INHDUD Vooruoord Dankuoord
2 3
Inleiding Ontuikkeling Systematische soortenlijst
4 5 7
Tabel tot de
in Nederland gevonden orden en sub-
orden van de Cirripedia
9
Orde THORACICA (Suborden Balanomorpha en Verrucomorpha - Zeepokken Inleiding De bouu van een zeepok Leefuijze Tabel ter bepaling van de in ons land gevonden Zeepokken Voorkomen van zeepokken in Nederland Suborde Lepadomorpha - Eendemossels Inleiding
SUMMARY
The Barnacles (Crustacea, Cirripedia) from the
De
Netherlands
bouu
van
een
eendemossel
Eendemossels
Voorkomen
of Rhizocephala and 22 species of Thoracica have been found in salt and brackish waters in the Netherlands.
Keys for the identification and figures of all species are provided, and additional information is given about
Orde
van
in Nederland
44
34
ACR0TH0RACICA
in Nederland
36 36 37
RHIZOCEPHALA
De bouu van een krabbezakje Leefuijze Tabel ter bepaling van de in ons land gevonden Krabbezakjes Voorkomen van krabbezakjes in Nederland
structure, development and distribution.
27
31
eendemossels
De bouu van T-. lampas Leefuijze Voorkomen van T. lampas Orde
25
27
Soortsbeschrijvingen
with. Up till now one species of Acrothoracica, two species
13 22
25
Leefuijze en verspreiding Tabel ter bepaling van de in ons land gevonden
In this paper 25 species of recent Cirripedia are dealt
10 10 11
38 39 39 40
Literatuur
41
Verantuoording figuren Summary
44
44
HARTOG, C. den, 1953. Immigration, dissemination and ecology of Elminius modestus Daruin in the North Sea, especially along the Dutch coast. Beaufortia, vol. 4.^ HARTOG, C. den & C. SWENNEN, 1956. Over het voorkomen van de zeepok Verruca stroemia in de Nederlandse uateren. De levende Natuur, vol. 59. HENRY, D.P. & P.A.
McLAUGHLIN,
19
vende vooruerpen op de Nederlandse kust aangespoelde zeepissebedden en zeepokken. De levende HOLTHUIS,
vol.
L.B.,
55:
72-77.
1969.
Graaf) is vrij drastisch geuijzigd. De oorspronke-
lijke tabellen (voor verdroogd en vers materiaal) zijn ineengevlochten en het aantal soorten is beperkt.
- De bijdrage van J.A.W. Lucas in de oude tabel is slechts ueinig geuijzigd, daar nog steeds slechts een vertegenuoordiger van de Acrothoracica in ons
. The barnacles of
the Balanus amphitrite complex (Ciiripedia, Tho racica). Zool. Verh. Leiden 141: 1-254, p/s 1-22. HOLTHUIS, L.B., 1952. Enige interessante, met drijNatuur,
- De eendemosseltabel (oorspronkelijk van Fr. de
land is gevonden.
- De oorspronkelijke tabel van de Rhizocephala (krabbezakjes) door H. Boschma uerd teruggebracht tot de tuee in ons land gevonden soorten. Geen van de andere door hem genoemde soorten is in
afgelopen 25 jaar aan onze kust gevonden. - Tot slot is getracht van elke soort duidelijke
Enkele interessante Nederlandse
figuren te geven.
Crustacea. Zool. Bijdr. 11. Bijdr. Faunistiek 1.: 34-48.
HOLTHUIS, L.B. & G.R. HEEREBOUT, 1972.
Vondsten van
de zeepok Balanus tintinnabulum (L., 1758) in Nederland. Zool. Bijdr. 13. Bijdr Faunistiek 2: 24-31.
HUWAE, P. H. M., ter perse. Over de eerste vondsten van twee
Pennella-soorten (Crustacea, Copepoda) en van Conchoderma
virgatum (Spengler)(Crustacea, Cirripedia) voor Nederland. Zool. Bijdr. Leiden.
Dankuoord
Bij het beuerken heb ik zeer veel steun en advies ontvangen van Dr. L.B. Holthuis en verleende A.W. Lacourt zijn zeer geuaardeerde medeuerking bij het vinden van geschikte afbeeldingen. Tot slot uil ik
de leden van het bestuur van de Stranduerkgemeen-
schap bedanken voor hun kritische opmerkingen en daarnaast in het bijzonder F.A. Perk voor het uittypen van het manuscript en het op zich nemen van een deel van de lay-out.
LUCAS, J.A.W.,
1958. Alcippe lampas Hancock, fauna
nov. spec. Het Zeepaard 18 (3): 35-38. NEWMAN, W.A.
& A.
ROSS,
1976.
Revision of the bala-
nomorph barnacles including a catalog of the species. Memor 9, San Diego Soc. of Nat. Hist.
RAPPE, G., 1982.
Vergeten eendemosselvondsten van de
Boulonnais. De strandvlo 2 (1): 26-33.
RAPPE, & G. KERCKHOF, 1983. Drie recente Eendemosselinvasies. De Strandvlo, 3 (lj: 25-32.
ZEVINA, G.B., 1982. Usonogie rati Podotrjada Lepado-
morpha (Cirripedia, Thoracica) mirorogo okeana II. Opred. Faune SSSR 133. 42
nen, dat men hier uel degelijk met Crustacea te maken heeft. De orden, uaarin de Cirripedia verdeeld uorden verschillen onderling zo sterk, dat hun onderlinge
Voorkomen van krabbezakjes in Nederland
Sacculina carcini - Krabbezakje
Deze soort is langs onze kust een algemene verschijning en is hier voornamelijk aangetroffen op de
Strandkrab {Carcinus maenas) en op de Geuone zuemkrab
(Liocarcinus holsatus) . Meestal is per gastheer een
veruantschap ook vaak niet direct herkend uerd. De verschillende structuur van deze groepen maakte het
dan ook uenselijk dat zij in deze tabel apart behandeld
uorden.
parasiet aanuezig, doch er zijn ook meldingen van tuee of drie parasieten op een krab (zie Adema, 1980),
Ontuikkelinq
Peltogaster paguri - Heremietzakje
De
Deze soort is veel zeldzamer dan de vorige, van het strand is zij slechts enkele malen gemeld van aange-
spoelde Heremietkreeften (Pagurus bernhardus), doch in de zuidelijke Noordzee is zij zeker niet zeldzaam.
Adema en Huuae (1982) noemen een infectiepercentage van 2,4% op een totaal van 820 onderzochte heremiet kreef ten.
meeste
ho euel
ring schi jnen te
vorm
de
Ascothoracica
een
uitzonde-
en, en bij alle soorten die hier
uorden zijn de voluassen dieren sessiel. s oorte n zijn vrijzuemmende duergmannetjes be kend, d ie na ast de hermafrodieten voorkomen en zelfs is bij enkel e soorten aangetoond dat de ge-
behandeld Van
een
a antal
slachten geheel gesch eiden zijn (duergmannetjes en sessiele vrouutj es) . In de ver schille nde g roepen hee ft vaak e en specialisatie pla ats gev onden uat b etre ft het su bstraat. De meest bekende eend emosse Is e n zeepokk en hechten zich vast op ste en, h out, s chee pshuiden, boeien en andere va ste sub strat en. Er zij n echter ook soorten die erg k ieskeur ig zi jn uat bet reft hun substraat. Zo zijn b epaalde zeep okken uits luitend g evonden op
zeeschild padden of ua lvisse n. Bij de pa rasiete n is ook va ak s pecialisatie opgetreden me t betre kking tot d e ga stheer.
o
Hoeu el de meeste soor ten he rmaf rodiet zi jn treed vaak krui sbevruc hting op. S oDrt en die in grote dich thede n voork omen (eende moss els, zeep okken) bezitten vaak een Ian ge pe nis ua arme e ze een nadeel van hun vastz ittende leve nsuijz e ue ten te ov eruinnen, door met die Ian ge pe nis ee n na bijgelege n soortge-
noot
Afb. 32 Sacculina carcini
verteg enuoo rdigers van de Rankpotigen zijn
hermafrod iet,
Afb. 33 Peltogaster paguri
om
van
40
te
o
b evrucht en. s torte n
hun zaadcellen in het water, p dez e uijze te t rachten dezen met de eicellen t e laten versmelten. een s oortgen oot
Ande re
so orten
ORDE RHIZOCEPHALA (Krabbezakjes)
Systematische soortenlijst
De bouu van een krabbezakje
Deze indeling is gebasseerd op Bowman- & Abele (1982) tot op het genusniveau en is aangevuld met de in-
De Rhizocephala zijn parasieten, die op grond van het feit, dat zij als Nauplius of als Cypris uit het ei komen tot de Crustacea moeten uorden gerekend. Men brengt deze dieren tot de Cirripedia omdat de Nauplius
zichten van Neuman & Ross (1976) voor de indeling van
de zeepokken en die van Zevina (1982) voor uat betreft de
eendemossels
is voorzien van frontale zijdelingse horens.
Het lichaam van de Rhizocephalen is samengesteld uit een boomvormig vertakt uortelstelsel, dat zich in de gastheer uitbreidt om voedsel op te nemen en een of meer uituendige zakvormige cbmpacte lichamen, die
bestaan uit een ingeuandszak (voornamelijk gevuld met geslachtsorganen) en een huidplooi, de mantel; tussen
Klasse Maxillopoda Subklasse Cirripedia Orde
THORACICA
Suborde Lepadomorpha Familie Lepadidae -GenusLepas L., 1758
holte (mantelholte) uaarin de eieren hun ontuikkeling
L.
anatifera L., 1758 anserifera L., 1767
tot Nauplius- of Cyprislarve voltrekken. De mantel
L.
hilii (Leach, 1818)
heeft aan een uiteinde een mantelopening, door uelke de larven tenslotte vrijkomen.
L.
pectinata
deze mantel en de ingeuandszak bevindt zich de broed-
Determinatie van
de
soorten is
met
zekerheid alleen
uit te maken met doorsneden voor microscopisch onderzoek; van de in Ulest-Europa voorkomende soorten van Rhizocephalen is de soortsnaam echter gemakkelijk te bepalen als men de naam van de gastheer kent. Hier heeft namelijk als regel elke soort van gastheer slechts een soort parasiet; teruijl in de einige gevallen uaarin tuee soorten van parasieten op dieren van een gastheersoort in dit gebied voorkomen, de parasieten gemakkelijk aan.de uituendige vorm te herkennen zijn.
Bij de indeling van de Rhizocephalen in genera uordt grote uaarde toegekend aan de plaats van het mesenterium, de smalle of bredere verbinding tussen inge uandszak en de mantel. De plaats uaar dit mesenterium voorkomt, uordt de dorsale zijde genoemd. De hoofdas
van de dieren loopt van de mantelopening naar de
steel (de plaats uaar de parasiet is vastgehecht aan de gastheer), of uaarbij de steel naar het achterste gedeelte van het lichaam.
soort
L.
Spengler,
1793
Gray, 1825 soort D. fascicularis (Ellis & Solander,
-Genus Dosima
1787) Genus Conchoderma Olfers,
1814
soort C. auritum (L., 1767) C. virgatum (Spengler, 1790) Suborde Verrucomorpha Familie
Verrucidae
-Genus Verruca Schumacher,
1817
Soort V. stroemia (Muller, .1776) Suborde Balanomorpha Familie
Coronulidae
-Genus Chelonibia Leach,
1825
soort C. caretta (Spengler, 1790) -Genus Platylepas Gray, 1825
soort P. hexastylos (F., 1798) -Genus Stomatolepas Pilsbry, 1910 soort S. dermochelys Monroe & Limpus, 1979
-Genus Cetopirus Ranzini, 1817
soort C. complanatus (Morch, 1825)
38
ORDE
TABEL TER BEPALING VAN DE IN NEDERLAND GEVONDEN ORDEN EN SUBORDEN VAN DE CIRRIPEDIA.
ACROTHORACICA
Van deze groep is bij ons slechts een soort verook uel onder de naam Alcippe lampas Hancock bekend.
Het lichaam is van een aantal uituendig zichtbare verkalkte schaalstukken voorzien. De dieren
De bouu van T.
leven vastgehecht op drijvende of vastzittende vooruerpen. Niet parasitair of ingeboord levend.
tegenuoordigd, namelijk Trypetesa lampas (Hancock), lampas
1a.
Orde
Er is een sterke geslachtsdimorfie. De uijfjes kunnen tot 2 cm lang uorden, doch blijven geuoonlijk ver beneden 1 cm. Het dier leeft geheel ingeboord in de schaal
van
het
slakkehuis
en
is
slechts
door
THORACICA.
b. Het lichaam bezit geen verkalkte schaalstukken, het dier is of zak- resp. uorstvormig en leeft
dan parasitair onder resp. op het achterlijf
een
nauue bij de mantelopening. aansluitende spleet met
van krabben of kreeftachtigen, of het leeft in
de
geboord in slakkenhuizen.
buitenuereld
verbonden.
Het
lichaam
is
door
een
chitineus omhulsel omgeven en bezit geen verkalkte schaalstukken. De darm eindigd in verschillende blindzakken, via uelke het voedsel naar alle organen uordt gebracht. Er is geen anus. De rankpoten zijn klein in aantal, gereduceerd en in tuee groepen ge-
plaatst. De mannetjes (duergmannetjes) zijn slechts 0,4 tot 1,2 mm laing en hechten zich aan het uijfje vast. Zij zijn sterk gereduceerd, missen alle poten en bezitten zelfs geen darmkanaal: ze zijn uitsluitend op de voortplanting ingericht. Verschillende mannetjes hechten zich op een uijfje vast en dringen
later
haar
mantelholte
-2
-4
2a. De dieren zijn ongesteeld. De schaalstukken zijn direct op het substraat vastgehecht. Zeepokken -3
b. De dieren zijn gesteeld. De steel is met de basis op het substraat vastgehecht en draagt aan de top het gedeelte van het lichaam met de kalkschalen. Suborde LEPADOMORPHA. Eendemossels.
:p.24
3a. De dieren zijn asymmetrisch en de mondopening
uordt door tuee beuegende delen afgesloten (een tergum en een scutum). Suborde VERRUCOMORPHA. p.12
binnen.
b. De dieren zijn symmetrisch en de mondopening
kan met behulp van 4 beuegende delen (tuee terga
Leefuijze
Zij leeft ingeboord in slakkenhuizen en is vooral te vinden in die,
middel van een chitineuze aanhechtingsschijf (bij niet-inlandse soorten kan deze verkalkt zijn), die zo innig aan de schelp is verkleefd, als het dier groeit.
dat deze niet
Volgens Lucas
(1958) is de soort te vinden, door te letten op geperforeerde oranje plekken, die een radiare streping
ige parasieten op het achterlijf van heremietkreeften.
Orde RHIZOCEPHALA. Krabbezakjes. p.34
rankpoten. De dieren leven ingeboord in de kalk-
zitten.
De larvale ontuikkeling verloopt ook hier,
4a. Het lichaam is sterk gedegenereerd, zak- of uorstvormig, zonder enige aanduiding van poten, inuendig noch uituendig. Zakvormige parasieten onder het achterlijf van krabben, of uorstvorm-
b. Het lichaam vertoont inuendig nog gereduceerde
vertonen en die aan de binnenzijde van schelpen kunnen
Suborde BALAN0|Y|0RPHA . p.12
uelke door heremietkreeften beuoond
zijn. Hier zit zij met haar voorkop vastgehecht door
mee vervelt,
en tuee scuta) uorden afgesloten.
uand van slakkenhuizen.
evenals
bij de overige Cirripedia via Nauplius- en Cyprisstadia. 36
Orde ACROTHORACICA.
p.32
Terga ontbreken dikuijls, doch indien aanuezig, zijn zij van zeer variabele afmetingen. Zij blijven echter steeds kleiner dan de scuta, bestaan uit onvolledig verkalkte platen en bevinden zich voor de buisvormige aanhangsels. Scuta bestaande uit tuee lobben of pla ten;
dun verkalkt,
variabel van vorm en rudimentair
ontuikkeld. De elliptische carina is zeer klein en
vaak afuezig. De pedunculus is cylindrisch, dikuijls
zijn (Afb. 4b): het rostrum (met tuee radii), tuee linker en tuee rechter laterale stukken (elk met een radius en eln ala) en de carina. De deksel-.
helften (links en rechts) bestaan elk uit een scu
tum (bij het rostrum) en een tergum (bij de carina) (zie Afb. 4a). Het tergum kan in een spits
uitge-
trokken zijn (bv. Afb. 5) of niet (Afb. 19c) en kan al dan niet voorzien zijn van een spoor (Afb. 5).
gescheiden van het eapitulum en meestal tuee a drie maal zo lang. Er zijn zeven filamenten aan elke zijde van het lichaam; lang en zeer goed ontuikkeld. Cirri tamelijk
De scheidslijn tussen tuee aangrenzende kalkplaten
kort.
bel. Cosmopolitisch.
duidelijke indeling in kop, borststuk en achterlijf. De poten zijn sterk gelede rankpoten, die door de spleet tussen de tuee dekselhelften naar buiten ge-
Voorkomen van Eendemossels in Nederland
stoken kunnen uorden en door rhytmische beuegingen een uaterstroom opuekken, die behalve het voedsel
Kleur
van het
dier
evenals de
vorm zeer
varia
heet sutuurlijn. Het lichaam van de zeepok, dat zich binnen in het huis bevindt, is sterk gedegenereerd en bezit geen
Dosima fascicularis (syn. Lepas fascicularis)(Geplooi-
(plankton-crustacea en algen) ook zuurstof in de
de eendemossel) . Deze soort is slechts enkele malen in ons land aangespoeld gevonden, doch dan uel vaak in grote aantallen.
mantelholte van het dier brengt. De "kop" van de zee pok bevindt zich tegen het rostrum aan zodat, daar het dier "op zijn rug ligt", in Afb. 4a de rechterzijde dus naar ons toegekeerd is.
Lepas pectinata (Ruue eendemossel). Ook deze soort spoelt invasiegeuijs aan, niet zo zeld-
Het aantal uandstukken van de zeepokken is niet steeds
zaam als de geplooide eendemossel.
zes, zoals bij Balanus, maar kan ook minder zijn. Zo zijn er bij Elminius slechts vier delen: rostrum, carina en tuee (een linker en een rechter) laterale s.tukken. Verruca (Afb. 6) is asymmetrisch gebouud. De uand bestaat hier uit tuee grote echte uandstukken
Lepas anserifera (Gekielde eendemossel). Deze vrij zeldzame soort komt vaak samen voor met L. anatifera.
Lepas hillii (Vliezige eendemossel).
(rostrum en carina) en scutum en tergum van een (even
Hoeuel deze soort nog steeds niet met zekerheid van
vaak de linker als de rechter) dekselhelft, die dus
onze kust bekend is, is het mogelijk dat zij niet is
onbeueeglijk zijn. De andere dekselhelft (in Afb. 6
onderkend.
de linker) is beueeglijk.
Dit vermoeden uordt ondersteund door
vond
sten gedaan aan de Belgische kust (Rappe & Kerckhof, 1983).
Leefuijze
Lepas anatifera (Geuone eendemossel).
Er is bij de zeepokken sprake van broedzorg, dat uil
Van de in ons land gevonden eendemossels is deze soort veruit de meest algemene. Gegevens uit het Centraal Systeem van de S.UI.G. uijzen erop dat de soort duidelijk minder is gesignaleerd in de afgelopen tien jaar, dan in de jaren '50.
zeggen dat de jonge larven eerst enige tijd doorbrengen in de mantelholte van het moederdier. Nadat zij deze verlaten hebben zuemmen zij vrij rond. Er uorden verschillende larvale stadia doorlopen. In het zogenaamde Cypris-stadium zet de larve zich op het substraat 34
11
Tabel ter bepaling van de in ons land gevonden Zee
Lepas pectinata Spengler* (Afb. 24)
pokken.
Schaalstukken dun, grof gegrdefd, vaak met kammen, Scutum met uitspringende kiel van umbo naar apex, dicht langs de vrijie rand van het scutum. Geen inuendige basale richel op de scuta. Inuendige umbonale tand op elk scutum; lengte en vorm hiervan variabel, van groot en puntig tot kort en stomp. Tergum met in het oog vallende inkeping, uaarin de apex van het scutum past. Tanden van de carina
Suborde
In ons land een genus met een soort.
- Schaal asymmetrisch; deksel bestaat uit een paar
kalkplaten (Afb. 6); gehele schelp (behalve de beueeglijke stukken) meestal met lengte-ribben, uit of vuil geelbruin. Rostrum en carina met scheve plaatvormige kammen in de aangrenzende onbeueeglijke stukken grijpend, uaardoor een zigzagsgeuijze sutuurlijn ontstaat. Bodem vliezig.
divergeren onder een hoek van 135° tot 180°. Pedunculus korter dan eapitulum. Lengte capitulum tot 20 mm, meestal minder. Geen filamenten, of slechts een beiderzijds.
Grootste diameter ca.
Schaalstukken glad. Scuta zonder inuendige umbonale tanden. Carina ver veruijderd van andere schaal stukken; vork van de carina een eindje onder de scuta,
hen niet rakend.
Boven-
deel van de pedunculus licht of oranje gekleurd. Drie filamenten beiderzijds. Carina ongetand; vork diep ingebed in mantel; de apex van de carina reikt tussen de terga tot nauuelijks hun halve lengte
(bij L. anatifera ruim driekuart van hun lengte). Capitulum tot 50 mm,
pedunculus tot 200 mm.
Schaalstukken glad, dun, doorzichtig; groeilijnen duidelijk. Carina rechthoekig gebogen, onder in een vlakke ovale schijf eindigend, die tueemaal breder bovendeel
van de carina.
Suborde
- Afb. 6
BALANOMQRPHA.
1a. Schaal bestaat uit 6 uandstukken
-2
b. Schaal bestaat uit 4 uandstukken (Afb. 7). Elk uandstuk met een diepe plooi in het midden, uit. Basis is vliezig. Grootste diameter mees tal
niet meer dan 1 cm. Elminius modestus Daruin-Afb.
7
Nieuu-Zeelandse Zeepok of sterretje.
2a. De uandstukken zijn dun en door nauue overlangse
Dosima fascicularis (Ellis et Solander)(Afb. 23)
is dan het
0,8 cm.
Ritspok, Verruca stroemia Muller
Lepas hillii (Leach) (Afb. 26)
basale rand van de
VERRUCQMORPHA.
Basale rand van
de scuta kraagvormig uitgebogen. Capitulum aan de basis sterk ingesnoerd. Pedunculus dik en kort, vaak
met een schuimbal (een door het dier zelf afgeschei-
kanaaltjes doorboord. Het deksel vult de gehele opening tussen de uandstukken. Het tergum draagt een spoor. De basis is verkalkt of vliezig. -5 b. De uandstukken zijn zeer dik en vertonen aan de basis radiale lamellen. Het deksel is veel
kleiner dan de opening die door de bovenrand van de uandstukken uordt gevormd: tussen het deksel en de uand is steeds een vliezig membraan te
den bolvormig drijforgaan), uaarop zich soms meerdere
zien. Tergum zonder spoor. Basis vliezig, niet
individuen bevinden. Capitulum tot 35 mm.
verkalkt.
32
-3
13
Afb. 11 Stomatolepas dermo-
Afb.
Afb. Afb.
26 a, 27 a,
b b
Lepas Lepas
Afb.
10 Cetopirus complanatus
Afb.
12 Semibalanus balanoides.
chelys
27
hillii anatifera
type,
a habitus,
b hanger'
c scutum, d tergum
3D
15
7a.
Wandstukken
doorboord
-8
b. lilandstukken niet doorboord, opmerkelijk dun en erg te
gemakkelijk van elkaar en van de bodem
scheiden.
meter ca.
Bovenrand der
5 cm.
radii scheef.
Dia
In diep water.
Chirona hameri
(Ascanius)
Afb. 13
Afb.24
Afb
Afb.
25
Afb.29
Afb.
23 Dosima
Afb.
24a+b Lepas pectinata
fascicular is
Afb.
25 Lepas anserifera
Afb.
28 Conchoderma
Afb.
29 Conchoderma virgatum
Afb. 13 Chirona hameri. a habitus, b scutum, c tergum Afb. 14 Balanus balanus . a habitus, b scutum, c tergum Afb. 15 Balanus crenatus. a habitus, b hongertype,
auritum
c scutum,
d tergum 17
28
xnondkegel penis
10a. Tergum met een naar vo ren uitstekende iets
cirrenparen
gebogen spits (Afb. 17 c). Schelp bleekpaars,
= rankpoten
uit of vuiluit,
glad o f door veruering heel
fijn overlangs gegroef d. Opening meestal klein
(Afb. 17a). Radii mees tal smal of afuezig. deel van de b innenkant van de schelp, evenals het tergum die ppaars. Diameter tot 3 cm, hier op het strand meestal niet meer dan 1 cm. Balanus per foratus Bruguiere Afb. 17 Vulkaantje
Bovenste
b. Tergum zonder uitsteke nde spits. Uandstukken -11 uit of overlangs paars achtig gestreept
scutum
antennulae
Afb.
21
en 22 Bouu
van
een
Afb. 16 Megabalanus tintinnabulum. a habitus leeg exemplaar, b tergum, c scutum Afb. 17 Balanus perforatus. a habitus, b scutum, c tergum
eendemossel
26
19
-Balanus
van het tergum, soms ook minder. Tergum met een lengtegroef op de buitenzijde en een overlangse
eburneus
Het in het R.M.N.H. aanwezige exemplaar van deze soort, afkomstig van het strand van Terschelling is de enige bekende opgave van deze zuidelijke soort
richel,
die
evenwel soms slecht ontwikkeld
op de binnenzijde. Balanus amphitrite amphitrite
voor ons land (zie Henry & Pic Laughlin, 1975).
is,
Darwin Afb.
2D
-Balanus improvisus (Brakwaterpok) Deze soort komt voor tijdenzone en het is
van dieper water tot in de geeen van de weinige soorten zee
pokken die ook in brak water te vinden is. Algemeen autochtoon en ook regelmatig aangespoeld te vinden. Afb.
-Balanus amphitrite amphitrite
Borghouts-Biersteker (1969) noemt deze soort voor het
Afb.
20
19
eerst autochtoon voor ons land (koelwaterkanaal in
Ulissingen). Ook deze soort kan lage zoutgehalten verdragen. Aan het strand is deze soort zeldzaam en vaak.betreft het materiaal dat afkomstig is van scheepshuiden.
Afb.
19 Balanus
improvisus.
a habitus, Afb.
24
b scutum,
c tergum
20 Balanus amphitrite amphitrite. a habitus, b scutum, c tergum
21
-Balanus
van het tergum, soms ook minder. Tergum met een lengtegroef op de buitenzijde en een overlangse
eburneus
Het in het R.M.N.H. aanwezige exemplaar van deze soort, afkomstig van het strand van Terschelling is de enige bekende opgave van deze zuidelijke soort
richel,
die
evenwel soms slecht ontwikkeld
op de binnenzijde. Balanus amphitrite amphitrite
voor ons land (zie Henry & Pic Laughlin, 1975).
is,
Darwin Afb.
2D
-Balanus improvisus (Brakwaterpok) Deze soort komt voor tijdenzone en het is
van dieper water tot in de geeen van de weinige soorten zee
pokken die ook in brak water te vinden is. Algemeen autochtoon en ook regelmatig aangespoeld te vinden. Afb.
-Balanus amphitrite amphitrite
Borghouts-Biersteker (1969) noemt deze soort voor het
Afb.
20
19
eerst autochtoon voor ons land (koelwaterkanaal in
Ulissingen). Ook deze soort kan lage zoutgehalten verdragen. Aan het strand is deze soort zeldzaam en vaak.betreft het materiaal dat afkomstig is van scheepshuiden.
Afb.
19 Balanus
improvisus.
a habitus, Afb.
24
b scutum,
c tergum
20 Balanus amphitrite amphitrite. a habitus, b scutum, c tergum
21
xnondkegel penis
10a. Tergum met een naar vo ren uitstekende iets
cirrenparen
gebogen spits (Afb. 17 c). Schelp bleekpaars,
= rankpoten
uit of vuiluit,
glad o f door veruering heel
fijn overlangs gegroef d. Opening meestal klein
(Afb. 17a). Radii mees tal smal of afuezig. deel van de b innenkant van de schelp, evenals het tergum die ppaars. Diameter tot 3 cm, hier op het strand meestal niet meer dan 1 cm. Balanus per foratus Bruguiere Afb. 17 Vulkaantje
Bovenste
b. Tergum zonder uitsteke nde spits. Uandstukken -11 uit of overlangs paars achtig gestreept
scutum
antennulae
Afb.
21
en 22 Bouu
van
een
Afb. 16 Megabalanus tintinnabulum. a habitus leeg exemplaar, b tergum, c scutum Afb. 17 Balanus perforatus. a habitus, b scutum, c tergum
eendemossel
26
19
7a.
Wandstukken
doorboord
-8
b. lilandstukken niet doorboord, opmerkelijk dun en erg te
gemakkelijk van elkaar en van de bodem
scheiden.
meter ca.
Bovenrand der
5 cm.
radii scheef.
Dia
In diep water.
Chirona hameri
(Ascanius)
Afb. 13
Afb.24
Afb
Afb.
25
Afb.29
Afb.
23 Dosima
Afb.
24a+b Lepas pectinata
fascicular is
Afb.
25 Lepas anserifera
Afb.
28 Conchoderma
Afb.
29 Conchoderma virgatum
Afb. 13 Chirona hameri. a habitus, b scutum, c tergum Afb. 14 Balanus balanus . a habitus, b scutum, c tergum Afb. 15 Balanus crenatus. a habitus, b hongertype,
auritum
c scutum,
d tergum 17
28
Afb. 11 Stomatolepas dermo-
Afb.
Afb. Afb.
26 a, 27 a,
b b
Lepas Lepas
Afb.
10 Cetopirus complanatus
Afb.
12 Semibalanus balanoides.
chelys
27
hillii anatifera
type,
a habitus,
b hanger'
c scutum, d tergum
3D
15
Tabel ter bepaling van de in ons land gevonden Zee
Lepas pectinata Spengler* (Afb. 24)
pokken.
Schaalstukken dun, grof gegrdefd, vaak met kammen, Scutum met uitspringende kiel van umbo naar apex, dicht langs de vrijie rand van het scutum. Geen inuendige basale richel op de scuta. Inuendige umbonale tand op elk scutum; lengte en vorm hiervan variabel, van groot en puntig tot kort en stomp. Tergum met in het oog vallende inkeping, uaarin de apex van het scutum past. Tanden van de carina
Suborde
In ons land een genus met een soort.
- Schaal asymmetrisch; deksel bestaat uit een paar
kalkplaten (Afb. 6); gehele schelp (behalve de beueeglijke stukken) meestal met lengte-ribben, uit of vuil geelbruin. Rostrum en carina met scheve plaatvormige kammen in de aangrenzende onbeueeglijke stukken grijpend, uaardoor een zigzagsgeuijze sutuurlijn ontstaat. Bodem vliezig.
divergeren onder een hoek van 135° tot 180°. Pedunculus korter dan eapitulum. Lengte capitulum tot 20 mm, meestal minder. Geen filamenten, of slechts een beiderzijds.
Grootste diameter ca.
Schaalstukken glad. Scuta zonder inuendige umbonale tanden. Carina ver veruijderd van andere schaal stukken; vork van de carina een eindje onder de scuta,
hen niet rakend.
Boven-
deel van de pedunculus licht of oranje gekleurd. Drie filamenten beiderzijds. Carina ongetand; vork diep ingebed in mantel; de apex van de carina reikt tussen de terga tot nauuelijks hun halve lengte
(bij L. anatifera ruim driekuart van hun lengte). Capitulum tot 50 mm,
pedunculus tot 200 mm.
Schaalstukken glad, dun, doorzichtig; groeilijnen duidelijk. Carina rechthoekig gebogen, onder in een vlakke ovale schijf eindigend, die tueemaal breder bovendeel
van de carina.
Suborde
- Afb. 6
BALANOMQRPHA.
1a. Schaal bestaat uit 6 uandstukken
-2
b. Schaal bestaat uit 4 uandstukken (Afb. 7). Elk uandstuk met een diepe plooi in het midden, uit. Basis is vliezig. Grootste diameter mees tal
niet meer dan 1 cm. Elminius modestus Daruin-Afb.
7
Nieuu-Zeelandse Zeepok of sterretje.
2a. De uandstukken zijn dun en door nauue overlangse
Dosima fascicularis (Ellis et Solander)(Afb. 23)
is dan het
0,8 cm.
Ritspok, Verruca stroemia Muller
Lepas hillii (Leach) (Afb. 26)
basale rand van de
VERRUCQMORPHA.
Basale rand van
de scuta kraagvormig uitgebogen. Capitulum aan de basis sterk ingesnoerd. Pedunculus dik en kort, vaak
met een schuimbal (een door het dier zelf afgeschei-
kanaaltjes doorboord. Het deksel vult de gehele opening tussen de uandstukken. Het tergum draagt een spoor. De basis is verkalkt of vliezig. -5 b. De uandstukken zijn zeer dik en vertonen aan de basis radiale lamellen. Het deksel is veel
kleiner dan de opening die door de bovenrand van de uandstukken uordt gevormd: tussen het deksel en de uand is steeds een vliezig membraan te
den bolvormig drijforgaan), uaarop zich soms meerdere
zien. Tergum zonder spoor. Basis vliezig, niet
individuen bevinden. Capitulum tot 35 mm.
verkalkt.
32
-3
13
Terga ontbreken dikuijls, doch indien aanuezig, zijn zij van zeer variabele afmetingen. Zij blijven echter steeds kleiner dan de scuta, bestaan uit onvolledig verkalkte platen en bevinden zich voor de buisvormige aanhangsels. Scuta bestaande uit tuee lobben of pla ten;
dun verkalkt,
variabel van vorm en rudimentair
ontuikkeld. De elliptische carina is zeer klein en
vaak afuezig. De pedunculus is cylindrisch, dikuijls
zijn (Afb. 4b): het rostrum (met tuee radii), tuee linker en tuee rechter laterale stukken (elk met een radius en eln ala) en de carina. De deksel-.
helften (links en rechts) bestaan elk uit een scu
tum (bij het rostrum) en een tergum (bij de carina) (zie Afb. 4a). Het tergum kan in een spits
uitge-
trokken zijn (bv. Afb. 5) of niet (Afb. 19c) en kan al dan niet voorzien zijn van een spoor (Afb. 5).
gescheiden van het eapitulum en meestal tuee a drie maal zo lang. Er zijn zeven filamenten aan elke zijde van het lichaam; lang en zeer goed ontuikkeld. Cirri tamelijk
De scheidslijn tussen tuee aangrenzende kalkplaten
kort.
bel. Cosmopolitisch.
duidelijke indeling in kop, borststuk en achterlijf. De poten zijn sterk gelede rankpoten, die door de spleet tussen de tuee dekselhelften naar buiten ge-
Voorkomen van Eendemossels in Nederland
stoken kunnen uorden en door rhytmische beuegingen een uaterstroom opuekken, die behalve het voedsel
Kleur
van het
dier
evenals de
vorm zeer
varia
heet sutuurlijn. Het lichaam van de zeepok, dat zich binnen in het huis bevindt, is sterk gedegenereerd en bezit geen
Dosima fascicularis (syn. Lepas fascicularis)(Geplooi-
(plankton-crustacea en algen) ook zuurstof in de
de eendemossel) . Deze soort is slechts enkele malen in ons land aangespoeld gevonden, doch dan uel vaak in grote aantallen.
mantelholte van het dier brengt. De "kop" van de zee pok bevindt zich tegen het rostrum aan zodat, daar het dier "op zijn rug ligt", in Afb. 4a de rechterzijde dus naar ons toegekeerd is.
Lepas pectinata (Ruue eendemossel). Ook deze soort spoelt invasiegeuijs aan, niet zo zeld-
Het aantal uandstukken van de zeepokken is niet steeds
zaam als de geplooide eendemossel.
zes, zoals bij Balanus, maar kan ook minder zijn. Zo zijn er bij Elminius slechts vier delen: rostrum, carina en tuee (een linker en een rechter) laterale s.tukken. Verruca (Afb. 6) is asymmetrisch gebouud. De uand bestaat hier uit tuee grote echte uandstukken
Lepas anserifera (Gekielde eendemossel). Deze vrij zeldzame soort komt vaak samen voor met L. anatifera.
Lepas hillii (Vliezige eendemossel).
(rostrum en carina) en scutum en tergum van een (even
Hoeuel deze soort nog steeds niet met zekerheid van
vaak de linker als de rechter) dekselhelft, die dus
onze kust bekend is, is het mogelijk dat zij niet is
onbeueeglijk zijn. De andere dekselhelft (in Afb. 6
onderkend.
de linker) is beueeglijk.
Dit vermoeden uordt ondersteund door
vond
sten gedaan aan de Belgische kust (Rappe & Kerckhof, 1983).
Leefuijze
Lepas anatifera (Geuone eendemossel).
Er is bij de zeepokken sprake van broedzorg, dat uil
Van de in ons land gevonden eendemossels is deze soort veruit de meest algemene. Gegevens uit het Centraal Systeem van de S.UI.G. uijzen erop dat de soort duidelijk minder is gesignaleerd in de afgelopen tien jaar, dan in de jaren '50.
zeggen dat de jonge larven eerst enige tijd doorbrengen in de mantelholte van het moederdier. Nadat zij deze verlaten hebben zuemmen zij vrij rond. Er uorden verschillende larvale stadia doorlopen. In het zogenaamde Cypris-stadium zet de larve zich op het substraat 34
11
ORDE
TABEL TER BEPALING VAN DE IN NEDERLAND GEVONDEN ORDEN EN SUBORDEN VAN DE CIRRIPEDIA.
ACROTHORACICA
Van deze groep is bij ons slechts een soort verook uel onder de naam Alcippe lampas Hancock bekend.
Het lichaam is van een aantal uituendig zichtbare verkalkte schaalstukken voorzien. De dieren
De bouu van T.
leven vastgehecht op drijvende of vastzittende vooruerpen. Niet parasitair of ingeboord levend.
tegenuoordigd, namelijk Trypetesa lampas (Hancock), lampas
1a.
Orde
Er is een sterke geslachtsdimorfie. De uijfjes kunnen tot 2 cm lang uorden, doch blijven geuoonlijk ver beneden 1 cm. Het dier leeft geheel ingeboord in de schaal
van
het
slakkehuis
en
is
slechts
door
THORACICA.
b. Het lichaam bezit geen verkalkte schaalstukken, het dier is of zak- resp. uorstvormig en leeft
dan parasitair onder resp. op het achterlijf
een
nauue bij de mantelopening. aansluitende spleet met
van krabben of kreeftachtigen, of het leeft in
de
geboord in slakkenhuizen.
buitenuereld
verbonden.
Het
lichaam
is
door
een
chitineus omhulsel omgeven en bezit geen verkalkte schaalstukken. De darm eindigd in verschillende blindzakken, via uelke het voedsel naar alle organen uordt gebracht. Er is geen anus. De rankpoten zijn klein in aantal, gereduceerd en in tuee groepen ge-
plaatst. De mannetjes (duergmannetjes) zijn slechts 0,4 tot 1,2 mm laing en hechten zich aan het uijfje vast. Zij zijn sterk gereduceerd, missen alle poten en bezitten zelfs geen darmkanaal: ze zijn uitsluitend op de voortplanting ingericht. Verschillende mannetjes hechten zich op een uijfje vast en dringen
later
haar
mantelholte
-2
-4
2a. De dieren zijn ongesteeld. De schaalstukken zijn direct op het substraat vastgehecht. Zeepokken -3
b. De dieren zijn gesteeld. De steel is met de basis op het substraat vastgehecht en draagt aan de top het gedeelte van het lichaam met de kalkschalen. Suborde LEPADOMORPHA. Eendemossels.
:p.24
3a. De dieren zijn asymmetrisch en de mondopening
uordt door tuee beuegende delen afgesloten (een tergum en een scutum). Suborde VERRUCOMORPHA. p.12
binnen.
b. De dieren zijn symmetrisch en de mondopening
kan met behulp van 4 beuegende delen (tuee terga
Leefuijze
Zij leeft ingeboord in slakkenhuizen en is vooral te vinden in die,
middel van een chitineuze aanhechtingsschijf (bij niet-inlandse soorten kan deze verkalkt zijn), die zo innig aan de schelp is verkleefd, als het dier groeit.
dat deze niet
Volgens Lucas
(1958) is de soort te vinden, door te letten op geperforeerde oranje plekken, die een radiare streping
ige parasieten op het achterlijf van heremietkreeften.
Orde RHIZOCEPHALA. Krabbezakjes. p.34
rankpoten. De dieren leven ingeboord in de kalk-
zitten.
De larvale ontuikkeling verloopt ook hier,
4a. Het lichaam is sterk gedegenereerd, zak- of uorstvormig, zonder enige aanduiding van poten, inuendig noch uituendig. Zakvormige parasieten onder het achterlijf van krabben, of uorstvorm-
b. Het lichaam vertoont inuendig nog gereduceerde
vertonen en die aan de binnenzijde van schelpen kunnen
Suborde BALAN0|Y|0RPHA . p.12
uelke door heremietkreeften beuoond
zijn. Hier zit zij met haar voorkop vastgehecht door
mee vervelt,
en tuee scuta) uorden afgesloten.
uand van slakkenhuizen.
evenals
bij de overige Cirripedia via Nauplius- en Cyprisstadia. 36
Orde ACROTHORACICA.
p.32
ORDE RHIZOCEPHALA (Krabbezakjes)
Systematische soortenlijst
De bouu van een krabbezakje
Deze indeling is gebasseerd op Bowman- & Abele (1982) tot op het genusniveau en is aangevuld met de in-
De Rhizocephala zijn parasieten, die op grond van het feit, dat zij als Nauplius of als Cypris uit het ei komen tot de Crustacea moeten uorden gerekend. Men brengt deze dieren tot de Cirripedia omdat de Nauplius
zichten van Neuman & Ross (1976) voor de indeling van
de zeepokken en die van Zevina (1982) voor uat betreft de
eendemossels
is voorzien van frontale zijdelingse horens.
Het lichaam van de Rhizocephalen is samengesteld uit een boomvormig vertakt uortelstelsel, dat zich in de gastheer uitbreidt om voedsel op te nemen en een of meer uituendige zakvormige cbmpacte lichamen, die
bestaan uit een ingeuandszak (voornamelijk gevuld met geslachtsorganen) en een huidplooi, de mantel; tussen
Klasse Maxillopoda Subklasse Cirripedia Orde
THORACICA
Suborde Lepadomorpha Familie Lepadidae -GenusLepas L., 1758
holte (mantelholte) uaarin de eieren hun ontuikkeling
L.
anatifera L., 1758 anserifera L., 1767
tot Nauplius- of Cyprislarve voltrekken. De mantel
L.
hilii (Leach, 1818)
heeft aan een uiteinde een mantelopening, door uelke de larven tenslotte vrijkomen.
L.
pectinata
deze mantel en de ingeuandszak bevindt zich de broed-
Determinatie van
de
soorten is
met
zekerheid alleen
uit te maken met doorsneden voor microscopisch onderzoek; van de in Ulest-Europa voorkomende soorten van Rhizocephalen is de soortsnaam echter gemakkelijk te bepalen als men de naam van de gastheer kent. Hier heeft namelijk als regel elke soort van gastheer slechts een soort parasiet; teruijl in de einige gevallen uaarin tuee soorten van parasieten op dieren van een gastheersoort in dit gebied voorkomen, de parasieten gemakkelijk aan.de uituendige vorm te herkennen zijn.
Bij de indeling van de Rhizocephalen in genera uordt grote uaarde toegekend aan de plaats van het mesenterium, de smalle of bredere verbinding tussen inge uandszak en de mantel. De plaats uaar dit mesenterium voorkomt, uordt de dorsale zijde genoemd. De hoofdas
van de dieren loopt van de mantelopening naar de
steel (de plaats uaar de parasiet is vastgehecht aan de gastheer), of uaarbij de steel naar het achterste gedeelte van het lichaam.
soort
L.
Spengler,
1793
Gray, 1825 soort D. fascicularis (Ellis & Solander,
-Genus Dosima
1787) Genus Conchoderma Olfers,
1814
soort C. auritum (L., 1767) C. virgatum (Spengler, 1790) Suborde Verrucomorpha Familie
Verrucidae
-Genus Verruca Schumacher,
1817
Soort V. stroemia (Muller, .1776) Suborde Balanomorpha Familie
Coronulidae
-Genus Chelonibia Leach,
1825
soort C. caretta (Spengler, 1790) -Genus Platylepas Gray, 1825
soort P. hexastylos (F., 1798) -Genus Stomatolepas Pilsbry, 1910 soort S. dermochelys Monroe & Limpus, 1979
-Genus Cetopirus Ranzini, 1817
soort C. complanatus (Morch, 1825)
38
nen, dat men hier uel degelijk met Crustacea te maken heeft. De orden, uaarin de Cirripedia verdeeld uorden verschillen onderling zo sterk, dat hun onderlinge
Voorkomen van krabbezakjes in Nederland
Sacculina carcini - Krabbezakje
Deze soort is langs onze kust een algemene verschijning en is hier voornamelijk aangetroffen op de
Strandkrab {Carcinus maenas) en op de Geuone zuemkrab
(Liocarcinus holsatus) . Meestal is per gastheer een
veruantschap ook vaak niet direct herkend uerd. De verschillende structuur van deze groepen maakte het
dan ook uenselijk dat zij in deze tabel apart behandeld
uorden.
parasiet aanuezig, doch er zijn ook meldingen van tuee of drie parasieten op een krab (zie Adema, 1980),
Ontuikkelinq
Peltogaster paguri - Heremietzakje
De
Deze soort is veel zeldzamer dan de vorige, van het strand is zij slechts enkele malen gemeld van aange-
spoelde Heremietkreeften (Pagurus bernhardus), doch in de zuidelijke Noordzee is zij zeker niet zeldzaam.
Adema en Huuae (1982) noemen een infectiepercentage van 2,4% op een totaal van 820 onderzochte heremiet kreef ten.
meeste
ho euel
ring schi jnen te
vorm
de
Ascothoracica
een
uitzonde-
en, en bij alle soorten die hier
uorden zijn de voluassen dieren sessiel. s oorte n zijn vrijzuemmende duergmannetjes be kend, d ie na ast de hermafrodieten voorkomen en zelfs is bij enkel e soorten aangetoond dat de ge-
behandeld Van
een
a antal
slachten geheel gesch eiden zijn (duergmannetjes en sessiele vrouutj es) . In de ver schille nde g roepen hee ft vaak e en specialisatie pla ats gev onden uat b etre ft het su bstraat. De meest bekende eend emosse Is e n zeepokk en hechten zich vast op ste en, h out, s chee pshuiden, boeien en andere va ste sub strat en. Er zij n echter ook soorten die erg k ieskeur ig zi jn uat bet reft hun substraat. Zo zijn b epaalde zeep okken uits luitend g evonden op
zeeschild padden of ua lvisse n. Bij de pa rasiete n is ook va ak s pecialisatie opgetreden me t betre kking tot d e ga stheer.
o
Hoeu el de meeste soor ten he rmaf rodiet zi jn treed vaak krui sbevruc hting op. S oDrt en die in grote dich thede n voork omen (eende moss els, zeep okken) bezitten vaak een Ian ge pe nis ua arme e ze een nadeel van hun vastz ittende leve nsuijz e ue ten te ov eruinnen, door met die Ian ge pe nis ee n na bijgelege n soortge-
noot
Afb. 32 Sacculina carcini
verteg enuoo rdigers van de Rankpotigen zijn
hermafrod iet,
Afb. 33 Peltogaster paguri
om
van
40
te
o
b evrucht en. s torte n
hun zaadcellen in het water, p dez e uijze te t rachten dezen met de eicellen t e laten versmelten. een s oortgen oot
Ande re
so orten
HARTOG, C. den, 1953. Immigration, dissemination and ecology of Elminius modestus Daruin in the North Sea, especially along the Dutch coast. Beaufortia, vol. 4.^ HARTOG, C. den & C. SWENNEN, 1956. Over het voorkomen van de zeepok Verruca stroemia in de Nederlandse uateren. De levende Natuur, vol. 59. HENRY, D.P. & P.A.
McLAUGHLIN,
19
vende vooruerpen op de Nederlandse kust aangespoelde zeepissebedden en zeepokken. De levende HOLTHUIS,
vol.
L.B.,
55:
72-77.
1969.
Graaf) is vrij drastisch geuijzigd. De oorspronke-
lijke tabellen (voor verdroogd en vers materiaal) zijn ineengevlochten en het aantal soorten is beperkt.
- De bijdrage van J.A.W. Lucas in de oude tabel is slechts ueinig geuijzigd, daar nog steeds slechts een vertegenuoordiger van de Acrothoracica in ons
. The barnacles of
the Balanus amphitrite complex (Ciiripedia, Tho racica). Zool. Verh. Leiden 141: 1-254, p/s 1-22. HOLTHUIS, L.B., 1952. Enige interessante, met drijNatuur,
- De eendemosseltabel (oorspronkelijk van Fr. de
land is gevonden.
- De oorspronkelijke tabel van de Rhizocephala (krabbezakjes) door H. Boschma uerd teruggebracht tot de tuee in ons land gevonden soorten. Geen van de andere door hem genoemde soorten is in
afgelopen 25 jaar aan onze kust gevonden. - Tot slot is getracht van elke soort duidelijke
Enkele interessante Nederlandse
figuren te geven.
Crustacea. Zool. Bijdr. 11. Bijdr. Faunistiek 1.: 34-48.
HOLTHUIS, L.B. & G.R. HEEREBOUT, 1972.
Vondsten van
de zeepok Balanus tintinnabulum (L., 1758) in Nederland. Zool. Bijdr. 13. Bijdr Faunistiek 2: 24-31.
HUWAE, P. H. M., ter perse. Over de eerste vondsten van twee
Pennella-soorten (Crustacea, Copepoda) en van Conchoderma
virgatum (Spengler)(Crustacea, Cirripedia) voor Nederland. Zool. Bijdr. Leiden.
Dankuoord
Bij het beuerken heb ik zeer veel steun en advies ontvangen van Dr. L.B. Holthuis en verleende A.W. Lacourt zijn zeer geuaardeerde medeuerking bij het vinden van geschikte afbeeldingen. Tot slot uil ik
de leden van het bestuur van de Stranduerkgemeen-
schap bedanken voor hun kritische opmerkingen en daarnaast in het bijzonder F.A. Perk voor het uittypen van het manuscript en het op zich nemen van een deel van de lay-out.
LUCAS, J.A.W.,
1958. Alcippe lampas Hancock, fauna
nov. spec. Het Zeepaard 18 (3): 35-38. NEWMAN, W.A.
& A.
ROSS,
1976.
Revision of the bala-
nomorph barnacles including a catalog of the species. Memor 9, San Diego Soc. of Nat. Hist.
RAPPE, G., 1982.
Vergeten eendemosselvondsten van de
Boulonnais. De strandvlo 2 (1): 26-33.
RAPPE, & G. KERCKHOF, 1983. Drie recente Eendemosselinvasies. De Strandvlo, 3 (lj: 25-32.
ZEVINA, G.B., 1982. Usonogie rati Podotrjada Lepado-
morpha (Cirripedia, Thoracica) mirorogo okeana II. Opred. Faune SSSR 133. 42
INHDUD Vooruoord Dankuoord
2 3
Inleiding Ontuikkeling Systematische soortenlijst
4 5 7
Tabel tot de
in Nederland gevonden orden en sub-
orden van de Cirripedia
9
Orde THORACICA (Suborden Balanomorpha en Verrucomorpha - Zeepokken Inleiding De bouu van een zeepok Leefuijze Tabel ter bepaling van de in ons land gevonden Zeepokken Voorkomen van zeepokken in Nederland Suborde Lepadomorpha - Eendemossels Inleiding
SUMMARY
The Barnacles (Crustacea, Cirripedia) from the
De
Netherlands
bouu
van
een
eendemossel
Eendemossels
Voorkomen
of Rhizocephala and 22 species of Thoracica have been found in salt and brackish waters in the Netherlands.
Keys for the identification and figures of all species are provided, and additional information is given about
Orde
van
in Nederland
44
34
ACR0TH0RACICA
in Nederland
36 36 37
RHIZOCEPHALA
De bouu van een krabbezakje Leefuijze Tabel ter bepaling van de in ons land gevonden Krabbezakjes Voorkomen van krabbezakjes in Nederland
structure, development and distribution.
27
31
eendemossels
De bouu van T-. lampas Leefuijze Voorkomen van T. lampas Orde
25
27
Soortsbeschrijvingen
with. Up till now one species of Acrothoracica, two species
13 22
25
Leefuijze en verspreiding Tabel ter bepaling van de in ons land gevonden
In this paper 25 species of recent Cirripedia are dealt
10 10 11
38 39 39 40
Literatuur
41
Verantuoording figuren Summary
44
44
G ft 0 r\
TABELLENSERIE van de
STRANDWERKGEMEENSCHAP W
Uitgegeven door
de KONINKLIJKE NEDERLANDSE NATUURHISTORISCHE VERENIGING, de NEDERLANDSE JEUGDBOND VOOR NATUURSTUDIE
en de ALGEMEEN CHRISTELIJKE JEUGDBOND VOOR NATUURSTUDIE No.
November 1985
28
de RANKPOTIGEN (
CRUSTACEA -
CIRRIPEDIA)
•
van de
Nederlandse Kust
druk:
bgs
van Berckenrodestraat 6 31 1 3 AM Schiedam
bewerkt
door
P.H.M.HUWAE