Voorontwerp van decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs
DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming; Na beraadslaging, BESLUIT: De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming is ermee belast, in naam van de Vlaamse Regering, bij het Vlaams Parlement het ontwerp van decreet in te dienen, waarvan de tekst volgt: Titel I. Algemene bepalingen Artikel 1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. Art. 2. Dit decreet regelt de programmatie, de kwaliteitszorg en de samenwerking bij de organisatie van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs en wijzigt de vigerende regelgeving met betrekking tot de structuur en organisatie van het voltijds secundair onderwijs. Hoofdstuk I. Begrippenkader Art. 3. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder: 1° accreditatie: de formele erkenning van een opleiding op grond van een beslissing van een onafhankelijk orgaan waarin vastgesteld wordt dat de opleiding voldoet aan vooraf vastgestelde minimale kwaliteits- en niveauvereisten; 1°bis agentschap: het agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming opgericht bij besluit van de Vlaamse Regering van (datum); 2° beroepskwalificatie: een afgerond en ingeschaald geheel van competenties waarmee een beroep kan uitgeoefend worden als vermeld in artikel 10 van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur; 3° centrumbestuur: het orgaan van een centrum voor volwassenenonderwijs dat ten aanzien van het centrum de bestuurshandelingen verricht, overeenkomstig de door de wet, het decreet, het bijzonder decreet of de statuten toegewezen bevoegdheden;
1
3°bis commissie: de Commissie Hoger Beroepsonderwijs als vermeld in artikel 6; 4° competentie: de bekwaamheid om kennis, vaardigheden en attitudes in het handelen geïntegreerd aan te wenden voor maatschappelijke activiteiten; 5° cursist: een deelnemer aan het hoger beroepsonderwijs die voldoet aan de toelatingsvoorwaarden en ingeschreven is. Voor instellingen voor het voltijds secundair onderwijs wordt daaronder de leerling verstaan, vermeld in artikel 48, 2° van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II. Voor centra voor volwassenenonderwijs wordt daaronder de cursist verstaan, vermeld in artikel 2, 10° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Voor hogescholen wordt daaronder de student verstaan, vermeld in artikel II.1, 15° van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen; 6° inrichtende macht: het orgaan van een instelling voor het secundair onderwijs dat ten aanzien van de school de bestuurshandelingen verricht, overeenkomstig de door de wet, het decreet, het bijzonder decreet of de statuten toegewezen bevoegdheden; 7° hogeschoolbestuur: het bestuursorgaan van een hogeschool dat door of krachtens de wet, het decreet of de statuten is aangewezen om de door of krachtens dit decreet toegewezen bevoegdheden uit te oefenen; 7°bis instellingsbestuur:een centrumbestuur of een hogeschoolbestuur; een inrichtende macht indien het de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs betreft; 8° kwalificatieniveau: een onderverdeling van de kwalificatiestructuur, gebaseerd op niveaudescriptoren als bepaald in artikel 8 van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur; 9° kwalificatiestructuur: de systematische ordening van erkende kwalificaties op basis van het algemeen geldend kwalificatieraamwerk, vermeld in hoofdstuk III van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur; 10° kwaliteitszorgsysteem: geheel van processen en procedures die nodig zijn om aan kwaliteitszorg te doen; 11° module: het kleinste te certificeren deel van een modulaire opleiding, dat overeenstemt met een bepaalde inhoud, omvang en een bepaald niveau; 12° onderdeel: een opleidingsonderdeel, een module of een vak; 13° onderwijskwalificatie: een afgerond en ingeschaald geheel van competenties dat noodzakelijk is om maatschappelijk te functioneren en te participeren, waarmee verdere studies in het secundair of in het hoger onderwijs aangevat kunnen worden of waarmee beroepsactiviteiten uitgeoefend kunnen worden, als vermeld in artikel 11 van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur; 14° opleiding: een geheel van onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten dat leidt tot een onderwijskwalificatie; 15° studieomvang: het aantal studiepunten, toegekend aan een onderdeel of aan een opleiding; 16° studiepunt: een binnen de Vlaamse Gemeenschap aanvaarde internationale eenheid die overeenstemt met ten minste 25 en ten hoogste 30
2
uren voorgeschreven onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten en waarmee de studieomvang van elke opleiding wordt uitgedrukt; 17° stuurgroep: het orgaan belast met de inhoudelijke opvolging van de opdrachten toegekend aan het samenwerkingsverband gericht op kennis- en expertiseontwikkeling tussen het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs en de pedagogische begeleidingsdiensten, als vermeld in artikel 2, 42° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs; 18° werkplekleren: leeractiviteiten die gericht zijn op het verwerven van algemene en/of beroepsgerichte competenties, waarbij de arbeidssituatie de leeromgeving is. Art. 4. §1. Het hoger beroepsonderwijs, afgekort HBO5, is beroepsgericht onderwijs dat gefinancierd of gesubsidieerd wordt door de Vlaamse Gemeenschap en dat georganiseerd wordt door instellingen voor voltijds secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen. §2. Een opleiding van het hoger beroepsonderwijs leidt tot een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 5, die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 5. §3. Het hoger beroepsonderwijs wordt ingericht door centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen. De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, vastgelegd in bijlage I bij het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, en de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs waarmee deze zijn geconcordeerd, zoals bepaald in §4, tweede lid, worden ingericht door de Centra voor Volwassenenonderwijs. In afwijking van het eerste lid, wordt de HBO5-opleiding verpleegkunde ingericht door instellingen van het voltijds secundair onderwijs. §4. De Vlaamse Regering legt een register aan van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die overeenkomstig dit decreet worden georganiseerd. In voorkomend geval beslist de Vlaamse Regering, na advies van de Commissie, over de concordantie tussen de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, vastgelegd in bijlage I bij het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs en de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs waartoe deze zijn omgevormd, overeenkomstig artikel 158. Art. 5. §1. Het voldoende beantwoorden aan de criteria van het beoordelingskader garandeert dat de instellingen een onderwijs aanbieden dat de cursisten bij de voltooiing van de opleiding van het hoger beroepsonderwijs leidt naar een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 5, die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 5. §2. Het beoordelingskader omvat de volgende criteria:
3
1° de onderwijsinhoud, die omvat in ieder geval het kwalificatieniveau van de opleiding, de competenties die in de opleiding worden behaald, waarin ten minste alle competenties zijn vervat van de onderwijskwalificatie waartoe de opleiding leidt, voldoende samenhang in het opleidingsprogramma, de studieomvang van de opleiding en de onderdelen ervan uitgedrukt in studiepunten, een duidelijke relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het opleidingsprogramma en een relevant aandeel werkplekleren; 2° het onderwijsproces, dat omvat in ieder geval de aangewezen trajecten om in te stromen in de opleiding, de mogelijke verkorte of aangepaste trajecten in de opleiding van het hoger beroeponderwijs, de mogelijke verkorte of aangepaste trajecten in aansluitende opleidingen in het hoger onderwijs, voldoende studiebegeleiding en inzichtelijke beoordeling en toetsing van het onderwijs en een flexibele organisatie van de opleiding. Een opleiding is flexibel als ten minste de inhoud en de organisatie van het programma goed aansluiten bij de beoogde doelgroep; 3° de uitkomst van het onderwijs, dit omvat in ieder geval voldoende maatschappelijke relevantie van de bereikte kwalificaties van afgestudeerden van de opleiding en voldoende rendement van de opleiding; 4° de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg. §3. De visitaties van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs worden gecoördineerd door de VLHORA en de stuurgroep en verlopen op grond van een protocol van kwaliteitszorg dat door de inspectie, de VLHORA, de stuurgroep en het accreditatieorgaan, als vermeld in artikel 12, wordt vastgelegd en openbaar gemaakt, en dat is afgestemd op de criteria van het beoordelingskader, vermeld in §2. Het protocol bevat minstens: 1° de wijze van afstemming op elkaar van de beoordelingskaders van het hoger beroepsonderwijs, enerzijds, en de beoordelingskaders gebruikt door de inspectie bij de doorlichtingen van secundaire scholen en centra voor volwassenenonderwijs die hoger beroepsonderwijs inrichten, en de beoordelingskaders gebruikt door de VLHORA bij de visitaties van hogescholen die hoger beroepsonderwijs inrichten, anderzijds; 2° de afspraken over de afstemming van de visitaties van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, enerzijds, op de doorlichtingen van secundaire scholen en centra voor volwassenenonderwijs en de visitaties van de professionele bacheloropleidingen, anderzijds. Deze afspraken omvatten minimaal afspraken over de beoordeling van de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg, als vermeld in §2, 4°; 3° de afspraken over de wijze van organisatorische samenwerking bij de visitatie van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs als vermeld in artikel 26; 4° de criteria voor de samenstelling van de visitatiecommissies die ervoor zorgen dat de leden in onafhankelijkheid kunnen oordelen. De Vlaamse Regering bekrachtigt het protocol na advies van de Vlaamse Onderwijsraad.
4
Hoofdstuk II. Institutionele bepalingen Afdeling I. Commissie Hoger Beroepsonderwijs Onderafdeling I. Oprichting en samenstelling Art. 6. De Vlaamse Regering richt voor de toepassing van dit decreet een Commissie Hoger Beroepsonderwijs op bij de Vlaamse overheid. Art. 7. §1. De Commissie is samengesteld uit de volgende leden: 1° één werkende en een plaatsvervangende voorzitter; 2° één werkend en een plaatsvervangend lid dat deskundig is met betrekking tot beroepsgerichte opleidingen in het secundair onderwijs; 3° één werkend en een plaatsvervangend lid dat deskundig is met betrekking tot het hoger beroepsonderwijs in het volwassenenonderwijs; 4° één werkend en een plaatsvervangend lid dat deskundig is met betrekking tot de professionele bachelors; 5° één werkend en een plaatsvervangend lid dat deskundig is met betrekking tot de opleidingen van de publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen; 6° één werkend en een plaatsvervangend lid dat deskundig is met betrekking tot arbeidsmarktregie; 7° twee wisselende leden die de sector of sectoren vertegenwoordigen van het beroep waartoe de opleiding hoger beroepsonderwijs leidt. De Vlaamse Regering stelt de leden aan en regelt de werking ervan. §2. De Vlaamse Regering wijst onder de ambtenaren van de Vlaamse overheid de secretaris van de Commissie aan. Onderafdeling II. Opdracht Art. 8. Uiterlijk zestig dagen vanaf de erkenning van een beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 5, als vermeld in hoofdstuk IV, afdeling I, van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur, formuleert het agentschap een voorstel van onderwijskwalificatie(s) gebaseerd op de combinatie bedoeld in artikel 16, 5°, a) van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur en verleent de Commissie een advies aan de Vlaamse Regering over de volgende aspecten: 1° de wenselijkheid, de frequentie en de regionale spreiding van een aanbod van nieuwe opleidingen hoger beroepsonderwijs die leiden tot die onderwijskwalificatie; 2° de studieomvang van de opleidingen hoger beroepsonderwijs die leiden tot die onderwijskwalificatie, uitgedrukt in studiepunten; 3° de omzetting van studiepunten in lesuren of lestijden voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, aangeboden door de instellingen voor het
5
voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, respectievelijk de centra voor volwassenenonderwijs; 4° de benamingen van de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs en het studiegebied waartoe een opleiding behoort. Het voorstel van onderwijskwalificatie geformuleerd door het agentschap en het advies van de Commissie over de punten 1° tot en met 4° vermeld in het eerste lid worden voor advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voorgelegd. Na advies van de Vlaamse Onderwijsraad neemt de Vlaamse Regering een met redenen omklede beslissing. Art. 9. De Commissie oordeelt over de macrodoelmatigheid van een nieuwe opleiding van het hoger beroepsonderwijs als vermeld in titel II, hoofdstuk I, afdeling II, onderafdeling I. In voorkomend geval geeft de Commissie samen met haar advies over de macrodoelmatigheid, als vermeld in artikel 20, een advies over de concordantie tussen de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, vastgelegd in bijlage I bij het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs en de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs waartoe deze zijn omgevormd, overeenkomstig artikel 158. Art. 10. De Commissie verleent haar akkoord of niet akkoord over de samenstelling van de visitatiecommissies voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs als vermeld in artikel 27. De Commissie legt in een reglement de criteria vast op basis waarvan zij haar akkoord of niet-akkoord verleent over de samenstelling van de visitatiecommissies. Deze criteria omvatten minstens de criteria uit het protocol, als vermeld in artikel 5, §3, 4°. Onderafdeling III. Rapportering Art. 11. De Commissie rapporteert jaarlijks over haar werkzaamheden van het voorgaande kalenderjaar aan het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering. Afdeling II. Accreditatieorgaan Onderafdeling I. Aanwijzing en opdracht Art. 12. De Vlaamse Regering wordt gemachtigd de Nederlandse-Vlaamse Accreditatieorganisatie aan te wijzen om overeenkomstig de bepalingen van dit decreet de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’ uit te voeren en de accreditatie te verlenen voor het hoger beroepsonderwijs. Onderafdeling II. Werking Art. 13. Het accreditatieorgaan legt in een reglement de volgende bestuursbeginselen op exhaustieve wijze vast:
6
1° de bestuursbeginselen die van toepassing zijn op de totstandkoming en de uitvoering van de beslissingen en reglementen die betrekking hebben op instellingen voor het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen die opleidingen van het hoger beroepsonderwijs aanbieden. Ten minste worden beginselen opgenomen inzake onafhankelijkheid en onpartijdigheid, zorgvuldigheid en redelijkheid, formele motivering, openbaarheid, en rechtszekerheid, inzonderheid de wijze waarop onregelmatige beslissingen en reglementen kunnen worden ingetrokken; 2° de bestuursbeginselen inzake de behandeling van vragen of bezwaren en opmerkingen van instellingen voor het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen die opleidingen van het hoger beroepsonderwijs aanbieden of, in voorkomend geval, van elke andere Belgische rechtspersoon of natuurlijke persoon. Inzonderheid wordt het recht geregeld om zich bij de behartiging van zijn belangen in het verkeer met het accreditatieorgaan te laten bijstaan door een raadsman. Art. 14. §1. Elk uitvoerbaar reglement van het accreditatieorgaan betreffende de procedure volgens dewelke in het hoger beroepsonderwijs in de Vlaamse Gemeenschap de accreditatie wordt verleend en/of de ‘toets nieuwe HBO5opleiding’ wordt uitgevoerd en de accreditatiebesluiten, worden openbaar gemaakt. De accreditatiebesluiten worden bij uittreksel bekend gemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het uittreksel betreft de essentiële elementen van het dispositief. De accreditatiebesluiten en accreditatierapporten van het accreditatieorgaan worden integraal gepubliceerd op de website van het accreditatieorgaan. §2. De beroepsprocedure, vermeld in artikel 47, die ingesteld kan worden tegen negatieve accreditatiebesluiten, is van overeenkomstige toepassing op de reglementen, vermeld in §1, eerste lid. Voor de toepassing van artikel 47, §2, 2° wordt als ingangsdatum voor de beroepstermijn bij ontstentenis van betekening evenwel de datum van kennisname door de belanghebbende genomen. Art. 15. Het accreditatieorgaan is belast met de bewaring van de volgende documenten: 1° de toetsingsbesluiten en toetsingsrapporten inzake de ‘toets nieuwe HBO5opleiding’ , en de stukken op grond waarvan die zijn uitgebracht; 2° de accreditatiebesluiten en de accreditatierapporten, en de stukken op grond waarvan die zijn uitgebracht. De documenten, vermeld in het eerste lid, worden in goede, geordende en toegankelijke staat bewaard voor een periode van ten minste acht jaar. Onderafdeling III. Rapportering Art. 16. Het accreditatieorgaan rapporteert jaarlijks over zijn werkzaamheden van het voorgaande kalenderjaar aan het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering.
7
Titel II. Organisatie van het hoger beroepsonderwijs Hoofdstuk I. Programmatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs Afdeling I. Algemeen Art. 17. §1. Een instellingsbestuur kan een opleiding van het hoger beroepsonderwijs programmeren als voldaan is aan volgende voorwaarden: 1° de opleiding heeft de ‘macrodoelmatigheidstoets’, vermeld in afdeling II, onderafdeling I van dit hoofdstuk met positief gevolg ondergaan; 2° de opleiding heeft de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’, vermeld in afdeling II, onderafdeling II van dit hoofdstuk met positief gevolg ondergaan; §2. Als de programmatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs wordt aangevraagd, moet vanuit die opleiding een verkort of aangepast traject nagestreefd worden in een aansluitende professioneel gerichte bachelor in het hoger onderwijs, indien deze bestaat. Afdeling II. Procedure Art. 18. §1. Indien een instellingsbestuur een nieuwe opleiding van het hoger beroepsonderwijs wil inrichten vanaf 1 september, moet zij een aanvraag indienen uiterlijk op 30 november van het voorafgaande kalenderjaar. Indien een instellingsbestuur een nieuwe opleiding van het hoger beroepsonderwijs wil inrichten vanaf 1 februari, moet zij een aanvraag indienen uiterlijk op 31 mei van het voorafgaande kalenderjaar. Het instellingsbestuur dient daartoe één dossier in bij de Commissie en het accreditatieorgaan. §2. Het dossier vermeld in §1 bevat minstens de volgende onderdelen: 1° een onderdeel dat de Commissie in staat stelt de ‘macrodoelmatigheidstoets’, als vermeld in onderafdeling I van deze afdeling, door te voeren; Voor de inrichtende macht die deel uitmaakt van een scholengemeenschap moet dit onderdeel van de aanvraag in overeenstemming zijn met de gemaakte afspraken over de ordening van een rationeel onderwijsaanbod, als vermeld in artikel 71, 1° van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. Het centrumbestuur heeft voor dit onderdeel van de aanvraag een advies nodig van het consortium volwassenenonderwijs, als vermeld in artikel 2, 8° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Het hogeschoolbestuur heeft voor dit onderdeel van de aanvraag een advies nodig van de associatie. 2° een onderdeel dat het accreditatieorgaan in staat stelt de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’ , als vermeld in onderafdeling II van deze afdeling, door te voeren.
8
§4. De Commissie en het accreditatieorgaan bepalen in overleg de vorm en de inhoud van het dossier dat bij de aanvraag wordt gevoegd. Als een aanvraag hieraan niet voldoet, bieden de Commissie en het accreditatieorgaan de gelegenheid binnen een daartoe gestelde termijn de onregelmatigheid te herstellen. Als van die gelegenheid niet dan wel op niet afdoende wijze wordt gebruik gemaakt, wordt de aanvraag niet ontvankelijk verklaard. De Commissie en het accreditatieorgaan kunnen nadere regelen omtrent die procedure vaststellen. Art. 19. Na advies van de Vlaamse Onderwijsraad beslist de Vlaamse Regering over de aanvraag op basis van: 1° het advies van de Commissie over de ‘macrodoelmatigheidstoets’, als vermeld in artikel 20; 2° het advies van het accreditatieorgaan over de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’ als vermeld in artikel 22; 3° de eventuele opmerkingen van het instellingsbestuur naar aanleiding van de toetsingsrapporten als vermeld in de artikelen 21, §2 en 23, §2. Indien de Vlaamse Onderwijsraad nalaat een advies uit te brengen binnen de termijn van 30 kalenderdagen, als vermeld in artikel 72 van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad, wordt het advies geacht gunstig te zijn. De Vlaamse Regering maakt het besluit over aan het instellingsbestuur binnen een termijn van dertig kalenderdagen. Het besluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling. Een positief besluit over een aanvraag van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs vervalt op het einde van het vierde schooljaar of academiejaar dat volgt op de dag van de start van de opleiding in kwestie. Een positief besluit over de aanvraag vervalt automatisch indien het instellingsbestuur de opleiding niet start in het tweede schooljaar of academiejaar dat volgt op de bekendmaking aan het instellingsbestuur. Onderafdeling I. De macrodoelmatigheidstoets Art. 20. De Commissie voert, rekening houdend met de bepalingen in artikel 4, de ‘macrodoelmatigheidstoets’ uit en geeft een positief of negatief advies over de macrodoelmatigheid van de opleiding in de instelling in kwestie op basis van volgende criteria: 1° een regionale nood aan de opleiding in de betrokken instelling en een door de beroepswereld expliciet geformuleerde behoefte aan afgestudeerden in de betreffende opleiding; 2° het bestaande aanbod van verwante opleidingen en, in voorkomend geval, de andere aanvragen van verwante nieuwe opleidingen; 3° de verwachte instroom; 4° de verwachte uitstroom van de opleiding; 5° de mate waarin de opleiding gericht is op de beoogde doelgroep(en);
9
6° de beschikbare infrastructuur; 7° de beschikbaarheid van plaatsen voor werkplekleren; 8° de beschikbaarheid van middelen om het volledige opleidingstraject te kunnen aanbieden; 9° de beschikbare expertise in de instelling; 10° de samenwerking met andere onderwijsinstellingen of publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen, minstens in functie van het uittekenen van de aangewezen trajecten om in te stromen in de opleiding, en de mogelijke verkorte of aangepaste trajecten in de opleiding van het hoger beroepsonderwijs; 11° de samenwerking met andere onderwijsinstellingen, minstens in functie van het uittekenen van de mogelijke verkorte of aangepaste trajecten in aansluitende opleidingen in het hoger onderwijs indien deze bestaan; 12° de samenwerking met de arbeidsmarkt; 13° de samenwerking met publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen; 14° het geheel van de aangevraagde opleidingen. Dit betekent dat een positieve of negatieve beslissing mede bepaald wordt op basis van de nood op de arbeidsmarkt aan de verschillende beroepskwalificaties waarvoor een aanvraag tot opleiding werd ingediend. Art. 21. §1. De commissie adviseert over de ‘macrodoelmatigheidstoets’ uiterlijk op 15 maart voor de aanvragen die uiterlijk op 30 november van het voorafgaande kalenderjaar zijn ingediend, en uiterlijk op 30 september voor de aanvragen die uiterlijk op 31 mei van hetzelfde kalenderjaar zijn ingediend. §2. De Commissie bezorgt uiterlijk één maand vóór het verstrijken van de termijn als vermeld in §1 een ontwerp van toetsingsrapport aan de instelling, die de mogelijkheid krijgt om opmerkingen te formuleren. §3. Het instellingsbestuur kan het onderdeel van de aanvraag voor de ‘macrodoelmatigheidstoets’ intrekken uiterlijk binnen de termijn van twintig kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van ontvangst van het ontwerp. Het instellingsbestuur beschikt over een termijn van zestig kalenderdagen om het onderdeel van de aanvraag voor de ‘macrodoelmatigheidstoets’ opnieuw in te dienen bij de Commissie. De termijn van zestig kalenderdagen gaat in op de dag na de intrekking van de initiële aanvraag. De termijnen, lopende vanaf de datum waarop de aanvraag uiterlijk ingediend moet zijn tot en met de datum waarop de Commissie en het accreditatieorgaan uiterlijk hun advies uitbrengen, als vermeld in §1 en artikel 23, §1, worden in geval van intrekking van het onderdeel van de aanvraag voor de ‘macrodoelmatigheidstoets’ geschorst vanaf de intrekking van het onderdeel van de aanvraag tot en met de datum van de betekening van de herindiening ervan. Onderafdeling II. Toets nieuwe HBO5-opleiding Art. 22. Het accreditatieorgaan geeft een positief of negatief advies over de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’ van de opleiding in de instelling in kwestie op basis van het voldoende beantwoorden aan de criteria van het
10
beoordelingskader als vermeld in artikel 5, §2, 1° en 2°. De bevindingen van het accreditatieorgaan worden neergelegd in een toetsingsrapport. Art 23. §1. Het accreditatieorgaan adviseert over de ‘toets nieuwe HBO5opleiding’ uiterlijk op 15 maart voor de aanvragen die uiterlijk op 30 november van het voorafgaande kalenderjaar zijn ingediend, en uiterlijk op 30 september voor de aanvragen die uiterlijk op 31 mei van hetzelfde kalenderjaar zijn ingediend. §2 Het accreditatieorgaan bezorgt uiterlijk één maand vóór het verstrijken van de termijn als vermeld in §1 een ontwerp van toetsingsrapport aan de instelling, die de mogelijkheid krijgt om opmerkingen te formuleren. §3. Het instellingsbestuur kan het onderdeel van de aanvraag voor de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’ intrekken uiterlijk binnen de termijn van twintig kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van ontvangst van het ontwerp. Het instellingsbestuur beschikt over een termijn van zestig kalenderdagen om de het onderdeel van de aanvraag voor de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’ opnieuw in te dienen bij het accreditatieorgaan. De termijn van zestig kalenderdagen gaat in op de dag na de intrekking van de initiële aanvraag. De termijnen, lopende vanaf de datum waarop de aanvraag uiterlijk ingediend moet zijn tot en met de datum waarop de Commissie en het accreditatieorgaan uiterlijk hun advies uitbrengen, als vermeld in §1 en artikel 21, §1, worden in geval van intrekking van het onderdeel van de aanvraag voor de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’ geschorst vanaf de intrekking van het onderdeel van de aanvraag tot en met de datum van de betekening van de herindiening ervan. Hoofdstuk II. Kwaliteitszorg Afdeling I. Interne kwaliteitszorg Art. 24. De instellingen die opleidingen van het hoger beroepsonderwijs aanbieden zorgen voor de interne kwaliteitszorg van de onderwijsactiviteiten in het kader van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Ze zien permanent en op eigen initiatief toe op de kwaliteit van hun opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Afdeling II. Externe kwaliteitszorg Onderafdeling I. De visitatie Art. 25. De visitatie vindt ten minste om de acht jaar plaats voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Art. 26. De visitatie wordt uitgevoerd, naar gelang het geval, per opleiding hoger beroepsonderwijs of per cluster van opleidingen voor alle instellingen die de opleiding of de cluster van opleidingen organiseren. De VLHORA en de stuurgroep bepalen de clusters van opleidingen in overleg met de inspectie. In elk geval worden opleidingen geclusterd binnen eenzelfde studiegebied.
11
Art. 27. §1. De visitatie wordt uitgevoerd door een visitatiecommissie die de beoordeling van een opleiding hoger beroepsonderwijs of een cluster van opleidingen voor alle instellingen die de opleiding of de cluster van opleidingen organiseren, afrondt binnen een bestek van vierentwintig maanden. §2. De VLHORA en de stuurgroep stellen de visitatiecommissies samen. Ze dragen er zorg voor dat de leden van de visitatiecommissie in onafhankelijkheid kunnen oordelen overeenkomstig het protocol als vermeld in artikel 5, §3. Van de visitatiecommissie maakt ten minste één deskundige deel uit die het beroepenveld van de opleiding of cluster van opleidingen vertegenwoordigt. Van de visitatiecommissie maakt ten minste één cursist deel uit die op het moment van de samenstelling van de commissie ingeschreven is aan een opleiding hoger beroepsonderwijs. Als blijkt dat geen cursist bereid gevonden wordt om zitting te nemen in een visitatiecommissie, kan de visitatiecommissie toch haar taak uitvoeren. §3. De Commissie verleent haar akkoord of niet akkoord over de samenstelling van de visitatiecommissie. Indien zij niet akkoord gaat met de samenstelling legt de VLHORA en de stuurgroep een nieuw voorstel voor, rekening houdend met de motivering van de Commissie. Art. 28. De VLHORA en de stuurgroep bezorgen aan het instellingsbestuur een ontwerp van een visitatierapport. Een instellingsbestuur heeft het recht om een klacht te formuleren tegen de inhoud van het ontwerp van visitatierapport van de visitatiecommissie. De VLHORA en de stuurgroep voorzien in een klachtenprocedure. Zo nodig kunnen de VLHORA en de stuurgroep een aanvullende visitatie organiseren. De uitkomsten van de klachtenprocedure worden meegenomen bij de redactie van het definitieve visitatierapport. Art. 29. De visitatiecommissie(s) brengt of brengen de uitkomst van hun beoordeling van de opleiding of cluster van opleidingen samen in een openbaar visitatierapport. De datum van vaststelling van het visitatierapport wordt in het rapport vermeld. De visitatierapporten worden door de VLHORA en de stuurgroep integraal openbaar gemaakt. Onderafdeling II. Accreditatie Sectie I. Aanvraag accreditatie bij het accreditieorgaan, als vermeld in artikel 12 Art. 30. Het instellingsbestuur vraagt een accreditatie aan binnen 60 dagen na de vaststelling van het visitatierapport, vermeld in artikel 29, of, in voorkomend
12
geval, binnen een maand na de accreditatie, verleend door een ander accreditatieorgaan, als vermeld in artikel 33. De datum van het eerste accreditatiebesluit is richtinggevend voor de overige besluiten in de cohorte in kwestie. De termijnen worden berekend van maand tot maand en van dag tot dag. In de termijnen is de dag waarop de termijn verstrijkt, inbegrepen. Art. 31. De accreditatie van gezamenlijk georganiseerde opleidingen die voltooid worden met een gezamenlijk diploma als vermeld in artikel 52 wordt verleend op gezamenlijke aanvraag van de instellingen in kwestie. In de overeenkomst tussen de instellingen in kwestie worden hiertoe de nodige modaliteiten en afspraken vastgelegd. Als het gaat om een gezamenlijke diplomering met een buitenlandse instelling wordt de aanvraag ingediend door de Vlaamse onderwijsinstelling. Art. 32. §1. Het accreditatieorgaan bepaalt bij reglement de vorm en de inhoud van het dossier dat bij de aanvraag moet worden gevoegd. Als een aanvraag niet voldoet aan de vermelde regelen, biedt het accreditatieorgaan de gelegenheid binnen een daartoe gestelde termijn de onregelmatigheid te herstellen. Als van die gelegenheid niet dan wel op niet afdoende wijze wordt gebruikgemaakt, wordt de aanvraag onontvankelijk verklaard. Het accreditatieorgaan kan nadere regelen omtrent die procedure vaststellen in het reglement, vermeld in het eerste lid. §2. Het dossier omvat in ieder geval een openbare visitatie van de opleiding en indien van toepassing overeenkomstig het protocol, als vermeld in artikel 5, §3, het doorlichtingsverslag van de instelling of het visitatierapport van de professionele bacheloropleiding. Sectie II. Accreditaties, verleend door andere accreditatieorganen Art. 33. Het accreditatieorgaan, als vermeld in artikel 12, kan de accreditatie verlenen op grond van een als equivalent erkende accreditatie, verleend door een ander accreditatieorgaan. Het accreditatieorgaan gaat daarbij na of de accreditaties worden verleend volgens een vergelijkbare methodologische aanpak als de accreditaties die ter uitvoering van dit decreet worden verleend. Indien het accreditatieorgaan meent dat een oordeel van een ander accreditatieorgaan niet beschouwd kan worden als een accreditatiebesluit, kan de accreditatieprocedure desalniettemin worden voortgezet. Het oordeel wordt in dat geval beschouwd als een visitatie. Sectie III. Accreditatiekader Art. 34. §1. De accreditatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs is afhankelijk van het voldoende beantwoorden aan de criteria van het beoordelingskader, als vermeld in artikel 5.
13
§2. Het accreditatiekader is afgestemd op het protocol van kwaliteitszorg als vermeld in artikel 5, §3. Sectie IV. Onderzoek Art. 35. De accreditatie wordt verleend als het accreditatieorgaan op basis van het dossier, als vermeld in artikel 32, in redelijkheid meent te kunnen besluiten dat voldoende beantwoord is aan de criteria van het beoordelingskader. Art. 36. Het accreditatieorgaan legt de bevindingen van de toetsing, vermeld in artikel 35, vast in een accreditatierapport dat als motivering geldt van het accreditatiebesluit. Art. 37. Het accreditatieorgaan bezorgt uiterlijk één maand vóór het verstrijken van de beslissingtermijn, vermeld in artikel 41, een ontwerp van accreditatierapport en accreditatiebesluit aan de instelling. Het instellingsbestuur wordt in staat gesteld om opmerkingen te formuleren. Het accreditatieorgaan bepaalt in het reglement, vermeld in artikel 13, de wijze waarop de opmerkingen worden behandeld. Art. 38. Het accreditatieorgaan kan in de loop van de accreditatieprocedure aanvullende informatie inwinnen. Het kan daartoe een hoorzitting organiseren. Art. 39. Het instellingsbestuur kan een opleiding terugtrekken uit de accreditatieprocedure. Sectie V. Accreditatiebesluit Art. 40. Het accreditatieorgaan neemt een positief of een negatief accreditatiebesluit. Art. 41. §1. Het accreditatieorgaan neemt een besluit binnen een termijn van vier maanden vanaf de ontvangst van de aanvraag tot accreditatie. De termijn wordt berekend van maand tot maand en van dag tot dag. De dag van de ontvangst van de aanvraag tot accreditatie is in de termijn begrepen. Als het accreditatieorgaan binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, geen besluit heeft getroffen, wordt de geldigheidsduur van de lopende accreditatie of het positief besluit van de Vlaamse Regering, als vermeld in artikel 19, verlengd tot het einde van het schooljaar of academiejaar waarin het accreditatiebesluit uiteindelijk wordt genomen. §2. Het accreditatiebesluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan het instellingsbestuur. §3. De accreditatie vervalt op het einde van het achtste schooljaar of academiejaar dat volgt op de dag van de inwerkingtreding van het accreditatiebesluit.
14
Sectie VI. Traject dat leidt tot een tijdelijke erkenning op aanvraag Art. 42. Indien het accreditatiebesluit over een opleiding negatief is, kan het instellingsbestuur een aanvraag om een tijdelijke erkenning indienen bij de Vlaamse Regering. De aanvraag wordt ingediend binnen een termijn van 30 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van bekendmaking van het accreditatiebesluit aan het instellingsbestuur. Bij de aanvraag is een gedetailleerd verbeteringsplan gevoegd waarin het instellingsbestuur op een toetsbare wijze aangeeft hoe het voornemens is de kwaliteit en het niveau te verbeteren. Art. 43. De Vlaamse Regering neemt een besluit binnen een termijn van drie maanden vanaf de ontvangst van de aanvraag. De termijn wordt berekend van maand tot maand en van dag tot dag. De dag van de ontvangst van de aanvraag is in de termijn begrepen. Indien het besluit niet binnen de termijn van drie maanden aan het instellingsbestuur bekend is gemaakt, wordt het geacht positief te zijn. De Vlaamse Regering neemt het besluit op grond van een vergelijking van de voorgestelde verbeteringen met de vastgestelde tekorten. Zij oordeelt of de voorgestelde verbeteringen realistisch en haalbaar zijn en of ze van die aard zijn dat de opleiding bij realisatie de toets inzake voldoende beantwoorden aan de criteria van het beoodelingskader met goed gevolg zal kunnen doorstaan. De Vlaamse Regering wint voorafgaand aan het besluit het advies in van de Commissie. De Vlaamse Regering stelt de nadere procedure voor de tijdelijke erkenning op aanvraag vast. Art. 44. Het besluit, als vermeld in artikel 43, treedt in werking met ingang van de dag waarop de vorige accreditatie of de erkenning als nieuwe opleiding vervalt. De duur van de tijdelijke erkenning varieert van één jaar tot maximum drie jaar. In het geval van impliciet positieve beslissing, wordt de tijdelijke erkenning geacht te zijn toegekend voor de door het instellingsbestuur gevraagde duur, die rekening dient te houden met de minimumduur van één jaar en de maximumduur van drie jaar. Art. 45. §1. Het instellingsbestuur dient uiterlijk een maand voor het verstrijken van de termijn, als vermeld in artikel 44, tweede lid, een nieuwe accreditatieaanvraag in. De accreditatie van de opleiding gebeurt aan de hand van een verkorte procedure. Bij de accreditatieaanvraag moet een nieuwe beperkte visitatie worden gevoegd. Het accreditatierapport heeft enkel betrekking op de elementen van de nieuwe beperkte visitatie.
15
§2. Het accreditatieorgaan delibereert opnieuw over de ingediende accreditatieaanvraag en deelt het nieuwe accreditatiebesluit mee aan het instellingsbestuur binnen een termijn van dertig kalenderdagen, die ingaat de dag na de ontvangst van de accreditatieaanvraag. Als het accreditatieorgaan binnen de termijn, als vermeld in het eerste lid, geen besluit heeft getroffen, wordt de geldigheidsduur van de tijdelijke erkenning op aanvraag verlengd tot het einde van het schooljaar of academiejaar waarbinnen het accreditatiebesluit uiteindelijk wordt genomen. Art. 46. Het accreditatiebesluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling. De accreditatie vervalt op het einde van het achtste schooljaar of academiejaar volgend op de dag van de inwerkingtreding van het accreditatiebesluit. Sectie VII. Traject bij niet-instemming met een negatief accreditatiebesluit Art. 47. §1. Iedere belanghebbende kan bij de Vlaamse Regering een georganiseerd beroep instellen tegen een beslissing van het accreditatieorgaan waarbij aan een opleiding de accreditatie wordt onthouden. §2. Het beroep wordt ingesteld binnen een termijn van dertig kalenderdagen. Die termijn gaat in als volgt: 1° de dag na deze van de betekening aan de belanghebbende; 2° bij ontstentenis van betekening: de dag na deze van de bekendmaking bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad. §3. De Vlaamse Regering toetst een betwiste beslissing aan de bepalingen van dit decreet en van het reglement, vermeld in artikel 13. Ze vernietigt de beslissing als die kennelijk niet in overeenstemming met die bepalingen is. §4. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen inzake het verloop van de beroepsprocedure. Ze houdt daarbij rekening met de regelen inzake de hoorplicht. Art. 48. § 1. Als het accreditatiebesluit over een opleiding negatief is, geniet de opleiding van rechtswege een tijdelijke erkenning in de volgende gevallen: 1° hangende het beroep bij de Vlaamse Regering, ingesteld door het instellingsbestuur overeenkomstig de bepalingen van artikel 47. Het beroep wordt geacht aanhangig te zijn tot aan de nieuwe beslissing van het accreditatieorgaan, vermeld in het derde lid. De tijdelijke erkenning van rechtswege wordt niet toegekend indien het beroep wordt ingesteld door een andere belanghebbende dan het instellingsbestuur; 2° hangende enig jurisdictioneel beroep, ingesteld door het instellingsbestuur tegen het accreditatiebesluit en/of de beslissing van de Vlaamse Regering om het aangevochten accreditatiebesluit niet te vernietigen. De tijdelijke erkenning van rechtswege wordt niet toegekend als het beroep wordt ingesteld door enige andere belanghebbende, onverminderd de eventueel door het bevoegde
16
gerecht toegekende voorlopige maatregelen. De tijdelijke erkenning van rechtswege wordt beëindigd op het einde van het schooljaar of academiejaar waarbinnen de beroepen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, opgehouden hebben aanhangig te zijn. Als de Vlaamse Regering een negatief accreditatiebesluit heeft vernietigd, moet het accreditatieorgaan opnieuw delibereren over de ingediende accreditatieaanvraag met inachtname van de dragende motieven die aan de vernietiging ten grondslag liggen. Het nieuwe accreditatiebesluit wordt aan het instellingsbestuur meegedeeld binnen een termijn van dertig kalenderdagen, die ingaat de dag na deze waarop de vernietigingsbeslissing werd genomen. § 2. De Vlaamse Regering stelt de nadere procedure voor de tijdelijke erkenning van rechtswege vast. Sectie VIII. Afbouw van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs Art . 49. §1. Een opleiding van het hoger beroepsonderwijs wordt afgebouwd in de volgende gevallen: 1° als het instellingsbestuur nalaat een accreditatieaanvraag in te dienen bij het accreditatieorgaan voor de opleiding overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling. De periode van drie schooljaren, vermeld in §2, begint te lopen vanaf het schooljaar of academiejaar dat volgt op het schooljaar of academiejaar waarbinnen de termijnen, vermeld in artikel 30 of artikel 45, §1, verstrijken; 2° in geval van een negatief accreditatiebesluit of een negatief besluit over de tijdelijke erkenning op aanvraag voor de opleiding. De periode van drie schooljaren, vermeld in §2, begint te lopen vanaf het schooljaar of academiejaar dat volgt op het schooljaar of academiejaar waarbinnen het negatieve accreditatiebesluit of het negatieve besluit over de tijdelijke erkenning op aanvraag is genomen. In de gevallen, vermeld in artikel 48, §1, wordt die termijn verlengd met de termijn waarin de opleiding tijdelijk is erkend van rechtswege. §2. De cursisten, ingeschreven in een opleiding van het hoger beroepsonderwijs op het ogenblik dat beslist wordt tot afbouw, moeten de aangevatte opleiding volledig en binnen een normaal tijdsbestek kunnen beëindigen. Met een normaal tijdsbestek wordt bedoeld zonder onderbreking en zonder herhaling van een onderdeel. De afbouw moet gerealiseerd worden binnen een periode van drie schooljaren of academiejaren. Titel III. Samenwerking bij de organisatie van het hoger beroepsonderwijs Art. 50. Voor de organisatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs kan een instelling van het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, een centrum voor volwassenenonderwijs of een hogeschool samenwerken met: 1° één of meerdere onderwijsinstellingen;
17
2° één of meerdere publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen; 3° één of meerdere sectoren van het beroep waartoe de opleiding leidt; 4° bedrijven of organisaties. Binnen dat samenwerkingsverband wordt steeds één onderwijsinstelling aangewezen als coördinerende instelling. Uitsluitend de coördinerende instelling is bevoegd en verantwoordelijk voor programmatie, evaluatie, studiebekrachtiging en kwaliteitszorg. Onderwijsinstellingen of publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen binnen een samenwerkingsverband, buiten de coördinerende instelling, kunnen slechts onderdelen van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs inrichten. In het geval het samenwerkingsverband betrekking heeft op de organisatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs, vastgelegd in bijlage I bij het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs of een opleiding van het hoger beroepsonderwijs waarmee deze zijn geconcordeerd, overeenkomstig artikel 4, § 4, tweede lid, dan is de coördinerende instelling een Centrum voor Volwassenenonderwijs. In het geval het samenwerkingsverband betrekking heeft op de organisatie van de HBO5-opleiding verpleegkunde dan is de coördinerende instelling een instelling van het voltijds secundair onderwijs. Art. 51. De samenwerking tussen de instellingen of organisaties, vermeld in artikel 50, wordt vastgelegd in een overeenkomst. In die samenwerkingsovereenkomst worden ten minste de volgende elementen opgenomen: 1° de samenwerkende instellingen of organisaties; 2° de coördinerende onderwijsinstelling; 3° de invulling van de samenwerking; 4° de looptijd van de samenwerking; 5° in voorkomend geval, de afspraken over het inzetten van personeel. Het protocol van de onderhandelingen hierover in de lokale comités wordt als bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst gevoegd; 6° de afspraken over de evaluatie en de kwaliteitszorg in geval van de gezamenlijke organisatie (van een onderdeel) van een opleiding of andere onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten. De samenwerkingsovereenkomst ligt steeds in de onderwijsinstelling of de onderwijsinstellingen in kwestie ter inzage met het oog op administratieve en externe kwaliteitscontrole. Art. 52. §1 Indien instellingen een gezamenlijke opleiding van het hoger beroepsonderwijs inrichten kunnen zij in afwijking van artikel 50 in dat geval overgaan tot gezamenlijke diplomering. In geval van gezamenlijke diplomering reiken de twee instellingen samen één diploma uit nadat de student de gezamenlijke opleiding met succes heeft afgerond.
18
§2. Instellingen voor het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, Centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen kunnen in het kader van het hoger beroepsonderwijs een gezamenlijk diploma van gegradueerde uitreiken. Art 53. §1. In geval van samenwerking bij de organisatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs door een instelling van het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, enerzijds, met één of meer andere instellingen van het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, of één of meer centra voor volwassenenonderwijs of één of meer hogescholen schrijft de cursist zich voor de totaliteit van de opleiding in bij de coördinerende instelling. Op het vlak van de financiering of subsidiëring gelden de vigerende decretale en regelgevende bepalingen van de coördinerende instelling. Een instelling van het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, kan als coördinerende onderwijsinstelling, na onderhandeling in het lokale comité, uren-leraar overdragen aan een centrum voor volwassenenonderwijs of een hogeschool waarmee wordt samengewerkt om een opleiding van het hoger beroepsonderwijs te organiseren. In het geval van overdracht van uren-leraar naar een hogeschool worden de betrokken uren-leraar omgezet in een krediet. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van melding van die overdracht aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten en aan het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, de grootte van dat krediet per uur-leraar dat wordt omgezet, en de wijze van toekenning ervan. §2. In geval van samenwerking bij de organisatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs door één of meer centra voor volwassenenonderwijs of één of meer hogescholen, wordt de cursist per onderdeel bij de organiserende onderwijsinstellingen ingeschreven. Op het vlak van de financiering of subsidiëring gelden de vigerende decretale en regelgevende bepalingen van de organiserende instellingen. De coördinerende instelling voorziet één inschrijvingsloket voor de cursist. Titel IV. Wijzigings-, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen Hoofdstuk I. Wijzigingsbepalingen Afdeling I. Wijzigingen betreffende het voltijds secundair onderwijs Onderafdeling I. Wijzigingen aan de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving Art. 54. In artikel 3, § 8, 1°, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, toegevoegd bij het decreet van 31 juli 1990 en gewijzigd bij de decreten van 9 april 1992, 25 juni 1992 en 4 juli 2008, wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
19
“In afwijking daarvan worden voor de telling per instelling voor voltijds secundair onderwijs van het aantal regelmatige leerlingen van de opties van de derde graad van het technisch en het kunstsecundair onderwijs aangeduid als secundair na secundair en van het aantal cursisten van het hoger beroepsonderwijs, twee data vastgesteld in het schooljaar voorafgaand aan het betrokken schooljaar, namelijk 15 januari of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt, en 1 juni of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt. Op elke datum wordt een regelmatige leerling of cursist voor een halve eenheid in aanmerking genomen.”. Onderafdeling II. Wijzigingen aan het koninklijk besluit nr. 2 van 21 augustus 1978 tot vaststelling van het maximum aantal lestijden per week in het voltijds secundair onderwijs Art. 55. In artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 2 van 21 augustus 1978 tot vaststelling van het maximum aantal lestijden per week in het voltijds secundair onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 19 april 1995, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: “Het secundair onderwijs wordt verstrekt gedurende een maximum aantal wekelijkse lestijden dat op 32 is vastgesteld, met uitzondering van het onderwijs in: 1° het tweede leerjaar van de eerste graad met tenminste 4 wekelijkse lestijden praktische vakken en het beroepsvoorbereidend leerjaar, waarvoor dit maximum 34 bedraagt; 2° de derde graad van het algemeen secundair onderwijs met tenminste 2 wekelijkse lestijden lichamelijke opvoeding en tenminste 1 wekelijkse lestijd artistieke opvoeding of esthetica, waarvoor dit maximum 33 bedraagt; 3° het technisch, het kunst- en het beroepssecundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, waarvoor dit maximum 36 bedraagt.”. Onderafdeling III. Wijzigingen aan het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II Art. 56. In artikel 46, §2, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995 en 8 juli 1996, wordt in het eerste lid de tweede zin vervangen door wat volgt: “In afwijking van deze bepaling: 1° kan het onderwijs worden verstrekt gedurende twintig weken per jaar in die structuuronderdelen waarvoor dit decreet de duurtijd in semesters uitdrukt; voor de HBO5-opleiding verpleegkunde geldt deze bepaling enkel bij modulaire organisatie;
20
2° wordt het minimum aantal wekelijkse lesuren voor de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs vastgesteld op 36.” Art. 57. In artikel 47 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003 en gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het punt 1° worden de woorden “onderafdeling 3bis” vervangen door de woorden “onderafdeling 3”; 2° in het punt 4° worden de woorden “onderafdelingen 1, 2, 3 en 6” vervangen door de woorden “onderafdelingen 1, 2 en 6”. Art. 58. In artikel 48 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994, 19 april 1995, 14 februari 2003 en 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het punt 7° wordt vervangen door wat volgt: “7° optie: een leervak of een groep leervakken die, met uitzondering van de eerste graad, het karakteristieke van de opleiding bepalen en die bestaat uit het fundamenteel gedeelte dat de studierichting bepaalt en eventueel het complementair gedeelte; voor het hoger beroepsonderwijs wordt onder optie de opleiding verpleegkunde verstaan;”; 2° een punt 11° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt: ”11° cursist: een regelmatige leerling in het hoger beroepsonderwijs”. Art. 59.. De onderafdelingen 2 en 3 van hetzelfde decreet worden vervangen door wat volgt: “Onderafdeling 2. Structuur en organisatie “Art. 49. Vanaf het schooljaar 2009-2010 bestaat het voltijds secundair onderwijs uit: 1° de eerste graad, opgebouwd uit: a) een eerste leerjaar A b) een eerste leerjaar B, bestemd voor leerlingen die behoefte hebben aan een aangepast onderwijs; c) een tweede leerjaar van de eerste graad, waarin basisopties worden onderscheiden; d) een beroepsvoorbereidend leerjaar, waarin beroepenvelden worden onderscheiden; 2° de tweede graad, opgebouwd uit:
21
a) een eerste leerjaar, waarin onderwijsvormen en opties worden onderscheiden; b) een tweede leerjaar, waarin onderwijsvormen en opties worden onderscheiden; c) uitsluitend in het beroepssecundair onderwijs: een derde leerjaar aangeduid als vervolmakingsjaar, waarin opties worden onderscheiden; 3° de derde graad, opgebouwd uit: a) een eerste leerjaar, waarin onderwijsvormen en opties worden onderscheiden; b) een tweede leerjaar, waarin onderwijsvormen en opties worden onderscheiden; c) uitsluitend in het algemeen en het kunstsecundair onderwijs: een derde leerjaar aangeduid als voorbereidend jaar op het hoger onderwijs, waarin opties worden onderscheiden; d) uitsluitend in het technisch en het kunstsecundair onderwijs: niet-leerjaargebonden opties aangeduid als secundair na secundair, afgekort Se-n-Se; e) uitsluitend in het beroepssecundair onderwijs: een derde leerjaar aangeduid als specialisatiejaar, waarin opties worden onderscheiden, en een derde leerjaar aangeduid als naamloos leerjaar; f) uitsluitend in het beroepssecundair onderwijs: een derde en vierde leerjaar, waarin de opties modevormgeving en plastische kunsten worden onderscheiden; 4° het hoger beroepsonderwijs, bestaande uit de opleiding verpleegkunde. Art. 50. Teneinde overeenstemming te bereiken met de structuur als vermeld in artikel 49, wordt per 1 september 2009: 1° de optie verpleegkunde van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs van rechtswege omgezet naar een gelijknamige opleiding van het hoger beroepsonderwijs met een duurtijd van zes semesters; 2° de tweejarige optie modevormgeving respectievelijk de tweejarige optie plastische kunsten van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs omgezet naar een gelijknamige tweejarige optie van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs; 3° elke tot en met het schooljaar 2008-2009 bestaande optie van het derde leerjaar van de derde graad van het technisch of het kunstsecundair onderwijs aangeduid als specialisatiejaar, van rechtswege omgezet naar een gelijknamige optie aangeduid als Se-n-Se met een duurtijd van twee semesters en gerangschikt als specifiek . Art. 51. De Vlaamse Regering neemt de nodige maatregelen om alle opties aangeduid als Se-n-Se als vermeld in artikel 50, 3°, te toetsen aan erkende onderwijskwalificaties en te bepalen:
22
1° of die optie als Se-n-Se blijft behouden, in een ander structuuronderdeel wordt ondergebracht dan wel wordt opgeheven; 2° tenzij opgeheven, onder welke benaming en in welke onderwijsvorm en studiegebied die optie verder wordt ingericht; 3° of de voor die optie vigerende leerplannen al dan niet hun goedkeuring behouden; 4° indien Se-n-Se, met welke duurtijd die optie verder wordt ingericht. De beslissingen van de Vlaamse Regering zullen voor inrichtende machten en instellingen in werking treden per 1 september 2012, met inbegrip van, in voorkomend geval, de toepassing van nieuwe leerplannen die overeenkomstig de vigerende regelgeving ter zake door de Vlaamse Regering zijn goedgekeurd. Art. 52. Het voltijds secundair onderwijs in een onderwijsinstelling bestaat uit één van volgende mogelijkheden: 1° de eerste graad; 2° de eerste en de tweede graad; 3° de tweede en de derde graad; 4° de eerste, de tweede en de derde graad; 5° de tweede en de derde graad en het hoger beroepsonderwijs; 6° de eerste, de tweede en de derde graad en het hoger beroepsonderwijs; 7° het hoger beroepsonderwijs, doch enkel in onderwijsinstellingen die tijdens het schooljaar 2008-2009 uitsluitend de opleiding verpleegkunde organiseerden. Art. 52bis. §1. Se-n-Se van de derde graad van het technisch en kunstsecundair onderwijs hebben een duurtijd van een semester, twee aansluitende semesters of drie aansluitende semesters. Se-n-Se kunnen voor de leerlingen starten hetzij op 1 september hetzij op 1 februari. Se-n-Se zijn sterk arbeidsmarktgericht, leiden tot een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 4 die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 4, en worden bekrachtigd met een certificaat. Ze bevatten een relevant aandeel werkplekleren, zijnde leeractiviteiten die gericht zijn op het verwerven van algemene en/of beroepsgerichte competenties, waarbij de arbeidssituatie de leeromgeving is. Onder eenzelfde benaming van optie kan een Se-n-Se slechts aan één welbepaalde duurtijd worden gekoppeld.
23
§2. Voor de organisatie van een Se-n-Se kan een instelling voor voltijds secundair onderwijs samenwerken met: 1° één of meer andere instellingen voor secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs of hogescholen; 2° één of meer publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen; 3° één of meer sectoren van het beroep waartoe de Se-n-Se leidt; 4° bedrijven of organisaties. Binnen dat samenwerkingsverband is de eerstvermelde instelling voor voltijds secundair onderwijs altijd de coördinerende instelling. Uitsluitend de coördinerende instelling is bevoegd en verantwoordelijk voor inschrijving (steeds voor het geheel van de Se-n-Se) van leerlingen, programmatie, evaluatie, studiebekrachtiging en kwaliteitszorg, terwijl op het vlak van financiering of subsidiëring enkel de vigerende decretale en regelgevende bepalingen van de coördinerende instelling van toepassing zijn. Onderwijsinstellingen of publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen binnen een samenwerkingsverband, buiten de coördinerende instelling, kunnen slechts onderdelen van een Se-n-Se inrichten. De samenwerking wordt vastgelegd in een overeenkomst waarin ten minste de volgende elementen worden opgenomen: 1° de samenwerkende instellingen of organisaties; 2° de coördinerende onderwijsinstelling; 3° de invulling van de samenwerking; 4° de looptijd van de samenwerking; 5° in voorkomend geval, de afspraken over het inzetten van personeel. Het protocol van de onderhandelingen hierover in de lokale comités wordt als bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst gevoegd; 6° de afspraken over de evaluatie en de kwaliteitszorg in geval van de gezamenlijke organisatie van een Se-n-Se of andere onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten. De samenwerkingsovereenkomst ligt steeds in de onderwijsinstelling of de onderwijsinstellingen in kwestie ter inzage met het oog op administratieve en externe kwaliteitscontrole. Een coördinerende onderwijsinstelling kan, na onderhandeling in het lokale comité, uren-leraar overdragen aan een centrum voor volwassenenonderwijs of een hogeschool waarmee wordt samengewerkt om een Se-n-Se te organiseren. In het geval van overdracht van uren-leraar naar een hogeschool worden de betrokken uren-leraar omgezet in een krediet en bepaalt de Vlaamse Regering de wijze van melding van die overdracht aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten en aan het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, de grootte van dat krediet per uur-leraar dat wordt omgezet, en de wijze van toekenning ervan. §3.De evaluatie van de Se-n-Se wordt uiterlijk in 2013 opgestart. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere modaliteiten van de evaluatie. De resultaten van de evaluatie worden aan het Vlaams Parlement meegedeeld.
24
Art. 52ter. Hoger beroepsonderwijs, bestaande uit de opleiding verpleegkunde, is beroepsgericht onderwijs, leidt tot een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 5 die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 5, en wordt bekrachtigd met een diploma van gegradueerde. Het hoger beroepsonderwijs heeft een duurtijd van zes semesters. Bij modulaire organisatie kan het hoger beroepsonderwijs voor de cursisten starten hetzij op 1 september hetzij op 1 februari, bij niet-modulaire organisatie enkel op 1 september. Het hoger beroepsonderwijs wordt georganiseerd enerzijds overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en anderzijds overeenkomstig de bepalingen van het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. Art. 52quater. Naast het in artikel 52 gestelde, kan een onderwijsinstelling onthaalonderwijs organiseren. Onthaalonderwijs, dat niet in een graad of in het hoger beroepsonderwijs wordt gerangschikt, is een specifiek en tijdelijk onderwijsaanbod dat anderstalige nieuwkomers in staat stelt om Nederlands te leren en nadien in te stromen in het Nederlandstalig onderwijs. Het is gericht op taalvaardigheid Nederlands en inburgering. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen inzake de afbakening van de doelgroep, de organisatie en de financiering van dit onderwijsaanbod. Art. 52quinquies. Een onderwijsinstelling kan inhaallessen organiseren in de eerste en de tweede graad en het eerste leerjaar van de derde graad. Art. 52sexies. De Vlaamse Regering kan aan bepaalde onderwijsinstellingen of clusters van onderwijsinstellingen de toelating verlenen om op het vlak van onderwijsorganisatie tijdelijke experimenten op te zetten naar analogie met het experiment dat zij onder de omschrijving “experimenteel Brussels curriculum in het voltijds secundair onderwijs” heeft gelanceerd. In voorkomend geval informeert de Vlaamse Regering het Vlaams Parlement over de voortgang van de experimenten en over de resultaten van de evaluatie die zij regelt. Op deze experimenten is het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs niet van toepassing.”. Art. 60. In onderafdeling 3bis van hetzelfde decreet, die wordt hernummerd in onderafdeling 3, wordt een artikel 52septies ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 52septies. De bepalingen van deze onderafdeling zijn niet van toepassing op: 1° het derde leerjaar van de derde graad van het algemeen en het kunstsecundair onderwijs, aangeduid als voorbereidend jaar op het hoger onderwijs; 2° de Se-n-Se van het technisch en het kunstsecundair onderwijs; 3° de opties van het derde en vierde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs;
25
4° het hoger beroepsonderwijs.” Art. 61.Aan artikel 52bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het artikel wordt hernummerd in artikel 52octies; 2° de woorden “,met uitzondering van de vierde graad,” worden geschrapt. Art. 62. Aan artikel 52ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het artikel wordt hernummerd in artikel 52novies; 2° de woorden “, met uitzondering van de vierde graad,” worden geschrapt. Art. 63. Aan artikel 52quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het artikel wordt hernummerd in artikel 52decies; 2° de woorden “artikel 52ter, §2, tweede lid” worden vervangen door de woorden “artikel 52novies, §1, tweede lid”. Art. 64. In artikel 55, §7, van hetzelfde decreet worden de woorden “artikel 50, §5, 4°” vervangen door de woorden “artikel 49, 3°, e)”. Art. 65. In artikel 57, §1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 19 april 1995, worden de woorden “de vierde graad van het secundair onderwijs” vervangen door de woorden “de structuuronderdelen als vermeld in artikel 52septies.” Art. 66. Aan artikel 57, §3 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001, 14 februari 2003, 22 juni 2007 en 4 juli 2008, wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Uitsluitend in door de Vlaamse Regering aangeduide structuuronderdelen kan bedoelde aanwending ook plaats vinden onder vorm van aanwerving van voordrachtgevers. Het aantal lesuren van de wekelijkse lessentabel van het betrokken structuuronderdeel dat, omgerekend naar schooljaarbasis, aan voordrachtgevers kan worden besteed, bedraagt maximum twee. In voorkomend geval worden uren-leraar omgezet in een krediet. Een voordrachtgever is een persoon die geen deel uitmaakt van de inrichtende macht of van het personeel van de instelling en die, hetzij in eigen naam hetzij in dienst van een organisatie of onderneming en in het kader van de realisatie van het onderwijsprogramma, voor cursisten voordrachten geeft vanuit zijn of haar deskundigheid en ervaring in de arbeidsmarkt en de bedrijfswereld. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van melding van de aanwerving van voordrachtgevers aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten, de grootte van
26
het krediet per uur-leraar dat wordt omgezet en de wijze van toekenning ervan, met dien verstande dat desbetreffende regeling dezelfde is voor het voltijds secundair onderwijs en voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs.” Art. 67. Aan artikel 58bis, §1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1994, vervangen bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 22 juni 2007 en 10 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het punt 4° wordt vervangen door wat volgt: “4° in het onderwijsaanbod van de instellingen die na de fusie overblijven, zijn met uitzondering van de eerste graad - geen overlappingen van structuuronderdelen toegelaten”; 2° het tweede lid wordt opgeheven. Art. 68.. In artikel 74bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 2005, wordt in 1° punt a) vervangen door wat volgt: “a) in het voltijds secundair onderwijs: het derde leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs aangeduid als vervolmakingsjaar, het derde leerjaar van het algemeen en het kunstsecundair onderwijs aangeduid als voorbereidend jaar op het hoger onderwijs, de Se-n-Se van het technisch en het kunstsecundair onderwijs, de opties van het derde en vierde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, het hoger beroepsonderwijs;”. Art. 69. Aan artikel 74novies, §1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006 en gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt in 4° een punt e) toegevoegd, dat luidt als volgt: “e) de afwijkende toelatingsvoorwaarden in het hoger beroepsonderwijs.”. Art. 70. In artikel 74duodecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden het eerste en het tweede lid vervangen door wat volgt: “Tot en met het schooljaar 2011-2012 voor wat het hoger beroepsonderwijs betreft en tot het tijdstip waarop de decreetgever globale hervormingsmaatregelen voor de overige structuuronderdelen van het voltijds gewoon secundair onderwijs in werking laat treden, kan als experiment in door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde instellingen voor voltijds gewoon secundair onderwijs, modulair onderwijs worden georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling. In voorkomend geval zijn wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen die in strijd zijn met de bepalingen van deze afdeling, niet van toepassing. Het experiment heeft enkel betrekking op het beroepssecundair onderwijs en op het hoger beroepsonderwijs van het voltijds gewoon secundair onderwijs en kan enkel worden ingericht door instellingen die gedurende het schooljaar
27
2007-2008 modulair onderwijs organiseerden overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel. ”. Art. 71. In artikel 74ter decies, §5, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de woorden “een diploma in de verpleegkunde” vervangen door de woorden “een diploma van gegradueerde, doch uitsluitend in de HBO5-opleiding verpleegkunde”. Art. 72. Aan artikel 74quinquies decies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt de volgende zin toegevoegd: “In afwijking op deze bepaling kan de HBO5-opleiding verpleegkunde slechts starten hetzij op 1 september hetzij op 1 februari van een lopend schooljaar”. Art. 73. In artikel 74sexies decies, §1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° tussen de woorden “modulair onderwijs” en het woord “gelden” worden de volgende woorden ingevoegd: “, met uitzondering van de HBO5-opleiding verpleegkunde,”; 2° in het punt 1° wordt de tweede zin opgeheven. Art. 74. In hetzelfde decreet wordt een artikel 74sexies decies-bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 74sexies decies-bis. § 1. In het modulair onderwijs, HBO5-opleiding verpleegkunde, gelden als gezamenlijke toelatingsvoorwaarden voor cursisten: 1° het voldaan hebben aan de leerplicht; 2° het bezit van een van de volgende studiebewijzen: a) een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs; b) een diploma van secundair onderwijs; c) een certificaat van een opleiding van het secundair onderwijs voor sociale promotie van minimaal 900 lestijden; d) een certificaat van een opleiding van het secundair volwassenenonderwijs van minimaal 900 lestijden; e) een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie; f) een certificaat van het hoger beroepsonderwijs; g) een diploma van het hoger beroepsonderwijs; h) een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan; i) een diploma van bachelor of master;
28
j) een studiebewijs dat krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst wordt erkend als gelijkwaardig met een van de studiebewijzen, vermeld in a) tot en met i). Bij ontstentenis van een dergelijke erkenning kan de toelatingsklassenraad personen die in een land buiten de Europese Unie een studiebewijs hebben behaald dat toelating geeft tot het hoger onderwijs in dat land, toelaten tot de opleiding. §2. In afwijking van §1 worden in het schoolreglement van de betrokken instelling afwijkende toelatingsvoorwaarden tot de HBO5-opleiding verpleegkunde opgenomen. De afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen enkel rekening houden met de volgende elementen: 1° humanitaire redenen; 2° medische, psychische of sociale redenen; 3° het algemene niveau van de cursist, getoetst met een toelatingsproef die wordt georganiseerd binnen de vijf lesdagen nadat de cursist met de opleiding is gestart. De organisatie van een toelatingsproef, op verzoek van de cursist, kan niet worden geweigerd. De proef wordt beoordeeld door de toelatingsklassenraad, die nagaat of de cursist over de kennis en vaardigheden beschikt die vereist zijn om de opleiding in kwestie aan te vangen. Van de beoordeling wordt een schriftelijk verslag gemaakt, dat wordt opgenomen in het dossier van de cursist. §3. Behoudens de toelatingsvoorwaarden als vermeld in §1 en 2, geldt voor toelating tot een sequentieel geordend onderdeel van de HBO5-opleiding verpleegkunde het voldoen aan een van de volgende voorwaarden: 1° het bezit van het deelcertificaat van een sequentieel voorafgaand onderdeel; 2° het bezit van een studiebewijs van een andere opleidings- of vormingsinstelling. De toelatingsklassenraad bepaalt welke studiebewijzen toegang geven tot sequentieel geordende onderdelen; 3° het bezit van een titel van beroepsbekwaamheid als vermeld in het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid en in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2005 tot uitvoering van het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid. De Vlaamse Regering bepaalt welke titels van beroepsbekwaamheid toegang geeft tot sequentieel geordende onderdelen; 4° de toelatingsklassenraad oordeelt dat de cursist beschikt over een studiebewijs uit het onderwijs of uit een andere opleidings- of vormingsinstelling waaruit blijkt dat hij over voldoende kennis, vaardigheden en attitudes beschikt om het onderdeel aan te vangen; 5° de toelatingsklassenraad oordeelt op basis van een toelatingsproef dat de
29
cursist de nodige ervaring heeft verworven die hem toelaat het onderdeel te volgen. §3. Een cursist kan slechts één module tezelfdertijd volgen. §4. De overstap van een cursist van het modulair naar het niet-modulair onderwijs vindt plaats op basis van een beslissing van de toelatingsklassenraad, tenzij wordt voldaan aan de reglementaire toelatingsvoorwaarden op basis van het bezit van een eindstudiebewijs. §5. De bepalingen van §1 en 2 gelden eveneens bij niet-modulaire organisatie van de HBO5-opleiding verpleegkunde. Art. 75. In artikel 74septies decies, §1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet 4 juli 2008, worden in het eerste lid de woorden “een diploma in de verpleegkunde” vervangen door de woorden “een diploma van gegradueerde, doch uitsluitend in de HBO5-opleiding verpleegkunde”. Art. 76. In artikel 74duodevicies worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het punt 8° wordt vervangen door wat volgt: “8° diploma van secundair onderwijs (hoger beroepsonderwijs): wordt uitgereikt aan de cursist die: a) houder is van het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, en b) door de delibererende klassenraad als geslaagd voor het hoger beroepsonderwijs wordt beschouwd, wat het geslaagd zijn voor alle modules van de HBO5-opleiding verpleegkunde impliceert”; 2° het punt 9° wordt vervangen door wat volgt: “9° diploma van gegradueerde: wordt uitgereikt aan de cursist die geslaagd is voor alle modules van de opleiding verpleegkunde en derhalve houder is van de deelcertificaten van alle modules van die opleiding. Bij het diploma wordt een diplomasupplement uitgereikt. Dit is een document dat de inhoud van de studies van de cursist en de structuur van het onderwijs in het land waar de cursist gestudeerd heeft, verduidelijkt. De Vlaamse Regering bepaalt het model van het diplomasupplement en de nadere modaliteiten met betrekking tot de uitreiking ervan.”; 3° tussen het tweede en het derde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: “Diegene aan wie overeenkomstig dit decreet het diploma van gegradueerde (in het Engels vertaald als associate degree) is verleend met of zonder nadere specificatie, is gerechtigd tot het voeren van de overeenkomstige titel van gegradueerde met of zonder nadere specificatie.”;
30
4° in fine wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Ook bij niet-modulaire organisatie van de HBO5-opleiding verpleegkunde wordt aan de cursist die geslaagd is voor de opleiding een diploma van gegradueerde, met diplomasupplement, toegekend, en is betrokkene gerechtigd tot het voeren van de overeenkomstige titel. Indien betrokkene daarenboven houder is van het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, dan wordt bij het slagen voor de opleiding ook het diploma van secundair onderwijs toegekend”. Art. 77. In artikel 74undevicies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1, derde lid, worden de woorden “de vierde graad van het studiegebied personenzorg” vervangen door de woorden “de HBO5-opleiding verpleegkunde”; 2° in §2, eerste lid, wordt de tweede zin vervangen door wat volgt: “De gelijkstelling vindt plaats met een opdracht in de tweede graad of in de derde graad van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs of, doch uitsluitend voor wat betreft de HBO5-opleiding verpleegkunde, met een opdracht in het hoger beroepsonderwijs van het voltijds gewoon secundair onderwijs.” Art. 78. In artikel 74vicies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de woorden “15 juni” vervangen door de woorden “1 juni”. Art. 79. In artikel 84bis, §1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 april 1995 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000 en 19 juli 2002, worden in het punt 2° de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de tekst bij het derde gedachtestreepje wordt vervangen door wat volgt: “-die houder zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling, of door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap, en die het derde en vierde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs met vrucht volbracht hebben;”; 2° een vierde gedachtestreepje wordt toegevoegd, waarvan de tekst luidt: “- die houder zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling, of door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap, en die het hoger beroepsonderwijs van het secundair onderwijs met vrucht volbracht hebben.”.
31
Art. 80. In artikel 84quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 12 juni 1991 en gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het punt 1° worden na de woorden “de Vlaamse Regering” de woorden “, tenzij bij dit decreet bepaald” toegevoegd; 2° in het punt 2° worden de woorden “van de in 1°, c), van dit artikel bedoelde” geschrapt. Onderafdeling IV. Wijzigingen aan het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs Art. 81. In artikel 2 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 22 juni 2007 en 4 juli 2008,wordt het punt 24° vervangen door wat volgt: “24° optie: een leervak of een groep leervakken die, met uitzondering van de eerste graad, het karakteristieke van de opleiding bepalen en die bestaat uit het fundamenteel gedeelte dat de studierichting bepaalt en eventueel het complementair gedeelte; voor het hoger beroepsonderwijs wordt onder optie de opleiding verpleegkunde verstaan;”. . Art. 82. In hetzelfde decreet wordt titel III vervangen door wat volgt: “TITEL III. - Onderwijsaanbod Art. 3. De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op het voltijds gewoon secundair onderwijs en op de opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs. Art. 4. Het aanbod in het secundair onderwijs, met uitzondering van de eerste graad, wordt ingedeeld in studiegebieden. De Vlaamse Regering legt de lijst van studiegebieden vast en rangschikt elk structuuronderdeel in één van desbetreffende studiegebieden. Voor de toepassing van deze bepaling wordt met structuuronderdeel bedoeld: een optie van de tweede of derde graad en de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs. Art. 5. De Vlaamse Regering wijst de structuuronderdelen aan die specifiek zijn;. alle resterende structuuronderdelen worden als niet-specifiek beschouwd. In afwijking op deze bepaling zijn opties aangeduid als Se-n-Se steeds specifiek.
32
Voor de toepassing van deze bepaling wordt met structuuronderdelen bedoeld : de basisopties, de beroepenvelden, de opties van de tweede en derde graad, en de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs. Art. 6. Opdat het aanbod in het secundair onderwijs rationeel en transparant blijft, neemt de Vlaamse Regering de nodige maatregelen om dit aanbod regelmatig te screenen. Die screening moet leiden tot, eventueel, omzetting, samenvoeging of schrapping van benamingen van structuuronderdelen door de Vlaamse Regering. Voor de toepassing van deze bepaling wordt met structuuronderdelen bedoeld: de basisopties, de beroepenvelden en de opties van de tweede en derde graad. Art. 7. § 1. De Vlaamse Regering kan, afhankelijk van maatschappelijke, onderwijskundige of technologische ontwikkelingen of afhankelijk van arbeidsmarktbehoeften, nieuwe structuuronderdelen vastleggen. Ze kan hiertoe zelf het initiatief nemen of onderbouwde voorstellen in overweging nemen die door onderwijsverstrekkers of derden worden ingediend. Voor die voorstellen bepaalt de Vlaamse Regering de indienings- en adviseringsprocedure. Als een nieuw structuuronderdeel wordt vastgelegd, dan bepaalt de Vlaamse Regering: 1° of dit structuuronderdeel al dan niet als specifiek moet worden beschouwd, behoudens voor de Se-n-Se die altijd als specifiek worden beschouwd; 2° in welk studiegebied dit structuuronderdeel, voor zover het de tweede of de derde graad betreft, wordt gerangschikt; 3° voor wat betreft de Se-n-Se: de duurtijd uitgedrukt in semesters. Voor uitzonderlijke gevallen kan de Vlaamse Regering bepalen dat tijdens het eerste schooljaar waarin een geprogrammeerd structuuronderdeel wordt georganiseerd de telling van de regelmatige leerlingen of cursisten van dat structuuronderdeel, voor de toepassing van de omkaderingsnormen voor de diverse personeelscategorieën enerzijds en de bepaling van de werkingsmiddelen anderzijds, vastgesteld wordt op een bepaalde datum of data in de loop van het betrokken schooljaar. Onder uitzonderlijke gevallen worden programmaties van structuuronderdelen verstaan die: a) rechtstreeks en onmiddellijk tegemoetkomen aan dringende of onvoorziene lokale of regionale ontwikkelingen op socio-economisch, maatschappelijk of onderwijskundig vlak, waarbij de betrokken inrichtende machten tot een ingreep in het studieaanbod genoodzaakt zijn, en
33
b) in de aanvangsperiode van effectieve organisatie de inzet van een groter aantal personele en materiële middelen vereisen dan in het gewone financierings- en subsidiëringssysteem is voorzien. § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt met structuuronderdelen bedoeld: basisopties, beroepenvelden, opties van de tweede of derde graad. Art. 7bis. Voor de toepassing van de omkaderingsnormen voor de diverse personeelscategorieën, de bepaling van de werkingsmiddelen en de toepassing van het programmatie- en rationalisatieplan wordt, voor wat betreft een optie aangeduid als Se-n-Se, het hoogste aantal regelmatige leerlingen dat wordt geteld op één van beide teldata zoals bepaald in artikel 3, § 8, 1°, van de wet van 29 mei 1959, geacht ook het aantal regelmatige leerlingen te zijn op de andere teldatum. Deze bepaling geldt evenwel niet indien op laatstgenoemde datum geen regelmatige leerlingen kunnen worden geteld omdat de onderwijsinstelling ervoor heeft gekozen in het lopende semester de betrokken optie niet in het studieaanbod te voorzien, waardoor er geen inschrijvingen konden worden gerealiseerd. Art. 8. De opties "elektronica militaire wapensystemen", "militaire en sociale wetenschappen" en "militaire bewapeningstechnieken" van het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad van het technisch secundair onderwijs zijn voorbehouden voor de onderwijsinstellingen van de Krijgsmacht. Op deze opties zijn de bepalingen van artikel 4, 5 en 6 niet van toepassing.” Art. 83. Artikel 9 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art. 9. De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op het voltijds gewoon secundair onderwijs, met uitzondering van het hoger beroepsonderwijs.” Art. 84. In hetzelfde decreet worden in Titel IV. de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het Hoofdstuk II wordt opgeheven; 2° het Hoofdstuk III. wordt hernummerd in II.; 3° het Hoofdstuk IV. wordt hernummerd in III. Art. 85. In artikel 28, §1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 22 juni 2007 en 4 juli 2008, worden in het eerste lid de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het punt 3° wordt hernummerd in 4°; 2° een punt 3° wordt ingevoegd, dat luidt als volgt: “3° niet-georganiseerde specifieke optie, georganiseerd als Se-n-Se;”.
34
Art. 86. In artikel 29, §2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het punt 4° wordt vervangen door wat volgt: “4° een optie van de tweede of derde graad van een bepaalde onderwijsvorm;”; 2° het punt 7° wordt vervangen door wat volgt: “7° het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, georganiseerd als een specialisatiejaar;”. Art. 87. In Titel IV, hoofdstuk III, Afdeling 3, van hetzelfde decreet wordt een Onderafdeling E., bestaande uit artikel 29bis, toegevoegd, die luidt als volgt: “Onderafdeling E. – Niet-programmeerbare structuuronderdelen Art. 29bis. Door de Vlaamse Gemeenschap kan een in de betrokken instelling op 1 oktober van het voorafgaand schooljaar niet georganiseerde optie van het derde en vierde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, niet worden gefinancierd of gesubsidieerd.”. Art. 88. In artikel 33, §1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: “Bij de toepassing van de gestelde minimale leerlingennorm worden enkel de leerlingen van het eerste en het tweede leerjaar van de tweede en de derde graad in aanmerking genomen.”. Art. 89. In Hoofdstuk IV., dat wordt hernummerd in III., Afdeling 3, van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het opschrift van Onderafdeling C. wordt vervangen door wat volgt: “Onderafdeling C. - Programmatie van structuuronderdelen - derde leerjaren van de derde graad en Se-n-Se”; 2° Onderafdeling D,wordt opgeheven; 3° Onderafdeling E. wordt hernummerd in D.; 4° Onderafdeling F. wordt hernummerd in E. Art. 90. In artikel 38, §1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 22 juni 2007 en 4 juli 2008, worden in het eerste lid de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het punt 3° wordt hernummerd in 4°;
35
2° een punt 3° wordt ingevoegd, dat luidt als volgt: “3° niet-georganiseerde specifieke optie, georganiseerd als Se-n-Se;”. Art. 91.. Artikel 41 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art. 41. Door de Vlaamse Gemeenschap kan een in de betrokken instelling op 1 oktober van het voorafgaand schooljaar niet georganiseerde optie van het derde en vierde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, niet worden gefinancierd of gesubsidieerd.”. Art. 92. §1. In artikel 44, §1, van hetzelfde decreet wordt in het punt 3° tussen de woorden “derde graad” en de woorden “, de omvorming” de woorden “en de Se-n-Se” ingevoegd. §2. In artikel 44, §2, van hetzelfde decreet wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt: “6° de Se-n-Se”. Art. 93. In artikel 47 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: “Voor de toepassing van deze rationalisatienorm worden niet in aanmerking genomen: 1° de leerlingen van het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers; 2° de leerlingen van het derde leerjaar van de derde graad, ingericht als een voorbereidend jaar op het hoger onderwijs; 3° de leerlingen van de Se-n-Se.”. Art. 94. In artikel 50, §3, van hetzelfde decreet worden in het punt 1°, b), de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het derde gedachtestreepje wordt vervangen door wat volgt: “- een optie van de tweede of derde graad van een bepaalde onderwijsvorm;”; 2° een gedachtestreepje wordt toegevoegd, dat luidt als volgt: “- een opleiding van het hoger beroepsonderwijs;”. Art. 95. §1. In artikel 53, §1, van hetzelfde decreet worden de woorden “de vierde graad” vervangen door de woorden “het hoger beroepsonderwijs”. §2. In artikel 53, §2, van hetzelfde decreet worden de volgende woorden toegevoegd:
36
“of indien de instelling de optie modevormgeving of de optie plastische kunsten van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs organiseert.”. Art. 96. In artikel 55 van hetzelfde decreet wordt het punt 1° vervangen door wat volgt: “1° hetzij over te gaan tot geleidelijke afbouw, leerjaar na leerjaar te beginnen met het eerste, van de af te bouwen graad of graden of tot geleidelijke afbouw van het hoger beroepsonderwijs, onverminderd het in artikel 52 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II gestelde;”. Art. 97. In artikel 76 van hetzelfde decreet wordt het punt 2° vervangen door wat volgt: “2° 0,20: voor de tweede en de derde graad en het hoger beroepsonderwijs.”. Onderafdeling V. Wijzigingen aan het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs Art. 98. In artikel 2 van het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs worden tussen de woorden “buitengewoon secundair onderwijs” en de woorden “De Vlaamse Regering” de woorden “, met uitzondering van het hoger beroepsonderwijs” ingevoegd. Onderafdeling VI. Wijzigingen aan het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering in de Vlaamse Gemeenschap Art. 99. In artikel 17 van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering in de Vlaamse Gemeenschap worden de woorden “de vierde graad” vervangen door de woorden “het hoger beroepsonderwijs”. Onderafdeling VII. Wijzigingen aan het decreet van 4 juli 2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft Art. 100. In artikel 8 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft worden in het punt 1° de volgende wijzigingen in de tabel aangebracht: 1° tussen het woord “technieken” en het woord “, fotografie” worden de woorden “(met uitzondering van de optie plastische kunsten van de derde graad beroepssecundair onderwijs)” ingevoegd;
37
2° het woord “kleding” wordt vervangen door de woorden “mode (met uitzondering van de optie modevormgeving van de derde graad beroepssecundair onderwijs)”; 3° de woorden “vierde graad” worden vervangen door de woorden “hoger beroepsonderwijs en de opties modevormgeving en plastische kunsten van de derde graad beroepssecundair onderwijs”. Afdeling II. Wijzigings- en opheffingsbepalingen in het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs Art. 101. In artikel 2 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een punt 2°bis ingevoegd, die luidt als volgt: “2°bis een beroepskwalificatie: een afgerond geheel van competenties, als vermeld in artikel 3, 4°, van het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, waarmee een beroep uitgeoefend kan worden;” 2° aan punt 2° wordt de volgende zin toegevoegd: “Voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs worden hiermee de competenties, als vermeld in artikel 3, 4°, van het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, bedoeld.” 3° er wordt een punt 18bis ingevoegd, die luidt als volgt: “18°bis kwalificatieniveau: een onderverdeling van de kwalificatiestructuur gebaseerd op niveaudescriptoren vermeld in het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur;”; 4° er wordt een punt 42bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “42°bis studieomvang: het aantal studiepunten toegekend aan een onderdeel of aan een opleiding;”. Art. 102. Artikel 4 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een punt, luidende: “4° Specifieke lerarenopleidingen.” Art. 103. In artikel 5, §3, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden “omvat beroepsgerichte opleidingen die georganiseerd worden op het niveau van het hoger onderwijs en die niet leiden tot de graad van bachelor of de graad van master.” worden vervangen door de woorden “is
38
beroepsgericht onderwijs als vermeld in artikel 4 van het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.”; 2°er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs hebben een studieomvang van ten minste 90 studiepunten en ten hoogste 120 studiepunten.” Art. 104. In artikel 8 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° tussen de woorden “Het hoger beroepsonderwijs” en de woorden “wordt ingedeeld in volgende studiegebieden” de woorden “aangeboden door de Centra voor Volwassenenonderwijs” ingevoegd; 2° het punt 5° wordt opgeheven. Art. 105. In artikel 14, §3, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “de leerplannen” en de woorden “goed volgens” de woorden “van de opleidingen van de leergebieden, vermeld in artikel 6, en de studiegebieden, vermeld in artikel 7,” ingevoegd. Art. 106. In artikel 16 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden “, uitgezonderd de opleidingen van het studiegebied onderwijs” geschrapt; 2° het tweede lid wordt opgeheven. Art. 107. In artikel 17, §1 van hetzelfde decreet wordt het eerste lid opgeheven. Art. 108. Artikel 21 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “§1. De Vlaamse Regering bepaalt de omzetting van studiepunten naar lestijden voor de opleidingen van de studiegebieden, zoals vermeld in artikel 8, en voor de specifieke lerarenopleidingen conform de bepalingen in deze afdeling. Voor de berekening van de financiering of subsidiëring van de opleidingen van de studiegebieden, zoals vermeld in artikel 8, en de specifieke lerarenopleidingen wordt het aantal lestijden in aanmerking genomen, zoals bepaald door de Vlaamse Regering na de omzetting van studiepunten. §2. De Centra voor Volwassenenonderwijs delen de opleidingsprogramma’s, vermeld in artikel 17, §1, in modules in en leggen het aantal lestijden per module vast.“
39
Art. 109. Aan artikel 24, §1, eerste lid van hetzelfde decreet worden de woorden “van de opleidingen van de leergebieden, vermeld in artikel 6, en de studiegebieden, vermeld in artikel 7, toegevoegd. Art. 110. Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 24bis toegevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 24bis. §1. Het opleidingsprofiel voor een opleiding van de studiegebieden, vermeld in artikel 8, komt tot stand, zoals bepaald in titel II van het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, en omvat ten minste: 1° het minimale aantal lestijden van de opleiding; 2° het aantal modules; 3° het aantal lestijden per module; 4° de verdeling van de erkende beroepskwalificaties en basiscompetenties over de modules binnen de opleiding. §2. De Vlaamse Regering kan nadere modaliteiten vastleggen met betrekking tot de opmaak van het opleidingsprofiel.” Art. 111. In artikel 25 van hetzelfde decreet worden de woorden “door de Vlaamse Regering goedgekeurde opleidingsprofielen” vervangen door de woorden “opleidingsprofielen, vermeld in artikel 24 of artikel 24bis”. Art. 112. In artikel 26, §4, van hetzelfde decreet worden aan het eerste en derde lid de woorden “, vermeld in artikel 24 en 24bis” toegevoegd. Art. 113. In artikel 34 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan §1, 1° worden de volgende woorden toegevoegd: “, dat minstens drie jaar behaald is” 2° in §1 wordt er een punt 4°bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “4°bis een certificaat van het hoger beroepsonderwijs;”. 3° in §1, 9° worden de woorden “professioneel onderwijs dan wel het academisch” geschrapt; 4° in §2 worden de woorden “kan het centrumbestuur in zijn centrumreglement afwijkende toelatingsvoorwaarden opnemen” vervangen door de woorden “neemt het centrumbestuur in zijn centrumreglement afwijkende toelatingsvoorwaarden op”. Art. 114. In artikel 38, §2 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “hoger beroepsonderwijs” en “kan” de woorden “en de specifieke lerarenopleidingen” ingevoegd.
40
Art. 115. In artikel 39, 6° van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “hoger beroepsonderwijs” en “een tweede” de woorden “en de specifieke lerarenopleidingen” ingevoegd. Art. 116. In artikel 41 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §4 worden tussen de woorden “diploma” en “bekrachtigt” de woorden “van het secundair onderwijs” ingevoegd; 2° aan §4, 2°, worden de volgende woorden toegevoegd: “of een diploma van gegradueerde”; 3° in §5 worden “opleiding van het studiegebied onderwijs” vervangen door de woorden “specifieke lerarenopleiding,”; 4° in §6 worden de woorden “hoger beroepsonderwijs van minimum 900 lestijden” vervangen door de woorden “hoger beroepsonderwijs”; 5° aan §6 wordt een tweede, derde en vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt: “Diegene aan wie overeenkomstig dit decreet het diploma van gegradueerde (in het Engels vertaald als associate degree) is verleend met of zonder nadere specificatie, is gerechtigd tot het voeren van de overeenkomstige titel van gegradueerde met of zonder nadere specificatie. Bij een diploma van gegradueerde wordt steeds een diplomasupplement uitgereikt. Dit is een document dat de inhoud van de studies van de cursist en de structuur van het onderwijs in het land waar de cursist gestudeerd heeft, verduidelijkt. De Vlaamse Regering bepaalt het model van diplomasupplement en de nadere modaliteiten met betrekking tot het uitreiken van een diplomasupplement.” Art. 117. In artikel 42 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “de opleidingen” en de woorden “, die in combinatie” de woorden “van een ander studiegebied in het secundair volwassenenonderwijs” ingevoegd. Art. 118. In artikel 49 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan punt 2° worden de woorden “, als vermeld in artikel 24 en artikel 24bis.” toegevoegd; 2° in 3° worden tussen de woorden “bestaande opleidingsprofielen voor het volwassenenonderwijs” en de woorden “coördineren,” de woorden “,als vermeld in artikel 24 en artikel 24bis” ingevoegd.
41
Art 119. In artikel 63, §1, 1° van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “artikelen 7 en 8,” en “voor zover” de woorden “en de organisatie van de specifieke lerarenopleidingen” ingevoegd. Art. 120. In artikel 64 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §2 worden de woorden “en de studiegebieden, zoals vermeld in artikel 8” vervangen door de woorden “en de specifieke lerarenopleidingen”; 2° in §5 worden tussen de woorden “een opleiding” en de woorden “niet georganiseerd” de woorden “van de studiegebieden zoals vermeld in artikel 7 en de specifieke lerarenopleidingen” tussengevoegd. 2° er wordt een §8 toegevoegd, die luidt als volgt: “§8. In afwijking van §1 tot en met §7 wordt de onderwijsbevoegdheid voor een opleiding van de studiegebieden, vermeld in artikel 8, aan het bestuur van een Centrum voor Volwassenenonderwijs toegekend, overeenkomstig de bepalingen in titel II van het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.” Art. 121. Aan artikel 65, §1, van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan §1, wordt een derde punt toegevoegd dat luidt als volgt: "3° het structuuronderdeel wordt gerangschikt als secundair volwassenenonderwijs." 2° aan §1, wordt een lid toegevoegd dat luidt als volgt: “In afwijking van §1, 3°, kan een opleiding die gerangschikt wordt als hoger beroepsonderwijs overgeheveld worden, indien aan volgende voorwaarden voldaan wordt: 1° de opleiding wordt ingericht in een vestigingsplaats waarvoor het centrumbestuur een afwijking heeft verkregen, zoals bedoeld in artikel 70, §1; 2° de opleiding wordt overgeheveld naar een Centrum voor Volwassenenonderwijs waarvan de hoofdvestigingsplaats in het werkingsgebied van hetzelfde consortium volwassenenonderwijs ligt als de vestigingsplaats, bedoeld in 1°; 3° de opleiding wordt na de overheveling ingericht in een vestigingsplaats van het ontvangende Centrum voor Volwassenenonderwijs, die gelegen is in het werkingsgebied van hetzelfde consortium volwassenenonderwijs als de hoofdvestigingsplaats.
42
Art. 122. In artikel 93 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1, 1°, worden tussen de woorden “het opleidingsprofiel” en de woorden “georganiseerd moet worden” de woorden “, vermeld in artikel 24,” tussengevoegd; 2° in §3, 1°, worden tussen de woorden “het opleidingsprofiel” en de woorden “georganiseerd moet worden” de woorden “vermeld in artikel 24,” tussengevoegd. Art. 123. In artikel 98 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1, 8°, worden de woorden “en onderwijs” vervangen door de woorden “en de specifieke lerarenopleidingen”; 2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: “§3. In afwijking van §1 kan een Centrum voor Volwassenenonderwijs leraarsuren aanwenden voor de aanwerving van voordrachtgevers ten bedrage van maximaal 5 procent van het voor het Centrum voor Volwassenenonderwijs beschikbare pakket leraarsuren. Een voordrachtgever is een persoon die geen deel uitmaakt van het centrumbestuur of van het personeel van het centrum en die, hetzij in eigen naam hetzij in dienst van een organisatie of onderneming en in het kader van de realisatie van het onderwijsprogramma, voor cursisten voordrachten geeft vanuit zijn of haar deskundigheid en ervaring in de arbeidsmarkt en bedrijfswereld. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van melding van de aanwerving van voordrachtgevers aan het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, de grootte van het krediet per leraarsuur dat wordt omgezet en de wijze van toekenning ervan. Over de aanwending van leraarsuren voor de aanwerving van voordrachtgevers en over de vergoeding van die voordrachtgevers moet een voorafgaandelijk akkoord bereikt worden in het lokale comité.” Art. 124. In artikel 99 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1, 2°, worden tussen de woorden “het opleidingsprofiel” en “georganiseerd” de woorden “,vermeld in artikel 24 en artikel 24bis,” ingevoegd;
43
2° in §3, 1°, worden tussen de woorden “het opleidingsprofiel” en “georganiseerd” de woorden “,vermeld in artikel 24 en artikel 24bis,” ingevoegd. Art. 125. In Titel VII van hetzelfde decreet wordt aan hoofdstuk VI een afdeling III, bestaande uit artikel 130bis, toegevoegd, die luidt als volgt: ”Afdeling III. Administratieve en geldelijke rechtspositie voor de personeelsleden van de specifieke lerarenopleidingen Art. 130bis.Voor de administratieve en geldelijke rechtspositie van de personeelsleden die worden aangesteld in de specifieke lerarenopleiding geldt dezelfde regelgeving als deze die van toepassing is op de personeelsleden van het hoger beroepsonderwijs, in afwachting dat de Vlaamse regering dit anders bepaalt.” Art. 126. In artikel 181, tweede lid, worden de woorden “Die opleidingen beschikken op dat ogenblik over door de Vlaamse Regering goedgekeurde opleidingsprofielen” vervangen door de woorden “Die opleidingen beschikken op dat ogenblik over opleidingsprofielen, als vermeld in artikel 24 of artikel 24bis”. Art. 127. In artikel 184 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “de opleidingen” en de woorden “die op het ogenblik” de woorden “, van de leergebieden, vermeld in artikel 6, en de studiegebieden, vermeld in artikel 7,” ingevoegd. Art. 128. In artikel 185 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden ‘modulaire opleidingen” en “waarvoor” de woorden “, van de leergebieden, vermeld in artikel 6, en de studiegebieden, vermeld in artikel 7,” ingevoegd. Art. 129. In hetzelfde decreet wordt een artikel 185bis toegevoegd, dat luidt als volgt; “Art. 185bis. De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs van minder dan 900 lestijden leiden in afwachting van de omvorming, zoals vermeld in artikel 158 van het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, tot een certificaat van het hoger beroepsonderwijs. Art. 130. In hetzelfde decreet wordt een artikel 185ter toegevoegd, dat luidt als volgt; Wanneer opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, vastgelegd in bijlage I, op basis van artikel 17 van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur leiden tot een erkende kwalificatie van kwalificatieniveau 4, is de Vlaamse Regering gemachtigd deze opleidingen in te delen in een studiegebied van het secundair volwassenenonderwijs, als vermeld in artikel 7;
44
De Vlaamse Regering is ook gemachtigd ambtshalve onderwijsbevoegdheid te verlenen aan de Centra voor Volwassenenonderwijs, die onderwijsbevoegdheid hebben voor de opleidingen vermeld in het eerste lid. Afdeling III. Wijzigingen betreffende het hoger onderwijs Onderafdeling I. Wijzigingen aan het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen Art. 131. In artikel 12 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen wordt voor §1, die §1bis wordt, een nieuwe §1 ingevoegd, die luidt als volgt: “§1. Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zijn beroepsgericht als vermeld in artikel 4 van het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.” Art. 132. In artikel 14 van hetzelfde decreet wordt voor §1, die §1bis wordt, een nieuwe §1 ingevoegd, die luidt als volgt: “§1. De hogescholen bieden in het hoger beroepsonderwijs opleidingen aan die leiden tot het diploma van gegradueerde.” Art. 133. In hetzelfde decreet wordt een artikel 17bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 17bis. §1. Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs sluiten aan bij het secundair onderwijs. §2. De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs hebben een studieomvang van ten minste 90 studiepunten en ten hoogste 120 studiepunten.” Art. 134. In artikel 23, §1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004 en 16 juni 2006, worden tussen de woorden “ in het hoger professioneel onderwijs” en de woorden “opleidingen organiseren” de woorden “en in het hoger beroepsonderwijs” ingevoegd, en worden tussen de woorden “de overeenstemmende graden van bachelor” en de woorden “verlenen in of over de volgende studiegebieden” de woorden “respectievelijk diploma’s van gegradueerde” ingevoegd. Art. 135. Aan artikel 25, §5, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 19 maart 2004, wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt: “3° houders van het diploma van gegradueerde (in het Engels vertaald als associate degree), uitgereikt in het hoger beroepsonderwijs.” Art. 136. In hetzelfde decreet wordt een artikel 53ter ingevoegd, dat luidt als volgt:
45
“Art. 53ter. De ambtshalve geregistreerde instellingen, vermeld in artikel 32 tot en met 53, kunnen elk in de studiegebieden en de vestigingen waarbinnen ze opleidingen in het hoger professioneel onderwijs kunnen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden mogen verlenen, opleidingen van het hoger beroepsonderwijs aanbieden en de daarop betrekking hebbende diploma’s van gegradueerde uitreiken.” Art. 137. In artikel 77 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een nieuw 1° ingevoegd, dat luidt als volgt: “1° voor elke bachelors- en mastersopleiding : de graad waartoe de opleiding leidt, de kwalificatie van de graad en desgevallend de specificatie van de graad;” 2° er wordt een nieuw 1°bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “1°bis voor elke opleiding van het hoger beroepsonderwijs : a) het diploma waartoe de opleiding leidt; b) de bacheloropleidingen die erop volgen" 3° het bestaande 1° wordt hernummerd tot 1°ter en wordt vervangen door wat volgt: “1°ter voor elke opleiding: a) de inhoud en de doelstellingen van de opleiding, het opleidingsprogramma en de indeling in opleidingsonderdelen; b) in voorkomend geval : de afstudeerrichtingen; c) de volgtijdelijkheid van de onderscheiden opleidingsonderdelen; d) de organisatie van de opleiding in de vorm van modeltrajecten en geïndividualiseerde trajecten;” 4° het bestaande 1°bis en 1°ter wordt respectievelijk hernummerd tot 1°quater en 1°quinquies Art. 138. In artikel 83 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt voor §1, die §1bis wordt, een nieuwe §1 ingevoegd, die luidt als volgt: “§1. Het instellingsbestuur verleent een diploma van gegradueerde met nadere kwalificatie aan ieder die een opleiding van het hoger beroepsonderwijs met succes heeft voltooid.”; 2° een §3 wordt toegevoegd, die luidt als volgt: “§3. Bij een diploma van gegradueerde wordt steeds een diplomasupplement uitgereikt. Dit is een document dat de inhoud van de studies van de cursist en de structuur van het onderwijs in het land waar de cursist gestudeerd heeft, verduidelijkt. De Vlaamse Regering bepaalt de modellen van het diploma van gegradueerde en van het diplomasupplement, en de nadere modaliteiten met betrekking tot het uitreiken van het diploma van gegradueerde en het diplomasupplement.”
46
Onderafdeling II. Wijzigingen aan het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen Art. 139. Aan artikel 4 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen worden de volgende woorden toegevoegd: “,met uitzondering van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs.” Art. 140. In artikel 9 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt een punt 3°bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “3°bis een diploma of certificaat, uitgereikt in het kader van het hoger beroepsonderwijs;”. Art. 141. Aan titel III, hoofdstuk III, afdeling 2, van hetzelfde decreet wordt een onderafdeling 4, bestaande uit artikel 15 bis en 15ter, toegevoegd, die luidt als volgt: “Onderafdeling 4. Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs Art. 15bis. Om als regelmatige cursist toegelaten te worden tot een opleiding van het hoger beroepsonderwijs, georganiseerd door een hogeschool, moet de cursist voldaan hebben aan de leerplicht en het instellingsreglement ontvangen en ondertekend hebben. Daarenboven moet de cursist beschikken over een van de volgende studiebewijzen: 1° een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, dat minstens drie jaar behaald is; 2° een diploma van het secundair onderwijs; 3° een certificaat van een opleiding van het secundair onderwijs voor sociale promotie van minimaal 900 lestijden; 4° een certificaat van een opleiding van het secundair volwassenenonderwijs van minimaal 900 lestijden; 5° een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie; 6° een certificaat van het hoger beroepsonderwijs; 7° een diploma van het hoger beroepsonderwijs; 8° een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan; 9° een diploma van bachelor of master; 10° een studiebewijs dat krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst wordt erkend als gelijkwaardig met een van de diploma’s vermeld in 1° tot en met 9°. Bij ontstentenis van een dergelijke erkenning kan het instellingsbestuur personen die in een land buiten de Europese Unie een diploma of een getuigschrift hebben behaald dat toelating geeft tot het hoger onderwijs in dat land, toelaten tot de inschrijving voor een opleiding hoger beroepsonderwijs.
47
Art. 15ter. In afwijking van §1 kan het instellingsbestuur in zijn instellingsreglement afwijkende toelatingsvoorwaarden opnemen. De afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen enkel rekening houden met de volgende elementen: 1° humanitaire redenen; 2° medische, psychische of sociale redenen; 3° het algemene niveau van de cursist, getoetst met een door het instellingsbestuur georganiseerde toelatingsproef. De toelatingsproef, vermeld in 3°, wordt uiterlijk de vijfde dag na het einde van de inschrijvingsperiode georganiseerd en gaat na of de cursist over de kennis en vaardigheden beschikt die vereist zijn om de opleiding in kwestie aan te vangen. Het instellingsbestuur kan de organisatie van een toelatingsproef op verzoek van de cursist niet weigeren. Het instellingsbestuur maakt op basis van de resultaten van de toelatingsproef, vermeld in het eerste lid, 3°, een beoordeling op in de vorm van een schriftelijk verslag, dat opgenomen wordt in het dossier van de cursist. De voorwaarden om een toelatingsproef als vermeld in het eerste lid, 3°, te organiseren worden opgenomen in het instellingsreglement.” Art. 142. In artikel 39 van hetzelfde decreet wordt voor punt 1°, dat punt 1°bis wordt, een nieuw punt 1° ingevoegd, dat luidt als volgt: “1° de in artikel 8, §1, 5° van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur bedoelde competenties die eigen zijn aan de kwalificaties van niveau 5 en die gehanteerd worden voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs;” Onderafdeling III. Wijzigingsbepalingen in het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen Art. 143. In artikel 2 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen wordt een punt 18°bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “18°bis opleiding in het hoger beroepsonderwijs: opleiding in het hoger beroepsonderwijs van kwalificatieniveau 5, georganiseerd door een hogeschool, als vermeld in het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.”. Art. 144. Aan artikel 7, §1, 1°, van hetzelfde decreet worden een punt d) en een punt e) toegevoegd, die luiden als volgt: “d) een of meer opleidingen in het hoger beroepsonderwijs; e) een of meer opleidingsonderdelen die behoren tot een of meer opleidingen in het hoger beroepsonderwijs.”.
48
Art. 145. In artikel 15, §3, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “veranderen van opleiding en instelling” en de woorden “, tenzij de uitschrijving” de woorden “of door over te stappen naar een opleiding van het hoger beroepsonderwijs zoals bepaald in artikel 4 van het decreet van …. betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs” ingevoegd. Art. 146. In artikel 23, §1, 1°, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “voor de” en de woorden “professioneel gerichte opleidingen” de woorden “opleidingen in het hoger beroepsonderwijs en” ingevoegd. Art. 147 Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 40 bis toegevoegd, dat luidt als volgt: §1. De werkingsuitkering voor hogescholen door opleidingen in het hoger beroepsonderwijs (W-hbo)is samengesteld uit volgende componenten: 1° een onderwijssokkel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs (SOW-hbo) 2° een variabel onderwijsdeel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs ( VOW-hbo) §2. Voor de componenten, vermeld in §1, worden volgende bedragen vastgelegd ( uitgedrukt in euro) begrotingsjaar 2011 2012 2013 Vanaf 2014
SOW -hbo
VOW -hbo 20.250 178.288 361.100 524.344
162.000 1.426.300 2.888.000 4.194.750
§3. Vanaf 2015 is SOW-hbo steeds minstens 1/8e van VOW-hbo. Artikel 148. Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 40ter toegevoegd, dat luidt als volgt: §1. Voor de berekening van de onderwijssokkel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs (SOW-hbo) wordt het aantal opgenomen studiepunten in een opleiding van het hoger beroepsonderwijs als volgt vastgesteld; a) voor het begrotingsjaar 2011: de opgenomen studiepunten in het academiejaar 2009-2010; b) voor het begrotingsjaar 2012: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010 en 2010 -2011; c) voor het begrotingsjaar 2013: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012; d) voor het begrotingsjaar 2014: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013; e) voor het begrotingsjaar 2015: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012, 2012-2013 en 20132014;
49
f) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2. §2. Voor de berekening van de onderwijssokkel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs voor een hogeschool (SOWi-hbo) wordt het bedrag , vermeld in artikel 40bis §2, omgeslagen over de hogescholen die opleidingen in het hoger beroepsonderwijs aanbieden overeenkomstig de volgende formule: SOWi-hbo = OSTPi-hbo x SOW-hbo ; ∑ i OSTPi-hbo Waarbij: 1° SOWi-hbo gelijk is aan de onderwijssokkel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs voor instelling i; 2° OSTPi-hbo gelijk is aan het aantal opgenomen studiepunten, berekend overeenkomstig §1; 3° SOW-hbo gelijk is aan de totale onderwijssokkel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, zoals vermeld in artikel 40bis, §2. De sommatie i verloopt over alle hogescholen. Artikel 149. Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 40quater toegevoegd, dat luidt als volgt: §1 Voor de berekening van het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs voor een instelling (VOWi-hbo) worden de bedragen vermeld in artikel 40 bis als volgt omgeslagen: VOWi-hbo = FPi-hbo x VOWhbo ; ∑ i FPi-hbo De sommatie i loopt over het aantal hogescholen. Waarbij a) VOWi-hbo gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in hogeschool i;”; b) FPi-hbo gelijk is aan het totale aantal financieringspunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in hogeschool i; c) VOWhbo gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, vermeld in §1”; De financieringspunten, worden als volgt berekend: FPi-hbo = FPi-hbo-input + FPi-hbo-output + FPi-hbo-diploma + FPi-hbo-credit, waarbij:
50
1°
2°
3° 4°
FPi-hbo-input gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal opgenomen studiepunten voor het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in instelling i, zoals bepaald in §2; FPi-hbo-output gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten voor het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in instelling i, zoals bepaald in §3; FPi-hbo-diploma gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in instelling i, zoals bepaald in §4; FPi-hbo-credit gelijk is aan het aantal financieringspunten in instelling i, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten door studenten onder creditcontract voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, zoals bepaald in §6.
§2. 1°Het aantal opgenomen studiepunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs wordt als volgt meegerekend voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-hbo-input: a) voor het begrotingsjaar 2011: de opgenomen studiepunten in het academiejaar 2009-2010; b) voor het begrotingsjaar 2012: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010 en 2010 -2011; c) voor het begrotingsjaar 2013: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012; d) voor het begrotingsjaar 2014: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013; e) voor het begrotingsjaar 2015: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012, 2012-2013 en 20132014; f) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2. 2° het aantal opgenomen studiepunten wordt vermenigvuldigd met het puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23. 3° Voor de berekening van het aantal opgenomen studiepunten per opleiding wordt het aantal studiepunten in aanmerking genomen waarvoor een student onder diplomacontract zich heeft ingeschreven voor een opleiding in het hoger beroepsonderwijs tot op het ogenblik dat de student 60 studiepunten heeft verworven in één en dezelfde opleiding in het hoger beroepsonderwijs. Voor de vaststelling van die eerste 60 studiepunten in één en dezelfde opleiding in het hoger beroepsonderwijs worden de volgende studiepunten in aanmerking genomen: a) Het aantal studiepunten waarvoor de student een creditbewijs ontvangen heeft in de desbetreffende opleiding in het hoger beroepsonderwijs; b) Het aantal studiepunten waarvoor de student in de desbetreffende opleiding in het hoger beroepsonderwijs een vrijstelling heeft gekregen voor een opleidingsonderdeel.”
51
§3. 1° voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-hbo-output wordt het aantal financieringspunten gebaseerd op het aantal verworven studiepunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in aanmerking genomen. 2° het aantal verworven studiepunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs wordt als volgt meegerekend voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-hbo-output: a) voor het begrotingsjaar 2011: de verworven studiepunten in het academiejaar 2009-2010; b) voor het begrotingsjaar 2012: het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren 2009-2010 en 2010 -2011; c) voor het begrotingsjaar 2013: het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012; d) voor het begrotingsjaar 2014: het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013; e) voor het begrotingsjaar 2015: het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012, 2012-2013 en 20132014; f) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2. 3° voor de vaststelling van het aantal verworven studiepunten per opleiding wordt het aantal studiepunten in aanmerking genomen waarvoor een student onder diplomacontract een creditbewijs ontvangen heeft in een opleiding in het hoger beroepsonderwijs, voor zover zijn niet gefinancierd worden onder input financiering, zoals vermeld in §2. 4° het aantal opgenomen studiepunten wordt vermenigvuldigd met het puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23. §4. 1° voor de berekening van het aantal studiepunten FPi-hbo-diploma wordt voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in de hogescholen: het aantal financieringspunten gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma’s in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in aanmerking genomen. 2° voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-hbo-diploma wordt het aantal uitgereikte diploma’s in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs als volgt meegerekend: a) voor het begrotingsjaar 2012: de uitgereikte diploma’s in het academiejaar 2010 -2011, vermenigvuldigd met 30; b) voor het begrotingsjaar 2013: het gemiddeld aantal uitgereikte diploma’s over de academiejaren 2010-2011 en 2011-2012, vermenigvuldigd met 30; c) voor het begrotingsjaar 2014: het gemiddeld aantal uitgereikte diploma’s over de academiejaren 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013, vermenigvuldigd met 30; d) voor het begrotingsjaar 2015: het gemiddeld aantal uitgereikte diploma’s over de academiejaren 2010-2011, 2011-2012, 2012-2013 en 2013-2014, vermenigvuldigd met 30;
52
e) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal uitgereikte diploma’s over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2, vermenigvuldigd met 30. 3° Alleen de diploma’s, uitgereikt aan studenten die voor minstens de helft van de studiepunten van de desbetreffende opleiding een creditbewijs ontvangen hebben in de instelling die het diploma uitreikt, worden in aanmerking genomen voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-hbo-diploma 4° het aantal uitgereikte diploma’s wordt vermenigvuldigd met het puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23. §5. Het aantal financieringspunten in het kader van FPi-hbo-input, FPi-hbooutput en FPi-hbo-diploma gegenereerd door een werkstudent, een beursstudent en door een student met een functiebeperking wordt vermenigvuldigd met een factor 1,5. In het geval dat een student beantwoordt aan meer dan één categorie van studentenkenmerken, vermeld in het eerste lid, dan wordt het aantal opgenomen studiepunten, het aantal verworven studiepunten en de diplomabonus van de student verhoogd met de helft van het aantal opgenomen studiepunten, de helft van het aantal verworven studiepunten en de helft van de diplomabonus van die student voor elke categorie van studentenkenmerken van toepassing op de betreffende student. §6. 1° voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-hbo-credit wordt het aantal financieringspunten gebaseerd op behaalde creditbewijzen in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, door studenten met een creditcontract, in aanmerking genomen. 2° Het aantal verworven studiepunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs , behaald door studenten met een creditcontract, wordt als volgt meegerekend voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPihbo-credit: a) voor het begrotingsjaar 2011: de verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in het academiejaar 2009-2010; b) voor het begrotingsjaar 2012: het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren 2009-2010 en 2010 -2011; c) voor het begrotingsjaar 2013: het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012; d) voor het begrotingsjaar 2014: het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013; e) voor het begrotingsjaar 2015: het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger
53
beroepsonderwijs over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012, 2012-2013 en 2013-2014; f) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2. De studiepunten waarvoor studenten onder creditcontract een creditbewijs behaald hebben in een instelling, worden verdeeld over de studiegebieden waarvoor de instelling onderwijsbevoegdheid heeft pro rata het aantal financieringspunten FPi-hbo-output in de studiegebieden en vermenigvuldigd met het puntengewicht van het betreffende studiegebied, zoals vastgelegd in artikel 23. Art.150. In artikel 47, §2, van hetzelfde decreet worden na de woorden “ verandert van opleiding” de woorden “of door over te stappen naar een opleiding van het hoger beroepsonderwijs zoals bepaald in artikel 4 van het decreet van …. betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs : ” toegevoegd. Afdeling IV. Wijzigingen betreffende de administratieve en geldelijke rechtspositie Onderafdeling I. Wijzigingsbepalingen aan het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs Art. 151. In artikel 3 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 1 december 1998, 18 mei 1999, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 15 juli 2005, 7 juli 2006, 15 juni 2007, 13 juli 2007 en 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 10° wordt de eerste zin vervangen door wat volgt: “de concrete werkgelegenheid in een bepaald ambt in een instelling, uitgedrukt in een door de inrichtende macht bepaald aantal prestatie-eenheden per week. Als het gaat om een onderwijsopdracht vermeldt de inrichtende macht eveneens het onderwijsniveau, de opleiding, de module, het vak en de specialiteit ervan of de met het vak of specialiteit gelijkgestelde activiteit, de graad en voor het voor het voltijds secundair onderwijs eventueel het HBO5, de onderwijsvorm of de opleidingsvorm.”; 2° in punt 12° worden de woorden “de graad of cyclus” vervangen door de woorden “de graad en voor het voltijds secundair onderwijs eventueel het HBO5,”; 3° een punt 35° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt:
54
“35° HBO5: het hoger beroepsonderwijs met kwalificatieniveau 5 in het voltijds secundair onderwijs zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.”. Art. 152. In artikel 31, §1 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 14 februari 2003, worden de woorden “en eventueel vierde graad” vervangen door de woorden “graad en eventueel het HBO5”. Onderafdeling II. Wijzigingsbepalingen aan het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding Art. 153. In artikel 5 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994, 1 december 1998, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 15 juli 2005, 7 juli 2006, 15 juni 2007 en 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 12° wordt de eerste zin vervangen door wat volgt: “de concrete werkgelegenheid in een bepaald ambt in een instelling, uitgedrukt in een door de inrichtende macht bepaald aantal prestatie-eenheden per week. Als het gaat om een onderwijsopdracht vermeldt de inrichtende macht eveneens het onderwijsniveau, de opleiding, de module, het vak en de specialiteit ervan of de met het vak of specialiteit gelijkgestelde activiteit, de graad en voor het voor het voltijds secundair onderwijs eventueel het HBO5, de onderwijsvorm of de opleidingsvorm.”; 2° in punt 13° worden de woorden “de graad of cyclus” vervangen door de woorden “de graad en voor het voltijds secundair onderwijs eventueel het HBO5,”; 3° een punt 25° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt: “25° HBO5: het hoger beroepsonderwijs met kwalificatieniveau 5 in het voltijds secundair onderwijs zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.”. Art. 154. In artikel 45 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1994 en 18 mei 1999, worden de woorden “, een derde en eventueel een vierde graad” vervangen door de woorden “en derde graad en eventueel het HBO5”. Onderafdeling III. Wijzigingsbepalingen aan het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs-XIII-Mozaïek
55
Art. 155. In artikel IX.2, §2 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs-XIII-Mozaïek, wordt tussen de woorden “graad” en de woorden ”de cyclus” de woorden “het hoger beroepsonderwijs van kwalificatieniveau 5” toegevoegd. Onderafdeling IV. Wijzigingsbepalingen aan het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs – XIV Art. 156. In artikel X.40 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs – XIV , gewijzigd bij het decreet van 15 juni 2007, worden tussen het woord “graad” en de woorden “de cyclus” de woorden “het hoger beroepsonderwijs van kwalificatieniveau 5” toegevoegd. Hoofdstuk II. Overgangsbepalingen Afdeling I. Algemeen Art. 157. Vanaf de inwerkingtreding van dit decreet worden de volgende opleidingen van rechtswege vastgelegd als opleidingen van het hoger beroepsonderwijs: 1° de opleiding verpleegkunde van de vierde graad in het secundair onderwijs; 2° de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, vastgelegd in bijlage I bij het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs.. Art. 158. §1. De instellingen voor secundair onderwijs en de centra voor volwassenenonderwijs vormen de opleidingen als vermeld in artikel 157 van dit decreet om overeenkomstig de bepalingen van dit decreet. §2. De instellingen voor secundair onderwijs en de centra voor volwassenenonderwijs dienen daartoe een aanvraag in volgens de procedure als vermeld in titel II, hoofdstuk I, afdeling II. Zonder afbreuk te doen aan de termijnen vermeld in artikel 18, §1, moet de aanvraag ingediend zijn voor 1 januari 2012. In afwijking van artikel 20 geeft de Commissie een positief of negatief advies over de macrodoelmatigheid van deze opleidingen uitsluitend op basis van de criteria als vermeld in de punten 3° tot en met 13° van artikel 20. In het geval er voor 1 januari 2011 geen erkende beroepskwalificatie voor die opleidingen bestaat, legt de Vlaamse Regering de competenties voor die opleidingen vast. De Vlaamse Regering bepaalt de referentiekaders die hiervoor gebruikt worden en de wijze waarop deze competenties bij het uitwerken van onderwijskwalificaties gehanteerd worden zolang er geen beroepskwalificaties erkend zijn. Art. 159. §1. In de volgende gevallen wordt een opleiding van het hoger beroepsonderwijs als vermeld in artikel 157 afgebouwd: 1° in geval het instellingsbestuur nalaat een aanvraag in te dienen bij de Commissie en het accreditatieorgaan binnen de termijn, vermeld in artikel 158, §2. 2° in geval het besluit van de Vlaamse Regering over de aanvraag, vermeld in artikel 158, §2, negatief is.
56
§2. De cursisten, ingeschreven in de instelling voor het voltijds secundair onderwijs, het centrum voor volwassenenonderwijs op het ogenblik dat beslist wordt tot afbouw, moeten de aangevatte opleiding volledig en binnen een normaal tijdsbestek kunnen beëindigen. Met een normaal tijdsbestek wordt bedoeld zonder onderbreking en zonder herhaling van een onderdeel. De afbouw moet gerealiseerd worden binnen een periode van drie schooljaren. Hoofdstuk III. Slotbepalingen Art. 160. De evaluatie van het hoger beroepsonderwijs wordt uiterlijk in 2013 opgestart. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere modaliteiten van de evaluatie. Het kwaliteitszorgsysteem maakt in ieder geval deel uit van de evaluatie. De resultaten van de evaluatie worden aan het Vlaams Parlement meegedeeld. Art. 161. §1. De Vlaamse Regering bepaalt jaarlijks de beschikbare begrotingskredieten voor de organisatie van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Binnen de perken van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap worden de bedragen vastgelegd in artikel 147 van dit decreet aangepast, met dien verstande dat de waarde per financieringspunt in VOWhbo niet meer dan 5% afwijkt van de waarde per financieringspunt in VOWprof, zoals bepaald in artikel 10 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen. §2. De Vlaamse Regering kan vanaf 1 september 2009 een subsidie toekennen aan: 1° de stuurgroep en de Vlhora, om de kosten te dekken voor de organisatie van de visitaties van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs; 2° het accreditatieorgaan, als vermeld in artikel 12, om de kosten te dekken voor de programmatie en de accreditatie van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs; 3° het instellingsbestuur dat de opleiding organiseert, als tussenkomst in de kosten die verbonden zijn aan de visitatie van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. §3. Indien van toepassing wordt de subsidie, vermeld in §2, 3°, toegekend aan de coördinerende instelling. §4. De Vlaamse Regering bepaalt minstens de volgende modaliteiten voor de toekenning van de subsidie, vermeld in §2: 1° het tijdstip waarop de subsidie wordt toegekend; 2° de hoogte van het bedrag van de subsidie; 3° de wijze van toekenning van de subsidie. Art. 162. Dit decreet treedt in werking op 1 september 2009 met uitzondering van titel I, hoofdstuk II, dat in werking treedt op 1 mei 2009.
57
Brussel, .................. De minister-president van de Vlaamse Regering,
Kris PEETERS De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming,
Frank VANDENBROUCKE
58
Memorie van toelichting bij het voorontwerp van decreet betreffende het secundair onderwijs na het secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs I.
Algemene inleiding
Het Vlaams onderwijs scoort internationaal bijzonder goed, maar de kloof tussen sterke en zwakke leerlingen is nergens zo groot als bij ons. Daarom staat het Vlaamse onderwijsbeleid volledig in het teken van gelijke kansen. Gelijke kansen op toponderwijs, want de weg naar gelijke kansen kán niet lopen via onderwijs van onbeduidende of middelmatige kwaliteit. Net de jonge mensen die thuis niet over het sociale, het culturele, of het financiële kapitaal beschikken om hogerop te raken, hebben uitstekend onderwijs nodig. Die uitdaging waar maken gaat niet vanzelf, integendeel, het zal heel wat inspanning vragen van iedereen die betrokken is. Daarom is het beeld van de tienkamp een goede metafoor. Op élke sport van de onderwijsladder zijn grote inspanningen nodig om kinderen en jongeren meer uitzicht op succes te bieden, van in de kleuterklas tot in de aula’s. Het realiseren van het hoger beroepsonderwijs (HBO5) en het secundair na secundair onderwijs (Se-n-Se) is een belangrijke proef in deze tienkamp voor gelijke onderwijskansen. Het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs zijn in de eerste plaats bedoeld om in te spelen op de behoeften van al wie na het behalen van het diploma secundair onderwijs via korte trajecten een beroepskwalificatie wil verwerven. Dit veld van opleidingen vindt dus zijn plaats tussen het secundair onderwijs en de bacheloropleidingen. Het bestaat uit op te richten en bestaande opleidingen, die een duidelijk extra meegeven voor de arbeidsmarkt. Het secundair na secundair onderwijs omvat, naast nieuwe arbeidsmarktgerichte opleidingen, de vroegere zevende specialisatiejaren in het technisch secundair onderwijs en het kunstsecundair onderwijs. Het hoger beroepsonderwijs bestaat uit het vroegere hoger onderwijs voor sociale promotie (HOSP), de opleidingen Verpleegkunde uit de vierde graad beroepssecundair onderwijs en alle nieuwe opleidingen die naar aanleiding van duidelijke noden op de arbeidsmarkt daaraan kunnen worden toegevoegd. Met het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs verstevigen we een sport en bouwen we een stevige sport bij op de onderwijsladder. Deze laatste trede moet vervolgens ook een opstap kunnen bieden naar opleidingen die naar een professionele bachelorgraad leiden. Door de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs toegankelijk te maken voor zowel jongeren als volwassenen, op verschillende momenten in hun loopbaan, willen we bovendien de participatie aan levenslang leren bevorderen. Tegelijk komt het erop aan om bij de uitbouw van de onderwijsladder een evenwichtige samenwerking te vinden tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt. In het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs zal de kwaliteit van de opleidingen hier in grote mate van afhangen. Aansluiten op de noden van de arbeidsmarkt, voluit de kaart trekken van werkplekleren,…. daarvoor is een structurele samenwerking tussen het onderwijsveld en het bedrijfsleven noodzakelijk. In de competentieagenda werden de kiemen voor een dergelijke samenwerking gelegd. Hierop bouwen we verder en verstevigen zo de bruggen tussen onderwijsinstellingen en bedrijven en organisaties.
Probleemstelling Vanuit de arbeidsmarkt Er zijn belangrijke veranderingen aan de gang in ons economisch weefsel en op de arbeidsmarkt, vooral ten gevolge van technologische ontwikkelingen, veranderingen in productieprocessen en globalisering. Deze veranderingen uiten zich in wijzigende kwalificatienoden op de Vlaamse arbeidsmarkt. Vanuit het perspectief van een goede aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt is het noodzakelijk deze ontwikkelingen in de gaten te
59
houden en na te gaan hoe het onderwijs zich moet ontwikkelen om op deze wijzigende kwalificatienoden een antwoord te bieden. Het is duidelijk dat Vlaanderen in de toekomst nood zal hebben aan meer hooggeschoolden. De instroom in en uitstroom uit het hoger onderwijs moet dus toenemen. Maar ook bij de middengeschoolden tekenen zich belangrijke ontwikkelingen af. Uit de vacatureanalyse van de VDAB blijk dat er op het niveau van de middengeschoolden heel wat jobs zijn waarvoor de werkgevers te weinig kandidaten vinden in de populatie die enkel het secundair onderwijs heeft afgemaakt. Bij de technische knelpuntberoepen gaat het onder meer om onderhoudsmecaniciens en –elektriciens, tekenaars mechanica en bouwelektriciens. Bij de administratieve knelpuntberoepen gaat het om boekhouders, dispatcher-transportplanners, bedienden planning en logistiek en systeembeheerders-informatica1. Waar vroeger een diploma secundair onderwijs nog garant stond voor een succesvolle overgang naar een job, is dit vandaag minder het geval. Ook voor functies waarvoor geen hoger onderwijsdiploma wordt gevraagd, nemen de kwalificatie-eisen toe. Precies op dit niveau van de middengeschoolden zijn er bovendien ook inhoudelijke wijzigingen in kwalificatienoden, samenhangend met verschuivingen tussen sectoren en specifieke ontwikkelingen binnen sectoren. Vanuit verschillende sectoren wordt de vraag naar nieuwe opleidingen gesteld. In de chemische sector bijvoorbeeld, waar productieprocessen en technische installaties complexer worden, is een nood ontstaan aan proces- en onderhoudstechnici die competenties bezitten die men niet met een opleiding secundair onderwijs alleen kan verwerven. De vliegtuigindustrie heeft te kampen met een gelijkaardige problematiek. Ook in de bouw is men vragende partij voor een nieuwe opleiding tot werfleider en/of bouwploegbaas.2 De arbeidsmarkt heeft dus nood aan mensen met bepaalde competenties die men niet kan verwerven met een opleiding secundair onderwijs alleen, maar waarvoor een bacheloropleiding tot ‘overkwalificatie’ zou leiden.
Vanuit onderwijs Het Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke hervorming van het hoger onderwijs. De aanpassing van de standaarden voor de bachelorgraden in het structuurdecreet aan internationale normen zorgden voor een opwaardering van de hogeschoolopleidingen. Tegelijk werd beslist om bepaalde bestaande postsecundaire kwalificaties buiten de BaMastructuur van het hoger onderwijs te houden. Sindsdien is de nood groot om aan deze zinvolle opleidingen een duidelijke plaats in de opleidingenstructuur te geven en de diploma’s dus een heldere waarde en betekenis te geven. In het beleidsdenken en -debat gedurende de voorbije jaren over het opleidingen- en kwalificatielandschap tussen secundair en hoger onderwijs is de overtuiging gegroeid dat bepaalde opleidingen in het volwassenenonderwijs en in het secundair onderwijs een niveau van kwalificatie nastreven dat postsecundair is, maar niet gelijkgeschakeld kan worden aan een bachelorgraad. We noemen ze voorlopig “postsecundaire beroepsgerichte opleidingen”. Deze opleidingen, die zeer waardevol zijn voor de arbeidsmarkt, hebben nood aan een duidelijke positionering en erkenning, zodat de verschillende mogelijke doelgroepen gemakkelijker hun weg vinden naar het verwerven van deze kwalificaties en de waarde van de opleidingen op de arbeidsmarkt duidelijk wordt. Dit blijkt onder meer in de beleidsnota en de beleidsbrief 2006-2007 en in diverse toespraken.3 Zowel vanuit het secundair onderwijs als het hoger onderwijs zelf werd een standpunt over hoger beroepsonderwijs voorbereid. De VLOR hield in december 2006 een toekomstverkenning over tertiair onderwijs, die uitmondde in een platformtekst in het voorjaar van 2007. Het decreet op het volwassenenonderwijs voert het begrip “hoger beroepsonderwijs” in als derde niveau van het volwassenenonderwijs en bepaalt aspecten als instroomvoorwaarden en studiebekrachtiging. 1
Van Hauwermeiren, A. (2007). Naar een nieuwe vorm van tertiair onderwijs. In: Vlaamse Onderwijsraad, Tertiair onderwijs, een verkenning. (Antwerpen-Apeldoorn: Garant). 2 De Rick, K. (2007). De bouwnijverheid: een sector op zoek naar gekwalificeerde werknemers. In: Vlaamse Onderwijsraad, Tertiair onderwijs, een verkenning. (AntwerpenApeldoorn: Garant). 3 Zie onder meer de toespraak Een toekomst voor lerende volwassenen in het hoger en tertiair onderwijs (september 2004), Zie www.vandenbroucke.com
60
De nood aan nieuwe kwalificaties op de arbeidsmarkt en aan opleidingen die daartoe leiden, heeft ook spontaan tot initiatieven en experimenten in het onderwijs geleid. In verschillende regio’s kwamen al samenwerkingsverbanden tussen instellingen van verschillende onderwijsniveaus en andere publieke opleidingsverstrekkers tot stand om voorstellen te ontwikkelen om aan die behoefte tegemoet te komen.
Europese ontwikkelingen In een studie van EURASHE worden de opleidingen binnen de ‘tertiary short cycle education’ (TSC) of ‘sub-degree education’ beschreven als programma’s die niet leiden tot een Bachelor’s degree, met een maximum studieduur van twee jaar of gevalideerd met minder dan 180 ECTS punten.4 Het is een erg heterogene groep van programma’s en studies. In sommige landen worden deze programma’s gezien als deel uitmakend van het hoger onderwijs, in andere landen wordt geen van deze programma’s als hoger onderwijs erkend. Een zelfde type van onderwijs dat leidt tot dezelfde professionele kwalificaties kan – volgens de studie – in één land als deel van het hoger onderwijs worden erkend, terwijl het in een ander land binnen het postsecundair onderwijs wordt geplaatst. Ook de plaats waar het georganiseerd wordt (in universiteiten, hogescholen, secundair onderwijs) verschilt sterk van land tot land. Deze verschillen in aanpak bemoeilijken uiteraard de vergelijkbaarheid van de studies en dus ook de mobiliteit van de studenten. In vele Europese landen stellen we nieuwe ontwikkelingen in de richting van korte hogere beroepsopleidingen vast. Nederland is gestart met het oprichten van de Associate Degrees op niveau 5. Dit is een deelprogramma van de bacheloropleiding dat ongeveer 120 studiepunten bestrijkt. Afgestudeerden kunnen daarmee terecht op de arbeidsmarkt, maar kunnen evengoed de eigenlijke bacheloropleiding verder zetten. De Associate Degrees bestaan – net zoals het geplande hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen – uit korte opleidingen die op de arbeidsmarkt gericht zijn. Ze verschillen echter ook wezenlijk van onze opvatting over het hoger beroepsonderwijs omdat ze een integraal onderdeel van een bacheloropleiding moeten vormen en enkel door hoger-onderwijsinstellingen kunnen ingericht worden. Wij willen in de ontwikkeling van het hoger beroepsonderwijs ook instellingen secundair onderwijs (voor de opleiding verpleegkunde) en centra voor volwassenenonderwijs een belangrijke rol laten spelen en geven prioriteit aan de arbeidsmarktfinaliteit van de opleidingen. In het Verenigd Koninkrijk kunnen kortdurende en arbeidsmarktgerichte opleidingen ingericht worden in de ‘further education’-sector. Further Education Colleges bieden opleidingsmogelijkheden aan post-leerplichtige jongeren (in dit geval ouder dan 16) die kunnen, maar niet noodzakelijk moeten leiden naar het hoger onderwijs. Ze leiden wel tot erkende kwalificaties. Een specifiek initiatief zijn de zogenaamde Foundation Degrees, die sinds 2001 bestaan in Engeland. De opleidingen worden ontworpen door een partnerschap van bedrijven en opleidingsorganisaties (universiteiten en hogescholen) en hebben een flexibele structuur. Op die wijze willen ze tegemoet komen aan de opleidingsnoden van werknemers. Deze opleidingen worden ontwikkeld om tegemoet te komen aan knelpuntberoepen en hebben de bedoeling meer gekwalificeerden van een hoger technisch en professioneel niveau te vormen. Een opleiding duurt twee jaar en kan ook een opstap zijn naar het behalen van een bachelor. Foundation Degrees worden ingeschaald in level 5 van het National Qualifications Framework.5 Een uitgebreid kwaliteitszorgsysteem ziet toe op de kwaliteit van de opleidingen (cfr. Foundation Degree Forward). Er bestaan nu reeds 1.600 Foundation Degrees. De intense samenwerking met de bedrijven en het kwaliteitszorgsysteem van de Foundation Degrees leveren interessante inzichten voor de ontwikkeling van het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen. Zoals uit de studie van EURASHE duidelijk blijkt, is er geen internationaal aanvaard concept van de ‘tertiary short cycle education’ (TSC) of ‘sub-degree education’. Het is een erg heterogene groep van programma’s en studies. Voor Vlaanderen is het dan ook aangewezen om een eigen model uit te werken, inspelend op de lokale context, noden en behoeften, maar met aandacht voor de Europese context. 4
Kirsch, M., Beernaert, Y. & Norgaard, S. (2003).Tertiary short cycle education in Europe. A comparative study. (Brussels: EURASHE). 5 http://www.fdf.ac.uk/
61
Ontwikkelingen rond kwalificatiestructuur De Europese Raad van 2000 in Lissabon stelde het streven naar transparantie op het gebied van kwalificaties en het stimuleren van levenslang leren voorop als twee belangrijke pijlers van de inspanningen om de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels af te stemmen op de behoeften van de kennismaatschappij. Het European Qualifications Framework for Life Long Learning (EQF) moet een antwoord bieden op de vraag naar meer transparantie. Het EQF wil een gemeenschappelijke taal creëren om kwalificaties te beschrijven. Door het EQF zullen in de verschillende lidstaten werkgevers, werkenden, werkzoekenden en lerenden kwalificaties op een eenduidige wijze kunnen beschrijven en vergelijken. Het Europese Parlement heeft op 24 oktober de aanbeveling over het European Qualifications Framework (EQF) aangenomen die eind januari 2008 verscheen in het Europees Publicatieblad6. Omdat het EQF een metaraamwerk is, worden de lidstaten aanbevolen om een eigen nationaal kwalificatiesysteem te ontwerpen en dit tegen 2010 aan het Europese kwalificatiekader te koppelen. Ook wordt gesteld dat lidstaten maatregelen nemen tegen 2012 om waar nodig alle nieuwe certificaten, diploma’s en “Europass”-documenten die door de bevoegde autoriteiten worden afgegeven via de nationale kwalificatiesystemen te koppelen aan het passende niveau van het Europees kwalificatiekader. Ook de OESO heeft in 2007 een belangwekkend rapport over kwalificatiestructuren gepubliceerd.7 Denken in termen van kwalificatiestructuren zal het onderwijs ingrijpend veranderen. De VLOR spreekt in zijn advies over de Vlaamse kwalificatiestructuur van een paradigmawissel: “In plaats van te focussen op de input van leren wordt nu gewerkt en gedacht vanuit de notie ‘leerresultaten’, ‘kunnen functioneren in levensechte contexten’. Vanuit een onderwijskundig perspectief is het een Copernicaanse revolutie om te vertrekken van functioneringsvereisten in levensechte contexten. Dit veronderstelt een integratie van kennis, vaardigheden en attitudes om datgene wat een lerende kan, te valoriseren in plaats van te vertrekken vanuit de hiaten die de lerende nog heeft en de leercontext waarin het leren plaats heeft gevonden”.8 Vlaanderen is momenteel bezig met het uittekenen van de Vlaamse kwalificatiestructuur. Het decreet betreffende de Vlaamse kwalificatiestructuur werd goedgekeurd op xxxx en onderscheidt – net zoals het EQF – acht niveaus waarin kwalificaties een plaats krijgen. Een kwalificatie is een afgerond en gevalideerd geheel van competenties. Een afgerond geheel betekent dat de competenties in hun onderlinge samenhang maatschappelijk relevant en waardevol zijn. Voor elk niveau van de Vlaamse kwalificatiestructuur bestaat er een algemene omschrijving van de karakteristieken van de competenties die behoren tot de kwalificatie op dat niveau. Dit zijn de niveaudescriptoren. Die algemene omschrijving laat toe kwalificaties van verschillende niveaus van elkaar te onderscheiden. De Europese Hoger Onderwijsruimte hanteert vooralsnog een eigen ordening van kwalificaties in het hoger onderwijs naast het EQF. De niveaus daarvan worden onderscheiden aan de hand van de Dublin-descriptoren. Binnen het Bologna-proces werd het ‘Short Cycle Higher Education’ sinds 2005 expliciet gelinkt aan de eerste cyclus van het hoger onderwijs.9 Er is echter gezorgd voor een compatibiliteit van EQF met het kwalificatiekader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs. “De descriptor voor het hoger onderwijs korte cyclus (binnen of gekoppeld aan de eerste cyclus) door het Joint Quality Initiative” ontwikkeld als onderdeel van het Bolognaproces, stemt overeen met de leerresultaten van EQF niveau 5.10 Met het hoger beroepsonderwijs wordt het niveau 5 van de kwalificatiestructuur ingevuld in navolging van de Europese ontwikkelingen. De zevende specialisatiejaren TSO en KSO krijgen als Se-n-Se een duidelijke posititionering op niveau 4.
6
http://ec.europa.eu/education/policies/educ/eqf/rec08_nl.pdf OECD (2007). Qualifications systems. Bridges to lifelong learning (Paris:OECD). 8 VLOR-Algemene Raad, Advies over het werkdocument "Naar een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren", 24 november 2005. 9 Zie http://www.bolognabergen2005.no/EN/Bolsem/Other_sem/050124_Amsterdam/ 050124_Recommendations.pdf 10 Zie bijlage 2 van de Europese aanbeveling omtrent EQF: http://ec.europa.eu/education/policies/educ/eqf/rec08_nl.pdf 7
62
Doelstellingen Arbeidsmarktkansen versterken van lerenden, werkenden en werkzoekenden De centrale doelstelling van het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs is de competentieontwikkeling van mensen met het oog op het versterken van hun kansen op de arbeidsmarkt. Om hiertoe te komen is een eerste voorwaarde dat deze beroepsgerichte opleidingen actief inspelen op evoluties op en behoeften van de arbeidsmarkt. Een nauwe samenwerking met het bedrijfsleven is hierbij onontbeerlijk, onder meer door werkplekleren te integreren in de opleiding. Een tweede voorwaarde bestaat erin dat deze beroepsgericht opleidingen duidelijk gepositioneerd moeten worden zodat ze herkenbaar zijn, zowel voor de arbeidsmarktactoren, als voor de cursisten.
Beroepsgerichte opleidingen afstemmen op evoluties op de arbeidsmarkt Om arbeidsmarktkansen te vergroten, is het noodzakelijk dat het civiel effect van studiebewijzen op de arbeidsmarkt versterkt wordt. Op de arbeidsmarkt moeten mensen een vlotte start kunnen nemen. Opleidingen moeten dus relevant zijn voor de arbeidsmarkt. Het succes van het vroegere hoger onderwijs voor sociale promotie (HOSP) en de vierde graad BSO verpleegkunde toont dat het maatschappelijk relevante opleidingen zijn. De opleidingen die binnen de zevende jaren TSO aangeboden worden zijn eveneens opleidingen die relevant zijn voor de arbeidsmarkt maar er zijn er onvoldoende en ze trekken te weinig leerlingen aan. Het civiel effect van een studiebewijs van een opleiding binnen het Se-n-Se of het hoger beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt wordt door volgende aspecten bepaald: - door de vraag die er op de arbeidsmarkt is naar die bepaalde kwalificatie, -
de mate waarin de opleiding geënt is op de kwalificatie(s) die de betrokken sector vraagt
-
door de intense samenwerking tussen onderwijs- en opleidingsverstrekkers en het bedrijfsleven/non-profit organisaties
De kwalificatiestructuur is een goed instrument om opleidingen vlot af te stemmen op de evoluties op de arbeidsmarkt. De sociale partners leveren in dit kader beroepscompetentieprofielen, die de basis vormen voor de beroepskwalificaties. Periodiek zullen de kwalificaties op hun ‘houdbaarheidsdatum’ gecontroleerd worden. De kwalificaties bestaan uit de competenties die minimaal in een opleiding terug te vinden moeten zijn. De intense samenwerking met de beroepswereld zal zich voor het Se-n-Se en hoger beroepsonderwijs niet enkel situeren bij de vormgeving van een opleiding, maar ook bij het realiseren ervan en het nagaan van de kwaliteit van de opleiding. In de mate dat bepaalde beroepskwalificaties voorwerp vormen van regelgeving die de uitoefening ervan regelt, zullen we ervoor zorgen dat het certificaat uitereikt na Se-n-Se of het diploma hoger beroepsonderwijs daarin als een toelatingsvoorwaarde wordt opgenomen.
Positionering van alle postsecundaire beroepsgerichte opleidingen Opleidingen in het vroegere HOSP, de specialisatiejaren TSO en KSO en de vierde graad BSO Verpleegkunde bieden belangrijke kansen op de arbeidsmarkt. Niettemin hebben deze opleidingen in het verleden te kampen gehad met een onduidelijke positionering: enerzijds ten opzichte van opleidingen in het secundair onderwijs, anderzijds ten opzichte van de bacheloropleidingen. Een duidelijke positionering van deze beroepsgerichte opleidingen die na het secundair onderwijs gevolgd worden maar niet tot een bachelor leiden dringt zich dus op. Opleidingen op niveau van het secundair onderwijs die pas gevolgd kunnen worden na het secundair onderwijs worden opleidingen van het secundair na secundair onderwijs. Via deze
63
benaming wordt, naar analogie met een Bachelor na Bachelor en Master na Master, duidelijk dat deze opleidingen leiden tot een bijkomende, meer gespecialiseerde kwalificatie van eenzelfde niveau als de reeds eerder verworven kwalificatie. Opleidingen uit het secundair na secundair onderwijs situeren zich op het niveau 4 van de kwalificatiestructuur. Opleidingen die zich situeren op het niveau 5 van de kwalificatiestructuur worden opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Dit geldt voor de vroegere HOSP-opleidingen en de vierde graad BSO Verpleegkunde. Via de koppeling met het EQF en de Vlaamse kwalificatiestructuur zullen deze opleidingen in binnen- en buitenland duidelijk herkenbaar zijn binnen onderwijs en op de arbeidsmarkt.
Opklimmen op de onderwijsladder bevorderen Met het secundair na secundair onderwijs willen trede 4 van de onderwijsladder verstevigen voor jongeren die hun diploma secundair onderwijs behaald hebben. Deze opleidingen zullen zowel jongeren aantrekken onmiddellijk na het behalen van hun diploma secundair onderwijs alsook jongeren die al een eerste intrede op de arbeidsmarkt deden. Met het hoger beroepsonderwijs willen we de ontbrekende trede 5 op de onderwijsladder invullen met opleidingen met een duidelijke arbeidsmarktfinaliteit. Deze trede moet vervolgens ook een opstap kunnen bieden naar opleidingen die naar een professionele bachelorgraad leiden. Door deze opleidingen toegankelijk te maken voor zowel jongeren als volwassenen, op verschillende momenten in hun loopbaan, willen we de participatie aan levenslang leren bevorderen. Tevens zullen we stimuleren dat werkzoekenden en (kandidaat-) ondernemers die een arbeidsmarktgerichte kwalificatie behaalden via VDAB of Syntra de weg naar het hoger beroepsonderwijs vinden om hun competenties nog verder te ontwikkelen.
De
onderwijsladder tussen secundair verstevigen en verder invullen
onderwijs
en
hoger
onderwijs
Met het nieuwe financieringssysteem en de flexibele trajecten wordt een verhoogde en succesvolle deelname van nieuwe doelgroepen aan het hoger onderwijs beoogd. Maar voor sommige jongeren is de sprong naar het hoger onderwijs te groot: 34 % van de jongeren uit TSO en 68,5% van de jongeren uit BSO die naar de hogeschool of de universiteit gaan, haken af in het eerste jaar, t.o.v. 9% van de jongeren uit het ASO11. Uit de databank tertiair onderwijs12 blijkt bovendien dat de kans op slagen voor jongeren uit het 7e jaar BSO in het hoger onderwijs zeer klein is. Informatie over slaagkansen wordt in deze databank weergegeven als de verhouding van het aantal verworven credits ten opzichte van het aantal oorspronkelijk opgenomen studiepunten, voor verschillende groepen studenten. Met andere woorden: in welke mate behalen deze studenten de doelstellingen die ze voor zichzelf hebben vooropgesteld? Een gemiddelde student in het hoger onderwijs realiseert 61% van wat hij zich heeft voorgenomen bij het begin van het academiejaar. Voor jongeren uit het 7e jaar BSO (4% van alle studenten in het hoger onderwijs) is dit slechts 27%. Ook jongeren uit het 6e jaar TSO doen het minder goed dan hun collega’s uit het ASO, 54% t.o.v. 70%. Op die wijze gaat er ontzettend veel talent verloren. De overgang van secundair onderwijs naar hoger onderwijs mag geen ‘kwalificatie-val’ worden voor mensen voor wie de stap naar een bacheloropleiding te groot is. Gepaste tussentreden en verstevigde treden zouden sommigen kunnen helpen om toch de ladder te beklimmen. Met het hoger beroepsonderwijs vullen we die ontbrekende trede op de onderwijsladder in met opleidingen met een duidelijke arbeidsmarktfinaliteit. Met het secundair na secundair onderwijs verstevigen we een bestaande trede op de onderwijsladder.
11
De Rick, K., Maes, L. & Saliën K. (2007). De mogelijke doelgroep voor het tertiair onderwijs. In: Vlaamse Onderwijsraad, Tertiair onderwijs, een verkenning. (AntwerpenApeldoorn: Garant). 12 Cijfers van het academiejaar 2005-2006
64
Een opstap naar vervolgopleidingen bieden Opleidingen secundair na secundair onderwijs en hoger beroepsonderwijs zijn in de eerste plaats gericht op het verwerven van een kwalificatie die onmiddellijk inzetbaar is op de arbeidsmarkt. Toch willen we met deze opleidingen ook een opstap bieden naar vervolgopleidingen. Het secundair na secundair onderwijs kan een aanzet zijn om zich verder te vormen in het hoger beroepsonderwijs of de professionele bacheloropleidingen. Het hoger beroepsonderwijs kan eveneens een opstap bieden naar opleidingen die naar een professionele bachelorgraad leiden. Op die wijze hopen we talenten te ontwikkelen die nu omwille van een ontspoorde loopbaan in het secundair onderwijs of een verkeerde studiekeuze dreigen verloren te gaan. De opleidingen uit het secundair na secundair onderwijs kunnen een opstap zijn voor leerlingen die zich niet klaar voelen om onmiddellijk in het hoger beroepsonderwijs te starten. Het hoger beroepsonderwijs opent perspectieven voor diegenen die een opleiding in het hoger onderwijs willen volgen, maar zich niet meteen klaar voelen om aan een bacheloropleiding te beginnen. Illustratief hiervoor is de 4e graad verpleegkunde uit het BSO, waarvoor uit de databank tertiair onderwijs blijkt dat jongeren met dit diploma op zak met succes doorstromen naar de professionele bachelors die erop aansluiten. Het gaat slechts om 0,3% van de studenten in het hoger onderwijs, maar zij slagen er wel in om voor 73% van de vooropgestelde studiepunten ook effectief te slagen. Het civiel effect van het hoger beroepsonderwijs voor doorstroming naar het hoger onderwijs zal decretaal worden vastgelegd. Een studiebewijs van het hoger beroepsonderwijs zal steeds toegang verlenen tot het hoger onderwijs. Daarnaast willen we voor zoveel mogelijk opleidingen van het hoger beroepsonderwijs de aansluiting nog versterken door het uittekenen van verkorte trajecten in de aansluitende opleidingen te stimuleren. Het EVKHOSP project uitgevoerd door de VLOR13 heeft bewezen dat dit mogelijk is. In dit project werd een samenwerking tot stand gebracht tussen CVO’s en een of meer hogescholen om een verkort bachelortraject vanuit een HOSP-opleiding - in het nieuwe decreet op het volwassenenonderwijs opleidingen hoger beroepsonderwijs - uit te tekenen. Niet enkel heeft men binnen dit project al een heel aantal verkorte trajecten uitgewerkt, de betrokken CVO’s en hogescholen hebben samen ook een transparante methodiek ontwikkeld voor de toekenning van studieduurverkorting en de ontwikkeling van aanvullingstrajecten in het hogescholenonderwijs. Deze methodiek dient verder geïmplementeerd te worden binnen het hoger beroepsonderwijs. Hierbij is het belangrijk dat gestreefd wordt naar voldoende schaalgrootte. Indien meerdere CVO’s samen met een of meerdere hogescholen eenzelfde verkort traject kunnen realiseren, is er meer potentiële instroom mogelijk in de verkorte trajecten van de bacheloropleidingen en wordt het dus interessanter voor hogescholen om aangepaste trajecten op maat aan te bieden. Deze doelstelling toont meteen aan dat een nauwe samenwerking tussen onderwijsinstellingen kenmerkend zal zijn voor opleidingen binnen het hoger beroepsonderwijs.
Opleidingen toegankelijk maken voor verschillende doelgroepen Het secundair na secundair onderwijs richt zich in de eerste plaats tot jongeren die zich onmiddellijk na het behalen van hun diploma secundair onderwijs verder willen scholen. Deze opleidingen staan echter ook open voor cursisten die een andere opleiding binnen het hoger beroepsonderwijs of hoger onderwijs volgden maar vroegtijdig afhaakten, jongeren die na het zesde jaar secundair onderwijs een job zochten maar niet vonden, jongeren die na hun intrede op de arbeidsmarkt tot inzicht komen dat ze zich verder moeten bijscholen om een job te vinden die hen wél aanspreekt, … Met het hoger beroepsonderwijs willen we inspelen op de behoeften van mensen die niet geïnteresseerd zijn in lange bacheloropleidingen, maar via kortere of deeltijdse trajecten een erkende beroepskwalificatie willen verwerven, onmiddellijk na het secundair onderwijs of later 13
VLOR – Algemene Raad, Advies over de organisatie van aanvullingstrajecten tussen het CVO en de hogeschool en Eindrapport Project EVK-HOSP (2005-2007), 31 mei 2007
65
in hun loopbaan. Het hoger beroepsonderwijs moet daarom toegankelijk zijn voor een brede doelgroep. Zowel jongeren die zich verder willen kwalificeren, werkenden die een nieuwe uitdaging willen of moeten opnemen en werkzoekenden die hun arbeidsmarktkansen willen vergroten, moeten er terecht kunnen. Daarnaast willen we – onder bepaalde voorwaarden – via het hoger beroepsonderwijs ook een kwalificatiemogelijkheid bieden aan lerenden die het secundair onderwijs ongekwalificeerd hebben verlaten.14
Kenmerken van het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs Dit decreet beoogt met het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs een veld van opleidingen te creëren met volgende kenmerken: Secundair na secundair onderwijs Opleiding volgt op het secundair onderwijs Opleiding gebaseerd op onderwijskwalificatie bestaande uit min. 1 beroepskwalificatie van niveau 4 Onderwijskwalificatie situeert zich op niveau 4 van de Vlaamse kwalificatiestructuur Juridisch secundair onderwijs Opleiding komt tot stand en wordt gerealiseerd in samenwerking met de arbeidsmarkt. Er kan worden samengewerkt met andere onderwijsniveaus en publieke opleidingsverstrekkers VDAB en Syntra. Werkplekleren is ingebed in elke opleiding Toegankelijk voor verschillende doelgroepen
Hoger beroepsonderwijs Opleiding volgt op het secundair onderwijs Opleiding gebaseerd op onderwijskwalificatie bestaande uit min. 1 beroepskwalificatie van niveau 5 Onderwijskwalificatie situeert zich op niveau 5 van de Vlaamse kwalificatiestructuur Juridisch hoger onderwijs Opleiding komt tot stand en wordt gerealiseerd in samenwerking met de arbeidsmarkt, andere onderwijsniveaus en publieke opleidingsverstrekkers VDAB en Syntra. Werkplekleren is ingebed in elke opleiding Toegankelijk voor verschillende doelgroepen
Beroepsopleiding na het secundair onderwijs Opleidingen secundair na secundair onderwijs zijn opleidingen die kunnen gevolgd worden na het secundair onderwijs, maar die geen hoger beroepsonderwijs zijn. De opleidingen veronderstellen een bereikt niveau van algemene vorming dat gevalideerd wordt door het diploma secundair onderwijs. De opleidingen zelf bouwen verder op de beroepsgerichte vorming uit het secundair onderwijs. Dergelijke beroepsopleidingen bestaan al binnen het onderwijs. De zevende specialisatiejaren technisch secundair onderwijs en zevende specialisatiejaren kunstsecundair onderwijs zijn dergelijke opleidingen. In het schooljaar 2006-2007 volgden 1806 leerlingen zo’n 7e specialisatiejaar TSO, verspreid over 46 opleidingen die voortaan opleidingen Se-n-Se worden. Bovenop deze bestaande opleidingen zullen er, inspelend op de vragen van de arbeidsmarkt, nieuwe opleidingen kunnen ingericht worden. Secundair na secundair onderwijs kan enkel ingericht worden door instellingen voor secundair onderwijs. De zevende jaren BSO worden bekroond met een diploma secundair onderwijs. Ze behoren dus integraal tot het secundair onderwijs en kunnen bijgevolg niet opgenomen worden in het Se-n-Se, ook al leiden ze tot een kwalificatie van niveau 4. Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zijn opleidingen die gevolgd kunnen worden na het secundair onderwijs, maar zijn geen professionele bachelors. De opleidingen veronderstellen een bereikt niveau van algemene vorming dat gevalideerd wordt door het diploma secundair onderwijs. De opleiding zelf bouwt voort op de algemene vorming uit het 14
Ongekwalificeerd wordt hier gedefinieerd als niet in het bezit zijn van het ASO-diploma, het KSO/TSO-diploma of het BSO-getuigschrift derde graad.
66
secundair onderwijs. Zowel leerlingen uit het ASO, TSO, KSO als BSO kunnen zich inschrijven voor een opleidingen uit het hoger beroepsonderwijs. Cursisten die het secundair onderwijs ongekwalificeerd hebben verlaten, krijgen onder bepaalde voorwaarden toegang tot het hoger beroepsonderwijs. Er bestaan op dit moment binnen het onderwijs reeds dergelijke beroepsgerichte opleidingen. Dit zijn de voormalige HOSP-opleidingen uit het volwassenenonderwijs, die sinds het decreet betreffende het volwassenenonderwijs al “hoger beroepsonderwijs” genoemd worden. Ook de opleiding Verpleegkunde van de 4e graad BSO wordt mee opgenomen in het hoger beroepsonderwijs, omwille van de duur van deze opleiding. In 2006-2007 namen 16.399 cursisten deel aan een opleiding van het hoger onderwijs voor sociale promotie van het volwassenenonderwijs15 en volgden 4.219 leerlingen een opleiding 4e graad BSO Verpleegkunde. In totaal zullen een 60-tal bestaande opleidingen opgenomen worden in het hoger beroepsonderwijs: 1 opleiding situeert zich in de 4e graad BSO en 63 opleidingen in het hoger beroepsonderwijs van het volwassenenonderwijs. Naast deze bestaande opleidingen zullen er binnen het hoger beroepsonderwijs uiteraard ook nieuwe opleidingen, toegespitst op de noden van de arbeidsmarkt, kunnen worden ingericht. Naast centra voor volwassenenonderwijs zullen ook hogescholen de kans krijgen om deze nieuwe opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in te richten.
Opleidingen die leiden tot een beroepsgerichte kwalificatie Elke Se-n-Se-opleiding en elke opleiding van het hoger beroepsonderwijsleidt op tot een onderwijskwalificatie die uit minstens één beroepskwalificatie bestaat. De competenties vervat in de beroepskwalificaties worden bepaald door de sociale partners. Elke Se-n-Seopleiding en opleiding uit het hoger beroepsonderwijs zal dan minimaal die competenties moeten nastreven die in de beroepskwalificatie beschreven zijn. Het decreet over de kwalificatiestructuur werd gelijklopend met dit decreet voorbereid en de afstemming van de Se-n-Se-opleidingen en de opleidingen hoger beroepsonderwijs op de beroepskwalificaties zal dus een geleidelijk proces zijn, waarbij opleidingen de tijd zullen krijgen om de opleiding af te stemmen op de beroepskwalificatie.
Opleidingen die leiden tot minstens één beroepskwalificatie van niveau 4 of niveau 5 in het European Qualification Framework en de Vlaamse kwalificatiestructuur Niveau 4 en 5 in de Vlaamse kwalificatiestructuur Binnen het Se-n-Se leiden opleidingen steeds tot een onderwijskwalificatie die gebaseerd is op minstens één beroepskwalificatie die ingeschaald werd op het niveau 4 van de Vlaamse kwalificatiestructuur. Opleidingen binnen het secundair na secundair onderwijs worden bekrachtigd met een certificaat. Het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen kan niet los gezien worden van internationale ontwikkelingen, meer bepaald de ontwikkelingen rond de Short Cycle in het kader van het European Qualification Framework en de ontwikkelingen naar aanleiding van de Bolognaverklaring. De Short Cycle opleidingen uit de Europese Hoger Onderwijsruimte wordt gekoppeld aan niveau 5 van het EQF. Deze opleidingen zullen in Vlaanderen het hoger beroepsonderwijs vormen.
15
In deze telling werd de specifieke lerarenopleiding niet meegerekend.
67
Overwegingen bij de benamingen De term ‘secundair na secundair onderwijs’ De term Secundair na Secundair onderwijs, of afgekort Se-n-Se is een term die niet eerder gebruikt werd. Een nieuwe naam voor wat momenteel het 7e specialisatiejaar TSO en 7e specialisatiejaar KSO heet, is belangrijk om de nieuwe aanpak zichtbaar te maken en deze opleidingen een duidelijker te positioneren. De keuze voor Secundair na Secundair werd gemaakt naar analogie met de Bachelor na Bachelor en de Master na Master. Het zijn namelijk opleidingen die een diploma van secundair onderwijs veronderstellen. Het zijn opleidingen verder bouwen op bestaande competenties en die verder uitdiepen. Het zijn met andere woorden opleidingen waarin de deelnemers zich verder kunnen specialiseren. Deze opleidingen bevinden zich echter op hetzelfde niveau als het diploma secundair onderwijs. De bestaande competenties worden er als het ware uitgediept. Diverse alternatieven werden overwogen maar bleken minder duidelijk dan Se-nSe. ‘Voortgezet beroepsondewijs’ bijvoorbeeld, is een term die te veel naar het bestaande beroepssecundair ondewijs verwijst. ‘Voortgezet secundair onderwijs’ zou dan weer associaties oproepen met het vroegere VSO. De term ‘hoger beroepsonderwijs’ In de beleidsnota Onderwijs en Vorming ‘Vandaag kampioen in wiskunde, morgen in gelijke kansen’ van 23 december 2004 werd in eerste instantie de term ‘tertiair onderwijs’ gehanteerd voor dit veld van opleidingen. Deze term werd in de beleidsbrieven verlaten en vervangen door ‘hoger beroepsonderwijs’ omwille van twee redenen: ten eerste legde de term ‘tertiair onderwijs’ te weinig nadruk op het beroepsgerichte aspect van deze opleidingen. Ten tweede zorgde hij internationaal voor verwarring. In de OESO hanteert men tertiair onderwijs immers om het gehele postsecundaire onderwijs te benoemen, inclusief het hoger onderwijs. Het ‘hoger beroepsonderwijs’ werd als begrip decretaal verankerd in het decreet op het volwassenenonderwijs. Ook de term ‘hoger beroepsonderwijs’ is niet zonder problemen. Het Vlaamse hoger beroepsonderwijs kan voor verwarring zorgen met het hoger beroepsonderwijs in Nederland. In Nederland is het hoger beroepsonderwijs (HBO) immers het professioneel gerichte onderwijs in de hogescholen (cf. HBO-bachelors, HBO-masters en associate degrees). Om na te gaan of er een beter alternatief voor ‘hoger beroepsonderwijs’ mogelijk is, werden enkele denkoefeningen gedaan. Eerst werd een inventaris gemaakt van de bestaande internationale terminologie voor het veld van vergelijkbare opleidingen. Vervolgens werden de voor- en nadelen van alle mogelijke alternatieven voor ‘hoger beroepsonderwijs – HBO’ opgesomd. Daaruit bleek dat het moeilijk is een aanvaardbare term te vinden die echt beter is. Tot slot werd onderzocht welke namen er in de buurlanden circuleren voor opleidingen en diploma’s die als analoog aan het HBO kunnen worden beschouwd, in de hoop daar enige samenhang in te kunnen vinden. Hieruit blijkt echter dat de verschillende nationale systemen verschillende tradities hebben in het benoemen van opleidingen en diploma’s. De denkoefening geeft aan dat onderwijsterminologie in eerste instantie binnen de eigen nationale context en rekening houdend met lokale tradities, duidelijk moet aangeven waarover het gaat. De term ‘hoger beroepsonderwijs’ blijkt voor Vlaanderen de best mogelijke benaming te zijn voor het veld van opleidingen die bovenstaande basiskenmerken gemeenschappelijk hebben. De term zegt immers duidelijk waarover het gaat: onderwijs dat volgt op het secundair onderwijs, en dat beroepsgericht is. De vertaling voor internationaal gebruik luidt ‘higher vocational education’. Om verwarring met Nederland te vermijden, zullen we in onze afkorting van hoger beroepsonderwijs steeds verwijzen naar het niveau van de kwalificatiestructuur waarnaar de opleidingen leiden. Zo zullen we spreken van HBO5. Deze benaming zal gebruikt worden in alle officiële documenten (zoals bijvoorbeeld de studiebewijzen). De mogelijke verwarring met Nederland blijft dus nog wel een
68
aandachtspunt, maar op deze manier menen we de verwarring met het HBO in Nederland te beperken. Verder zal er extra aandacht worden besteed aan een doorgedreven en heldere communicatie naar de Nederlandse overheid en hogescholen, met bijzondere aandacht voor het grensgebied. De eerste contacten daarvoor werden reeds gelegd. Om op het internationale niveau verwarring tegen te gaan, wordt vastgelegd dat de studiebekrachtiging van deze opleidingen in het Engels als Associate degree vertaald zal worden.
Verschillende doelgroepen Het secundair na secundair onderwijs is in eerste instantie gericht op jongeren die deze opleidingen volgen onmiddellijk na het behalen van hun diploma sundair onderwijs. Daarenboven staan deze opleidingen ook open voor jongeren die een andere opleiding, bijvoorbeeld een opleiding van het hoger beroepsonderwijs of een professionele bacheloropleiding volgden maar afhaakten, voor jongeren die na het behalen van hun diploma secundair onderwijs onmiddellijk de stap naar de arbeidsmarkt zetten maar geen job vonden, jongeren die na hun eerste stappen in het beroepsleven beseffen dat ze zich moeten bijscholen om een job te vinden die hen wél aanspreekt, …. In functie van levenslang leren moeten opleidingen van het hoger beroepsonderwijs toegankelijk zijn voor verschillende doelgroepen, zowel jongeren als volwassenen. We denken hierbij aan leerlingen die hun studies willen verder zetten in het hoger beroepsonderwijs, werkenden die zich willen herscholen of een hogere kwalificatie willen bereiken, werkzoekenden die hun kansen op de arbeidsmarkt via een opleiding willen versterken en diegenen die in het hoger onderwijs niet slagen en toch voortgezette studies willen aanvangen om eventueel later opnieuw de stap naar een bacheloropleiding te kunnen zetten. Daarom moeten binnen het hoger beroepsonderwijs korte opleidingen aangeboden worden, die voldoen aan een aantal minimale voorwaarden qua flexibiliteit van het aanbod. Bovendien moeten ook afspraken worden gemaakt worden omtrent de erkenning van kwalificaties die werkzoekenden en (kandidaat-)ondernemers verworven hebben via de VDAB en de Syntra. En ook in- en non-formeel leren moet maximaal gevaloriseerd worden via de uitwerking van een begeleidingsaanbod en laagdrempelige assessmentprocedures. Ongeacht de instelling waar de opleiding hoger beroepsonderwijs wordt aangeboden is het van belang om een kwaliteitsvol EVC - systeem uit te werken. In het hoger onderwijs is hier met de invoering van het flexibiliseringsdecreet reeds een EVC- praktijk tot stand gebracht. Ook het volwassenenonderwijs heeft een start genomen met het creëren van een systeem van erkenning van verworven competenties. Binnen instellingen voor secundair onderwijs heeft men ervaring met zij-instromers in de 4e graad verpleegkunde. Er zijn dus al verschillende systemen in gebruik. Hoe dan ook moeten binnen hoger beroepsonderwijs sluitende garanties geboden worden omtrent de erkenning van kwalificaties die werkzoekenden en (kandidaat-)ondernemers verworven hebben via de VDAB en de Syntra. En ook in- en non-formeel leren moet maximaal gevaloriseerd worden via de uitwerking van een begeleidingsaanbod en laagdrempelige assessmentprocedures. Belangrijk is echter dat op termijn een Vlaanderen-breed EVC-beleid wordt uitgewerkt dat niet enkel betrekking heeft op hoger beroepsonderwijs, maar ook op het hoger onderwijs. We willen op termijn dus een overkoepelend EVC beleid uitwerken. Het EVC-beleid zal in afzonderlijke teksten verder vorm krijgen. Het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming zal een taak opnemen in het verder vorm geven van het EVC beleid.
Samenwerking Samenwerking met het bedrijfsleven Zowel bij de Foundation Degrees in Engeland als de Associate Degrees in Nederland is een doorgedreven samenwerking met beroepssectoren een kernelement en grote troef van deze
69
opleidingen.16 Een nauwe samenwerking met de beroepswereld zal voor nieuwe opleidingen van het hoger beroepsonderwijs een belangrijke voorwaarde zijn voor het toekennen van een opleiding aan een of meerdere onderwijsverstrekkers. Die samenwerking moet er voor zorgen dat de opleiding maximaal is afgestemd op de nood van de arbeidsmarkt en dat werkplekleren kwaliteitsvol aangeboden kan worden. Niet enkel zal de beroepswereld via de SERV instaan voor het uittekenen van de beroepscompetentieprofielen die de basis vormen voor de kwalificatie en de opleiding. Ook bij de uittekening van het curriculum en meer in het bijzonder bij de vormgeving van werkplekleren, zullen de onderwijsverstrekkers de beroepswereld nauw moeten betrekken. Bij een aanvraag voor programmatie zullen ze deze samenwerking moeten aantonen. Een nauwe samenwerking met de beroepswereld zal ook een grote meerwaarde vormen voor Se-n-Se-opleidingen. De arbeidsmarktsectoren zullen via de SERV beroepscompetentieprofielen uittekenen die, net zoals in het hoger beroepsonderwijs, de basis zijn voor de opleidingen. Bij het uitwerken van de curricula van de Se-n-Se-opleidingen zal de arbeidsmarktgerichtheid verder doorgetrokken moeten worden. Werkplekleren zal een essentieel onderdeel vormen van opleidingen binnen het Se-n-Se. Werkplekleren in Se-n-Se zal voornamelijk in de vorm van stages worden geconcretiseerd. Bedrijven of organisaties hebben dan ook een belangrijke inbreng. De Regionale Technologische Centra en de RTC-bruggenbouwers kunnen hier een ondersteunende functie vervullen. Het belang van begeleiding bij en evaluatie van werkplekleren werd reeds hoger geschetst. Dit zijn aspecten die ook bij Se-n-Se van belang zijn. Om de inbreng het bedrijfsleven binnen de lessen te kunnen integreren, maken we het voor Se-n-Se-opleidingen mogelijk om voordrachtgevers in te schakelen. Op die manier maken we het mogelijk om externe lesgevers met specifieke beroepskennis in te zetten in de klas.
Samenwerking tussen verschillende onderwijsniveaus Om een flexibel, divers en transparant en rationeel aanbod te verzekeren en om eventuele destructieve concurrentie tussen de betrokken onderwijsniveaus aan banden te leggen zal het noodzakelijk zijn dat deze verschillende onderwijsniveaus nauw samenwerken. In het hoger beroepsonderwijs zal samenwerking tussen verschillende onderwijsniveaus verplicht zijn op inhoudelijk vlak. Andere onderwijsinstellingen moeten worden betrokken bij de inhoudelijke vormgeving van het curriculum en de uittekening van voor- en natrajecten. Samenwerking tussen onderwijsniveaus gaat bij voorkeur verder dan een inhoudelijke samenwerking. De samenwerking kan ook organisatorisch zijn waarbij men bijvoorbeeld leerkrachten of docenten uitwisselt, elkaar logistieke ondersteuning biedt en/of zelfs aan gezamenlijke diplomering doet. Deze organisatorische vorm biedt een grote meerwaarde voor hoger beroepsonderwijs en gezamenlijke diplomering tussen verschillende onderwijsinstellingen zal mogelijk gemaakt worden. Deze vorm van samenwerking ontstaat best organisch vanuit het veld eerder dan dit op te leggen. Samenwerking tussen onderwijsinstellingen wordt gezien als een continuüm. Voor Se-n-Se zijn deze vormen van samenwerking mogelijk, maar minder dwingend. Samenwerking met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB De samenwerking blijft niet beperkt tot onderwijsverstrekkers. Om dezelfde redenen als hierboven aangehaald (flexibiliteit, diversiteit, transparantie en rationaliteit van het aanbod) zal het eveneens mogelijk zijn om een verregaande samenwerking aan te gaan met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB17, waarbij Syntra en VDAB de mogelijkheid krijgen om onderdelen van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs te verzorgen en te valideren.
16
http://www.foundationdegree.org.uk/uploads/documents/dfes_task_force_report.pdf en www.leido.nl 17 De precieze invulling van deze samenwerking met de publieke opleidingsverstrekkers in Brussel zal in de uitwerking van het decreet verder bepaald worden.
70
Voor Se-n-Se zijn deze vormen van samenwerking mogelijk, maar minder dwingend.
Werkplekleren in Se-n-Se en hoger beroepsonderwijs Momenteel worden zowel in de literatuur als in de praktijk allerhande termen gehanteerd om de methodiek van leren en werken te benoemen. Onstenk omschrijft leren op de werkplek als “het verwerven van een arbeids- en beroepsgericht handelingsrepertoire (competenties) waarbij de problemen uit de arbeidspraktijk het leerobject vormen en de arbeidssituatie de leeromgeving is”.18 Werkplekleren is dus enerzijds een methodiek waarbij kennis en vaardigheden op de werkvloer worden toegepast. Anderzijds doet de werkplek zelf dienst als leeromgeving. Werkplekleren kent vele vormen. In zijn meest zuivere vorm is werkplekleren op ervaring gebaseerd leren in een arbeidssituatie. Daarbinnen zijn er twee leerwegen mogelijk: een leerweg waarbij competenties uit de opleiding worden toegepast en verder geëxploreerd binnen de realiteit van de arbeidssituatie enerzijds (vb. stages, leerwerktrajecten,…), en een leerweg waarbij competenties verworven in een reële arbeidssituatie verder worden geëxploreerd en verwerkt in de opleiding anderzijds (vb. alternerend leren en werken). 19 Het hoger beroepsonderwijs - met een missie, doelgroep en aanbod gericht op een arbeidsmarktgerichte kwalificaties – gaat uit van een intensieve samenwerking met de arbeidsmarkt. Het hoger beroepsonderwijs leent zich dus uitstekend om werken en leren geïntegreerd aan te bieden. Werkplekleren zal dan ook in alle opleidingen hoger beroepsonderwijs vorm dienen te krijgen. Niet alles wat men in een opleiding aanbiedt, leent zich echter voor werkplekleren. En ook de arbeidsmarkt kan niet altijd op maat de nodige praktijkervaringen bieden. Kenmerken/principes Gezien de sterke affiniteit met beroepsgerichte kwalificaties, is werkplekleren een minimumvoorwaarde in opleidingen hoger beroepsonderwijs. Werkplekleren in hoger beroepsonderwijs zal voornamelijk in de vorm van stages worden geconcretiseerd. Bedrijven of organisaties hebben dan ook een zeer grote inbreng. Deze begint al met het garanderen van een aanbod van stageplaatsen en het ter beschikking stellen van infrastructuur. De onderwijsinstellingen blijven evenwel een actieve betrokkenheid bij de praktijkcomponent behouden, zelfs indien die integraal plaatsvindt binnen een bedrijf of organisatie. Door het aangaan van samenwerkingsverbanden voor opleidingen hoger beroepsonderwijs tussen verschillende onderwijsinstellingen en met het beroepenveld, kunnen materiële en structurele middelen gedeeld worden en kan eveneens geput worden uit een grotere pool van kwaliteitsvolle werkplekplaatsen. Regionale Technologische Centra hebben hier een belangrijke ondersteunende functie te vervullen. Stageplaatsen voor lerenden in het hoger beroepsonderwijs kunnen in het regionale aanbod mee opgenomen worden, en RTCbruggenbouwers brengen scholen en bedrijven dichter bij elkaar. Zij kunnen tevens het belang van kwaliteitsvoorwaarden in Vlaanderen verder verspreiden zoals de noodzaak van mentorenopleidingen. Het uitdenken en vormgeven van werkplekleren binnen opleidingen hoger beroepsonderwijs kan gebeuren aan de hand van een samenwerkingsverband (cfr. pedagogisch partnerschap) tussen de lerenden en de publieke opleidingsverstrekkers, in nauw overleg met de betrokken beroepssector. Voor bestaande en voor nieuwe opleidingen binnen hoger beroepsonderwijs kan dit gegarandeerd worden in de vorm van een samenwerkingsprotocol op hoger niveau tussen de betrokken instellingen en sectoren, rekening houdend met de eigenheid van de betrokken actoren. Het samenwerkingsprotocol is een kader waarin generieke afspraken 18
Onstenk, J. (1999). Het duale leertraject als krachtige leeromgeving. In: K. Schlusmans, R. Slotman, C. Nagtegaal & G. Kinkhorst eds., Competentiegerichte leeromgevingen. (Utrecht: Lemma). 19 VLOR – Algemene Raad, Advies over werkplekleren in onderwijs en vorming, 22 maart 2007.
71
omtrent minimumvereisten voor kwaliteitszorg opgenomen worden (waaronder infrastructuur, begeleiding en evaluatie), conform het ruimere kwaliteitskader van werkplekleren. Deze afspraken worden verder geconcretiseerd in leerprogramma’s binnen de instellingen en contracten met de lerenden. Alle samenwerkingsmodaliteiten, ook met sectoren en opleidingsverstrekkers buiten onderwijs, vallen onder het kwaliteitszorgsysteem van het hoger beroepsonderwijs. Het opzetten van een degelijk intern kwaliteitszorgsysteem is met andere woorden een essentieel criterium voor programmatie. Een samenwerkingsprotocol en concrete overeenkomsten zijn de voorwaarden om dit te bekomen. Dit neemt niet weg dat gedurende de opleidingen aanpassingen aan deze afspraken dienen te gebeuren. Hiervoor moet tijd en ruimte voorzien worden, door alle partners. Het regelmatig aftoetsen met de verschillende betrokkenen kan hieraan tegemoet komen. Binnen hoger beroepsonderwijs hebben we te maken met verschillende doelgroepen: 18jarigen die hun leerplicht voltooiden, werkzoekenden, werkenden,… Naargelang het statuut van deze groepen identificeren en, waar mogelijk, versterken we hefbomen om deelname aan het hoger beroepsonderwijs mogelijk/aantrekkelijk te maken. De VLOR werkt momenteel aan een advies over het werkplekleren in het volwassenenonderwijs. De aanbevelingen die hieruit voortvloeien zullen ook meegenomen worden in de verdere uitwerking van het werkplekleren in het hoger beroepsonderwijs. Het vinden van een optimale match tussen de competenties die de cursist moet verwerven en de werkplek en het creëren van een persoonlijk ontwikkelingstraject op basis van de verdere competentieontwikkeling is hierdoor van wezenlijk belang. Een eerste stap om dit te bekomen is een screening van de lerende om na te gaan welke competenties die beheerst en in welke mate. Dit kan op basis van een portfolio en een gesprek. Een goed zicht op de competenties van de cursist en de vergelijking met de te verwerven competenties maakt het ook makkelijker om een flexibel aanbod in te richten, ook voor werkplekleren. Zo is het mogelijk om voor lerenden, die reeds heel wat competenties bezitten, werkplekleren tot een minimum te herleiden, wat kan leiden tot verkorte trajecten. Flexibiliteit voor werkplekleren impliceert eveneens de mogelijkheid om in dag- of avondonderwijs of gedurende vakantieregelingen een stage of ander vorm van werkplekleren te volgen.
Begeleiding Begeleiding aan de hand van twee pijlers, de begeleider van de onderwijsinstelling en de mentor vanuit het bedrijf, impliceert een opvolging vanaf de eerste dag, de intake. De lerende ontdekt, in interactie met de verantwoordelijken, maar ook met collega-werknemers hoe men de eigen competenties verdiept en verbreedt. Een continue actualisering van deze competenties gedurende het leertraject en de onderliggende opdrachten terzake, dient gepromoot te worden. Hierbij moet er aandacht zijn voor een goede opbouw. In een competentiegerichte aanpak in het onderwijs past immers een toenemende zelfsturing. In het begin van de opleiding zal werkplekleren gepaard gaan met beperkte, goed afgelijnde opdrachten en een strakke begeleiding. Naargelang de opleiding vordert, kunnen meer ongestructureerde opdrachten gegeven worden waarin het realiteitsgehalte van de werkplek steeds groter wordt met een soepelere begeleiding. Cursisten leren geleidelijk mee functioneren in een bedrijf. Afhankelijk van doelgroep en leertraject moet het mogelijk zijn het lesgedeelte in een vorm van afstandsleren met het werkgedeelte te combineren. Gezien de eindverantwoordelijkheid van de praktijkcomponent bij de onderwijsinstelling ligt, dient de begeleider optimaal toegankelijk te zijn voor de lerende. Dit impliceert aanwezigheid gedurende de les- en de werkcomponent, ook wanneer deze in vakantie- of verlofperiodes plaatsvindt. Deze aanwezigheid kan bijkomend ook op een virtuele manier gebeuren, bijvoorbeeld aan de hand van een digitaal cursistenvolgsysteem, waar veel centra voor volwassenenonderwijs nu reeds over beschikken. Evaluatie Alle betrokkenen bij het traject van werkplekleren, met name de onderwijsinstellingen, het bedrijf, de begeleiding en de lerende zelf, hebben een rol te vervullen bij de evaluatie van werkplekleren. Dit wordt in de eerste plaats vastgelegd door middel van het afsprakenkader waar de taken in functie van de aan te leren competenties verduidelijkt worden, het regelmatig case-overleg met de betrokkenen en de bijdrage in de schriftelijke en/of digitale
72
opvolging van het leertraject. Net zoals bij de begeleiding, blijft de eindverantwoordelijkheid voor de evaluatie bij de onderwijsinstelling. Opvolging en monitoring van gegevens Werkplekleren binnen hoger beroepsonderwijs heeft een duidelijke arbeidsfinaliteit. Afhankelijk van de specificiteit van de lerende, diens traject en de eigenlijke opleiding, kan de vorm van werkplekleren hieraan tegemoet komen. Om de kansen op aansluiting te bevorderen, dient te allen tijde, dus niet enkel bij de inrichting maar ook gedurende het proces, rekening gehouden te worden met de competenties die ofwel in de bedrijven ofwel in het hoger onderwijs beoogd worden. De praktijkproeven of andere evaluaties voortvloeiende uit werkplekleren, zijn belangrijk in die zin dat ze leiden tot specifieke competenties. Het succesvol beëindigen van werkplekleren is met andere woorden een cruciale factor voor het verwerven van specifieke competenties binnen een kwalificatie en moet als dusdanig opgenomen worden.
Programmatie, kwaliteitszorg en accreditatie van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs Voor de Se-n-Se opleidingen wordt de procedure van programmatie en kwaliteitszorg behouden zoals dit nu voor de 7e jaren TSO en KSO geregeld is. De bestaande opleidingen zullen afgetoetst worden aan erkende onderwijskwalificaties tegen 1 september 2012. Voor elke bestaande opleiding zal op deze manier bepaald worden of de opleiding verder georganiseerd kan worden, of er daartoe wijzigingen in het programma nodig zijn en of de duurtijd en de naam van de opleiding behouden blijft. Aangezien er geen wijzigingen voorzien zijn voor de programmatie van nieuwe opleidingen en de kwaliteitszorg van Se-n-Se worden deze aspecten niet verder besproken. Volgende hoofdstukken handelen dan ook integraal over het hoger beroepsonderwijs. Bij programmatie wordt bekeken of een bepaalde instelling een bepaalde opleiding mag organiseren. Een instelling die een opleiding wil organiseren dient daartoe een programmatie aan te vragen. Daarin moet de instelling twee aspecten aantonen: (1) de capaciteit van de instelling om die bepaalde opleiding in te richten en de macrodoelmatigheid van het oprichten van de opleiding in die instelling en (2) de kwaliteit van het curriculum. Bestaande opleidingen worden automatisch bij decreet als hoger beroepsonderwijs geprogrammeerd maar zullen een omvormingsprocedure doormaken. Hiertoe dienen instellingen eenzelfde procedure te doorlopen als bij de programmatie van een nieuwe opleiding. Na dit proces van programmatie voor bestaande en nieuwe opleidingen, komen alle opleidingen in het kwaliteitszorgsysteem terecht. Door middel van visitatie wordt de kwaliteit van de opleiding verder nagegaan. Het visitatieproces wordt uiteindelijk bekrachtigd door een officiële accreditatie van de opleiding in een bepaalde instelling. Schematisch ziet het proces in grote lijnen er als volgt uit:
73
Overzicht programmatie
74
Overzicht kwaliteitszorg
75
De verschillende stappen worden hieronder besproken
Programmatie Procedure De procedure voor programmatie van nieuwe opleidingen hoger beroepsonderwijs begint te lopen van zodra de Vlaamse Regering een nieuwe beroepskwalificatie van niveau 5 heeft goedgekeurd. Schematisch ziet de procedure er als volgt uit: Timing
Fasering Goedkeuring beroepskwalificatie
Uiterlijk 60 dagen na goedkeuring beroepskwalificatie Formulering voorstel van onderwijskwalificatie Advies rationeel aanbod van opleidingen hoger Uiterlijk 30 dagen na beroepsonderwijs in Vlaanderen, studieomvang, omzetting formulering voorstel studiepunten, benaming opleiding en studiegebied van de onderwijskwalificatie opleiding Advies over voorstel onderwijskwalificatie en advies over de aspecten waarover de Commissie hoger beroepsonderwijs advies gaf Binnen 30 dagen Beslissing Vlaamse Regering Start ontwikkeling nieuwe opleiding hoger beroepsonderwijs Uiterlijk op 30/11 of Indienen dossier macrodoelmatigheidstoets en toets nieuwe 31/05 HBO5-opleiding Uiterlijk op 15/3 of 30/9 Advies macrodoelmatigheidstoets Uiterlijk op 15/3 of 30/9 Advies toets nieuwe HBO5-opleiding Binnen 30 dagen Advies VLOR Beslissing macrodoelmatigheidstoets en toets nieuwe HBO5opleiding 1 sep of 1 feb Start nieuwe opleiding hoger beroepsonderwijs
Wie? Vlaamse Regering Agentschap Commissie hoger beroepsonderwijs VLOR Vlaamse Regering Instellingen Instellingen Commissie hoger beroepsonderwijs Accreditatieorgaan VLOR Vlaamse Regering Instellingen
We kunnen drie grote fasen onderscheiden, die samen iets minder dan een jaar in beslag nemen. De Commissie Hoger Beroepsonderwijs en het accreditatieorgaan adviseren de Vlaamse Regering m.b.t. de programmatie van nieuwe opleidingen binnen het hoger beroepsonderwijs. Fase 1: Beslissing onderwijskwalificatie en rationeel aanbod van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen De eerste fase start wanneer er een beroepskwalificatie van niveau 5 wordt goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming formuleert een voorstel van onderwijskwalificatie(s) binnen de 60 dagen na de goedkeuring van een beroepskwalificatie van niveau 5. Daarna verleent de Commissie hoger beroepsonderwijs verleent haar advies aan de Vlaamse Regering over het rationeel aanbod van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen. De Commissie gaat na of het zinvol is om voor de beroepskwalificatie een opleiding binnen het hoger beroepsonderwijs te organiseren, bepaalt het aantal keer dat deze opleiding mag worden aangeboden en met welke regionale spreiding. De commissie kan bijvoorbeeld adviseren dat de opleiding een unieke opleiding wordt in Vlaanderen, of dat er slechts één opleiding per provincie kan ingericht worden.
76
Tegelijk geeft de Commissie hoger beroepsonderwijs ook een advies over het aantal studiepunten van de opleiding20, het studiegebied waartoe de opleiding behoort en de benamingen van de opleidingen. Het voorstel van onderwijskwalificatie dat door het Agentschap geformuleerd werd en het advies van de Commissie hoger beroepsonderwijs over de hierboven vermelde aspecten worden voor advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voorgelegd. Op basis van deze elementen neemt de Vlaamse Regering daarna een beslissing.
Fase 2: Macrodoelmatigheidstoets en toets nieuwe HBO5-opleiding Wanneer een instelling op basis van de uitkomst van fase 1 geïnteresseerd is om een nieuwe opleiding binnen het hoger beroepsonderwijs te programmeren, dient deze één dossier met een onderdeel voor de macrodoelmatigheidstoets en een onderdeel voor de toets nieuwe HBO5-opleiding. Het dossier wordt gelijktijdig ingediend bij de Commissie hoger beroepsonderwijs en het accreditatieorgaan. De instellingen kunnen tweemaal per jaar een dossier indienen bij de Commissie hoger beroepsonderwijs en het accreditatieorgaan. De Commissie hoger beroepsonderwijs gaat met de macrodoelmatigheidstoets na of het in het kader van een rationeel aanbod aangewezen is de opleiding in deze instelling te organiseren. Hierbij wordt gekeken naar de maatschappelijke relevantie van de opleiding in die welbepaalde instelling waarbij men zowel naar instroom van cursisten als naar uitstroom op de arbeidsmarkt kijkt en de samenwerking met arbeidsmarktactoren. Daarnaast wordt gekeken naar de expertise en infrastructuur en middelen die voor de opleiding noodzakelijk zijn. De mate van samenwerking wordt ook beoordeeld. De Commissie hoger beroepsonderwijs zal nagaan of er samengewerkt wordt met andere onderwijsinstellingen of publieke verstrekkers van beroepsopleidingen. Deze samenwerking moet minimaal de uittekening van trajecten waarmee men in de HBO5-opleiding kan instromen, de mogelijke verkorte of aangepaste trajecten binnen de HBO5-opleiding en de mogelijke verkorte of aangepaste trajecten in aansluitende opleidingen in het hoger onderwijs omvatten. De Commissie bekijkt steeds alle aanvragen van eenzelfde ronde samen. De Commissie staat zo in voor het bewaken van de gehele programmatie in het kader van de beslissing rationeel aanbod en voor de zorg om de gelijke kansen van elk onderwijsniveau. De Commissie hoger beroepsonderwijs kan een positief advies of een negatief advies uitbrengen. Indien zich problemen van concurrentie tussen verschillende opleidingsverstrekkers voordoen, kan de Commissie een advies uitbrengen tot programmatie van een gezamenlijk aanbod. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als een hogeschool en een centrum voor volwassenenonderwijs in eenzelfde regio een dossier voor eenzelfde opleiding ingediend hebben. Indien de Vlaamse Regering het advies volgt, krijgen de betrokken onderwijsverstrekkers de kans om opnieuw één dossier gezamenlijk in te dienen. Ook indien onderwijsverstrekkers een dossier indienen zonder samen te werken met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB terwijl dit toch relevant zou zijn, kan de Commissie hoger beroepsonderwijs adviseren tot een betere samenwerking. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren indien een centrum voor volwassenenonderwijs zonder samen te werken een dossier indient voor een opleiding waarvan een nabijgelegen Syntra reeds substantiële onderdelen aanbiedt. Het accreditatieorgaan gaat kijken naar de onderwijsinhoud, het onderwijsproces van het voorgestelde programma met o.a. het gehanteerde referentiekader, de realisatie van de competenties uit de beroepskwalificatie en de inhoudelijke samenhang van het programma in de opleiding, de uitkomst van het onderwijs, de materiele voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg. Na het advies van de Commissie hoger beroepsonderwijs en van het accreditatieorgaan, wordt hierover advies gevraagd aan de Vlaamse Onderwijsraad. Daarna beslist de Vlaamse Regering finaal over het goedkeuren van de opleiding in de instelling. De instelling kan de opleiding dan inrichten en dient voor het einde van het vierde academiejaar gevisiteerd en
20
En de omrekening van studiepunten naar lestijden en lesuren in het volwassenenonderwijs respectievelijk het secundair onderwijs.
77
geaccrediteerd worden. Dit wordt dan een accreditatie voor acht jaar wanneer de opleiding in het proces van kwaliteitszorg (visitatie- en accreditatieprocedure) goedgekeurd wordt. In geval van samenwerking dient de coördinerende instelling het dossier in. Ook bij gezamenlijk diplomering dienen de instellingen samen één dossier in. Bij instellingen voor secundair onderwijs die deel uitmaken van een scholengemeenschap moet de programmatieaanvraag in overeenstemming zijn met de gemaakte afspraken over de ordening van een rationeel ondewijsaanbod. Het centrum voor volwassenenonderwijs dient over een advies te beschikken van het consortium volwassenenonderwijs waartoe het behoort. Het consortium oordeelt op basis van het vijfjaarlijkse opleidingsplan dat het heeft opgemaakt. De hogeschool heeft een advies nodig van de associatie. Voor opleidingen aangevraagd door hogescholen zal steeds gekeken worden of deze opleiding past in de rationalisatieplannen die binnen het hoger onderwijs worden opgesteld. Dit betekent dat bij het realiseren van een verkort traject in de aansluitende bacheloropleiding rekening gehouden moet worden met eventuele rationalisatie-initiatieven en dat overleg met alle betrokken partners in de rationalisatie van de bacheloropleiding noodzakelijk is.
4.1.2. Beoordelingsinstanties In het proces van de programmatie van de nieuwe opleiding binnen het hoger beroepsonderwijs zullen twee instanties verantwoordelijke zijn voor het beoordelen van de verschillende aspecten.
Commissie hoger beroepsonderwijs De Commissie hoger beroepsonderwijs zal enerzijds instaan voor het advies over een rationeel aanbod van opleidingen binnen het hoger beroepsonderwijs voor de beroepskwalificatie op Vlaamse niveau, alsook de benaming van de opleiding, het aantal studiepunten en het studiegebied waartoe de opleiding zal behoren. Ten tweede zal de Commissie hoger beroepsonderwijs instaan voor de beoordeling van de macrodoelmatigheidstoets. Een derde taak van de Commissie situeert zich niet in het kader van programmatie, maar in het kader van kwaliteitszorg waarbij ze de samenstelling van de visitatiecommissies zoals voorgesteld door inspectie of VLHORA en stuurgroep goedkeurt. De Commissie hoger beroepsonderwijs zal samengesteld zijn uit volgende vaste en wisselende leden per dossier: - Eén werkende en plaatsvervangende voorzitter. -
Eén werkend en een plaatsvervangend lid is deskundig met betrekking tot beroepsgerichte opleidingen in het secundair onderwijs.
-
Eén werkend en een plaatsvervangend lid is deskundig met betrekking tot het hoger beroepsonderwijs van het volwassenenonderwijs.
-
Eén werkend en een plaatsvervangend lid is deskundig met betrekking tot de professionele bachelor.
-
Eén werkend en een plaatsvervangend lid is deskundig met betrekking tot de publieke opleidingsverstrekkers.
-
Eén werkend en een plaatsvervangend lid is deskundig met betrekking tot arbeidsmarktregie.
-
Twee wisselende leden die de betrokken sector of sectoren vertegenwoordigen.
De leden van deze Commissie moeten voldoende onafhankelijk kunnen werken en zullen worden aangesteld door de Vlaamse Regering. Deze Commissie hoger beroepsonderwijs zal ondergebracht worden binnen het Departement Onderwijs en Vorming.
Het accreditatieorgaan De Nederlandse-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) wordt aangeduid om de beoordeling van de toets nieuwe HBO5-opleiding op zich te nemen. In het kader van de
78
kwaliteitszorg zal ook deze instantie later instaan voor de eigenlijke accreditatie de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen. Via de toets nieuwe HBO5opleiding in de programmatieprocedure gaat het accreditatieorgaan voorafgaandelijk na of er voldoende kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. Hiertoe zal de NVAO regelingen moeten treffen om haar werkzaamheden maximaal af te stemmen op de eigenheden van het hoger beroepsonderwijs.
4.1.3. Programmatie van bestaande opleidingen Voor volgende bestaande opleidingen wordt er bij de invoering van het decreet tijdelijk van uitgegaan dat aan bovenstaande criteria voldaan is en dat zij tot het hoger beroepsonderwijs behoren: - De opleidingen van de vierde graad BSO Verpleegkunde. Voor deze opleiding wordt een uitzondering voorzien zodat instellingen secundair onderwijs deze HBO5-opleiding kunnen blijven inrichten. In principe kunnen instellingen secundair onderwijs immers geen hoger beroepsonderwijs inrichten. De duur van deze opleidingen verklaart waarom deze toch in het hoger beroepsonderwijs worden meegenomen. Omwille van de doelgroep wordt er echter voor gekozen om deze opleidingen binnen de instellingen secundair onderwijs te behouden. - De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die reeds ingericht worden in het volwassenenonderwijs. Opleidingen uit het hoger beroepsonderwijs ingericht door het volwassenenonderwijs die minder dan 900 lestijden omvatten worden tot ze omgevormd zijn met een certificaat van het hoger beroepsonderwijs bekrachtigd. Van zodra de beroepskwalificatie waartoe de opleiding leidt, wordt ingeschaald en erkend door de Vlaamse Regering wordt het voor de bestaande opleiding die naar de betrokken beroepskwalificatie leidt duidelijk of men tot het hoger beroepsonderwijs behoort. Nadat de inschaling en erkenning van de betreffende beroepskwalificatie is gebeurd, krijgt de opleiding tot maximum 1 januari 2012 de tijd om haar opleiding om te vormen. Hiervoor moeten alle bestaande opleidingen deze datum een aanvraag indienen voor de macrodoelmatigheidstoets en de toets nieuwe HBO5-opleiding. Het dossier wordt op dezelfde manier beoordeeld als bij de aanvraag voor nieuwe opleidingen. Opleidingen die voor 1 januari 2012 geen dossier indienen bij de Commissie hoger beroepsonderwijs en het accreditatieorgaan moeten afgebouwd worden. Hetzelfde geldt voor opleidingen waarover de Vlaamse Regering na de macrodoelmatigheidstoets en toets nieuwe HBO5-opleiding een negatief besluit neemt.
Kwaliteitszorg Nadat een nieuwe opleiding de programmatieprocedure met succes heeft doorstaan en wanneer bestaande opleidingen hun omvormingsprocedure hebben afgerond, komen deze opleidingen terecht in het systeem van kwaliteitszorg van hoger beroepsonderwijs. De interne kwaliteitszorg wordt door de instelling zelf op permanente basis uitgevoerd. De externe kwaliteitszorg zal gebeuren door een visitatie van de opleiding. De externe kwaliteitszorg wordt bekroond met een accreditatie door een accreditatieorgaan. Dit proces van externe kwaliteitszorg verloopt in cycli van telkens 8 jaar. In de drie betrokken onderwijsniveaus worden ook nu al systemen van interne kwaliteitszorg gecombineerd met systemen van externe kwaliteitszorg. De externe kwaliteitszorg van het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs wordt verzorgd door de inspectie. De inspectie spreekt zich in een schooldoorlichting en een centrumdoorlichting uit over de instelling als geheel. De inspectie kan ook apart een structuuronderdeel (vb. een studiegebied of studierichting) beoordelen. In het hoger onderwijs wordt de externe kwaliteitszorg georganiseerd door de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) of Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA). Deze raden staan in voor het samenstellen van visitatiecommissies die cohortegewijs opleidingen beoordelen. Dit betekent dat in eenzelfde tijdspanne een opleiding of een groep van opleidingen geëvalueerd wordt. Het visitatierapport vormt voor de bacheloren masteropleidingen de basis voor het verlenen van een accreditatie door het Nederlands-
79
Vlaams accreditatieorgaan (NVAO).21 In tegenstelling tot in het secundair en het volwassenenonderwijs worden instellingen in hun geheel in het hoger onderwijs nog niet geëvalueerd. Een eigen systeem van kwaliteitszorg is een belangrijk harmoniserend element voor alle opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Voor alle opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zal in het kader van kwaliteitsverantwoording een uitspraak gedaan worden over de kwaliteit van een opleiding, niet over de kwaliteit van de instelling.
Procedure externe kwaliteitszorg Visitatie Het proces van externe kwaliteitszorg voor de evaluatie van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs start met de verzameling van gegevens en een reflectie op de eigen sterktes en zwaktes aangeleverd door de onderwijsinstelling in een zelfevaluatierapport. Hierop volgt een kwaliteitscontrole door een visitatiecommissie met een bezoek aan de opleiding, gesprekken en consultatie van documenten. De visitatiecommissie bespreekt alle belangrijke gegevens voor de opmaak van het eindrapport. In het eindrapport wordt een eindoordeel gegeven. Binnen het hoger beroepsonderwijs wordt eenzelfde opleiding (of een cluster van opleidingen) in éénzelfde ronde in alle aanbiedende instellingen door dezelfde visitatiecommissie doorgelicht. De keuze voor het cohortegewijs evalueren van opleidingen komt voort uit het feit dat het voor de eenheid en homogeniteit van het hoger beroepsonderwijs belangrijk is om na te gaan of een HBO5-opleiding, ongeacht de instelling waarin deze wordt aangeboden, aan de kwaliteitsstandaarden voldoet. Bovendien is het van belang om op een efficiëntie manier gebruik te maken van de (externe) expertise in een visitatiecommissie. Experten kunnen immers niet op permanente basis beschikbaar zijn voor het uitvoeren van visitaties. Opleidingen zullen wel geclusterd worden naargelang de haalbaarheid. Dit betekent dat ernaar gestreefd zal worden om opleidingen in eenzelfde studiegebied in eenzelfde cohorte te evalueren.
Visitatiecommissies De VLHORA en de stuurgroep van het volwassenenonderwijs stellen de visitatiecommissies samen. Zij dienen te bewaken dat de leden van de visitatiecommissie voldoende onafhankelijk kunnen oordelen. In het protocol (zie verder) worden daarom de criteria opgenomen waaraan de samenstelling van de visitatiecommissie moet voldoen. In elke visitatiecommissie zal minstens één deskundige zetelen die het beroepenveld van de opleiding of opleidingscluster vertegenwoordigt alsook één cursist uit het hoger beroepsonderwijs. Voorstellen voor samenstelling van de visitatiecommissies worden telkens ter goedkeuring voorgelegd aan de Commissie hoger beroepsonderwijs. De commissie legt hiertoe in een reglement de criteria vast op basis waarvan zij haar goedkeuring over de samenstelling van de visitatiecommissies kan geven. Deze criteria bevatten minimaal de criteria m.b.t. de onafhankelijkheid van de leden maar zullen ook nagaan of er voldoende pedagogische expertise aanwezig is, voldoende expertise uit het afnemend beroepenveld en tot slot expertise m.b.t. kwaliteitszorg.
Accreditatie en visitatie Om de transparantie en de gelijkwaardigheid van de verschillende kwalificaties te vergroten, is het nodig de visitatiemechanismen aan te vullen met de uitbouw van een geschikt accreditatiemechanisme. Een accreditatieorgaan geeft een keurmerk aan een opleiding; dat wil zeggen een formele erkenning van de basiskwaliteit van de betreffende opleiding door een onafhankelijke en deskundige autoriteit. Dit keurmerk garandeert dat de cursisten er op 21
De NVAO brengt momenteel ook advies uit aan de Nederlandse Regering over opleidingsvoorstellen van de Associate Degrees.
80
kunnen vertrouwen dat een geaccrediteerde opleiding hen daadwerkelijk toerust met de kennis, inzichten, vaardigheden en kwalificaties die aan een graduaatsdiploma verbonden zijn. Ook voor werkgevers is dat keurmerk een waarborg dat de betreffende opleiding de kwaliteitsstandaarden behaalt en dat de afgestudeerden van die opleiding de competenties hebben verworven die vastgelegd werden in de beroepskwalificatie. Accreditatie moet leiden tot betrouwbare en gezaghebbende kwaliteitsoordelen door een extern en onafhankelijk orgaan. Dit orgaan zal een eindoordeel over de basiskwaliteit van een opleiding moeten uitspreken. Voor het hoger beroepsonderwijs werd vastgelegd dat de NVAO deze taak op zich zal nemen. De stuurgroep en de VLHORA coördineren de externe visitaties. Deze coördinatie slaat in ieder geval op de ontwikkeling en de vaststelling van een protocol van kwaliteitszorg, dat door de visitatiecommissies zal moeten gehanteerd worden. Het protocol van kwaliteitszorg wordt gezamenlijk opgemaakt door de inspectie, de VLHORA, de stuurgroep en de NVAO. In dit protocol wordt vastgelegd op welke manier de beoordelingskaders van het hoger beroepsonderwijs en de beoordelingskaders die de inspectie gebruikt bij de doorlichting van instellingen secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs op elkaar afgestemd worden. Hetzelfde gebeurt voor de afstemming van de beoordelingskaders die gebruikt worden voor bacheloropleidingen in hogescholen en de beoordelingskaders van het hoger beroepsonderwijs. In het protocol worden ook de afspraken vastgelegd over de afstemming van de visitaties van opleidingen hoger beroepsonderwijs op de doorlichtingen van instellingen secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs en visitaties van de professionele bachelors. Aspecten die reeds aan bod komen tijdens de doorlichtingen van de instellingen secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs of de visitaties van de professionele bachelors, moeten niet opieuw opgenomen worden bij de visitaties van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Minimaal moeten afspraken gemaakt worden over de beoordeling van de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg. Het protocol zal ook concrete afspraken bevatten over de manier van organisatorische samenwerking bij de visitatie van de HBO5-opleidingen aangezien de opleidingen per opleiding of opleidingscluster gevisiteerd worden. Tot slot vermelden we voor de volledigheid dat in het protocol ook criteria vastgelegd worden voor de samenstelling van de visitatiecommissies. Deze criteria moeten ervoor zorgen dat de visitatiecommissies bestaan uit leden die voldoende onafhankelijk kunnen oordelen. Het eindoordeel ligt bij de NVAO en wordt onafhankelijk genomen van zowel de instellingen als van de overheid. Dit betekent dat een grote verantwoordelijkheid inzake de kwaliteit van afzonderlijke opleidingen in handen ligt van dit onafhankelijk orgaan. In zekere zin kan men accreditatie dan beschouwen als een vorm van meta-evaluatie. Het accreditatieorgaan verifieert de visitatieresultaten en het accreditatiebesluit stoelt op de in het visitatierapport gegeven beoordelingen per kwaliteitsrubriek. Het accreditatieorgaan herneemt de visitaties niet maar neemt een uiteindelijk kwaliteitsoordeel over de gehele opleiding. Het kwaliteitsoordeel is positief of negatief. Het eindoordeel spreekt zich niet uit over gradaties in kwaliteit. Dit gebeurt wél door de visitatiecommissie die in haar rapport een score geeft per kwaliteitsrubriek. Het accreditatiekader dat gehanteerd wordt door het accreditatieorgaan (NVAO) omvat uiteraard de criteria van het beoordelingskader dat ook gehanteerd wordt bij de toets nieuwe HBO5-opleiding. De accreditatie is gebaseerd op het evaluatierapport van de visitatiecommissie en wordt aangevraagd door de instelling zelf die de opleiding aanbiedt. Er zal gezorgd worden dat de kost van de accreditatie voor alle opleidingen van het hoger beroepsonderwijs voor de instellingen beperkt blijft. Daarom wordt voorzien dat de Vlaamse Regering een subsidie kan toekennen aan de stuurgroep en de VLHORA voor de kosten verbonden aan de organisatie van de visitaties van de HBO5-opleidingen, aan de NVAO voor de kosten verbonden aan de toets nieuwe HBO5-opleiding en de accreditatie van de HBO5opleidingen en aan het instellingsbestuur dat de opleidingen organiseert voor de kosten die verbonden zijn aan de visitatie van de opleidingen.
81
Proces Een positief besluit van de Vlaamse Regering na een toets nieuwe HBO5-opleiding is vier jaar geldig. Na een initiële visitatie in het kader van de externe kwaliteitszorg worden opleidingen die hun accreditatie verwerven, slechts om de acht jaar opnieuw beoordeeld en geaccrediteerd. Opleidingen die geen accreditatie krijgen, hebben de tijd om bij het accreditatieorgaan een herstelplan in te dienen waarin aangetoond wordt op welke manier de tekortkomingen weggewerkt zullen worden. Na goedkeuring van dit herstelplan, krijgt de instelling voor een periode van maximaal drie jaar een tijdelijke erkenning. Na afloop van de termijn volgt opnieuw een beperkte visitatie. Indien onvoldoende verbetering gerealiseerd werd, moet de opleiding afgebouwd worden. Indien wel voldoende verbetering werd vastgesteld wordt de voorwaardelijke accreditatie vervangen door een accreditatie van acht jaar.
Rapportering Na een evaluatieronde van een HBO5-opleiding maakt de visitatiecommissie een gezamenlijk eindrapport dat publiek wordt gemaakt. Ook de accreditatiebesluiten en –rapporten worden publiek gemaakt.
Samenwerking en kwaliteitszorg Bij nagenoeg elk samenwerkingsverband zal er steeds een coördinerende instelling zijn, die het einddiploma uitreikt. Een coördinerende instelling is steeds eindverantwoordelijke voor de opleiding en dus ook voor het verantwoorden van de kwaliteit van de opleiding. Bij een organisatorische samenwerking tussen verschillende instellingen, dient er steeds een samenwerkingsovereenkomst tussen de participerende instellingen te zijn. In deze overeenkomst moet aangegeven worden op welke manier gezamenlijk de kwaliteitszorg van de opleiding bewaakt zal worden. De coördinerende instelling vraagt de accreditatie aan voor deze opleiding. Enkel in geval van gezamenlijke diplomering moet een gezamenlijke accreditatieaanvraag ingediend worden Indien dit in de overeenkomst opgenomen wordt, kunnen de eigen kwaliteitszorgsystemen van bv. Syntra Vlaanderen en VDAB aangewend worden om binnen de HBO5-opleiding de kwaliteitszorg van het gedeelte van het uitgetekende leertraject dat door VDAB, respectievelijk Syntra wordt verzorgd, aan te tonen.
Beoordelingskaders Het beoordelingskader voor het hoger beroepsonderwijs wordt gebruikt als kader voor de visitatie, accreditatie en toets nieuwe HBO5-opleiding en kan niet los gezien worden van het beoordelingskader voor de macrodoelmatigheidstoets. In onderstaande tabel worden de criteria van deze beoordelingskaders naast elkaar gezet. Tabel 2: De beoordelingskaders van de programmatie (macrodoelmatigheidstoets en toets nieuwe HBO5-opleiding) visitatie en accreditatie Macrodoelmatigheids Toets nieuwe HBO5- Visitatie Accreditatie toets opleiding = beoordelingskader = beoordelingskader art. 1° een regionale nood 1° de onderwijsinhoud: art.5 het kwalificatieniveau aan opleiding en 5 behoefte aan van de opleiding, de 1° de onderwijsinhoud: afgestudeerden; competenties die in de het kwalificatieniveau 1° de onderwijsinhoud: 2° verwante opleidingen opleiding worden van de opleiding, de het kwalificatieniveau behaald, samenhang 3° verwachte instroom; competenties die in de van de opleiding, de 4° verwachte uitstroom; opleidingsprogramma, opleiding worden competenties die in de 5° de mate waarin de de studieomvang, relatie behaald, samenhang opleiding worden tussen doelstellingen en opleidingsprogramma, opleiding gericht is op behaald, samenhang de beoogde inhoud, werkplekleren; de studieomvang, relatie opleidingsprogramma,
82
doelgroep(en); 6° infrastructuur; 7° plaatsen voor werkplekleren; 8° middelen om het volledige opleidingstraject te kunnen aanbieden; 9° expertise in de instelling; 10° de samenwerking met andere onderwijsinstellingen of publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen minstens in functie van het uittekenen van de aangewezen trajecten om in te stromen in de opleiding, en de mogelijke verkorte of aangepaste trajecten in de opleiding van het hoger beroepsonderwijs; 11° de samenwerking met andere onderwijsinstellingen minstens in functie van het uittekenen van de mogelijke verkorte of aangepaste trajecten in aansluitende opleidingen in het hoger onderwijs indien deze bestaan; 12° de samenwerking met het bedrijfsleven 13° de samenwerking met publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen; 14° het geheel van de aangevraagde opleidingen.
2° het onderwijsproces: trajecten om in te stromen in de opleiding, verkorte of aangepaste trajecten in de HBO5opleiding, verkorte of aangepaste trajecten in aansluitende opleidingen, studiebegeleiding en inzichtelijke beoordeling en toetsing van het onderwijs, flexibele organisatie
tussen doelstellingen en inhoud, werkplekleren; 2° het onderwijsproces: trajecten om in te stromen in de opleiding, verkorte of aangepaste trajecten in de HBO5opleiding, verkorte of aangepaste trajecten in aansluitende opleidingen, studiebegeleiding en inzichtelijke beoordeling en toetsing van het onderwijs, flexibele organisatie 3° de uitkomst van het onderwijs: voldoende maatschappelijke relevantie van de bereikte kwalificaties van afgestudeerden en voldoende rendement 4° de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg.;
de studieomvang, relatie tussen doelstellingen en inhoud, werkplekleren; 2° het onderwijsproces: trajecten om in te stromen in de opleiding, verkorte of aangepaste trajecten in de HBO5opleiding, verkorte of aangepaste trajecten in aansluitende opleidingen, studiebegeleiding en inzichtelijke beoordeling en toetsing van het onderwijs, flexibele organisatie 3° de uitkomst van het onderwijs: voldoende maatschappelijke relevantie van de bereikte kwalificaties van afgestudeerden en voldoende rendement 4° de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg.;
Er zal afgesproken worden hoe de beoordelingskaders van het hoger beroepsonderwijs en resp. de gebruikte beoordelingskaders door de inspectie bij de doorlichtingen van centra voor volwassenenonderwijs en instellingen secundair onderwijs en de gebruikte beoordelingskaders bij visitatie van de bacheloropleidingen, op elkaar afgestemd zullen worden. Dit zal vastgelegd worden in het hoger genoemde protocol. Op die manier wordt vermeden dat bepaalde aspecten dubbel geëvalueerd worden en andere aspecten niet worden beoordeeld.
83
84
Structuur decreet en juridisch kader Het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs bestaat uit twee grote onderdelen. Ten eerste regelt het decreet een aantal autonome bepalingen om overkoepelende aspecten zoals programmatie en kwaliteitszorg vast te leggen, zodat éénzelfde beleid ten opzichte van alle HBO5-opleidingen kan gevoerd worden. Daarnaast brengt het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs wijzigingen met zich mee in de regelgeving van het volwassenenonderwijs, het hoger onderwijs en het secundair onderwijs. Deze wijzigingsbepalingen hebben zowel op het hoger beroepsonderwijs als op Se-n-Se betrekking. Bij het uitwerken van de regelgeving dient men rekening te houden met 3 cruciale omgevingsfactoren: • de federale regelgeving inzake minimale voorwaarden voor de uitreiking van diploma’s; •
het geheel van bestaande Europese afspraken;
•
het gelijkheidsbeginsel.
De federale regelgeving inzake minimale voorwaarden voor de uitreiking van diploma’s Omwille van deze federale bevoegdheid, bepaald in artikel 127, §1, eerste lid, 2° van de Grondwet, is het onmogelijk in de volle uitoefening van de onderwijsbevoegdheid een nieuw onderwijsniveau te creëren en/of voor reeds bestaande onderwijsniveaus nieuwe voorwaarden vast te stellen. De federale bevoegdheid dient volgens de grondwetgever zelf beperkt geïnterpreteerd te worden omdat met ‘minimale voorwaarden voor het uitreiken van diploma’s’ bedoeld wordt: “De voorwaarden die werkelijk bepalend zijn voor de waarde en dus de gelijkwaardigheid van diploma’s: dit zijn enkel de grote indelingen van het onderwijs in niveaus, leidend tot de uitreiking van diploma’s en eindgetuigschriften, alsook de minimale globale duur die aan elk van deze niveaus moet worden besteed.” Doordat de federale overheid geen apart onderwijsniveau voorziet tussen het secundair onderwijs en het hoger onderwijs, is het zonder een aanpassing van die wet niet mogelijk een volwaardig onderwijsniveau te maken van het hoger beroepsonderwijs. Daarom wordt het hoger beroepsonderwijs juridisch ingebed in het hoger onderwijs. Wat betreft de minimale globale duur in het hoger onderwijs kan er zich dan een probleem stellen, met name voor de HBO5-opleidingen van 90 studiepunten. De federale wet van 7 juli 1970 bepaalt immers dat een opleiding van het korte type aan een hogeschool uit één cyclus van ten minste 2 jaar bestaat, en het lange type uit twee cycli van 2 jaar. De wijzigingen die het Bamadecreet hierin aanbracht zijn door het Arbitragehof aanvaard, maar zijn hier verder niet relevant omdat die wijzigingen de professionele en academische bachelor betreffen die we hier niet gaan regelen. Het arrest van het Arbitragehof stelt de uitdrukking van de minimale globale duur in jaren in vraag: “De minimale globale duur wordt omschreven als de resultante van het aantal studiejaren, het aantal weken per jaar en het aantal uren per week. De duur kan worden uitgedrukt in een totaal aantal uren of kredietpunten en eventueel in een aantal minimumjaren.” We kunnen daarin een aanmoediging lezen om de minimale globale duur niet langer louter in studiejaren uit te drukken. De duur van de opleidingen hoger beroepsonderwijs wordt uitgedrukt in studiepunten. Studiepunten zijn meer dan enkel een uitdrukking van het aantal contacturen. Studiepunten geven een indicatie van de totale studiebelasting.
Europese afspraken In de mate dat er over een onderwijsaangelegenheid bindende afspraken zijn binnen de Europese Unie, of binnen andere internationale verdragen, moeten we daarmee al rekening houden.
85 Van die afspraken kan zowel een verplichting tot regelgevend optreden uitgaan als een verbod om een initiatief te nemen dat daarmee strijdig is. De afspraken die deel uitmaken van het brede Bolognaproces (met inbegrip van de uitbouw van de Short Cycle) en het Kopenhagenproces (met inbegrip van het European Qualification Framework) zijn niet dwingend recht. Het betreft noch verordeningen noch richtlijnen. Ze kunnen dus niet als directe bron van rechten of plichten worden beschouwd. In de mate dat de bevoegde overheden in ons land (de gemeenschappen) hierin engagementen hebben aangegaan, is het vanuit de gedachte van een coöperatief federalisme noodzakelijk dat de federale overheid dit proces niet bemoeilijkt en zonodig belemmeringen binnen haar bevoegdheidssfeer wegneemt. Het spreekt voor zich dat het beleid dat men als gemeenschap zou kiezen in uitvoering van die Europese engagementen moet overeenstemmen met die engagementen, zoniet is het juridisch moeilijk te argumenteren dat Europese engagementen een doorbreken van de federale regels noodzaakt. De nauwe aansluiting van het hoger beroepsonderwijs met het Europese en Vlaamse kwalificatieraamwerk en de positionering van opleidingen hoger beroepsonderwijs in de Short Cycle van de Europese Hoger Onderwijsruimte zijn een vertaling van deze argumenten.
Het gelijkheidsbeginsel Elke onderwijsregeling moet voldoen aan het gelijkheidsbeginsel. Bij het positioneren van het hoger beroepsonderwijs in zowel het secundair onderwijs als in het hoger onderwijs, moet terdege worden verantwoord op welke vlakken er een gemeenschappelijkheid is (= gelijkheid), en op welke vlakken er verschillen blijven. In dat laatste geval moeten die verantwoord worden. Die oefening moet gebeuren op het vlak van onderwijsinhouden, kwaliteitscontrole, financiering, personeelsstatuut. Het vertrekpunt van elke juridische verantwoording mag de noodzaak zijn om te voorzien in dat specifiek aanbod. Dat aanbod kan, gezien de ontwikkelingen en engagementen in het Bolognaproces, geen professionele bachelor zijn. Anderzijds is het niet realistisch dat aanbod volledig in te bedden in het (post)secundair onderwijs, dus is het verantwoordbaar het hoger beroepsonderwijs in het hoger onderwijs in te bedden. Het Europese Kwalificatieraamwerk kan, met invulling van wat momenteel al bestaat, deze hele verantwoording goed onderbouwen: het ontbreken in ons onderwijsaanbod van opleidingen op niveau 5, het feit dat de opleiding Verpleegkunde van de 4de graad BSO op een gelijkaardig publiek mikt en een voldoende lange duur heeft.
86 II.
Artikelsgewijze bespreking TITEL I. – Algemene bepalingen Artikel 1
Dit artikel stelt dat de Vlaamse Gemeenschap het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs (HBO5) invoert in het Vlaamse onderwijs. Op basis van artikel 127, §1, eerste lid, 2° van de Grondwet heeft de Vlaamse Gemeenschap de bevoegdheid om het onderwijs te regelen. De bepalingen in dit decreet hebben geen invloed op de bepaling van het begin en het einde van de leerplicht, de minimale voorwaarden voor het uitreiken van diploma’s of de pensioenregeling die tot de bevoegdheid van de federale overheid behoren. Het besluit van de Vlaamse regering van 27 juli 2004 verdeelt de bevoegdheden in Vlaanderen onder de leden van de Vlaamse regering. Minister Vandenbroucke is in deze regering bevoegd voor het onderwijs en het volwassenenonderwijs.
Artikel 2 Dit artikel stelt dat het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs die aspecten regelt die gemeenschappelijk zijn voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs ongeacht waar de opleidingen georganiseerd worden (instellingen secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs of hogescholen). Het gaat hier over de programmatie van opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, de externe kwaliteitszorg en bijhorende accreditatie en de samenwerking in het kader van opleidingen hoger beroepsonderwijs. Een aantal aspecten die eveneens gelden voor alle opleidingen van het hoger beroepsonderwijs ongeacht de instelling waarin het hoger beroepsonderwijs wordt ingericht, werden niet in de autonome bepalingen van dit decreet opgenomen, maar in de wijzigingsbepalingen van het betreffende onderwijsniveau. Het gaat hier over bepalingen die reeds integraal bestaan in één van de niveaudecreten en ingevoerd worden in de twee andere22. Een voorbeeld hiervan zijn de toelatingsvoorwaarden. Deze zijn de toelatingsvoorwaarden die opgenomen werden in het decreet betreffende het volwassenenonderwijs van 15 juni 2007. Deze toelatingsvoorwaarden worden voor opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in hogescholen of instellingen secundair onderwijs ingevoerd. Tenslotte zijn die aspecten die uitsluitend betrekking hebben op één onderwijsniveau en niet op de anderen, opgenomen als wijzigingsbepalingen in de betreffende decreten. Het gaat hier bijvoorbeeld over bepaalde aspecten van de opleidingen verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs die enkel opgenomen werden in een decreet met betrekking tot het secundair onderwijs. Verder wordt via dit decreet ook het secundair onderwijs na secundair onderwijs ingevoerd. Dit gebeurt via wijzigingsbepalingen aan de vigerende decreetgeving met betrekking tot de structuur en organisatie van het voltijds secundair onderwijs.
Hoofdstuk I. Begrippenkader Artikel 3 Dit artikel definieert een aantal begrippen die in dit decreet gebruikt worden. Enkel de begrippen die meermaals in de decreetstekst voorkomen, worden in dit artikel gedefinieerd. Begrippen die slechts eenmalig voorkomen, worden in de betreffende artikelen zelf gedefinieerd. Ondanks het feit dat bepaalde definities reeds in andere decreten voorkomen, werd ervoor gekozen om bepaalde definities wel expliciet in dit decreet op te nemen omdat het niet voor alle onderwijsinstellingen waarop dit decreet betrekking heeft, gekende begrippen zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor de begrippen ‘accreditatie’, ‘studiepunt’ en ‘studieomvang’. 22
Met onderwijsniveau bedoelen we hier ‘secundair onderwijs’ ‘volwassenenonderwijs’ en ‘hoger onderwijs’
87 Een aantal van de definities worden ingevoerd om een eenduidige definiëring te krijgen voor het hoger beroepsonderwijs, daar waar in de verschillende onderwijsniveaus andere termen gebruikt worden. Zo wordt in het hoger beroepsonderwijs de term cursist gebruikt, terwijl in het hogescholen de term student geldt en in het secundair onderwijs de term leerling. De meeste van de definities vergen geen nadere toelichting. Ze stemmen overeen met het begrippenkader dat binnen het Beleidsdomein Onderwijs en Vorming ontwikkeld werd en met de Europese en internationale ontwikkelingen in dit verband, zodat een grotere eenheid van begrippen over de onderwijsniveaus heen verkregen wordt. Een opmerking dient gemaakt te worden bij de definitie over werkplekleren. Werkplekleren is een relatief nieuw begrip dat momenteel nog niet in een decreet gedefinieerd wordt. Toch wordt dit begrip reeds veelvuldig toegepast. Een voorbeeld hiervan is het decreet op Leren en Werken. Werkplekleren duidt op de leeractiviteiten die gericht zijn op het verwerven van algemene en/of beroepsgerichte competenties, waarbij de arbeidssituatie de leeromgeving is. Dit betekent dat men ter plekke in een bedrijf of organisatie leerervaringen opdoet. Het meest bekende en meest gebruikte voorbeeld hiervan zijn stages. De nadruk op de arbeidssituatie als leeromgeving staat in tegenstelling tot intra-muros activiteiten zoals praktijkoefeningen. Het strikte onderscheid is niet steeds gemakkelijk te maken. Zo wordt bij simulaties ernaar gestreefd om de arbeidssituatie zo juist mogelijk na te bootsen.
Artikel 4 Dit artikel bevat de definitie van het hoger beroepsonderwijs. De arbeidsmarktgerichtheid van de opleiding is hierbij essentieel. Het artikel beschrijft tevens welke onderwijsinstellingen onderwijsbevoegdheid krijgen voor het hoger beroepsonderwijs. §2 beschrijft het niveau in de Vlaamse kwalificatiestructuur dat betrekking heeft op opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Het gaat over het niveaus 5 van de Vlaamse kwalificatiestructuur. Alle opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zullen leiden tot kwalificaties die ingeschaald zijn op niveau 5 van de Vlaamse kwalificatiestructuur. In het decreet betreffende de Vlaamse kwalificatiestructuur worden de niveaudescriptoren van niveau 5 opgenomen. De beschrijvingen komen grotendeels overeen met de niveaudescriptoren van niveau 5 van het European Qualification Framework, doch het is geen letterlijke vertaling van het EQF, wel een omschrijving die aangepast is aan de Vlaamse context. Niveau 5 wordt in het decreet van de kwalificatiestructuur omschreven als “Een kwalificatie van niveau 5 omvat het vermogen om de informatie uit een specifiek domein met concrete en abstracte gegevens uit te breiden (extrapolatie) of met ontbrekende gegevens aan te vullen (interpolatie) en om begrippenkaders te hanteren. Anderzijds is men zich bewust van de reikwijdte of de beperktheid van de domeinspecifieke kennis. Geïntegreerde cognitieve en/of motorische vaardigheden worden toegepast. Theoretische en praktische kennis worden getransfereerd. Procedures en strategisch denken worden flexibel en inventief ingezet bij de uitvoering van taken en bij de oplossing van problemen. Verworven kennis en vaardigheden worden gebruikt in een reeks van nieuwe, complexe contexten. De autonomie, het initiatief en de verantwoordelijkheid reiken verder dan het eigen werk en het eigen handelen; ook groepsresultaten worden gestimuleerd.” De Europese Hoger Onderwijsruimte hanteert vooralsnog een eigen ordening van kwalificaties in het hoger onderwijs naast het EQF. De niveaus daarvan worden onderscheiden aan de hand van de Dublin-descriptoren. Binnen het Bologna-proces werd het ‘Short Cycle Higher Education’ sinds 2005 expliciet gelinkt aan de eerste cyclus van het hoger onderwijs.23 Er is echter gezorgd voor een compatibiliteit van EQF met het kwalificatiekader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs. “De descriptor voor het hoger onderwijs korte cyclus (binnen of gekoppeld aan de eerste cyclus) door het Joint Quality Initiative” ontwikkeld als onderdeel van het Bolognaproces, stemt overeen met de leerresultaten van EQF niveau 5.24
23
Zie http://www.bolognabergen2005.no/EN/Bolsem/Other_sem/050124_Amsterdam/ 050124_Recommendations.pdf 24 Zie bijlage 2 van de Europese aanbeveling omtrent EQF: http://ec.europa.eu/education/policies/educ/eqf/rec08_nl.pdf
88 Een opleiding moet leiden naar minstens één beroepskwalificatie van niveau 5. In de opleiding moeten dus minstens die competenties vervat zijn die in de beroepskwalificatie vastgelegd werden. De opleiding kan naast de competenties ook andere competenties in de opleiding nastreven. Onderwijsinstellingen hebben vrijheid over welke bijkomende competenties nagestreefd worden. Enkel de competenties uit de beroepskwalificatie staan vast. §3 beschrijft welke onderwijsinstellingen onderwijsbevoegdheid krijgen voor het hoger beroepsonderwijs. Doordat de federale overheid geen apart onderwijsniveau voorziet tussen het secundair onderwijs en het hoger onderwijs, is het zonder een aanpassing van die wet niet mogelijk een volwaardig onderwijsniveau te maken van het hoger beroepsonderwijs. Dus moet het worden ingebed in het hoger onderwijs. Momenteel worden door de Centra voor Volwassenenonderwijs opleidingen georganiseerd die onder het hoger beroepsonderwijs zullen vallen. Aangezien opleidingen van hoger beroepsonderwijs tot de Europese Hoger Onderwijsruimte behoren, is het echter niet wenselijk om deze-opleidingen enkel in Centra voor Volwassenenondewijs mogelijk te maken. Daarom krijgen hogescholen ook de mogelijkheid om hoger beroepsonderwijs in te richten. Aangezien het hoger beroepsonderwijs leidt tot een onderwijskwalificatie van een hoger niveau dan het diploma secundair onderwijs, is het niet wenselijk dat instellingen secundair onderwijs hoger beroepsonderwijs inrichten. Hierop is echter één uitzondering voorzien, met name voor de opleidingen verpleegkunde. Deze opleidingen behoren tot het hoger beroepsonderwijs. Omdat deze opleidingen tot nu toe ingericht werden als vierde graad BSO in instellingen secundair onderwijs, worden deze opleidingen in deze instellingen behouden. Op die manier gaat opgedane expertise niet verloren en wordt gegarandeerd dat de doelgroep die momenteel bereikt wordt met de vierde graad BSO Verpleegkunde, verder bereikt kan worden. Voor een specifieke groep opleidingen, met name de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die op dit moment reeds georganiseerd worden in de Centra voor Volwassenenonderwijs wordt een bijkomende maatregel ingeschreven. Deze groep opleidingen kunnen enkel ingericht worden door Centra voor Volwassenenonderwijs. §4, ten slotte, regelt dat de Vlaamse Regering een register zal aanleggen voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. De Vlaamse Regering zal ook vastleggen welke omgevormde opleidingen nog steeds beschouwd kunnen worden als een opleiding die reeds voor het in voege treden van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs ingericht werd door de Centra voor Volwassenenonderwijs. Hiervoor baseert de Vlaamse Regering zich op een advies van de Commissie hoger beroepsonderwijs. Artikel 5 Dit artikel bepaalt dat het beantwoorden aan de criteria van het beoordelingskader garandeert dat de cursisten van het hoger beroepsonderwijs de competenties van minstens één erkende beroepskwalificatie van niveau 5 verworven hebben. Het tweede artikel beschrijft de criteria van het beoordelingskader. 1° onderwijsinhoud: Het eerste luik van het beoordelingskader beschrijft de aspecten van de onderwijsinhoud. De opleiding moet minstens die competenties omvatten die in de beroepskwalificatie omschreven werden. Het is de verantwoordelijkheid van de sectoren om de beroepskwalificatie regelmatig te actualiseren. Opleidingsverstrekkers moeten uiteraard inspelen op de veranderingen die zich voordoen in het beroepenveld in zoverre deze relevant zijn voor de beroepsopleiding. In het kwaliteitszorgsysteem van het hoger beroepsonderwijs zal dit een belangrijk beoordelingscriterium worden. Een ander aspect van de onderwijsinhoud is het werkplekleren. Over de meest geschikte en ook haalbare formules van werkplekleren (korte stage in bedrijf, praktijkoefening, simulaties, langdurig leerwerktraject, duaal traject) binnen het hoger beroepsonderwijs kan maar beslist worden tegen de achtergrond van de eigenheid en doelstellingen van de specifieke opleiding en de mogelijkheden van de participerende sector en bedrijven en organisaties. Verder aspecten die beoordeeld zullen worden zijn de samenhang van de onderdelen van de opleiding, de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van de opleiding en de studieomvang.
89 2° onderwijsproces: Het tweede luik van het beoordelingskader handelt over het onderwijsproces. Een eerste aspect hierin is het aantonen van aangewezen trajecten om in te stromen in de opleidingen en het uittekenen van aangepaste of verkorte trajecten in aanvullende opleidingen van het hoger beroepsonderwijs of van het hoger onderwijs. Om dit te realiseren is samenwerking tussen instellingen van verschillende onderwijsniveaus vereist. Deze vorm van samenwerking moet aangetoond worden in de toets nieuwe HBO5-opleiding en in het kader van het kwaliteitszorgproces. Verkorte trajecten in het hoger beroepsonderwijs kunnen georganiseerd worden op basis van EVC en EVK regelingen. Hier kan verwezen worden naar toelatingsvoorwaarden voor sequentieel geordende onderdelen van de opleiding. De kwalificatiestructuur zal deze procedures helder en coherent maken. Zo zal bijvoorbeeld een volwassene die buiten het onderwijs al een beroepskwalificatie heeft verworven binnen het hoger beroepsonderwijs een verkort traject kunnen volgen. Dit is belangrijk voor wie vanuit een systeem van leren en werken, met een ervaringsbewijs of met een bewijs uitgereikt door een andere opleidingsverstrekker aansluiting wil vinden bij het hoger beroepsonderwijs. Wanneer een opleiding inhoudelijk aansluit bij een opleiding van een hoger niveau moet nagegaan worden of een verkort of aangepast traject uitgetekend kan worden. De methode die door de VLOR in het EVK-HOSP project is ontwikkeld moet instellingen helpen om samen na te gaan welke leerresultaten reeds behaald werden in een vooropleiding. Inhoudelijke samenwerking tussen onderwijsniveaus moet ervoor zorgen dat het gehele traject voor een kandidaat cursist helder is. Het onderwijsproces verwijst eveneens naar het helder aangeven van de startcompetenties van de opleiding zodat kandidaat-cursisten een duidelijk zicht hebben op de opleiding om een realistische studiekeuze te maken. Indien iemand voldoet aan de toelatingsvoorwaarden, maar een aantal startcompetenties niet bezit dan kan de instelling de mogelijkheid voorzien om inhaallessen te organiseren. In het hoger onderwijs organiseren sommige instellingen voorbereidende cursussen, bijvoorbeeld zomercursussen wiskunde of Latijn. Dit doen ze met hun eigen werkingsmiddelen, en is verder niet gereglementeerd. In het volwassenenonderwijs kunnen cursisten in een opleiding van het hoger beroepsonderwijs bijgeschoold worden via modules in het secundair volwassenenonderwijs. Ook in het secundair onderwijs is het mogelijk bijscholing te organiseren. Een ander aspect van onderwijsproces is de flexibele organisatie van de opleiding. In het hoger beroepsonderwijs zullen lerenden, werkenden en werkzoekenden op korte tijd een beroepsgerichte kwalificatie kunnen verwerven. Een flexibel aanbod is dan ook een vereiste om aan de noden en behoeften van deze diverse doelgroep tegemoet te kunnen komen. In het nieuwe decreet op het volwassenenonderwijs wordt resoluut voor modularisering gekozen. Bovendien worden de meeste opleidingen in avondonderwijs aangeboden. In de voormalige 4e graad BSO verpleegkunde loopt een experiment rond modularisering. Men kan de opleiding op verschillende momenten aanvangen. Modules worden bekroond met een deelcertificaat. Het hoger onderwijs is volledig geflexibiliseerd. Men kan naast een diplomacontract ook een contract sluiten voor het behalen van afzonderlijke credits of er zelfs voor kiezen om enkel examens af te leggen met een examencontract. In het hoger onderwijs worden credits verleend per opleidingsonderdeel dat met succes werd afgelegd. In elk van de onderwijsniveaus zijn dus meerdere vormen van flexibiliteit terug te vinden, die ook zullen bestaan voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs die op een bepaald onderwijsniveau ingericht worden. Een belangrijke voorwaarde voor elke vorm van flexibiliteit is voldoende helderheid in de competenties die bereikt zullen worden. Om de transparantie te verhogen zal bij het studiebewijs op het einde van een opleiding een diplomasupplement uitgereikt worden waarin de competenties worden vermeld die in de opleiding verworven werden. Dit diplomasupplement wordt in het kader van Europass aanbevolen om de mobiliteit tussen landen te stimuleren. Ook binnen opleidingen in Vlaanderen kan dit een middel zijn om meer helderheid te creëren en zo EVC-regelingen in het kader van de beoogde flexibiliteit eenduidiger te maken. Een flexibel onderwijsaanbod vereist een goede trajectbegeleiding van cursisten. Leertrajectbegeleiding start met de begeleiding van het studiekeuzeproces. Maar ook tijdens de opleiding is leertrajectbegeleiding belangrijk om de vorderingen van de cursist permanent te evalueren en het leertraject eventueel bij te sturen. Een (elektronisch) portfolio kan hiervoor een hulpmiddel zijn. Ook hier is het in eerste plaats de onderwijsinstelling zelf die instaat voor de trajectbegeleiding. Centra voor leerlingenbegeleiding in het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs of diensten voor studentenvoorzieningen in hogescholen kunnen de nodige ondersteuning bieden.
90 3° Het derde luik van het beoordelingskader omvat de uitkomst van het onderwijs. Dit criterium moet ervoor zorgen dat de opleiding voldoende rendement behaalt en de behaalde competenties van de cursisten voldoende maatschappelijk relevant zijn. 4° Het vierde luik, tenslotte, zorg ervoor dat ook de materiële voorzieningen, de kwaliteits van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg opgenomen worden in de beoordeling. Het beoordelingskader loopt parallel met het beoordelingskader voor het hoger onderwijs. Aspecten die reeds in de visitatie van de professionele bacheloropleidingen, dan wel de doorlichting van het Centrum voor Volwassenenonderwijs, aan bod kwamen, moeten niet dubbel beoordeeld worden. Afspraken over deze afstemming worden in het procotcol vastgelegd. In paragraaf drie wordt vastgelegd dat de stuurgroep en de VLHORA de externe visitaties coördineren. Deze coördinatie slaat in ieder geval op de ontwikkeling en de vaststelling van een protocol van kwaliteitszorg, dat door de visitatiecommissies zal moeten gehanteerd worden. Het protocol van kwaliteitszorg wordt gezamenlijk opgemaakt door de inspectie, de VLHORA, de stuurgroep en de NVAO. In dit protocol wordt vastgelegd op welke manier de beoordelingskaders van het hoger beroepsonderwijs en de beoordelingskaders die de inspectie gebruikt bij de doorlichting van instellingen secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs op elkaar afgestemd worden. Hetzelfde gebeurt voor de afstemming van de beoordelingskaders die gebruikt worden voor bacheloropleidingen in hogescholen en de beoordelingskaders van het hoger beroepsonderwijs. In het protocol worden ook de afspraken vastgelegd over de afstemming van de visitaties van opleidingen hoger beroepsonderwijs op de doorlichtingen van instellingen secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs en visitaties van de professionele bachelors. Aspecten die reeds aan bod komen tijdens de doorlichtingen van de instellingen secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs of de visitaties van de professionele bachelors, moeten niet opieuw opgenomen worden bij de visitaties van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Minimaal moeten afspraken gemaakt worden over de beoordeling van de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg. Het protocol zal ook concrete afspraken bevatten over de manier van organisatorische samenwerking bij de visitatie van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs aangezien de opleidingen per opleiding of opleidingscluster gevisiteerd worden. Tot slot vermelden we voor de volledigheid dat in het protocol ook criteria vastgelegd worden voor de samenstelling van de visitatiecommissies. Deze criteria moeten ervoor zorgen dat de visitatiecommissies bestaan uit leden die voldoende onafhankelijk kunnen oordelen.
Hoofdstuk II. Institutionele bepalingen Dit hoofdstuk beschrijft de twee instituties die belast worden met taken die verband houden met programmatie en accreditatie voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs. Een eerste orgaan dat besproken wordt, is de Commissie hoger beroepsonderwijs die voornamelijk taken heeft in de programmatieprocedure. Een tweede orgaan is het accreditatieorgaan dat zowel een taak heeft in de programmatieprocedure, met name de beoordeling van de toets nieuwe HBO5-opleiding en een taak heeft in het kader van de externe kwaliteitszorg, meer bepaald in het verlenen van een accreditatie. De verschillende stappen die doorlopen zullen worden in het kader van de programmatie en in het kader van de accreditatie van opleidingen in het hoger beroepsonderwijs worden besproken onder Titel II. Organisatie van het hoger beroepsonderwijs.
Afdeling I. Commissie Hoger Beroepsonderwijs Onderafdeling I. Oprichting en samenstelling Artikel 6 De Commissie Hoger Beroepsonderwijs wordt ondergebracht binnen het Departement Onderwijs en Vorming.
Artikel 7
91 De Commissie Hoger Beroepsonderwijs zal samengesteld zijn uit volgende vaste en wisselende leden per dossier: - Eén werkende en plaatsvervangende voorzitter. -
Eén werkend en een plaatsvervangend lid is deskundig beroepsgerichte opleidingen in het secundair onderwijs.
-
Eén werkend en een plaatsvervangend lid is deskundig met betrekking tot het hoger beroepsonderwijs van het volwassenenonderwijs.
-
Eén werkend en een plaatsvervangend lid is deskundig met betrekking tot de professionele bachelor.
-
Eén werkend en een plaatsvervangend lid is deskundig met betrekking tot de publieke opleidingsverstrekkers.
-
Eén werkend en arbeidsmarktregie.
-
Twee wisselende leden die de betrokken sector of sectoren vertegenwoordigen.
een
plaatsvervangend
lid
is
deskundig
met
met
betrekking
betrekking
tot
tot
De leden van deze Commissie moeten voldoende onafhankelijk kunnen werken en zullen worden aangesteld door de Vlaamse Regering. We kiezen naar analogie met de Erkenningscommissie van het hoger onderwijs voor een commissie die niet wordt samengesteld op basis van voordrachten van organisaties.
Onderafdeling II. Opdracht Artikel 8 De Commissie hoger beroepsonderwijs zal enerzijds instaan voor het advies over een rationeel aanbod van opleidingen binnen het hoger beroepsonderwijs voor de beroepskwalificatie op Vlaamse niveau, alsook de benaming van de opleiding, het aantal studiepunten en het studiegebied waartoe de opleiding zal behoren. Ten tweede zal de Commissie hoger beroepsonderwijs instaan voor de beoordeling van de macrodoelmatigheidstoets. Een derde taak van de Commissie situeert zich niet in het kader van programmatie, maar in het kader van kwaliteitszorg waarbij ze de samenstelling van de visitatiecommissies zoals voorgesteld door inspectie of VLHORA en stuurgroep goedkeurt. Dit artikel beschrijft de eerste taak van de Commissie in de eerste fase van de programmatieprocedure voor nieuwe opleidingen binnen het hoger beroepsonderwijs. De eerste fase start wanneer er een beroepskwalificatie van niveau 5 wordt goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming formuleert een voorstel van onderwijskwalificatie(s) binnen de 60 dagen na de goedkeuring van een beroepskwalificatie van niveau 5. Daarna verleent de Commissie hoger beroepsonderwijs verleent haar advies aan de Vlaamse Regering over het rationeel aanbod van HBO-opleidingen in Vlaanderen. De Commissie gaat na of het zinvol is om voor de beroepskwalificatie een HBO5-opleiding te organiseren, bepaalt het aantal keer dat deze opleiding mag worden aangeboden en met welke regionale spreiding. De Commissie kan bijvoorbeeld adviseren dat de opleiding een unieke opleiding wordt in Vlaanderen, of dat er slechts één opleiding per provincie kan ingericht worden. Tegelijk geeft de Commissie HBO5 ook een advies over het aantal studiepunten van de opleiding25, het studiegebied waartoe de opleiding behoort en de benamingen van de opleidingen. Het voorstel van onderwijskwalificatie dat door het Agentschap geformuleerd werd en het advies van de Commissie hoger beroepsonderwijs over de hierboven vermelde aspecten worden voor advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voorgelegd. Op basis van deze elementen neemt de Vlaamse Regering daarna een beslissing.
25
En de omrekening van studiepunten naar lestijden en lesuren in het volwassenenonderwijs respectievelijk het secundair onderwijs.
92 Artikel 9 Dit artikel beschrijft de tweede taak van de Commissie in de tweede fase van de programmatieprocedure van nieuwe HBO5-opleidingen, namelijk het beoordelen van de macrodoelmatigheid. Dit wordt verder besproken in de artikels 20 en 21. Opleidingen die reeds voor de inwerkingtreding van het decreet door de Centra van Volwassenenonderwijs ingericht werden, kunnen niet ingericht worden door hogescholen. De Commissie zal oordelen of een omgevormde opleiding nog steeds gezien kan worden als een ‘bestaande’ opleiding en wat de oude benaming is van de opleiding waarmee de nieuwe opleiding overeenkomt. Indien van toepassing, zal de Commissie ook hierover haar advies geven tijdens de macrodoelmatigheidstoets.
Artikel 10 Dit artikel beschrijft de derde taak van de Commissie. Deze kadert in het kwaliteitszorgsysteem van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zoals beschreven in artikels 24 tot en met 49. De kwaliteit van alle opleidingen van het hoger beroepsonderwijs wordt in het kader van externe kwaliteitszorg door een visitatiecommissie beoordeeld. Het visitatierapport is op haar beurt de basis om een accreditatie voor de opleiding te bekomen. De Commissie geeft haar akkoord of nietakkoord over de samenstelling van de visitatiecommissies (cf. artikel 5 van dit decreet). Daartoe legt de commissie in een reglement de criteria vast op basis waarvan ze al dan niet een akkoord verleent over de samenstelling van de visitatiecommissies. Deze criteria omvattend minstens de criteria die de onafhankelijkheid van de commissieleden moet garanderen. Deze criteria m.b.t. de onafhankelijkheid worden vastgelegd in een protocol zoals verder besproken in het artikel 5.
Onderafdeling III. Rapportering Artikel 11 Jaarlijks dient de Commissie een activiteitenverslag aan het Vlaamse Parlement en de Vlaamse Regering te bezorgen. De Commissie geeft in dit verslag een overzicht en beschrijving van haar werkzaamheden alsook een reflectie op de uitvoering van de eigen taken en de evoluties die zich afspelen in het hoger beroepsonderwijs. Ook het accreditatieorgaan dat in het kader van de kwaliteitszorg accreditaties verleent aan opleidingen rapporteert jaarlijks op dezelfde datum als de Commissie over haar werkzaamheden. De rapportage van dit accreditatieorgaan wordt besproken in artikel 16 van dit decreet.
Afdeling II. Accreditatieorgaan Onderafdeling I. Aanwijzing en opdracht Artikel 12 Het accreditatieorgaan is niet enkel verantwoordelijk voor de accreditatie van opleidingen hoger beroepsonderwijs. Het staat eveneens in voor de toets nieuwe HBO5-opleiding bij de programmatie van nieuwe en bestaande opleidingen. Accreditatie is een formele en onafhankelijke uitspraak die aangeeft dat het programma al dan niet aan een aantal vooraf bepaalde standaarden voldoet die in een accreditatiekader worden vastgelegd. De procedure voor accreditatie wordt beschreven in Titel II. Organisatie van het hoger beroepsonderwijs, hoofdstuk III. Accreditatie en programmatie. Voor het hoger beroepsonderwijs is het aangewezen om een beroep te doen op hetzelfde accreditatieorgaan dat instaat voor de accreditaties in het hoger onderwijs, namelijk de Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). Dit orgaan word beschreven in artikel 9quater van het decreet van 4 april betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs. De Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie is een Vlaamse Nederlands partnerschap dat vastgelegd werd in een verdrag. Het verdrag regelt de benoeming van de leden van het accreditatieorgaan, de goedkeuring van de accreditatiekaders of protocollen en van het
93 toetsingskader, het gezamenlijke toezicht op de werking van het accreditatieorgaan en de financiering ervan. Zowel de Vlaamse als de Nederlandse overheden kunnen het accreditatieorgaan met extra taken belasten vanuit het nationale perspectief. Recent werd het accreditatieorgaan in Nederland bijvoorbeeld belast met de accreditatie van de Associate Degrees, de kortdurende beroepsopleidingen in het kader van de Short Cycle als onderdeel van de Bacheloropleidingen.
Onderafdeling II. Werking Artikels 13, 14 en 15 Deze artikelen bepalen dat het accreditatieorgaan in een reglement bestuursbeginselen moet vastleggen inzake beslissingen en reglementen die betrekking zullen hebben op instellingen van het voltijds secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs, de behandeling van vragen en bezwaren en de bewaring van de documenten.
Onderafdeling III. Rapportering Artikel 16 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.
Titel II. Organisatie van het hoger beroepsonderwijs Hoofdstuk I. Programmatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs Dit hoofdstuk regelt de programmatie van opleidingen in het hoger beroepsonderwijs. De programmatieprocedure bestaat uit twee onderdelen, met name de macrodoelmatigheidtoets en de toets nieuwe HBO5-opleiding.
Afdeling I. Algemeen Artikel 17 De eerste paragraaf van dit artikel regelt de voorwaarden waaronder een instellingsbestuur een opleiding van het hoger beroepsonderwijs kan programmeren. §2 regelt dat dat in de programmatieaanvraag al opgenomen moet worden in welke mate vanuit de opleiding van het hoger beroepsondewijs een verkort of aangepast traject mogelijk is in de aansluitende professioneel gerichte bachelor in het hoger onderwijs.
Afdeling II. Procedure Artikel 18 In paragraaf 1 van dit artikel wordt geregeld dat elke instellingen die een opleiding binnen het hoger beroepsonderwijs wil programmeren, een aanvraagdossier indient. Dit aanvraagdossier wordt zowel ingediend bij de Commissie hoger beroepsonderwijs als bij het accreditatieorgaan. Instellingsbesturen die een opleiding willen inrichten vanaf 1 september, moeten hun aanvraagdossier indienen tegen 30 november van het voorafgaande jaar. Voor opleidingen die men vanaf 1 februari wil inrichten, moet het dossier tegen 31 mei van het voorafgaande jaar ingediend worden. In paragraaf 2 wordt verduidelijkt dat het aanvraagdossier uit twee onderdelen moet bestaan: een onderdeel dat gebruikt kan worden voor de macrodoelmatigheidstoets en een onderdeel dat gebruikt kan worden voor de toets nieuwe HBO5-opleiding.
94 De instellingen van het voltijds gewoon secundair onderwijs die behoren tot een scholengemeenschap dienen aan te tonen dat de aanvraag in overeenstemming is met de gemaakte afspraken over de ordening van een rationeel onderwijsaanbod van de scholengemeenschap. De aanvraag dient binnen de scholengemeenschap besproken te zijn en gedragen door de volledige scholengemeenschap. Centra voor volwassenenonderwijs dienen advies te vragen van het consortium. Het consortium kan hierbij aangeven in welke mate de nieuwe opleiding past in het meerjarenplan van het consortium. Hogescholen dienen advies in te winnen van de associatie waartoe de hogeschool is aangesloten. Dit alles kadert in het streven naar een rationeel aanbod. De laatste paragraaf van dit artikel legt bepaalt dat de Commissie en het accreditatieorgaan samen zullen bepalen aan welke voorwaarden het aanvraagdossier moet voldoen om ontvankelijk verklaard te worden en bepaalt wat er gebeurt indien het dossier onontvankelijk verklaard wordt. De inhoudelijke eisen voor het aanvraagdossier moeten afgestemd zijn op de eigenheden van het hoger beroepsonderwijs. Deze inhoudelijke eisen worden beschreven onder artikel 5 en artikel 20. De manier waarop de opmaak van het dossier precies vorm krijgt, kan verschillen naargelang de tradities die bestaan in de verschillende onderwijsniveaus: Voor de opleiding in het secundair onderwijs worden instellingen ondersteund door hun koepels bij het opmaken van leerplannen. Voor de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs kunnen instellingen zich op dezelfde manier laten ondersteunen, maar het werken met een leerplan zal niet decretaal verplicht zijn. Indien koepels leerplannen voorzien kan een instelling dit leerplan opnemen in het programmatiedossier. Het leerplan dient echter niet voorafgaand goedgekeurd te worden door de inspectie, vermits het accreditatieorgaan zal instaan voor de kwaliteitscontrole. Modulair werkende scholen moeten zich wel houden aan de competenties die de Vlaamse regering voor elke module heeft bepaald. -
Voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in de Centra voor Volwassenenonderwijs zal gewerkt worden met opleidingsprofielen per centrum: daarin wordt het aantal lestijden per module vastgelegd en worden de competenties over de modules verdeeld. Het opleidingsprofiel dient mee opgenomen te worden in het programmatiedossier. Het blijft uiteraard mogelijk dat instellingen zich voor de ontwikkeling van opleidingsprofielen voor opleidingen van het hoger beroepsonderwijs laten bijstaan door de stuurgroep van pedagogische begeleidingsdiensten en VOCVO. De opleidingsprofielen dienen niet voorafgaand bekrachtigd te worden door de Vlaamse Regering, aangezien het accreditatieorgaan voor het hoger beroepsonderwijs zal instaan voor de kwaliteitscontrole.
-
Het programmatiedossier dat voor een opleiding van het hoger beroepsonderwijs aan een hogeschool moet ingediend worden is sterk gelijkend op dat voor een bacheloropleiding. De hogeschool maakt een eigen dossier op. Dit neemt niet weg dat, net als in andere onderwijsniveaus, hogescholen met elkaar of met andere onderwijsinstellingen kunnen samenwerken.
Bij het gezamenlijk aanbieden van een opleiding door de verschillende onderwijsniveaus zal de praktijk moeten uitwijzen hoe deze programmatiedossiers precies vorm krijgen. Het niet verplichten van door de inspectie goedgekeurde leerplannen in het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs en van door de Vlaamse Regering bekrachtigde algemeen geldende opleidingsprofielen in het volwassenenonderwijs, zorgt ervoor dat de programmatieprocedure voor opleidingen van het hoger beroepsonderwijs relatief kort is en daarbij in de verschillende onderwijsniveaus even snel kan verlopen. Dit zal ook samenwerking eenvoudiger maken. Artikel 19 De Vlaamse Regering neemt de uiteindelijke beslissing over de programmatie van een nieuwe opleiding. Daarvoor baseert ze zich op het advies van de Commissie over de macrodoelmatigheid, het advies van het accreditatieorgaan over de toets nieuwe HBO5-opleiding, de opmerkingen die de instellingen zelf kunnen toevoegen en het advies van de Vlaamse Onderwijsraad over al deze aspecten.
95 Bij positief besluit over de aanvraag van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs door de Vlaamse Regering kan de instelling de opleiding starten voor een periode van vier jaar. De opleiding komt voor het verstrijken van deze periode terecht in de cyclus van kwaliteitszorg en accreditatie zoals verder beschreven in hoofdstuk II en hoofdstuk III. Wanneer een instelling de aangevraagde opleiding niet start in het tweede school- of academiejaar dat volgt op de bekendmaking van het positief besluit, vervalt het positieve besluit.
Onderafdeling I. De macrodoelmatigheidstoets Artikel 20 De macrodoelmatigheidstoets van een opleiding gaat de relevantie na van het organiseren van de opleiding in een welbepaalde instelling. De mogelijkheid voor het organiseren van een opleiding in een bepaalde instelling wordt mee bepaald door het advies over het rationeel aanbod van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen van de Commissie zoals geregeld in artikel 7 van dit decreet. De Commissie bracht immers in artikel 7 reeds een advies uit over de wenselijkheid van de opleiding in heel Vlaanderen, of het bijvoorbeeld een unieke opleiding wordt of niet, in welke provincies de opleiding kan georganiseerd worden. Uiteraard moet de macrodoelmatigheidstoets van de instelling binnen dit kader passen. Indien de opleiding slechts in welbepaalde provincies kan georganiseerd worden, kan een instelling uit een andere provincie geen aanbod voorzien. 5° In het kader van levenslang leren en de tienkamp voor gelijke kansen wordt ernaar gestreefd om het onderwijs voor iedereen toegankelijk te maken. De Commissie hoger beroepsonderwijs zal dan ook nagaan in welke mate de instelling de voorziene doelgroep met haar opleiding beoogt te bereiken. Indien de instelling de capaciteit niet heeft om verschillende relevante doelgroepen voor de opleiding te bereiken, kan ze bijvoorbeeld samenwerkingsverbanden zoeken die deze doelstelling mee kunnen verwezenlijken. 10° en 11° In bepaalde gevallen zullen aanvragers van dezelfde opleidingen in een regio verplicht worden tot een organisatorische samenwerking26 met het oog op het garanderen van een rationeel aanbod. De Commissie die belast wordt met het beoordelen van de macrodoelmatigheid kan bij bepaalde dossiers oordelen dat organisatorische samenwerking met een ander onderwijsniveau vereist is, vanuit rationeel oogpunt. 14° De Commissie kijkt niet enkel naar de individuele aanvragen voor macrodoelmatigheid en capaciteit van de instelling maar bekijkt per aanvraagronde (dus tweemaal per jaar) de aanvragen in hun totaliteit en baseert haar positieve of negatieve besluit eveneens op het relatieve belang op de arbeidsmarkt van alle beroepskwalificaties waarvoor een aanvraag voor opleiding werd ingediend en op het jaarlijks beschikbare budget dat door de Vlaamse Regering bepaald werd zoals beschreven in artikel 117 voor het organiseren van nieuwe opleidingen. Indien dus teveel aanvragen voor opleidingen werden ingediend dan mogelijk zijn binnen het voorziene budget zal de commissie op deze basis een prioritering van de aanvragen moeten maken.
Artikel 21 Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.
Onderafdeling II. Toets nieuwe HBO5-opleiding Artikel 22 De toets nieuwe HBO5-opleiding gaat na of de aangevraagde opleiding voldoende kwalitatief is. Voor de beoordeling hiervan gebruikt het accreditatieorgaan de criteria van het beoordelingskader dat ook gebruikt wordt tijdens de kwaliteitszorgprocedure. Het verschil is dat het accreditatieorgaan bij de toets nieuwe HBO5-opleiding uitgaat van een voorstel van curriculum dat nog niet in de werkelijkheid getest werd. Bij het nagaan van de aanvraag voor accreditatie heeft men al een 26
Deze samenwerking kan ook netoverschrijdend verplicht worden.
96 aantal jaren het curriculum ingericht zodat de realisatie van de generieke kwaliteitswaarborgen op een gedetailleerdere manier onderzocht kan worden.
Artikel 23 Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.
Hoofdstuk II. Kwaliteitszorg Afdeling I. Interne kwaliteitszorg Artikel 24 §1. Hogescholen hebben reeds jaren ervaring in het hanteren van een intern kwaliteitszorgsysteem dat gericht is op een permanente kwaliteitsverbetering van de opleidingen. Met het decreet betreffende het volwassenenonderwijs van 15 juni 2007 wordt van elk centrumbestuur verwacht dat het een eigen kwaliteitszorgsysteem ontwikkelt. De centra moeten dit kwaliteitszorgsysteem realiseren door ‘permanent en op eigen initiatief’ toe te zien op de kwaliteit van hun onderwijsactiviteiten. In het voorontwerp van decreet betreffende de kwaliteit in het onderwijs dat betrekking heeft op zowel secundair onderwijs als volwassenenonderwijs, wordt geregeld dat ook instellingen secundair onderwijs over een eigen kwaliteitssysteem zullen beschikken. Een systeem voor interne kwaliteitszorg stelt vooral uitdagingen voor onderwijsinstellingen van het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs. Er is immers nog geen echte traditie in de uitbouw van een formeel intern kwaliteitszorgsysteem. Toch leveren de pedagogische begeleidingsdiensten reeds jarenlang ondersteuning aan instellingen secundair onderwijs en ’Centra voor Volwassenenonderwijs met het uitbouwen van de interne kwaliteitszorg. Ook de stuurgroep volwassenenonderwijs en VOCVO hebben als taak om onderwijsvernieuwing en kwaliteitszorg te coördineren, te stimuleren en te faciliteren.
Afdeling II. Externe kwaliteitszorg Onderafdeling I. De visitatie Artikel 25 De cyclus van kwaliteitszorg voor het hoger beroepsonderwijs wordt op 8 jaar gezet. Dit betekent dat elke opleiding in elke instelling eens in de acht jaar een externe beoordeling zal krijgen over de kwaliteit van de opleiding. De cyclus van accreditatie die hier onmiddellijk op volgt is uiteraard ook 8 jaar. De cyclus van externe kwaliteitszorg in het hoger onderwijs ligt ook op 8 jaar. In instellingen voor secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs ligt de cyclus van de schoolrespectievelijk centrumdoorlichtingen echter op 6 jaar. Omdat het hoger beroepsonderwijs tot de hoger onderwijsruimte behoort, is het aangewezen de lengte van de cyclus van kwaliteitszorg gelijk te maken aan die van het hoger onderwijs. Artikel 26 Het hoger beroepsonderwijs zal naast nieuwe opleidingen ook een heel aantal bestaande opleidingen opnemen. Als we naar het bestaande opleidingenveld kijken dat in het hoger beroepsonderwijs zal opgenomen worden, is duidelijk dat dit een divers opleidingenveld is. De 4e graad Verpleegkunde wordt in 20 scholen aangeboden. Van de 63 opleidingen in het volwassenenonderwijs worden 33 opleidingen door één of twee CVO’s ingericht. Tegelijkertijd zijn er opleidingen die door veel CVO’s worden ingericht zoals Boekhouden (28), Informatica (21), Electronica (14) en Fiscale wetenschappen (12). Voor de opleidingen die slechts door één of twee centra worden aangeboden is het evident dat deze geclusterd worden per studiegebied. Dit betekent dat al deze opleidingen op eenzelfde moment een externe beoordeling krijgen. Indien opleidingen in één studiegebied geclusterd
97 worden, betekent dit bovendien een vermindering in belasting voor het centrum omdat in één beweging verschillende opleidingen doorgelicht worden. Voor de opleidingen die door veel scholen of centra worden aangeboden, zoals de opleiding Verpleegkunde, zal het wellicht nodig zijn om de opleiding apart te nemen in de externe beoordeling. Artikel 27 Paragraaf 1 stelt dat de visitatiecommissie maximum 24 maanden heeft om een (cluster van) opleiding(en) door te lichten. Paragraaf 2 en 3 regelt de samenstelling van de visitatiecommissies. Voor opleidingen van het hoger beroepsonderwijs worden de visitatiecommissies samengesteld door de VLHORA in samenwerking met de stuurgroep van het volwassenenonderwijs. De visitatiecommissie bevat steeds tenminste één deskundige uit het beroepenveld en één cursist. Indien geen cursist bereid gevonden wordt kan de visitatiecommissie toch haar taak uitvoeren. Dit is niet het geval indien geen deskundige uit het beroepenveld bereid gevonden wordt. Het beroepsgerichte karakter is immers een kerneigenschap van alle opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. De Commissie zal haar akkoord geven over de samenstelling van de visitatiecommissies door stuurgroep en VLHORA. Bij niet akkoord van de Commissie moet een alternatieve samenstelling voorgesteld worden. Artikel 28 Dit artikel stelt dat het ontwerp van visitatierapport aan het instellingsbestuur bezorgd wordt en voorziet de mogelijkheid dat instellingsbesturen een klacht kunnen indienen. Artikel 29 Dit artikel stelt dat de opleidingen in een vergelijkend perspectief in één visitatierapport worden opgenomen, dat vervolgens publiek wordt gemaakt. Na de publicatie van dit rapport kunnen de instellingen een accreditatieaanvraag bij het accreditatieorgaan indienen. De instellingen worden verondersteld om de opmerkingen die de visitatiecommissie heeft geformuleerd in het publiek gemaakt rapport om te zetten in verbeteracties in het kader van de interne kwaliteitszorg. In een volgende visitatieronde, in principe na acht jaar, wordt gekeken welke verbeteracties naar aanleiding van de opmerkingen uit de vorige visitatie ondernomen werden. Onderafdeling II. Accreditatie Sectie I. Aanvraag accreditatie bij het accreditatieorgaan als vermeld in artikel 12 Artikel 30 Het is de instelling zelf die de accreditatie aanvraagt bij het accreditatieorgaan. Deze aanvraag gebeurt binnen de 60 dagen nadat het visitatierapport openbaar werd gemaakt. Een instelling die reeds een accreditatie gekregen heeft van een ander accreditatieorgaan, kan aanvragen om de accreditatie als equivalent te laten beschouwen. Dit is bijvoorbeeld mogelijk indien een beroepsopleiding reeds een internationaal erkend kwaliteitsmerk heeft verworven. De procedure hiervoor wordt uitgewerkt in artikel 33. Artikel 31 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar. Artikel 32 §1. De beoordeling voor het verlenen van een accreditatie moet gezien worden als een metaevaluatie. Het accreditatieorgaan herneemt de visitaties dus niet maar geeft een uiteindelijk en onafhankelijk kwaliteitsoordeel. Waar de visitatiecommissie in haar rapport moet aantonen dat de opleiding voldoet aan de vastgestelde kwaliteitseisen en daarbij per kwaliteitsrubriek een totaalbeoordeling geeft, verifieert het accreditatieorgaan de visitatieresultaten en stoelt het
98 accreditatiebesluit op de in het visitatierapport gegeven beoordelingen per kwaliteitsrubriek. Het beoordelingskader van de visitatie en de accreditatie zijn dezelfde. §2. Het dossier voor de accreditatieaanvraag blijft beperkt. Indien tijdens de visitatie van de opleiding van het hoger beroepsonderwijs niet alle criteria aan bod kwamen omdat deze reeds tijdens de doorlichting van de instelling of visitatie van de professionele bachelor aan bod kwamen, worden dit doorlichtingsverslag of visitatierapport aan het dossier toegevoegd. Dit zorgt ervoor dat de bijkomend last voor accreditatieaanvragen beperkt blijft. De kosten voor visitatie en accreditatie zullen slechts beperkt ten laste van de instellingen gerekend worden. Sectie II. Accreditaties verleend door andere accreditatieorganen
Artikel 33 Dit artikel bepaalt dat op grond van een accreditatie door een ander accreditatieorgaan de accreditatie kan aangevraagd worden. Het proces tot accreditatie dat men doorlopen heeft bij de betreffende instantie moet overeenstemmen met het proces, de aanpak en criteria die men voorziet in het eigenlijke accreditatiekader. Instellingen kunnen bijvoorbeeld de voorkeur geven aan een buitenlandse accreditatie of een accreditatie verleent door het beroepenveld om zich te profileren op de buitenlandse markt of binnen de sector. Door het erkennen van deze buitenlandse accreditaties kunnen deze opleidingen het diploma van gegradueerde verlenen zonder een dubbele accreditatieprocedure te moeten doorlopen. Sectie III. Accreditatiekader
Artikel 34 §1. Het accreditatiekader voor het hoger beroepsonderwijs kan niet los gezien worden van de beoordelingskaders voor de visitaties, de macrodoelmatigheidstoets en de toets nieuwe HBO5opleiding. Sectie IV. Onderzoek
Artikel 35 tot en met 38 Deze artikelen omschrijven verder de behandeling van de accreditatieaanvragen. De basis voor de toetsing van de kwaliteit van de opleiding is het visitatierapport. Het accreditatieorgaan verifieert deze beoordeling, waardoor accreditatie kan beschouwd worden als een vorm van ‘metaevaluatie’. Op deze manier wordt optimaal gebruik gemaakt van het bestaande kwaliteitszorgsysteem en komt de verbeterfunctie hiervan niet in het gedrang. Daarenboven worden de administratieve lasten en de kosten voor de instellingen tot een minimum beperkt.
Artikel 39 Dit artikel bepaalt dat een instelling haar opleiding kan terugtrekken uit de accreditatieprocedure. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren indien de instellingen op basis van het ontwerprapport reeds een duidelijke indicatie krijgt dat een negatief accreditatiebesluit genomen zal worden en de instelling oordeelt geen verdere inspanningen te willen leveren om een verbetertraject op te stellen. Dit verbetertraject wordt bepaald in artikel 53. Sectie V. Accreditatiebesluit
Artikels 40 en 41 Deze artikels behoeven geen verdere commentaar Sectie VI: Traject dat leidt naar een tijdelijke erkenning op aanvraag
99 Artikel 42 tot 46 Indien het accreditatieorgaan na kennis genomen te hebben van de argumentatie van de instelling niettemin oordeelt dat een bepaalde opleiding niet voldoet, voorziet de decreetgever de mogelijkheid voor de instelling om een 'verbetertraject' aan te vragen bij de Vlaamse Regering binnen een bepaalde termijn en volgens een bepaalde procedure aangeduid in deze bepaling. Ingeval de Commissie hoger beroepsonderwijs op basis van het dossier oordeelt dat de voorgestelde verbeteringen van de instelling realistisch zijn en dat deze de opleiding op het vereiste kwaliteitsniveau kunnen brengen, dan neemt zij een positief besluit. Dit heeft dezelfde waarde voor de instelling als een accreditatiebesluit met dit verschil dat een accreditatiebesluit een geldigheidsduur heeft van acht jaar, terwijl een besluit over een verbetertraject reeds na drie jaren vervalt. Dit kan beschouwd worden als een tijdelijke erkenning. De decreetgever acht een periode van minimum één tot maximum drie jaren voldoende om de kwaliteit van de opleiding op het vereiste peil te brengen. Het is in het belang van de cursisten om de definitieve toetsing van de opleiding aan het van toepassing zijnde accreditatiekader niet langer uit te stellen Na een periode van maximum 3 jaar waarin het verbeterplan gerealiseerd wordt, zal opnieuw een beperkte visitatie plaatsvinden die enkel betrekking heeft op de elementen uit het verbeterplan. Het visitatierapport wordt vervolgens ingediend bij het accreditatieorgaan, waarna een positief of negatief accreditatiebesluit volgt. Bij positief accreditatiebesluit start de cyclus van de achtjarige accreditatie opnieuw.
Sectie VII. Traject bij niet-instemming met een negatief accreditatiebesluit Artikel 47 en 48 Deze artikels bepalen de beroepsprocedure in geval van een negatief accreditatiebesluit.
Sectie VIII. Afbouw van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs Artikel 49 Dit artikel regelt de afbouw van een opleiding. Deze afbouw is gespreid over drie schooljaren zoals beschreven in paragraaf 2 van dit artikel. Cursisten moeten immers de kans krijgen om de opleiding te voltooien. Een opleiding moet afgebouwd worden in de volgende situaties: - een instelling dient geen accreditatieaanvraag in - de instelling krijgt een negatief accreditatiebesluit en stelt geen beroepsprocedure in - de instelling krijgt een negatief accreditatiebesluit en stelt een beroepsprocedure in, maar de beroepsbeslissing bevestigt het negatieve accreditatiebesluit De afbouw van een bestaande opleiding wordt geregeld in het artikel 141 van de overgangsbepalingen.
Titel III. Samenwerking bij de organisatie van het hoger beroepsonderwijs Artikel 50 Een nauwe samenwerking met de beroepswereld zal opleidingen van het hoger beroepsonderwijs een belangrijke voorwaarde zijn. Die samenwerking moet er voor zorgen dat de opleiding maximaal is afgestemd op de nood van de arbeidsmarkt en dat werkplekleren kwaliteitsvol aangeboden kan worden. Niet enkel zal de beroepswereld via de SERV instaan voor het uittekenen van de beroepscompetentieprofielen die de basis vormen voor de kwalificatie en de opleiding. Ook bij de uittekening van het curriculum en meer in het bijzonder bij de vormgeving van werkplekleren, zullen de onderwijsverstrekkers de beroepswereld nauw moeten betrekken. Bij een aanvraag voor programmatie zullen ze deze samenwerking moeten aantonen.
100 Om een flexibel, divers en transparant aanbod te verzekeren en om eventuele destructieve concurrentie tussen de betrokken onderwijsniveaus aan banden te leggen zal het noodzakelijk zijn dat deze verschillende onderwijsniveaus nauw samenwerken. Samenwerking tussen onderwijsinstellingen wordt gezien als een continuüm. Samenwerking tussen verschillende onderwijsniveaus zal verplicht zijn op inhoudelijk vlak. De omliggende onderwijsniveaus worden betrokken bij de vormgeving van het curriculum en de uittekening van voor- en natrajecten. Samenwerking tussen onderwijsniveaus gaat bij voorkeur verder dan een inhoudelijke samenwerking. De samenwerking kan ook organisatorisch zijn waarbij men bijvoorbeeld leerkrachten of docenten uitwisselt, elkaar logistieke ondersteuning biedt en/of zelfs aan gezamenlijke diplomering doen. Deze organisatorische vorm biedt een grote meerwaarde voor het hoger beroepsonderwijs en gezamenlijk diplomering tussen de verschillende onderwijsniveaus wordt voor alle soorten onderwijsinstellingen mogelijk gemaakt. Door een opleiding gezamenlijk in te richten wordt ervoor gezorgd dat een rationeel aanbod gegarandeerd wordt en dat een opleiding voor zoveel mogelijk doelgroepen toegankelijk gemaakt wordt. Wanneer hogescholen bijvoorbeeld een gezamenlijk aanbod uitwerken met een centrum voor volwassenenonderwijs kan een gepast aanbod voorzien worden voor werkenden, daar waar een hogeschool misschien moeilijkheden heeft om (delen van) een opleiding in avondonderwijs te organiseren. De samenwerking blijft niet beperkt tot onderwijsverstrekkers. Om dezelfde redenen als hierboven aangehaald (flexibiliteit, diversiteit, transparantie en rationaliteit van het aanbod) zal het eveneens mogelijk zijn om een verregaande samenwerking aan te gaan met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB, waarbij Syntra en VDAB de mogelijkheid krijgen om onderdelen van de opleiding te verzorgen en te valideren. Indien onderwijsinstellingen samenwerken, moet telkens één instelling als coördinerende instelling aangeduid worden. Behalve in twee gevallen laten we de instellingen vrij in hun keuze wie optreedt als coördinerende instelling. In geval van samenwerking bij de organisatie van de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs, is de instelling voor secundair onderwijs steeds de coördinerende instelling. In het geval er samengewerkt wordt voor opleidingen hoger beroepsonderwijs die reeds voor het in werking treden van het decreet georganiseerd werden in een Centrum voor Volwassenenonderwijs, is het Centrum voor Volwassenenonderwijs steeds de coördinerende instelling. Dit geldt ook voor samenwerking voor een opleiding die concordeert met zo’n opleiding.
Artikel 51 Indien een samenwerkingsverband tussen instellingen, met publieke opleidingsverstrekkers of met andere organisatie wordt aangegaan met betrekking tot de organisatie van de opleiding, dient steeds een samenwerkingsovereenkomst tussen de participerende instellingen opgesteld worden. Hierin worden bijvoorbeeld afspraken omtrent het gezamenlijk bewaken van de interne kwaliteitszorg van de opleiding, het uitreken van studiebewijzen, het uitlenen van personeel en infrastructuur. Publieke opleidingsverstrekkers zullen geen diploma van gegradueerde kunnen uitreiken. Dit komt toe aan de onderwijsinstelling. De onderwijsinstelling blijft bovendien de eindverantwoordelijke voor de kwaliteit van de opleiding. Ook voor de samenwerking met de publieke opleidingsverstrekkers dient een samenwerkingsovereenkomst opgesteld te worden waarbij de onderwijsinstelling steeds de coördinerende instelling en de eindverantwoordelijke is. In deze overeenkomst dienen afspraken te worden gemaakt met de opleidingspartner over de te bereiken competenties in het onderdeel dat aangeboden wordt, over de equivalentie van de bewijzen die door de opleidingspartner uitgereikt met de deelstudiebewijzen uit onderwijs en over het bewaken van de kwaliteitszorg van het betreffende onderdeel. Indien er ook samengewerkt wordt met betrekking tot het inzetten van personeel, moet hierover onderhandeld worden in de lokale comités van de betrokken instellingen. Het protocol van die onderhandelingen wordt dan als bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst gevoegd. Afspraken die in het lokale comité gemaakt worden, kunnen de individuele personeelsleden niet binden. De bestaande personeelsregelgeving blijft immers gelden. Artikel 52 Het gezamenlijk diplomeren is enkel mogelijk tussen instellingen die programmatie- of onderwijsbevoegdheid hebben voor de betreffende opleiding van het hoger beroepsonderwijs. Voor de HBO5-opleiding verpleegkunde zijn dit instellingen secundair onderwijs, centra voor
101 volwassenenonderwijs en hogescholen. Voor de andere opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zijn dit centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen. Artikel 53 De financiering in geval van samenwerking verloopt anders naargelang de betrokken instellingen. Voor de opleidingen verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs geldt dat er steeds een instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs als coördinerende instelling moet fungeren. Hier wordt mogelijk gemaakt dat lestijden overgedragen kunnen worden naar een Centrum voor Volwassenenonderwijs of naar een hogeschool. Op die manier kunnen scholen expertise inzetten die men niet zelf in huis heeft. De reden waarom een coördinerende instelling voor dit samenwerkingverband moet vastgelegd worden is dat cursisten zich in instellingen secundair onderwijs inschrijven voor een jaar en ook in de financiering meegeteld worden. In het volwassenenonderwijs schrijft men zich in per module. Ook in een hogeschool kan men zich per onderwijsonderdeel inschrijven. Door een coördinerende instelling aan te duiden waarin de cursist zich voor de hele opleiding inschrijft, wordt vermeden dat cursisten dubbel geteld worden. In het kader van samenwerking tussen centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen voor de organisatie van een opleiding van het hoger beroepsondrwijs stelt zich deze problematiek niet. Hier schrijft de cursist zich in per onderdeel bij de organiserende onderwijsinstelling. De cursist wordt dan voor financiering slechts meegeteld voor die onderdelen waarvoor hij/zij zich in de betrokken instelling heeft ingeschreven. Uiteraard is het van belang dat de cursist bij de inschrijving voor de opleiding op een klantvriendelijke manier behandeld wordt. Dit betekent dat van de cursist niet kan verwacht worden dat deze zich effectief naar de twee instellingen begeeft om zich telkens in te schrijven. Het is aan de coördinerende instelling om ervoor te zorgen dat er één inschrijvingsloket geïnstalleerd wordt. Titel IV. Wijzigings-, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen Hoofdstuk I. Wijzigingsbepalingen Afdeling I. Wijzigingen betreffende het voltijds secundair onderwijs Onderafdeling I. Wijzigingen aan de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving Artikel 54 Vermits de duurtijd van opleidingen Se-n-Se in semesters wordt uitgedrukt en vermits de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs quasi overal modulair wordt georganiseerd, wordt afgestapt van het gebruikelijke systeem van de eenmalige teldatum (1 februari van het voorafgaande schooljaar) en wordt geopteerd voor twee teldata. In de betrokken opleidingen zullen leerlingen immers niet altijd een volledig schooljaar aanwezig zijn. Twee teldata weerspiegelen dan ook beter de reële schoolpopulatie, die de basis vormt voor financiering en subsidiëring. Daarenboven zijn die data zo gekozen dat enerzijds alle inschrijvingen (ook laattijdige) hebben plaats gevonden en anderzijds de nodige tijd rest voor overheidsverificatie. Het werken met twee teldata is overigens al gekend in de opleiding verpleegkunde binnen het experiment modulair beroepssecundair onderwijs. Door op elke datum een leerling slechts voor een halve eenheid in aanmerking te nemen, wordt de budgettaire neutraliteit bewaard. Onderafdeling II. Wijzigingen aan het koninklijk besluit nr. 2 van 21 augustus 1978 tot vaststelling van het maximum aantal lestijden per week in het voltijds secundair onderwijs Onderafdeling III. Wijzigingen aan het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II Artikel 56 In beginsel wordt het voltijds secundair onderwijs verstrekt gedurende een volledig schooljaar naar rata van minimum 28 wekelijkse lestijden. De uitzondering blijft dat dit voor verpleegkunde minimum 36 lestijden bedraagt, teneinde te beantwoorden aan de EU-richtlijn op de erkenning van de opleiding en de vrije beroepsuitoefening in de lidstaten. Daarnaast wordt voor de opleidingen Se-n-Se voorzien dat deze op jaarbasis slechts één semester kunnen lopen. Artikel 59 en 72
102 Op de structuur van het voltijds secundair onderwijs, bepaald bij onderwijsdecreet II van 31 juli 1990, wordt als volgt ingegrepen. De huidige vierde graad, bestaande uit de opleidingen verpleegkunde, plastische kunsten en modevormgeving, wordt opgeheven. Zoals eerder omstandig vermeld, wordt de opleiding verpleegkunde geïntegreerd in het concept hoger beroepsonderwijs, kwalificatieniveau 5. De modulaire organisatie ervan, op experimentele grondslag, loopt door tot en met het schooljaar 2011-2012, aangezien tegen 1 januari 2012 alle opleidingen van het hoger beroepsonderwijs moeten zijn omgevormd. De resterende vierdegraadsopleidingen (nl. modevormgeving en plastische kunsten), die slechts in enkele instellingen worden georganiseerd, zijn waardevol doch kwantitatief ontoereikend om aan een afzonderlijke vierde graad voltijds beroepssecundair onderwijs bestaansrecht te geven. Ze worden derhalve omgezet naar de derde graad beroepssecundair onderwijs, met handhaving van studieduur, normering en leerprogramma (d.w.z. dat het principe van de basisvorming op die opleidingen niet van toepassing wordt). De verschuiving van vierde naar derde graad beroepssecundair onderwijs heeft geen repercussies voor financiering of personeel (bv. analoge bekwaamheidsbewijzen en salarisschalen). De derde leerjaren van de derde graad TSO en KSO blijven buiten het concept hoger beroepsonderwijs, al worden een aantal beginselen van het hoger beroepsonderwijs wel gelanceerd. Naast een naamswijziging (Se-n-Se = secundair na secundair) wordt, zoals reeds vermeld, een semestergebonden duurtijd ingevoerd evenals een aangepaste certificering. Daarnaast is het de bedoeling dat de Vlaamse Regering de toelatingsvoorwaarden tot opleidingen Se-n-Se voor een stuk versoepelt om, in uitzonderlijke gevallen en bv. via een toelatingsproef, ook leerlingen die niet in het bezit zijn van een diploma secundair onderwijs, toegang te verlenen. Door voor de opleidingen Se-n-Se, die binnen de derde graad en op kwalificatieniveau 4 worden gepositioneerd, de component werkplekleren (via stages of een andere onbezoldigde vorm van confrontatie met de bedrijfswereld) verplicht te maken, wordt de uitgesproken arbeidsmarktgerichtheid beklemtoond en de aantrekkelijkheid voor de doelgroep allicht gestimuleerd. Per 1 september 2009 gaan alle specialisatiejaren TSO en KSO dus over naar Se-nSe, met behoud van duurtijd (één schooljaar = twee semesters), zodat onderwijsverstrekkers en kandidaat-leerlingen rechtszekerheid wordt geboden. Anderzijds is het echter niet vanzelfsprekend of alle bestaande specialisatiejaren aan het Se-n-Se-profiel voldoen. De Vlaamse Regering moet dan ook alle maatregelen nemen (waarbij aan een screeningsoperatie wordt gedacht) opdat tegen 1 september 2012 een uitgezuiverd Se-n-Se-aanbod kan van start gaan. Deze ingreep is vergelijkbaar met wat er binnen het aanbod van het hoger beroepsonderwijs is gepland. Zoals voor het hoger beroepsonderwijs kunnen onderwijsverstrekkers ook voor de Se-n-Se samenwerkingsverbanden opzetten met andere opleidingsverstrekkers en met socio-economische actoren. Het inhuren van expertise en het gebruik maken van up-to-date materiële en infrastructurele voorzieningen zijn slechts enkele van de instrumenten die daardoor binnen bereik komen om de Se-n-Se succesvoller te maken. De initiatiefnemende secundaire instelling fungeert evenwel als coördinerende instelling en heeft het alleenrecht om een Se-n-Se in zijn totaliteit te organiseren, dwz. dat andere instellingen waarmee wordt samengewerkt steeds slechts opleidingsonderdelen mogen inrichten. Samenwerking moet met middelenoverdracht (kostendeling) kunnen gepaard gaan. Daarom dat, naast de al langer bestaande maatregel om uren-leraar tussen secundaire scholen over te dragen, ook in een overdrachtmechanisme wordt voorzien naar het volwassenenonderwijs en het hoger onderwijs. Gemeenschappelijk voor de opleidingen Se-n-Se en (mits modulair) verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs zijn de twee instapdata, nl. 1 september en 1 februari, niet enkel omwille van de duurtijd van die opleidingen doch ook omwille van de doelgroep die wordt geambieerd (personen die hun tewerkstellingsperspectieven willen verhogen, die hun beroepsloopbaan tijdelijk willen onderbreken of willen combineren met een opleiding, combinatie opleiding en gezin, etc…). Gemeenschappelijk tenslotte voor het hoger beroepsonderwijs, in zijn globaliteit, en Se-n-Se is de evaluatie van de nieuwe decretale maatregelen die uiterlijk in 2013, wanneer omvormingen achter de rug zijn en er op kruissnelheid is gekomen, een aanvang moet nemen. Voor het overige wordt aan de onderwijsstructuur niet geraakt, noch macro noch op schoolniveau, met inbegrip van de voorzieningen op het vlak van onthaalonderwijs, inhaallessen en experimenten genre “Brussels curriculum”. Artikel 60 Aangezien de betrokken leerlingen niet meer leerplichtig zijn, normaliter al over een eindstudiebewijs van het voltijds secundair onderwijs beschikken en opleidingen volgen waarvoor
103 geen basisvorming geldt (= vorming die een levensbeschouwelijke cursus impliceert), wordt niet verplicht om desbetreffende cursus binnen het officieel (en het vrij) onderwijs in te richten in de opleidingen Se-n-Se, de voorbereidende jaren op het hoger onderwijs ASO en KSO, en - zoals nu reeds - in de opleidingen verpleegkunde, modevormgeving en plastische kunsten. Artikel 66 In het deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt al langer met voordrachtgevers gewerkt. Externen met bedrijfservaring en -voeling rechtstreeks in de klas knowhow ten dienste van leerlingen laten stellen, biedt ontegensprekelijk een meerwaarde voor het onderwijsgebeuren. Deze redenering gaat ook op voor sommige opleidingen van het voltijds secundair onderwijs, waaronder de Se-n-Se. Vandaar de bepaling om het ook in het voltijds secundair onderwijs mogelijk te maken voordrachtgevers in te schakelen. Een zekere begrenzing is niettemin opportuun, zowel via selectie door de Vlaamse Regering van opleidingen die hiervoor in aanmerking komen als via beperking van het aantal uren van het studiepakket dat onder vorm van voordrachten kan worden afgewerkt. Het principe blijft dat uren-leraar, die worden omgezet naar uren voordrachten, binnen het raam van de aanwending van het voor een instelling beschikbaar urenpakket het voorwerp uitmaken van onderhandeling in het lokaal comité bevoegd voor personeelsaangelegenheden. Artikel 69 In de instellingen met een opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs dienen in het schoolreglement de afwijkende toelatingsvoorwaarden te worden opgenomen, opdat door middel van het schoolreglement maximaal kan worden gecommuniceerd én potentiële instromers worden bereikt. Artikel 70 Het experimenteel modulair onderwijs, dat reeds ettelijke schooljaren loopt, wordt qua deelnemende instellingen bevroren voor de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs (concreet: op een totaal van 20 instellingen participeren er 19 aan het experiment). Het experimenteel karakter wordt aangehouden in afwachting van de omvorming zoals hoger gesteld. Deze omvorming hoeft voor de verpleegkunde niet noodzakelijkerwijze een bijsturing te betekenen, doch in de actuele stand van zaken kan hier niet op worden geanticipeerd. Artikel 71 en 75 Consequent met de filosofie van het hoger beroepsonderwijs wordt ook voor de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs binnen het voltijds secundair onderwijs als eindkwalificatie een “diploma van gegradueerde” toegekend. De overheden die bevoegd zijn voor het aspect van de erkenning en de beroepsuitoefening (Europa, FOD volksgezondheid) zullen zo spoedig mogelijk en duidelijk worden geïnformeerd over de structuurwijziging en de nieuwe diplomering, teneinde hun regelgeving hieraan aan te passen en de civiele effecten van die opleiding te vrijwaren. Artikel 73 en 74 In beginsel worden de toelatingsvoorwaarden die vigeren in het voltijds secundair onderwijs door de Vlaamse Regering vastgelegd (momenteel bij besluit van 19 juli 2002). Voor de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs wordt hiervan thans afgeweken en worden de vrij ruime toelatingsvoorwaarden, kenmerkend voor het hoger beroepsonderwijs, ook voor wat de verpleegkunde betreft rechtstreeks in het decreet ingeschreven. Het feit dat de instelling ook afwijkende toelatingsvoorwaarden kan/moet (naargelang van het geval) hanteren, versterkt de lokale schoolautonomie. Gezien de opleiding verpleegkunde leidt tot een knelpuntberoep, levert het beleidsdomein onderwijs alleszins een ernstige bijdrage om cursisten aan te trekken. Artikel 76 en 79 Naast het diploma van gegradueerde (mét beschrijvend diplomasupplement en corresponderende titel), kan nog steeds in de opleiding verpleegkunde bijkomend een diploma van secundair
104 onderwijs worden behaald. Eén der voorwaarden is dan wel dat de opleiding volledig en met vrucht moet zijn doorlopen. Voor het behalen van een diploma van secundair onderwijs moet normaliter de basisvorming van de derde graad secundair onderwijs zijn afgewerkt. Deze voorwaarde geldt niet voor verpleegkunde, wat echter wordt gecompenseerd door te stellen dat de volledige opleiding (en niet enkel, zoals nu, het eerste jaar) moet zijn doorlopen om voor het diploma in aanmerking te komen. Voor leerlingen die het diploma secundair onderwijs ambiëren binnen een zo kort mogelijk tijdsbestek, is er het alternatief van het derde leerjaar van de derde graad BSO (specialisatie of naamloos). Idem voor modevormgeving en plastische kunsten waar een diploma van secundair onderwijs wordt afgeleverd bij het einde van de opleiding mits bezit van een tweedegraadsgetuigschrift. Artikel 80 In beginsel wordt de studiebekrachtiging die vigeert in het voltijds secundair onderwijs door de Vlaamse Regering vastgelegd (momenteel bij besluit van 19 juli 2002). Voor de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs wordt hiervan thans afgeweken en wordt de betrokken regeling rechtstreeks in het decreet ingeschreven. Onderafdeling IV. Wijzigingen aan het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs Artikel 82 De beschikkingen met betrekking tot het onderwijsaanbod van het decreet secundair onderwijs van 14 juli 1998 worden enerzijds duidelijker geformuleerd en anderzijds op vier punten inhoudelijk gewijzigd, zoals hierna toegelicht. a/ Vanaf de tweede graad worden alle secundaire opleidingen op grond van onderlinge verwantschap gerangschikt in studiegebieden die exhaustief in het decreet zijn opgenomen. Deze situatie is vrij rigide, omdat ze niet toelaat nieuwe opleidingen waarmee het studieaanbod uitbreidt onmiddellijk in nieuwe studiegebieden onder te brengen indien daartoe behoefte bestaat. Vermits aan het opleidingsaanbod jaarlijks wijzigingen worden aangebracht in het licht van maatschappelijke, technologische of andere evoluties, moet zonodig de waaier aan studiegebieden prompt met deze ontwikkelingen kunnen meegaan. Vandaar dat de vastlegging van de reeks van studiegebieden aan de bevoegdheid van de regelgever wordt overgedragen. b/ Opleidingen worden onderscheiden op basis van hun al dan niet specifieke aard. Specifieke opleidingen zijn die waarvan het aanbod, om een of andere reden, beheersbaar moet blijven. Programmaties ervan behoeven dan ook een goedkeuring van de Vlaamse Regering. Het opzet van specifieke opleidingen is inzonderheid toepasbaar op het Se-n-Se-concept, zodat alle desbetreffende opleidingen per definitie het S-label krijgen. c/ Sedert een paar jaar worden alle opleidingen, studiegebied per studiegebied, gescreend. Deze doorlichting moet resulteren in beslissingen om opleidingen al dan niet te handhaven of bij te sturen. Ook aan deze oefening ligt de idee ten grondslag dat het opleidingsaanbod én rationeel én actueel moet zijn. Het is opportuun om voor deze werkzaamheden, die in beleidsbeslissingen uitmonden, een sluitende legistieke basis te creëren. d/ Omwille van hun duurtijd, uitgedrukt in semesters, is het niet uitgesloten dat een Se-n-Se zich slechts over één semester en niet over een volledig schooljaar uitstrekt. Ook is het niet uitgesloten dat, door met twee instap- en teldata te werken, het leerlingenaantal tussen het ene en het andere semester van eenzelfde schooljaar sterk fluctueert. Resultaat kan zijn dat de financiering of subsidiëring die voor het daaropvolgende schooljaar op basis van die leerlingentellingen wordt berekend, lager uitvalt en dat de beschikbare middelen ontoereikend zijn om Se-n-Se terug een volledig schooljaar te organiseren. Tenzij een doelbewuste keuze van de inrichtende macht om in een bepaald semester geen aanbod te voorzien, zal de praktijk moeten uitwijzen of het systeem van twee instap- en startdata (1 september en 1 februari) voor een Se-n-Se, de verwachtingen inzake voldoende leerlingenwerving inlost. Dit is trouwens één van de aspecten die bij de evaluatie van de Se-n-Se aan bod zal moeten komen. In elk geval wordt thans een specifieke wijze van leerlingentelling met betrekking tot Se-n-Se ingevoerd, waardoor scholen die er niet in slagen in één van beide semesters afdoende leerlingen in te schrijven en te behouden, hiervan geen nadeel ondervinden bij de toekenning en aanwending van de noodzakelijke middelen het schooljaar nadien. Deze maatregel moet evenwel tegen de achtergrond worden geplaatst van de strikte
105 programmatieprocedure die voor de Se-n-Se zal gelden vermits ze als specifiek worden gerubriceerd. De potentiële instroom van leerlingen in een Se-n-Se zal namelijk een belangrijke factor worden bij de besluitvorming om een programmatieverzoek voor een Se-n-Se al dan niet in te willigen, teneinde - vanuit onderwijsorganisatorisch én budgettair oogpunt - vraag en aanbod maximaal op elkaar af te stemmen. Artikel 83 De normering inzake programmaties van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs is opgenomen in het luik autonome bepalingen van onderhavig decreet. Voor wat het voltijds secundair onderwijs betreft, betekent dit dat het hoger beroepsonderwijs (i.c. de opleiding verpleegkunde) buiten het toepassingsgebied valt van de programmatieregels die liggen vervat in het decreet secundair onderwijs van 14 juli 1998. Artikel 87 en 91 Aangezien modevormgeving en plastische kunsten buitengewone opleidingen zijn en blijven, wordt er een programmatiestop ingevoerd, wat trouwens tegemoet komt aan de verwachtingen van zowel het onderwijs- als het afnemend veld. Onderafdeling V. Wijzigingen aan het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs Artikel 98 Ook de kwaliteitsstandaarden en -procedures die voor het hoger beroepsonderwijs worden vooropgesteld, zijn opgenomen in het luik autonome bepalingen van onderhavig decreet. Voor wat het voltijds secundair onderwijs betreft, betekent dit dat het hoger beroepsonderwijs (i.c. de opleiding verpleegkunde) buiten het toepassingsgebied valt van het themadecreet van 18 januari 2002 betreffende eindtermen en leerplannen. Onderafdeling VI. Wijzigingen aan het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering in de Vlaamse Gemeenschap Onderafdeling VII. Wijzigingen aan het decreet van 4 juli 2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft Overige artikelen (te beginnen bij 55 tot en met 100) van bovenstaande onderafdelingen Vermits de structuur van het voltijds secundair onderwijs gedeeltelijk wordt gewijzigd en nieuwe begrippen worden geïntroduceerd, zijn er tal van vigerende bepalingen die daarmee in overeenstemming dienen te worden gebracht zonder evenwel aan de draagwijdte en inhoudelijke strekking ervan te raken. De bijsturing van desbetreffende artikelen is dan ook van louter technische aard en behoeft geen verdere commentaar. Verder zijn er een reeks decretale tekstgedeelten of artikelen die volledig worden hernomen, al dan niet onder een andere nummering, met als doel de cohesie, transparantie en leesbaarheid te verhogen.
Afdeling II. Wijzigings- en opheffingsbepalingen in het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs Artikel 101 Dit artikel voegt in artikel 2 een aantal definities in. Deze definities stemmen overeen met de definities opgenomen in artikel 3 van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en hoger beroepsonderwijs.
Artikel 102
106 De specifieke lerarenopleidingen worden niet langer gerangschikt als hoger beroepsonderwijs. De specifieke lerarenopleidingen nemen binnen het onderwijsveld een eigen plaats in, de onderwijsniveaus overstijgend. De organisatie van de specifieke lerarenopleidingen werd geregeld door het decreet van 15 december 2006 betreffende de lerarenopleidingen in Vlaanderen. De specifieke lerarenopleidingen worden vanaf de invoering van dit decreet onderdeel van het volwassenenonderwijs naast de basiseducatie, het secundair volwassenenonderwijs en het hoger beroepsonderwijs. Deze wijziging vraagt een aanpassing van meerdere artikels in het decreet.
Artikel 103 De definitie van het hoger beroepsonderwijs wordt afgestemd op de definitie, zoals opgenomen in artikel 4 van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. We stellen voor elke nieuwe opleiding in het hoger beroepsonderwijs een bepaalde studieomvang voorop. Hoewel de opleidingen in de eerste plaats gedefinieerd worden door het niveau en de inhoud van de kwalificatie waartoe ze leiden, vinden we het ook belangrijk dat het korte opleidingen zijn. Dit betekent dat de globale studielast haalbaar moet zijn voor het doelpubliek en dat de opleiding hen binnen een redelijke termijn moet voorbereiden op het uitoefenen van een beroep. We kiezen ervoor om de studieomvang van het hoger beroepsonderwijs te beschrijven in studiepunten. In het hoger onderwijs is men hier al geruime tijd mee vertrouwd. Studiepunten in het hoger onderwijs zijn gebaseerd op het European Credit Transfer System (ECTS). Eén studiepunt betekent voor de gemiddelde student in het hoger onderwijs 25 à 30 uren effectieve studietijd (hierin worden zowel contactonderwijs als verwerkingstijd verrekend). De opleidingen van de Short Cycle binnen het Bolognaproces worden gelijkgesteld met een studieomvang van 120 ECTS. In Vlaanderen stellen we voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs een studieomvang van minimum 90 en maximum 120 ECTS-studiepunten voorop. Hiervoor zijn verschillende redenen: ten eerste moet de opleiding minimaal alle competenties bevatten die in de beroepskwalificatie worden opgenomen. Daarnaast moet er voldoende aandacht zijn voor generieke competenties zodat een afgestudeerde van het hoger beroepsonderwijs flexibel inzetbaar blijft op de arbeidsmarkt en desgewenst ook vlot kan doorstromen naar het hoger onderwijs. Het is immers de bedoeling dat opleidingen hoger beroepsonderwijs zich niet beperken tot het bijbrengen van specifieke beroepscompetenties. Bovendien zal elke opleiding een component van werkplekleren moeten omvatten, wat uiteraard consequenties heeft voor de studieomvang. Door het vastleggen van een minimum van 90 en een maximum van 120 studiepunten beantwoorden deze opleidingen aan de definitie van de Short Cycle binnen de Europese Hoger Onderwijsruimte. Op basis van de eigenheid van het curriculum en de doelgroep het hoger beroepsonderwijs kan verwacht worden dat de omrekening van studiepunten naar uren studiebelasting enigszins anders zal zijn voor deze cursisten dan voor de gemiddelde student in het hoger onderwijs. Dit wordt momenteel nog verder onderzocht.
Artikel 104 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.
Artikel 105 Het regelgeving met betrekking tot het gebruik van leerplannen is niet langer van toepassing op de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. De kwaliteitscontrole van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs verloopt volgens de procedure, bepaald in titel II. Organisatie van het hoger beroepsonderwijs, hoofdstuk II. Kwaliteitszorg van het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.
Artikel 106 Voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs en de specifieke lerarenopleidingen, georganiseerd door de Centra voor Volwassenenonderwijs, zijn basiscompetenties van toepassing.
107 De basiscompetenties, zoals gebruikt in het decreet betreffende het volwassenenonderwijs, worden voor het hoger beroepsonderwijs gelijkgesteld aan de competenties bepaald in artikel 3, 4° van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. Deze basiscompetenties voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs worden niet meer vastgelegd door de Vlaamse Regering. De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs komen tot stand op basis van de procedure, beschreven in titel II van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.
Artikel 107 Omwille van de wijziging, doorgevoerd in artikel 102 van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, is de eerste paragraaf van artikel 17 zonder voorwerp.
Artikel 108 Artikel 21 van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs wordt opgeheven en vervangen door een nieuw artikel. De financiering/subsidiëring van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs en de specifieke lerarenopleidingen in het volwassenenonderwijs blijft gebaseerd op een vastgelegd minimaal aantal lestijden per module. De Vlaamse Regering wordt dan ook gemachtigd de omzetting van studiepunten naar lestijden voor deze opleidingen te bepalen. Deze omzetting van studiepunten naar lestijden gebeurt voor de totaliteit van de opleiding en is geldend op Vlaams niveau. Het bepalen van modules en aantal lestijden per modules wordt voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs vastgelegd in artikel 110 van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs (dat een artikel 24bis invoegt in het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs). Het bepalen van modules en aantal lestijden per module wordt voor de specifieke lerarenopleidingen geregeld in de nieuwe tweede paragraaf. De oorspronkelijke tweede paragraaf van artikel 21 kan geschrapt worden aangezien het decreet betreffende het volwassenenonderwijs de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs reeds had opgeheven wat betreft het volwassenenonderwijs, met uitzondering van artikel 1, §1.
Artikel 109 en 110 In artikel 24 wordt de procedure voor de ontwikkeling van opleidingsprofielen beschreven. Deze procedure voorziet in opleidingsprofielen die voorgedragen worden door de stuurgroep en goedgekeurd worden door de Vlaamse Regering en moeten gebruikt worden door alle Centra voor Volwassenenonderwijs – zogenaamde Vlaamse opleidingsprofielen. De financiering en subsidiëring van de Centra voor Volwassenenonderwijs wordt gebaseerd op het aantal modules per opleiding en het aantal lestijden per module, ingericht door de centra. De opleidingsprofielen, zoals bepaald in artikel 24, omvatten deze elementen. De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zullen echter tot stand komen volgens een andere procedure, met name de procedure zoals beschreven in titel II van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. Deze procedure voorziet niet meer in opleidingsprofielen die goedgekeurd worden door de Vlaamse Regering. De procedure voor de ontwikkeling, de kwaliteitszorg en accreditatie van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs wordt gesitueerd op het niveau van de individuele centra. Artikel 24 is dan ook niet meer van toepassing op de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs.
108 De elementen uit de opleidingsprofielen, die noodzakelijk zijn voor de financiering of subsidiëring van de Centra voor Volwassenenonderwijs, moeten echter ook voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs gekend zijn door de overheid. Voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zal dan ook het principe van opleidingsprofielen behouden blijven. Deze opleidingsprofielen worden niet meer goedgekeurd worden door de Vlaamse Regering en zijn niet op Vlaams niveau geldend (ze kunnen met andere woorden verschillen van centrum tot centrum). Het nieuwe artikel 24bis legt de elementen vast die in het opleidingsprofiel van een opleiding van het het beroepsonderwijs moeten opgenomen worden.
Artikel 111 en 112 Door de wijziging aan artikel 24 en de invoering van artikel 24bis, kunnen opleidingsprofielen in het volwassenenonderwijs via twee procedures tot stand komen: voor de opleidingen van de basiseducatie en het secundair volwassenenonderwijs worden er algemeen geldende opleidingsprofielen goedgekeurd door de Vlaamse Regering, voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs gaat het om opleidingsprofielen op centrumniveau. Deze precisering wordt toegevoegd aan artikel 25 en 26.
Artikel 113 In dit artikel worden een aantal wijzigingen aangebracht aan de toelatingsvoorwaarden voor het hoger beroepsonderwijs in het volwassenenonderwijs. Volgende wijzigingen behoeven verdere commentaar: -
Het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs moet minstens drie jaar behaald zijn en dit om een rechtstreekse instroom vanuit de derde graad BSO naar het volwassenenonderwijs niet te stimuleren; Het certificaat van het hoger beroepsonderwijs wordt toegevoegd aan de mogelijke studiebewijzen voor toegang tot het hoger beroepsonderwijs; Er wordt duidelijk gesteld dat het centrumbestuur gehouden is afwijkende toelatingsvoorwaarden op te nemen in het centrumreglement.
Artikel 114 en 115 Deze artikelen behoeven geen verdere commentaar.
Artikel 116 In dit artikel worden een aantal wijzigingen aangebracht aan de studiebekrachtiging, zoals opgenomen in artikel 41. Volgende wijzigingen behoeven verdere commentaar: -
Het behalen van een diploma secundair onderwijs in het volwassenenonderwijs zal ook mogelijk worden via de combinatie van de opleiding aanvullende algemene vorming en een opleiding van het hoger beroepsonderwijs; Aan de diploma’s van gegradueerde zal een diplomasupplement gevoegd worden. Diplomasupplementen werden in het kader van EUROPASS ingevoerd met het oog op het verhogen van de transparantie van de studiebewijzen in het kader van een verhoogde mobiliteit in Europa. Ook voor werkgevers zal het steeds duidelijk zijn welke competenties de cursist behaald heeft door het volgen van een opleiding.
Artikel 117 Enkel de opleidingen van het secundair volwassenenonderwijs die voldoen aan de criteria, zoals bepaald in artikel 42, leiden in combinatie met de opleiding aanvullende algemene vorming tot een diploma van het secundair onderwijs.
109 De combinatie van de opleiding aanvullende algemene vorming en een opleiding van het hoger beroepsonderwijs leidt steeds tot een diploma secundair onderwijs. Gelijkaardige criteria worden immers getoetst doorheen de procedure voor kwaliteitszorg, zoals opgenomen in het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.
Artikel 118 Door de wijziging aan artikel 24 en de invoering van artikel 24bis in het decreet betreffende het volwassenenonderwijs, kunnen opleidingsprofielen in het volwassenenonderwijs via twee procedures tot stand komen: voor de opleidingen van de basiseducatie en het secundair volwassenenonderwijs worden er algemeen geldende opleidingsprofielen goedgekeurd door de Vlaamse Regering, voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs gaat het om opleidingsprofielen op centrumniveau. Deze precisering wordt toegevoegd aan artikel 49. Artikel 119 Aangezien de specifieke lerarenopleidingen niet meer onder het hoger beroepsonderwijs gerangschikt wordt, moeten de specifieke lerarenopleidingen expliciet vermeld worden bij de opsomming van de onderwijsbevoegdheden van de Centra voor Volwassenenonderwijs.
Artikel 120 In artikel 64 wordt de procedure bepaald voor het aanvragen van bijkomende onderwijsbevoegdheid door de besturen van de Centra voor Volwassenenonderwijs. De programmatie van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zal verlopen via de procedure beschreven in titel II van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. De procedure zoals beschreven in artikel 64 is bijgevolg niet meer van toepassing op de programmatie van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. De programmatieprocedure, zoals bepaald in artikel 64, §2 van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs, blijft echter van toepassing op voor de specifieke lerarenopleidingen.
Artikel 121 In artikel 65 wordt het overdragen van structuuronderdelen van het ene Centrum voor Volwassenenonderwijs naar het andere geregeld. Aan deze bepalingen wordt toegevoegd dat enkel structuuronderdelen die gerangschikt worden als secundair volwassenenonderwijs kunnen overgedragen worden. Op die manier wordt vermeden dat Centra voor Volwassenenonderwijs bijkomende onderwijsbevoegdheid voor opleidingen van het hoger beroepsonderwijs verwerven zonder de programmatieprocedure, zoals beschreven in titel II van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, te doorlopen. Hierop wordt slechts één uitzondering voorzien, met name de overheveling van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs van de zogenaamde regiovreemde vestigingsplaatsen naar een Centrum voor Volwassenenonderwijs gelegen in het werkingsgebied van hetzelfde consortium volwassenenonderwijs. Deze uitzondering wordt voorzien om een verdere vermindering van het aantal regiovreemde vestigingsplaatsen mogelijk te maken. Artikel 122 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.
Artikel 123 De mogelijkheid van omzetting van leraarsuren voor het aanwerven van voordrachtgevers was reeds voorzien bij de implementatie van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs, zij het beperkt tot vijf procent van het beschikbare pakket leraarsuren en tot een aantal taalopleidingen.
110 De mogelijkheid van het inzetten van voordrachtgevers wordt uitgebreid naar alle opleidingen van het volwassenenonderwijs. De beperking van de omzetting van leraarsuren tot vijf procent van het beschikbare pakket leraarsuren blijft echter behouden. Deze maatregel zal onder meer de samenwerking in het kader van het hoger beroepsonderwijs (en ook de andere opleidingen van het volwassenenonderwijs) tussen de Centra voor Volwassenenonderwijs en andere onderwijsinstellingen of organisaties vergemakkelijken. De Vlaamse Regering wordt gemachtigd de verdere modaliteiten met betrekking tot de omzetting van leraarsuren en de aanwending van deze middelen voor voordrachtgevers te bepalen.
Artikel 124 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar. Artikel 125 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.
Artikel 126 tot artikel 128 Door de wijziging aan artikel 24 en de invoering van artikel 24bis, kunnen opleidingsprofielen in het volwassenenonderwijs via twee procedures tot stand komen: voor de opleidingen van de basiseducatie en het secundair volwassenenonderwijs worden er algemeen geldende opleidingsprofielen goedgekeurd door de Vlaamse Regering, voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs gaat het om opleidingsprofielen op centrumniveau. De overgangsbepalingen opgenomen in de artikelen 181, 184 en 185 worden aangepast aan deze wijziging. Artikel 129 Tot aan de omvorming van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in het volwassenenonderwijs als opgenomen in bijlage I bij het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, blijft de studiebekrachtiging van kracht. Opleidingen van minder dan 900 lestijden blijven dus bekrachtigd met een certificaat van het hoger beroepsonderwijs. Artikel 130 De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, zoals vastgelegd in bijlage I bij het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, zullen op basis van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur ingeschaald worden. Indien bepaalde van deze opleidingen, op basis van het decreet betreffende de kwalificatiestructuur, leiden tot een kwalificatie van kwalificatieniveau 4, dan wordt de Vlaamse Regering gemachtigd deze opleidingen te rangschikken als opleidingen van het secundair volwassenenonderwijs (en in te delen in de studiegebieden van het secundair volwassenenonderwijs). Ook wordt de Vlaamse Regering gemachtigd de onderwijsbevoegdheid voor deze opleidingen ambtshalve toe te kennen aan de Centra voor Volwassenenonderwijs die reeds over deze onderwijsbevoegdheid beschikten.
Afdeling III. Wijzigingen betreffende het hoger onderwijs Onderafdeling I. Wijzigingsbepalingen in het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen Artikel 131 Dit artikel voegt de definitie van hoger beroepsopleiding in het structuurdecreet van het hoger onderwijs in zoals bepaald in artikel 4 van dit decreet.
Artikel 132
111 Momenteel bestaan er nog geen opleidingen hoger beroepsonderwijs in het hoger onderwijs. Dit artikel geeft onderwijsbevoegdheid aan hogescholen om nieuwe opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in te richten.
Artikel 133 Dit artikel bepaalt de studieomvang van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in hogescholen. We stellen voor elke nieuwe opleiding in het hoger beroepsonderwijs een bepaalde studieomvang voorop. Hoewel de opleidingen in de eerste plaats gedefinieerd worden door het niveau en de inhoud van de kwalificatie waartoe ze leiden, vinden we het ook belangrijk dat het korte opleidingen zijn. Dit betekent dat de globale studielast haalbaar moet zijn voor het doelpubliek en dat de opleiding hen binnen een redelijke termijn moet voorbereiden op het uitoefenen van een beroep. We kiezen ervoor om de studieomvang van het hoger beroepsonderwijs te beschrijven in studiepunten. In het hoger onderwijs is men hier al geruime tijd mee vertrouwd. Studiepunten in het hoger onderwijs zijn gebaseerd op het European Credit Transfer System (ECTS). Eén studiepunt betekent voor de gemiddelde student 25 à 30 uren effectieve studietijd (hierin worden zowel contactonderwijs als verwerkingstijd verrekend). De opleidingen van de Short Cycle binnen het Bolognaproces worden gelijkgesteld met een studieomvang van 120 ECTS. In Vlaanderen stellen we voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs een studieomvang van minimum 90 en maximum 120 ECTS-studiepunten voorop. Hiervoor zijn verschillende redenen: ten eerste moet de opleiding minimaal alle competenties bevatten die in de beroepskwalificatie worden opgenomen. Daarnaast moet er voldoende aandacht zijn voor generieke competenties zodat een afgestudeerde van het hoger beroepsonderwijs flexibel inzetbaar blijft op de arbeidsmarkt en desgewenst ook vlot kan doorstromen naar het hoger onderwijs. Het is immers de bedoeling dat opleidingen hoger beroepsonderwijs zich niet beperken tot het bijbrengen van specifieke beroepscompetenties. Bovendien zal elke opleiding een component van werkplekleren moeten omvatten, wat uiteraard consequenties heeft voor de studieomvang. Door het vastleggen van een minimum van 90 en een maximum van 120 studiepunten beantwoorden deze opleidingen aan de definitie van de Short Cycle binnen de Europese Hoger Onderwijsruimte.
Artikelen 134, 135 en 136 Deze artikels bepalen dat alle hogescholen die professionele bachelors inrichten, ook opleidingen van het hoger beroepsonderwijs mogen inrichten in dezelfde studiegebieden als de studiegebieden van de professionele bachelor en hiervoor het diploma van gegradueerde kunnen uitreiken.
Artikel 137 Dit artikel regelt de elementen die dienen opgenomen te worden in de onderwijsregeling van een hogeschool. Voor het hoger beroepsonderwijs moet de onderwijsregeling ook het diploma omvatten waartoe de opleiding leidt, alsmede de bachelorsopleiding(en) die erop volgen.
Artikel 138 Dit artikel regelt de studiebekrachtiging van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs met een diploma van gegradueerde. Voor opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zal de term diploma van gegradueerde gebruikt worden en niet de term ‘graad van gegradueerde’. In het Bolognaproces spreken we voor niveau 5 immers over een subdegree, ‘within or linked to the first cycle’. Bij het diploma van gegradueerde wordt een diplomasupplement uitgereikt.
Onderafdeling II. Wijzigingsbepalingen in het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen. Artikel 139
112 Dit artikel maakt een uitzondering op de regel dat een opleiding steeds een veelvoud moet zijn van 60 studiepunten. Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs kunnen immers ook 90 studiepunten bedragen.
Artikel 140 Dit artikel voegt een certificaat van het hoger beroepsonderwijs of een diploma van gegradueerde toe bij de algemene toelatingsvoorwaarden die voor een bacheloropleiding gelden.
Artikel 141 Dit artikel voegt de toelatingsvoorwaarden die gelden voor het hoger beroepsonderwijs toe aan het flexibiliseringsdecreet. De toelatingsvoorwaarden voor opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zijn soepeler dan voor de bacheloropleidingen. Ook een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs geeft toegang tot opleidingen van het hoger beroepsonderwijs op voorwaarde dat men reeds drie jaar in het bezit is van het getuigschrift. Cursisten die niet over een diploma secundair onderwijs beschikken, krijgen de mogelijkheid om via de opleiding aanvullende vorming in het volwassenenonderwijs alsnog het diploma secundair onderwijs te verwerven in combinatie met een opleiding van het hoger beroepsonderwijs. Voor kandidaat-cursisten die niet aan de toelatingsvoorwaarden voor het hoger beroepsonderwijs voldoen, wordt een toelatingsproef voorzien. Dit is ook al mogelijk in de bacheloropleidingen.
Artikel 142 Dit artikel regelt de standaarden voor het bekwaamheidsonderzoek in het kader van de studievoortgang op grond van EVC's en EVK's voor de HBO-opleidingen.
Onderafdeling III. Wijzigingsbepalingen in het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen Artikelen 143 tot en met 150 De financiering van de HBO-opleidingen aan de hogescholen is in grote lijnen gebaseerd op het financieringsmechanisme van de professioneel gerichte opleidingen aan de hogescholen. Gebaseerd doch niet geïntegreerd. Het budget voorzien voor HBO opleidingen aan de hogescholen wordt verdeeld volgens de mechaniek gebaseerd op deze van de initiële bachelor en masteropleidingen, maar wordt buiten de algemene werkingsmiddelen van een hogeschool gehouden, dit omwille van volgende knelpunten: - De financiering van het hoger onderwijs werkt met een half open enveloppe. Als de HBOopleidingen niet zorgen voor een stijging van 2% van het aantal financieringspunten, betekent dit dat de andere instellingen mee betalen voor de organisatie van de HBOopleidingen. Voor het begrotingsjaar 2008 bedaagt het aantal financieringspunten voor VOWprof 7.181.404 (raming september). En stijging van 2% zou betekenen dat het aantal financieringspunten met meer dan 140.000 zou moeten toenemen. De eerste simulaties (zie verder) geven aan dat de HBO-opleidingen gedurende de eerste academiejaren dit aantal financieringspunten niet realiseren. M.a.w. de hogescholen die geen HBOopleidingen organiseren, zouden dan ook meebetalen voor deze opleidingen (verdeling binnen een gesloten enveloppe). - Het financieringsmechanisme hoger onderwijs is zodanig opgezet dat voor nieuwe opleidingen de financieringspunten pas na enkele jaren meegerekend worden. Concreet: als een nieuwe opleiding start in het academiejaar 2010-2011, dan worden de financieringspunten voor deze opleiding pas meegenomen voor het begrotingsjaar 2013. En dan nog maar voor 1/5 aangezien er gerekend wordt met een voortschrijdend gemiddelde over 5 academiejaren. Om aan beide knelpunten tegemoet te komen wordt een afzonderlijk budget voorzien voor de HBO-opleidingen, dat wordt toegekend als aanvullende toelage om geen interferenties te hebben met evoluties in de andere variabele onderwijsdelen. Zo blijft er ook een duidelijke scheiding tussen de budgetten voor de initiële opleidingen en deze van de HBO-opleidingen. De verdeling
113 van dit budget gebeurt op basis van de financieringspunten gegenereerd door de HBOopleidingen. Deze financieringspunten worden op analoge manier berekend als de financieringspunten voor de andere variabele onderwijsdelen. Concreet betekent dit dat de beschikbare middelen opgedeeld worden in een onderwijssokkel en een variabel onderwijsdeel. Onderwijssokkel De sokkel is het vaste, forfaitaire gedeelte van de werkingsuitkering. Dit wil zeggen dat het niet jaarlijks varieert met het volume van onderwijsvragenden of met het aantal verworven studiepunten of met het aantal uitgereikte diploma’s. De berekeningen voor de onderwijssokkel van een hogeschool zijn gebaseerd op het aantal opgenomen studiepunten door studenten onder diplomacontract in een opleiding van het hoger beroepsonderwijs in de betreffende instelling. Om eventuele jaarlijkse schommelingen in het aantal opgenomen studiepunten op te vangen, wordt gewerkt met een voortschrijdend gemiddelde van het aantal opgenomen studiepunten over een periode van vijf academiejaren. Variabel onderwijsdeel Het variabel onderwijsdeel is in tegenstelling tot de sokkel wel sterk afhankelijk van schommelingen in het volume van onderwijsvragenden en/of het aantal verworven studiepunten en diploma’s. Het bestaat uit een financiering voor diplomacontracten ( input financiering, outputfinanciering en een diplomabonus) en een financiering voor creditcontracten. Het variabel onderwijsdeel wordt berekend op basis van financieringspunten. financieringspunten voor een instelling (FPi-hbo) worden als volgt berekend:
De
FPi-hbo = FPi-hbo-input + FPi-hbo-output + FPi-hbo-diploma + FPi-hbo-credit FPi-hbo-input is gelijk aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal opgenomen studiepunten in opleidingen in het hoger beroepsonderwijs. Voor de berekening van het aantal opgenomen studiepunten per opleiding wordt het aantal studiepunten in aanmerking genomen waarvoor een student met een diplomacontract zich heeft ingeschreven voor een opleiding in het hoger beroepsonderwijs. En dit tot op het ogenblik dat die student 60 studiepunten heeft verworven in één en dezelfde opleiding van het hoger beroepsonderwijs. Vanaf het 61 studiepunt wordt niet meer gekeken naar het aantal opgenomen studiepunten, maar naar het aantal verworven studiepunten (= studiepunten waarvoor de student een creditbewijs heeft ontvangen).Dit is FPihbo-output. Zowel het aantal opgenomen studiepunten als het aantal verworven studiepunten wordt vermenigvuldigd met het puntengewicht van het studiegebied. Voor beursstudenten, studenten met een functiebeperking en werkstudenten (ingeschreven in een specifiek traject) wordt een bonus 1,5 toegekend. FPi-hbo-diploma is gelijk aan het aantal financieringspunten gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma’s (professioneel gerichte bachelordiploma’s en masterdiploma’s). Het aantal uitgereikte diploma’s wordt vermenigvuldigd met een factor 30 en met het puntengewicht van het studiegebied. Ook hier is de extra bonus van 1,5 voor beursstudenten, studenten met een functiebeperking en werkstudenten van toepassing. FPi-hbo-credit is gelijk aan het aantal financieringspunten gebaseerd op het aantal verworven studiepunten door studenten onder creditcontract. Er wordt gewerkt met een voortschrijdend gemiddelde: voor een begrotingsjaar t worden de punten berekend over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2. Simulatie Bedoeling van deze simulatie is tweedelig:
114 -
een idee te krijgen van het aantal financieringspunten die kunnen gegenereerd worden in het HBO een idee te krijgen van het budget dat hier mee zou overeenstemmen
Variabel onderwijsdeel Om makkelijker te kunnen simuleren hebben we per opleiding een het aantal financieringspunten dat ze genereert proberen te bepalen. Daarvoor maken we vooraf een aantal assumpties: - een opleiding telt gemiddelen 40 studenten -
als de opleiding zich over een heel academiejaar uitstrekt neemt een student gemiddeld 57 studiepunten op ( = gemiddelde in het hoger onderwijs), een halfjaar geeft 30 studiepunten
-
in het hoger onderwijs hebben alle opleidingen een wegingsfactor. Bij de professionele bachelors varieert die van 1 tot 1.6. Voor de simulatie gebruiken we een vaste wegingsfactor van 1.2
-
studenten met een beurs, werkstudenten of studenten met functiebeperkingen tellen ( definities in financieringsdecreet) voor 1.5 mee in de financiering. Voor deze simulatie gaan we uit dat 25% van de studenten tot één van deze categorieën behoort.
Voor het eerste jaar dat zo’n opleiding ingericht wordt is de berekening als volgt: 40 studenten, 57 studiepunten, gewogen aan 1.2 en 25 % telt aan 1.5 : 3078 financieringspunten of 153.900 euro. Het tweede jaar is iets complexer. Vooreerst zal de opleiding een nieuwe instroom van 40 studenten kennen, die de berekening van jaar 1 volgt. Van de 40 studenten die het vorige jaar ingeschreven waren, behalen er 18 een diploma ( + bonus 2278 financieringspunten), 2 studenten zitten volledig in output ( 50 stp, 135 financieringspunten), 14 studenten zit deels of volledig in input financiering (57 stp, 1077 financieringspunten) en 6 studenten verlaten de opleiding. Totaal van 6568 financieringspunten of 328.400 euro. Het 3e en de volgende jaren dat een opleiding wordt ingericht, kennen ook een nieuwe instroom, opnieuw een tweede jaar en een aantal studenten die langer dat twee jaar over de opleiding doet en eventueel afgestudeerd. 8 studenten zullen een diploma behalen, 4 komen in output financiering. Dit geeft 1283 financieringspunten . Voor het derde en de volgende opleidingsjaren rekenen we met 7851 financieringspunten of te 392.550 euro. Voor het opstartjaar ( begrotingsjaar 2011) geeft dit dan 40 studenten, met 30 studiepunten, gewogen aan 1.2 en 25 % telt aan 1.5 : 1620 financieringspunten of 81.000 euro.
Sokkel De grootte van de sokkel is gebaseerd op de verhouding die ook in de financiering van de basisopleidingen speelt. De verhouding tussen de sokkel en het variabel onderwijsdeel is 1 op acht ( gebaseerd op SOW ten opzichte van VOWprof+VOW ac +VOW un). Dit geeft volgend budget voor nieuwe HBO-opleidingen in hogescholen: Academiejaar
Begrotingsjaar
Aantal opleidingen
SOW-hbo ( in euro)
VOW-hbo ( in euro)
Totaal budget (in euro)
Februari 2010 2010-2011 2011-2012
2011 2012 2013 2014 en volgende
2 5 8
20.520 178.288 361.100
162.000 1.426.300 2.888.000
182.250 1.604.588 3.249.100
11
524.344
4.194.750
4.719.094
2012-2013
Relatie met initiële opleidingen Studenten worden in het hoger onderwijs slechts meegeteld voor financiering als ze een positief leerkrediet hebben. Er werd beslist om het leerkrediet niet in te voeren in het HBO. Er moet echter
115 wel een middel zijn om de studievoortgang van de studenten in het HBO te bewaken, en deze studenten niet oneindig mee te rekenen voor financiering. We maken dan ook de bepalingen ivm studievoortgangbewaking, opgenomen in artikel 52 van het Flexibiliseringsdecreet van toepassing op de studenten van het HBO- hoger onderwijs. Als een HBO-student verder studeert in een bacheloropleiding, zal deze student op basis van zijn HBO-resultaten, vrijstellingen krijgen in de bacheloropleiding en zal hij verder gefinancierd worden op basis van output in deze bacheloropleiding. Als een HBO-student verder studeert in een bacheloropleiding voorziet het financieringsdecreet nu reeds dat de instelling voor deze student ook in de bacheloropleiding een diplomabonus zal krijgen.
Afdeling IV. Wijzigingen betreffende de administratieve en geldelijke rechtspositie Onderafdeling I en II. Wijzigingsbepalingen aan de decreten rechtspositie van 27 maart 1991 Artikel 151 en 153 Het betreft hier een aanpassing van de definities betreffende de omschrijving van een betrekking en van de opdracht van een personeelslid. Het decreet rechtspositie van het gemeenschapsonderwijs hanteert het begrip graad en onderwijsvorm (ASO, TSO, KSO, BSO) om een aantal statutaire rechten aan personeelsleden toe te kennen. Voor een aanstelling in het hoger beroepsonderwijs in het secundair onderwijs zullen de begrippen graad en onderwijsvorm echter niet meer gebruikt kunnen worden. Een betrekking wordt in het secundair onderwijs voor het personeelslid dat aangesteld wordt in een onderwijsopdracht steeds gekoppeld aan een aantal specifieke structuurelementen, waaronder de onderwijsvorm en de graad. Een zelfde principe geldt voor de omschrijving van de effectieve opdracht die een personeelslid krijgt toegewezen. Ook hier worden bij een onderwijsopdracht begrippen als onderwijsvorm en graad aan de opdracht gekoppeld. De wijzigingen die in dit decreet worden doorgevoerd m.b.t. het hoger beroepsonderwijs hebben een impact op deze principes. Daarom wordt de definities aangepast en wordt voor het secundair onderwijs het begrip hoger beroepsonderwijs toegevoegd. Aan beide decreten rechtspositie wordt ook een definitie van het begrip hoger beroepsonderwijs toegevoegd. Artikel 152 en 154 Het gaat om een technische aanpassing waarbij de term vierde graad vervangen wordt door de term HBO5. Onderafdeling III. Wijzigingsbepalingen aan het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs-XIII-Mozaïek Artikel 155 Artikel IX.2, §2 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs-XIII-Mozaïek bepaalt dat de Vlaamse Regering voor elk ambt in het onderwijs een salarisschaal kan vastleggen en daarbij rekening kan houden met een aantal specifieke parameters. Aan deze parameters wordt de parameter wordt de parameter “het hoger beroepsonderwijs van kwalificatieniveau 5” toegevoegd. Onderafdeling IV. Wijzigingsbepalingen aan het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs – XIV Artikel 156
116 Artikel X.40 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs – XIV , gewijzigd bij het decreet van 15 juni 2007, laat de Vlaamse regering toe om bekwaamheidsbewijzen vast te leggen en in te delen voor de personeelsleden in het onderwijs. Daarbij kan ze rekening houden met een aantal specifieke parameters. Aan deze parameters wordt de parameter “het hoger beroepsonderwijs van kwalificatieniveau 5” toegevoegd.
Hoofdstuk II. Overgangsbepalingen Afdeling I. Algemeen Artikel 157 Vanaf de invoering van het decreet worden een aantal opleidingen geacht tot het hoger beroepsonderwijs te behoren. Dit geldt voor de opleidingen uit de vierde graad BSO verpleegkunde omwille van de lange duur van de opleiding en haar nauwe aansluiting met de bacheloropleiding. Er wordt voor deze opleiding een uitzondering in de onderwijsbevoegdheid voorzien (instellingen secundair onderwijs kunnen immers in principe geen opleidingen hoger beroepsonderwijs inrichten). De opleidingen uit het hoger beroepsonderwijs van het volwassenenonderwijs behoorden vroeger tot het hoger onderwijs van het korte type. Al deze opleidingen, die vastgelegd werden in bijlage I bij het decreet betreffende het volwassenenonderwijs, worden in het hoger beroepsonderwijs opgenomen.
Artikel 158 Dit artikel regelt de hervormingsprocedure voor bestaande opleidingen. Van zodra er een erkende onderwijskwalificatie beschikbaar is, kan voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die in de CVO’s al georganiseerd werden vooraleer dit decreet in werking trad en de opleidingen Verpleegkunde van de 4e graad BSO een programmatiedossier opgesteld en ingediend worden. Het instellingsbestuur zal hiervoor een dossier moeten indienen overeenkomstig de procedure als vermeld in titel II, hoofdstuk I, afdeling II van dit decreet. Het programmatiedossier moet ingediend zijn voor 1 januari 2012. Voor de beoordeling van de macrodoelmatigheid van de omgevormde opleidingen zal de Commissie niet alle criteria hanteren. De criteria 1, 3 en 14 die in artikel 20 vermeld worden, zullen niet gebruikt worden omdat het aanbod dat reeds bestond, geacht wordt rationeel te zijn. Dit artikel regelt eveneens hoe de omvorming verloopt in het geval er op 1 januari 2011 nog steeds geen erkende beroepskwalificatie beschikbaar is. In dat geval zal de Vlaamse regering vastleggen welke referentiekaders er gebruikt kunnen worden om toch een erkende onderwijskwalificatie te maken.
Artikel 159 Dit artikel bepaalt wanneer een bestaande opleiding wordt afgebouwd. Dit gebeurt: - wanneer de opleiding geen aanvraag indient en dus geen hervorming heeft doorgevoerd - wanneer het besluit van de Vlaamse Regering over de aanvraag negatief is De opleiding wordt afgebouwd over drie schooljaren op dezelfde manier als voorzien in artikel 60 na de accreditatieprocedure. Hoofdstuk III. Slotbepalingen
Artikel 160 Dit artikel regelt dat de evaluatie van het hoger beroepsonderwijs in 2013 moet opgestart zijn. Bij de invoering van een belangrijke onderwijsvernieuwing zoals het hoger beroepsonderwijs, is het belangrijk nauwgezet de implementatie, de resultaten en de effecten van het nieuwe beleid op te volgen. Het kwaliteitszorgsysteem maakt in ieder geval deel uit van de evaluatie. Daarbij zal onder meer nagegaan worden hoe de beoordelingskaders van het hoger beroepsonderwijs enerzijds en de beoordelingskaders gebruikt door de inspectie bij de doorlichtingen van secundaire scholen en
117 centra voor volwassenenonderwijs die hoger beroepsonderwijs inrichten, en de beoordelingskaders gebruikt door de VLHORA bij de visitaties van hogescholen die hoger beroepsonderwijs inrichten, anderzijds, op elkaar afgestemd zijn. Een goed uitgebouwd monitoringsysteem voor hoger beroepsonderwijs is noodzakelijk. Dit moet van bij de invoering van het hoger beroepsonderwijs via indicatoren periodiek beschrijvende informatie opleveren over de implementatie en de resultaten van het gevoerde beleid. Onder meer voor volgende variabelen moeten indicatoren ontwikkeld worden om in dit systeem op te nemen: - Noden o Op de arbeidsmarkt: nood aan ‘middengeschoolden’ o Vanuit onderwijs: jongeren die in de hogescholen in het eerste jaar uitvallen - Doelgroep: aantal/profiel cursisten - Input/middelen o Jaarlijks budget dat instellingen spenderen aan hoger beroepsonderwijs o Inschrijvingsgeld betaald door cursisten - Processen o Aantal/aard opleidingen o Aantal opleidingen in dag-/avondonderwijs o Aantal verkorte trajecten o Aantal/aard werkplekplaatsen o EVC-beleid in het hoger beroepsonderwijs o Aantal/aard samenwerkingsverbanden - Output o Aantal afgeleverde certificaten/diploma’s o Tewerkstelling uitstroom o Doorstroom naar de professionele bachelor - Effecten o Invulling kwalificatienoden op de arbeidsmarkt o Deelname aan HO/LLL Een aantal van deze indicatoren worden al verzameld door vb. VDAB, departement onderwijs, e.a. Het is echter belangrijk dat deze gegevens op een plaats worden samengebracht en ook op gezette tijden als geheel worden gerapporteerd. Zo zou het hoger beroepsonderwijs bijvoorbeeld een terugkerend hoofdstuk kunnen worden in het Statistisch jaarboek van het Vlaams onderwijs. De informatie uit het monitoringsysteem kan vervolgens dienen als input voor beleidsevaluatie, waarbij op zoek kan gegaan worden naar verbanden, verklaringen en verbeterpunten.
Artikel 161 De financiering van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die ingericht worden door een hogeschool gebeurt volgens een mechanisme dat paralel loopt met de financiering van initiële bachelor- en masteropleidingen. Aangezien voor veel van deze opleidingen een intense samenwerking en samenhang zal bestaan met bestaande professionele bachelorpleidingen, lijkt het onlogisch dat in de financiering ervan grote verschillen zouden optreden. Het artikel stelt dan ook dat de waarde van een financieringspunt uit het variabel onderwijsdeel hbo niet meer dan 5% mag afwijken van de waarde van een financieringspunt uit het variabel onderwijsdeel van de professionele bacheloropleidingen. Van instellingsbesturen in het hoger beroepsonderwijs kunnen we niet verwachten dat ze volledig zelf instaan voor de kosten voor de programmatie, visitatie en accreditatie van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Het voorziet de nodige middelen voor de organisatie van de visitaties door de stuurgroep en de Vlhora. De kosten verbonden aan de programmatie en de accreditatie van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zullen rechtstreeks aan het accreditatieorgaan kunnen worden uitgekeerd. De kosten verbonden aan de visitatie, ten slotte, zullen aan de instellingsbesturen kunnen worden uitgekeerd.
Artikel 162 Dit artikel regelt dat de de bepalingen in het decreet van start gaan vanaf 1 september 2009. De oprichting van de Commissie hoger beroepsonderwijs zal evenwel gebeuren op 1 mei 2009. De aanwijzing van het accreditatieorgaan zal eveneens al gebeuren vanaf 1 mei 2009 zodat ze tijdig met hun werkzaamheden kunnen starten.
118
Decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het Hoger Beroepsonderwijs Lijst van engagementen
De overheid engageert zich ervoor te zorgen dat elk studiebewijs dat leidt tot (een) kwalificatie(s) vemeldt over welke kwalificatie(s) het gaat en een verwijzing bevat naar het kwalificatieniveau.
De overheid engageert zich de nodige middelen te voorzien voor de stuurgroep volwassenenonderwijs en de VLHORA voor de uitbouw van een website en een kwaliteitscel HBO5. Hiervoor wordt onderstaand budget voorzien:
Kwaliteitscel HBO5 bij Vlhora/stuurgroep Visitatie: kosten Vlhora/stuurgroep
2010
2011
2012
84000
75000
75000
2013
2014
75000 75000 22400 117040
Leerlingen uit het hoger beroepsonderwijs in een instelling voor secundair onderwijs kunnen een beroep doen op studiefinanciering. De opname van de opleiding Verpleegkunde van de 4e graad BSO in het hoger beroepsonderwijs wijzigt op dit vlak dus niets voor de cursisten. Voor de cursisten van het hoger beroepsonderwijs in de Centra voor Volwassenenonderwijs en de hogescholen is studiefinanciering momenteel niet mogelijk. De overheid engageert zich om op termijn studiefinanciering te voorzien voor alle cursisten van het hoger beroepsonderwijs.
119 Decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het Hoger Beroepsonderwijs Lijst van uitvoeringsbesluiten of besluiten die moeten aangepast worden 1. Titel I – Titel III van het decreet: autonome bepalingen
De Vlaamse Regering richt voor de toepassing van dit decreet een Commissie Hoger Beroepsonderwijs op bij de Vlaamse overheid, stelt de leden en de secretaris aan en regelt de werking ervan. Dit gebeurt naar analogie met het Besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 2004 betreffende de samenstelling en de werking van de Erkenningscommissie (bijlage 1).
In het kader van de accreditatieprocedure bepaalt de Vlaamse Regering: o De nadere procedure voor de tijdelijke erkenning op aanvraag; o De nadere regelen inzake het verloop van de beroepsprocedure, waarbij ze rekening houdt met de regelen inzake de hoorplicht; o De nadere procedure voor de tijdelijke erkenning van rechtswege Dit gebeurt naar analogie met of door wijziging van de Besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 betreffende de tijdelijke erkenning van opleidingen van het hoger onderwijs (bijlage 2) en het besluit van 11 juni 2004 betreffende de beroepen tegen beslissingen van het Accreditatieorgaan (bijlage 3).
2. Titel IV, Hoofdstuk I., Afdeling I.: Wijzigingsbepalingen betreffende het voltijds secundair onderwijs
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere modaliteiten voor het omzetten van leraarsuren en het aanwenden van de middelen voor voordrachtgevers.
De Vlaamse Regering bepaalt het model en de nadere modaliteiten voor het het diplomasupplement. Dit gebeurt naar analogie met of door wijziging van de Besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 tot vaststelling van de vorm van de diploma's en de inhoud van het bijkomend diplomasupplement uitgereikt door de instellingen voor hoger onderwijs in Vlaanderen (bijlage 4)
Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 1989 tot vaststelling van de algemene vakken, de kunstvakken, de technische vakken en de praktische vakken in de instellingen voor voltijds secundair onderwijs en in de instellingen voor voltijds secundair onderwijs die als centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs fungeren, georganiseerd of gesubsidieerd door de
120 Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de instellingen voor buitengewoon secundair onderwijs
Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 tot vastlegging van het pakket "uren-leraar" in het voltijds secundair onderwijs
Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 september 1997 betreffende de controle op de inschrijvingen van leerlingen in het secundair onderwijs
Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 betreffende de organisatie van het voltijds secundair onderwijs
Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 houdende de oprichting van de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap voor het voltijds secundair onderwijs B.Vl.R. 18-1-2008
Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2007 betreffende de studiegebieden en structuuronderdelen in het voltijds secundair onderwijs
Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 houdende organisatie van het experimenteel voltijds gewoon secundair onderwijs volgens een modulair stelsel
3. Titel IV., Hoofdstuk I, Afdeling II.: Wijzigings- en opheffingsbepalingen in het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs
De Vlaamse Regering bepaalt het model en de nadere modaliteiten voor het diplomasupplement. Dit gebeurt naar analogie met of door wijziging van de Besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 tot vaststelling van de vorm van de diploma's en de inhoud van het bijkomend diplomasupplement uitgereikt door de instellingen voor hoger onderwijs in Vlaanderen (bijlage 4)
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere modaliteiten voor het omzetten van leraarsuren en het aanwenden van de middelen voor voordrachtgevers.
4. Titel IV., Hoofdstuk I, Afdeling III.: Wijzigingen betreffende het hoger onderwijs
De Vlaamse Regering bepaalt het model en de nadere modaliteiten voor het het diplomasupplement. Dit gebeurt naar analogie met of door wijziging van de Besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 tot vaststelling van de vorm van de diploma's en de inhoud van het bijkomend diplomasupplement
121 uitgereikt door de instellingen voor hoger onderwijs in Vlaanderen (bijlage 4) 5. Titel IV., Hoofdstuk I, Afdeling IV.: Wijzigingen betreffende de administratieve en geldelijke rechtspositie
Besluit van de Vlaamse Regering van 14 juni 1989 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs
Besluit van de Vlaamse Regering van 27 juni 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, en de bezoldigingsregeling in het gewoon basisonderwijs
Besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen en de bezoldiging in het buitengewoon onderwijs
Besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de weddenschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de onderwijsinstellingen voor deeltijds kunstonderwijs, studierichting "Beeldende kunst"
Besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de weddenschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de onderwijsinstellingen voor deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen "Muziek", "Woordkunst" en "Dans"
Besluit van de Vlaamse Regering van 26 september 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen en de bezoldigingsregeling van de leermeesters godsdienst en de godsdienstleraars
Besluit van de Vlaamse Regering van 09 februari 2001 betreffende de bekwaamheidsbewijzen en de prestatie- en bezoldigingsregeling voor de personeelsleden van de centra voor volwassenenonderwijs
Besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2002 inzake de organisatie van onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers in het gewoon voltijds secundair onderwijs
Besluit van de Vlaamse Regering van 9 juli 1996 betreffende de personeelsleden van de vierde graad van het voltijds secundair onderwijs
Besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 1992 betreffende de verdeling van betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens
122 ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage
Besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 betreffende ICT-coördinatie in het onderwijs
Besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 1997 betreffende de nuttige ervaring als bekwaamheidsbewijs voor personeelsleden in het onderwijs
Besluit van de Vlaamse Regering van 15 februari 2008 tot vaststelling en indeling van de ambten in de Centra voor Volwassenenonderwijs
Besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 betreffende de ambtshalve concordantie
De aanpassingen omvatten zowel aanpassingen voor het secundair onderwijs in het vervangen van de vierde graad BSO door enerzijds HBO5Verpleegkunde en anderzijds een derde en vierde leerjaar in de derde graad BSO, als aanpassingen voor het volwassenenonderwijs n.a.v. het invoeren van de Specifieke Lerarenopleidingen als nieuw ‘niveau’ in het decreet betreffende het volwassenenonderwijs. 6. Titel IV., Hoofdstukken II en III.: overgangs- en slotbepalingen
In het geval er voor 1 januari 2011 geen erkende onderwijskwalificatie bestaat voor de opleidingen die in de overgangsbepalingen van rechtswege als HBO4 of HBO5 worden vastgelegd, legt de Vlaamse Regering de competenties voor die opleidingen vast.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere modaliteiten van de evaluatie van Se-n-Se en het hoger beroepsonderwijs die uiterlijk in 2013 wordt opgestart. Het kwaliteitszorgsysteem maakt in ieder geval deel uit van de evaluatie. De resultaten van de evaluatie worden aan het Vlaams Parlement meegedeeld (Zie fiche in bijlage 5).
De Vlaamse Regering kan vanaf 1 september 2009 een subsidie toekennen aan: o de stuurgroep en de Vlhora, om de kosten te dekken voor de organisatie van de visitaties van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs; o het accreditatieorgaan om de kosten te dekken voor de programmatie en de accreditatie van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs; o het instellingsbestuur dat de opleiding organiseert, als tussenkomst in de kosten die verbonden zijn aan de visitatie van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs.