2
Voorwoord Voor u ligt mijn scriptieonderzoek over burgerinitiatieven in de gemeente Medemblik. Met deze scriptie rond ik de bacheloropleiding Sociale Geografie aan de Universiteit van Amsterdam af. Ik heb het afgelopen half jaar met veel plezier aan deze scriptie gewerkt in een voor mij vertrouwde omgeving. Ik ben zelf woonachtig in Wognum, een van de dorpen uit het onderzoeksgebied. Het is leuk om te ervaren dat er toch nog zoveel meer te ontdekken valt over dorpen die je eigenlijk al zo bekend zijn. Zeker op het gebied van burgerinitiatieven heb ik een goed inzicht gekregen van de dorpen uit het onderzoeksgebied. Het was dus zeker een leerzame periode, waarin ik veel nieuwe ervaringen heb opgedaan. Vooral de dataverzameling, waarbij ik met twee medestudenten een gezamenlijke vragenlijst heb opgesteld en verspreid, was erg leerzaam. De dataverzameling was daarnaast ook een tijdrovend proces en een helse periode. Tijdens het ophalen van de vragenlijsten deur aan deur hebben wij menige storm, hagelbui en regenbui getrotseerd en overwonnen. Uiteindelijk heeft de eigen dataverzameling een erg mooi databestand opgeleverd en vormde de basis voor deze scriptie.
Rest mij alleen nog dank te zeggen aan een aantal mensen die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan mijn scriptieonderzoek. Ten eerste wil ik Fabian Koning en Lisanne Kraakman bedanken voor de goed verlopen gezamenlijke dataverzameling. Zonder hun samenwerking was het niet mogelijk geweest om een eigen vragenlijst aan 400 respondenten via de post te verspreiden en zelf op te halen. Ik wil daarnaast ook de respondenten uit de dorpen Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum bedanken voor het invullen van de vragenlijst. Ten slotte wil ik Frans Thissen bedanken voor zijn inspirerende en stimulerende begeleiding gedurende het scriptieproject.
Veel plezier met het lezen van mijn bachelorscriptie over burgerinitiatieven. Maurice Veeken
3
Inhoudsopgave Hoofdstuk:
Titel:
Paginanummer:
Voorwoord
3
Inhoudsopgave
4
1.
Inleiding Aanleiding Theoretisch kader Onderzoeksopzet Conceptueel model Operationaliseren begrippen Type onderzoek Verantwoording dorpen Verslag dataverzameling
6 6 7 9 9 11 12 13 16
2.
Deelname aan burgerinitiatieven Inleiding Medeverantwoordelijkheid woonomgeving Deelname aan initiatieven Rol bij initiatieven Toekomstige deelname initiatieven
19 19 20 21 22 24
3.
Soorten en aantallen initiatieven Inleiding Aantal initiatieven Soorten initiatieven Invloed individuele kenmerken
25 25 26 27 30
4.
Ruimtelijke verscheidenheid Inleiding Mate van bemiddeldheid Voorzieningenniveau Dorpsniveau Conclusie
35 35 35 37 41 42
4
5.
Profiel actieve burger Inleiding Geslacht Leeftijd Inkomen Woonduur Opleidingsniveau Huishoudensamenstelling Conclusie
43 43 43 45 50 52 54 56 58
6.
Context of compositie Inleiding Voorzieningenniveau Conclusie
60 60 60 65
7.
Ervaren leefbaarheid Inleiding Beoordeling leefbaarheid Conclusie
66 66 66 70
8.
Conclusie
71
Literatuurlijst
75
Bijlagen Reflectie Begeleidende brief Ophaalprotocol Gezamenlijke enquête
77 77 79 80 81
5
1.
Inleiding
Aanleiding Het Nederlandse platteland heeft te maken met grote demografische veranderingen. Er gaan belangrijke veranderingen plaatsvinden, zoals vergrijzing en ontgroening. Daarnaast verdwijnen op het platteland in veel dorpen voorzieningen. Er wordt dan ook in veel gemeenten gesproken over de gevolgen van de demografische veranderingen. Het thema dat daarbij hoog op de agenda staat is de leefbaarheid in plattelandsgemeenten. In veel gemeenten bestaat de angst dat de leefbaarheid onder druk komt te staan door het verdwijnen van voorzieningen. Op het platteland wordt het steeds belangrijker dat burgers eigen initiatieven nemen om de leefbaarheid in stand te houden en te verbeteren. Een goed voorbeeld van een burgerinitiatief komt uit het dorp Zuidermeer. In dit dorp was de kroeg uit het dorpsbeeld verdwenen, dit was voor veel bewoners een belangrijke ontmoetingsplek. De inwoners hebben samen een nieuwe ontmoetingsplek gecreëerd in de kerk in het dorp. Een deel van de kerk is omgetoverd tot een dorpshuis waar veel bewoners samenkomen (Blank, 2011). Door samen te werken hebben de inwoners van Zuidermeer een nieuwe ontmoetingplek gecreëerd, die belangrijk is voor de sociale contacten in het dorp. Het voorbeeld van Zuidermeer geeft aan dat burgers met hun initiatieven een bijdrage kunnen leveren aan hun leefomgeving. Een onderzoek naar burgerinitiatieven is maatschappelijk relevant, omdat burgers in steeds grotere mate zien dat zij een belangrijke rol kunnen spelen om hun dorp leefbaar te houden. Een onderzoek naar burgerinitiatieven is tevens wetenschappelijk relevant, omdat er de afgelopen jaren veel wetenschappelijke artikelen zijn verschenen waarin onder andere het profiel van de actieve burger wordt beschreven. Er wordt in de literatuur echter weinig aandacht besteed aan het soort dorp en de verschillen die kunnen optreden in soorten burgerinitiatieven tussen verschillende soorten dorpen. Ik besteed in dit scriptieonderzoek daarom aandacht aan vier verschillende soorten dorpen. Ik maak onderscheid tussen dorpen met veel en weinig voorzieningen. Daarnaast maak ik onderscheid in het soort woonmilieu, waarbij
6
het onderscheid bestaat uit bemiddelde en minder bemiddelde dorpen. Ik verwacht met het onderscheid in vier verschillende typen dorpen onderscheid te kunnen maken in soorten initiatieven tussen de dorpen. Ik denk dat ik daarmee een bijdrage kan leveren aan de bestaande literatuur over burgerinitiatieven.
Theoretisch kader De initiatieven van burgers zijn de afgelopen jaren herontdekt als een oplossing voor maatschappelijke problemen. In veel artikelen komt naar voren dat de burger medeverantwoordelijk moet worden voor zijn leefomgeving. De overheid kan sturing geven maar het initiatief moet bij de burgers zelf liggen (Verhoeven, 2010). In het beleidsprogramma “samen werken samen leven” van het kabinet Balkenende wordt het belang van burgers voor hun leefomgeving onderstreept. Burgers moeten initiatieven nemen om een bijdrage te leveren aan de leefbaarheid in hun omgeving (Ministerie AZ, 2007). De ontwikkeling van leefbaarheid wordt ook wel gezien als de voedingsbodem van burgerinitiatieven. Burgerinitiatieven hebben op hun beurt weer invloed op de ontwikkeling van de woonfunctie van het dorp (Thissen, 2010). Er wordt in veel rapporten ingegaan op het spanningsveld tussen de burger en de overheid. De overheid weet soms niet hoe zij moet omgaan met burgers en hun initiatieven. In veel rapporten geschreven door overheidsinstellingen, wordt gesuggereerd dat de overheid vooral de ruimte moet geven aan burgers en hun initiatieven. Daarnaast kan zij een belangrijke rol spelen in het financiële aspect door middel van het toekennen van subsidies (Heijden et al, 2011). Er wordt in veel artikelen aandacht aan het profiel van actieve burgers besteed, die initiatieven nemen. Actieve burgers zijn vaak autochtoon, hoger opgeleid en van oudere leeftijd. (Hurenkamp & Rooduijn, 2009) Er wordt ook een ander profiel geschetst van de actieve burger. De meest actieve burgers zijn vaak burgers zonder vaste betrekking en verdienen minder dan 120 procent van het minimumloon (Uitermark & Duyvendak, 2006). De oudere bevolking kan ook een belangrijke bijdrage leveren in hun leefomgeving met burgerinitiatieven. Ouderen blijven vaak zo lang mogelijk in hun eigen
7
omgeving wonen en zijn vaak bereid om een bijdrage te leveren aan de leefbaarheid in hun dorp. Ouderen leveren vooral een bijdrage in het wonen en sociale activiteiten (Stavenuiter et al, 2010). Daarnaast blijkt dat de omvang van het sociale netwerk van burgers van belang is voor de bijdrage die zij leveren aan de sociale vitaliteit en leefbaarheid in hun dorp. Grote sociale netwerken zijn van belang voor de ontplooiing van initiatieven van burgers. In het onderzoek van Vermeij en Mollenhorst wordt opleidingsniveau gezien als een belangrijke factor voor de sociale vitaliteit in een dorp (Vermeij & Mollenhorst, 2008). In dit onderzoek worden de kenmerken van de actieve burger uitvoerig beschreven en er kan dus gekeken worden of de kenmerken uit beschreven literatuur van toepassing zijn op de bewoners uit de dorpen in de gemeente Medemblik. De hoeveelheid initiatieven van burgers zijn de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt wel gesproken van een derde generatie burgerinitiatieven, waarbij de burger zelf actie onderneemt binnen het publieke domein. De derde generatie burgerinitiatieven verschilt met de eerste en tweede generatie initiatieven, omdat daar het initiatief niet bij de burger, maar bij het bestuur lag (InAxis/Ministerie BZK, 2007). Er is ook een bewering, waarin wordt gesteld dat de individualisering en globalisering, de sociale cohesie in een gemeenschap ondermijnt. Door de afgenomen sociale cohesie in de dorpen is het aantal burgerinitiatieven in dorpen afgenomen (Hurenkamp & Tonkens, 2011). Er worden in de literatuur ook verschillende niveaus van burgerparticipatie onderscheiden en verschillende typen burgerinitiatieven. De participatieladder van Arnstein is een oude bekende theorie waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende niveaus van burgerparticipatie. De participatieladder loopt van weinig invloed van burgers op hun woonomgeving tot veel invloed van burgers op hun woonomgeving
(Arrnstein,
1969).
Er
worden
tevens
verschillende
typen
burgerinitiatieven onderscheiden in de literatuur. Hurenkamp onderscheidt vier verschillende typen initiatieven; lichtende initiatieven, netwerkende initiatieven, coöperatieve initiatieven en federatieve initiatieven (Hurenkamp et al, 2006). Het
8
onderscheid in verschillende typen initiatieven komt ook terug in dit onderzoek naar burgerinitiatieven, maar er wordt gebruik gemaakt van eigen gedefinieerde typen.
Onderzoeksopzet In deze scriptie staan de initiatieven van burgers centraal. Hierbij kijk ik naar de soorten en hoeveelheid burgerinitiatieven die in de dorpen genomen worden. Daarbij besteed ik aandacht aan de rol van het woonmilieu. Ik besteed ook aandacht aan de kenmerken van burgers die deelnemen aan burgerinitiatieven. Ten slotte kijk ik naar de invloed van initiatieven van bewoners voor de beoordeling van de leefbaarheid. Bij het voorgaande horen de volgende deelvragen: -
Welke verschillende soorten burgerinitiatieven worden er in de dorpen genomen?
-
In hoeverre zijn er verschillen zichtbaar in de hoeveelheid en het soort burgerinitiatieven tussen bemiddelde woondorpen met veel en weinig voorzieningen en minder bemiddelde woondorpen met veel en weinig voorzieningen?
-
Welke kenmerken hebben bewoners die aan een burgerinitiatief deelnemen?
-
In welke mate zorgen initiatieven van bewoners voor een betere beoordeling van de leefbaarheid van het dorp?
De hoofdvraag bij mijn scriptie luidt als volgt: -
In hoeverre verklaren de kenmerken van bewoners en de kenmerken van het woonmilieu de verschillen in aantal en soort burgerinitiatieven?
Conceptueel model In dit scriptieonderzoek staat het begrip burgerinitiatief centraal, deze staat dan ook centraal in het conceptueel model. De deelname aan burgerinitiatieven is afhankelijk van de variabelen: individuele kenmerken en kenmerken van de woonomgeving. Individuele kenmerken hebben invloed op deelname aan burgerinitiatieven, omdat
9
bepaalde persoonlijke kenmerken vaker voorkomen bij burgers die deelnemen aan een burgerinitiatief. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat mannen vaker aan een burgerinitiatief deelnemen dan vrouwen. De variabele kenmerken van het woonmilieu kan van invloed zijn op de deelname aan burgerinitiatieven. Het woonmilieu van een dorp kan invloed hebben op de hoeveelheid en de soort initiatieven die burgers nemen. Er is een tweezijdige relatie tussen de kenmerken van het woonmilieu en de individuele kenmerken. Bepaalde individuele kenmerken komen in het ene woonmilieu vaker voor dan in het andere woonmilieu. Daarnaast heeft het soort woonmilieu invloed op de mensen die daar komen wonen. Een gewild woonmilieu met hoge woningprijzen trekt mensen met hoge inkomens aan. Ten slotte is de ‘ervaren’ leefbaarheid afhankelijk van de initiatieven van burgers. De initiatieven van burgers kunnen een bijdrage leveren aan de leefbaarheid van een dorp. Ik wil in mijn onderzoek kijken of bewoners inderdaad vinden dat de initiatieven in het dorp hebben bijgedragen aan de leefbaarheid. Daarnaast is de deelname aan initiatieven afhankelijk van de leefbaarheid. Er is dus een tweezijdige relatie tussen deelname aan initiatieven en de ervaren leefbaarheid. De variabelen en de onderlinge relaties komen samen in het volgende conceptueel model: Figuur 1.1: Conceptueel schema ‘Burgerinitiatieven in de gemeente Medemblik’ Individuele kenmerken
Kenmerken woonmilieu
Initiatieven van burgers Burgerinitiat ieven
De onderzoekseenheden bij dit onderzoek zijn:
Ervaren Leefbaarheid
(Veeken, 2012)
- De bewoners van de dorpen Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum.
10
Operationaliseren van begrippen In dit scriptieonderzoek komen een aantal begrippen voor, die nader toegelicht en verder geoperationaliseerd dienen te worden. De individuele kenmerken bestaan uit het opleidingsniveau, de leeftijd, woonduur, inkomen, huishoudensamenstelling en het geslacht. Met deze zes kenmerken kan ik een goed beeld geven van de bewoners die initiatieven nemen. Ik heb overigens voor niet meer dan zes kenmerken gekozen, omdat de enquête beperkt moest blijven en daardoor een beperkt aantal individuele kenmerken gevraagd konden worden. De kenmerken van het woonmilieu bestaan uit het onderscheid tussen bemiddelde en minder bemiddelde woondorpen. De bemiddelde woondorpen zijn dorpen met een hoge kwaliteit van de woonfunctie. Er wonen vaak mensen met hogere inkomens en de huizenprijzen liggen hoger dan in minder bemiddelde dorpen. In bemiddelde dorpen wonen ook mensen van buiten het dorp, vanwege het aantrekkelijke woonmilieu. In de minder bemiddelde dorpen wonen vaak mensen met lagere inkomens en liggen de huizenprijzen dus lager dan in bemiddelde dorpen. In minder bemiddelde dorpen wonen vooral mensen die er geboren en getogen zijn en er komen weinig nieuwkomers bij (Van der Meer et al, 2008). Daarnaast is er bij het woonmilieu ook het onderscheid tussen kleine dorpen met weinig voorzieningen en grote dorpen met veel voorzieningen. Burgerinitiatieven zijn initiatieven waarmee burgers bijdragen aan hun leefomgeving. Het gaat bij dit onderzoek om informele burgerinitiatieven. Bij informele initiatieven ondernemen burgers zelf actie om problemen op te lossen of om de leefbaarheid te verbeteren (Verhoeven, 2010). In dit onderzoek maak ik onderscheid tussen vijf verschillende soorten initiatieven. In de vragenlijst heb ik meerdere herkenbare voorbeelden van initiatieven gegeven voor de respondenten. De voorbeelden uit de vragenlijst zijn in te delen in de volgende soorten onderwerpen: - Dienstverlening - Woonomgeving - Veiligheid - Voorzieningen
11
- Sociale activiteiten Met het onderscheid in vijf verschillende soorten initiatieven wordt het mogelijk om te onderzoeken of er verschillende soorten initiatieven voorkomen in de al getypeerde woonmilieus. Het laatste begrip dat nadere toelichting vereist is de ervaren leefbaarheid. De ervaren leefbaarheid is de leefbaarheid zoals de inwoners van een dorp die beleven. Die wordt grotendeels bepaald door de gemiddelde tevredenheid van inwoners over hun dorp. Die tevredenheid hangt nauw samen met het oordeel over de woonomgeving en de voorzieningen (Scoop, 2009).
Type onderzoek Ik heb bij dit scriptieonderzoek gebruik gemaakt van kwantitatieve data verzameling. Het kwantitatieve onderzoek bestaat uit datagegevens die ik verzameld heb door middel van een enquête. De gemeente Medemblik heeft recent een enquête gehouden in de dorpen naar de leefbaarheid, ik maak gebruik van een deel van die enquête om een aantal relaties tussen variabelen te onderzoeken. Daarnaast heb ik een gezamenlijke enquête verspreid met twee medestudenten om de nog ontbrekende data te verzamelen. In dit scriptieonderzoek maak ik gebruik maken van een cross-sectional onderzoeksdesign. Ik heb voor een cross-sectional design gekozen, omdat ik vier verschillende dorpen wil vergelijken door onderscheid te maken tussen dorpen die meer getypeerd kunnen worden als bemiddeld woondorp en dorpen die meer getypeerd kunnen worden als minder bemiddeld woondorp. Daarnaast maak ik bij de bemiddelde en minder bemiddelde dorpen onderscheid tussen veel en weinig voorzieningen. Met een cross-sectional onderzoeksdesign wordt data verzameld van meer dan een case en meerdere variabelen om patronen van samenhang te herkennen. Het gaat bij dit onderzoek dus om vier ‘cases’ waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen bemiddelde dorpen met veel en weinig voorzieningen en minder bemiddelde dorpen met veel en weinig voorzieningen. De geselecteerde dorpen; Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum uit het onderzoeksgebied gemeente Medemblik, zijn weergegeven in figuur 1.2.
12
Figuur 1.2: Onderzoeksgebied in de gemeente Medemblik
Verantwoording Dorpen De kernen die ik onderzocht heb in dit onderzoek heb ik geselecteerd op basis van twee eigenschappen. Ten eerste heb ik gekeken of een kern bemiddeld of minder bemiddeld is (tabel 1.1). Dit is afhankelijk van de gemiddelde woningprijs en het gemiddelde inkomen. Hieruit blijkt dat Wervershoof en Opperdoes minder bemiddelde kernen zijn, de woningprijs is hier net als het inkomen in verhouding lager. Wognum en Twisk zijn bemiddelde kernen, in deze kernen is zowel de gemiddelde woningprijs als het gemiddelde inkomen, in verhouding tot de andere kernen hoger.
13
Tabel 1.1: Woningwaarde en gemiddeld inkomen per kern Gemiddelde woningprijs (woz waarde*1000) in 20101 Midwoud 236 Andijk 238 Wervershoof 247 Benningbroek West 248 Opperdoes 261 Medemblik 263 Abbekerk 264 Nibbixwoud 269 Onderdijk 280 Wognum 295 Sijbekarspel 302 Oostwoud 305 Zwaagdijk Oost 313 Twisk 314 Zwaagdijk West 317 Hauwert 349 Lambertschaag 354 Benningbroek Oost 410 1 Grenswaarde bemiddeld/minder bemiddeld: 270.000 ²Grenswaarde bemiddeld/minder bemiddeld: 30.000
Gemiddeld inkomen per inkomensontvanger* 1000 in 2009² 30,5 27,6 27,5 30,6 28,1 29,7 31,6 27,1 28,3 31,0 31,8 34,1 29,2 31,6 32,8 33,4 Onbekend 38,5
(CBS, 2009 & 2010)
Ten tweede heb ik gekeken naar het voorzieningenniveau per kern (tabel 1.2). Dit heb ik gedaan door te kijken naar de nulmeting die in april 2011 is gedaan door de gemeente Medemblik. In deze nulmeting worden per dorp de voorzieningen opgesomd. Ik heb per dorp deze voorzieningen geteld naar soort en het totaal, zodat de dorpen vergeleken kunnen worden. Uit deze vergelijking komen de dorpen Twisk en Opperdoes naar voren als dorpen met een laag voorzieningenniveau en de dorpen Wervershoof en Wognum als dorpen met een hoog voorzieningenniveau.
14
Tabel 1.2: Voorzieningniveau per kern Cultuur en VolksOnderwijs recreatie Maatschappelijke zorg gezondheid Totaal³ Lambertschaag 0 1 3 1 5 Oostwoud 0 5 7 0 12 Zwaagdijk-west 1 5 6 0 12 Sijbekarspel 1 5 9 0 15 Twisk 1 8 7 1 17 Hauwert 1 9 9 1 20 Onderdijk 1 11 7 1 20 Zwaagdijk-oost 1 8 10 1 20 Benningbroek 1 9 12 0 22 Opperdoes 1 8 13 1 23 Nibbixwoud 1 15 14 2 32 Midwoud 1 12 22 1 36 Abbekerk 1 16 17 5 39 Wervershoof 3 23 13 3 42 Wognum 2 29 25 3 59 Andijk 4 25 26 5 60 Medemblik 5 36 30 7 88 ³ Grenswaarde veel voorzieningen: 30 (Gemeente Medemblik, 2011)
Op basis van de bovenstaande tabellen kom ik tot de volgende verdeling van de kernen (zie tabel 1.3). Opperdoes is een minder bemiddelde kern met een laag voorzieningenniveau
en
Twisk
is
een
bemiddelde
kern
met
een
laag
voorzieningenniveau. Wervershoof is een minder bemiddelde kern met een hoog voorzieningenniveau en ten slotte is Wognum een bemiddelde kern met een hoog voorzieningenniveau.
Tabel 1.3: Verdelingen gekozen kernen Bemiddeld/Minder bemiddeld Opperdoes Twisk Wervershoof Wognum
Laag/Hoog voorzieningenniveau
Minder bemiddeld
Laag
Bemiddeld
Laag
Minder bemiddeld
Hoog
Bemiddeld
Hoog (Veeken, 2012)
15
Verslag van de dataverzameling Voor de dataverzameling heb ik samen met twee medestudenten een gezamenlijke steekproef gedaan ten behoeve van de gezamenlijke enquête. Wij hebben een gestratificeerde aselecte steekproef getrokken van 400 personen. De steekproef is gestratificeerd naar de vier geselecteerde dorpen: Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum. In ieder dorp is gekozen voor een even grote omvang van de steekproef van 100 personen. Wij hebben voor een steekproef van 100 personen per dorp gekozen, omdat dit wat betreft tijd en kosten de meest haalbare steekproefomvang was. De steekproef hebben wij uitgevoerd via de website van ‘doelgroepshop’, dat beschikt over een relatief groot databestand met adressen. Dit hebben wij gedaan om tijd te besparen, aangezien je vrijwel direct over een adressenbestand beschikt waarmee je aan de slag kunt gaan. In tabel 1.4 is de steekproeffractie per kern weergegeven. Er zijn duidelijke verschillen tussen de steekproeffractie van de kernen, dit wordt veroorzaakt door de grote verschillen in inwoneraantallen van 15 jaar en ouder tussen de kernen. De steekproeffracties van Wervershoof en Wognum zijn relatief klein, maar de respondenten kunnen desondanks in deze kernen toch een goed beeld geven van de genomen burgerinitiatieven in deze kernen. Tabel 1.4: Steekproef in de dorpen: Opperdoes, Twisk Wervershoof en Wognum Aantal Postcode inwoners Opperdoes 1674 1940 Twisk 1676 1025 Wervershoof 1693 7635 Wognum 1687 5330
Geschat aantal inwoners ouder dan 15 jaar 1555 835 6205 4330
Omvang steekproef 100 100 100 100
Steekproeffractie 0,06 0,12 0,02 0,02 (Veeken, 2012)
De geselecteerde personen hebben de enquête per post ontvangen met daarbij een begeleidende brief waarin de onderzoeken zijn uitgelegd. Om ervoor te zorgen dat een willekeurige persoon (aselect) van 15 jaar of ouder op een adres in het onderzoek betrokken kon worden hebben wij gevraagd in de begeleidende brief: of degene die als eerste zijn of haar verjaardag vierde na 24 november 2011 de vragenlijst wilde invullen. Hiermee hebben wij geprobeerd om enigszins een leeftijdsverdeling te krijgen in de
16
steekproef. In de begeleidende brief was aangegeven dat de vragenlijsten aan huis werden opgehaald. Het ophalen van vragenlijsten aan huis verhoogt over het algemeen de respons, omdat mensen eerder geneigd zijn tot het invullen van een vragenlijst, als zij weten dat iemand deze komt ophalen. Wij hebben alle adressen in een tijdsbestek van twee weken meerdere keren bezocht. Als mensen niet thuis waren, op het moment dat wij langs kwamen voor de vragenlijst, kregen zij een briefje in de deur. Daarop was vermeldt dat wij langs waren geweest voor de vragenlijst en of zij een e-mail konden sturen met een tijdstip waarop wij de vragenlijst konden ophalen. Uiteindelijk waren er 15 mensen die ons via de mail benaderde en aangaven dat wij de vragenlijst op konden halen. Daarnaast hadden wij extra vragenlijsten meegenomen tijdens het ophalen, zodat mensen die hem kwijt waren geraakt de vragenlijst als nog konden invullen. De niet-thuis briefjes en het meenemen van extra vragenlijsten hebben geleidt tot een hogere respons. Wij hebben uiteindelijk van de 400 verspreidde vragenlijsten 199 geldige vragenlijsten opgehaald. Dit komt neer op een bruto response van bijna 50 procent. Als wij de overige non-response, van de verspreidde vragenlijsten afhalen, komen wij op 372 geldig verspreidde vragenlijsten. De netto response bedraagt daarom 53 procent. Tabel 1.5: Beschrijving van de (non) response van de vier geselecteerde dorpen Opperdoes Twisk Wervershoof Wognum Totaal
Response 51 48 44 56 199
Niet thuis 23 27 15 17 82
Weigering 23 20 30 18 91
Overige non-response Totaal 3 100 5 100 11 100 9 100 28 400 (Veeken, 2012)
In tabel 1.5 is de response per dorp weergegeven en daarnaast het aantal weigeringen, het aantal mensen die niet thuis waren en de overige non-response. De dorpen Twisk, Opperdoes en Wognum hebben allen een response van rond de 50 procent. In Wervershoof ligt de response op 44 procent, deze lagere response is grotendeels te verklaren door de grote groep weigeraars in Wervershoof. In Wervershoof is de groep weigeraars met 30 procent relatief groot vergeleken met de andere drie dorpen.
17
Daarnaast is ook de groep overige non-response in Wervershoof met 11 procent groter dan in de andere drie dorpen. De response in Wognum is het hoogst met 56 procent en dat is te verklaren, omdat daar veel mensen thuis waren en weinig mensen weigerden. Tabel 1.6: Beschrijving van de (non) response van de verschillende typen dorpen Type dorp Bemiddelde dorpen Minder bemiddelde dorpen Veel voorzieningen Weinig voorzieningen
Response Niet thuis 104 44 95 38 100 32 99 50
Weigering 38 53 48 43
Overige non-response 14 14 20 8 (Veeken, 2012)
In tabel 1.6 is de response weergegeven naar de verschillende typen dorpen. De response in de bemiddelde dorpen is hoger dan in de minder bemiddelde dorpen. Tussen dorpen met veel en weinig voorzieningen zijn de verschillen te verwaarlozen. In dorpen met weinig voorzieningen waren mensen vaker niet thuis dan in dorpen met veel voorzieningen. Het aantal weigeraars in minder bemiddelde dorpen is ook veel hoger dan in bemiddelde dorpen. De bereidheid tot medewerking was in bemiddelde dorpen dus groter dan in de minder bemiddelde dorpen.
18
2.
Deelname aan burgerinitiatieven
Inleiding Burgers worden meer en meer politieke doe-het-zelvers. Ze reageren op problemen die in hun woonomgeving spelen en proberen deze op te lossen. Er wordt daarbij wel gesproken over een derde generatie burgerinitiatieven, waarbij burgers zelf in actie komen en een bijdrage leveren aan hun woonomgeving (Wijdeven & Hendriks, 2010). De overheid heeft initiatieven van burgers dan ook herontdekt als oplossing van maatschappelijke problemen. Zij wil burgers ruimte geven voor initiatieven die een publiek doel dienen. De overheid hecht dus erg veel waarde aan actieve burgers die initiatieven nemen in hun woonomgeving (Verhoeven, 2010). Met het oog op de bezuinigingen die de overheid doorvoert, vanwege de financiële crisis, wordt de bijdrage van burgers aan de leefbaarheid in hun woonomgeving de komende jaren nog belangrijker (Boer & Lans, 2011).
In dit hoofdstuk wordt besproken hoe actief de burgers in de dorpen Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum zijn. De resultaten in dit hoofdstuk komen voort uit de analyse van de gezamenlijke vragenlijst. Naast de analyses uit de gezamenlijke vragenlijst maak ik ook gebruik van analyses van de I&O research enquête. Deze enquête gebruik ik, omdat een aantal vragen uit deze enquête in de gezamenlijke enquête zijn opgenomen om deze met elkaar te kunnen vergelijken. De volgende variabelen worden vergeleken met de I&O research enquête: - Medeverantwoordelijkheid voor de leefbaarheid in de woonomgeving - Actieve bijdrage aan de leefbaarheid in de woonomgeving de afgelopen 12 maanden - Toekomstige bijdrage aan de leefbaarheid in de woonomgeving Eerst zal de medeverantwoordelijkheid voor de leefbaarheid in de woonomgeving bekeken worden. Vervolgens wordt ingegaan, in welke mate burgers hebben deelgenomen aan initiatieven, de afgelopen 10 jaar en 12 maanden. Daarna ga ik in op
19
welke manier de burgers deel hebben genomen aan initiatieven. Ten slotte wordt ingegaan op de toekomstige bijdrage van burgers aan de woonomgeving.
Medeverantwoordelijkheid woonomgeving Ten eerste heb ik gekeken naar de medeverantwoordelijkheid die de respondenten voelen
voor
de
leefbaarheid
in
de
woonomgeving.
In
tabel
2.1
is
de
medeverantwoordelijkheid weergegeven. Tabel 2.1: Medeverantwoordelijkheid voor de leefbaarheid in de woonomgeving Medeverantwoordelijkheid woonomgeving Ja, zeer Een beetje Nee Totaal N (absolute aantallen)
Percentage 39.9 49.7 10.4 100 183
(Veeken, 2012)
Uit tabel 2.1 blijkt dat ongeveer de helft van de respondenten zich vooral ‘een beetje’ medeverantwoordelijk voelen voor de leefbaarheid in de woonomgeving. Er is daarnaast,
met
39.9
procent,
een
relatief
grote
groep
die
zich
‘zeer’
medeverantwoordelijk voelen. De groep respondenten die zich helemaal niet medeverantwoordelijk voelen is erg klein. Uit de analyse van de enquête van I&O research blijkt dat mensen zich een jaar geleden vaker medeverantwoordelijk voelden voor de woonomgeving. In die enquête gaf 46.3 procent van de respondenten aan zich zeer medeverantwoordelijk voor de woonomgeving te voelen. Daarnaast was er maar een hele kleine groep van 5.5 procent die zich helemaal niet medeverantwoordelijk voelden (I&O research, 2010). Het grootste deel van de respondenten voelt zich dus wel (een beetje of zeer) medeverantwoordelijk voor hun woonomgeving. Dit wekt de verwachting dat er redelijk veel respondenten zijn die heeft deelgenomen aan initiatieven de afgelopen 10 jaar. Er is grote samenhang tussen de variabelen ‘medeverantwoordelijkheid voor de woonomgeving’ en ‘deelname aan een initiatief de afgelopen 10 jaar’. Deze zijn in tabel 2.2 weergegeven.
20
Tabel
2.2:
Deelname
aan
initiatieven
de
afgelopen
10
jaar
naar
medeverantwoordelijkheid woonomgeving (in procenten) Medeverantwoordelijkheid woonomgeving Deelname initiatief afgelopen 10 jaar Ja Nee Totaal
Ja, zeer 59.1 40.9 100
Een beetje 30.6 69.4 100
Cramer’s V= 0.3241
N=170 (absolute aantallen)
Nee 17.2 82.2 100
Significantie= 0 (Veeken, 2012)
Uit tabel 2.2 blijkt inderdaad dat mensen die zich zeer medeverantwoordelijk voelen voor de leefbaarheid veel vaker deel hebben genomen aan initiatieven de afgelopen 10 jaar. De deelname aan burgerinitiatieven neemt dan ook af als burgers zich minder medeverantwoordelijk voelen voor hun woonomgeving.
Deelname aan initiatieven Uit figuur 2.1, waarin de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar is weergegeven, blijkt inderdaad dat relatief veel respondenten hebben deelgenomen aan een burgerinitiatief. Van de respondenten heeft 38.9 procent de afgelopen 10 jaar deelgenomen aan een burgerinitiatief in hun huidige dorp. Figuur 2.1: Deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar (N=180) en 12 maanden (N=161) Deelname aan initiatieven afgelopen 10 jaar
38.9
61.1
Actieve bijdrage woonomgeving 12 maanden
36.6
63.4
0%
20%
40% Ja
60%
80%
100%
Nee (Veeken, 2012)
1
In deze scriptie wordt de samenhangsmaat Cramer’s V gebruikt. Alle analyses in deze scriptie hebben een Cramer’s V van 0.1 of groter en een significantie lager dan 0.2, tenzij anders is vermeld.
21
Naast de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar heb ik ook gekeken naar de actieve bijdrage aan de leefbaarheid in de woonomgeving de afgelopen 12 maanden. De actieve bijdrage aan de leefbaarheid in de woonomgeving, wordt in dit onderzoek gezien als het deelnemen aan een initiatief in de woonomgeving. De deelname aan initiatieven de afgelopen 12 maanden is weergegeven in figuur 2.1. Er is een groep van 36.6 procent die actief heeft bijgedragen aan de woonomgeving. Die deelname ligt daarmee lager dan de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar. Dat was te verwachten aangezien de kans, dat iemand heeft deelgenomen aan een initiatief de afgelopen 10 jaar groter is, dan dat iemand de afgelopen 12 maanden heeft deelgenomen. De actieve bijdrage aan de woonomgeving is vergelijkbaar met de uitkomsten van de I&O research enquête. In die enquête gaf 33.6 procent van de respondenten aan dat zij de afgelopen 12 maanden actief hebben bijgedragen aan de leefbaarheid in de woonomgeving (I&O research, 2010).
Rol bij initiatieven Naast de actieve bijdrage van burgers is het ook relevant om te kijken op welke manier zij hebben bijgedragen. Er zijn drie verschillende rollen die ik onderscheid bij de deelname aan initiatieven. Bij een initiatief kan men de kar trekken, dat betekent dat zij het initiatief alleen of met anderen hebben opgezet en een leidinggevende rol hebben. Daarnaast kan het zijn dat mensen hand- en spandiensten hebben verleend bij een initiatief. Dit houdt in dat zij betrokken zijn bij het uitvoeren van een initiatief, maar het initiatief niet hebben bedacht en geen leidinggevende taken hebben. Ten slotte kan het ook zijn dat de rol bestond uit het ondersteunen van een initiatief. Dit betekent dat iemand bijvoorbeeld een dagje meegeholpen heeft bij een initiatief. De kar trekken is dus de meest intensieve rol bij een initiatief en het ondersteunen van een initiatief het minst intensief. In de publicatie ‘burgerschap in de doe-democratie’ is tevens gekeken naar de rol die burgers kunnen hebben bij een initiatief. De auteurs verdelen de manier van deelnemen aan een initiatief in vier typen. Zij onderscheiden; alledaagse doeners, projectentrekkers,
wijkexperts
en
casusexperts.
De
alledaagse
doeners
en
22
projectentrekkers zijn de mensen die daadwerkelijk zelf of met anderen actief bijdragen aan leefbaarheid in de woonomgeving. De wijkexperts en casusexperts houden zich vooral bezig met het meepraten over problemen die in de buurt spelen met instanties, de gemeente of andere instellingen. Zij zijn dus niet zo zeer gericht op concreet handelen, maar meer op het beïnvloeden van beleid. De alledaagse doeners en de projectentrekkers zijn dus vooral relevant, omdat zij daadwerkelijk deelnemen aan initiatieven. De projectentrekkers en alledaagse doeners zijn vergelijkbaar met de mensen die de ‘kar trekken’ bij een initiatief, in dit onderzoek. Het onderscheid tussen alledaagse doeners en projectentrekkers ligt vooral in de intensiteit van het initiatief. De projectentrekkers gaan vaak kleinschalige projecten aan die in korte tijd gerealiseerd kunnen worden, terwijl alledaagse doeners vaak projecten aanpakken die complex zijn en in langere tijd gerealiseerd worden (Wijdeven & Hendriks, 2010). Het onderscheid dat ik maak bij de rol bij een initiatief is grotendeels gericht op de intensiteit van de deelname aan een initiatief. Echter gaat het bij de rolverdeling die ik hanteer om het onderscheid tussen de initiatief bedenker en de initiatief deelnemer. De rol verdeling van de deelnemers aan initiatieven is in figuur 2.2 weergegeven. Figuur 2.2: Manier van deelname aan de initiatieven (N=59)
27.1
0%
33.9
20% U trok de kar
40%
39
60%
U verleende hand- en spandiensten
80%
100%
U ondersteunde
(Veeken, 2012)
De meeste mensen hebben vooral een ondersteunende rol bij de deelname aan een initiatief. Daarnaast zijn er relatief veel mensen die hand- en spandiensten verlenen. De mensen die zelf een initiatief hebben bedacht en een leidinggevende rol daarbij hadden is het kleinst met 27.1 procent. De meeste mensen die hebben deelgenomen aan een 23
initiatief hebben dus vooral bijgedragen en zijn niet zelf met een nieuw initiatief gekomen. Echter zijn de mensen die hand- en spandiensten verlenen en mensen die het initiatief ondersteunen ook belangrijk, omdat zij veel werk verrichten bij het uitvoeren van een initiatief.
Toekomstige deelname initiatieven Ten slotte ga ik in op de toekomstige bijdrage aan de leefbaarheid in de woonomgeving, deze is weergegeven in tabel 2.3. Tabel 2.3: Toekomstige bijdrage aan de leefbaarheid in de woonomgeving Toekomstige bijdrage woonomgeving Ja Nee Weet niet/Geen antwoord Totaal N (absolute aantallen)
Percentage
40.4 25.5 34 100 180
(Veeken, 2012)
Uit tabel 2.3 blijkt dat er in de toekomst meer mensen bereid zijn om actief bij te dragen aan de woonomgeving dan de afgelopen 12 maanden het geval was. In de toekomst is 40.4 procent van de respondenten bereid om actief bij te dragen aan de woonomgeving. Er is daardoor een potentiële groep burgers van bijna twee procent die de afgelopen 12 maanden geen actieve bijdrage aan de woonomgeving hebben geleverd maar wel bereid zijn dat in de toekomst te doen. Daarbij moet wel gezegd worden dat de potentiële groep die bereid is in de toekomst actief bijdragen aan de woonomgeving nog groter kan zijn. Er is namelijk een vrij grote groep respondenten die ‘weet niet/geen antwoord’ hebben geantwoord. Binnen deze groep kunnen er ook mensen zijn die in de toekomst bereid zijn een initiatief te nemen voor de leefbaarheid in de woonomgeving, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. De toekomstige bijdrage aan de woonomgeving heb ik ook vergeleken met de resultaten uit de I&O research enquête. Uit die resultaten blijkt dat 41.2 procent van de respondenten bereid is om in de toekomst actief bij te dragen aan de woonomgeving (I&O research, 2010). Dit komt dus vrijwel overeen met de resultaten uit tabel 2.3.
24
3.
Soorten en aantallen initiatieven
Inleiding Het aantal initiatieven neemt toe de afgelopen jaren, dat merken organisaties zoals Greenwich. Dit is een organisatie die mensen ondersteund bij duurzame initiatieven. Zij merken sinds 2004 een sterke opmars van het aantal initiatiefnemers dat ondersteuning vraagt van Greenwich. In 2004 ging het om enkele tientallen initiatiefnemers die bij Greenwich om ondersteuning vroegen, terwijl het in 2010 om 225 aanvragen ging. Het lijkt er dus sterk op dat burgers actiever zijn geworden en dat er meer initiatieven ontplooid worden (Heijden et al, 2011). Naast de toename in de aantallen initiatieven is er een grotere verscheidenheid in de sectoren waarin initiatieven genomen worden. Burgers nemen initiatieven op allerlei gebieden, van natuur tot zorg en van onderwijs tot energievoorziening. Er is een grote diversiteit aan soorten initiatieven die grotendeels gevoed worden door de verschillende maatschappelijke problemen op lokaal niveau. In het ene dorp is het bijvoorbeeld de verkeersveiligheid die in het geding is en waar men zich inzet voor een veiligere weg. In het andere dorp is het de basisschool die misschien verdwijnt en waar burgers zich inzetten voor het behoud van deze school. De diversiteit tussen dorpen is groot maar ook in de dorpen bestaan er initiatieven in allerlei denkbare sectoren (Heijden et al, 2011).
In dit hoofdstuk beschrijf ik de verschillende soorten initiatieven en de aantallen initiatieven die in Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum genomen worden. Ik zal eerst aangeven hoeveel initiatieven er in het onderzoeksgebied de afgelopen 10 jaar genomen zijn. Daarna zal ik ingaan op de verschillende soorten initiatieven die in dorpen genomen worden. Ten slotte ga ik in op de invloed van individuele kenmerken op de aantallen en soorten initiatieven.
25
Aantal initiatieven Voordat ik in ga op de soorten initiatieven beschrijf ik eerst hoeveel initiatieven er de afgelopen 10 jaar genomen zijn. In figuur 3.1 is de hoeveelheid aan initiatieven in aantallen weergegeven. Figuur 3.1: Percentage actieve burger dat aan het aantal initiatieven heeft deelgenomen (N=69) 8
1.4
7
1.4
6
1.4
5
2.9
4
7.2
3
18.8
2
27.5
1
39.1 0
10
20
30
40
50 (Veeken, 2012)
De meeste actieve burgers hebben de afgelopen 10 jaar deelgenomen aan twee of meer initiatieven. Er blijken dan ook gemiddeld 2.25 initiatieven per actieve burger te zijn genomen. Het valt op in figuur 3.1 dat er zelfs burgers zijn die acht initiatieven hebben genomen de afgelopen 10 jaar. Het blijkt dus dat als mensen eenmaal deelnemen in hun dorp met initiatieven dat zij vaak zeer actief zijn en bij meerdere initiatieven betrokken zijn. In de dorpen Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum hebben de respondenten, die hebben aangegeven deel te hebben genomen aan initiatieven de afgelopen 10 jaar, gezamenlijk 155 initiatieven genomen. Daaruit blijkt dat burgers erg actief zijn geweest om in hun dorp met hun initiatieven een positieve bijdrage te leveren. Het kan natuurlijk wel zijn dat er een aantal initiatieven zijn waar meerdere respondenten aan hebben deelgenomen. Maar er mag toch wel gesproken worden over een zeer groot aantal initiatieven, die de afgelopen 10 jaar in het onderzoeksgebied zijn uitgevoerd.
26
Soorten initiatieven Ik heb in de gezamenlijke vragenlijst de respondenten een omvangrijke en herkenbare lijst met soorten initiatieven gegeven, zodat zij daarin konden aangeven voor welk(e) initiatief of initiatieven zij zich de afgelopen 10 jaar hebben ingezet. Ik heb eerst gekeken welke soorten initiatieven in deze lijst het meest voorkwamen. In figuur 3.2 zijn de initiatieven die het meest voorkwamen weergegeven. Figuur 3.2: Soorten initiatieven die veel voorkomen in procenten (N=90) 25
20.8
20 14.5
15
11.9 9.5
10 5 0 Dorpsactiviteiten organiseren
Dorp net en schoon houden
Zorgverlening
Inzetten voor veiligere verkeerssituatie (Veeken, 2012)
Het organiseren van dorpsactiviteiten is een initiatief waar actieve burgers zich de afgelopen 10 jaar het meest voor hebben ingezet. Daarnaast zijn er relatief veel mensen die zich hebben bezig gehouden met het dorp net en schoon houden. Er zijn tevens redelijk veel burgers die zich hebben ingezet voor zorgverlening en voor een veiligere verkeersituatie in het dorp. Onderwerpen waar de burgers zich nauwelijks voor inzetten zijn weergegeven in tabel 3.1. Uit deze tabel blijkt dat burgers zich nauwelijks inzetten voor initiatieven die gericht zijn op het behoud of oprichten van voorzieningen. Daarnaast hebben burgers zich niet veel ingezet voor het verminderen of voorkomen van overlast, het vergroten van mogelijkheden van lokale ondernemers en het inzetten voor kunst in het dorp. In de dorpen Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum worden de soorten initiatieven die nauwelijks worden gedaan dus niet zo zeer als
27
maatschappelijke problemen ervaren of als initiatieven die veel bijdragen aan de leefbaarheid in hun woonomgeving. Tabel 3.1: Soorten initiatieven waar burgers zich nauwelijks voor inzetten Soort initiatief Behoud monumenten Behoud of oprichten school in dorp Behoud of oprichten buslijn of vervoersdienst in het dorp Behoud of oprichten dorpshuis Verminderen of voorkomen overlast Behoud woningen of nieuwbouw woningen Creëren van wandel en fietspaden rond het dorp Voor kunst in het dorp Vergroten mogelijkheden lokale ondernemers Totaal N (in absolute aantallen)
Percentage 3.8 1.9 1.3 2.5 1.9 4.4 2.5 1.3 2.5 22.1 155 (Veeken, 2012)
De soorten initiatieven, weergegeven in figuur 3.2 en tabel 3.1, zijn niet alle soorten initiatieven die ik in de vragenlijst als antwoordmogelijkheid heb aangegeven. In de gezamenlijke vragenlijst heb ik mensen de mogelijkheid gegeven om hun initiatief onder te brengen in een van de 17 categorieën, die ik van te voren had vastgesteld (zie bijlage: gezamenlijke vragenlijst). Aangezien het onoverzichtelijk is om met een lijst van 17 categorieën nadere analyses te maken heb ik deze lijst onderverdeeld in vijf categorieën. Deze zijn als volgt onderverdeeld: -
Dienstverlening: zorgverlening, vergroten mogelijkheden lokale ondernemers
-
Veiligheid: verminderen of voorkomen overlast, inzetten voor veiligere verkeerssituatie.
-
Sociale activiteiten: dorpsactiviteiten organiseren, een plek of activiteiten organiseren waar dorpsbewoners elkaar kunnen ontmoeten.
-
Woonomgeving: dorp net en schoon houden, natuur of landschap behouden of creëren, creëren van wandel- en fietspaden, kunst in het dorp, behoud van woningen of nieuwbouw van woningen.
28
-
Voorzieningen: behoud van monumenten, behoud of oprichten van dorpswinkel, behoud of oprichten basisschool, behoud of opzetten van buslijn of vervoersdienst, behoud of oprichten dorpshuis.
De verdeling van de vijf verschillende soorten initiatieven is weergegeven in figuur 3.3. Uit dit figuur blijkt dat de meeste initiatieven gericht zijn op het organiseren van sociale activiteiten in het dorp. Ook veel burgers in de dorpen; Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum, hebben initiatieven genomen om hun woonomgeving te verbeteren. De initiatieven zijn in veel mindere mate gericht op dienstverlening, voorzieningen en veiligheid. Figuur 3.3: Verdeling soorten initiatieven (N=199)
15
0%
28.6
20%
11.3
40%
14.3
60%
dienstverlening
woonomgeving
voorzieningen
sociale activiteiten
30.8
80%
100%
veiligheid
(Veeken, 2012)
In het artikel ‘experimenteren met een burgerinitiatief’ wordt gesteld dat initiatieven vooral voortkomen uit maatschappelijke problemen in de woonomgeving, die de gemeente niet aanpakt (Heijden et al, 2011). Uit figuur 3.3 kan dit enigszins worden opgemaakt, aangezien de initiatieven gericht op de woonomgeving, veiligheid en voorzieningen veelal tot het takenpakket van de gemeente behoren. Echter zie je ook dat burgers vooral veel initiatieven nemen om de sociale cohesie in het dorp te vergroten en initiatieven om de mede mens te helpen. Het gaat bij deze initiatieven vooral om activiteiten waarbij bewoners elkaar beter leren kennen. In het artikel’ burgerschap in de doe-maatschappij’ beschrijven de auteurs dat veel initiatieven vooral gericht zijn op het sociale cohesie element. Zij zien de afgelopen jaren een verschuiving
29
van de fysieke initiatieven naar de sociale initiatieven (Wijdeven & Hendriks, 2010). Daarnaast is er volgens de auteurs een verschuiving van zorgen voor de buurt naar zorgen voor elkaar. Hierbij gaat het om initiatieven in de zorg en om elkaar een handje te helpen. Zij geven daarnaast terecht aan dat sociale cohesie ook een neveneffect kan zijn van een fysiek initiatief. Bij bijvoorbeeld het opknappen van een speeltuin verbeterd men de fysieke woonomgeving, maar daarnaast creëert men ook een plek waar kinderen en ouders elkaar kunnen ontmoeten. Er is daarbij duidelijk sprake van het sociale cohesie element ook al was het doel de fysieke woonomgeving verbeteren (Wijdeven & Hendriks, 2010). De soorten initiatieven in de dorpen Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum zijn dus vooral gericht op sociale activiteiten en op de verbetering van de woonomgeving.
Invloed individuele kenmerken op aantal en soorten initiatieven Ik heb ten eerste gekeken of individuele kenmerken invloed hebben op de hoeveelheid initiatieven. Ik heb de aantallen initiatieven ten behoeve van de celvulling verdeeld in twee groepen, namelijk deelname aan 1 initiatief of deelname aan 2 initiatieven of meer. Uit de analyse tussen individuele kenmerken en aantal initiatieven blijkt dat er een significant verband is tussen leeftijd en de hoeveelheid initiatieven. Er zijn bij leeftijd echter drie leeftijdsgroepen, waardoor de celvulling in de tabel te laag is. Ik heb daarom de leeftijd bij deze analyse in twee groepen verdeeld, namelijk jonger dan 55 jaar en ouder dan 55 jaar. Figuur 3.4: Aantal initiatieven weergegeven naar leeftijd 2 initiatieven of meer 1 initiatief
0%
20%
40%
jonger dan 55 jaar N=68 Cramer's V=0.228
Significantie=0.06
60%
80%
100%
ouder dan 55 jaar (Veeken, 2012)
30
In figuur 3.4 is het aantal initiatieven weergegeven naar leeftijd. Er is een redelijk grote samenhang tussen leeftijd en het aantal initiatieven. Het zijn vooral oudere respondenten, van 55 jaar of ouder, die deel hebben genomen aan meerdere initiatieven de afgelopen 10 jaar. Bij de groep jonger dan 55 jaar hebben vooral veel respondenten aan 1 initiatief deelgenomen de afgelopen 10 jaar. Vooral de burgers van 55 jaar of ouder hebben dus de afgelopen 10 jaar veel initiatieven ontplooid.
Ik heb naast de invloed van individuele kenmerken op de hoeveelheid initiatieven ook gekeken of de individuele kenmerken invloed hebben op de soorten initiatieven die er genomen worden. Er zijn drie soorten initiatieven; dienstverlening, woonomgeving en sociale activiteiten, waarbij individuele kenmerken invloed hebben. Ik zal per soort de individuele kenmerken beschrijven die samenhang vertonen en significant zijn. Bij het initiatief dienstverlening valt ten eerste op dat er verschillen zijn in het wel of niet hebben van kinderen in de huishoudensamenstelling. Huishoudens zonder kinderen nemen vaker deel aan initiatieven in de dienstverlening dan huishoudens met kinderen. Tabel 3.2: Deelname dienstverlening in procenten naar huishouden, opleiding en inkomen Huishouden Dienstverlening Kinderen
Opleidingsniveau
Geen kinderen
Laag
Inkomensniveau
Middelbaar Hoog Laag
Modaal Hoog
Ja
5.7
12.7
4.3
11.9
14
9.8
3.7
16.7
Nee
94.3
87.3
95.7
88.1
86
90.2
96.3
83.3
Totaal
100
100
100
100
100
100
100
100
N
198
186
165
Cramer's V
0.119
0.145
0.177
Significantie
0.094
0.143
0.075 ( Veeken, 2012)
Uit tabel 3.2 blijkt dat er duidelijke verschillen in de deelname aan het initiatief dienstverlening zijn, als er gekeken wordt naar het opleidingsniveau. Vooral hoger opgeleiden hebben deelgenomen aan initiatieven die met dienstverlening te maken hebben. Lager opgeleiden hebben daarentegen nauwelijks deelgenomen aan initiatieven in de dienstverlening. Ten slotte is het inkomensniveau van het huishouden
31
van invloed op de deelname aan dienstverlening initiatieven (zie tabel 3.2). Mensen met een hoger huishoudelijk inkomen hebben vooral deelgenomen aan initiatieven die te maken hebben met dienstverlening. De mensen met een modaal huishoudelijk inkomen hebben het minst deelgenomen. Het zijn dus vooral mensen met een hoger opleidingsniveau, mensen met kinderen en mensen met een hoog huishoudelijk inkomen die hebben deelgenomen aan initiatieven in de dienstverlening. Tabel 3.3 Deelname woonomgeving in procenten naar opleidingsniveau en inkomen Inkomensniveau
Opleidingsniveau
Woonomgeving
Laag
Modaal Hoog Laag
Middelbaar
Hoog
Ja
15.7
14.8
30
7.1
20.2
31.6
Nee
84.3
85.2
70
92.9
79.8
68.4
Totaal
100
100
100
100
100
100
N (absolute aantallen)
165
186
Cramer’s V
0.176
0.258
Significantie
0.078
0.002 (Veeken, 2012)
Bij het initiatief woonomgeving blijken de individuele kenmerken opleidingsniveau en inkomen een belangrijke rol te spelen (zie tabel 3.3). Het zijn wederom de hoog opgeleiden die vaker hebben deelgenomen aan een initiatief dat te maken had met de verbetering van de woonomgeving. Maar ook de mensen met een middelbaar opleidingsniveau hebben relatief veel deelgenomen aan dit soort initiatieven. De laag opgeleide respondenten hebben nauwelijks deelgenomen aan initiatieven om hun woonomgeving te verbeteren. Bij het inkomen van het huishouden blijkt net als bij het initiatief dienstverlening dat het vooral mensen met een hoger huishoudelijk inkomen zijn die hebben deelgenomen aan een initiatief voor de verbetering van de woonomgeving. Mensen met een modaal of laag huishoudelijk inkomen hebben in veel mindere mate deelgenomen aan initiatieven voor de woonomgeving. Het zijn dus vooral mensen met een hoger opleidingsniveau en mensen met een hoog huishoudelijk inkomen die hebben deelgenomen aan initiatieven voor de woonomgeving.
32
Ten slotte heb ik gekeken naar het initiatief sociale activiteiten. Bij het initiatief sociale activiteiten blijken wederom de kenmerken opleidingsniveau en inkomen van invloed te zijn. De deelname aan het initiatief sociale activiteiten is weergegeven in figuur 3.4 naar het inkomensniveau van het huishouden en opleidingniveau van de respondenten. Tabel 3.4: Deelname aan sociale activiteiten in procenten naar inkomen en opleiding Inkomensniveau
Opleidingsniveau
Sociale activiteiten
Laag
Modaal Hoog Laag
Middelbaar Hoog
Ja
13.7
20.4
31.7
12.9
23.7
29.8
Nee
86.3
79.6
68.3
87.1
76.3
70.2
Totaal
100
100
100
100
100
100
N (absoluut)
165
186
Cramer’s V
0.179
0.174
Significantie
0.071
0.06
(Veeken, 2012)
Bij het opleidingsniveau blijkt dat de lager opgeleiden nauwelijks hebben deelgenomen aan initiatieven die te maken hebben met sociale activiteiten. Hoger opgeleiden hebben wel vaak deelgenomen aan dit soort initiatieven (zie tabel 3.4). Bij het inkomen blijkt tevens dat het vooral mensen zijn met een hoger huishoudelijk inkomen die hebben deelgenomen aan initiatieven die te maken hebben met sociale activiteiten. Mensen met een lager huishoudelijk inkomen hebben nauwelijks deelgenomen aan dit soort initiatieven (zie tabel 3.4). Individuele kenmerken die ook van invloed zijn op de deelname aan sociale activiteiten zijn de huishoudensamenstelling en de leeftijd van de respondenten. Bij de huishoudensamenstelling heb ik gekeken of iemand samenwoont of alleenstaand is. Tabel 3.5: Deelname aan sociale activiteiten in procenten naar huishouden en leeftijd Huishouden Sociale activiteiten
Leeftijd
Alleenstaand Samenwonend 15-35
35-55
55+
Ja
11.4
22.7
13.2
29
17.2
Nee
88.6
77.3
86.8
71
82.8
Totaal
100
100
100
100
100
N (absoluut)
197
194
Cramer's V
0.106
0.158
Significantie
0.135
0.088
(Veeken, 2012)
33
Uit tabel 3.5 blijkt dat respondenten die alleen wonen minder vaak deel nemen aan initiatieven die te maken hebben met sociale activiteiten dan mensen die samenwonen. Ten slotte is de leeftijd nog van invloed op deelname aan initiatieven die met sociale activiteiten te maken hebben (zie tabel 3.5). Bij dit soort initiatieven blijkt de leeftijdsgroep 35 tot 55 jaar het meest deel te nemen. De leeftijdsgroep 55+ heeft tevens vaak deelgenomen aan een initiatief dat te maken heeft met sociale activiteiten. Mensen uit leeftijdsgroep 15 tot 35 jaar nemen nauwelijks deel aan dit soort initiatieven. Het zijn dus vooral hoger opgeleiden, mensen met een hoger huishoudelijk inkomen, mensen die samenwonen en mensen in de leeftijdsgroep 35 tot 55 jaar die deelnemen aan initiatieven die te maken hebben met sociale activiteiten.
34
4.
Ruimtelijke verscheidenheid in soorten en aantallen initiatieven
Inleiding Veel initiatieven ontstaan uit maatschappelijke problemen in het dorp die niet worden aangepakt. Er is daardoor een grote verscheidenheid in soorten initiatieven tussen dorpen. Dorpen zijn erg verschillend van elkaar en dat zorgt voor een grote diversiteit aan initiatieven tussen dorpen (Heijden et al, 2011). Het ene dorp heeft bijvoorbeeld veel voorzieningen en verenigingen en in het andere dorp zijn deze nauwelijks aanwezig. Het ene dorp is een gewild woondorp en het andere dorp kan meer als een autonoom dorp worden beschouwd. De ruimtelijke verscheidenheid tussen woonmilieus en dorpen kunnen een verklaring zijn voor de verschillen in de hoeveelheid en soorten initiatieven.
In dit hoofdstuk wordt de ruimtelijke verscheidenheid van de deelname aan initiatieven, de hoeveelheid initiatieven en de soorten initiatieven uiteengezet. Bij de ruimtelijke verscheidenheid wordt ten eerste het onderscheid gemaakt tussen bemiddelde en minder bemiddelde dorpen. Vervolgens worden de verschillen aangegeven tussen dorpen met veel voorzieningen en dorpen met weinig voorzieningen. Ten slotte geef ik de verschillen aan in deelname aan initiatieven en de hoeveelheid en soorten initiatieven tussen de dorpen Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum.
Mate van bemiddeldheid De bemiddelde dorpen in dit onderzoek zijn Twisk en Wognum en de minder bemiddelde dorpen zijn Opperdoes en Wervershoof, zoals al eerder is beschreven in de inleiding. Ik heb ten eerste gekeken naar het verschil in de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar tussen de bemiddelde en minder bemiddelde dorpen. Er zijn nauwelijks verschillen in bemiddeldheid in de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar. Er is dan ook geen significante samenhang tussen mate van bemiddeldheid en de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar. Naast de deelname aan initiatieven is
35
het relevant om te kijken naar de verschillen in de hoeveelheid initiatieven tussen bemiddelde en minder bemiddelde dorpen. Er zijn wel duidelijke verschillen in de hoeveelheid initiatieven. Deze verschillen in de hoeveelheid initiatieven naar bemiddeldheid zijn in tabel 4.1 weergegeven. Tabel 4.1: Hoeveelheid initiatieven en gemiddelde weergegeven naar bemiddeldheid (absolute aantallen). Aantal initiatieven Gemiddelde Totaal N (in absolute aantallen) 2
Eta =0.258
Bemiddelde dorpen 2.61 94
Minder bemiddelde dorpen 1.85 61
36
33
Significantie=0.033 (Veeken, 2012)
Uit tabel 4.1 blijkt dat er een sterke samenhang (0.258) is tussen bemiddeldheid en het aantal initiatieven. Burgers uit de bemiddelde dorpen hebben de afgelopen 10 jaar veel meer initiatieven genomen dan burgers uit de minder bemiddelde dorpen. Er zijn meer dan 90 initiatieven genomen in de bemiddelde dorpen, terwijl er in de minder bemiddelde dorpen maar 61 initiatieven zijn ontplooid. Het verschil in aantallen initiatieven wordt veroorzaakt doordat actieve burgers in bemiddelde dorpen meerdere initiatieven per actieve burger hebben genomen. In de bemiddelde dorpen worden gemiddeld 2.61 initiatieven per actieve burger genomen. Dit gemiddelde ligt daarmee vele malen hoger dan in de minder bemiddelde dorpen, waar gemiddeld 1.85 initiatieven per actieve burger worden genomen. Naast de deelname aan initiatieven en de hoeveelheid aan initiatieven heb ik ook gekeken naar de verscheidenheid in deelname aan soorten initiatieven tussen bemiddelde dorpen en minder bemiddelde dorpen. Bij de vijf verschillende soorten initiatieven, die ik in ‘hoofdstuk 3’ heb beschreven, zijn er twee soorten initiatieven waar een significante samenhang is tussen de mate van bemiddelend en de soorten initiatieven. Er zijn verschillen in de deelname bij de initiatieven dienstverlening en
2
Eta is een samenhangsmaat vergelijkbaar met Cramer’s V, die aangeeft hoe sterk de relatie is tussen de variabelen. Eta loopt van 0 tot 1, waarbij 0 betekend dat er geen samenhang is en 1 betekend dat er een zeer sterke samenhang.
36
voorzieningen. In figuur 4.1 zijn beide initiatieven weergegeven met het onderscheid tussen bemiddelde en minder bemiddelde dorpen. Figuur 4.1: Deelname aan de soorten initiatieven dienstverlening en voorzieningen, weergegeven naar mate van bemiddeldheid (in procenten). 16 14 12 10 8 6 4 2 0
13.5
12.5
6.3
6.3
Dienstverlening Bemiddeld
Voorzieningen Minder bemiddeld
Dienstverlening
N=199
Cramer's V=0.119
Significantie=0.094
Voorzieningen
N=199
Cramer's V=0.105
Significantie=0.138
(Veeken, 2012)
Uit figuur 4.1 blijkt dat mensen in de bemiddelde dorpen vaker hebben deelgenomen aan initiatieven in de dienstverlening en zich vaker hebben ingezet voor voorzieningen in het dorp dan in de minder bemiddelde dorpen. Bij de andere drie soorten initiatieven; woonomgeving, veiligheid en sociale activiteiten, zijn er geen significante verbanden tussen de mate van bemiddeldheid en deze soorten initiatieven. De verschillen tussen de bemiddelde dorpen en minder bemiddelde dorpen zijn bij deze soorten initiatieven dan ook nihil. De mate van bemiddeldheid speelt dus nauwelijks een rol bij het verschil in deelname in soorten initiatieven. Ook al zijn er wel kleine verschillen bij de initiatieven dienstverlening en voorzieningen.
Voorzieningenniveau Bij het voorzieningenniveau maak ik onderscheid tussen grote dorpen met veel voorzieningen en kleine dorpen met weinig voorzieningen. De dorpen met veel voorzieningen zijn Wervershoof en Wognum en de dorpen met weinig voorzieningen zijn Opperdoes en Twisk. Ik heb ten eerste gekeken of er verschillen zijn in de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar. Hier zijn duidelijke verschillen merkbaar tussen de 37
dorpen met veel en de dorpen met weinig voorzieningen. In tabel 4.2 zijn deze verschillen weergegeven. Tabel 4.2: Deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar weergegeven naar voorzieningenniveau (in procenten). Deelname aan initiatieven afgelopen 10 jaar Ja Nee Totaal
Veel voorzieningen 44.8 55.2 100
N (in absolute aantallen) N=180 (totaal)
Weinig voorzieningen 33.3 66.7 100
93
87
Cramer's V=0.118
Significantie=0.114 (Veeken, 2012)
Uit tabel 4.2 blijkt dat burgers uit de grote dorpen met veel voorzieningen vaker hebben deelgenomen aan initiatieven de afgelopen 10 jaar dan burgers uit kleine dorpen met weinig voorzieningen. Dit is enigszins vreemd te noemen, omdat ik verwacht had dat mensen in dorpen met weinig voorzieningen meer zouden deelnemen aan initiatieven. Dit was de verwachting, omdat in dorpen met weinig voorzieningen de noodzaak hoger is om initiatieven op te zetten, om het dorp leefbaar te kunnen houden, dan in dorpen met veel voorzieningen. Deze verwachting blijkt dus niet te kloppen (zie tabel 4.2). Naast de deelname aan initiatieven heb ik ook bij het voorzieningenniveau gekeken naar verschillen tussen dorpen met veel voorzieningen en weinig voorzieningen in de hoeveelheid aan initiatieven. Ook bij het aantal initiatieven blijken er duidelijke verschillen tussen dorpen met weinig en veel voorzieningen. In tabel 4.3 zijn de aantallen initiatieven die de afgelopen 10 jaar zijn ontplooid weergegeven naar het voorzieningenniveau. Tabel 4.3: Hoeveelheid initiatieven voorzieningenniveau (absolute aantallen). Aantal initiatieven Gemiddelde Totaal N (in absolute aantallen) Eta=0.292
en
Veel voorzieningen 1.83 66 36
gemiddelde
weergegeven
naar
Weinig voorzieningen 2.7 89 33
Significantie=0.015 (Veeken, 2012)
38
Uit tabel 4.3 blijkt dat er een redelijke samenhang is (0.292) tussen het voorzieningenniveau en het aantal initiatieven. In de dorpen met weinig voorzieningen zijn 89 initiatieven genomen de afgelopen 10 jaar en dat zijn er meer dan in de dorpen met veel voorzieningen, waar 66 initiatieven zijn genomen. Ook bij het voorzieningenniveau wordt dit verschil in aantallen initiatieven veroorzaakt doordat mensen in dorpen met weinig voorzieningen meerdere initiatieven per actieve burger hebben genomen. Het gemiddelde aantal initiatieven per actieve burger ligt in de dorpen met weinig voorzieningen, met 2.7 initiatieven, dan ook vele malen hoger dan het gemiddelde aantal initiatieven in de dorpen met veel voorzieningen. Hieruit blijkt mijn eerdere verwachting bij de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar bevestigd te worden. In dorpen met weinig voorzieningen worden meer initiatieven genomen, dit komt waarschijnlijk doordat de leefbaarheid daar sneller in het geding is dan in dorpen met veel voorzieningen. Ten slotte heb ik naast de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar en de hoeveelheid initiatieven gekeken naar de verschillen in soorten initiatieven tussen de voorzieningenniveaus. In figuur 4.2 zijn de significante verbanden tussen het voorzieningenniveau en de verschillende soorten initiatieven weergegeven. Figuur 4.2: Initiatieven dienstverlening, veiligheid en voorzieningen weergegeven naar mate van voorzieningsniveau (in procenten). 13.1
14 12
13.1 10.1
10 8
7
6
5
6 4 2 0 Dienstverlening
Veiligheid
Veel voorzieningen
Voorzieningen
Weinig voorzieningen
Dienstverlening
N=199
Cramer's V=0.102
Significantie=0.150
Veiligheid
N=199
Cramer's V=0.097
Significantie=0.173
Voorzieningen
N=199
Cramer's V=0.121
Significantie=0.087
(Veeken, 2012
39
Uit figuur 4.2 blijkt dat in de dorpen met weinig voorzieningen vaker is deelgenomen aan de initiatieven dienstverlening, veiligheid en voorzieningen. Er is een kleine samenhang tussen het voorzieningenniveau en deze soorten initiatieven. In de dorpen met weinig voorzieningen wordt er bij alle drie soorten initiatieven meer deelgenomen dan in dorpen met veel voorzieningen. Het is daarnaast vooral opvallend dat in dorpen met weinig voorzieningen relatief veel mensen zich inzetten voor het behoud of het opzetten van voorzieningen in het dorp. Er zijn tevens veel mensen in de dorpen met weinig voorzieningen die zich hebben ingezet met initiatieven in de dienstverlening. Dat mensen in dorpen met weinig voorzieningen vaker deelnemen aan initiatieven in de dienstverlening en voorzieningen, wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het ontbreken van organisaties of instellingen in het dorp. In veel dorpen zijn organisaties en instellingen die zich bezig houden met de dienstverlening in het dorp. Twisk is een van de dorpen met weinig voorzieningen in dit onderzoek. In dit dorp zetten veel burgers zich in voor voorzieningen. Ik heb voor Twisk daarom gekeken voor welke voorzieningen de respondenten initiatieven nemen. Er zijn relatief veel respondenten (12.5 procent) die zich hebben ingezet voor het opzetten of behouden van een winkel. Er is in Twisk dan ook in 2009 een dorpsservicepunt geopend, genaamd Toko Twisk, op initiatief van een aantal dorpsbewoners. In Toko Twisk kan men terecht voor een kopje koffie, ophalen of bezorgen van post of pakketjes, fietsreparatie, pinautomaat en er is ook een winkeltje met klein aanbod van producten. Er zijn dus verschillende services gecombineerd die als doel hebben de leefbaarheid en de sociale cohesie in Twisk te vergroten. Het dorpsservicepunt wordt door vrijwilligers uit het dorp in stand gehouden, met hulp van subsidie van de gemeente (Nieuwsbank, 2009). Toko Twisk is dus een goed voorbeeld van het opzetten van een voorziening in een dorp. Naast het opzetten of behouden van winkels, zijn er in Twisk ook mensen die zich hebben ingezet voor het behoud van de basisschool en voor het opzetten of behouden van een buslijn of vervoersdienst. Het op peil houden of uitbreiden van het voorzieningenniveau speelt dus een belangrijke rol in Twisk en dat is terug te zien in het aantal initiatieven dat hierop gericht is.
40
Er zijn op het ruimtelijke onderscheid van het voorzieningenniveau dus verschillen in de deelname bij de initiatieven dienstverlening, veiligheid en voorzieningen. Bij deze soorten initiatieven hebben mensen in dorpen met weinig voorzieningen vaker deelgenomen dan in dorpen met veel voorzieningen. Het ontbreken van bepaalde voorzieningen of de eventuele sluiting van voorzieningen zorgen dus voor een hogere deelname van burgers aan de soorten initiatieven dienstverlening en voorzieningen.
Dorpsniveau Naast de ruimtelijke niveaus bemiddeldheid en voorzieningenniveau is het tevens interessant om naar de verschillen tussen de dorpen; Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum, onderling te kijken. Ten eerste heb ik wederom gekeken naar de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar en de verschillen tussen de dorpen daarin. Er is geen significant verband tussen de deelname aan initiatieven en de dorpen. Naast de deelname aan initiatieven heb ik onderzocht of er verschillen zijn in het aantal initiatieven tussen de dorpen. In tabel 4.4 zijn de aantallen initiatieven en het gemiddelde per dorp weergegeven.
Tabel 4.4: Hoeveelheid en gemiddeld aantal initiatieven, weergegeven per dorp. Aantal initiatieven Gemiddelde
Opperdoes
Twisk Wervershoof
Wognum
1.94
3.41
1.76
1.89
Totaal
31
58
30
36
N (in absolute aantallen)
16
17
17
19
Eta=0.453
Significantie=0.002 (Veeken, 2012)
Uit tabel 4.4 blijkt dat in Twisk veruit de meeste initiatieven zijn genomen de afgelopen 10 jaar. De respondenten in Twisk hebben gezamenlijk de afgelopen 10 jaar 58 initiatieven genomen, terwijl in Wervershoof maar 30 initiatieven zijn genomen. Er zijn vooral grote verschillen in de hoeveelheid initiatieven tussen Twisk en de andere drie dorpen. Deze verschillen zijn te verklaren uit het hoge gemiddelde aantal initiatieven, van 3.4 initiatieven, per actieve burger in Twisk. In de andere dorpen Opperdoes, Wervershoof en Wognum ligt het gemiddelde lager dan twee initiatieven per actieve
41
burger. In Twisk zijn er burgers die maar liefst aan zeven of acht initiatieven deel hebben genomen. De grote verschillen in aantallen initiatieven tussen de dorpen worden dus grotendeels veroorzaakt door een klein aantal zeer actieve burgers in Twisk die bij veel verschillende initiatieven betrokken zijn geweest. Ten slotte heb ik gekeken naar de verschillen in soorten initiatieven tussen de dorpen onderling. Bij de soorten initiatieven zijn er bij de meeste initiatieven geen significant verbanden met de dorpen Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum. Daarnaast is de celvulling bij een aantal analyses tussen soorten initiatieven en de dorpen niet groot genoeg om er uitspraken over te kunnen doen.
Conclusie Er zijn in dit hoofdstuk drie verschillende ruimtelijke niveaus behandeld. Bij alle drie de niveaus waren er verschillen in de hoeveelheid initiatieven. De grote verschillen in de hoeveelheid initiatieven worden vooral veroorzaakt door de verschillen op dorpsniveau. Uit de analyse op dorpsniveau bleek namelijk dat vooral Twisk voor de verschillen in de hoeveelheid initiatieven heeft gezorgd bij de mate van bemiddeldheid en het voorzieningenniveau. Bij de soorten initiatieven waren er verschillen tussen bemiddelde dorpen en minder bemiddelde dorpen. In de bemiddelde dorpen waren burgers actiever bij de soorten initiatieven; dienstverlening en voorzieningen. Ook op het voorzieningenniveau waren er duidelijke verschillen in de deelname aan soorten initiatieven tussen de grote dorpen met veel voorzieningen en de kleine dorpen met weinig voorzieningen. De burgers uit de dorpen met weinig voorzieningen waren actiever bij de soorten initiatieven; dienstverlening, voorzieningen en veiligheid. Het woonmilieu heeft dus wel degelijk invloed op de hoeveelheid en soorten initiatieven. Waarbij er dus verschillen zijn in soorten initiatieven tussen bemiddelde en minder bemiddelde dorpen. De verschillen zijn echter vooral groot tussen de kleinere dorpen met weinig voorzieningen en de grotere dorpen met veel voorzieningen.
42
5.
Profiel van de actieve burger
Inleiding In dit hoofdstuk beschrijf ik het profiel van de actieve burger. Ik beschrijf dit profiel aan de hand van zes individuele kenmerken. De kenmerken die ik onderzocht heb zijn; geslacht, leeftijd, inkomen, woonduur, opleidingsniveau en huishoudensamenstelling. Ik heb deze zes kenmerken gekoppeld aan een aantal verschillende vragen over initiatieven uit de gezamenlijk gehouden enquête. Ik heb daartoe de individuele kenmerken gekoppeld aan de volgende afhankelijke variabelen: - medeverantwoordelijkheid voor de leefbaarheid in de woonomgeving - actieve bijdrage aan de woonomgeving de afgelopen 12 maanden - deelname aan een initiatief de afgelopen 10 jaar - toekomstige bijdrage aan de leefbaarheid in de woonomgeving Ik maak bij dit hoofdstuk wederom gebruik van de I&O research enquête om een aantal variabelen met deze enquête te vergelijken. Ik zal daartoe een vergelijking maken bij de individuele kenmerken: geslacht en leeftijd. Ik zal per individueel kenmerk eerst ingaan op wat er in de literatuur geschreven is over het individuele kenmerk. Vervolgens zal ik beschrijven, hoe de verdeling van de individuele kenmerken in de gezamenlijke vragenlijst is. Ten slotte zal ik beschrijven, welke relaties tussen de individuele kenmerken en de initiatieven van burgers uit mijn onderzoek naar voren komen. Geslacht In het rapport ‘help een burgerinitiatief’ wordt aandacht besteed aan de invloed van geslacht op de deelname aan initiatieven. In dit rapport wordt gesteld dat vrouwen relatief vaker dan mannen aan een initiatief deelnemen. Dit is gebaseerd op gegevens van Greenwish, een platform voor duurzame initiatieven. Er wordt echter wel gesteld in het rapport dat het vaak mannen zijn die de initiatieven van Greenwish ondersteunen (InAxis/Ministerie BZK, 2007).
43
Resultaten geslacht Bij de individuele kenmerken heb ik ten eerste gekeken naar het aandeel mannen en vrouwen in de enquête. Er is een mooie verdeling van het aantal vrouwen en mannen aanwezig in het databestand. Er zijn met 52 procent net iets meer mannen dan vrouwen geënquêteerd.
De eerste analyse is de invloed van geslacht op de medeverantwoordelijkheid van de leefbaarheid in de woonomgeving. Het individuele kenmerk geslacht heeft een redelijk significant verband met de medeverantwoordelijkheid voor de woonomgeving. Uit deze analyse blijkt dat mannen zich meer medeverantwoordelijk voelen voor de woonomgeving dan vrouwen. In tabel 5.1 is de medeverantwoordelijkheid voor de leefbaarheid in de woonomgeving naar geslacht weergegeven.
Tabel 5.1: medeverantwoordelijkheid voor de woonomgeving naar geslacht (in procenten) Medeverantwoordelijkheid woonomgeving
Geslacht Man Vrouw
Ja, zeer Een beetje Nee Totaal
45.4 49.5 5.2 100
N (in absolute aantallen)
182
Cramer’s V=0.201
32.9 50.6 16.5 100
Significantie=0.026 (Veeken, 2012)
Uit tabel 5.1 blijkt dat mannen zich met 45.4 procent meer medeverantwoordelijk voelen voor de woonomgeving dan vrouwen, waar 32.9 procent zich zeer verantwoordelijk voelt voor de leefbaarheid in de woonomgeving. Bij de categorie ‘een beetje’ verantwoordelijk voor de leefbaarheid in de woonomgeving zijn de percentages vrijwel gelijk met ongeveer 50 procent. Bij de antwoordcategorie ‘nee’ zijn wel duidelijke verschillen te zien tussen mannen en vrouwen. Namelijk 16.5 procent van de vrouwen zegt zich niet verantwoordelijk te voelen voor de leefbaarheid in de
44
woonomgeving, tegen 5.2 procent van de mannen. Deze verschillen wekken de verwachting dat er dus ook verschillen zullen zijn tussen mannen en vrouwen in de deelname aan burgerinitiatieven de afgelopen 10 jaar. Dit blijkt echter niet het geval te zijn, vrouwen hebben namelijk net zo vaak deel genomen aan een initiatief als mannen. Er is daarom ook geen significant verband tussen de variabelen geslacht en deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar. Ik heb daarnaast ook gekeken naar de actieve bijdrage aan de woonomgeving de afgelopen 12 maanden. Daaruit blijkt dat vrouwen net zo actief bezig zijn geweest, om de woonomgeving te verbeteren, als mannen. Ik heb deze analyse ook in het I&O research bestand onderzocht en hier blijkt dat mannen net iets vaker dan vrouwen een bijdrage hebben geleverd aan de woonomgeving. Er is tussen beide variabelen een zeer zwak verband, waardoor gesteld kan worden dat geslacht niet van invloed is op de actieve bijdrage van burgers (I&O research, 2010). Ik heb naast de actieve bijdrage aan de woonomgeving de afgelopen 12 maanden, ook gekeken naar de bereidheid om een actieve bijdrage te leveren in de toekomst. Er is geen samenhang en geen juist significantieniveau tussen geslacht en actieve bijdrage aan de woonomgeving de afgelopen 12 maanden. Het blijkt dus dat vrouwen en mannen wat betreft deelname aan initiatieven even actief zijn. Het is wel bijzonder dat er duidelijke verschillen zijn in de mate van medeverantwoordelijkheid voor de leefbaarheid in de woonomgeving tussen mannen en vrouwen.
Leeftijd In het artikel ‘Kleinschalige burgerinitiatieven in perspectief’ wordt beschreven dat er tussen leeftijd en deelname aan initiatieven een belangrijke relatie bestaat. Zij beschrijven in hun artikel dat het vooral burgers zijn van een oudere leeftijd die deelnemen aan initiatieven (Hurenkamp & Rooduijn, 2009). In het artikel ‘Tussen kwetsbaar en vitaal’ wordt beschreven dat vooral ouderen deelnemen aan initiatieven, omdat zij veel vrije tijd hebben en de jongere generatie weinig vrije tijd heeft. Daarnaast wonen ouderen vaak al lang in dezelfde omgeving en zijn daarom vaak bereid om een
45
bijdrage te leveren aan de leefbaarheid in hun dorp (Stavenuiter et al, 2010). In het rapport ‘help een burgerinitiatief’ wordt juist beschreven dat het vooral de leeftijdgroep van 30 tot 45 jaar is, die veel deelnemen aan initiatieven (InAxis/Ministerie BZK, 2007). Er wordt in de literatuur dus geen duidelijk leeftijdsbeeld gegeven van de actieve burger. Ik zal het leeftijdsbeeld schetsen van de actieve burger, dat uit mijn eigen onderzoek naar voren komt. Resultaten leeftijd Ik heb de variabele leeftijd in drie klassen verdeeld om zo een overzichtelijk beeld te kunnen gegeven van de leeftijdsverdeling van de respondenten. Uit tabel 5.2 blijkt dat de leeftijdsklasse van 55 jaar en ouder het grootst is, met 44.8 procent. Het valt op dat de leeftijdsklasse jonger dan 35 jaar met 19.6 procent een klein aandeel heeft in het onderzoek. Tabel 5.2: leeftijdsverdeling respondenten Leeftijdsgroepen
Percentage
Jonger dan 35 jaar
19.6
35 tot 55 jaar
35.6
55 jaar en ouder
44.8
Totaal
100
N (absolute aantallen)
194
(Veeken, 2012)
Ik heb eerst gekeken naar de invloed van leeftijd op de medeverantwoordelijkheid voor de leefbaarheid in de woonomgeving. De medeverantwoordelijkheid voor de leefbaarheid in de woonomgeving naar leeftijd is in figuur 5.1 weergegeven.
46
Figuur 5.1: Medeverantwoordelijkheid woonomgeving naar leeftijd 55+
35 tot 55 jaar
jonger dan 35 jaar
0%
20%
40%
Ja, zeer N=191 Cramer's V=0.204
60% Een beetje
Significantie=0.003
80%
100%
Nee
(Veeken, 2012)
Uit figuur 5.1 blijkt dat de leeftijdsgroep 55 jaar en ouder zich met ruim 40 procent het meest verantwoordelijk voelt voor de leefbaarheid in de woonomgeving. De leeftijdsgroep van 35 tot 55 jaar voelt zich ook relatief vaak zeer verantwoordelijk voor de woonomgeving. De leeftijdgroep jonger dan 35 jaar voelt zich het minst verantwoordelijk voor de woonomgeving. Bij deze leeftijdsgroep geeft ruim 30 procent aan zich niet verantwoordelijk te voelen voor de leefbaarheid in de woonomgeving. Vooral mensen uit de leeftijdsgroepen ‘35 tot 55 jaar’ en ‘55 jaar en ouder’ voelen zich medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid in de woonomgeving. Naast de duidelijke verschillen tussen de leeftijdsgroepen in de medeverantwoordelijkheid voor de leefbaarheid in de woonomgeving zijn er ook duidelijke verschillen tussen de leeftijdsgroepen wat betreft de actieve bijdrage aan de woonomgeving de afgelopen 12 maanden. In figuur 5.2 is de actieve bijdrage naar leeftijdsgroepen weergegeven.
47
Figuur 5.2: deelname aan initiatieven de afgelopen 12 maanden en 10 jaar naar leeftijd (in procenten naar deelname) 55+
35 tot 55 jaar
jonger dan 35 jaar
0
10 20 30 bijdrage 12 maanden
40 50 deelname 10 jaar
Deelname 10 jaar
Bijdrage 12 maanden
177
158
Cramer's V
0.141
0.238
Significantie
0.171
0.011
N (absolute aantallen)
60
(Veeken, 2012)
Uit figuur 5.2 blijkt dat burgers uit de leeftijdsgroep van 35 tot 55 jaar vaker actief hebben
bijdragen
aan
de
woonomgeving, in
vergelijking
met
de
andere
leeftijdsgroepen. Daarnaast valt op dat burgers uit de leeftijdsgroep jonger dan 35 jaar de afgelopen 12 maanden nauwelijks een bijdrage hebben geleverd aan de leefbaarheid in de woonomgeving. Uit de leeftijdsgroep 55+ hebben relatief veel respondenten deel genomen aan initiatieven. Ik heb mijn uitkomsten tevens weer vergeleken met het I&O research bestand. In dat bestand worden andere leeftijdsklassen gebruikt maar het kan wel gebruikt worden als vergelijkend materiaal. Uit de analyse van het I&O research bestand blijkt dat de leeftijdsgroep van 25 tot 45 jaar het meeste hebben deelgenomen aan initiatieven de afgelopen 12 maanden. Daarnaast blijkt ook dat de groepen jonger dan 25 jaar en 65 jaar en ouder het minst hebben deelgenomen aan initiatieven. Op basis van de twee verschillende databestanden kan dus wel worden gesteld dat het vooral mensen van 35 jaar tot 55 jaar zijn, die deelnemen aan initiatieven. Burgers van 55 jaar en ouder hebben daarnaast ook veel deelgenomen aan initiatieven de afgelopen
48
12 maanden. De jongeren echter nemen nauwelijks deel aan initiatieven om hun woonomgeving te verbeteren. Bij de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar zijn het ook vooral de burgers uit de leeftijdsgroep 35 tot 55 jaar die hebben deelgenomen (zie figuur 5.2). Het meest opvallende aan de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar is dat jongeren (35 jaar of jonger) vaker hebben deelgenomen dan aan initiatieven de afgelopen 12 maanden. Van de jongeren heeft 30 procent de afgelopen 10 jaar deelgenomen aan een initiatief. Het zijn echter vooral de burgers van 35 tot 55 jaar die hebben deelgenomen aan initiatieven de afgelopen 10 jaar. Ik heb tevens gekeken naar de invloed van leeftijd op de toekomstige bijdrage aan de woonomgeving. Hierbij blijken er ook duidelijke verschillen te zijn tussen de leeftijdsgroepen. In tabel 5.3 is de toekomstige bijdrage aan de woonomgeving weergegeven. Tabel 5.3: toekomstige bijdrage aan woonomgeving naar leeftijdsgroep (in procenten) Leeftijdsgroepen Toekomstige bijdrage woonomgeving Ja Nee Weet niet/Geen antwoord Totaal N (in absolute aantallen) Cramer’s V=0.12
jonger dan 35 jaar 36.8 26.3 36.8 100
35 tot 55 jaar 50 15.2 34.8 100
55+ 35.8 32.1 32.1 100
185 Significantie=0.170
In de toekomst kunnen wij wederom de meeste initiatieven verwachten van de burgers uit de leeftijdsgroep 35 tot 55 jaar. De helft van deze groep is bereid om in de toekomst een bijdrage te leveren aan de woonomgeving. Het valt op dat binnen de groep van jonger dan 35 jaar ruim 36 procent een bijdrage aan de woonomgeving wil leveren in de toekomst. Burgers met een leeftijd van 55 jaar of ouder zijn in de toekomst minder bereid deel te nemen aan initiatieven vergeleken met hun bijdrage aan de woonomgeving de afgelopen 12 maanden. In de toekomst kunnen wij dus vooral veel initiatieven verwachten van mensen tussen de 35 en 55 jaar.
49
Inkomen In het rapport ‘help een burgerinitiatief’ beschrijven de auteurs dat, vooral mensen zonder werk en die geen 120 procent van het minimumloon verdienen, de meest actieve burgers zijn (InAxis/Ministerie BZK, 2007). In het artikel ‘burgerinitiatief in de woonbuurt’ beschrijft de auteur eenzelfde relatie tussen inkomen en deelname aan initiatieven. Volgens de auteur nemen mensen met hogere inkomens en tweeverdieners minder vaak deel aan initiatieven in de buurt dan lagere inkomensgroepen. Het meest actief zijn volgens de auteur de mensen met een sociale uitkering (Kullberg, 2009). In deze artikelen wordt dus vooral beschreven dat mensen met lagere inkomens deelnemen aan burgerinitiatieven.
Resultaten inkomen Ik heb eerst gekeken naar de inkomensverdeling van de huishoudens, deze is weergegeven in tabel 5.4. Ik heb het inkomen verdeeld in drie groepen; lage inkomens modale inkomens en hoge inkomens. Hierbij is een laag inkomen minder dan 2000 euro, een modaal inkomen tussen de 2000 euro en 3000 euro en een hoog inkomen meer dan 3000 euro. Ik moet eerst vermelden dat er relatief veel mensen waren die hun inkomen niet wenste in te vullen op de vragenlijst. Daarnaast valt op dat 36.4 procent van de huishoudens een hoog inkomen hebben (zie tabel 5.4). Het aantal huishoudens met een laag inkomen of modaal inkomen in dit onderzoek zijn vrijwel gelijk. Er is dus een mooie verdeling tussen de verschillende inkomensgroepen. Tabel 5.4: Netto inkomen van het huishouden Inkomensgroepen
Percentage
Laag inkomen
30.9
Modaal inkomen
32.7
Hoog inkomen
36.4
Totaal
100
N (absolute aantallen)
165
(Veeken, 2012)
De relatie tussen het huishoudelijk inkomen en de medeverantwoordelijkheid voor de leefbaarheid van de woonomgeving is eerst onderzocht. Burgers met een laag 50
huishoudelijk
inkomen
voelen
zich
minder
medeverantwoordelijk
voor
de
woonomgeving dan burgers met een modaal of hoog huishoudelijk inkomen. Er is echter geen significant verband tussen inkomen en de medeverantwoordelijkheid voor de woonomgeving. Ik heb tevens gekeken naar de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar. Uit tabel 5.5 blijkt dat burgers met een hoog huishoudelijk inkomen de afgelopen 10 jaar het meest hebben deelgenomen aan initiatieven in hun woonomgeving. Bij deze inkomensgroep heeft 53.6 procent van de respondenten deelgenomen aan een initiatief de afgelopen 10 jaar. De burgers met een modaal huishoudelijk inkomen hebben het minst vaak deelgenomen aan een initiatief in hun woonomgeving. De burgers met een laag huishoudelijk inkomen hebben iets meer deelgenomen aan burgerinitiatieven de afgelopen 10 jaar dan burgers met een modaal huishoudelijk inkomen. Tabel 5.5: Deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar naar inkomensgroepen (in procenten) Inkomensniveau Deelname initiatief 10 jaar Ja Nee Totaal
Laag inkomen 36.2 63.8 100
N (in absolute aantallen) Cramer’s V=0.223
Modaal inkomen 28 72 100
Hoog inkomen 53.6 46.4 100
153 Significantie=0.022 (Veeken, 2012)
In figuur 5.3 is de toekomstige bijdrage aan de woonomgeving naar de drie inkomensgroepen weergegeven. Hieruit blijkt dat in de toekomst vooral veel mensen met een hoog huishoudelijk inkomen bereid zijn een bijdrage te leveren aan de woonomgeving. Daarnaast zijn er relatief veel mensen met een modaal huishoudelijk inkomen die bereid zijn in de toekomst een bijdrage te leveren. De mensen met een laag huishoudelijk inkomen zijn het minst bereid om in de toekomst deel te nemen aan een initiatief in de woonomgeving.
51
Figuur 5.3: Toekomstige bijdrage aan de woonomgeving naar huishoudinkomen Hoog inkomen
Modaal inkomen
Laag inkomen
0%
N=160 Cramer's V=0.14
20%
40% Ja Nee
Significantie=0.177
60% Wn/Ga
80%
100%
(Veeken, 2012)
Uit figuur 5.3 blijkt dus dat in de toekomst de meeste initiatieven verwacht kunnen worden van de burgers met modaal en hoog huishoudelijk inkomens. Het huishoudelijke inkomen is een variabele die belangrijk is voor de deelname van burgers aan initiatieven. Het zijn in mijn onderzoek dus niet de burgers met een laag huishoudelijk inkomen die het meest deelnemen aan burgerinitiatieven, zoals beschreven is in ‘help een burgerinitiatief’ en ‘burgerinitiatief in de woonbuurt’. Het zijn dus vooral mensen met een hoog huishoudelijk inkomen die deelnemen aan burgerinitiatieven in hun woonomgeving.
Woonduur In het artikel ‘burgerinitiatief in de woonbuurt’ beschrijft de auteur dat vooral mensen die langere tijd in een dorp wonen deelnemen aan initiatieven in de woonomgeving. Burgers die langer in een dorp wonen zijn meer ingebed in het dorp en daardoor ook meer bereid om deel te nemen aan initiatieven (Kullberg, 2009).
Resultaten woonduur De woonduur heb ik verdeeld in twee categorieën, minder dan 10 jaar en meer dan 10 jaar. De meeste respondenten (76 procent) in dit onderzoek wonen al meer dan 10 jaar
52
in hun huidige dorp. Maar 24 procent van de respondenten woont minder dan 10 jaar in hun
huidige
dorp.
Ik
heb
eerst
gekeken
naar
de
woonduur
en
de
medeverantwoordelijkheid voor de woonomgeving. Er is tussen beiden variabelen geen significante samenhang. Bij de woonduur en de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar is wel een duidelijk verband. Burgers die al langer dan 10 jaar in hun huidige dorp wonen, hebben vaker deelgenomen aan initiatieven, dan burgers die minder dan 10 jaar in hun huidige dorp wonen. In figuur 5.4 is de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar weergegeven naar woonduur. Hieruit blijkt dat ruim 40 procent van de respondenten die 10 jaar of langer in hun dorp wonen de afgelopen 10 jaar hebben deelgenomen aan een initiatief in hun woonomgeving. Respondenten die minder dan 10 jaar in hun dorp wonen, hebben minder deelgenomen, daarvan heeft 30 procent de afgelopen 10 jaar deelgenomen aan een burgerinitiatief.
Figuur 5.4: Deelname aan burgerinitiatieven de afgelopen 10 jaar weergegeven naar woonduur
Meer dan 10 jaar
Minder dan 10 jaar
0%
20%
40% Ja
N=179 Cramer's V=0.098
Significantie=0.19
60%
80%
100%
Nee (Veeken, 2012)
Naast de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar heb ik ook gekeken naar de actieve bijdrage aan de woonomgeving de afgelopen 12 maanden. Er was echter geen significant verband tussen woonduur en actieve bijdrage de afgelopen 12 maanden. Hetzelfde geldt voor de toekomstige bijdrage aan de woonomgeving.
53
Opleidingsniveau In de literatuur wordt opleidingsniveau als een belangrijke factor gezien voor het profiel van de actieve burger. In het artikel ‘Kleinschalige burgerinitiatieven in perspectief’ wordt beschreven dat actieve burgers vooral mensen zijn die hoger opgeleid zijn. Hogere opgeleiden worden volgens de auteurs vaker gevraagd voor vrijwilligerswerk. Daarnaast vergroot onderwijs; politieke, bureaucratische en sociale vaardigheden. Deze vaardigheden zijn van groot belang bij het opzetten en draaiend houden van burgerinitiatieven (Hurenkamp & Rooduijn, 2009). In het artikel ‘Het overgebleven dorpsleven’ wordt opleidingsniveau door de auteurs een belangrijke rol toebedeeld. Zij zien opleidingsniveau als een belangrijke factor voor de sociale vitaliteit in een dorp (Vermeij & Mollenhorst, 2008).
Resultaten opleidingsniveau Ik heb het opleidingsniveau in drie categorieën verdeeld; lager opgeleiden, middelbaar opgeleiden en hoger opgeleiden. De groep lager opgeleiden is het best vertegenwoordigd met ruim 37 procent. Er is een mooie verdeling van de respondenten over de drie opleidingsniveaus. Ik heb eerst gekeken naar de invloed van het opleidingsniveau op de medeverantwoordelijkheid voor de leefbaarheid in de woonomgeving.
Tabel 5.6: Medeverantwoordelijkheid voor de woonomgeving naar opleidingsniveau (in procenten) Opleidingsniveau Medeverantwoordelijkheid woonomgeving
Laag Middelbaar
Hoog
Ja, zeer
30.9
36.2
47.4
Een beetje
45.6
55.2
43.9
Nee
23.5
8.6
8.8
Totaal
100
100
100
N (absolute aantallen)
183
Cramer’s V=0.164
Significantie=0.044 (Veeken, 2012)
54
Uit tabel 5.6 blijkt dat burgers met een hoog opleidingsniveau zich meer medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid in de woonomgeving voelen dan burgers met een middelbaar of laag opleidingsniveau. De burgers met een laag opleidingsniveau voelen zich het minst verantwoordelijk voor de leefbaarheid in de woonomgeving. Van de laag opgeleiden respondenten geeft 23 procent aan zich helemaal niet medeverantwoordelijk voor de woonomgeving te voelen. Dit wekt de verwachting dat lager opgeleiden ook minder vaak hebben deelgenomen aan initiatieven de afgelopen 10 jaar. Uit figuur 5.5 blijkt dat lager opgeleiden inderdaad minder vaak hebben deelgenomen aan initiatieven de afgelopen 10 jaar. Burgers met een hoog opleidingsniveau hebben het meest deelgenomen aan initiatieven. Van deze groep heeft bijna 60 procent de afgelopen 10 jaar wel eens deelgenomen aan een initiatief in hun woonomgeving. Het verschil in de deelname aan burgerinitiatieven is dan ook groot als specifiek naar de deelname van de laag opgeleiden wordt gekeken. Van de burgers met een laag opleidingsniveau heeft maar 25 procent van de burgers de afgelopen 10 jaar deelgenomen aan een initiatief in de woonomgeving. De burgers met een middelbaar onderwijsniveau hebben relatief vaak deelgenomen aan initiatieven in hun woonomgeving de afgelopen 10 jaar. Figuur 5.5: Deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar en de toekomstige bijdrage aan de woonomgeving naar opleidingsniveau (in procenten naar deelname) Hoog
Middelbaar
Laag
0
10 20 30 40 50 60 70 Deelname initiatief 10 jaar Toekomstige bijdrage (Veeken, 2012)
55
Deelname 10 jaar
Toekomst bijdrage
169
179
Cramer's V
0.227
0.258
Significantie
0.002
0
N (absolute aantallen)
(Veeken, 2012)
Het zijn dus vooral de hoger opgeleiden die de afgelopen 10 jaar hebben deelgenomen aan initiatieven in hun woonomgeving. De hoger opgeleide burgers zijn tevens het meest bereid om in de toekomst bij te dragen aan de woonomgeving. De burgers met een middelbaar opleidingsniveau zijn in de toekomst meer bereid deel te nemen aan initiatieven dan de afgelopen 10 jaar. Bij de middelbaar opgeleiden burgers geeft 55 procent aan bereid te zijn om in de toekomst actief bij te dragen aan de leefbaarheid in hun woonomgeving. De laag opgeleiden burgers zijn in de toekomst het minst bereid een bijdrage te leveren aan hun woonomgeving. Van de laag opgeleiden geeft maar 20 procent aan in de toekomst bereid te zijn om deel te nemen aan een initiatief in de woonomgeving. In de toekomst kunnen de meeste initiatieven verwacht worden van de hoger en middelbaar opgeleide burgers.
Het opleidingsniveau blijkt dus, zoals al in de literatuur beschreven is, een belangrijke rol te spelen bij de deelname aan initiatieven. Het zijn vooral de hoger opgeleiden die deelnemen aan initiatieven en ook in de toekomst kunnen de meeste initiatieven verwacht worden van hoger opgeleiden. Mensen met een lager opleidingsniveau hebben het minst deel genomen aan initiatieven en zijn in de toekomst ook het minst bereid deel te nemen.
Huishoudensamenstelling In het artikel ‘burgerinitiatief in de woonbuurt’ wordt door de auteur aangegeven dat de huishoudensamenstelling van belang is voor de deelname aan initiatieven. Huishoudens met kinderen nemen het meest deel aan initiatieven in de buurt. Ook huishoudens zonder kinderen zijn vaker actief in de buurt. Alleenstaanden nemen het minst deel aan initiatieven in de woonomgeving (Kullberg, 2009).
56
Resultaten huishoudensamenstelling In tabel 5.7 is de verdeling van de huishoudensamenstelling in het onderzoek weergegeven. Het valt op dat de meeste huishoudens bestaan uit respondenten die samenwonen of getrouwd zijn en geen kinderen hebben. Daarnaast zijn er relatief veel respondenten die samenwonen of getrouwd zijn en kinderen hebben. De groep alleenstaanden zonder kinderen is met 6.1 procent relatief klein ten opzichte van de andere groepen. Tabel 5.7: Huishoudensamenstelling Percentage Alleenstaand, zonder kinderen
11.6
Alleenstaand, met kinderen
6.1
Samenwonend/Getrouwd, zonder kinderen
43.9
Samenwonend/Getrouwd, met kinderen
38.4
Totaal
100
N (in absolute aantallen)
198
Bij de analyses bij de huishoudensamenstelling heb ik onderscheid gemaakt tussen het wel of niet hebben van kinderen en het alleen of samen wonen. Ik heb ten eerste gekeken naar de relatie tussen mensen met kinderen of zonder kinderen en de deelname aan initiatieven. Er zijn geen significante verbanden tussen het wel of geen kinderen hebben en de medeverantwoordelijkheid voor de woonomgeving, de deelname aan initiatieven en de toekomstige bijdrage aan de woonomgeving. Bij het onderscheid in samenwonend of alleenwonend blijken wel duidelijke verschillen te zijn in de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar en de toekomstige bijdrage aan de woonomgeving. Respondenten die samenwonen, hebben de afgelopen 10 jaar vaker deelgenomen aan een initiatief dan mensen die alleen wonen. Van de respondenten die samenwonen heeft ruim 40 procent de afgelopen 10 jaar deelgenomen aan een initiatief in de woonomgeving. Bij de respondenten die alleen wonen, heeft iets minder dan 30 procent, deelgenomen aan een initiatief in de woonomgeving.
57
Figuur 5.6: Deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar en toekomstige bijdrage aan de woonomgeving naar huishoudensamenstelling (in procenten naar deelname)
Samenwonend
Alleenstaand
0
10 20 Deelname initiatief 10 jaar
30 40 50 Toekomstige bijdrage
Deelname 10 jaar
Toekomst bijdrage
N (absolute aantallen)
179
188
Cramer's V
0.1
0.157
Significantie
0.181
0.098
(Veeken, 2012)
Uit figuur 5.6 blijkt dat mensen die samenwonen vaker bereid zijn een initiatief te nemen in de toekomst dan mensen die alleen wonen. Er zijn bij de respondenten die alleen wonen minder mensen bereid in de toekomst een initiatief te nemen dan dat er de afgelopen 10 jaar hebben gedaan. In de toekomst kunnen de meeste initiatieven dus worden verwacht van mensen die samenwonen. Conclusie Er zijn zes individuele kenmerken in dit hoofdstuk besproken en er zijn een aantal kenmerken welke van invloed zijn op de deelname aan initiatieven. Ik zal hieronder het samengestelde profiel uiteenzetten van de actieve burger. Het eerste kenmerk dat van belang is voor het profiel van de actieve burger is leeftijd. De actieve burger is vaak van middelbare leeftijd, tussen de 35 en 55 jaar. Daarnaast neemt de leeftijdsgroep van 55 jaar en ouder tevens relatief vaak deel aan initiatieven in het dorp. Het tweede kenmerk dat van belang is het inkomen van mensen. Het zijn vooral de mensen met een hoog huishoudelijk inkomen, van 3000 euro of meer, die 58
deelnemen aan burgerinitiatieven. De woonduur is tevens een kenmerk dat van belang is voor het profiel van de actieve burger. Het zijn vooral mensen die langer dan 10 jaar in hun huidige woonplaats wonen die deelnemen aan initiatieven. Ook bij het opleidingsniveau is er samenhang met de deelname aan initiatieven. Dit is ook een kenmerk dat nauw samenhangt met inkomen. Mensen met een hoge opleiding hebben meestal ook een hoger inkomen dan mensen met een laag opleidingsniveau. Dit is ook wel terug te zien bij het opleidingsniveau. Het zijn vooral de hoger opgeleiden die deelnemen aan burgerinitiatieven. Hogere opgeleiden beschikken over veel vaardigheden die zij tijdens hun studie hebben opgedaan. Hogere opgeleiden zijn met hun vaardigheden beter in het opzetten en het draaiend houden van initiatieven dan lager opgeleiden (Hurenkamp et al, 2006). Het laatste kenmerk dat er toe doet is de huishoudensamenstelling. Mensen die samenwonen, nemen vaker deel aan initiatieven, dan mensen die alleen wonen. De actieve burger is dus meestal tussen de 35 en 55 jaar, heeft een hoog huishoudelijk inkomen en daarnaast een hoog opleidingsniveau. Daarnaast woont hij of zij vaak samen en al langer dan 10 jaar in het huidige dorp.
59
6.
Context of compositie
Inleiding Uit de hoofdstukken 3 tot en met 5 is gebleken dat de woonmilieus en verschillende individuele kenmerken bepalend zijn voor de deelname aan burgerinitiatieven. Er zijn verschillen in de deelname aan initiatieven tussen kleine dorpen met weinig voorzieningen en grote dorpen met veel voorzieningen. Bij de individuele kenmerken is gebleken dat er verschillen zijn in deelname aan initiatieven bij opleidingsniveau, inkomensniveau, leeftijd, huishoudensamenstelling en woonduur. Bij de deelname aan initiatieven blijken dus zowel het woonmilieu als de individuele kenmerken een rol van betekenis te spelen. In de publicatie ‘invloed van de buurt’ wordt door de auteurs beschreven dat verschillen in ruimtelijke spreiding van verschijnselen doorgaans verklaard worden door andere kenmerken die de omgeving bepalen (Musterd & Goethals, 1999). In dit onderzoek zijn kenmerken die de omgeving bepalen de kenmerken van de bevolking. In dit hoofdstuk zal ik aandacht besteden of deze effecten daadwerkelijk van belang zijn bij de deelname aan initiatieven. Wordt de deelname nu bepaald door de verschillende woonmilieus of zijn de individuele kenmerken van de burgers uit de dorpen doorslaggevend?
In dit hoofdstuk besteed ik alleen aandacht aan de analyses waarbij de celvulling groot genoeg is (expected count groter dan 5). Door het relatief kleine databestand zijn analyses op het ruimtelijke niveau van bemiddeldheid niet mogelijk. Het is dus helaas niet mogelijk om in dit onderzoek in te gaan op de vraag op bemiddeldheid er nu toe doet of dat het bepaald wordt door de compositie.
Voorzieningenniveau Bij het voorzieningenniveau is het wel mogelijk om hierop in te gaan. Bij het ruimtelijke niveau van dorpen met veel voorzieningen en weinig voorzieningen heb ik ten eerste gekeken naar de deelname aan initiatieven. In hoofdstuk 4 heb ik beschreven dat
60
burgers uit dorpen met veel voorzieningen vaker deelnemen aan initiatieven dan burgers uit dorpen met weinig voorzieningen. Het is relevant om te kijken of deze verschillen verklaard worden door het voorzieningenniveau of door de individuele kenmerken van de burgers in de dorpen met veel of weinig voorzieningen. Er zijn drie individuele kenmerken; inkomensniveau, opleidingsniveau en huishoudensamenstelling, waarbij een subgroep zorgt voor een interactie-effect tussen de individuele kenmerken en het voorzieningenniveau. Er is een interactie-effect tussen twee variabelen wanneer een categorie samenhang vertoont en de andere categorie of categorieën dat niet vertonen. Ik heb eerst de driedimensionale analyse uitgevoerd tussen de variabelen inkomen, voorzieningenniveau en de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar. Ik heb eerst de Cramer’s V berekend tussen het voorzieningenniveau en de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar, deze is weergegeven in tabel 6.1.
Tabel 6.1: Cramer’s V en significantie bij tweedimensionale analyse tussen voorzieningenniveau en deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar. Cramer's V
Significantie
0.118
0.114
(Veeken, 2012)
Vervolgens heb ik de driedimensionale analyse berekend, waarbij ik het voorzieningenniveau constant heb gehouden. Door het constant houden van het voorzieningenniveau is het mogelijk om te kijken of het inkomensniveau belangrijker is voor het verschil in deelname aan initiatieven dan het voorzieningenniveau. Uit de analyse blijkt dat er bij de categorie ‘modaal inkomen’ een significant verband is. De categorie modaal inkomen zorgt voor een interactie-effect tussen inkomen en de ruimtelijke verscheidenheid. In figuur 6.1 is de deelname aan initiatieven van burgers met een modaal huishoudelijk inkomen weergegeven naar het voorzieningenniveau. Uit figuur 6.1 blijkt dat burgers met een modaal huishoudelijk inkomen in dorpen met veel voorzieningen meer deelnemen aan burgerinitiatieven. Voor mensen met een modaal huishoudelijk inkomen lijkt het aanwezig zijn van voorzieningen in hun dorp, belangrijk genoeg te zijn voor het deelnemen aan initiatieven in hun dorp. Er is dus een interactie-
61
effect tussen het voorzieningenniveau en mensen met een modaal huishoudelijk inkomen bij de deelname aan burgerinitiatieven.
Figuur 6.1: Deelname aan initiatieven van burgers met een modaal huishoudelijk
Voorzieningenniveau
inkomen naar voorzieningenniveau (in procenten)
Veel voorzieningen
Weinig voorzieningen
0
10
20
30
40
50
Deelname aan initiatieven N=50 Cramer's V=0.182
Significantie=0.198
(Veeken, 2012)
De vraag die nog steeds beantwoordt moet worden is of het nu het voorzieningenniveau is wat er vooral toe doet bij de deelname aan initiatieven of het inkomensniveau. In dit geval is het modaal huishoudelijk inkomen belangrijker voor de deelname aan initiatieven dan het voorzieningenniveau. Het modaal huishoudelijk inkomen zorgt namelijk voor een hogere samenhang bij het constant houden van het voorzieningenniveau met de deelname aan initiatieven. Dit blijkt als de Cramer’s V uit tabel 6.1 vergeleken wordt met de Cramer’s V bij figuur 6.1. De belangrijkste constatering bij deze driedimensionale analyse is dat burgers met een modaal huishoudelijk inkomen vaker deelnemen aan initiatieven, als er in een dorp meer voorzieningen zijn dan in een dorp met weinig voorzieningen.
Ik heb naast het inkomensniveau ook gekeken naar de driedimensionale analyse tussen het opleidingsniveau, het voorzieningenniveau en de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar. Ook hier is het voorzieningenniveau constant gehouden bij de
62
driedimensionale analyse. Uit de analyse blijkt dat het voorzieningenniveau in een dorp er toe doet voor lager opgeleiden bij deelname aan initiatieven in hun dorp. In figuur 6.2 is de deelname aan initiatieven van burgers met een laag opleidingniveau weergegeven naar het voorzieningenniveau.
Figuur 6.2: Deelname aan initiatieven van burgers met een laag opleidingsniveau naar
Voorzieningenniveau
voorzieningenniveau (in procenten)
Veel voorzieningen
Weinig voorzieningen
0
N=62 Cramer's V=0.165
5
10 15 20 25 Deelname aan initiatieven
Significantie=0.194
30
35
(Veeken, 2012)
Uit figuur 6.2 blijkt dat burgers met een laag opleidingsniveau in dorpen met veel voorzieningen vaker deelnemen aan initiatieven dan laag opgeleiden in dorpen met weinig voorzieningen. Er is dus een contexteffect voor lager opgeleiden, waarbij het voorzieningenniveau van een dorp voor lager opgeleiden belangrijk is voor de deelname aan initiatieven. De lager opgeleiden zijn dus relatief gevoelig voor de aanwezigheid van voorzieningen als het gaat om deelname aan initiatieven. Ook bij deze analyse is er nog de vraag of het nu vooral het voorzieningenniveau is wat er toe doet of het opleidingsniveau. In dit geval is het lage opleidingsniveau belangrijker dan het voorzieningenniveau. De laag opgeleiden zorgen namelijk voor een hogere samenhang bij het constant houden van het voorzieningenniveau. Dit blijkt uit de vergelijking tussen de samenhang weergegeven in tabel 6.1 en de samenhang weergegeven in figuur 6.2. De belangrijkste constatering bij deze driedimensionale analyse is, dat burgers met een
63
laag opleidingsniveau vaker deelnemen aan initiatieven als er in een dorp veel voorzieningen zijn.
Ten slotte is er nog een interactie-effect tussen de huishoudensamenstelling en het voorzieningenniveau. Bij de huishoudensamenstelling gaat het hierbij om huishoudens met kinderen en huishoudens zonder kinderen. Ik heb een driedimensionale analyse gemaakt met de huishoudensamenstelling, het voorzieningenniveau en de deelname aan burgerinitiatieven. Hierbij is wederom het voorzieningenniveau constant gehouden om aan te kunnen tonen of het voorzieningenniveau of de huishoudensamenstelling er toe doet. Uit de analyse blijkt dat het voorzieningenniveau in een dorp er toe doet voor huishoudens zonder kinderen bij de deelname aan initiatieven in hun dorp. In figuur 6.3 is de deelname aan initiatieven van burgers zonder kinderen weergegeven naar het voorzieningenniveau. Figuur 6.3: Deelname aan initiatieven door burgers zonder kinderen naar
Voorzieningenniveau
voorzieningenniveau (in procenten)
Veel voorzieningen
Weinig voorzieningen
0
N=100 Cramer's V=0.134
10
20 30 40 Deelname aan initiatieven
Significantie=0.179
50
(Veeken, 2012)
Uit figuur 6.3 blijkt dat burgers zonderen kinderen in dorpen met veel voorzieningen vaker deelnemen aan initiatieven in hun dorp dan burgers zonder kinderen in dorpen met weinig voorzieningen. Er is dus een contexteffect voor mensen zonder kinderen bij de deelname aan burgerinitiatieven. Bij deze driedimensionale analyse is het wederom
64
de vraag of het voorzieningenniveau of de huishoudensamenstelling er nu vooral toe doet bij de deelname aan initiatieven. In dit geval is de huishoudensamenstelling belangrijker dan het voorzieningenniveau. Dit blijkt uit de vergelijking tussen de samenhang weergegeven in tabel 6.1 en de samenhang weergegeven in figuur 6.3. De huishoudensamenstelling zorgt namelijk voor een hogere samenhang bij het constant houden van het voorzieningenniveau. Voor huishoudens zonder kinderen is het voor het deelnemen aan initiatieven in het dorp dus belangrijk dat er voorzieningen in het dorp aanwezig zijn. Het voorzieningenniveau speelt dus een rol bij de deelname aan burgerinitiatieven aangezien het voorzieningenniveau belangrijk is voor huishoudens zonder kinderen. Er is hier dus wederom een interactie-effect tussen huishoudens zonder kinderen en het voorzieningenniveau.
Conclusie In dit hoofdstuk zijn drie verschillende driedimensionale analyses beschreven, waarin is onderzocht of de context of de compositie er toe doet. Bij alle drie de analyses bleek dat zowel het voorzieningenniveau als de individuele kenmerken belangrijk waren. Er was dan ook sprake van een interactie-effect tussen het voorzieningenniveau en de individuele kenmerken. Het waren toch vooral de individuele kenmerken: inkomen, opleidingsniveau en huishoudensamenstelling die belangrijk zijn voor de deelname aan initiatieven. Naast de drie analyses komt in dit hoofdstuk duidelijk naar voren dat het aantal respondenten in dit onderzoek te klein is om een goed beeld te krijgen of de compositie of de context er toe doet. Uit de drie analyses blijkt echter al wel dat de compositie vooral belangrijk is, maar dat de context ook zeker een rol van betekenis heeft.
65
7.
Ervaren leefbaarheid
Inleiding Leefbaarheid is een complex begrip en wordt door onderzoekers op veel verschillende manieren omschreven. In dit onderzoek gaat het om de ervaren leefbaarheid. Dit is de leefbaarheid zoals de inwoners die beleven in hun dorp (Scoop, 2009). Volgens het rapport ‘Overgebleven dorpsleven’ is een dorp leefbaar wanneer ‘bewoners er naar tevredenheid leven en wanneer terugkerende problemen, zorgen en ergernissen beperkt zijn’ (Vermeij & Mollenhorst). In dit hoofdstuk zal ik de relatie tussen burgerinitiatieven en de ervaren leefbaarheid beschrijven aan de hand van de resultaten uit de gezamenlijke vragenlijst en de resultaten uit de I&O research enquête. Ik zal eerst ingaan op, hoe burgers in het onderzoeksgebied de leefbaarheid op dit moment ervaren en hierbij kijk ik tevens of er verschillen zijn met de resultaten van het I&O onderzoek uit 2010. Ten slotte zal ik beschrijven of de initiatieven van burgers tot een betere beoordeling van de leefbaarheid in het dorp hebben geleid.
Beoordeling van de leefbaarheid Ik heb ten eerste gekeken naar het rapportcijfer dat de respondenten geven voor de leefbaarheid in hun woonomgeving. Gemiddeld geven de respondenten in de dorpen Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum een 7.6 voor de leefbaarheid in hun woon omgeving. Er is een opvallend groot verschil tussen de cijfers die gegeven zijn ten aanzien van de leefbaarheid. Er zijn respondenten die de leefbaarheid beoordeeld hebben met een 4, maar er zijn ook respondenten die deze beoordelen met een 10. De meeste respondenten beoordelen de leefbaarheid in hun woonomgeving met een 7 of een 8. Uit de analyses van het I&O bestand blijkt dat de respondenten in 2010 de leefbaarheid in hun woonomgeving beoordeelden met een 7.5. Het rapportcijfer voor de leefbaarheid is dus ten opzichte van 2010 nauwelijks veranderd. Ik heb naast het rapportcijfer voor de leefbaarheid ook gekeken of de respondenten vinden dat de leefbaarheid de afgelopen jaren achteruit is gegaan, vooruit is gegaan, of 66
gelijk is gebleven. Uit figuur 7.1 blijkt dat de meeste respondenten vinden dat de leefbaarheid de afgelopen jaren gelijk is gebleven. Maar daarnaast is er ook een grote groep van 30 procent, die vindt dat de leefbaarheid de afgelopen jaren achteruit is gegaan. Er is maar een klein deel (16 procent) van de respondenten die aangegeven heeft dat de leefbaarheid de afgelopen jaren vooruit is gegaan.
Figuur 7.1: Vooruitgang of achteruitgang van de leefbaarheid in de woonomgeving de afgelopen jaren in procenten (N=172) Gelijk gebleven Achteruitgegaan Vooruitgegaan 0
10
20
30
40
50
60
(Veeken, 2012)
Ik heb tevens gekeken naar de resultaten uit het I&O bestand over de vooruit- en achteruitgang van de leefbaarheid. Het beeld uit dat bestand is grotendeels hetzelfde als de weergave van de leefbaarheidontwikkeling in figuur 7.1. De respondenten gaven in 2010 alleen nog vaker aan, dat de leefbaarheid gelijk is gebleven de afgelopen jaren. Ik heb de leefbaarheidontwikkeling tevens bekeken per dorp, deze is weergegeven in figuur 7.2.
67
Figuur 7.2: Leefbaarheidontwikkeling weergegeven per dorp Wognum Wervershoof Twisk Opperdoes 0%
20%
40%
vooruitgegaan N=172 Cramer's V=0.295
60%
achteruitgegaan
Significantie=0
80%
100%
gelijk gebleven (Veeken, 2012)
Uit figuur 7.2 blijkt dat er tussen de dorpen duidelijke verschillen zijn in de beoordeling van de leefbaarheid de afgelopen jaren. Vooral in Twisk valt op dat niemand vindt dat de leefbaarheid vooruit is gegaan. In Twisk geeft ongeveer de helft van de respondenten aan dat de leefbaarheid achteruit is gegaan. In Wognum valt op dat relatief veel respondenten aangegeven dat de leefbaarheid vooruit is gegaan de afgelopen jaren. In de dorpen Opperdoes en Wervershoof geven meer respondenten aan dat de leefbaarheid achteruit is gegaan. Het verschil in de ervaren leefbaarheid tussen de dorpen blijkt dus erg groot te zijn. Waarbij het contrast tussen Twisk en Wognum vooral groot is.
Ik heb tevens gekeken of de initiatieven van burgers, tot een betere beoordeling van de leefbaarheid heeft geleid. Ik heb met een tweedimensionale analyse gekeken of burgers die hebben deelgenomen aan initiatieven vinden dat de leefbaarheid de afgelopen jaren vooruit is gegaan, achteruit is gegaan, of gelijk is gebleven. Dit is weergegeven in figuur 7.3, waarin de ontwikkeling van de leefbaarheid is weergegeven in procenten naar de deelname aan initiatieven de afgelopen 12 maanden.
68
Figuur 7.3: De leefbaarheidontwikkeling de afgelopen jaren weergegeven naar deelname aan initiatieven de afgelopen 12 maanden (in procenten)
Gelijk gebleven
Achteruitgegaan
Vooruitgegaan
0
10
20
N=145 Cramer's V=0.201 Significantie=0.056
30 Ja
40 Nee
50
60
70
(Veeken, 2012)
Er is een redelijke samenhang tussen de deelname aan initiatieven en de beoordeling van de leefbaarheid. Uit figuur 7.3 blijkt dat de meeste burgers die deelgenomen hebben aan initiatieven, de afgelopen 12 maanden vinden dat de leefbaarheid achteruit is gegaan. De burgers die niet hebben deelgenomen aan initiatieven vinden juist in mindere mate, dat de leefbaarheid achteruit is gegaan en geven vooral aan dat de leefbaarheid gelijk is gebleven. Het lijkt er dus op, dat als burgers ervaren dat de leefbaarheid in de woonomgeving achteruit gaat, zij dit als een aanleiding zien om initiatieven te ontplooien in hun woonomgeving. In het artikel ‘burgerschap in de doemaatschappij’ schrijven de auteurs, dat als in wijken een tekort aan leefbaarheid wordt ervaren, burgers opvallend betrokken zijn bij hun buurt en bereid zijn om bij te dragen aan de ontwikkeling van hun buurt (Wijdeven & Hendriks). Een afname van de leefbaarheid in de omgeving zorgt dus dat burgers meer reden zien om bij te dragen aan hun woonomgeving en daarmee bijdragen aan een betere leefbaarheid. Uit figuur 7.3 blijkt dan ook, dat burgers die hebben deelgenomen aan initiatieven, vaker hebben aangegeven dan niet deelnemende burgers, dat de leefbaarheid is toegenomen. Hieruit mag worden opgemaakt, dat burgers die initiatieven hebben genomen, vinden dat zij
69
hebben bijgedragen aan de leefbaarheid in de woonomgeving. In het artikel ‘redding dorpshuizen in kleine kernen’ wordt aangegeven dat de vrijwillige inzet van burgers bijdraagt aan de leefbaarheid en vitaliteit van kleine kernen (Westfries weekblad, 2011). Initiatieven van burgers dragen over het algemeen dus bij aan de leefbaarheid in de woonomgeving. Maar dat hoeft niet te betekenen dat de leefbaarheid in een heel dorp of door alle leeftijd- en bevolkingsgroepen als beter wordt beoordeeld. Uit figuur 7.3 blijkt namelijk vooral, dat burgers vinden dat de leefbaarheid nauwelijks veranderd is de afgelopen jaren. Maar bij burgers, die vinden dat de leefbaarheid achteruit is gegaan werkt het motiverend om initiatieven te ontplooien.
Conclusie Er is een tweezijdige relatie tussen deelname aan burgerinitiatieven en de ervaren leefbaarheid. Er is een relatief grote groep respondenten die aangeven heeft dat de leefbaarheid is toegenomen de afgelopen jaren. Daaruit kan worden opgemaakt dat initiatieven van burgers invloed hebben op de ervaren leefbaarheid. Daarnaast is gebleken dat veel respondenten ervaren dat de leefbaarheid achteruit is gegaan. Vooral de burgers die hebben deelgenomen aan initiatieven ervaren een achteruitgang van de leefbaarheid. Hieruit kan worden opgemaakt dat burgers initiatieven ontplooien als de leefbaarheid in hun woonomgeving achteruit gaat. Burgers zijn dan sneller bereid actief bij te dragen aan hun woonomgeving.
70
8.
Conclusie
In dit scriptieonderzoek zijn verschillende aspecten van burgerinitiatieven onderzocht in de gemeente Medemblik. In deze conclusie zal ik nog eenmaal ingaan op de belangrijkste bevindingen uit dit onderzoek naar burgerinitiatieven. Daarnaast zal ik antwoord geven op de hoofdvraag bij dit onderzoek:
In hoeverre verklaren de kenmerken van bewoners en de kenmerken van het woonmilieu de verschillen in aantal en soort burgerinitiatieven?
De meeste burgers voelen zich wel ‘een beetje’ of ‘zeer’ medeverantwoordelijk voor hun woonomgeving. Er is een verband tussen het medeverantwoordelijk voelen voor de woonomgeving en het deelnemen aan initiatieven. Burgers die zich zeer medeverantwoordelijk voelen nemen ook vaker deel aan initiatieven in hun woonomgeving. Er zijn dan ook relatief veel respondenten die hebben deelgenomen aan burgerinitiatieven de afgelopen 10 jaar. Bijna 40 procent van de respondenten gaf aan deel genomen te hebben aan een initiatief de afgelopen 10 jaar. Daarbij is tevens gekeken welke rol de respondenten hebben gehad bij de deelname aan initiatieven. De meeste burgers verrichten vooral een ondersteunende rol of verleende hand- en spandiensten. Er is maar een kleine groep respondenten (27 procent) die ook de kar trokken bij initiatieven de afgelopen 10 jaar. In de toekomst zijn er meer burgers bereid deel te nemen aan initiatieven in hun woonomgeving. Er is een potentiële groep burgers van twee procent die nog nooit hebben deel genomen aan een initiatief, maar in de toekomst wel bereid zijn deel te nemen. De meeste burgers die hebben deelgenomen aan initiatieven de afgelopen jaren, hebben deelgenomen aan meer dan twee initiatieven. Het zijn vooral burgers van 55 jaar of ouder, die hebben deelgenomen aan twee of meer initiatieven. Actieve burgers jonger dan 55 jaar hebben vooral deelgenomen aan een initiatief de afgelopen 10 jaar. De respondenten die hebben deelgenomen de afgelopen 10 jaar hebben gezamenlijk aan 155 initiatieven deelgenomen.
71
Bij de soorten initiatieven is gebleken dat burgers zich vooral inzetten voor sociale activiteiten in hun dorp. Daarnaast zetten ook veel burgers zich in voor de woonomgeving. De initiatieven zijn in mindere mate gericht op dienstverlening, veiligheid en voorzieningen. Er zijn duidelijke verschillen bij de kenmerken van de burgers die deelnemen aan verschillende soorten initiatieven. Het zijn vooral mensen met een hoger opleidingsniveau, mensen met kinderen en mensen met een hoog huishoudelijk inkomen die hebben deelgenomen aan initiatieven in de dienstverlening. Bij initiatieven die te maken hebben met de woonomgeving of met sociale activiteiten zijn het ook vooral de hoger opgeleiden en burgers met een hoog huishoudelijk inkomen die deelnemen aan deze soorten initiatieven. Daarnaast nemen burgers in de leeftijdsgroep van 35 tot 55 jaar en burgers die samenwonen vaker deel aan initiatieven die te maken hebben met sociale activiteiten in het dorp. De individuele kenmerken verklaren belangrijke verschillen in deelname bij verschillende soorten initiatieven. In mindere mate hebben individuele kenmerken ook een rol van betekenis bij de hoeveelheid initiatieven die ontplooid worden. Het woonmilieu heeft naast de individuele kenmerken veel invloed op de deelname aan verschillende soorten en aantallen initiatieven. In de bemiddelde dorpen zijn meer initiatieven genomen de afgelopen 10 jaar dan in de minder bemiddelde dorpen. In de bemiddelde dorpen hebben burgers vaker deelgenomen aan initiatieven die te maken hebben met de dienstverlening en met de voorzieningen in het dorp dan burgers uit de minder bemiddelde dorpen. Bij het onderscheid in het voorzieningenniveau zijn tevens verschillen in de hoeveelheid initiatieven die de afgelopen 10 jaar zijn genomen. In de kleinere dorpen met weinig voorzieningen, hebben de burgers meer initiatieven genomen de afgelopen 10 jaar, dan in grotere dorpen met veel voorzieningen. Daarnaast blijkt dat in de grotere dorpen met veel voorzieningen burgers vaker hebben deelgenomen aan initiatieven de afgelopen 10 jaar. Dat er toch meer initiatieven zijn genomen in de dorpen met weinig voorzieningen komt door het hogere aantal initiatieven per actieve burger in deze dorpen. In de dorpen met veel voorzieningen nemen mensen gemiddeld dan ook minder initiatieven dan burgers uit dorpen met
72
weinig voorzieningen. Bij het voorzieningenniveau zijn tevens duidelijke verschillen in de deelname aan de soorten initiatieven. In de dorpen met weinig voorzieningen nemen burgers vaker deel aan initiatieven die te maken hebben met dienstverlening, veiligheid en voorzieningen in het dorp. In kleine dorpen zetten burgers zich vooral in voor de voorzieningen in het dorp. Zij zetten zich in voor het behoud van voorzieningen of proberen nieuwe voorzieningen in het dorp te creëren die bijdragen aan de leefbaarheid in het dorp. Ten slotte is er op dorpsniveau ook nog gekeken naar de verschillen in het aantal initiatieven. In Twisk zijn veel initiatieven genomen de afgelopen 10 jaar. Gemiddeld hebben de actieve burgers in Twisk meer dan drie initiatieven per actieve burger genomen. In Twisk blijkt er dan ook een kleine groep van zeer actieve burgers te zijn, die aan vele verschillende initiatieven hebben deelgenomen de afgelopen 10 jaar. Bij het woonmilieu blijkt dat de mate van bemiddeldheid en het voorzieningenniveau invloed hebben op de deelname aan soorten initiatieven en op het aantal genomen initiatieven. Er is ook specifiek gekeken wie er nu vooral deelnemen aan burgerinitiatieven. Er zijn vijf individuele kenmerken die invloed hebben op de deelname aan initiatieven, dat zijn: opleidingsniveau, inkomen, leeftijd, woonduur en huishoudensamenstelling. Bij deze individuele kenmerken zijn er een aantal subgroepen, die vaker deelnemen aan initiatieven dan andere subgroepen. Er kan dan ook een profiel worden samengesteld van de actieve burger, die vooral deelneemt aan burgerinitiatieven. Deze actieve burger is meestel tussen de 35 en 55 jaar, heeft een hoog huishoudelijk inkomen en een hoog opleidingsniveau. Daarnaast woont hij of zij vaak samen en al langer dan 10 jaar in het huidige dorp. De individuele kenmerken hebben dus een grote invloed op de deelname aan initiatieven. Waarbij bepaalde kenmerken toegeschreven kunnen worden aan de actieve burgers. Bij zowel het woonmilieu als bij de individuele kenmerken, is gebleken dat beide invloed hebben op de deelname aan initiatieven. Er blijkt een interactie-effect te zijn tussen de context en de compositie in de deelname aan initiatieven. Voor burgers met een modaal inkomen is de aanwezigheid van voorzieningen in het dorp belangrijk om te gaan
73
deelnemen aan burgerinitiatieven. Voor lager opgeleiden en burgers zonder kinderen geldt tevens dat de aanwezigheid van voorzieningen belangrijk is voor de deelname aan initiatieven. Hieruit blijkt dus, dat vooral de compositie van burgers in een dorp, belangrijk is voor de deelname aan burgerinitiatieven. Ten slotte is er onderzocht of burgers ervaren dat initiatieven een toegevoegde waarde hebben gehad voor de leefbaarheid in het dorp. Er blijkt een relatie te zijn tussen de deelname aan initiatieven en de leefbaarheid in een dorp. Burgers die vaststellen dat de leefbaarheid is achteruitgaan de afgelopen jaren nemen daardoor initiatieven om bij te dragen aan hun woonomgeving. Daarnaast heeft een deel van de actieve burgers aangeven dat zij verbetering ervaren van de leefbaarheid in hun woonomgeving. Initiatieven van burgers kunnen een bijdrage leveren aan de leefbaarheid in een dorp. Daarnaast kan een ervaren achteruitgang van de leefbaarheid een stimulans zijn tot het deelnemen aan burgerinitiatieven.
74
Literatuur Arnstein, R. (1969) A ladder of citizen participation, Journal of the American Institute of Planners 35: 216-224 Blank, L. (2011) Klein dorp heeft lot zelf in handen. Noord-Hollands Dagblad, 7 januari 2011 Boer, de N. & Lans, van der J. (2011) Burgerkracht: de toekomst van sociaal werk in Nederland. Den Haag: Raad voor maatschappelijke ontwikkeling CBS (2009) Kerncijfers wijken en buurten: 2004-2010. Den Haag: Centraal Bureau voor de statistiek CBS (2010) Gemeente op maat: Medemblik. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek Gemeente Medemblik (2011) Herijking welzijnsbeleid Medemblik: Nulmeting. Wognum: gemeente Medemblik Heijden, van der J. et al. (2011) Experimenteren met burgerinitiatief. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Hurenkamp, M. & Rooduijn, M. (2009) Kleinschalige burgerinitiatieven in perspectief. Vrijwilligers in meervoud: civil society en vrijwilligerswerk 5: 197-215 Hurenkamp, M. & Tonkens, E. (2011) De onbeholpen samenleving. Amsterdam: Amsterdam University Press Hurenkamp, M. et al. (2006) Wat bezielt burgers: een onderzoek naar burgerinitiatieven. Amsterdam / Den Haag: Universiteit van Amsterdam / NCIS Kenniscentrum Grote Steden InAxis/Ministerie BZK (2007) Help! Een burgerinitiatief. Den Haag: InAxes/Ministerie van Binnenlandse Zaken Kullberg, J. (2009) Burgerinitiatief in de woonbuurt, in: P. Dekker en J. de Hart (red), Vrijwilligerswerk in meervoud. Civil society en vrijwilligerswerk 5, Den Haag (SCP), pp. 216-235. Meer, van der M. et al. (2008) De sociale draagkracht van dorpen in Borsele. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam
75
Ministerie AZ (2007) Samen werken samen leven. Den Haag: Ministerie van Algemene Zaken Musterd, S. & Goethals, A. (1999) De invloed van de buurt. Amsterdam: SISWOpublicatie: nr 404 Nieuwsbank (2009) Dorpsservicepunt Twisk officieel geopend [online] < http://www.nieuwsbank.nl/inp/2009/09/24/R294.htm> (Geraadpleegd op 10 januari 2012) Scoop (2009) Leefbaarheidonderzoek Sluis. Middelburg: Zeeuws instituut voor sociale en culturele ontwikkeling Stavenuiter, M. et al. (2010) Tussen kwetsbaar en vitaal: nieuwe burgerinitiatieven en zelfredzaamheid in een ouder wordende samenleving. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut Thissen, F. (2010) Wat houdt een (krimpend) dorp leefbaar en vitaal? Amsterdam: Universiteit van Amsterdam Uitermark, J. & Duyvendak, JW. (2006) Mensen maken de stad: ruimte maken voor straatburgerschap. Rotterdam: Gemeente Rotterdam Verhoeven, I. (2010) Ruimte geven aan initiatieven van burgers, Rooilijn 43: 239-245 Vermeij, L. & Mollenhorst, G. (2008) Overgebleven dorpsleven: sociaal kapitaal op het hedendaags platteland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau Westfries Weekblad (2011) Redding dorpshuizen in kleine kernen. Westfries Weekblad, 21 december 2011 Wijdeven, van de T. & Hendriks, F. (2010) Burgerschap in de doe-democatie. Den Haag: Nicis Institute
Databestanden:
I&O Research (2011) Leefbaarheid nieuw Medemblik. Hoorn: I&O Research Veeken, M. (2012) Enquêteonderzoek in de gemeente Medemblik. Wognum: Maurice Veeken
76
Bijlagen
Reflectie Ik heb gedurende het scriptieproces nauwelijks tegenslagen gehad. Ik had het onderwerp burgerinitiatieven al in een vroeg stadium goed afgebakend en had zelf een goed beeld van wat ik wilde gaan onderzoeken. Daarnaast spreekt het onderwerp mij erg aan, waardoor het gemakkelijker wordt om er actief mee aan de slag te gaan. Er zijn tijdens het scriptieproces wel een aantal kleinere zaken, die een grotere uitdaging bleken te zijn dan verwacht. Ten eerste heb ik mij verkeken op de tijd die in de dataverzameling is gaan zitten. Vooral het maken van de vragenlijst en tevens het ophalen van de vragenlijst hebben veel tijd in beslag genomen. Door de tijdrovende dataverzameling was er geen tijd meer om interviews te houden. Oorspronkelijk was ik van plan interviews te houden met de dorpsraden van Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum. Dit is er helaas niet meer van gekomen. Door veel werk te maken van het ophalen van de enquêtes, met als resultaat een hoge respons, ben ik er toch in geslaagd zonder de interviews, een goed en compleet beeld te kunnen geven van de initiatieven van burgers. Een ander punt dat is tegengevallen is de beperking van het databestand bij bepaalde analyses. Bij sommige analyses waren er veel problemen met de ‘expected count’ die lager was dan vijf. Dit was onder andere het geval bij veel analyses met de mate van bemiddeldheid. Ik had op voorhand grote verwachtingen van het onderscheid in bemiddelde en minder bemiddelde dorpen. Bij veel analyses was het niet mogelijk om onderzoek te doen naar de verschillen tussen de bemiddelde en minder bemiddelde dorpen. Het aantal respondenten in dit onderzoek had daarvoor vele malen groter moeten zijn. Het aantal respondenten had echter ook niet groter kunnen zijn, aangezien de dataverzameling nu eigenlijk al te veel tijd in beslag had genomen. Daarnaast ben ik wel zeer tevreden over de response op de vragenlijst. Ook de samenwerking met medestudenten tijdens het maken en ophalen van de vragenlijsten was erg goed
77
verlopen. Door deze goede samenwerking en inzet, was het mogelijk om, naar mijn mening, een mooi databestand te verkrijgen. Ik ben over het algemeen dus erg tevreden over hoe het scriptieproces de afgelopen 5 maanden verlopen is. Ik denk dat ik er in ben geslaagd een mooi onderzoek over burgerinitiatieven te schrijven.
78
79
80
81
82
83
84