uitgevoerde werkzaamheden. Hij is verantwoordelijk voor een correcte rapportering over de feitelijke toestand van het gebouw. De EPB-aangifte wordt opgemaakt per wooneenheid of bestemmingseenheid van het gebouw. Hiervoor wordt het EPB-softwarepakket gebruikt. Op basis van ingevoerde gegevens over het gebouw en over de aangewende materialen en technieken worden de resultaten op het vlak van energieprestatie en binnenklimaat gegenereerd en wordt gecontroleerd of aan de eisen voldaan is. De EPB-aangifte geeft op een overzichtelijke manier de ingevoerde gegevens en de resultaten op het vlak van energieprestatie en binnenklimaat weer. De verslaggever dient via het EPB-softwarepakket de EPB-aangifte elektronisch in bij de energieadministratie, ten laatste zes maanden na de ingebruikname van het gebouw. De verslaggever bewaart ook gedurende vijf jaar een papieren afdruk van elke EPB-aangifte en de bijbehorende plannen en documenten. Deze documenten zijn ondertekend door de verslaggever zelf en door de aangifteplichtige. De aangifteplichtige bewaart de papieren (ondertekende) afdruk van de EPBaangifte en de bijbehorende plannen gedurende tien jaar.
Ingebruikname van het gebouw Om het moment van ingebruikname van een gebouw te definiëren, wordt er een onderscheid gemaakt naargelang van de 'aard van het werk'. Bij nieuwbouw, herbouw, ontmanteling, gedeeltelijke herbouw met een beschermd volume groter dan 800 m3, gedeeltelijke herbouw met minstens één wooneenheid, uitbreiding met een beschermd volume groter dan 800 m3 en uitbreiding met minstens één wooneenheid, vindt de ingebruikname van het gebouw plaats op het moment dat de aangifteplichtige naar het gebouw verhuist. Gebouwen die leeg blijven staan (bijvoorbeeld een appartement dat te huur wordt aangeboden) wordt de datum van ingebruikname van het gebouw conventioneel gelegd op drie maanden na de datum van definitieve goedkeuring van de elektriciteitskast door een erkend onafhankelijk keuringsorganisme. Bij de andere werkzaamheden bepaalt de verslaggever de datum van ingebruikname in overleg met de gebruiker. Het is niet altijd gemakkelijk om één definitief moment vast te leggen. Hierna volgen een aantal voorbeelden: Er is aan de volgende basiscomfortvoorwaarden voldaan: er is stromend water, de waterteller is aangesloten op het individuele binnennet; de ruimteverwarming of warmwatervoorziening werkt; de elektriciteitskast beschikt over een definitieve goedkeuring afgeleverd door een erkend onafhankelijk keuringsorganisme; er wordt energie verbruikt, zelfs al is het enkel om de instandhouding van het gebouw te garanderen, bijvoorbeeld basisverwarming zodat de leidingen niet bevriezen. De ruimte waaraan werkzaamheden uitgevoerd zijn, fungeert opnieuw als leefruimte.
46