Voorwoord
Voorwoord In Vlaanderen wordt op 1 januari 2006 de isolatieregelgeving vervangen door de 'Energieprestatieregelgeving voor gebouwen'. Deze syllabus bespreekt de nieuwe regelgeving. In een eerste hoofdstuk, ‘Het regelgevende kader’, krijgt u zicht op de achtergrond van de nieuwe regelgeving en op haar toepassingsgebied. In hoofdstuk 2, ‘De EPB-eisen’, wordt stilgestaan bij de eisen die gesteld worden voor de energieprestatie en het binnenklimaat van gebouwen. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van de technische bijlagen bij het besluit van de Vlaamse Regering terzake. De hoofdstukken 4, 5 en 6 beschrijven de te volgen procedures en het handhavingssysteem. Een aantal procedures vereisen nog een elektronische en vereenvoudigde administratieve behandeling. Hiervoor wordt een decreetswijziging voorbereid. De syllabus houdt rekening met een aantal van die aanpassingen. Het zevende hoofdstuk, ‘Impact op het bouwproces’, bespreekt chronologisch de verschillende fasen van het bouwproces en de documenten die in de loop ervan opgemaakt moeten worden. Omdat de rol van de architect en de verslaggever cruciaal is voor een geslaagd invoeren van de nieuwe regelgeving, schenkt deze syllabus ook aandacht aan de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen en de impact ervan op hun beroepspraktijk. Dit komt aan bod in hoofdstuk 8, ‘Verantwoordelijkheden binnen het bouwproces’. De laatste hoofdstukken gaan dieper in op de energieprestatie in de praktijk. Hoofdstuk 9, ‘Indeling van het gebouw’, biedt de architect-verslaggever een leidraad om zijn project correct in te delen; per onderdeel definieert het de eisen die van toepassing zijn. Een dergelijke indeling is noodzakelijk voor het berekenen van de energieprestatie van het gebouw. De algemene filosofie van deze berekeningswijze wordt in hoofdstuk 10 uiteengezet. In hoofdstuk 11 worden een aantal maatregelenpakketten voorgesteld; ze geven een idee van de maatregelen die moeten worden toegepast opdat een woning in de meeste gevallen aan de E-peileis zou voldoen. Deze maatregelenpakketten zijn illustratief: ze geven voorbeelden van manieren om een beoogd E-peil te behalen. Tot slot bespreekt hoofdstuk 12 het effect van een reeks energiebesparende maatregelen die het K-peil en E-peil van een woning kunnen verlagen. Deze maatregelen zijn het resultaat van berekeningen uitgevoerd op drie voorbeeldwoningen, voorgesteld in de bijlage van deze syllabus. Dit laatste hoofdstuk en de bijlage zijn bedoeld als voorbeeld en leidraad voor de architect in de ontwerpfase.
Inhoudsopgave 1.
Het regelgevende kader
5
2.
De EPB-eisen en de uitzonderingen erop
11
1.1. Via Kyoto en Europa naar België en Vlaanderen 5 1.1.1. Het Protocol van Kyoto 5 1.1.2. De Europese richtlijn 5 1.1.3. België 7 1.1.4. Vlaanderen 7 1.2. De Vlaamse energieprestatieregelgeving: het Energieprestatiedecreet en het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 8 1.2.1. Het Energieprestatiedecreet 8 1.2.2. Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 8 1.3. De Vlaamse energieprestatieregelgeving: de inhoud 9 1.3.1. Het toepassingsgebied 9 1.3.2. De methode voor het berekenen van de energieprestatie van een gebouw 9 1.3.3. De eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen (de EPB-eisen) 9 1.3.4. De haalbaarheidsstudie voor grote gebouwen 9 1.3.5. De uitzonderingen en afwijkingen 10 1.3.6. De invoeringsdatum van de energieprestatieregelgeving 10 1.3.7. De evaluatie van de eisen en de berekeningsmethode 10 1.3.8. Het energieprestatiecertificaat 10 2.1. De EPB-eisen 11 2.1.1. Thermische-isolatie-eisen 11 2.1.2. Energieprestatie-eis 12 2.1.3. Binnenklimaateisen 12 2.1.4. Aard van het werk 12 2.1.5. Verschillende bestemmingen van gebouwen 13 2.1.6. Overzicht: EPB-eisen voor een gebouw met één bestemming en één 'aard van het werk' 14 2.1.7. EPB-eisen voor een gebouw met verschillende bestemmingen 19 2.1.8. EPB-eisen voor een gebouw waarin de bestemming 'kantoor' wordt gecombineerd met de bestemming 'industrie' of met een 'andere specifieke bestemming' 20 2.2. De uitzonderingen op de EPB-eisen 21 2.2.1. Volledige vrijstelling van de EPB-eisen 21 2.2.2. Afwijking van de EPB-eisen 21 2.2.3. Vrijstelling van een of meer EPB-eisen 21
3. 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5. 3.6.
4.
De technische bijlagen van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
I: 'Bepalingsmethode van het peil van primair energieverbruik van woongebouwen' II: 'Bepalingsmethode van het peil van primair energieverbruik van kantoor- en schoolgebouwen III: 'Maximaal toelaatbare U-waarden of minimaal te realiseren R-waarden' IV: 'Behandeling van koudebruggen' V: 'Ventilatievoorzieningen in woongebouwen' VI: 'Ventilatievoorzieningen in niet-residentiële gebouwen'
De procedures
4.1. Procedures in de isolatieregelgeving van 1992 tot 2006 4.1.1. Knelpunten bij het handhaven van de isolatieregelgeving 4.1.2. Aanpassingen door de energieprestatieregelgeving 4.2. De energieprestatieregelgeving vanaf 1 januari 2006 4.2.1. De energieprestatieregelgeving: een efficiëntere controleprocedure 4.2.2. De energieprestatieregelgeving: nieuwe documenten en moment van bewijsvoering 4.2.3. De energieprestatieregelgeving: betrokkenen 4.2.4. De energieprestatieregelgeving: verantwoordelijkheden 4.3. Het EPB-voorstel 4.4. De startverklaring 4.4.1. Principe van de startverklaring 4.4.2. Het startverklaringsformulier 4.5. Administratieve betrokkenheid van de verslaggever 4.5.1. Indienen van de startverklaring 4.5.2. Ontvangen van een persoonlijke code, te gebruiken bij het opstellen van de EPB-aangifte 4.5.3. Indienen van een formulier in geval van adreswijziging 4.5.4. Indienen van een formulier in geval van verandering van verslaggever 4.5.5. Opstellen van een tussentijds verslag 4.5.6. Indienen van de EPB-aangifte 4.5.7. Aanpassen van de EPB-aangifte 4.6. De EPB-aangifte 4.6.1. Ingebruikname van het gebouw 4.6.2. nderdelen van de EPB-aangifte 4.6.3. Overzicht van de verschillende types EPB-aangifte
5. 5.1. 5.2.
Het energieprestatiecertificaat Situering van het energieprestatiecertificaat Energieprestatiecertificaat bij de bouw
23 23 23 24 24 24 24
25 25 25 25 26 26 26 26 26 28 29 29 29 31 31 31 31 31 32 32 33 34 34 34 36
41 41 41
1
Inhoudsopgave 6.
De handhaving
7.
Impact op het bouwproces
8.
De verantwoordelijkheden binnen het bouwproces
43
6.1. Principe van de handhaving 43 6.2. Het handhavingsysteem: administratieve boetes 44 6.2.1. Mogelijke boetes in geval van overtreding 44 6.2.2. Boetes voor de aangifteplichtige 44 6.2.3. Boetes voor de verslaggever 47 6.3. Traject van de administratieve boete 50 6.3.1. Rechtszekerheid 50 6.3.2. Betaling van de boete 50 6.4. Voorbeeldberekening van de administratieve boete 51 6.4.1. Boete voor het niet indienen van de EPB-aangifte 51 6.4.2. Boete voor niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van de thermische isolatie van de constructieelementen 51 6.4.3. Boete voor niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van de globale thermische isolatie (K-peil) 52 6.4.4. Boete voor niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van de energieprestatie (E-peil) 52 6.4.5. Boete voor niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van het risico op oververhitting 53 6.4.6. Boete voor niet-conformiteit met de EPB-eisen op het vlak van de ventilatievoorzieningen 53 6.5. Verdeling van een boete onder verschillende aangifteplichtigen 55 6.5.1. Verdeling van de boete bij een afwijking op het vlak van het K-peil 55 6.5.2. Verdeling van de boete bij overschrijding van de maximale U-waarde van een gemeenschappelijk deel 57 6.6. Slotbeschouwing bij de administratieve boetes 57 7.1. De ontwerpfase 7.1.1. Analyse van de mogelijkheden om een hoge energie-efficiëntie te bereiken 7.1.2. Het EPB-voorstel 7.2. De aanbestedingsfase 7.2.1. De uitvoeringsplannen, de bestekken en de offerte 7.2.2. De startverklaring 7.3. De uitvoerings- en afwerkingsfase 7.3.1. De uitvoeringsfase 7.3.2. De afwerkingsfase 7.4. Gebruiksfase
8.1. De taken van de architect 8.2. De taken van de verslaggever 8.3. De verantwoordelijkheden van de verschillende partijen 8.3.1. De aangifteplichtige 8.3.2. De architect 8.3.3. De verslaggever 8.3.4. De aannemer 8.4. Aandachtspunten bij het opstellen van contracten, offerten en bestekken 8.4.1. Het architectencontract 8.4.2. Het contract met de verslaggever 8.4.3. Het aannemingscontract
9.
Indeling van het gebouw
9.1. Definities 9.1.1. Bouwproject 9.1.2. Deelproject 9.1.3. Subdossier 9.1.4. Soorten subdossiers 9.2. De eisen voor gebouwen met verschillende deelprojecten en/of subdossiers 9.2.1. Het E-peil 9.2.2. Het K-peil 9.2.3. Ventilatie 9.2.4. Beperken van het risico op oververhitting 9.2.5. Maximale U-waarden en minimale R-waarden 9.3. Voorbeelden 9.3.1. Nieuw appartementsgebouw 9.3.2. Nieuwe woning met advocatenkantoor 9.3.3. Nieuwe woning met boekhoudkantoor 9.3.4. Nieuw kantoorgebouw 9.3.5. Nieuw industriegebouw met kantoor 9.3.6. Nieuw industriegebouw met twee kleine kantoorgedeelten 9.3.7. Industriegebouw met een groot en een klein kantoorgedeelte 9.3.8. Nieuwe school met conciërgewoning 9.3.9. Nieuw industriegebouw met kantoor en woning 9.3.10. Nieuw gebouwencomplex met winkels, kantoren en appartementen 9.3.11. Nieuw gebouwencomplex 2 met winkel, kantoor en appartementen 9.3.12. Nieuwe bioscoop 9.3.13. Nieuwe verkaveling
59
60 60 60 62 62 62 64 64 65 66
67 67 68 69 69 69 70 70 71 71 72 73
75 75 75 76 77 78 80 80 80 81 82 82 83 83 84 85 86 87 88 92 94 96 97 100 101 101
2
Inhoudsopgave 9.3.14. 9.3.15. 9.3.16. 9.3.17. 9.3.18.
Verbouwing en uitbreiding van een bestaand kantoorgebouw Uitbreiding met een BV groter dan 800 m3 Renovatie van een bejaardentehuis Uitbreiding van een woning Functiewijziging van een opslagplaats
10. De basisprincipes van de berekening van het E-peil 10.1. De EPW-methode 10.1.1. Het 'karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik' 10.1.2. Het E-peil 10.2. De EPU-methode
11. Maatregelenpakketten 11.1. Inleiding 11.2. Maatregelenpakketten voor woningen 11.2.1. Samenstelling van de maatregelenpakketten 11.2.2. Basisreferentie als uitgangspunt 11.2.3. Maatregelenpakketten 90, 75, 60, 45, 35, 30 11.2.4. Maatregelenpakketten 90 11.2.5. Maatregelenpakketten 75 11.2.6. Maatregelenpakketten 60 11.2.7. Maatregelenpakketten 45 11.2.8. Maatregelenpakket 30 11.2.9. Maatregelenpakketten 35 11.3. Conclusie
12. Energiebesparende maatregelen 12.1. Inleiding 12.2. Compact bouwen 12.3. Beperken van transmissieverliezen 12.3.1. Warmtedoorgang door de gevels, daken en vloeren beperken 12.3.2. Warmtedoorgang door de vensters beperken 12.3.3. Verlagen van het K-peil 12.4. Luchtdicht bouwen 12.5. Ventilatie 12.5.1. Keuze van het ventilatiesysteem 12.5.2. Warmteterugwinningssysteem 12.6. Zonnewarmtewinst 12.6.1. Oriëntatie 12.6.2. Grootte van de vensters 12.7. Verwarmingssysteem 12.7.1. Afgifterendement bij centrale verwarming 12.7.2. Verdeelrendement 12.8. Warmteopwekkingssysteem 12.8.1. Rendement van de ketel 12.8.2. Warmtepomp 12.8.3. Lagetemperatuursystemen 12.8.4. Ketelwatertemperatuur 12.8.5. Plaats van de ketel 12.8.6. Plaatselijke verwarming met elektriciteit 12.9. Warm tapwater 12.9.1. Beperken van de lengte van warmwaterleidingen 12.9.2. Type opwekking: ogenblikkelijk of met opslag 12.9.3. Type warmteopwekker en energiedrager 12.9.4. Thermisch zonne-energiesysteem 12.10. Koeling 12.10.1. Zonwering 12.10.2. Geen actieve koeling 12.11. Hulpenergie 12.11.1. Type ventilator 12.11.2. Pompregeling 12.11.3. Waakvlam 12.12. Fotovoltaïsche panelen
Bijlage: Voorbeeldwoningen 1. 2. 3.
Vrijstaande woning Halfopen woning Rijwoning
102 103 104 105 105
107 107 111 113 115
117 117 118 118 119 122 122 132 140 147 150 151 154
155 155 155 156 156 157 158 159 159 159 161 162 162 163 164 164 166 167 167 167 169 170 170 171 172 172 172 173 174 175 175 176 177 177 177 178 178
179 179 187 196
3
Inhoudsopgave
4
Het regelgevende kader
1.
1
Het regelgevende kader
1.1. Via Kyoto en Europa naar België en Vlaanderen 1.1.1. Het Protocol van Kyoto Op 16 februari 2005 trad het Protocol van Kyoto in werking. Het protocol bevat afspraken omtrent de vermindering van broeikasgasemissies. De 36 ondertekenende industrielanden verbinden zich in het protocol tot een vermindering van hun jaarlijkse uitstoot van de belangrijkste broeikasgassen (CO2, CH4, N2O, SF6, HFK's en PFK's). In de periode 2008-2012 willen zij die uitstoot verminderen met 5 % in vergelijking met 1990. De Europese Unie heeft de taken verdeeld: België heeft de verplichting zijn broeikasgasemissies in de periode 2008-2012 met 7,5 % te reduceren in vergelijking met 1990. Ontwikkelingslanden krijgen geen reductiedoelstellingen opgelegd in het protocol. De vermindering van de emissies van andere broeikasgassen die bijdragen tot een verdunning van de ozonlaag, zoals CFK's en HCFK's, werd al door het Protocol van Montreal (1987) behandeld. Broeikasgasemissies bestaan voor het grootste deel uit emissie van koolstofdioxide (C02). In het Vlaamse gewest zijn de huishoudelijke en tertiaire sector verantwoordelijk voor ongeveer 35 % van de C02-uitstoot. Ongeveer 80 % van het totale energieverbruik van de huishoudelijke sector bestaat uit de verbranding van fossiele brandstoffen voor verwarming, koeling, verlichting, … van gebouwen.
1.1.2. De Europese richtlijn In Europa nemen de huishoudelijke en de tertiaire sector meer dan 40 % van het energieverbruik voor hun rekening. Zowel het aantal gebouwen in deze sectoren als het energieverbruik per gebouw stijgen nog steeds. Europa concludeert uit deze dubbele stijging dat het verbeteren van de energieprestaties van gebouwen een vrij grote energiebesparing oplevert en dus ook een vermindering van de C02-emissie. Reeds in 1993 publiceerde de Europese Raad een richtlijn tot beperking van de C02-emissie door het verbeteren van de energie-efficiëntie van gebouwen (de SAVE-richtlijn). Deze richtlijn bevatte geen verplichte maatregelen. Opdat de uitstoot van C02 door gebouwen effectief zou verminderen en de afspraken van het Protocol van Kyoto zouden worden nageleefd, waren er dwingendere en specifiekere maatregelen nodig voor de bouwsector. Deze maatregelen zijn vastgelegd in de Europese richtlijn betreffende de energieprestaties van gebouwen (EPBD of Energy Performance of Buildings Directive), goedgekeurd op 16 december 2002. Deze richtlijn wil het verbeteren van de energieprestaties van gebouwen in de Europese Unie stimuleren – rekening houdend met de klimatologische en plaatselijke omstandigheden buiten het gebouw, met de eisen voor het binnenklimaat en met de kosteneffectiviteit. De richtlijn bevat vijf verplichtingen voor de EU-lidstaten: 1. Ze moeten beschikken over een methode om de energieprestaties van gebouwen te berekenen. Die methode moeten ze opmaken in overeenstemming met het algemene kader dat wordt geschetst in de bijlage bij de richtlijn. De energieprestatie van een gebouw moet op een transparante wijze worden uitgedrukt. De verwoording van de energieprestatie kan eventueel een indicator van de CO2-emissie bevatten. Het algemene kader in de bijlage bij de richtlijn vermeldt:
"Bij de toepassing van de methode voor het berekenen van de energieprestaties van gebouwen worden ten minste de volgende aspecten in aanmerking genomen: 1. thermische kenmerken van het gebouw (buitenschil, binnenruimten, enz.). Die kenmerken kunnen ook de luchtdichtheid omvatten; 2. verwarmingsinstallatie en warmwatervoorziening, met inbegrip van de isolatiekenmerken; 3. airconditioningsysteem; 4. ventilatie; 5. ingebouwde lichtinstallatie (vooral buiten de woonsector);
5
Het regelgevende kader 6. 7. 8. 9.
1
positie en oriëntatie van de gebouwen, met inbegrip van het buitenklimaat; passieve zonnesystemen, zonwering; natuurlijke ventilatie; de kwaliteit van het binnenklimaat, inclusief het kunstmatige binnenklimaat.
Bij deze berekening wordt, indien van toepassing, rekening gehouden met de positieve invloed van de volgende aspecten: 10. actieve zonnesystemen en andere verwarmings- en elektriciteitssystemen op basis van hernieuwbare energiebronnen; 11. elektriciteit geproduceerd door middel van warmtekrachtkoppeling; 12. verwarmings- en koelsystemen per blok of wijk; 13. natuurlijk licht.”' 2.
3.
4.
5.
Ze moeten minimumeisen formuleren voor de energieprestaties van nieuwe gebouwen. Bij het vastleggen van die minimumeisen kunnen de lidstaten onderscheid maken tussen verschillende categorieën van gebouwen. De richtlijn laat het bepalen van de minimumeisen aan de lidstaten over, maar vraagt wel om daarbij rekening te houden met het binnenklimaat, bijvoorbeeld door specifiek aandacht te besteden aan voldoende ventilatie. De richtlijn verplicht de lidstaten ertoe voor nieuwe gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1000 m2 de technische, milieutechnische en economische haalbaarheid van alternatieve energiesystemen te onderzoeken. Deze alternatieve energiesystemen zijn systemen die kunnen bijdragen tot belangrijke energiebesparingen; voorbeelden zijn warmtekrachtkoppeling ('WKK'), stads- of blokverwarming en warmtepompen. Ze moeten ook minimumeisen formuleren voor de energieprestaties van grote gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan. Een ingrijpende renovatie van een groot gebouw beschouwt de richtlijn als een goede gelegenheid om kosteneffectieve maatregelen te nemen die de energieprestatie verbeteren. Een 'bestaand groot gebouw' is een bestaand gebouw met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1000 m2. De richtlijn geeft twee voorbeelden van ingrijpende renovaties: een renovatie waarbij de totale kosten voor wijzigingen aan de buitenschil of installaties hoger zijn dan 25 % van de waarde van het gebouw (exclusief de grondwaarde); een renovatie waarbij minstens 25 % van de buitenschil wordt vervangen. De richtlijn laat de lidstaten de keuze om bij deze ingrijpende renovaties eisen voor het totale gebouw of eisen voor de afzonderlijke gerenoveerde systemen of constructiedelen te formuleren, op voorwaarde dat toepassing van de eisen de energieprestatie van het gebouw verbetert. De richtlijn verplicht de lidstaten ertoe een energieprestatiecertificaat in te voeren dat beschikbaar moet zijn bij de bouw, de verkoop of de verhuur van gebouwen. De richtlijn stelt dat de energieprestatiecertificatie enkel kan uitgevoerd worden door gekwalificeerde en/of erkende deskundigen. Aan of in publieke gebouwen – die immers een voorbeeldfunctie vervullen – moet een energieprestatiecertificaat worden uitgehangen op een opvallende, voor het publiek zichtbare plaats. De richtlijn verplicht de lidstaten ertoe een regelmatige keuring in te voeren van centraleverwarmingsketels met een vermogen van minstens 20 kW die werken op vloeibare of vaste, niet-hernieuwbare brandstof. In het geval van een verwarmingsketel met een vermogen van minstens 20 kW die ouder is dan 15 jaar moet de volledige verwarmingsinstallatie een eenmalig keuring ondergaan. Die keuring kan aanleiding geven tot een advies over vervanging van de ketel, andere aanpassingen aan het verwarmingssysteem of alternatieve oplossingen. Ook airconditioningsystemen met een nominaal koelvermogen van minstens 12 kW moeten regelmatig gekeurd worden. De keuring omvat een beoordeling van het rendement van de airconditioning en van de verhouding tussen het vermogen van het koelsysteem en de koelbehoefte van het gebouw. De gebruikers worden geïnformeerd over mogelijke verbetering of vervanging van het systeem en over alternatieve oplossingen. Ook deze keuringen kunnen enkel door gekwalificeerde en/of erkende deskundigen uitgevoerd worden.
Op 4 januari 2003 is deze richtlijn in het Publicatieblad van de Europese Unie verschenen. Tegen 4 januari 2006 moeten de lidstaten deze verplichtingen omzetten in een eigen regelgeving. Een lidstaat kan voor de invoering van het energieprestatiecertificaat en voor de verplichting tot keuring van ketels en koelinstallaties drie jaar uitstel aanvragen, als ze kan aantonen dat ze over te weinig gekwalificeerde en/of erkende deskundigen beschikt. Uiterlijk op 4 januari 2009 moeten deze beide verplichtingen opgenomen zijn in de nationale of regionale regelgevingen van de verschillende lidstaten.
6
Het regelgevende kader
1
1.1.3. België Voor de omzetting van een Europese richtlijn gelden dezelfde bevoegdheidsregels als voor de verdeling van materiële bevoegdheden tussen de gewesten en de federale staat. Aangezien het bevorderen van rationeel energiegebruik in ons land een gewestelijke bevoegdheid is, zorgen de drie gewesten voor de omzetting van de richtlijn. Bijgevolg is het mogelijk dat ieder gewest een verschillende werkwijze toepast om de verplichtingen van de Europese richtlijn op te nemen in zijn eigen regionale regelgeving.
1.1.4. Vlaanderen Om betere energieprestaties in gebouwen te stimuleren, voert Vlaanderen vanaf 1 januari 2006 een energieprestatieregelgeving in. Deze regelgeving biedt het beleidskader om aan de eerste vier verplichtingen van de Europese richtlijn te voldoen. De bepalingen met betrekking tot de keuring van de centraleverwarmingsketels en de airconditioningsystemen worden omgezet en opgenomen in de leefmilieuregelgeving. De energieprestatieregelgeving – de regelgeving over de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen – wordt gevormd door het Energieprestatiedecreet en het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005.
7
Het regelgevende kader
1
1.2. De Vlaamse energieprestatieregelgeving: het Energieprestatiedecreet en het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 1.2.1. Het Energieprestatiedecreet Het Energieprestatiedecreet heet voluit 'Decreet houdende eisen en handhavingsmaatregelen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat voor gebouwen en tot invoering van een energieprestatiecertificaat'. Het decreet is bekrachtigd door de Vlaamse Regering op 7 mei 2004. Op 30 juli 2004 is het gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het omvat twee grote luiken: het decretale kader voor de omzetting van de Europese richtlijn. Het creëert de bevoegdheid voor de Vlaamse Regering om door middel van een of meer uitvoeringsbesluiten de Europese verplichtingen na te komen; de uitvoerings- en handhavingsmaatregelen die het naleven van de eisen in verband met de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen verzekeren. Die maatregelen worden uitvoerig besproken in 'Hoofdstuk 6: De handhaving'.
1.2.2. Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 Het 'Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen' werd op 11 maart 2005 goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Op 17 juni 2005 is het gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 geeft uitvoering aan de volgende decretaal vastgelegde zaken: het opleggen van de methode waarmee de energieprestatie van gebouwen wordt berekend; het vastleggen van de eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen; het bepalen van de gebouwen of het werk waarvoor uitzondering of afwijking op de EPB-eisen of vrijstelling van een of meer eisen kan worden verkregen; het vastleggen van de effectieve invoeringsdatum van de energieprestatieregelgeving.
8
Het regelgevende kader
1
1.3. De Vlaamse energieprestatieregelgeving: de inhoud 1.3.1. Het toepassingsgebied De energieprestatieregelgeving is van toepassing op elk gebouw of op elk deel van een gebouw met een afzonderlijk gebruik of met een verschillende bestemming, op voorwaarde dat: er voor de uitvoering van de werkzaamheden aan het gebouw of aan het deel van het gebouw een stedenbouwkundige vergunning aangevraagd wordt; er in het gebouw energie verbruikt wordt om het te verwarmen of te koelen voor gebruik door mensen, en er dus een specifieke binnentemperatuur te creëren. De tweede voorwaarde impliceert dat serres, stallingen, … die specifiek voor planten, dieren, enzovoort worden verwarmd en/of gekoeld niet in aanmerking komen. Voor gebouwen waarin enkel energie verbruikt wordt voor de productieprocessen die er plaatsvinden, worden er evenmin eisen gesteld.
1.3.2. De methode voor het berekenen van de energieprestatie van een gebouw Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 (meer bepaald de bijlagen I en II) bepaalt de te gebruiken methode om de energieprestaties van gebouwen te berekenen en beschrijft alle parameters die de Europese richtlijn opsomt. Bijlage I bepaalt hoe de energieprestatie van een woongebouw berekend wordt. De methode gebruikt om dat te doen wordt kort de 'EPW-methode' genoemd. In bijlage II is de methode om de energieprestatie van een kantoor- of schoolgebouw (utilitaire gebouw) te berekenen, de 'EPU-methode', uitgeschreven. Beide methodes worden verder toegelicht in 'Hoofdstuk 10: De basisprincipes van de berekening van het E-peil'.
1.3.3. De eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen (de EPB-eisen) Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 legt eisen vast op het vlak van de energieprestatie en het binnenklimaat van gebouwen – de EPB-eisen – voor vergunningsplichtige werkzaamheden, handelingen en wijzigingen. De EPB-eisen gelden eveneens voor niet-vergunningsplichtige werkzaamheden, handelingen of wijzigingen die samen met vergunningsplichtige werkzaamheden uitgevoerd worden. De eisen zijn met andere woorden geldig voor het totaalpakket van de werkzaamheden, handelingen en wijzigingen. Voor het vernieuwen van ramen binnen dezelfde raamopeningen, bijvoorbeeld, is op zich geen stedenbouwkundige vergunning nodig. Als de vervanging gebeurt in combinatie met vergunningsplichtige verbouwingswerkzaamheden, moeten de vernieuwde ramen wel aan de EPB-eisen voldoen. Het Energieprestatiedecreet voorziet de mogelijkheid dat de Vlaamse Regering EPB-eisen invoert voor werkzaamheden, wijzigingen en handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is. De EPB-eisen voor vergunningsplichtige werkzaamheden, handelingen of wijzigingen worden uitvoerig besproken in '2.1.: De EPB-eisen'.
1.3.4. De haalbaarheidsstudie voor grote gebouwen Gebouwen hebben een belangrijke invloed op het energieverbruik op lange termijn. Het gebruik van alternatieve systemen van energievoorziening kan de energieprestatie van een gebouw duidelijk verbeteren. De mogelijke toepassing van die alternatieve systemen wordt over het algemeen te weinig of niet onderzocht. Daarom bepaalt de regelgeving dat bij nieuwe gebouwen met een beschermd volume groter dan 3000 m2 de haalbaarheid van die alternatieve systemen moet worden onderzocht in een studie. De vorm en inhoud van de haalbaarheidsstudie worden vastgelegd in een afzonderlijk besluit.
9
Het regelgevende kader
1
1.3.5. De uitzonderingen en afwijkingen In het Energieprestatiedecreet worden een aantal situaties opgesomd waarin de Vlaamse Regering vrijstelling van verplichting tot voldoen aan de EPB-eisen of afwijkingen op de eisen kan toestaan. Voor bepaalde categorieën of groepen van gebouwen kunnen een of meer EPB-eisen minder streng worden toegepast of kunnen de EPB-eisen zelfs volledig wegvallen. Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 bepaalt enkele categorieën of groepen van gebouwen waarvoor uitzonderingen of afwijkingen mogelijk zijn. Een overzicht van deze categorieën of groepen is te vinden in '2.3.: De uitzonderingen op de EPB-eisen'.
1.3.6. De invoeringsdatum van de energieprestatieregelgeving De energieprestatieregelgeving treedt in werking op 1 januari 2006. De datum waarop de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend bij de vergunningverlenende instantie bepaalt of de werkzaamheden, handelingen en wijzigingen onderworpen zijn aan de energieprestatieregelgeving. Als de aanvraag gebeurd is voor 1 januari 2006, is de isolatieregelgeving voor woongebouwen van kracht. Als de aanvraag gebeurd is op of na 1 januari 2006, geldt de energieprestatieregelgeving.
1.3.7. De evaluatie van de eisen en de berekeningsmethode Het Energieprestatiedecreet bepaalt dat zowel de EPB-eisen als de berekeningsmethode om de twee jaar geëvalueerd worden. De administratie onderzoekt om de twee jaar de haalbaarheid en de strengheid van de eisen. De ervaringen na de invoering van de regelgeving, de controles op de bouwplaatsen, de evolutie van technieken en producten, … kunnen bij de evaluatie een rol spelen. Ook de berekeningsmethode wordt tweejaarlijks geëvalueerd. Die evaluatie maakt het mogelijk de methode in overeenstemming te brengen met nieuwe of gewijzigde Europese en/of Belgische normen, en ze aan te passen aan de invoering van innovatieve energiebesparende materialen, technieken en bouwconcepten.
1.3.8. Het energieprestatiecertificaat Het Energieprestatiedecreet vormt de basis om ten laatste tegen januari 2009 een energieprestatiecertificaat in te voeren. Voor het invoeren van het certificaat bij de bouw (dit behelst nieuwbouw, herbouw, ontmanteling, gedeeltelijke herbouw met een BV groter dan 800 m³, gedeeltelijke herbouw met minstens één wooneenheid, uitbreiding met een BV groter dan 800 m³ of uitbreiding met minstens één wooneenheid), de verkoop en de verhuur van gebouwen worden nog uitvoeringsbesluiten uitgewerkt. Dat gebeurt ook voor de verplichtingen omtrent het energieprestatiecertificaat voor gebouwen voor publieke dienstverlening.
10
De EPB-eisen
2.
2
De EPB-eisen en de uitzonderingen erop
2.1. De EPB-eisen Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 voert EPB-eisen (eisen op het vlak van energieprestatie en binnenklimaat) in voor alle nieuwe gebouwen en voor alle bestaande gebouwen die verbouwd, uitgebreid, … worden. De eisen zijn van toepassing als het gebouw verwarmd of gekoeld wordt voor mensen die er wonen, werken, winkelen, sporten, … en als er na 1 januari 2006 een stedenbouwkundige vergunning voor de uitvoering van het werk aangevraagd wordt. Er zijn EPB-eisen te onderscheiden op het vlak van: thermische isolatie; energieprestatie; binnenklimaat. De thermische isolatie- en energieprestatie-eisen beperken het energieverbruik van gebouwen en hun vaste installaties. De binnenklimaateisen waarborgen een goede binnenluchtkwaliteit. Het voldoen aan deze verschillende eisen bevordert het algemene comfort van de gebouwen.
2.1.1. Thermische-isolatie-eisen Er zijn twee eisen op het vlak van thermische isolatie: het maximale peil van de globale warmte-isolatie (K) van het gebouw en de maximale warmtedoorgangscoëfficiënten of U-waarden van de scheidingsconstructies. Voor bepaalde scheidingsconstructies gelden minimale R-waarden of warmteweerstandswaarden in plaats van maximale U-waarden.
Maximaal K-peil Het K-peil wordt steeds berekend voor het volledige gebouw. Dat betekent dat voor een woongebouw dat verschillende wooneenheden (appartementen, studio's, …) bevat of voor een gebouw waarin verschillende bestemmingen gecombineerd worden, het K-peil niet berekend wordt per wooneenheid of per bestemming, maar voor het geheel. Bij de K-peilberekening van een gebouw wordt rekening gehouden met de koudebruggen. Zowel de lijnals de puntkoudebruggen worden meegerekend. Een gebouw met een K-peil lager dan het maximale K-peil is als geheel voldoende geïsoleerd. Toch kunnen er grote verschillen zijn tussen de isolatiegraden van verschillende delen. Opdat alle individuele scheidingsconstructies toch in zekere mate geïsoleerd zouden worden, geldt er voor elk afzonderlijke scheidingsconstructie ook een maximale U-waarde of een minimale R-waarde.
Maximale U-waarden of minimale R-waarden Bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 legt maximale U-waarden of minimale R-waarden op voor alle scheidingsconstructies: tussen het beschermde volume en de buitenomgeving, de grond, een kruipkelder of kelder, een aangrenzende onverwarmde ruimte, …; tussen twee beschermde volumes op aangrenzende percelen; tussen twee wooneenheden, tussen een wooneenheid en de gemeenschappelijke delen van een gebouw, of tussen twee delen van een gebouw met een verschillende bestemming. De U-waarden en R-waarden worden berekend volgens de norm die van toepassing is op het type scheidingsconstructie. De maximale U-waarden en minimale R-waarden zijn opgenomen in Tabel 2-2 van dit hoofdstuk.
11
De EPB-eisen
2
2.1.2. Energieprestatie-eis Maximaal E-peil De belangrijkste nieuwe eis in de energieprestatieregelgeving is het maximale E-peil. Het E-peil is het peil van primair energieverbruik (zie 10.1.2.: Het E-peil). Het moet berekend worden voor elk deel van een gebouw dat afzonderlijk gebruikt wordt én voor elk deel dat een verschillende bestemming heeft.
2.1.3. Binnenklimaateisen De regelgeving stipuleert minimumeisen voor de ventilatie. Bovendien moet in de zomer in woongebouwen het risico op oververhitting beperkt worden.
Minimumeisen voor ventilatievoorzieningen De ventilatievoorzieningen voor woongebouwen moeten voldoen aan de bepalingen van de Belgische norm NBN D50-001 van 1991 (Ventilatievoorzieningen in woongebouwen) en de bepalingen van bijlage V van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005. Voor de ventilatievoorzieningen in niet-residentiële gebouwen moeten de bepalingen van bijlage VI van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005, in combinatie met de daarin vermelde Europese normen, gevolgd worden. De ventilatievoorzieningen moeten voldoen aan minimumeisen. De in de genoemde normen opgelegde nominale ventilatiedebieten moeten – afhankelijk van de bestemming van de ruimten – in de verschillende ruimten van het gebouw gerealiseerd worden. Per ruimte beschrijft de architect of verslaggever op welke manier die luchttoevoer-, luchtdoorstroom- en luchtafvoerdebieten behaald worden.
Beperking van het risico op oververhitting in de zomer Gebouwen met een grote beglazingsoppervlakte in verhouding tot het beschermde volume kunnen in de zomer oververhit raken. Een doordachte oriëntatie van het gebouw, afdoende zonwering, het gebruik van beglazing met een hoge zonnetoetredingsfactor (g-waarde), … beperken dat risico aanzienlijk. Na herhaalde oververhitting in de zomer wordt soms een energieverslindende koelinstallatie geplaatst. Dat is in tegenspraak met de doelstelling van de energieprestatieregelgeving: het energieverbruik in gebouwen verlagen. Daarom geldt voor woongebouwen een verplichting tot beperking van het risico op oververhitting in de zomer. Voor elke afzonderlijke wooneenheid in een woongebouw wordt de oververhittingsindicator berekend aan de hand van de overtollige warmtewinsten. Die indicator mag – ongeacht of er dan al dan niet een koelinstallatie aanwezig is – een bepaalde drempelwaarde niet overschrijden. Aan welke EPB-eisen moet een gebouw voldoen? De EPB-eisen die van toepassing zijn op een bepaald gebouw zijn afhankelijk van: de 'aard van het werk' (nieuwbouw, verbouwing, functiewijziging, …) en de bestemming van het gebouw (wonen, kantoor, school, industrie, ...).
2.1.4. Aard van het werk Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 onderscheidt de volgende werkzaamheden: 1. nieuwbouw Het optrekken van een nieuw gebouw zonder voorafgaand sloopwerk. 2. herbouw Het optrekken van een nieuw gebouw nadat het bestaande gebouw volledig gesloopt werd. 3. ontmanteling
12
De EPB-eisen
2
Het verbouwen van een gebouw met een beschermd volume ('BV') dat groter is dan 3000 m3, waarbij de dragende structuur van het gebouw behouden blijft, maar waarbij de installaties voor het realiseren van een specifiek binnenklimaat en minstens 75 % van de gevels vervangen worden. 4. gedeeltelijke herbouw met een BV groter dan 800 m3 Het aanbouwen van een nieuw deel waarvan het BV groter is dan 800 m3, na het slopen van een deel van het bestaande gebouw. 5. gedeeltelijke herbouw met minstens één wooneenheid Het aanbouwen van een nieuw deel dat minstens één wooneenheid bevat, na het slopen van een deel van het bestaande gebouw. 6. uitbreiding met een BV groter dan 800 m3 Het aanbouwen van een nieuw deel waarvan het BV groter is dan 800 m3, zonder voorafgaand sloopwerk. 7. uitbreiding met minstens één wooneenheid Het aanbouwen van een nieuw deel dat minstens één wooneenheid bevat, zonder voorafgaand sloopwerk. 8. gedeeltelijke herbouw met een BV kleiner dan of gelijk aan 800 m3 en zonder wooneenheden Het aanbouwen van een nieuw deel waarvan het BV kleiner is dan of gelijk aan 800 m3 en dat geen extra wooneenheden bevat, na het slopen van een deel van het bestaande gebouw. 9. uitbreiding met een BV kleiner dan of gelijk aan 800 m3 en zonder wooneenheden Het aanbouwen van een nieuw deel waarvan het BV kleiner is dan of gelijk aan 800 m3 en dat geen wooneenheden bevat, zonder voorafgaand sloopwerk. 10. verbouwing Alle werkzaamheden aan een bestaand gebouw waarbij het volume van het bestaande gebouw niet toeneemt en die geen 'ontmanteling' zijn. 11. functiewijziging met een BV groter dan 800 m3 Het wijzigen van de functie van een bestaand gebouw of een deel ervan met een BV groter dan 800 m3. Het betreft een functiewijziging waarna, in tegenstelling tot vroeger, energie verbruikt wordt om een specifiek binnenklimaat te realiseren voor mensen, of het wijzigen van een industriële bestemming in een woon-, kantoor- of schoolbestemming. Andere functiewijzigingen worden beschouwd als verbouwingen.
2.1.5. Verschillende bestemmingen van gebouwen Met 'gebouw' wordt verder in deze teksten zowel een volledig gebouw als een deel van een gebouw met een afzonderlijk gebruik of met een verschillende bestemming aangeduid. De energieprestatieregelgeving is van toepassing op gebouwen waarin energie verbruikt wordt om voor mensen een specifiek binnenklimaat (onder meer een specifieke binnentemperatuur) te bereiken. Serres, stallingen, … die specifiek voor planten, dieren, enzovoort worden verwarmd en/of gekoeld, behoren dus niet tot het toepassingsgebied. Gebouwen waarin enkel energie verbruikt wordt voor de productieprocessen die erin plaatsvinden, vallen evenmin onder deze regelgeving. In het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 is sprake van vijf soorten bestemming van gebouwen: 1. wonen; 2. kantoor; 3. school; 4. industrie; 5. andere specifieke bestemming.
Wonen Een woongebouw is een gebouw bestemd voor individuele of collectieve huisvesting. Gebouwen bestemd voor individuele huisvesting zijn onder meer individuele woningen, appartementsgebouwen, en vakantiewoningen zoals bungalows, chalets, appartementen en flats. Tuinhuizen en verplaatsbare woningen, zoals caravans en woonwagens, vallen niet onder deze categorie. Gebouwen bestemd voor collectieve huisvesting zijn onder meer bejaardentehuizen, opvang- en verzorgingscentra, studentenhomes, internaten en accommodaties voor groepsverblijven. Een gebouw bestemd voor individuele huisvesting kan opgebouwd zijn uit meerdere wooneenheden. Een wooneenheid is elke eenheid in een woongebouw die over de nodige voorzieningen beschikt om autonoom te functioneren: een toilet, een douche of bad en een keuken of kitchenette.
13
De EPB-eisen
2
Kantoor Een kantoorgebouw is een gebouw bestemd voor dienstverlening waarin voornamelijk administratief werk wordt verricht. Ook een gebouw waarin een vrij beroep uitgeoefend wordt, is een kantoorgebouw. Voorbeelden van kantoorgebouwen zijn: gebouwen waarin de bestuurs- of administratieve activiteiten van een bedrijf, een openbare dienst, een zelfstandige of een handelaar plaatsvinden; praktijken van artsen, architecten, advocaten, tandartsen, kinesisten, … gebouwen waarin activiteiten plaatsvinden van bedrijven voor intellectuele dienstverlening, dienstbedrijven en bedrijven die immateriële goederen zoals software of multimediatoepassingen produceren.
School Een schoolgebouw is een gebouw bestemd voor onderwijs, zoals kleuteronderwijs, lager onderwijs, middelbaar onderwijs, hoger en universitair onderwijs.
Industrie Industriële gebouwen zijn gebouwen die bestemd zijn voor de productie, de bewerking, de opslag en de manipulatie van goederen. Voorbeelden zijn de werkplaats van een autogarage, het atelier van een schrijnwerker, een brouwerij, een textielfabriek en een maalderij.
Andere specifieke bestemming Een gebouw met een 'andere specifieke bestemming' is een gebouw dat geen van de vier hoger vermelde bestemmingen heeft, maar dat vanwege de specifieke activiteiten die er plaatsvinden ook een aangepast binnenklimaat vereist. Hieronder vallen onder andere handelszaken, hotels, restaurants, cafés, ziekenhuizen, theaters, zwembaden, sporthallen en musea.
2.1.6. Overzicht: EPB-eisen voor een gebouw met één bestemming en één 'aard van het werk' Overzichtstabel 'EPB-eisen' De volgende overzichtstabel bevat de geldende EPB-eisen naargelang van de 'aard van het werk' en de bestemming van het gebouw.
14
De EPB-eisen
2
Tabel 2-1: EPB-eisen
15
De EPB-eisen
2
Subtabel 'Maximale U-waarden en minimale R-waarden' De subtabel bevat de maximale U-waarden of minimale R-waarden voor de verschillende scheidingsconstructies. Voor ten hoogste 2 % van de totale oppervlakte van alle scheidingsconstructies mag het bouwproject afwijken van de maximale U-waarden of minimale R-waarden.
Tabel 2-2: Maximale U-waarden en minimale R-waarden
16
De EPB-eisen
2
Verduidelijkingen bij de subtabel 'Maximale U-waarden en minimale R-waarden' (1) en (2) De maximale U-waarde voor het venster in zijn totaliteit – de combinatie van glas, raamprofiel, afstandshouder en eventuele ventilatietoevoerroosters – bedraagt 2,5 W/m²K. Bovendien is het gebruik van verbeterde isolerende beglazing verplicht. De centrale U-waarde van de beglazing moet lager zijn dan of gelijk aan 1,6 W/m²K. Die maximale centrale U-waarde is ook van toepassing bij gordijngevels. (3) Voor opake scheidingsconstructies (muren, vloeren of hellende scheidingsconstructies) in contact met de volle grond, een kruipruimte of een onverwarmde kelder wordt de R-waarde berekend. De totale R-waarde wordt berekend vanaf het binnenoppervlak van de scheidingsconstructie tot het contactoppervlak met de volle grond, de kruipruimte of de onverwarmde kelder. Het opgelegde minimum is 1,0 m²K/W. (4) De U-waarde of R-waarde van de volgende scheidingsconstructies wordt berekend volgens de Europese norm EN ISO 13370: vloeren op volle grond; vloeren boven een kruipruimte; vloeren boven een kelder buiten het beschermde volume; ingegraven keldervloeren. Bij ingegraven keldervloeren geldt de maximale U-waarde (of minimale R-waarde) enkel voor de vloer (Ub,f berekend volgens EN ISO 13370). (5) De maximale U-waarde voor deuren en poorten geldt voor bouwprojecten waarvoor de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend op of na 1 januari 2007. (6) en (7) De scheidingsconstructies tussen twee beschermde volumes op aangrenzende percelen moeten in zekere mate geïsoleerd zijn en een U-waarde van maximaal 1,0 W/m²K hebben. Die Umax-waarde geldt voor: nieuwe scheidingsconstructies voor elk bouwproject dat als eerste in een rij gebouwen wordt uitgevoerd; bestaande gemeenschappelijke scheidingsconstructies waar tegenaan wordt gebouwd. De Umax-eis geldt niet voor bestaande gemeenschappelijke scheidingsconstructies bij smalle percelen. Dat zijn percelen waarbij de kleinste afstand tussen de bedoelde scheidingsconstructie en de tegenoverliggende perceelsgrens kleiner is dan 6 meter. In dat geval hoeft de U-waarde evenmin berekend te worden. Men mag ervan uitgaan dat alle ruimten in gebouwen op een aangrenzend perceel verwarmde ruimten zijn en dus deel uitmaken van een beschermd volume. Bij scheidingsconstructies op de perceelsgrenzen die hoger en/of langer zijn dan de ruimten op het aangrenzende perceel, moeten de niet-scheidende delen beschouwd worden als buitenmuren. Voor die muurdelen geldt de maximale U-waarde van 0,6 W/m²K. (8) Bij de berekening van de U-waarde van tussengelegen vloeren wordt rekening gehouden met een opwaartse warmteflux. De tussengelegen vloeren worden zo volgens de strengste criteria beoordeeld, namelijk als tussengelegen plafonds. Voor de scheidingsconstructies tussen het beschermde volume en een aangrenzende onverwarmde ruimte (een 'AOR') verschilt de berekening van de U-waarde. De grootte van het warmteverlies dat optreedt tussen het beschermde volume en de buitenomgeving via de AOR is niet alleen afhankelijk van de U-waarde van de scheidingsconstructie tussen het beschermde volume en de AOR, maar ook van de isolatiegraad van de scheidingsconstructies tussen de AOR en de buitenomgeving en de ventilatiegraad van de AOR. Uit de mate waarin de AOR geïsoleerd en geventileerd is, wordt een reductiefactor b afgeleid. De U-waarde van de scheidingsconstructie tussen het beschermde volume en de AOR wordt hiermee vermenigvuldigd. Het product (U-waarde x reductiefactor b) moet lager zijn dan de geldende Umax.
17
De EPB-eisen
2
Nieuwbouw, herbouw, ontmanteling, gedeeltelijke herbouw of uitbreiding met een BV groter dan 800 m3, gedeeltelijke herbouw of uitbreiding met minstens één wooneenheid Bij de drie eerste werkzaamheden (nieuwbouw, herbouw en ontmanteling) moet het ganse gebouw voldoen aan de EPB-eisen. Voor de vier volgende werkzaamheden uit de tabel zijn de EPB-eisen enkel van toepassing op het nieuwe deel. Wonen Voor -
woongebouwen is het eisenpakket het meest uitgebreid: maximaal K-peil 45 (per gebouw); maximale U-waarden of minimale R-waarden (alle scheidingsconstructies); maximaal E-peil 100 (per wooneenheid); ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen; beperking van het risico op oververhitting (per wooneenheid).
De berekening van het E-peil gebeurt volgens de berekeningsmethode voor woongebouwen, die uitgebreid aan bod komt in '10.1.: De EPW-methode'. Het E-peil wordt berekend per wooneenheid. Wooneenheden in appartementsgebouwen hebben een verschillend energieverbruik naargelang van hun locatie in het gebouw: het energieverbruik van een dakappartement is groter dan dat van een appartement dat volledig ingesloten is door andere appartementen. Het energieverbruik beperken vergt dus bij een dakappartement een grotere inspanning dan bij een volledig ingesloten appartement. Opdat het verschil in energieverbruik en het nadeel of voordeel van compactheid duidelijk zouden zijn, wordt het E-peil per wooneenheid berekend. Het maximale E-peil (per wooneenheid) bedraagt E 100. Ook het risico op oververhitting wordt ook per wooneenheid berekend. In bepaalde appartementen is – door hun locatie en oriëntatie – de kans op oververhitting immers groter dan in andere. Nemen we als voorbeeld een appartementsgebouw met vier wooneenheden: het K-peil wordt berekend voor het totale gebouw, dus voor de vier wooneenheden samen; dat K-peil moet kleiner zijn dan of gelijk aan K 45; de U-waarden of R-waarden van alle scheidingsconstructies van het gebouw moeten voldoen aan de eisen in Tabel 2-2; voor elk appartement wordt een E-peil berekend; elk van die E-peilen moet kleiner zijn dan of gelijk aan E 100; voor elk appartement wordt nagegaan of er een risico op oververhitting bestaat; elk appartement moet uitgerust zijn met ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen; er kan een gemeenschappelijk ventilatiesysteem worden gebruikt op voorwaarde dat de vereiste toevoerdebieten, doorstroomdebieten, … in elke wooneenheid gerealiseerd worden. Kantoor en school 'Het kantoorgebouw' of 'de kantoorruimte' is voor de energieprestatieregelgeving 'een groep fysiek aaneengesloten kantoorruimten'. De volgende eisen gelden voor kantoor- en schoolgebouwen: maximaal K-peil 45 (per gebouw); maximale U-waarden of minimale R-waarden (alle scheidingsconstructies); maximaal E-peil 100 (per eenheid van bestemming; ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen. Het E-peil wordt berekend volgens de berekeningsmethode voor kantoor- en schoolgebouwen. Zie '10.2.: De EPU-methode'. Industrie De volgende eisen gelden voor industriële gebouwen: ofwel maximaal K-peil 55 (per gebouw), ofwel maximale U-waarden of minimale R-waarden (alle scheidingsconstructies); ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen. Industriële gebouwen moeten wat betreft thermische isolatie ofwel voldoen aan de maximale U-waarden of minimale R-waarden, ofwel een K-peil hebben kleiner dan of gelijk aan K 55. In een productiehal met zware vloerbelasting kan het bijvoorbeeld onmogelijk zijn om vloerisolatie te plaatsen, waardoor de vloer niet voldoet aan de maximale U-waarde of minimale R-waarde. In zo'n situatie kan het maximale K-peil
18
De EPB-eisen
2
(voor het gebouw als geheel) als verplichting worden gehanteerd; het minder isoleren van een bepaald vloerdeel kan dan gecompenseerd worden door het beter isoleren van een andere scheidingsconstructie. De ontwerper bepaalt zelf welke eis haalbaar is voor een specifiek gebouw. De industrie krijgt op die manier de kans om een ganse waaier van oplossingen aan te bieden, rekening houdend met de grote verscheidenheid in bouwsystemen en de specificiteit van industriële gebouwen. Andere specifieke bestemming De volgende eisen gelden voor gebouwen met een 'andere specifieke bestemming': maximaal K-peil 45 (per gebouw); maximale U-waarden of minimale R-waarden (alle scheidingsconstructies); ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen. Voor gebouwen met een 'andere specifieke bestemming' wordt, overeenkomstig de verplichtingen in de Europese richtlijn, later een maximaal E-peil ingevoerd.
Gedeeltelijke herbouw of uitbreiding met een BV kleiner dan of gelijk aan 800 m3 en zonder wooneenheden Voor alle bestemmingen zijn de volgende eisen van toepassing op het nieuwe deel: maximale U-waarden of minimale R-waarden (nieuwe scheidingsconstructies); ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen.
Verbouwing Voor alle bestemmingen zijn de volgende eisen van toepassing: maximale U-waarden of minimale R-waarden (verbouwde en nieuwe scheidingsconstructies); toevoeropeningen die voldoen aan de minimumeisen (bij vervanging van ramen). Als er ramen moeten worden vervangen in ruimten waar er volgens de norm luchttoevoer moet zijn, moeten ventilatietoevoeropeningen worden geplaatst die voldoen aan de minimumeisen. Deze plaatsing vormt de eerste fase van de installatie van een ventilatiesysteem. Bij later verbouwingswerk kan dan gezorgd worden voor doorstroming en afvoer van lucht. De eis voor minimale toevoeropeningen bij vervanging van ramen geldt niet voor de bestemming industrie.
Functiewijziging met een BV groter dan 800 m3 Voor functiewijziging van een gebouw of deel van een gebouw met een BV groter dan 800 m2 gelden de volgende eisen: maximaal K-peil 65 voor het gebouw of het deel van het gebouw dat de functiewijziging ondergaat; ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen. In de praktijk gaat een functiewijziging bijna altijd gepaard met verbouwingswerkzaamheden. In dat geval zijn zowel de EPB-eisen voor functiewijziging als die voor verbouwingswerkzaamheden van toepassing, namelijk: maximale U-waarden of minimale R-waarden voor de verbouwde en nieuwe scheidingsconstructies; maximaal K-peil 65 voor het gebouw of het deel van het gebouw dat de functiewijziging ondergaat; ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen.
19
De EPB-eisen
2
2.1.7. EPB-eisen voor een gebouw met verschillende bestemmingen Een gebouw waarin verschillende bestemmingen gecombineerd zijn, wordt opgesplitst volgens die bestemmingen. Voor elk deel gelden de EPB-eisen die in de tabel voor die bestemming zijn opgesomd. Hoe een bouwproject precies opgedeeld wordt en hoe de verschillende dossiers worden opgesteld, wordt uitgebreid toegelicht in 'Hoofdstuk 9: Indeling van het gebouw'.
2.1.8. EPB-eisen voor een gebouw waarin de bestemming 'kantoor' wordt gecombineerd met de bestemming 'industrie' of met een 'andere specifieke bestemming' In het geval van nieuwbouw, herbouw en ontmanteling van een gebouw waarin de bestemming 'kantoor' wordt gecombineerd met de bestemming 'industrie' of met een 'andere specifieke bestemming', gelden de EPB-eisen voor industriële gebouwen of gebouwen met een 'andere specifieke bestemming' als het gedeelte met de bestemming 'kantoor' aan elk van de volgende voorwaarden voldoet: elke groep kantoorruimten heeft een beschermd volume kleiner dan 800 m2; het gedeelte met de bestemming 'kantoor' maakt deel uit van een industrieel gebouw of een gebouw met een 'andere specifieke bestemming'; alle kantoorruimten samen vormen ten hoogste 40 % van het totale beschermde volume van de delen met de bestemmingen 'kantoor' en 'industrie', of van de delen met de bestemming 'kantoor' en met een 'andere specifieke bestemming'.
20
De EPB-eisen
2
2.2. De uitzonderingen op de EPB-eisen Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 legt vast voor welke gebouwen of werkzaamheden uitzondering op de EPB-eisen kan worden verkregen. De uitzondering kan een afwijking van of een volledige vrijstelling van de EPB-eisen inhouden.
2.2.1. Volledige vrijstelling van de EPB-eisen Er zijn geen EPB-eisen van toepassing als het aanvraagdossier tot stedenbouwkundige vergunning voldoet aan beide onderstaande voorwaarden: het is een 'eenvoudig dossier': volgens de regelgeving op de ruimtelijke ordening moet er voor het uitvoeren van de geplande werkzaamheden geen architect ingeschakeld worden; het bestaande gebouw waaraan het werk wordt uitgevoerd, heeft een beschermd volume dat kleiner is dan 3000 m3.
2.2.2. Afwijking van de EPB-eisen Afwijken van de EPB-eisen is mogelijk in de volgende gevallen: voor werkzaamheden aan beschermde monumenten en bestaande gebouwen die deel uitmaken van een beschermd landschap, stads- of dorpsgezicht worden enkel EPB-eisen opgelegd voor het deel van het gebouw dat uitgebreid of herbouwd wordt. Als in het kader van de herbouw of uitbreiding ook verbouwingswerkzaamheden plaatsvinden, gelden hiervoor geen EPB-eisen. Maatregelen die moeten worden genomen om aan de EPB-eisen te voldoen, kunnen immers leiden tot een verandering van het uitzicht of het karakter van het (beschermde) gebouw, wat vaak niet wenselijk is. voor woon-, kantoor- en schoolgebouwen waarvoor een maximaal E-peil geldt, en als de aanvraag wordt ingediend tussen 1 januari 2006 en 30 juni 2006, kunnen de bouwheer en zijn bouwpartners kiezen tussen twee eisenpakketten: 1. maximaal K-peil 45 (gebouw); én maximale U-waarden of minimale R-waarden (scheidingsconstructies); én ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen. 2. maximale U-waarden of minimale R-waarden (scheidingsconstructies); én maximaal E-peil 100 (wooneenheid of eenheid van bestemming); én ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen; én beperking van het risico op oververhitting (bij wooneenheden). Er kan dus gekozen worden: voldoen aan het maximale K-peil 45 of aan het maximale E-peil 100 (bij woongebouwen in combinatie met de beperking van het risico op oververhitting). De maximale U-waarden of minimale R-waarden voor de scheidingsconstructies en ventilatievoorzieningen die voldoen aan de minimumeisen behoren tot beide eisenpakketten. Bij de keuze voor het eerste of het tweede pakket wordt wel een berekening van respectievelijk het E-peil of het K-peil gevraagd, maar dat peil mag hoger zijn dan respectievelijk E 100 en K 45.
2.2.3. Vrijstelling van een of meer EPB-eisen Als een stedenbouwkundige vergunning wordt aangevraagd voor het uitvoeren van werkzaamheden aan de volgende categorieën van gebouwen, kan een vrijstelling van een of meer EPB-eisen worden toegestaan: gebouwen die gebruikt worden voor erediensten en religieuze activiteiten en die geen beschermd monument zijn of niet gelegen zijn in een beschermd landschap, stads- of dorpsgezicht; industriële gebouwen waarvan het beschermde volume groter is dan 3000 m3 en waarvoor het voldoen aan de EPB-eisen technisch, functioneel of economisch niet haalbaar is; industriële gebouwen met een beschermd volume groter dan 3000 m3 waarin industriële productieprocessen plaatsvinden die zelf warmte produceren en waarin koeling of gedwongen ventilatie moet worden aangebracht om een aanvaardbaar binnenklimaat te creëren. De uitvoeringsmodaliteiten voor de vrijstelling van een of meer EPB-eisen bij de vermelde gebouwen worden in een afzonderlijk besluit vastgelegd.
21
De EPB-eisen
2
22
De technische bijlagen van het besluit
3.
3
De technische bijlagen van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005
Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 omvat zes technische bijlagen: Bijlage I: 'Bepalingsmethode van het peil van primair energieverbruik van woongebouwen' Bijlage II: 'Bepalingsmethode van het peil van primair energieverbruik van kantoor- en schoolgebouwen' Bijlage III: 'Maximaal toelaatbare U-waarden of minimaal te realiseren R-waarden' Bijlage IV: 'Behandeling van koudebruggen' Bijlage V: 'Ventilatievoorzieningen in woongebouwen' Bijlage VI: 'Ventilatievoorzieningen in niet-residentiële gebouwen'
3.1. Bijlage I: 'Bepalingsmethode van het peil van primair energieverbruik van woongebouwen' Bijlage I bepaalt de methode om het E-peil per wooneenheid te berekenen. Die berekeningsmethode wordt verder de 'EPW-methode' genoemd. De basisprincipes van de EPW-methode komen aan bod in '10.1.: De EPW-methode'. Er worden enkele mogelijke afwijkingen gedefinieerd:
Mogelijke afwijking van de EPW-methode 1.
Niet alle innovatieve bouwconcepten of technologieën kunnen beoordeeld worden aan de hand van de opgelegde berekeningsmethode. Het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 bepaalt daarom dat een alternatieve berekeningswijze kan gebruikt worden op voorwaarde dat de prestatieniveaus de eisen van het besluit evenaren. De specifieke voorwaarden voor het toestaan van deze afwijking worden vastgelegd in een afzonderlijk besluit.
2.
Bij gebouwen waarvoor een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend binnen twee jaar na inwerkingtreding van de regelgeving, mag de invloed van de koudebruggen op het specifieke warmteverlies door transmissie buiten beschouwing worden gelaten.
3.2. Bijlage II: 'Bepalingsmethode van het peil van primair energieverbruik van kantoor- en schoolgebouwen' Bijlage II bepaalt de methode om het E-peil te berekenen per eenheid van bestemming bij kantoor- en schoolgebouwen. Dat zijn utilitaire gebouwen. Die berekeningsmethode wordt verder de 'EPU-methode' genoemd. De basisprincipes van de EPU-methode komen aan bod in '10.2.: De EPU-methode'. Er worden enkele mogelijke afwijkingen gedefinieerd:
Mogelijke afwijking van de EPU-methode 1.
Afwijkingsmogelijkheid voor innovatieve bouwconcepten of technologieën: deze afwijkingsmogelijkheid is dezelfde als bij de EPW-methode (zie punt 1. onder 3.1.).
2.
Afwijkingsmogelijkheid in verband met de invloed van de koudebruggen op het specifieke warmteverlies door transmissie: deze afwijkingsmogelijkheid is dezelfde als bij de EPW-methode (zie punt 2. onder 3.1.).
3.
Als een kantoorgedeelte een beschermd volume heeft dat kleiner is dan of gelijk aan 800 m3 en deel uitmaakt van een woongebouw, wordt voor de te gebruiken berekeningsmethode de volgende keuze gelaten: a. voor het kantoorgedeelte wordt geen afzonderlijk E-peil berekend volgens de EPUmethode; het kantoorgedeelte wordt samengenomen met de bijbehorende wooneenheid
23
De technische bijlagen van het besluit
b.
3
en het E-peil wordt berekend voor het kantoorgedeelte en de wooneenheid samen, volgens de EPW-methode; voor het kantoorgedeelte wordt wel een afzonderlijk E-peil berekend volgens de EPUmethode; het E-peil voor de wooneenheid wordt bepaald volgens de EPW-methode.
Het kiezen voor de eerste optie vereenvoudigt de doorrekening bij de bepaling van het E-peil, bijvoorbeeld in het geval van een kantoor voor een vrij beroep dat gekoppeld is aan een woning of appartement.
3.3. Bijlage III: 'Maximaal toelaatbare U-waarden of minimaal te realiseren R-waarden' Bijlage III omvat Tabel 2-2 van dit hoofdstuk met de maximale U-waarden en minimale R-waarden en met de bijbehorende verduidelijkingen.
3.4. Bijlage IV: 'Behandeling van koudebruggen' Bijlage IV bepaalt de verschillende manieren waarop de invloed van de koudebruggen op het specifieke warmteverlies door transmissie moet ingerekend worden. Zoals hoger vermeld mag voor gebouwen waarvoor een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend binnen twee jaar na inwerkingtreding van de regelgeving, de invloed van de koudebruggen op het specifieke warmteverlies door transmissie buiten beschouwing worden gelaten.
3.5. Bijlage V: 'Ventilatievoorzieningen in woongebouwen' Bijlage V bepaalt dat voor de ventilatievoorzieningen in woongebouwen de norm NBN D50-001 moet gevolgd worden en somt de uitzonderingen op die regel op.
3.6. Bijlage VI: 'Ventilatievoorzieningen in niet-residentiële gebouwen' Bijlage VI legt minimumeisen op bij het ontwerp en de realisatie van ventilatiesystemen om in nietresidentiële gebouwen bestemd voor menselijk gebruik gezonde en aangename lucht te bekomen. Bijlage VI behandelt het gebruik van deze ventilatiesystemen niet. Zij waarborgt ook niet dat het voldoen aan de opgelegde minimumeisen volstaat om altijd en op alle plaatsen de gewenste luchtkwaliteit te bereiken.
24
De procedures
4.
De procedures
4.1.
Procedures in de isolatieregelgeving van 1992 tot 2006
4
Vanaf 1 september 1992 was in het Vlaamse Gewest de isolatiereglementering voor woongebouwen van toepassing. Volgens deze reglementering was het voldoen aan een aantal thermische eisen (K-peil en U-waarden of R-waarden) een voorwaarde voor het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning. De conformiteit van de geplande werkzaamheden met de Vlaamse isolatieregelgeving moest – enkel in het geval van nieuwbouw – aangetoond worden door een door bouwheer en architect ondertekende verklaring en een berekening van de U-waarden of R-waarden en van een globaal isolatiepeil. Deze bewijsstukken moesten ingediend worden samen met de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning. De Vlaamse isolatieregelgeving vormde een onderdeel van de regelgeving op de ruimtelijke ordening. Bijgevolg werden bij administratieve controle van het isolatieformulier overtredingen op de isolatieregelgeving gezien als inbreuken op de regelgeving op de ruimtelijke ordening. De administratieve controle kon leiden tot: de vraag om het isolatieformulier aan te passen zodat de administratie toch een gunstig advies kon geven; een ongunstig advies omtrent het verlenen van de stedenbouwkundige vergunning: het weigeren van de vergunning of de schorsing van de werkzaamheden. Inbreuken vastgesteld bij een controle ter plaatse konden leiden tot het aanbevelen van staking van de werkzaamheden, van het herstellen in een vorige staat of van het uitvoeren van aanpassingswerkzaamheden.
4.1.1. Knelpunten bij het handhaven van de isolatieregelgeving De regelgeving op de ruimtelijke ordening was niet altijd mogelijk op het vlak van isolatie, met name wat betreft: de herstelmaatregelen: het herstellen in de oorspronkelijke toestand, het betalen van de meerwaarde verworven door het misdrijf, het uitvoeren van aanpassingswerkzaamheden; de procedures: opstellen van een proces-verbaal, schorsing van de werkzaamheden. Het feit dat de isolatieregelgeving een onderdeel was van het decreet op de ruimtelijke ordening bracht vaak praktische en juridische problemen mee. De koppeling ondermijnde immers de efficiëntie van het controlesysteem, want er waren drie onafhankelijke overheidsinstanties bij betrokken: de gemeente (vergunningverlenende overheid), AROHM (advies en controle) en ANRE (controle). Bovendien moest het bewijs van de conformiteit met de isolatieregelgeving al geleverd worden op het moment van de bouwaanvraag. Tijdens de bouwwerkzaamheden kunnen er echter nog veel aanpassingen gebeuren, zodat de gegevens op het oorspronkelijke isolatieformulier niet altijd overeenstemmen met het uiteindelijke resultaat.
4.1.2. Aanpassingen door de energieprestatieregelgeving De energieprestatieregelgeving wil een antwoord bieden op de knelpunten in de isolatieregelgeving. Ze wil dit doen door: de Vlaamse isolatieregelgeving los te koppelen van de regelgeving op de ruimtelijke ordening; een eigen decretaal kader omtrent de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen te scheppen met: 1. beter toepasbare handhavingsmaatregelen; 2. beter uitgewerkte procedures; 3. doeltreffender sancties; 4. een efficiëntere controleprocedure.
25
De procedures
4.2.
4
De energieprestatieregelgeving vanaf 1 januari 2006
De energieprestatieregelgeving wil de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen verbeteren. Hiervoor is onder meer een efficiënter uitvoerings- en handhavingskader nodig. Met dat kader wil de energieprestatieregelgeving een antwoord bieden op sommige knelpunten in de isolatieregelgeving. Het invoeren van een strengere regelgeving heeft immers slechts zin als er ook een eenduidig handhavingskader en een efficiëntere controle op de bouwplaats is, en de verantwoordelijkheden van de verschillende betrokkenen duidelijk beschreven zijn.
4.2.1. De energieprestatieregelgeving: een efficiëntere controleprocedure Het isolatieformulier levert bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning het bewijs dat het geplande woongebouw voldoet aan de regelgeving. Omdat een aantal beslissingen rond uitvoering en materiaalkeuze dan nog niet genomen zijn, is dat moment minder geschikt. De diktes en materialen opgegeven op het isolatieformulier wijken soms fundamenteel af van de uiteindelijke uitvoering. De energieprestatieregelgeving verschuift het moment van bewijsvoering en controle naar een tijdstip na de uitvoering van de werkzaamheden, meer bepaald na de ingebruikname van het gebouw. Hierdoor worden een aantal nieuwe documenten ingevoerd.
4.2.2. De energieprestatieregelgeving: nieuwe documenten en moment van bewijsvoering Het bewijs dat een gebouw voldoet aan de EPB-eisen wordt na de ingebruikname van het gebouw geleverd door middel van de EPB-aangifte. Die aangifte is een conformiteitsdossier waarin een verslaggever alle maatregelen beschrijft die zijn genomen om de EPB-eisen na te leven, en de resultaten ervan al dan niet conform die eisen verklaart. Natuurlijk moet al in de ontwerpfase worden nagedacht over de maatregelen die nodig zijn om te voldoen aan de EPB-eisen. Daarom wordt aan de architect gevraagd bij de bouwvergunningsaanvraag te verklaren dat het gebouw conform de EPB-eisen zal zijn. Reeds in de ontwerpfase moet overleg worden gepleegd tussen de architect en de bouwheer over de energieprestatie van het gebouw en de te nemen maatregelen.
4.2.3. De energieprestatieregelgeving: betrokkenen De bouwheer heeft niet altijd voldoende technische kennis om te bepalen welke maatregelen het meest geschikt zijn om een goede, energie-efficiënte woning te bouwen en om na te gaan of de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens de regels van de kunst. Daarom wordt de bouwheer tijdens het bouwproces bijgestaan door de volgende personen: de architect, die als taak heeft het gebouw zo te ontwerpen dat het voldoet aan de eisen inzake energieprestatie en binnenklimaat; een verslaggever, die na voltooiing van de bouwwerken de EPB-aangifte opmaakt op basis van de effectief uitgevoerde werkzaamheden en die verklaart of al dan niet voldaan is aan de EPB-eisen. De verslaggever moet op een correcte manier de conformiteit (of het gebrek eraan) van het gebouw beschrijven. De bouwheer – in de nieuwe regelgeving de aangifteplichtige – is verantwoordelijk voor het voldoen van zijn gebouw aan de EPB-eisen.
4.2.4. De energieprestatieregelgeving: verantwoordelijkheden De energieprestatieregelgeving kent verantwoordelijkheden toe aan de aangifteplichtige en aan de verslaggever. In wat volgt wordt kort beschreven wie deze betrokkenen zijn en waaruit hun verantwoordelijkheden bestaan. Hierop wordt nog verder ingegaan in 'Hoofdstuk 7: Impact op het bouwproces' en 'Hoofdstuk 8: De verantwoordelijkheden binnen het bouwproces'.
26
De procedures
4
De aangifteplichtige De aangifteplichtige is verplicht tot het naleven van de EPB-eisen; hij is er verantwoordelijk voor dat het gebouw voldoet aan de energieprestatieregelgeving. In principe is de aangifteplichtige de houder van de stedenbouwkundige vergunning, namelijk de persoon die de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning en het EPB-voorstel heeft ingediend. Bij een promotieverkoop van een woning, appartement, … aan een natuurlijke persoon, wordt de koper de houder van de stedenbouwkundige vergunning, maar de promotor-bouwheer blijft de aangifteplichtige. De aangifteplicht kan bij promotieverkoop aan de koper overgedragen worden als voldaan wordt aan de volgende drie voorwaarden: in de koopakte wordt vermeld dat de aangifteplicht aan de koper overgedragen wordt; bij de verkoop wordt een tussentijds verslag opgemaakt dat bij de koopakte wordt gevoegd. Hierin staat een opsomming van de nog te nemen maatregelen (om te voldoen aan de EPBeisen) en wordt er een verantwoordelijke aangewezen voor de uitvoering van elke nog te nemen maatregel; de promotor-bouwheer stelt na de werkzaamheden de koper alle informatie ter beschikking die deze nodig heeft voor het opmaken van de EPB-aangifte.
De verslaggever De energieprestatieregelgeving creëert een nieuwe functie, die van verslaggever. De verslaggever: omschrijft correct de uitgevoerde maatregelen die de energieprestatie en het binnenklimaat van het gebouw bepalen; berekent of het gebouw voldoet aan de EPB-eisen; maakt na het einde van de werkzaamheden een correcte EPB-aangifte op. De verslaggever is niet noodzakelijk een extra persoon in het bouwproces. De enige vereiste die gesteld wordt aan de verslaggever is dat deze beschikt over een diploma van architect, burgerlijk ingenieurarchitect, burgerlijk ingenieur of industrieel ingenieur. De verslaggever kan dus al betrokken zijn bij het bouwproces. De verslaggever kan bijvoorbeeld de architect zijn die belast is met het ontwerp van het gebouw of met de controle op de uitvoering van de werkzaamheden, of een medewerker van het betrokken studiebureau.
27
De procedures
4.3.
4
Het EPB-voorstel
De energieprestatieregelgeving verplicht de aangifteplichtige erop toe te zien dat het gebouw voldoet aan de EPB-eisen. Het is belangrijk dat hij tijdig de nodige maatregelen kan bepalen en nemen op het vlak van de energieprestatie en het binnenklimaat van het gebouw. Daarom moet er voor alle gebouwen waarvoor EPB-eisen gelden bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning een EPB-voorstel – een verklaring van de architect en de aanvrager – gevoegd worden. Met dit EPB-voorstel verklaren de architect en de aanvrager van de stedenbouwkundige vergunning dat de aanvrager kennis heeft genomen van de energieprestatieregelgeving en dat zij in onderling overleg een bewuste en overwogen keuze hebben gemaakt in de maatregelen die de energieprestatie en het binnenklimaat van het project bepalen om te voldoen aan de opgelegde eisen. De architect moet zijn informatieplicht tegenover de bouwheer nakomen en de bouwheer inlichten over alle regelgeving die van toepassing is.
Haalbaarheidsstudie Voor nieuwe gebouwen met een beschermd volume groter dan 3000 m3 moet bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning een haalbaarheidsstudie ingediend worden bij de vergunningverlenende overheid. In deze haalbaarheidstudie moet aangetoond worden dat de technische, milieukundige en economische haalbaarheid van alternatieve systemen onderzocht werd. Onder 'alternatief systeem' kan worden verstaan een gedecentraliseerd systeem voor energievoorziening gebaseerd op hernieuwbare energiebronnen, een warmtekrachtkoppelingsinstallatie, stads- of blokverwarming of –koeling, of warmtepompen. Gebouwen hebben een invloed op het energieverbruik op lange termijn. Het gebruik van alternatieve systemen van energievoorziening kan de energieprestatie van een gebouw duidelijk verbeteren. De mogelijke toepassing van die alternatieve systemen wordt over het algemeen te weinig of niet onderzocht. Daarom bepaalt de Europese richtlijn dat bij nieuwe grote gebouwen de haalbaarheid van die alternatieve systemen van energievoorziening onderzocht moet worden. De overheid stelt een overzichtslijst op van types gebouwen waarvoor het nuttig is bepaalde alternatieve systemen in overweging te nemen. Als een bepaald type gebouw op de lijst voorkomt, moet de architect in de haalbaarheidsstudie verklaren waarom er al dan niet voor een specifiek alternatief systeem werd gekozen. De specifieke vorm en inhoud van de haalbaarheidsstudie worden later nog nader bepaald.
28
De procedures
4.4.
4
De startverklaring
4.4.1. Principe van de startverklaring Voor werkzaamheden aan gebouwen waarvoor EPB-eisen gelden, moet de aangifteplichtige voor de start van de werkzaamheden een verslaggever aanstellen. De werkzaamheden mogen bovendien pas aangevat worden nadat een startverklaring is ingediend. Deze startverklaring is een schriftelijke verklaring van de aangifteplichtige met de naam van de aangestelde verslaggever en de startdatum van de werkzaamheden. Ze wordt ondertekend door de aangifteplichtige, de aangestelde verslaggever en de architect die belast is met de controle op de uitvoering van de werkzaamheden. De verklaring wordt ten minste acht dagen vóór de start van de werkzaamheden aangetekend verstuurd naar de vergunningverlenende overheid of erbij afgegeven tegen een gedateerd ontvangstbewijs. Voor de start van de werkzaamheden moet de architect de energieprestatie en het binnenklimaat van het project met de berekeningssoftware doorgerekend hebben. Deze berekening wordt niet verstuurd naar de gemeente of de energieprestatiedatabank. Ze moet wel beschikbaar zijn voor alle partijen die bij het bouwproject betrokken zijn en voor de controlerende overheid.
Doel van de startverklaring De startverklaring brengt de vergunningverlenende overheid op de hoogte van de juiste startdatum van het werk waarvoor een bouwvergunning werd afgeleverd. De energieadministratie moet deze datum kennen om een effectieve controle te kunnen uitoefenen op de naleving van de wettelijke verplichtingen van de bouwheer en de verslaggever. De bouwheer bewijst met de startverklaring dat hij een verslaggever heeft aangesteld én een architect heeft belast met het controleren van de werkzaamheden. De architect verklaart dat het bouwproject volledig werd doorgerekend om de naleving van de EPB-eisen na te gaan.
Indienen van het startverklaringsformulier De aangifteplichtige is als houder van de stedenbouwkundige vergunning verantwoordelijk voor het indienen van de startverklaring. Hij ontvangt het startverklaringsformulier samen met de stedenbouwkundige vergunning van de vergunningverlenende instantie. De startverklaring stelt de vergunningverlenende instantie (gemeente of AROHM) in kennis van de juiste startdatum van de werkzaamheden. Ze wordt uiterlijk acht dagen voor de start van de werkzaamheden ingediend. Als de aangifteplichtige een publiekrechtelijk orgaan is of als het bouwwerk van algemeen belang is, wordt de startverklaring ingediend bij de afdeling ROHM van de provincie waarin het project is gelegen. In alle andere gevallen (privaatrechtelijke aanvragen) wordt de startverklaring ingediend bij de gemeente waarin het project gelegen is. De vergunningverlenende instantie oordeelt over de ontvankelijkheid van de startverklaring. De startverklaring is niet ontvankelijk indien: de startdatum van de werkzaamheden niet vermeld is; de startdatum minder dan acht dagen na de datum van indiening ligt; de verslaggever of de architect belast met de controle niet gekend is; er persoonlijke gegevens of projectgegevens ontbreken of niet correct werden ingevuld of er handtekeningen ontbreken. Als de startverklaring niet ontvankelijk is, moet deze opnieuw – maar nu correct en volledig – ingevuld worden en ingediend bij de vergunningverlenende instantie. De nieuwe datum van indiening mag niet minder dan acht dagen voor de startdatum van de werkzaamheden liggen.
29
De procedures
4
4.4.2. Het startverklaringsformulier Naast de reeds vermelde zaken bevat het startverklaringsformulier ook extra gegevens over het bouwproject die van belang zijn bij de beoordeling van de voorgestelde maatregelen om energie-efficiënt te werk te gaan. Het formulier bevat een aantal luiken, die respectievelijk bestemd zijn voor de volgende gegevens: 1. De eigenlijke startverklaring, de startdatum en de namen van de verslaggever en de architect belast met de controle op de werkzaamheden. De aangifteplichtige verklaart dat de werkzaamheden zullen starten op de vermelde datum; dat er een verslaggever is aangesteld die de EPB-aangifte zal opstellen ten laatste 6 maanden na de ingebruikname van het gebouw en dat hij of zij kennis heeft genomen van de maatregelen die de architect voorstelt opdat het gebouw zou voldoen aan de EPB-eisen; De architect belast met de controle op de werkzaamheden verklaart dat het bouwproject volledig doorgerekend werd om de naleving van de EPB-eisen na te gaan en dat de doorrekening beschikbaar is voor de overheid en voor alle patijen die bij het bouwproject zijn betrokken. De verslaggever verklaart aangesteld te zijn als verslaggever voor de genoemde werkzaamheden. 2. De administratieve gegevens van de aangifteplichtige, de architect die belast is met de controle op het werk en de verslaggever. 3. Extra gegevens over het bouwproject: de 'aard van het werk'; de bestemmingen die voorkomen in het project; het beschermde volume per bestemming; het totale beschermde volume; het totale aantal wooneenheden, EPW-volumes en EPU-volumes in het project. 4. Een overzicht van de resultaten van de doorrekening: het hoogst berekende E-peil per wooneenheid, EPW-volume of EPU-volume het K-peil per bestemming zijn de U-waarden of R-waarden al dan niet overschreden maatregelen ter beperking van het risico op oververhitting in de zomer is er al dan niet voldaan aan de ventilatie-eisen De berekening van deze resultaten wordt niet mee ingediend. Ze is beschikbaar voor en kan worden opgevraagd door alle partijen die bij het bouwproject zijn betrokken en de controlerende overheid.
30
De procedures
4.5.
4
Administratieve betrokkenheid van de verslaggever
De verslaggever doet, na de voltooiing van de werkzaamheden, aangifte van de effectief uitgevoerde maatregelen, waarbij hij verklaart of de eisen op het vlak van de energieprestatie en binnenklimaat al dan niet zijn gerespecteerd. De bouwheer is verantwoordelijk voor de eventuele overtredingen van de regelgeving die de verslaggever in de aangifte vermeldt. Opdat de verslaggever tijdens het bouwproces reeds voldoende gegevens zou kunnen verzamelen voor de uiteindelijke EPB-aangifte, wordt hij aangesteld voor het starten van de werkzaamheden. De verslaggever wordt betrokken bij de volgende onderdelen van het bouwproces: indienen van de startverklaring; ontvangen van een persoonlijke code, te gebruiken bij het opstellen van de EPB-aangifte; indienen van een formulier in geval van adreswijziging; indienen van een formulier in geval van wijziging van verslaggever; opstellen van een tussentijds verslag in geval van wijziging van verslaggever; indienen van de EPB-aangifte; aanpassen van de EPB-aangifte als controle uitwijst dat de aangifte niet strookt met de realiteit.
4.5.1. Indienen van de startverklaring Ten minste acht dagen voor het starten van de werkzaamheden, moet de aangifteplichtige een startverklaring opsturen naar de vergunningverlenende overheid. De verslaggever, aangesteld door de aangifteplichtige, vult op deze startverklaring zijn persoonlijke gegevens in en ondertekent dit document.
4.5.2. Ontvangen van een persoonlijke code, te gebruiken bij het opstellen van de EPB-aangifte Als de aangestelde verslaggever voor de eerste keer optreedt als verslaggever, ontvangt hij enige tijd na het versturen van de startverklaring een brief van de energieadministratie. Hierin wordt een persoonlijke code aan de verslaggever toegekend, die hem in staat stelt om op het einde van de werkzaamheden de uiteindelijke EPB-aangifte elektronisch in te dienen. Die code is een persoonlijke code van de verslaggever; ze is onafhankelijk van het project waarvoor de EPB-aangifte wordt ingediend. De verslaggever krijgt van de energieadministratie eenmaal een persoonlijke code, die hij gebruikt voor alle EPB-aangiften die hij vanaf dat moment indient. Hij vult zijn code telkens in op de startverklaring. Andere (adres)gegevens zijn dan niet meer nodig.
4.5.3. Indienen van een formulier in geval van adreswijziging Als de verslaggever tussen het indienen van de startverklaring en het indienen van de EPB-aangifte van adres verandert, moet hij de energieadministratie hiervan op de hoogte brengen via een aangepast formulier. Dat formulier, 'Adreswijziging van de verslaggever', kan worden gedownload op de website www.energiesparen.be/energieprestatie.
4.5.4. Indienen van een formulier in geval van verandering van verslaggever Het is mogelijk dat tussen het indienen van de startverklaring en de EPB-aangifte de verslaggever verandert: binnen een bouwproject kan een volledig nieuwe verslaggever aangesteld worden; binnen één bouwproject kunnen meerdere verslaggevers aangesteld worden, elk verantwoordelijk voor één onderdeel van het bouwproject. Zo kan er bij de start van een project voor een kantoor- en
31
De procedures
-
4
appartementsgebouw één verslaggever aangesteld zijn. Vervolgens kan er beslist worden dat er – gezien de complexiteit van het project – voor beide bestemmingen een aparte verslaggever komt. Bij de promotieverkoop van een woning, appartement, kan de koper een eigen verslaggever voorstellen.
Als er voor het indienen van de EPB-aangifte een verandering van verslaggever plaatsvindt, moet de aangifteplichtige de energieadministratie hiervan op de hoogte brengen. Dat gebeurt aan de hand van een formulier 'Verandering van verslaggever', dat kan worden gedownload op de website www.energiesparen.be/energieprestatie. In dat document wordt de naam van de nieuwe verslaggever gemeld. Deze verklaring wordt ondertekend door de aangifteplichtige, de nieuwe verslaggever en de architect die belast is met de controle op de uitvoering van de werkzaamheden. De verklaring wordt aangetekend verstuurd naar bij de energieadministratie of erbij afgegeven tegen een ontvangstbewijs. Als de nieuwe verslaggever voor de eerste maal als verslaggever optreedt, ontvangt hij hierna een brief met zijn persoonlijke code voor het indienen van de definitieve EPB-aangifte.
4.5.5. Opstellen van een tussentijds verslag Nog voor een EPB-aangifte daadwerkelijk ingediend wordt, kan er een verkoop plaatsvinden van de woning of het appartement, … Bij zo'n verkoop van een te bouwen, in aanbouw zijnde, te verbouwen of gebouwde woning, appartement, kantoor, … van een promotor-bouwheer aan een natuurlijke persoon, wordt die natuurlijke persoon (de koper) de houder van de stedenbouwkundige vergunning. Omdat de promotor-bouwheer de effectieve opdrachtgever is van de werkzaamheden en ook bij het volledige proces betrokken is als professionele partij, wordt zijn aangifteplicht niet overgedragen bij de verkoop en blijft hij de aangifteplichtige. In sommige gevallen blijft de promotor-bouwheer niet betrokken bij het volledige proces. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de verkoop van een wind- en waterdichte woning. In die gevallen en op voorwaarde dat er aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, kan de aangifteplicht aan de koper overgedragen worden (zie 4.2.4.: De energieprestatieregelgeving: verantwoordelijkheden.’) Een van die voorwaarden is het opmaken van een tussentijds verslag dat bij de koopakte gevoegd wordt.
Inhoud van het tussentijdse verslag Het tussentijdse verslag moet opgemaakt worden door een verslaggever aangesteld door de promotorbouwheer die de woning, het appartement, kantoor, … wil verkopen. In dat verslag worden alle maatregelen opgesomd die al zijn uitgevoerd om de EPB-eisen te halen en een overzicht gegeven van de nog te nemen maatregelen. Bij de nog te nemen maatregelen wordt telkens vermeld wie verantwoordelijk is voor de uitvoering van deze maatregelen. Het spreekt voor zich dat de promotor-bouwheer een aantal werken altijd voor zijn rekening moet nemen: Bij promotieverkoop van appartementen moet de promotor-bouwheer alle werkzaamheden uitvoeren die te maken hebben met de buitenschil van het gebouw (inclusief de installatie van alle vensters, de dakisolatie van het gebouw, …). Hij installeert ook de gemeenschappelijke voorzieningen, zoals gemeenschappelijke verwarmingsinstallaties of mechanische ventilatiesystemen, … De installatie van, bijvoorbeeld, een individueel verwarmingssysteem en/of een individuele warmwatervoorziening kan wel doorgeschoven worden naar de koper. Bij promotieverkoop van individuele woningen kunnen meerdere maatregelen doorgeschoven worden naar de koper: installatie van de dakisolatie, de verwarmingsinstallatie, … Het tussentijdse verslag moet ondertekend worden door de drie partijen: de verslaggever, de promotorbouwheer en de koper.
32
De procedures
4
4.5.6. Indienen van de EPB-aangifte Na de uitvoering van de werkzaamheden aan gebouwen waarvoor de EPB-eisen gelden, moet de verslaggever ten laatste zes maanden na de ingebruikname van het gebouw de officiële EPB-aangifte elektronisch indienen bij de energieadministratie. De verslaggever kan bij het invoeren van de projectgegevens in de software op elk moment een voorlopige versie van de EPB-aangifte afdrukken. Zodra de aangifteplichtige beslist dat de aangifte ingediend mag worden, bewaart de verslaggever deze voorlopige versie van de EPB-aangifte als de definitieve versie. Hierna zijn geen aanpassingen in de EPBaangifte meer mogelijk. Als de versie als definitief bewaard is, kan de verslaggever die met behulp van zijn persoonlijke identificatiecode elektronisch versturen naar de energieadministratie. De verslaggever drukt ook twee definitieve exemplaren af die ondertekend en bijgehouden worden door de verslaggever en de aangifteplichtige. De verslaggever bewaart gedurende vijf jaar een as-built-dossier van het bouwproject; dat bestaat uit een ondertekende papieren afdruk van de EPB-aangifte en bijbehorende plannen en eventuele andere bewijsstukken zoals foto's, facturen, … Al die documenten kunnen gedurende die vijf jaar opgevraagd worden door de energieadministratie.
4.5.7. Aanpassen van de EPB-aangifte Als uit een controle door de energieadministratie blijkt dat de EPB-aangifte niet overeenstemt met de uitgevoerde werkzaamheden, krijgt de verslaggever een administratieve geldboete (zie '6.2.3.: Boetes voor de verslaggever'). De verslaggever moet binnen zestig dagen nadat hij deze boete gekregen heeft bij de energieadministratie een nieuwe elektronische EPB-aangifte indienen die in overeenstemming is met de vaststellingen bij controle. De verslaggever past de oorspronkelijke EPB-aangifte aan en stuurt de aangepaste aangifte naar de energieadministratie.
33
De procedures
4.6.
4
De EPB-aangifte
In de EPB-aangifte omschrijft de verslaggever de maatregelen die de energieprestatie en het binnenklimaat van het gebouw bepalen en berekent hij of het gebouw al dan niet voldoet aan de EPBeisen. De verslaggever stelt de EPB-aangifte op volgens de uitgevoerde werkzaamheden. Hij is verantwoordelijk voor een correcte rapportering over de feitelijke toestand van het gebouw. De EPB-aangifte wordt opgemaakt per wooneenheid of bestemmingseenheid van het gebouw. Hiervoor wordt het EPB-softwarepakket gebruikt. Op basis van ingevoerde gegevens over het gebouw en over de aangewende materialen en technieken worden de resultaten op het vlak van energieprestatie en binnenklimaat gegenereerd en wordt gecontroleerd of aan de eisen voldaan is. De EPB-aangifte geeft op een overzichtelijke manier de ingevoerde gegevens en de resultaten op het vlak van energieprestatie en binnenklimaat weer. De verslaggever dient via het EPB-softwarepakket de EPB-aangifte elektronisch in bij de energieadministratie, ten laatste zes maanden na de ingebruikname van het gebouw. De verslaggever bewaart ook gedurende vijf jaar een papieren afdruk van elke EPB-aangifte en de bijbehorende plannen en documenten. Deze documenten zijn ondertekend door de verslaggever zelf en door de aangifteplichtige. De aangifteplichtige bewaart de papieren (ondertekende) afdruk van de EPBaangifte en de bijbehorende plannen gedurende tien jaar.
4.6.1. Ingebruikname van het gebouw Om het moment van ingebruikname van een gebouw te definiëren, wordt er een onderscheid gemaakt naargelang van de 'aard van het werk'. Bij nieuwbouw, herbouw, ontmanteling, gedeeltelijke herbouw met een beschermd volume groter dan 800 m3, gedeeltelijke herbouw met minstens één wooneenheid, uitbreiding met een beschermd volume groter dan 800 m3 en uitbreiding met minstens één wooneenheid,vindt de ingebruikname van het gebouw plaats op het moment dat de aangifteplichtige naar het gebouw verhuist. Gebouwen die leeg blijven staan (bijvoorbeeld een appartement dat te huur wordt aangeboden) wordt de datum van ingebruikname van het gebouw conventioneel gelegd op drie maanden na de datum van definitieve goedkeuring van de elektriciteitskast door een erkend onafhankelijk keuringsorganisme. Bij de andere werkzaamheden bepaalt de verslaggever de datum van ingebruikname in overleg met de gebruiker. Het is niet altijd gemakkelijk om één definitief moment vast te leggen. Hierna volgen een aantal voorbeelden: Er is aan de volgende basiscomfortvoorwaarden voldaan: er is stromend water, de waterteller is aangesloten op het individuele binnennet; de ruimteverwarming of warmwatervoorziening werkt; de elektriciteitskast beschikt over een definitieve goedkeuring afgeleverd door een erkend onafhankelijk keuringsorganisme; er wordt energie verbruikt, zelfs al is het enkel om de instandhouding van het gebouw te garanderen, bijvoorbeeld basisverwarming zodat de leidingen niet bevriezen. De ruimte waaraan werkzaamheden uitgevoerd zijn, fungeert opnieuw als leefruimte.
4.6.2. Onderdelen van de EPB-aangifte De EPB-aangifte geeft een overzicht van alle in het EPB-softwarepakket ingevoerde gegevens en de resultaten van de berekening. Ze wordt opgemaakt voor alle werkzaamheden aan gebouwen waarvoor EPB-eisen gelden. Omdat het eisenpakket verschilt per 'aard van het werk' en per bestemming van het project, is de EPB-aangifte geen statisch document. Ze moet gezien worden als een dynamische aangifte met wisselende onderdelen. De EPB-aangifte kan negen typeonderdelen bevatten, die al dan niet voorkomen afhankelijk van het project ('aard van het werk' en bestemming): 1. administratieve gegevens 2. overzicht van het totale bouwproject 3. EPW-formulier voor residentiële gebouwen 4. EP-formulier voor aangrenzende onverwarmde ruimten (AOR)
34
De procedures 5. 6. 7. 8. 9.
4
EPU-formulier voor kantoren en scholen ventilatieformulier transmissieformulier K-peilformulier energieprestatieenergieprestatiecertifcaat
Administratieve gegevens -
administratieve gegevens van het totale bouwproject, het deelproject en het specifieke subdossier waarvoor de EPB-aangifte opgemaakt wordt (bestemmingseenheid); overzicht van alle documenten waaruit de EPB-aangifte bestaat; overzicht van alle resultaten op het vlak van energieprestatie en binnenklimaat; handtekening van verslaggever en aangifteplichtige.
Overzicht van het totale bouwproject -
opsplitsing van het bouwproject in verschillende deelprojecten en subdossiers, respectievelijk op basis van de 'aard van het werk' en de bestemming(en) die het totale project vormen. Zie 'Hoofdstuk 9: Indeling van het gebouw'.
EPW-formulier voor residentiële gebouwen -
opdeling van wooneenheid in ventilatiezones; opdeling van wooneenheid in energiesectoren; beschrijving van alle vensters en zonweringen; beschrijving van alle aspecten van het ventilatiesysteem; beschrijving van de ruimteverwarming; beschrijving van de hulpfuncties bij de verwarming; beschrijving van het systeem voor warm tapwater; beschrijving van de thermische zonne-energiesystemen; beschrijving van het koelsysteem beschrijving van het fotovoltaïsche zonne-energiesysteem; beschrijving van de gebouwgebonden warmtekrachtkoppelingsinstallatie; opsomming van eventuele bijlagen; overzicht van de resultaten die de energieprestatie en het binnenklimaat bepalen.
EP-formulier voor aangrenzende onverwarmde ruimten (AOR) -
beschrijving van de aangrenzende onverwarmde ruimten; gegevens over het in- en exfiltratiedebiet in de AOR tijdens de winter en de zomer.
EPU-formulier voor kantoren en scholen -
opdeling van de bestemmingseenheid in ventilatiezones; opdeling van de bestemmingseenheid in energiesectoren; beschrijving van alle vensters en zonweringen; beschrijving van alle aspecten van het ventilatiesysteem; beschrijving van het verwarmingssysteem; beschrijving van het koelsysteem; beschrijving van het systeem voor bevochtiging; beschrijving van de hulpenergiesystemen; beschrijving van de verlichtingsinstallatie; beschrijving van de zonne-energiesystemen; beschrijving van de gebouwgebonden warmtekrachtkoppelingsinstallatie; opsomming van eventuele bijlagen; overzicht van de resultaten die de energieprestatie en het binnenklimaat bepalen.
Ventilatieformulier -
overzicht van de productgegevens van het ventilatiesysteem; beschrijving van het natuurlijke of mechanische ventilatiesysteem; informatie over de te ventileren ruimten, de toevoeropeningen en afvoeropeningen.
Transmissieformulier -
opsomming van alle schildelen; voor elk schildeel: een beschrijving van het warmteverliesoppervlak en de samenstelling; beschrijving van de aanwezige koudebruggen; verificatie van de maximale U-waarden of minimale R-waarden, als er een eis gesteld is.
35
De procedures
4
K-peilformulier -
opsomming van alle delen die inbegrepen zijn in de totale K-peilberekening; opsomming van alle scheidingsconstructies en hun eigenschappen; som van de oppervlakten van alle scheidingsconstructies en U-waarden van alle delen die het volledige K-peilvolume uitmaken; samenvatting van de resultaten.
Energieprestatiecertifcaat Zie 'Hoofdstuk 5: Het energieprestatiecertifcaat'.
4.6.3. Overzicht van de verschillende types EPB-aangifte Afhankelijk van de 'aard van het werk' en de bestemming van het gebouw, verschilt de inhoud van de EPB-aangifte. Hieronder worden verschillende mogelijke EPB-aangiften opgesomd. In het softwarepakket worden enkel de 'aard van het werk' en de bestemming gedefinieerd. De EPB-software geeft vervolgens zelf aan welke gegevens ingevoerd moeten worden en hoe de EPB-aangifte per dossier is samengesteld.
Nieuwbouw, herbouw, ontmanteling, gedeeltelijke herbouw met een beschermd volume groter dan 800 m3, gedeeltelijke herbouw met minstens één wooneenheid, uitbreiding met een beschermd volume groter dan 800 m3 en uitbreiding met minstens één wooneenheid Aangifte voor bestemming 'wonen' administratieve gegevens; overzicht van het volledige bouwproject EPW-formulier (waarop onder meer de oververhittingsindicator wordt ingevuld); ventilatieformulier (overzicht en gedetailleerde opsomming van ventilatievoorzieningen per ruimte); transmissieformulier (details over transmissie in dit deel van het bouwproject); K-peilformulier (de totale K-peilberekening van alle woonvolumes; voor elke wooneenheid die deel uitmaakt van een zelfde K-peilvolume geldt dus hetzelfde K-peilformulier; als het gedeelte met bestemming 'wonen' grenst aan een of meer onverwarmde ruimten: alle formulieren over die ruimten (zie verder); als het gedeelte met bestemming 'wonen' grenst aan een of meer gemeenschappelijke delen: alle formulieren over de gemeenschappelijke delen (zie verder); energieprestatiecertifcaat. Aangifte voor bestemming 'wonen met kantoor' administratieve gegevens; overzicht van het volledige bouwproject EPW-formulier (waarop onder meer de oververhittingsindicator wordt ingevuld); ventilatieformulier (overzicht en gedetailleerde opsomming van ventilatievoorzieningen per ruimte); transmissieformulier (details over transmissie in dit deel van het bouwproject); K-peilformulier (de totale K-peilberekening van alle woonvolumes; voor elke wooneenheid die deel uitmaakt van een zelfde K-peilvolume geldt dus hetzelfde K-peilformulier); als het gedeelte met bestemming 'wonen met kantoor' grenst aan een of meer onverwarmde ruimten: alle formulieren over die ruimten (zie verder); als het gedeelte met bestemming 'wonen met kantoor' grenst aan een of meer gemeenschappelijke delen: alle formulieren over de gemeenschappelijke delen (zie verder); energieprestatiecertifcaat. Aangifte voor bestemming 'kantoor' administratieve gegevens; overzicht van het volledige bouwproject EPU-formulier; ventilatieformulier (overzicht en gedetailleerde opsomming van ventilatievoorzieningen per ruimte);
36
De procedures -
4
transmissieformulier (details over transmissie in dit deel van het bouwproject); K-peilformulier; als het gedeelte met bestemming 'kantoor' grenst aan een of meer onverwarmde ruimten: alle formulieren over die ruimten (zie verder); als het gedeelte met bestemming 'kantoor' grenst aan een of meer gemeenschappelijke delen: alle formulieren over de gemeenschappelijke delen (zie verder); energieprestatiecertifcaat.
Aangifte voor bestemming 'school' administratieve gegevens; overzicht van het volledige bouwproject EPU-formulier; ventilatieformulier (overzicht en gedetailleerde opsomming van ventilatievoorzieningen per ruimte); transmissieformulier (details over transmissie in dit deel van het bouwproject); K-peilformulier; als het gedeelte met bestemming 'school' grenst aan een of meer onverwarmde ruimten: alle formulieren over die ruimten (zie verder); als het gedeelte met bestemming 'school' grenst aan een of meer gemeenschappelijke delen: alle formulieren over de gemeenschappelijke delen (zie verder); energieprestatiecertifcaat. Aangifte voor bestemming 'industrie' administratieve gegevens overzicht van het volledige bouwproject ventilatieformulier (overzicht en gedetailleerde opsomming van ventilatievoorzieningen per ruimte) transmissieformulier (details over transmissie in dit deel van het bouwproject); eventueel K-peilformulier als voor K-peilberekening gekozen wordt als het gedeelte met bestemming 'industrie' grenst aan een of meer onverwarmde ruimten: alle formulieren over die ruimten (zie verder) als het gedeelte met bestemming 'industrie' grenst aan een of meer gemeenschappelijke delen: alle formulieren over de gemeenschappelijke delen (zie verder) Aangifte voor bestemming 'industrie met kantoor' administratieve gegevens overzicht van het volledige bouwproject ventilatieformulier (overzicht en gedetailleerde opsomming van ventilatievoorzieningen per ruimte) transmissieformulier (details over transmissie in dit deel van het bouwproject); K-peilformulier als voor K-peilberekening gekozen wordt als het gedeelte met bestemming 'industrie met kantoor' grenst aan een of meer onverwarmde ruimten: alle formulieren over die ruimten (zie verder) als het gedeelte met bestemming 'industrie met kantoor' grenst aan een of meer gemeenschappelijke delen: alle formulieren over de gemeenschappelijke delen (zie verder) Aangifte voor 'andere specifieke bestemming' administratieve gegevens; overzicht van het volledige bouwproject ventilatieformulier (overzicht en gedetailleerde opsomming van ventilatievoorzieningen per ruimte); transmissieformulier (details over transmissie in dit deel van het bouwproject); K-peilformulier; als het gedeelte met 'andere specifieke bestemming' grenst aan een of meer onverwarmde ruimten: alle formulieren over die ruimten (zie verder); als het gedeelte met 'andere specifieke bestemming' grenst aan een of meer gemeenschappelijke delen: alle formulieren over de gemeenschappelijke delen (zie verder). Aangifte voor 'andere specifieke bestemming met kantoor' administratieve gegevens; overzicht van het volledige bouwproject ventilatieformulier (overzicht en gedetailleerde opsomming van ventilatievoorzieningen per ruimte); transmissieformulier (details over transmissie in dit deel van het bouwproject); K-peilformulier;
37
De procedures -
4
als het gedeelte met bestemming 'andere specifieke bestemming met kantoor' grenst aan een of meer onverwarmde ruimten: alle formulieren over die ruimten (zie verder); als het gedeelte met bestemming 'andere specifieke bestemming met kantoor' grenst aan een of meer gemeenschappelijke delen: alle formulieren over de gemeenschappelijke delen (zie verder).
Aangrenzende onverwarmde ruimten en gemeenschappelijke delen Voor deze onderdelen van een gebouw moet geen aparte EPB-aangifte opgemaakt worden. Ze maken deel uit van de aangifte van de aangrenzende bestemming.
Formulieren voor een gemeenschappelijk deel dat minstens grenst aan één subdossier met een residentiële bestemming (wonen of wonen met kantoor) transmissieformulier (details van de transmissie van de verliesoppervlakken van de gemeenschappelijke delen).
Formulieren voor een gemeenschappelijk deel dat enkel grenst aan een subdossier met een niet-residentiële bestemming (nooit aan bestemming 'wonen' of 'wonen met kantoor') ventilatieformulier (overzicht en gedetailleerde opsomming van ventilatievoorzieningen per ruimte); transmissieformulier (details van de transmissie van de verliesoppervlakken van de gemeenschappelijke delen).
Formulieren voor een aangrenzende onverwarmde ruimte (AOR) ventilatieformulier van de AOR, enkel als de ruimte grenst aan een woonvolume; transmissieformulier van de AOR, als transmissie in detail wordt berekend voor de aangrenzende onverwarmde ruimte EP-formulier van de AOR als de ruimte grenst aan een volume met bestemming 'wonen' of 'wonen met kantoor' en transmissie in detail wordt berekend voor de aangrenzende onverwarmde ruimte
Uitbreiding of gedeeltelijke herbouw met een beschermd volume kleiner dan of gelijk aan 800 m3 en zonder wooneenheden Aangifte administratieve gegevens; overzicht van het volledige bouwproject; ventilatieformulier (overzicht en gedetailleerde opsomming van ventilatievoorzieningen per ruimte); transmissieformulier (details over transmissie in dit deel van het bouwproject); als aangrenzend aan een of meer onverwarmde ruimten en als transmissie in detail wordt berekend voor de aangrenzende onverwarmde ruimte: alle formulieren over die ruimten; als aangrenzend aan een of meer gemeenschappelijke delen: alle formulieren over de gemeenschappelijke delen.
Functiewijziging met een beschermd volume groter dan 800 m3 Aangifte administratieve gegevens; overzicht van het volledige bouwproject; ventilatieformulier (overzicht en gedetailleerde opsomming van ventilatievoorzieningen per ruimte); transmissieformulier (details over transmissie in dit deel van het bouwproject); K-peilformulier voor het totale project; als aangrenzend aan een of meer onverwarmde ruimten en als transmissie in detail wordt berekend voor de aangrenzende onverwarmde ruimte: alle formulieren over die ruimten;
38
De procedures -
4
als aangrenzend aan een of meer gemeenschappelijke delen: alle formulieren over de gemeenschappelijke delen.
Verbouwing Aangifte administratieve gegevens; overzicht van het volledige bouwproject; ventilatieformulier (overzicht en gedetailleerde opsomming van ventilatievoorzieningen per ruimte); transmissieformulier (details over transmissie in dit deel van het bouwproject); als aangrenzend aan een of meer onverwarmde ruimten en als transmissie in detail wordt berekend voor de aangrenzende onverwarmde ruimte: alle formulieren over die ruimten; als aangrenzend aan een of meer gemeenschappelijke delen: alle formulieren over de gemeenschappelijke delen.
39
De procedures
4
40