Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Zitting 2008-2009 6 maart 2009
ONTWERP VAN DECREET betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs
5451 OND
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
2
INHOUD Blz. Memorie van toelichting ...................................................................................................................
3
Voorontwerp van decreet van 18 juli 2008 .........................................................................................
63
Advies van de Vlaamse Hogenscholenraad .......................................................................................
105
Advies van de Vlaamse Onderwijsraad .............................................................................................
113
Advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen ..............................................................
135
Advies van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie .............................................................
149
Protocol nr. 451 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergaderingen van het overkoepelend onderhandelingscomite vrij gesubsidieerd onderwijs op 21 oktober, 4, 6, 18 en 25 november, 9 en 16 december 2008 en 6, 8 en 13 januari 2009 .....................
163
Protocol nr. 685 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de gemeenschappelijke vergaderingen van sectorcomite x en van onderafdeling “Vlaamse Gemeenschap” van afdeling 2 van het comite voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten op 21 oktober, 4, 6, 18 en 25 november, 9 en 16 december 2008 en 6, 8 en 13 januari 2009 .......................................
177
Protocol nr. 25 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergaderingen van het vlaams onderhandelingscomite voor het hoger onderwijs op 21 oktober, 4, 6, 18 en 25 november, 9 en 16 december 2008 en 6, 8 en 13 januari 2009 .......................................
197
Voorontwerp van decreet van 30 januari 2009 ...................................................................................
209
Advies van de Raad van State ...........................................................................................................
267
Kind- en Jongere-Effectrapport ........................................................................................................
289
Ontwerp van decreet .........................................................................................................................
305
Bijlage bij de memorie van toelichting: Reguleringsimpactanalyse ....................................................
353
______________________
3
MEMORIE VAN TOELICHTING
DAMES EN HEREN,
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
leiden. Door de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs toegankelijk te maken voor zowel jongeren als volwassenen, op verschillende momenten in hun loopbaan, willen we bovendien de participatie aan levenslang leren bevorderen.
I. ALGEMENE INLEIDING Het Vlaams onderwijs scoort internationaal bijzonder goed, maar de kloof tussen sterke en zwakke leerlingen is nergens zo groot als bij ons. Daarom staat het Vlaamse onderwijsbeleid volledig in het teken van gelijke kansen. Gelijke kansen op toponderwijs, want de weg naar gelijke kansen kán niet lopen via onderwijs van onbeduidende of middelmatige kwaliteit. Net de jonge mensen die thuis niet over het sociale, het culturele, of het financiële kapitaal beschikken om hogerop te raken, hebben uitstekend onderwijs nodig. Die uitdaging waar maken gaat niet vanzelf, integendeel, het zal heel wat inspanning vragen van iedereen die betrokken is. Daarom is het beeld van de tienkamp een goede metafoor. Op elke sport van de onderwijsladder zijn grote inspanningen nodig om kinderen en jongeren meer uitzicht op succes te bieden, van in de kleuterklas tot in de aula’s. Het realiseren van het hoger beroepsonderwijs (HBO5) en het secundair na secundair onderwijs (Sen-Se) is een belangrijke proef in deze tienkamp voor gelijke onderwijskansen. Het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs zijn in de eerste plaats bedoeld om in te spelen op de behoeften van al wie na het behalen van het diploma secundair onderwijs via korte trajecten een beroepskwalificatie wil verwerven. Dit veld van opleidingen vindt dus zijn plaats tussen het secundair onderwijs en de bacheloropleidingen. Het bestaat uit op te richten en bestaande opleidingen, die een duidelijk extra meegeven voor de arbeidsmarkt. Het secundair na secundair onderwijs omvat, naast nieuwe arbeidsmarktgerichte opleidingen, de vroegere zevende specialisatiejaren in het technisch secundair onderwijs en het kunstsecundair onderwijs. Het hoger beroepsonderwijs bestaat uit het vroegere hoger onderwijs voor sociale promotie (HOSP), de opleidingen Verpleegkunde uit de vierde graad beroepssecundair onderwijs en alle nieuwe opleidingen die naar aanleiding van duidelijke noden op de arbeidsmarkt daaraan kunnen worden toegevoegd. Met het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs verstevigen we een sport en bouwen we een stevige sport bij op de onderwijsladder. Deze laatste trede moet vervolgens ook een opstap kunnen bieden naar opleidingen die naar een professionele bachelorgraad
Tegelijk komt het erop aan om bij de uitbouw van de onderwijsladder een evenwichtige samenwerking te vinden tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt. In het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs zal de kwaliteit van de opleidingen hier in grote mate van afhangen. Aansluiten op de noden van de arbeidsmarkt, voluit de kaart trekken van werkplekleren enzovoort daarvoor is een structurele samenwerking tussen het onderwijsveld en het bedrijfsleven noodzakelijk. In de competentieagenda werden de kiemen voor een dergelijke samenwerking gelegd. Hierop bouwen we verder en verstevigen zo de bruggen tussen onderwijsinstellingen en bedrijven en organisaties.
1.
Probleemstelling
1.1 Vanuit de arbeidsmarkt Er zijn belangrijke veranderingen aan de gang in ons economisch weefsel en op de arbeidsmarkt, vooral ten gevolge van technologische ontwikkelingen, veranderingen in productieprocessen en globalisering. Deze veranderingen uiten zich in wijzigende kwalificatienoden op de Vlaamse arbeidsmarkt. Vanuit het perspectief van een goede aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt is het noodzakelijk deze ontwikkelingen in de gaten te houden en na te gaan hoe het onderwijs zich moet ontwikkelen om op deze wijzigende kwalificatienoden een antwoord te bieden. Het is duidelijk dat Vlaanderen in de toekomst nood zal hebben aan meer hooggeschoolden. De instroom in en uitstroom uit het hoger onderwijs moet dus toenemen. Maar ook bij de middengeschoolden tekenen zich belangrijke ontwikkelingen af. Uit de vacatureanalyse van de VDAB blijk dat er op het niveau van de middengeschoolden heel wat jobs zijn waarvoor de werkgevers te weinig kandidaten vinden in de populatie die enkel het secundair onderwijs heeft afgemaakt. Bij de technische knelpuntberoepen gaat het onder meer om onderhoudsmecaniciens en -elektriciens, tekenaars mechanica en bouwelektriciens. Bij de administratieve knelpuntberoepen gaat het om boekhouders, dispatcher-transportplanners, bedienden
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
4
planning en logistiek en systeembeheerders-informatica1. Waar vroeger een diploma secundair onderwijs nog garant stond voor een succesvolle overgang naar een job, is dit vandaag minder het geval. Ook voor functies waarvoor geen hoger onderwijsdiploma wordt gevraagd, nemen de kwalificatie-eisen toe. Precies op dit niveau van de middengeschoolden zijn er bovendien ook inhoudelijke wijzigingen in kwalificatienoden, samenhangend met verschuivingen tussen sectoren en specifieke ontwikkelingen binnen sectoren. Vanuit verschillende sectoren wordt de vraag naar nieuwe opleidingen gesteld. In de chemische sector bijvoorbeeld, waar productieprocessen en technische installaties complexer worden, is een nood ontstaan aan proces- en onderhoudstechnici die competenties bezitten die men niet met een opleiding secundair onderwijs alleen kan verwerven. De vliegtuigindustrie heeft te kampen met een gelijkaardige problematiek. Ook in de bouw is men vragende partij voor een nieuwe opleiding tot werfleider en/of bouwploegbaas2. De arbeidsmarkt heeft dus nood aan mensen met bepaalde competenties die men niet kan verwerven met een opleiding secundair onderwijs alleen, maar waarvoor een bacheloropleiding tot ‘overkwalificatie’ zou leiden.
1.2 Vanuit onderwijs Het Bolognaproces leidde tot een zeer belangrijke hervorming van het hoger onderwijs. De aanpassing van de standaarden voor de bachelorgraden in het structuurdecreet aan internationale normen zorgden voor een opwaardering van de hogeschoolopleidingen. Tegelijk werd beslist om bepaalde bestaande postsecundaire kwalificaties buiten de BaMa-structuur van het hoger onderwijs te houden. Sindsdien is de nood groot om aan deze zinvolle opleidingen een duidelijke plaats in de opleidingenstructuur te geven en de diploma’s dus een heldere waarde en betekenis te geven.
______ 1
2
Van Hauwermeiren, A. (2007). Naar een nieuwe vorm van tertiair onderwijs. In: Vlaamse Onderwijsraad, Tertiair onderwijs, een verkenning. (Antwerpen-Apeldoorn: Garant). De Rick, K. (2007). De bouwnijverheid: een sector op zoek naar gekwalificeerde werknemers. In: Vlaamse Onderwijsraad, Tertiair onderwijs, een verkenning. (Antwerpen-Apeldoorn: Garant).
In het beleidsdenken en -debat gedurende de voorbije jaren over het opleidingen- en kwalificatielandschap tussen secundair en hoger onderwijs is de overtuiging gegroeid dat bepaalde opleidingen in het volwassenenonderwijs en in het secundair onderwijs een niveau van kwalificatie nastreven dat postsecundair is, maar niet gelijkgeschakeld kan worden aan een bachelorgraad. We noemen ze voorlopig ‘postsecundaire beroepsgerichte opleidingen’. Deze opleidingen, die zeer waardevol zijn voor de arbeidsmarkt, hebben nood aan een duidelijke positionering en erkenning, zodat de verschillende mogelijke doelgroepen gemakkelijker hun weg vinden naar het verwerven van deze kwalificaties en de waarde van de opleidingen op de arbeidsmarkt duidelijk wordt. Dit blijkt onder meer in de beleidsnota en de beleidsbrief 2006-2007 en in diverse toespraken.3 Zowel vanuit het secundair onderwijs als het hoger onderwijs zelf werd een standpunt over hoger beroepsonderwijs voorbereid. De VLOR hield in december 2006 een toekomstverkenning over tertiair onderwijs, die uitmondde in een platformtekst in het voorjaar van 2007. Het decreet op het volwassenenonderwijs voert het begrip ‘hoger beroepsonderwijs’ in als derde niveau van het volwassenenonderwijs en bepaalt aspecten als instroomvoorwaarden en studiebekrachtiging. De nood aan nieuwe kwalificaties op de arbeidsmarkt en aan opleidingen die daartoe leiden, heeft ook spontaan tot initiatieven en experimenten in het onderwijs geleid. In verschillende regio’s kwamen al samenwerkingsverbanden tussen instellingen van verschillende onderwijsniveaus en andere publieke opleidingsverstrekkers tot stand om voorstellen te ontwikkelen om aan die behoefte tegemoet te komen.
1.3 Europese ontwikkelingen In een studie van EURASHE worden de opleidingen binnen de ‘tertiary short cycle education’ (TSC) of ‘sub-degree education’ beschreven als programma’s die niet leiden tot een Bachelor’s degree, met een maximum studieduur van twee jaar of gevalideerd met minder dan 180 ECTS punten. 4 Het is een erg heterogene groep van programma’s en studies. In sommige landen worden deze programma’s ______ 3
4
Zie onder meer de toespraak Een toekomst voor lerende volwassenen in het hoger en tertiair onderwijs (september 2004), zie www.vandenbroucke.com. Kirsch, M., Beernaert, Y. & Norgaard, S. (2003).Tertiary short cycle education in Europe. A comparative study. (Brussels: EURASHE).
5
gezien als deel uitmakend van het hoger onderwijs, in andere landen wordt geen van deze programma’s als hoger onderwijs erkend. Een zelfde type van onderwijs dat leidt tot dezelfde professionele kwalificaties kan – volgens de studie – in één land als deel van het hoger onderwijs worden erkend, terwijl het in een ander land binnen het postsecundair onderwijs wordt geplaatst. Ook de plaats waar het georganiseerd wordt (in universiteiten, hogescholen, secundair onderwijs) verschilt sterk van land tot land. Deze verschillen in aanpak bemoeilijken uiteraard de vergelijkbaarheid van de studies en dus ook de mobiliteit van de studenten. In vele Europese landen stellen we nieuwe ontwikkelingen in de richting van korte hogere beroepsopleidingen vast. Nederland is gestart met het oprichten van de ‘Associate Degrees’ op niveau 5. Dit is een deelprogramma van de bacheloropleiding dat ongeveer 120 studiepunten bestrijkt. Afgestudeerden kunnen daarmee terecht op de arbeidsmarkt, maar kunnen evengoed de eigenlijke bacheloropleiding verder zetten. De Associate Degrees bestaan – net zoals het geplande hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen – uit korte opleidingen die op de arbeidsmarkt gericht zijn. Ze verschillen echter ook wezenlijk van onze opvatting over het hoger beroepsonderwijs omdat ze een integraal onderdeel van een bacheloropleiding moeten vormen en enkel door hoger-onderwijsinstellingen kunnen ingericht worden. Wij willen in de ontwikkeling van het hoger beroepsonderwijs ook instellingen secundair onderwijs (voor de opleiding verpleegkunde) en centra voor volwassenenonderwijs een belangrijke rol laten spelen en geven prioriteit aan de arbeidsmarktfinaliteit van de opleidingen. In het Verenigd Koninkrijk kunnen kortdurende en arbeidsmarktgerichte opleidingen ingericht worden in de ‘further education’-sector. Further Education Colleges bieden opleidingsmogelijkheden aan postleerplichtige jongeren (in dit geval ouder dan 16) die kunnen, maar niet noodzakelijk moeten leiden naar het hoger onderwijs. Ze leiden wel tot erkende kwalificaties. Een specifiek initiatief zijn de zogenaamde Foundation Degrees, die sinds 2001 bestaan in Engeland. De opleidingen worden ontworpen door een partnerschap van bedrijven en opleidingsorganisaties (universiteiten en hogescholen) en hebben een flexibele structuur. Op die wijze willen ze tegemoet komen aan de opleidingsnoden van werknemers. Deze opleidingen worden ontwikkeld om tegemoet te komen aan knelpuntberoepen en hebben de bedoeling meer gekwalificeerden van een hoger technisch en profes-
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
sioneel niveau te vormen. Een opleiding duurt twee jaar en kan ook een opstap zijn naar het behalen van een bachelor. Foundation Degrees worden ingeschaald in level 5 van het National Qualifications Framework.5 Een uitgebreid kwaliteitszorgsysteem ziet toe op de kwaliteit van de opleidingen (cf. Foundation Degree Forward). Er bestaan nu reeds 1.600 Foundation Degrees. De intense samenwerking met de bedrijven en het kwaliteitszorgsysteem van de Foundation Degrees leveren interessante inzichten voor de ontwikkeling van het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen. Zoals uit de studie van EURASHE duidelijk blijkt, is er geen internationaal aanvaard concept van de ‘tertiary short cycle education’ (TSC) of ‘sub-degree education’. Het is een erg heterogene groep van programma’s en studies. Voor Vlaanderen is het dan ook aangewezen om een eigen model uit te werken, inspelend op de lokale context, noden en behoeften, maar met aandacht voor de Europese context.
1.4 Ontwikkelingen rond kwalificatiestructuur De Europese Raad van 2000 in Lissabon stelde het streven naar transparantie op het gebied van kwalificaties en het stimuleren van levenslang leren voorop als twee belangrijke pijlers van de inspanningen om de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels af te stemmen op de behoeften van de kennismaatschappij. Het European Qualifications Framework for Life Long Learning (EQF) moet een antwoord bieden op de vraag naar meer transparantie. Het EQF wil een gemeenschappelijke taal creëren om kwalificaties te beschrijven. Door het EQF zullen in de verschillende lidstaten werkgevers, werkenden, werkzoekenden en lerenden kwalificaties op een eenduidige wijze kunnen beschrijven en vergelijken. Het Europese Parlement heeft op 24 oktober de aanbeveling over het European Qualifications Framework (EQF) aangenomen die eind januari 2008 verscheen in het Europees Publicatieblad6. Omdat het EQF een metaraamwerk is, worden de lidstaten aanbevolen om een eigen nationaal kwalificatiesysteem te ontwerpen en dit tegen 2010 aan het Europese kwalificatiekader te koppelen. Ook wordt gesteld dat lidstaten maatregelen nemen tegen 2012 om waar nodig alle nieuwe certificaten, diploma’s en ‘Europass’-documenten die door de bevoegde autoriteiten worden afgegeven via ______ 5 6
http://www.fdf.ac.uk/. http://ec.europa.eu/education/policies/educ/eqf/rec08_ nl.pdf.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
6
de nationale kwalificatiesystemen te koppelen aan het passende niveau van het Europees kwalificatiekader. Ook de OESO heeft in 2007 een belangwekkend rapport over kwalificatiestructuren gepubliceerd.7 Denken in termen van kwalificatiestructuren zal het onderwijs ingrijpend veranderen. De VLOR spreekt in zijn advies over de Vlaamse kwalificatiestructuur van een paradigmawissel: “In plaats van te focussen op de input van leren wordt nu gewerkt en gedacht vanuit de notie ‘leerresultaten’, ‘kunnen functioneren in levensechte contexten’. Vanuit een onderwijskundig perspectief is het een Copernicaanse revolutie om te vertrekken van functioneringsvereisten in levensechte contexten. Dit veronderstelt een integratie van kennis, vaardigheden en attitudes om datgene wat een lerende kan, te valoriseren in plaats van te vertrekken vanuit de hiaten die de lerende nog heeft en de leercontext waarin het leren plaats heeft gevonden.”.8 Vlaanderen is momenteel bezig met het uittekenen van de Vlaamse kwalificatiestructuur. Het decreet betreffende de Vlaamse kwalificatiestructuur werd goedgekeurd op [...] en onderscheidt – net zoals het EQF – acht niveaus waarin kwalificaties een plaats krijgen. Een kwalificatie is een afgerond en gevalideerd geheel van competenties. Een afgerond geheel betekent dat de competenties in hun onderlinge samenhang maatschappelijk relevant en waardevol zijn. Voor elk niveau van de Vlaamse kwalificatiestructuur bestaat er een algemene omschrijving van de karakteristieken van de competenties die behoren tot de kwalificatie op dat niveau. Dit zijn de niveaudescriptoren. Die algemene omschrijving laat toe kwalificaties van verschillende niveaus van elkaar te onderscheiden. De Europese Hoger Onderwijsruimte hanteert vooralsnog een eigen ordening van kwalificaties in het hoger onderwijs naast het EQF. De niveaus daarvan worden onderscheiden aan de hand van de Dublindescriptoren. Binnen het Bolognaproces werd het ‘Short Cycle Higher Education’ sinds 2005 expliciet gelinkt aan de eerste cyclus van het hoger onderwijs.9 Er is echter gezorgd voor een compatibiliteit van EQF met het kwalificatiekader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs. ‘De descriptor voor het ______ 7
8
9
OECD (2007). Qualifications systems. Bridges to lifelong learning (Paris:OECD). VLOR-Algemene Raad, Advies over het werkdocument “Naar een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren”, 24 november 2005. Zie http://www.bolognabergen2005.no/EN/Bolsem/Other_ sem/050124_Amsterdam/ 050124_Recommendations.pdf.
hoger onderwijs korte cyclus (binnen of gekoppeld aan de eerste cyclus) door het Joint Quality Initiative’ ontwikkeld als onderdeel van het Bolognaproces, stemt overeen met de leerresultaten van EQF niveau 5.10 Met het hoger beroepsonderwijs wordt het niveau 5 van de kwalificatiestructuur ingevuld in navolging van de Europese ontwikkelingen. De zevende specialisatiejaren tso en kso krijgen als Se-n-Se een duidelijke posititionering op niveau 4.
2.
Doelstellingen
2.1 Arbeidsmarktkansen versterken van lerenden, werkenden en werkzoekenden De centrale doelstelling van het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs is de competentieontwikkeling van mensen met het oog op het versterken van hun kansen op de arbeidsmarkt. Om hiertoe te komen is een eerste voorwaarde dat deze beroepsgerichte opleidingen actief inspelen op evoluties op en behoeften van de arbeidsmarkt. Een nauwe samenwerking met het bedrijfsleven is hierbij onontbeerlijk, onder meer door werkplekleren te integreren in de opleiding. Een tweede voorwaarde bestaat erin dat deze beroepsgericht opleidingen duidelijk gepositioneerd moeten worden zodat ze herkenbaar zijn, zowel voor de arbeidsmarktactoren, als voor de cursisten.
2.1.1. Beroepsgerichte opleidingen afstemmen op evoluties op de arbeidsmarkt Om arbeidsmarktkansen te vergroten, is het noodzakelijk dat het civiel effect van studiebewijzen op de arbeidsmarkt versterkt wordt. Op de arbeidsmarkt moeten mensen een vlotte start kunnen nemen. Opleidingen moeten dus relevant zijn voor de arbeidsmarkt. Het succes van het vroegere hoger onderwijs voor sociale promotie (HOSP) en de vierde graad bso verpleegkunde toont dat het maatschappelijk relevante opleidingen zijn. De opleidingen die binnen de zevende jaren tso aangeboden worden zijn eveneens opleidingen die relevant zijn voor de arbeidsmarkt ______ 10
Zie bijlage 2 van de Europese aanbeveling omtrent EQF: http://ec.europa.eu/education/policies/educ/eqf/rec08_ nl.pdf.
7
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
maar er zijn er onvoldoende en ze trekken te weinig leerlingen aan.
secundair onderwijs gevolgd worden maar niet tot een bachelor leiden dringt zich dus op.
Het civiel effect van een studiebewijs van een opleiding binnen het Se-n-Se of het hoger beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt wordt door volgende aspecten bepaald:
Opleidingen op niveau van het secundair onderwijs die pas gevolgd kunnen worden na het secundair onderwijs worden opleidingen van het secundair na secundair onderwijs. Via deze benaming wordt, naar analogie met een bachelor na bachelor en master na master, duidelijk dat deze opleidingen leiden tot een bijkomende, meer gespecialiseerde kwalificatie van eenzelfde niveau als de reeds eerder verworven kwalificatie. Opleidingen uit het secundair na secundair onderwijs situeren zich op het niveau 4 van de kwalificatiestructuur.
– door de vraag die er op de arbeidsmarkt is naar die bepaalde kwalificatie, – de mate waarin de opleiding geënt is op de kwalificatie(s) die de betrokken sector vraagt; – door de intense samenwerking tussen onderwijsen opleidingsverstrekkers en het bedrijfsleven/ non-profit organisaties. De kwalificatiestructuur is een goed instrument om opleidingen vlot af te stemmen op de evoluties op de arbeidsmarkt. De sociale partners leveren in dit kader beroepscompetentieprofielen, die de basis vormen voor de beroepskwalificaties. Periodiek zullen de kwalificaties op hun ‘houdbaarheidsdatum’ gecontroleerd worden. De kwalificaties bestaan uit de competenties die minimaal in een opleiding terug te vinden moeten zijn.
Opleidingen die zich situeren op het niveau 5 van de kwalificatiestructuur worden opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Dit geldt voor de vroegere HOSP-opleidingen en de vierde graad bsoVerpleegkunde. Via de koppeling met het EQF en de Vlaamse kwalificatiestructuur zullen deze opleidingen in binnen- en buitenland duidelijk herkenbaar zijn binnen onderwijs en op de arbeidsmarkt.
2.2 Opklimmen op de onderwijsladder bevorderen De intense samenwerking met de beroepswereld zal zich voor het Se-n-Se en hoger beroepsonderwijs niet enkel situeren bij de vormgeving van een opleiding, maar ook bij het realiseren ervan en het nagaan van de kwaliteit van de opleiding. In de mate dat bepaalde beroepskwalificaties voorwerp vormen van regelgeving die de uitoefening ervan regelt, zullen we ervoor zorgen dat het certificaat uitgereikt na Se-nSe of het diploma hoger beroepsonderwijs daarin als een toelatingsvoorwaarde wordt opgenomen.
2..1.2 Positionering van alle postsecundaire beroepsgerichte opleidingen Opleidingen in het vroegere HOSP, de specialisatiejaren tso en kso en de vierde graad bso Verpleegkunde bieden belangrijke kansen op de arbeidsmarkt. Niettemin hebben deze opleidingen in het verleden te kampen gehad met een onduidelijke positionering: enerzijds ten opzichte van opleidingen in het secundair onderwijs, anderzijds ten opzichte van de bacheloropleidingen. Een duidelijke positionering van deze beroepsgerichte opleidingen die na het
Met het secundair na secundair onderwijs willen trede 4 van de onderwijsladder verstevigen voor jongeren die hun diploma secundair onderwijs behaald hebben. Deze opleidingen zullen zowel jongeren aantrekken onmiddellijk na het behalen van hun diploma secundair onderwijs alsook jongeren die al een eerste intrede op de arbeidsmarkt deden. Met het hoger beroepsonderwijs willen we de ontbrekende trede 5 op de onderwijsladder invullen met opleidingen met een duidelijke arbeidsmarktfinaliteit. Deze trede moet vervolgens ook een opstap kunnen bieden naar opleidingen die naar een professionele bachelorgraad leiden. Door deze opleidingen toegankelijk te maken voor zowel jongeren als volwassenen, op verschillende momenten in hun loopbaan, willen we de participatie aan levenslang leren bevorderen. Tevens zullen we stimuleren dat werkzoekenden en (kandidaat-) ondernemers die een arbeidsmarktgerichte kwalificatie behaalden via VDAB of Syntra de weg naar het hoger beroepsonderwijs vinden om hun competenties nog verder te ontwikkelen.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
8
Onderwijsladder voor en na het decreet
2.2.1 De onderwijsladder tussen secundair onderwijs en hoger onderwijs verstevigen en verder invullen Met het nieuwe financieringssysteem en de flexibele trajecten wordt een verhoogde en succesvolle deelname van nieuwe doelgroepen aan het hoger onderwijs beoogd. Maar voor sommige jongeren is de sprong naar het hoger onderwijs te groot: 34 % van de jongeren uit tso en 68,5% van de jongeren uit bso die naar de hogeschool of de universiteit gaan, haken af in het eerste jaar, t.o.v. 9% van de jongeren uit het aso11. Uit de databank tertiair onderwijs12 blijkt bovendien dat de kans op slagen voor jongeren uit het 7e jaar bso in het hoger onderwijs zeer klein is. Informatie over slaagkansen wordt in deze ______ 11
12
De Rick, K., Maes, L. & Saliën K. (2007). De mogelijke doelgroep voor het tertiair onderwijs. In: Vlaamse Onderwijsraad, Tertiair onderwijs, een verkenning. (AntwerpenApeldoorn: Garant). Cijfers van het academiejaar 2005-2006
9
databank weergegeven als de verhouding van het aantal verworven credits ten opzichte van het aantal oorspronkelijk opgenomen studiepunten, voor verschillende groepen studenten. Met andere woorden: in welke mate behalen deze studenten de doelstellingen die ze voor zichzelf hebben vooropgesteld? Een gemiddelde student in het hoger onderwijs realiseert 61% van wat hij zich heeft voorgenomen bij het begin van het academiejaar. Voor jongeren uit het 7e jaar bso (4% van alle studenten in het hoger onderwijs) is dit slechts 27%. Ook jongeren uit het 6e jaar tso doen het minder goed dan hun collega’s uit het aso, 54% t.o.v. 70%. Op die wijze gaat er ontzettend veel talent verloren. De overgang van secundair onderwijs naar hoger onderwijs mag geen ‘kwalificatie-val’ worden voor mensen voor wie de stap naar een bacheloropleiding te groot is. Gepaste tussentreden en verstevigde treden zouden sommigen kunnen helpen om toch de ladder te beklimmen. Met het hoger beroepsonderwijs vullen we die ontbrekende trede op de onderwijsladder in met opleidingen met een duidelijke arbeidsmarktfinaliteit. Met het secundair na secundair onderwijs verstevigen we een bestaande trede op de onderwijsladder.
2.2.2 Een opstap naar vervolgopleidingen bieden Opleidingen secundair na secundair onderwijs en hoger beroepsonderwijs zijn in de eerste plaats gericht op het verwerven van een kwalificatie die onmiddellijk inzetbaar is op de arbeidsmarkt. Toch willen we met deze opleidingen ook een opstap bieden naar vervolgopleidingen. Het secundair na secundair onderwijs kan een aanzet zijn om zich verder te vormen in het hoger beroepsonderwijs of de professionele bacheloropleidingen. Het hoger beroepsonderwijs kan eveneens een opstap bieden naar opleidingen die naar een professionele bachelorgraad leiden. Op die wijze hopen we talenten te ontwikkelen die nu omwille van een ontspoorde loopbaan in het secundair onderwijs of een verkeerde studiekeuze dreigen verloren te gaan. De opleidingen uit het secundair na secundair onderwijs kunnen een opstap zijn voor leerlingen die zich niet klaar voelen om onmiddellijk in het hoger beroepsonderwijs te starten. Het hoger beroepsonderwijs opent perspectieven voor diegenen die een opleiding in het hoger onderwijs willen volgen, maar zich niet meteen klaar voelen om aan een bacheloropleiding te beginnen.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Illustratief hiervoor is de 4e graad verpleegkunde uit het bso, waarvoor uit de databank tertiair onderwijs blijkt dat jongeren met dit diploma op zak met succes doorstromen naar de professionele bachelors die erop aansluiten. Het gaat slechts om 0,3% van de studenten in het hoger onderwijs, maar zij slagen er wel in om voor 73% van de vooropgestelde studiepunten ook effectief te slagen. Het civiel effect van het hoger beroepsonderwijs voor doorstroming naar het hoger onderwijs zal decretaal worden vastgelegd. Een studiebewijs van het hoger beroepsonderwijs zal steeds toegang verlenen tot het hoger onderwijs. Daarnaast willen we voor zoveel mogelijk opleidingen van het hoger beroepsonderwijs de aansluiting nog versterken door het uittekenen van verkorte trajecten in de aansluitende opleidingen te stimuleren. Het EVK-HOSP project uitgevoerd door de VLOR13 heeft bewezen dat dit mogelijk is. In dit project werd een samenwerking tot stand gebracht tussen CVO’s en een of meer hogescholen om een verkort bachelortraject vanuit een HOSP-opleiding - in het nieuwe decreet op het volwassenenonderwijs opleidingen hoger beroepsonderwijs - uit te tekenen. Niet enkel heeft men binnen dit project al een heel aantal verkorte trajecten uitgewerkt, de betrokken CVO’s en hogescholen hebben samen ook een transparante methodiek ontwikkeld voor de toekenning van studieduurverkorting en de ontwikkeling van aanvullingstrajecten in het hogescholenonderwijs. Deze methodiek dient verder geïmplementeerd te worden binnen het hoger beroepsonderwijs. Hierbij is het belangrijk dat gestreefd wordt naar voldoende schaalgrootte. Indien meerdere CVO’s samen met een of meerdere hogescholen eenzelfde verkort traject kunnen realiseren, is er meer potentiële instroom mogelijk in de verkorte trajecten van de bacheloropleidingen en wordt het dus interessanter voor hogescholen om aangepaste trajecten op maat aan te bieden. Deze doelstelling toont meteen aan dat een nauwe samenwerking tussen onderwijsinstellingen kenmerkend zal zijn voor opleidingen binnen het hoger beroepsonderwijs. 2.2.3 Opleidingen toegankelijk maken voor verschillende doelgroepen Het secundair na secundair onderwijs richt zich in de eerste plaats tot jongeren die zich onmiddellijk na het ______ 13
VLOR – Algemene Raad, Advies over de organisatie van aanvullingstrajecten tussen het CVO en de hogeschool en Eindrapport Project EVK-HOSP (2005-2007), 31 mei 2007
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
10
behalen van hun diploma secundair onderwijs verder willen scholen. Deze opleidingen staan echter ook open voor cursisten die een andere opleiding binnen het hoger beroepsonderwijs of hoger onderwijs volgden maar vroegtijdig afhaakten, jongeren die na het zesde jaar secundair onderwijs een job zochten maar niet vonden, jongeren die na hun intrede op de arbeidsmarkt tot inzicht komen dat ze zich verder moeten bijscholen om een job te vinden die hen wél aanspreekt enzovoort. Met het hoger beroepsonderwijs willen we inspelen op de behoeften van mensen die niet geïnteresseerd zijn in lange bacheloropleidingen, maar via kortere of deeltijdse trajecten een erkende beroepskwalificatie willen verwerven, onmiddellijk na het secundair onderwijs of later in hun loopbaan. Het hoger beroepsonderwijs moet daarom toegankelijk zijn voor een brede doelgroep. Zowel jongeren die zich verder willen kwalificeren, werkenden die een nieuwe uitdaging willen of moeten opnemen en werkzoekenden die hun arbeidsmarktkansen willen vergroten, moeten er terecht kunnen. Daarnaast willen we – onder bepaalde voorwaarden – via het hoger beroepsonderwijs ook een kwalificatiemogelijkheid bieden aan lerenden die het secundair onderwijs ongekwalificeerd hebben verlaten.14
3.
Kenmerken van het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs
Dit decreet beoogt met het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs een veld van opleidingen te creëren met volgende kenmerken: Secundair na secundair onderwijs
Hoger beroepsonderwijs
Opleiding volgt op het secundair onderwijs
Opleiding volgt op het secundair onderwijs
Opleiding gebaseerd op onderwijskwalificatie Opleiding gebaseerd op onderwijskwalificatie bestaande uit min. 1 beroepskwalificatie van niveau bestaande uit min. 1 beroepskwalificatie van niveau 4 5 Onderwijskwalificatie situeert zich op niveau 4 van de Onderwijskwalificatie situeert zich op niveau 5 van de Vlaamse kwalificatiestructuur Vlaamse kwalificatiestructuur Juridisch secundair onderwijs
Juridisch hoger onderwijs
Opleiding komt tot stand en wordt gerealiseerd in samenwerking met de arbeidsmarkt. Er kan worden samengewerkt met andere onderwijsniveaus en publieke opleidingsverstrekkers VDAB en Syntra.
Opleiding komt tot stand en wordt gerealiseerd in samenwerking met de arbeidsmarkt, andere onderwijsniveaus en publieke opleidingsverstrekkers VDAB en Syntra.
Werkplekleren is ingebed in elke opleiding
Werkplekleren is ingebed in elke opleiding
Toegankelijk voor verschillende doelgroepen
Toegankelijk voor verschillende doelgroepen
______ 14
Ongekwalificeerd wordt hier gedefinieerd als niet in het bezit zijn van het aso-diploma, het kso/tso-diploma of het bso-getuigschrift derde graad.
11
3.1 Beroepsopleiding na het secundair onderwijs Opleidingen secundair na secundair onderwijs zijn opleidingen die kunnen gevolgd worden na het secundair onderwijs, maar die geen hoger beroepsonderwijs zijn. De opleidingen veronderstellen een bereikt niveau van algemene vorming dat gevalideerd wordt door het diploma secundair onderwijs. De opleidingen zelf bouwen verder op de beroepsgerichte vorming uit het secundair onderwijs. Dergelijke beroepsopleidingen bestaan al binnen het onderwijs. De zevende specialisatiejaren technisch secundair onderwijs en zevende specialisatiejaren kunstsecundair onderwijs zijn dergelijke opleidingen. In het schooljaar 2006-2007 volgden 1806 leerlingen zo’n 7e specialisatiejaar tso, verspreid over 46 opleidingen die voortaan opleidingen Se-n-Se worden. Bovenop deze bestaande opleidingen zullen er, inspelend op de vragen van de arbeidsmarkt, nieuwe opleidingen kunnen ingericht worden. Secundair na secundair onderwijs kan enkel ingericht worden door instellingen voor secundair onderwijs. De zevende jaren bso worden bekroond met een diploma secundair onderwijs. Ze behoren dus integraal tot het secundair onderwijs en kunnen bijgevolg niet opgenomen worden in het Se-n-Se, ook al leiden ze tot een kwalificatie van niveau 4. Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zijn opleidingen die gevolgd kunnen worden na het secundair onderwijs, maar zijn geen professionele bachelors. De opleidingen veronderstellen een bereikt niveau van algemene vorming dat gevalideerd wordt door het diploma secundair onderwijs. De opleiding zelf bouwt voort op de algemene vorming uit het secundair onderwijs. Zowel leerlingen uit het aso, tso, kso als bso kunnen zich inschrijven voor een opleidingen uit het hoger beroepsonderwijs. Cursisten die het secundair onderwijs ongekwalificeerd hebben verlaten, krijgen onder bepaalde voorwaarden toegang tot het hoger beroepsonderwijs. Er bestaan op dit moment binnen het onderwijs reeds dergelijke beroepsgerichte opleidingen. Dit zijn de voormalige HOSP-opleidingen uit het volwassenenonderwijs, die sinds het decreet betreffende het volwassenenonderwijs al ‘hoger beroepsonderwijs’ genoemd worden. Ook de opleiding Verpleegkunde van de 4e graad bso wordt mee opgenomen in het hoger beroepsonderwijs, omwille van de duur van deze opleiding. In 2006-2007 namen 16.399 cursisten deel aan een opleiding van het hoger onderwijs voor sociale pro-
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
motie van het volwassenenonderwijs 15 en volgden 4.219 leerlingen een opleiding 4e graad bso Verpleegkunde. In totaal zullen een 60-tal bestaande opleidingen opgenomen worden in het hoger beroepsonderwijs: 1 opleiding situeert zich in de 4e graad bso en 63 opleidingen in het hoger beroepsonderwijs van het volwassenenonderwijs. Naast deze bestaande opleidingen zullen er binnen het hoger beroepsonderwijs uiteraard ook nieuwe opleidingen, toegespitst op de noden van de arbeidsmarkt, kunnen worden ingericht. Naast centra voor volwassenenonderwijs zullen ook hogescholen de kans krijgen om deze nieuwe opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in te richten.
3.2 Opleidingen die leiden tot een beroepsgerichte kwalificatie Elke Se-n-Se-opleiding en elke opleiding van het hoger beroepsonderwijs leidt op tot een onderwijskwalificatie die uit minstens één beroepskwalificatie bestaat. De competenties vervat in de beroepskwalificaties worden bepaald door de sociale partners. Elke Se-n-Se-opleiding en opleiding uit het hoger beroepsonderwijs zal dan minimaal die competenties moeten nastreven die in de beroepskwalificatie beschreven zijn. Het decreet over de kwalificatiestructuur werd gelijklopend met dit decreet voorbereid en de afstemming van de Se-n-Se-opleidingen en de opleidingen hoger beroepsonderwijs op de beroepskwalificaties zal dus een geleidelijk proces zijn, waarbij opleidingen de tijd zullen krijgen om de opleiding af te stemmen op de beroepskwalificatie.
3.3 Opleidingen die leiden tot minstens één beroepskwalificatie van niveau 4 of niveau 5 in het European Qualification Framework en de Vlaamse kwalificatiestructuur
3.3.1 Niveau 4 en 5 in de Vlaamse kwalificatiestructuur Binnen het Se-n-Se leiden opleidingen steeds tot een onderwijskwalificatie die gebaseerd is op minstens ______ 15
In deze telling werd de specifieke lerarenopleiding niet meegerekend.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
12
één beroepskwalificatie die ingeschaald werd op het niveau 4 van de Vlaamse kwalificatiestructuur. Opleidingen binnen het secundair na secundair onderwijs worden bekrachtigd met een certificaat. Het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen kan niet los gezien worden van internationale ontwikkelingen, meer bepaald de ontwikkelingen rond de Short Cycle in het kader van het European Qualification Framework en de ontwikkelingen naar aanleiding van de Bolognaverklaring. De Short Cycle opleidingen uit de Europese Hoger Onderwijsruimte worden gekoppeld aan niveau 5 van het EQF. Deze opleidingen zullen in Vlaanderen het hoger beroepsonderwijs vormen.
3.3.2 Overwegingen bij de benamingen De term ‘secundair na secundair onderwijs’ De term secundair na secundair onderwijs, of afgekort Se-n-Se is een term die niet eerder gebruikt werd. Een nieuwe naam voor wat momenteel het 7e specialisatiejaar tso en 7e specialisatiejaar kso heet, is belangrijk om de nieuwe aanpak zichtbaar te maken en deze opleidingen duidelijker te positioneren. De keuze voor secundair na secundair werd gemaakt naar analogie met de bachelor na bachelor en de master na master. Het zijn namelijk opleidingen die een diploma van secundair onderwijs veronderstellen. Het zijn opleidingen om verder bouwen op bestaande competenties en die verder uitdiepen. Het zijn met andere woorden opleidingen waarin de deelnemers zich verder kunnen specialiseren. Deze opleidingen bevinden zich echter op hetzelfde niveau als het diploma secundair onderwijs. De bestaande competenties worden er als het ware uitgediept. Diverse alternatieven werden overwogen maar bleken minder duidelijk dan Se-n-Se. ‘Voortgezet beroepsonderwijs’ bijvoorbeeld, is een term die te veel naar het bestaande beroepssecundair ondewijs verwijst. ‘Voortgezet secundair onderwijs’ zou dan weer associaties oproepen met het vroegere VSO. De term ‘hoger beroepsonderwijs’ In de beleidsnota Onderwijs en Vorming ‘Vandaag kampioen in wiskunde, morgen in gelijke kansen’ van 23 december 2004 werd in eerste instantie de term ‘tertiair onderwijs’ gehanteerd voor dit veld van oplei-
dingen. Deze term werd in de beleidsbrieven verlaten en vervangen door ‘hoger beroepsonderwijs’ omwille van twee redenen: ten eerste legde de term ‘tertiair onderwijs’ te weinig nadruk op het beroepsgerichte aspect van deze opleidingen. Ten tweede zorgde hij internationaal voor verwarring. In de OESO hanteert men tertiair onderwijs immers om het gehele postsecundaire onderwijs te benoemen, inclusief het hoger onderwijs. Het ‘hoger beroepsonderwijs’ werd als begrip decretaal verankerd in het decreet op het volwassenenonderwijs. Ook de term ‘hoger beroepsonderwijs’ is niet zonder problemen. Het Vlaamse hoger beroepsonderwijs kan voor verwarring zorgen met het hoger beroepsonderwijs in Nederland. In Nederland is het hoger beroepsonderwijs (HBO) immers het professioneel gerichte onderwijs in de hogescholen (cf. HBObachelors, HBO-masters en ‘associate degrees’). Om na te gaan of er een beter alternatief voor ‘hoger beroepsonderwijs’ mogelijk is, werden enkele denkoefeningen gedaan. Eerst werd een inventaris gemaakt van de bestaande internationale terminologie voor het veld van vergelijkbare opleidingen. Vervolgens werden de voor- en nadelen van alle mogelijke alternatieven voor ‘hoger beroepsonderwijs – HBO’ opgesomd. Daaruit bleek dat het moeilijk is een aanvaardbare term te vinden die echt beter is. Tot slot werd onderzocht welke namen er in de buurlanden circuleren voor opleidingen en diploma’s die als analoog aan het HBO kunnen worden beschouwd, in de hoop daar enige samenhang in te kunnen vinden. Hieruit blijkt echter dat de verschillende nationale systemen verschillende tradities hebben in het benoemen van opleidingen en diploma’s. De denkoefening geeft aan dat onderwijsterminologie in eerste instantie binnen de eigen nationale context en rekening houdend met lokale tradities, duidelijk moet aangeven waarover het gaat. De term ‘hoger beroepsonderwijs’ blijkt voor Vlaanderen de best mogelijke benaming te zijn voor het veld van opleidingen die bovenstaande basiskenmerken gemeenschappelijk hebben. De term zegt immers duidelijk waarover het gaat: onderwijs dat volgt op het secundair onderwijs, en dat beroepsgericht is. De vertaling voor internationaal gebruik luidt ‘higher vocational education’. Om verwarring met Nederland te vermijden, zullen we in onze afkorting van hoger beroepsonderwijs steeds verwijzen naar het niveau van de kwalificatie-
13
structuur waarnaar de opleidingen leiden. Zo zullen we spreken van HBO5. Deze benaming zal gebruikt worden in alle officiële documenten (zoals bijvoorbeeld de studiebewijzen). De mogelijke verwarring met Nederland blijft dus nog wel een aandachtspunt, maar op deze manier menen we de verwarring met het HBO in Nederland te beperken. Verder zal er extra aandacht worden besteed aan een doorgedreven en heldere communicatie naar de Nederlandse overheid en hogescholen, met bijzondere aandacht voor het grensgebied. De eerste contacten daarvoor werden reeds gelegd. Om op het internationale niveau verwarring tegen te gaan, wordt vastgelegd dat de studiebekrachtiging van deze opleidingen in het Engels als ‘Associate Degree’ vertaald zal worden.
3.4 Verschillende doelgroepen Het secundair na secundair onderwijs is in eerste instantie gericht op jongeren die deze opleidingen volgen onmiddellijk na het behalen van hun diploma secundair onderwijs. Daarenboven staan deze opleidingen ook open voor jongeren die een andere opleiding, bijvoorbeeld een opleiding van het hoger beroepsonderwijs of een professionele bacheloropleiding volgden maar afhaakten, voor jongeren die na het behalen van hun diploma secundair onderwijs onmiddellijk de stap naar de arbeidsmarkt zetten maar geen job vonden, jongeren die na hun eerste stappen in het beroepsleven beseffen dat ze zich moeten bijscholen om een job te vinden die hen wél aanspreekt, enzovoort. In functie van levenslang leren moeten opleidingen van het hoger beroepsonderwijs toegankelijk zijn voor verschillende doelgroepen, zowel jongeren als volwassenen. We denken hierbij aan leerlingen die hun studies willen verder zetten in het hoger beroepsonderwijs, werkenden die zich willen herscholen of een hogere kwalificatie willen bereiken, werkzoekenden die hun kansen op de arbeidsmarkt via een opleiding willen versterken en diegenen die in het hoger onderwijs niet slagen en toch voortgezette studies willen aanvangen om eventueel later opnieuw de stap naar een bacheloropleiding te kunnen zetten. Daarom moeten binnen het hoger beroepsonderwijs korte opleidingen aangeboden worden, die voldoen aan een aantal minimale voorwaarden qua flexibiliteit van het aanbod. Bovendien moeten ook afspra-
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
ken worden gemaakt worden omtrent de erkenning van kwalificaties die werkzoekenden en (kandidaat-) ondernemers verworven hebben via de VDAB en de Syntra. En ook in- en non-formeel leren moet maximaal gevaloriseerd worden via de uitwerking van een begeleidingsaanbod en laagdrempelige assessmentprocedures. Ongeacht de instelling waar de opleiding hoger beroepsonderwijs wordt aangeboden is het van belang om een kwaliteitsvol EVC-systeem uit te werken. In het hoger onderwijs is met de invoering van het flexibiliseringsdecreet reeds een EVC-praktijk tot stand gebracht. Ook het volwassenenonderwijs heeft een start genomen met het creëren van een systeem van erkenning van verworven competenties. Binnen instellingen voor secundair onderwijs heeft men ervaring met zij-instromers in de 4e graad Verpleegkunde. Er zijn dus al verschillende systemen in gebruik. Hoe dan ook moeten binnen hoger beroepsonderwijs sluitende garanties geboden worden omtrent de erkenning van kwalificaties die werkzoekenden en (kandidaat-)ondernemers verworven hebben via de VDAB en de Syntra. En ook in- en non-formeel leren moet maximaal gevaloriseerd worden via de uitwerking van een begeleidingsaanbod en laagdrempelige assessmentprocedures. Belangrijk is echter dat op termijn een Vlaanderenbreed EVC-beleid wordt uitgewerkt dat niet enkel betrekking heeft op hoger beroepsonderwijs, maar ook op het hoger onderwijs. We willen op termijn dus een overkoepelend EVC-beleid uitwerken. Het EVC-beleid zal in afzonderlijke teksten verder vorm krijgen. Het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming zal een taak opnemen in het verder vorm geven van het EVC-beleid.
3.5 Samenwerking 3.5.1. Samenwerking met het bedrijfsleven Zowel bij de Foundation Degrees in Engeland als de Associate Degrees in Nederland is een doorgedreven samenwerking met beroepssectoren een kernelement en grote troef van deze opleidingen. 16 Een nauwe samenwerking met de beroepswereld zal voor nieuwe opleidingen van het hoger beroepsonderwijs een belangrijke voorwaarde zijn voor het toekennen van ______ 16
http://www.foundationdegree.org.uk/uploads/documents/ dfes_task_force_report.pdf en www.leido.nl
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
14
een opleiding aan een of meerdere onderwijsverstrekkers. Die samenwerking moet er voor zorgen dat de opleiding maximaal is afgestemd op de nood van de arbeidsmarkt en dat werkplekleren kwaliteitsvol aangeboden kan worden. Niet enkel zal de beroepswereld via de SERV instaan voor het uittekenen van de beroepscompetentieprofielen die de basis vormen voor de kwalificatie en de opleiding. Ook bij de uittekening van het curriculum en meer in het bijzonder bij de vormgeving van werkplekleren, zullen de onderwijsverstrekkers de beroepswereld nauw moeten betrekken. Bij een aanvraag voor programmatie zullen ze deze samenwerking moeten aantonen. Een nauwe samenwerking met de beroepswereld zal ook een grote meerwaarde vormen voor Se-n-Seopleidingen. De arbeidsmarktsectoren zullen via de SERV beroepscompetentieprofielen uittekenen die, net zoals in het hoger beroepsonderwijs, de basis zijn voor de opleidingen.
lingen worden best betrokken bij de inhoudelijke vormgeving van het curriculum en de uittekening van voor- en natrajecten. Samenwerking tussen onderwijsniveaus gaat bij voorkeur verder dan een inhoudelijke samenwerking. De samenwerking kan ook organisatorisch zijn waarbij men bijvoorbeeld leerkrachten of docenten uitwisselt, elkaar logistieke ondersteuning biedt en/of zelfs aan gezamenlijke diplomering doet. Deze organisatorische vorm biedt een grote meerwaarde voor hoger beroepsonderwijs en gezamenlijke diplomering tussen verschillende onderwijsinstellingen zal mogelijk gemaakt worden. Deze vorm van samenwerking ontstaat best organisch vanuit het veld eerder dan dit op te leggen. Samenwerking tussen onderwijsinstellingen wordt gezien als een continuüm. Voor Se-n-Se zijn deze vormen van samenwerking mogelijk, maar minder dwingend. 3.5.3. Samenwerking met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB
Bij het uitwerken van de curricula van de Se-n-Seopleidingen zal de arbeidsmarktgerichtheid verder doorgetrokken moeten worden. Werkplekleren zal een essentieel onderdeel vormen van opleidingen binnen het Se-n-Se. Werkplekleren in Se-n-Se zal voornamelijk in de vorm van stages worden geconcretiseerd. Bedrijven of organisaties hebben dan ook een belangrijke inbreng. De Regionale Technologische Centra en de RTC-bruggenbouwers kunnen hier een ondersteunende functie vervullen. Het belang van begeleiding bij en evaluatie van werkplekleren werd reeds hoger geschetst. Dit zijn aspecten die ook bij Se-n-Se van belang zijn.
De samenwerking blijft niet beperkt tot onderwijsverstrekkers. Om dezelfde redenen als hierboven aangehaald (flexibiliteit, diversiteit, transparantie en rationaliteit van het aanbod) zal het eveneens mogelijk zijn om een verregaande samenwerking aan te gaan met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB17, waarbij Syntra en VDAB de mogelijkheid krijgen om onderdelen van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs te verzorgen en te valideren.
Om de inbreng van het bedrijfsleven binnen de lessen te kunnen integreren, maken we het voor Se-nSe-opleidingen mogelijk om voordrachtgevers in te schakelen. Op die manier maken we het mogelijk om externe lesgevers met specifieke beroepskennis in te zetten in de klas.
3.6 Werkplekleren in Se-n-Se en hoger beroepsonderwijs
3.5.2. Samenwerking tussen verschillende onderwijsniveaus Om een flexibel, divers en transparant en rationeel aanbod te verzekeren en om eventuele destructieve concurrentie tussen de betrokken onderwijsniveaus aan banden te leggen zal het noodzakelijk zijn dat deze verschillende onderwijsniveaus nauw samenwerken. In het hoger beroepsonderwijs zal samenwerking tussen verschillende onderwijsniveaus aangewezen zijn op inhoudelijk vlak. Andere onderwijsinstel-
Voor Se-n-Se zijn deze vormen van samenwerking mogelijk, maar minder dwingend.
Momenteel worden zowel in de literatuur als in de praktijk allerhande termen gehanteerd om de methodiek van leren en werken te benoemen. Onstenk omschrijft leren op de werkplek als “het verwerven van een arbeids- en beroepsgericht handelingsrepertoire (competenties) waarbij de problemen uit de arbeidspraktijk het leerobject vormen en de arbeidssituatie de leeromgeving is”.18 Werkplekleren is dus ______ 17
18
De precieze invulling van deze samenwerking met de publieke opleidingsverstrekkers in Brussel zal in de uitwerking van het decreet verder bepaald worden. Onstenk, J. (1999). Het duale leertraject als krachtige leeromgeving. In: K. Schlusmans, R. Slotman, C. Nagtegaal & G. Kinkhorst eds., Competentiegerichte leeromgevingen. (Utrecht: Lemma).
15
enerzijds een methodiek waarbij kennis en vaardigheden op de werkvloer worden toegepast. Anderzijds doet de werkplek zelf dienst als leeromgeving. Werkplekleren kent vele vormen. In zijn meest zuivere vorm is werkplekleren op ervaring gebaseerd leren in een arbeidssituatie. Daarbinnen zijn er twee leerwegen mogelijk: een leerweg waarbij competenties uit de opleiding worden toegepast en verder geëxploreerd binnen de realiteit van de arbeidssituatie enerzijds (vb. stages, leerwerktrajecten enzovoort), en een leerweg waarbij competenties verworven in een reële arbeidssituatie verder worden geëxploreerd en verwerkt in de opleiding anderzijds (vb. alternerend leren en werken). 19 Het hoger beroepsonderwijs – met een missie, doelgroep en aanbod gericht op een arbeidsmarktgerichte kwalificatie – gaat uit van een intensieve samenwerking met de arbeidsmarkt. Het hoger beroepsonderwijs leent zich dus uitstekend om werken en leren geïntegreerd aan te bieden. Werkplekleren zal dan ook in alle opleidingen hoger beroepsonderwijs vorm dienen te krijgen. Niet alles wat men in een opleiding aanbiedt, leent zich echter voor werkplekleren. En ook de arbeidsmarkt kan niet altijd op maat de nodige praktijkervaringen bieden.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
een belangrijke ondersteunende functie te vervullen. Stageplaatsen voor lerenden in het hoger beroepsonderwijs kunnen in het regionale aanbod mee opgenomen worden, en RTC-bruggenbouwers brengen scholen en bedrijven dichter bij elkaar. Zij kunnen tevens het belang van kwaliteitsvoorwaarden in Vlaanderen verder verspreiden, zoals de noodzaak van mentorenopleidingen. Het uitdenken en vormgeven van werkplekleren binnen opleidingen hoger beroepsonderwijs kan gebeuren aan de hand van een samenwerkingsverband (cfr. pedagogisch partnerschap) tussen de lerenden en de publieke opleidingsverstrekkers, in nauw overleg met de betrokken beroepssector. Voor bestaande en voor nieuwe opleidingen binnen hoger beroepsonderwijs kan dit gegarandeerd worden in de vorm van een samenwerkingsprotocol op hoger niveau tussen de betrokken instellingen en sectoren, rekening houdend met de eigenheid van de betrokken actoren. Het samenwerkingsprotocol is een kader waarin generieke afspraken omtrent minimumvereisten voor kwaliteitszorg opgenomen worden (waaronder infrastructuur, begeleiding en evaluatie), conform het ruimere kwaliteitskader van werkplekleren. Deze afspraken worden verder geconcretiseerd in leerprogramma’s binnen de instellingen en contracten met de lerenden.
3.6.1. Kenmerken/principes Gezien de sterke affiniteit met beroepsgerichte kwalificaties, is werkplekleren een minimumvoorwaarde in opleidingen hoger beroepsonderwijs. Werkplekleren in hoger beroepsonderwijs zal voornamelijk in de vorm van stages worden geconcretiseerd. Bedrijven of organisaties hebben dan ook een zeer grote inbreng. Deze begint al met het garanderen van een aanbod van stageplaatsen en het ter beschikking stellen van infrastructuur. De onderwijsinstellingen blijven evenwel een actieve betrokkenheid bij de praktijkcomponent behouden, zelfs indien die integraal plaatsvindt binnen een bedrijf of organisatie. Door het aangaan van samenwerkingsverbanden voor opleidingen hoger beroepsonderwijs tussen verschillende onderwijsinstellingen en met het beroepenveld, kunnen materiële en structurele middelen gedeeld worden en kan eveneens geput worden uit een grotere pool van kwaliteitsvolle werkplekplaatsen. Regionale Technologische Centra hebben hier ______ 19
VLOR – Algemene Raad, Advies over werkplekleren in onderwijs en vorming, 22 maart 2007.
Alle samenwerkingsmodaliteiten, ook met sectoren en opleidingsverstrekkers buiten onderwijs, vallen onder het kwaliteitszorgsysteem van het hoger beroepsonderwijs. Het opzetten van een degelijk intern kwaliteitszorgsysteem is met andere woorden een essentieel criterium voor programmatie. Een samenwerkingsprotocol en concrete overeenkomsten zijn de voorwaarden om dit te bekomen. Dit neemt niet weg dat gedurende de opleidingen aanpassingen aan deze afspraken dienen te gebeuren. Hiervoor moet tijd en ruimte voorzien worden, door alle partners. Het regelmatig aftoetsen met de verschillende betrokkenen kan hieraan tegemoet komen. Binnen hoger beroepsonderwijs hebben we te maken met verschillende doelgroepen: 18-jarigen die hun leerplicht voltooiden, werkzoekenden, werkenden enzovoort. Naargelang het statuut van deze groepen identificeren en, waar mogelijk, versterken we hefbomen om deelname aan het hoger beroepsonderwijs mogelijk/aantrekkelijk te maken. De aanbevelingen uit het VLOR-advies over de specificiteit van werkplekleren in het volwassenenonderwijs zullen ook meegenomen worden in de verdere uitwerking van het werkplekleren in het hoger beroepsonderwijs.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
16
Het vinden van een optimale match tussen de competenties die de cursist moet verwerven en de werkplek en het creëren van een persoonlijk ontwikkelingstraject op basis van de verdere competentieontwikkeling is hierdoor van wezenlijk belang. Een eerste stap om dit te bekomen is een screening van de lerende om na te gaan welke competenties die beheerst en in welke mate. Dit kan op basis van een portfolio en een gesprek. Een goed zicht op de competenties van de cursist en de vergelijking met de te verwerven competenties maakt het ook makkelijker om een flexibel aanbod in te richten, ook voor werkplekleren. Zo is het mogelijk om voor lerenden, die reeds heel wat competenties bezitten, werkplekleren tot een minimum te herleiden, wat kan leiden tot verkorte trajecten. Flexibiliteit voor werkplekleren impliceert eveneens de mogelijkheid om in dag- of avondonderwijs of gedurende vakantieregelingen een stage of andere vorm van werkplekleren te volgen. 3.6.2. Begeleiding Begeleiding aan de hand van twee pijlers, de begeleider van de onderwijsinstelling en de mentor vanuit het bedrijf, impliceert een opvolging vanaf de eerste dag, de intake. De lerende ontdekt, in interactie met de verantwoordelijken, maar ook met collegawerknemers hoe men de eigen competenties verdiept en verbreedt. Een continue actualisering van deze competenties gedurende het leertraject en de onderliggende opdrachten terzake, dient gepromoot te worden. Hierbij moet er aandacht zijn voor een goede opbouw. In een competentiegerichte aanpak in het onderwijs past immers een toenemende zelfsturing. In het begin van de opleiding zal werkplekleren gepaard gaan met beperkte, goed afgelijnde opdrachten en een strakke begeleiding. Naargelang de opleiding vordert, kunnen meer ongestructureerde opdrachten gegeven worden waarin het realiteitsgehalte van de werkplek steeds groter wordt met een soepelere begeleiding. Cursisten leren geleidelijk mee functioneren in een bedrijf. Afhankelijk van doelgroep en leertraject moet het mogelijk zijn het lesgedeelte in een vorm van afstandsleren met het werkgedeelte te combineren. Gezien de eindverantwoordelijkheid van de praktijkcomponent bij de onderwijsinstelling ligt, dient de begeleider optimaal toegankelijk te zijn voor de lerende. Dit impliceert aanwezigheid gedurende de les- en de werkcomponent, ook wanneer deze in vakantie- of verlofperiodes plaatsvindt. Deze aanwezigheid kan bijkomend ook op een virtuele manier gebeuren, bijvoorbeeld aan de hand van een digitaal cursistenvolgsysteem, waar veel centra voor volwassenenonderwijs nu reeds over beschikken.
3.6.3. Evaluatie Alle betrokkenen bij het traject van werkplekleren, met name de onderwijsinstellingen, het bedrijf, de begeleiding en de lerende zelf, hebben een rol te vervullen bij de evaluatie van werkplekleren. Dit wordt in de eerste plaats vastgelegd door middel van het afsprakenkader waar de taken in functie van de aan te leren competenties verduidelijkt worden, het regelmatig case-overleg met de betrokkenen en de bijdrage in de schriftelijke en/of digitale opvolging van het leertraject. Net zoals bij de begeleiding, blijft de eindverantwoordelijkheid voor de evaluatie bij de onderwijsinstelling. 3.6.4. Opvolging en monitoring van gegevens Werkplekleren binnen hoger beroepsonderwijs heeft een duidelijke arbeidsfinaliteit. Afhankelijk van de specificiteit van de lerende, diens traject en de eigenlijke opleiding, kan de vorm van werkplekleren hieraan tegemoet komen. Om de kansen op aansluiting te bevorderen, dient te allen tijde, dus niet enkel bij de inrichting maar ook gedurende het proces, rekening gehouden te worden met de competenties die ofwel in de bedrijven ofwel in het hoger onderwijs beoogd worden. De praktijkproeven of andere evaluaties voortvloeiende uit werkplekleren, zijn belangrijk in die zin dat ze leiden tot specifieke competenties. Het succesvol beëindigen van werkplekleren is met andere woorden een cruciale factor voor het verwerven van specifieke competenties binnen een kwalificatie en moet als dusdanig opgenomen worden. 4.
Programmatie, kwaliteitszorg en accreditatie van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs
Voor de Se-n-Se opleidingen wordt de procedure van programmatie en kwaliteitszorg behouden zoals dit nu voor de 7e jaren tso en kso geregeld is. De bestaande opleidingen zullen afgetoetst worden aan erkende onderwijskwalificaties tegen 1 september 2012. Voor elke bestaande opleiding zal op deze manier bepaald worden of de opleiding verder georganiseerd kan worden, of er daartoe wijzigingen in het programma nodig zijn en of de duurtijd en de naam van de opleiding behouden blijft. Aangezien er geen wijzigingen voorzien zijn voor de programmatie van nieuwe opleidingen en de kwaliteitszorg van Se-n-Se worden deze aspecten niet verder besproken. Volgende hoofdstukken handelen dan ook integraal over het hoger beroepsonderwijs. Bij programmatie wordt bekeken of een bepaalde instelling een bepaalde opleiding mag organiseren.
17
Een instelling die een opleiding wil organiseren dient daartoe een programmatie aan te vragen. Daarin moet de instelling twee aspecten aantonen: (1) de capaciteit van de instelling om die bepaalde opleiding in te richten en de macrodoelmatigheid van het oprichten van de opleiding in die instelling en (2) de kwaliteit van het curriculum. Bestaande opleidingen worden automatisch bij decreet als hoger beroepsonderwijs geprogrammeerd maar zullen een omvormingsprodedure doormaken. Hiertoe dienen instellingen eenzelfde procedure te doorlopen als bij de programmatie van een nieuwe opleiding. Na dit proces van programmatie voor bestaande en nieuwe opleidingen, komen alle opleidingen in het kwaliteitszorgsysteem terecht. Door middel van visitatie wordt de kwaliteit van de opleiding verder nagegaan. Het visitatieproces wordt uiteindelijk bekrachtigd door een officiële accreditatie van de opleiding in een bepaalde instelling. Schematisch ziet het proces in grote lijnen er als volgt uit: Overzicht programmatie
Overzicht programmatie
Overzicht kwaliteitszorg
Overzicht kwaliteitszorg
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
18
De verschillende stappen worden hieronder besproken.
4.1 Programmatie 4.1.1 Procedure De procedure voor programmatie van nieuwe opleidingen hoger beroepsonderwijs begint te lopen van zodra de Vlaamse Regering een nieuwe beroepskwalificatie van niveau 5 heeft goedgekeurd. Schematisch ziet de procedure er als volgt uit: Timing
Fasering
Wie?
Goedkeuring beroepskwalificatie
Vlaamse Regering
Uiterlijk 60 dagen na goedkeuring beroepskwalificatie Formulering voorstel van onderwijskwalificatie
Agentschap
Uiterlijk 30 dagen na Advies rationeel aanbod van opleidingen hoger beroepsonderformulering voorstel wijs in Vlaanderen, studieomvang, omzetting studiepunten, Commissie Hoger Beroepsonderwijs onderwijskwalificatie benaming opleiding en studiegebied van de opleiding
Binnen 30 dagen
Advies over voorstel onderwijskwalificatie en advies over de aspecten waarover de Commissie hoger beroepsonderwijs advies gaf VLOR Beslissing Vlaamse Regering
Vlaamse Regering
Start ontwikkeling nieuwe opleiding hoger beroepsonderwijs
Instellingen
Uiterlijk op 30/11 of Indienen dossier macrodoelmatigheidstoets en toets nieuwe 31/05 HBO5-opleiding Instellingen Uiterlijk op 15/3 of 30/9 Advies macrodoelmatigheidstoets
Commissie Hoger Beroepsonderwijs
Uiterlijk op 15/3 of 30/9 Advies toets nieuwe HBO5-opleiding
Accreditatieorgaan
Binnen 30 dagen
VLOR
Advies VLOR
Beslissing macrodoelmatigheidstoets en toets nieuwe HBO5opleiding Vlaamse Regering 1 sep of 1 feb
Start nieuwe opleiding hoger beroepsonderwijs
We kunnen twee grote fasen onderscheiden, die samen iets minder dan een jaar in beslag nemen. De Commissie Hoger Beroepsonderwijs en het accreditatieorgaan adviseren de Vlaamse Regering met betrekking tot de programmatie van nieuwe opleidingen binnen het hoger beroepsonderwijs.
Instellingen
19
Fase 1: Beslissing onderwijskwalificatie en rationeel aanbod van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen De eerste fase start wanneer er een beroepskwalificatie van niveau 5 wordt goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming formuleert een voorstel van onderwijskwalificatie(s) binnen de 60 dagen na de goedkeuring van een beroepskwalificatie van niveau 5. Daarna verleent de Commissie Hoger Beroepsonderwijs advies aan de Vlaamse Regering over het rationeel aanbod van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen. De Commissie gaat na of het zinvol is om voor de beroepskwalificatie een opleiding binnen het hoger beroepsonderwijs te organiseren, bepaalt het aantal keer dat deze opleiding mag worden aangeboden en met welke regionale spreiding. De commissie kan bijvoorbeeld adviseren dat de opleiding een unieke opleiding wordt in Vlaanderen, of dat er slechts één opleiding per provincie kan ingericht worden. Tegelijk geeft de Commissie Hoger Beroepsonderwijs ook een advies over het aantal studiepunten van de opleiding20, het studiegebied waartoe de opleiding behoort en de benamingen van de opleidingen. Het voorstel van onderwijskwalificatie dat door het Agentschap geformuleerd werd en het advies van de Commissie Hoger Beroepsonderwijs over de hierboven vermelde aspecten worden voor advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voorgelegd. Op basis van deze elementen neemt de Vlaamse Regering daarna een beslissing. Fase 2: Macrodoelmatigheidstoets en toets nieuwe HBO5-opleiding Wanneer een instelling op basis van de uitkomst van fase 1 geïnteresseerd is om een nieuwe opleiding binnen het hoger beroepsonderwijs te programmeren, dient deze één dossier in met een onderdeel voor de macrodoelmatigheidstoets en een onderdeel voor de toets nieuwe HBO5-opleiding. Het dossier wordt gelijktijdig ingediend bij de Commissie Hoger Beroepsonderwijs en het accreditatieorgaan. De instellingen kunnen tweemaal per jaar een dossier indienen bij de Commissie Hoger Beroepsonderwijs en het accreditatieorgaan. ______ 20
En de omrekening van studiepunten naar lestijden en lesuren in het volwassenenonderwijs respectievelijk het secundair onderwijs.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
De Commissie Hoger Beroepsonderwijs gaat met de macrodoelmatigheidstoets na of het in het kader van een rationeel aanbod aangewezen is de opleiding in deze instelling te organiseren. Hierbij wordt gekeken naar de maatschappelijke relevantie van de opleiding in die welbepaalde instelling waarbij men zowel naar instroom van cursisten als naar uitstroom op de arbeidsmarkt kijkt en de samenwerking met arbeidsmarktactoren. Daarnaast wordt gekeken naar de expertise en infrastructuur en middelen die voor de opleiding noodzakelijk zijn. De mate van samenwerking wordt ook beoordeeld. De Commissie Hoger Beroepsonderwijs zal nagaan of er samengewerkt wordt met andere onderwijsinstellingen of publieke verstrekkers van beroepsopleidingen. Deze samenwerking moet minimaal de uittekening van trajecten waarmee men in de HBO5-opleiding kan instromen, de mogelijke verkorte of aangepaste trajecten binnen de HBO5-opleiding en de mogelijke verkorte of aangepaste trajecten in aansluitende opleidingen in het hoger onderwijs omvatten. De Commissie bekijkt steeds alle aanvragen van eenzelfde ronde samen. De Commissie staat zo in voor het bewaken van de gehele programmatie in het kader van de beslissing rationeel aanbod en voor de zorg om de gelijke kansen van elk onderwijsniveau. De Commissie Hoger Beroepsonderwijs kan een positief advies of een negatief advies uitbrengen. Indien zich problemen van concurrentie tussen verschillende opleidingsverstrekkers voordoen, kan de Commissie een advies uitbrengen tot programmatie van een gezamenlijk aanbod. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als een hogeschool en een centrum voor volwassenenonderwijs in eenzelfde regio een dossier voor eenzelfde opleiding ingediend hebben. Indien de Vlaamse Regering het advies volgt, krijgen de betrokken onderwijsverstrekkers de kans om opnieuw één dossier gezamenlijk in te dienen. Ook indien onderwijsverstrekkers een dossier indienen zonder samen te werken met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB terwijl dit toch relevant zou zijn, kan de Commissie Hoger Beroepsonderwijs adviseren tot een betere samenwerking. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren indien een centrum voor volwassenenonderwijs zonder samen te werken een dossier indient voor een opleiding waarvan een nabijgelegen Syntra reeds substantiële onderdelen aanbiedt. Het accreditatieorgaan gaat kijken naar de onderwijsinhoud, het onderwijsproces van het voorgestelde programma met o.a. het gehanteerde referentiekader, de realisatie van de competenties uit de beroeps-
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
20
kwalificatie en de inhoudelijke samenhang van het programma in de opleiding, de uitkomst van het onderwijs, de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg.
van opleidingen binnen het hoger beroepsonderwijs voor de beroepskwalificatie op Vlaamse niveau, alsook de benaming van de opleiding, het aantal studiepunten en het studiegebied waartoe de opleiding zal behoren.
Na het advies van de Commissie Hoger Beroepsonderwijs en van het accreditatieorgaan, wordt hierover advies gevraagd aan de Vlaamse Onderwijsraad. Daarna beslist de Vlaamse Regering finaal over het goedkeuren van de opleiding in de instelling. De instelling kan de opleiding dan inrichten en dient voor het einde van het vierde academiejaar gevisiteerd en geaccrediteerd worden. Dit wordt dan een accreditatie voor acht jaar wanneer de opleiding in het proces van kwaliteitszorg (visitatie- en accreditatieprocedure) goedgekeurd wordt.
Ten tweede zal de Commissie Hoger Beroepsonderwijs instaan voor de beoordeling van de macrodoelmatigheidstoets.
In geval van samenwerking dient de coördinerende instelling het dossier in. Ook bij gezamenlijk diplomering dienen de instellingen samen één dossier in. Bij instellingen voor secundair onderwijs die deel uitmaken van een scholengemeenschap moet de programmatieaanvraag in overeenstemming zijn met de gemaakte afspraken over de ordening van een rationeel ondewijsaanbod. Het centrum voor volwassenenonderwijs dient over een advies te beschikken van het consortium volwassenenonderwijs waartoe het behoort. Het consortium oordeelt op basis van het vijfjaarlijkse opleidingsplan dat het heeft opgemaakt. De hogeschool heeft een advies nodig van de associatie. Voor opleidingen aangevraagd door hogescholen zal steeds gekeken worden of deze opleiding past in de rationalisatieplannen die binnen het hoger onderwijs worden opgesteld. Dit betekent dat bij het realiseren van een verkort traject in de aansluitende bacheloropleiding rekening gehouden moet worden met eventuele rationalisatie-initiatieven en dat overleg met alle betrokken partners in de rationalisatie van de bacheloropleiding noodzakelijk is.
4.1.2. Beoordelingsinstanties In het proces van programmatie van de nieuwe opleiding binnen het hoger beroepsonderwijs zullen twee instanties verantwoordelijk zijn voor het beoordelen van de verschillende aspecten. Commissie Hoger Beroepsonderwijs De Commissie Hoger Beroepsonderwijs zal enerzijds instaan voor het advies over een rationeel aanbod
Een derde taak van de Commissie situeert zich niet in het kader van programmatie, maar in het kader van kwaliteitszorg waarbij ze de samenstelling van de visitatiecommissies zoals voorgesteld door inspectie of VLHORA en stuurgroep goedkeurt. De Commissie Hoger Beroepsonderwijs zal samengesteld zijn uit volgende vaste en wisselende leden per dossier: – één werkende en plaatsvervangende voorzitter; – één werkend en een plaatsvervangend lid is deskundig met betrekking tot beroepsgerichte opleidingen in het secundair onderwijs; – één werkend en een plaatsvervangend lid is deskundig met betrekking tot het hoger beroepsonderwijs van het volwassenenonderwijs; – één werkend en een plaatsvervangend lid is deskundig met betrekking tot de professionele bachelor; – één werkend en een plaatsvervangend lid is deskundig met betrekking tot de publieke opleidingsverstrekkers; – één werkend en een plaatsvervangend lid is deskundig met betrekking tot arbeidsmarktregie; – twee wisselende leden die de betrokken sector of sectoren vertegenwoordigen. De leden van deze Commissie moeten voldoende onafhankelijk kunnen werken en zullen worden aangesteld door de Vlaamse Regering. Deze Commissie Hoger Beroepsonderwijs zal ondergebracht worden binnen het Departement Onderwijs en Vorming. Het accreditatieorgaan De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) wordt aangeduid om de beoordeling van de toets nieuwe HBO5-opleiding op zich te nemen. In
21
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
het kader van de kwaliteitszorg zal ook deze instantie later instaan voor de eigenlijke accreditatie van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen. Via de toets nieuwe HBO5-opleiding in de programmatieprocedure gaat het accreditatieorgaan voorafgaandelijk na of er voldoende kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingen. Opleidingen die voor 1 januari 2012 geen dossier indienen bij de Commissie Hoger Beroepsonderwijs en het accreditatieorgaan moeten afgebouwd worden. Hetzelfde geldt voor opleidingen waarover de Vlaamse Regering na de macrodoelmatigheidstoets en toets nieuwe HBO5-opleiding een negatief besluit neemt.
Hiertoe zal de NVAO regelingen moeten treffen om haar werkzaamheden maximaal af te stemmen op de eigenheden van het hoger beroepsonderwijs.
4.2 Kwaliteitszorg
4.1.3. Programmatie van bestaande opleidingen Voor volgende bestaande opleidingen wordt er bij de invoering van het decreet tijdelijk van uitgegaan dat aan bovenstaande criteria voldaan is en dat zij tot het hoger beroepsonderwijs behoren: – de opleidingen van de vierde graad bso Verpleegkunde. Voor deze opleiding wordt een uitzondering voorzien zodat instellingen secundair onderwijs deze HBO5-opleiding kunnen blijven inrichten. In principe kunnen instellingen secundair onderwijs immers geen hoger beroepsonderwijs inrichten. De duur van deze opleidingen verklaart waarom deze toch in het hoger beroepsonderwijs worden meegenomen. Omwille van de doelgroep wordt er echter voor gekozen om deze opleidingen binnen de instellingen secundair onderwijs te behouden; – de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die reeds ingericht worden in het volwassenenonderwijs. Opleidingen uit het hoger beroepsonderwijs ingericht door het volwassenenonderwijs die minder dan 900 lestijden omvatten worden tot ze omgevormd zijn met een certificaat van het hoger beroepsonderwijs bekrachtigd. Van zodra de beroepskwalificatie waartoe de opleiding leidt, wordt ingeschaald en erkend door de Vlaamse Regering wordt het voor de bestaande opleiding die naar de betrokken beroepskwalificatie leidt duidelijk of men tot het hoger beroepsonderwijs behoort. Nadat de inschaling en erkenning van de betreffende beroepskwalificatie is gebeurd, krijgt de opleiding tot maximum 1 januari 2012 de tijd om haar opleiding om te vormen. Hiervoor moeten alle bestaande opleidingen voor deze datum een aanvraag indienen voor de macrodoelmatigheidstoets en de toets nieuwe HBO5-opleiding. Het dossier wordt op dezelfde manier beoordeeld als bij de aanvraag voor nieuwe
Nadat een nieuwe opleiding de programmatieprocedure met succes heeft doorstaan en wanneer bestaande opleidingen hun omvormingsprocedure hebben afgerond, komen deze opleidingen terecht in het systeem van kwaliteitszorg van hoger beroepsonderwijs. De interne kwaliteitszorg wordt door de instelling zelf op permanente basis uitgevoerd. De externe kwaliteitszorg zal gebeuren door een visitatie van de opleiding. De externe kwaliteitszorg wordt bekroond met een accreditatie door het accreditatieorgaan. Dit proces van externe kwaliteitszorg verloopt in cycli van telkens acht jaar. In de drie betrokken onderwijsniveaus worden ook nu al systemen van interne kwaliteitszorg gecombineerd met systemen van externe kwaliteitszorg. De externe kwaliteitszorg van het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs wordt verzorgd door de inspectie. De inspectie spreekt zich in een schooldoorlichting en een centrumdoorlichting uit over de instelling als geheel. De inspectie kan ook apart een structuuronderdeel (vb. een studiegebied of studierichting) beoordelen. In het hoger onderwijs wordt de externe kwaliteitszorg georganiseerd door de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) of Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA). Deze raden staan in voor het samenstellen van visitatiecommissies die cohortegewijs opleidingen beoordelen. Dit betekent dat in eenzelfde tijdspanne een opleiding of een groep van opleidingen geëvalueerd wordt. Het visitatierapport vormt voor de bachelor- en masteropleidingen de basis voor het verlenen van een accreditatie door het Nederlands-Vlaamse Accreditatieorgaan (NVAO).21 In tegenstelling tot in het secundair en het volwassenenonderwijs worden instellingen in hun geheel in het hoger onderwijs nog niet geëvalueerd. Een eigen systeem van kwaliteitszorg is een belangrijk harmoniserend element voor alle opleidingen ______ 21
De NVAO brengt momenteel ook advies uit aan de Nederlandse Regering over opleidingsvoorstellen van de Associate Degrees.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
22
van het hoger beroepsonderwijs. Voor alle opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zal in het kader van kwaliteitsverantwoording een uitspraak gedaan worden over de kwaliteit van een opleiding, niet over de kwaliteit van de instelling.
4.2.1 Procedure externe kwaliteitszorg Visitatie Het proces van externe kwaliteitszorg voor de evaluatie van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs start met de verzameling van gegevens en een reflectie op de eigen sterktes en zwaktes aangeleverd door de onderwijsinstelling in een zelfevaluatierapport. Hierop volgt een kwaliteitscontrole door een visitatiecommissie met een bezoek aan de opleiding, gesprekken en consultatie van documenten. De visitatiecommissie bespreekt alle belangrijke gegevens voor de opmaak van het eindrapport. In het eindrapport wordt een eindoordeel gegeven. Binnen het hoger beroepsonderwijs wordt eenzelfde opleiding (of een cluster van opleidingen) in éénzelfde ronde in alle aanbiedende instellingen door dezelfde visitatiecommissie doorgelicht. De keuze voor het cohortegewijs evalueren van opleidingen komt voort uit het feit dat het voor de eenheid en homogeniteit van het hoger beroepsonderwijs belangrijk is om na te gaan of een HBO5-opleiding, ongeacht de instelling waarin deze wordt aangeboden, aan de kwaliteitsstandaarden voldoet. Bovendien is het van belang om op een efficiëntie manier gebruik te maken van de (externe) expertise in een visitatiecommissie. Experten kunnen immers niet op permanente basis beschikbaar zijn voor het uitvoeren van visitaties. Opleidingen zullen wel geclusterd worden naargelang de haalbaarheid. Dit betekent dat ernaar gestreefd zal worden om opleidingen in eenzelfde studiegebied in eenzelfde cohorte te evalueren. Visitatiecommissies De VLHORA en de stuurgroep van het volwassenenonderwijs stellen de visitatiecommissies samen. Zij dienen te bewaken dat de leden van de visitatiecommissies voldoende onafhankelijk kunnen oordelen. In het protocol (zie verder) worden daarom de criteria opgenomen waaraan de samenstelling van de visitatiecommissies moet voldoen. In elke visitatiecommissie zal minstens één deskundige zetelen die het beroepenveld van de opleiding of opleidingsclus-
ter vertegenwoordigt alsook één cursist uit het hoger beroepsonderwijs. Voorstellen voor samenstelling van de visitatiecommissies worden telkens ter goedkeuring voorgelegd aan de Commissie Hoger Beroepsonderwijs. De commissie legt hiertoe in een reglement de criteria vast op basis waarvan zij haar goedkeuring over de samenstelling van de visitatiecommissies kan geven. Deze criteria bevatten minimaal de criteria m.b.t. de onafhankelijkheid van de leden maar zullen ook nagaan of er voldoende pedagogische expertise aanwezig is, voldoende expertise uit het afnemend beroepenveld en tot slot expertise m.b.t. kwaliteitszorg. Accreditatie en visitatie Om de transparantie en de gelijkwaardigheid van de verschillende kwalificaties te vergroten, is het nodig de visitatiemechanismen aan te vullen met de uitbouw van een geschikt accreditatiemechanisme. Een accreditatieorgaan geeft een keurmerk aan een opleiding, dat wil zeggen een formele erkenning van de basiskwaliteit van de betreffende opleiding door een onafhankelijke en deskundige autoriteit. Dit keurmerk garandeert dat de cursisten er op kunnen vertrouwen dat een geaccrediteerde opleiding hen daadwerkelijk toerust met de kennis, inzichten, vaardigheden en kwalificaties die aan een graduaatsdiploma verbonden zijn. Ook voor werkgevers is dat keurmerk een waarborg dat de betreffende opleiding de kwaliteitsstandaarden behaalt en dat de afgestudeerden van die opleiding de competenties hebben verworven die vastgelegd werden in de beroepskwalificatie. Accreditatie moet leiden tot betrouwbare en gezaghebbende kwaliteitsoordelen door een extern en onafhankelijk orgaan. Dit orgaan zal een eindoordeel over de basiskwaliteit van een opleiding moeten uitspreken. Voor het hoger beroepsonderwijs werd vastgelegd dat de NVAO deze taak op zich zal nemen. De stuurgroep en de VLHORA coördineren de externe visitaties. Deze coördinatie slaat in ieder geval op de ontwikkeling en de vaststelling van een protocol van kwaliteitszorg, dat door de visitatiecommissies zal moeten gehanteerd worden. Het protocol van kwaliteitszorg wordt gezamenlijk opgemaakt door de inspectie, de VLHORA, de stuurgroep en de NVAO. In dit protocol wordt vastgelegd op welke manier de beoordelingskaders van het hoger beroepsonderwijs en de beoordelingskaders die de inspectie gebruikt bij de doorlichting van instellingen secundair onderwijs
23
en centra voor volwassenenonderwijs op elkaar afgestemd worden. Hetzelfde gebeurt voor de afstemming van de beoordelingskaders die gebruikt worden voor bacheloropleidingen in hogescholen en de beoordelingskaders van het hoger beroepsonderwijs. In het protocol worden ook de afspraken vastgelegd over de afstemming van de visitaties van opleidingen hoger beroepsonderwijs op de doorlichtingen van instellingen secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs en visitaties van de professionele bachelors. Aspecten die reeds aan bod komen tijdens de doorlichtingen van de instellingen secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs of de visitaties van de professionele bachelors, moeten niet opieuw opgenomen worden bij de visitaties van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Minimaal moeten afspraken gemaakt worden over de beoordeling van de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg. Het protocol zal ook concrete afspraken bevatten over de manier van organisatorische samenwerking bij de visitatie van de HBO5-opleidingen aangezien de opleidingen per opleiding of opleidingscluster gevisiteerd worden. Tot slot vermelden we voor de volledigheid dat in het protocol ook criteria vastgelegd worden voor de samenstelling van de visitatiecommissies. Deze criteria moeten ervoor zorgen dat de visitatiecommissies bestaan uit leden die voldoende onafhankelijk kunnen oordelen. Het eindoordeel ligt bij de NVAO en wordt onafhankelijk genomen van zowel de instellingen als van de overheid. Dit betekent dat een grote verantwoordelijkheid inzake de kwaliteit van afzonderlijke opleidingen in handen ligt van dit onafhankelijk orgaan. In zekere zin kan men accreditatie dan beschouwen als een vorm van meta-evaluatie. Het accreditatieorgaan verifieert de visitatieresultaten en het accreditatiebesluit stoelt op de in het visitatierapport gegeven beoordelingen per kwaliteitsrubriek. Het accreditatieorgaan herneemt de visitaties niet maar neemt een uiteindelijk kwaliteitsoordeel over de gehele opleiding. Het kwaliteitsoordeel is positief of negatief.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Het eindoordeel spreekt zich niet uit over gradaties in kwaliteit. Dit gebeurt wél door de visitatiecommissie die in haar rapport een score geeft per kwaliteitsrubriek. Het accreditatiekader dat gehanteerd wordt door het accreditatieorgaan (NVAO) omvat uiteraard de criteria van het beoordelingskader dat ook gehanteerd wordt bij de toets nieuwe HBO5-opleiding. De accreditatie is gebaseerd op het evaluatierapport van de visitatiecommissie en wordt aangevraagd door de instelling zelf die de opleiding aanbiedt. Er zal gezorgd worden dat de kost van de accreditatie voor alle opleidingen van het hoger beroepsonderwijs voor de instellingen beperkt blijft. Daarom wordt voorzien dat de Vlaamse Regering een subsidie kan toekennen aan de stuurgroep en de VLHORA voor de kosten verbonden aan de organisatie van de visitaties van de HBO5-opleidingen, aan de NVAO voor de kosten verbonden aan de toets nieuwe HBO5-opleiding en de accreditatie van de HBO5-opleidingen en aan het instellingsbestuur dat de opleidingen organiseert voor de kosten die verbonden zijn aan de visitatie van de opleidingen. Proces Een positief besluit van de Vlaamse Regering na een toets nieuwe HBO5-opleiding is vier jaar geldig. Na een initiële visitatie in het kader van de externe kwaliteitszorg worden opleidingen die hun accreditatie verwerven, slechts om de acht jaar opnieuw beoordeeld en geaccrediteerd. Opleidingen die geen accreditatie krijgen, hebben de tijd om bij het accreditatieorgaan een herstelplan in te dienen waarin aangetoond wordt op welke manier de tekortkomingen weggewerkt zullen worden. Na goedkeuring van dit herstelplan, krijgt de instelling voor een periode van maximaal drie jaar een tijdelijke erkenning. Na afloop van de termijn volgt opnieuw een beperkte visitatie. Indien onvoldoende verbetering gerealiseerd werd, moet de opleiding afgebouwd worden. Indien wel voldoende verbetering werd vastgesteld wordt de voorwaardelijke accreditatie vervangen door een accreditatie van acht jaar.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
24
Rapportering Na een evaluatieronde van een HBO 5 -opleiding maakt de visitatiecommissie een gezamenlijk eindrapport dat publiek wordt gemaakt. Ook de accreditatiebesluiten en –rapporten worden publiek gemaakt.
4.2.2 Samenwerking en kwaliteitszorg Bij nagenoeg elk samenwerkingsverband zal er steeds een coördinerende instelling zijn, die het einddiploma uitreikt. Een coördinerende instelling is steeds eindverantwoordelijke voor de opleiding en dus ook voor het verantwoorden van de kwaliteit van de opleiding. Bij een organisatorische samenwerking tussen verschillende instellingen, dient er steeds een samenwerkingsovereenkomst tussen de participerende instellingen te zijn. In deze overeenkomst moet aangegeven worden op welke manier gezamenlijk de kwaliteitszorg van de opleiding bewaakt zal worden. De coördinerende instelling vraagt de accreditatie aan voor deze opleiding. Enkel in geval van gezamenlijke diplomering moet een gezamenlijke accreditatieaanvraag ingediend worden Indien dit in de overeenkomst opgenomen wordt, kunnen de eigen kwaliteitszorgsystemen van bv. Syntra Vlaanderen en VDAB aangewend worden om binnen de HBO5-opleiding de kwaliteitszorg van het gedeelte van het uitgetekende leertraject dat door VDAB, respectievelijk Syntra wordt verzorgd, aan te tonen.
4.3 Beoordelingskaders Het beoordelingskader voor het hoger beroepsonderwijs wordt gebruikt als kader voor de visitatie, accreditatie en toets nieuwe HBO5-opleiding en kan niet los gezien worden van het beoordelingskader voor de macrodoelmatigheidstoets. In onderstaande tabel worden de criteria van deze beoordelingskaders naast elkaar gezet.
25
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
De beoordelingskaders van de programmatie (macrodoelmatigheidstoets en toets nieuwe HBO5 -opleiding), visitatie en accreditatie Macrodoelmatigheidstoets 1° een regionale nood aan opleiding en behoefte aan afgestudeerden; 2° verwante opleidingen 3° verwachte instroom; 4° verwachte uitstroom; 5° de mate waarin de opleiding gericht is op de beoogde doelgroep(en); 6° infrastructuur; 7° plaatsen voor werkplekleren; 8° middelen om het volledige opleidingstraject te kunnen aanbieden; 9° expertise in de instelling; 10° de samenwerking met andere onderwijsinstellingen of publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen minstens in functie van het uittekenen van de aangewezen trajecten om in te stromen in de opleiding, en de mogelijke verkorte of aangepaste trajecten in de opleiding van het hoger beroepsonderwijs; 11° de samenwerking met andere onderwijsinstellingen minstens in functie van het uittekenen van de mogelijke verkorte of aangepaste trajecten in aansluitende opleidingen in het hoger onderwijs indien deze bestaan; 12° de samenwerking met het bedrijfsleven 1 3 ° d e s a m e n we rk i n g m e t p u bl i e ke ve r s t re k ke r s va n beroepsopleidingen voor volwassenen; 14° het geheel van de aangevraagde opleidingen.
Toets nieuwe HBO 5 opleiding 1° de onderwijsinhoud: het kwalificatieniveau van de opleiding, de competenties die in de opleiding worden behaald, samenhang opleidingsprogramma, de studieomvang, relatie tussen doelstellingen en inhoud, werkplekleren; 2° het onderwijsproces: trajecten om in te stromen in de opleiding, verkorte of aangepaste trajecten in de HBO 5 opleiding, verkorte of aangepaste trajecten in aansluitende opleidingen, studiebegeleiding en inzichtelijke beoordeling en toetsing van het onderwijs, flexibele organisatie .
Er zal afgesproken worden hoe de beoordelingskaders van het hoger beroepsonderwijs en resp. de gebruikte beoordelingskaders door de inspectie bij de doorlichtingen van centra voor volwassenenonderwijs en instellingen secundair onderwijs en de gebruikte beoordelingskaders bij visitatie van de bacheloroplei-
Visitatie
Accreditatie
= beoordelingskader = beoordelingskader art. art.5 5 1° de onderwijsinhoud: het kwalificatieniveau van de opleiding, de competenties die in de opleiding worden behaald, samenhang opleidingsprogramma, de studieomvang, relatie tussen doelstellingen en inhoud, werkplekleren; 2° het onderwijsproces: trajecten om in te stromen in de opleiding, verkorte of aangepaste trajecten in de HBO 5 opleiding, verkorte of aangepaste trajecten in aansluitende opleidingen, studiebegeleiding en inzichtelijke beoordeling en toetsing van het onderwijs, flexibele organisatie; 3° de uitkomst van het onderwijs: voldoende maatschappelijke relevantie van de bereikte kwalificaties van afgestudeerden en voldoende rendement; 4° de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg.
1° de onderwijsinhoud: het kwalificatieniveau van de opleiding, de competenties die in de opleiding worden behaald, samenhang opleidingsprogramma, de studieomvang, relatie tussen doelstellingen en inhoud, werkplekleren; 2° het onderwijsproces: trajecten om in te stromen in de opleiding, verkorte of aangepaste trajecten in de HBO 5 opleiding, verkorte of aangepaste trajecten in aansluitende opleidingen, studiebegeleiding en inzichtelijke beoordeling en toetsing van het onderwijs, flexibele organisatie; 3° de uitkomst van het onderwijs: voldoende maatschappelijke relevantie van de bereikte kwalificaties van afgestudeerden en voldoende rendement; 4° de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
26
dingen, op elkaar afgestemd zullen worden. Dit zal vastgelegd worden in het hoger genoemde protocol. Op die manier wordt vermeden dat bepaalde aspecten dubbel geëvalueerd worden en andere aspecten niet worden beoordeeld.
5.
Structuur decreet en juridisch kader
dit zijn enkel de grote indelingen van het onderwijs in niveaus, leidend tot de uitreiking van diploma’s en eindgetuigschriften, alsook de minimale globale duur die aan elk van deze niveaus moet worden besteed.”. Doordat de federale overheid geen apart onderwijsniveau voorziet tussen het secundair onderwijs en het hoger onderwijs, is het zonder een aanpassing van die wet niet mogelijk een volwaardig onderwijsniveau te maken van het hoger beroepsonderwijs. Daarom wordt het hoger beroepsonderwijs juridisch ingebed in het hoger onderwijs.
Het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs bestaat uit twee grote onderdelen. Ten eerste regelt het decreet een aantal autonome bepalingen om overkoepelende aspecten zoals programmatie en kwaliteitszorg vast te leggen, zodat éénzelfde beleid ten opzichte van alle HBO5-opleidingen kan gevoerd worden. Daarnaast brengt het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs wijzigingen met zich mee in de regelgeving van het volwassenenonderwijs, het hoger onderwijs en het secundair onderwijs. Deze wijzigingsbepalingen hebben zowel op het hoger beroepsonderwijs als op Sen-Se betrekking.
De federale wet van 7 juli 1970 bepaalt dat een opleiding van het korte type hoger onderwijs uit één cyclus van ten minste 2 jaar bestaat, en het lange type uit twee cycli van 2 jaar. Om te vermijden dat er zich voor de HBO5-opleidingen van 90 studiepunten een probleem stelt, wordt duidelijk ingeschreven dat opleidingen hoger beroepsonderwijs opleidingen zijn met een studiebelasting van 90 tot 120 studiepunten waarvan de minimale globale duur minstens twee jaar bedraagt. Een “jaar” wordt hierbij gedefinieerd als een kalenderjaar.
Bij het uitwerken van de regelgeving dient men rekening te houden met 3 cruciale omgevingsfactoren:
5.2
– de federale regelgeving inzake minimale voorwaarden voor de uitreiking van diploma’s; – het geheel van bestaande Europese afspraken; – het gelijkheidsbeginsel.
5.1
De federale regelgeving inzake minimale voorwaarden voor de uitreiking van diploma’s
Omwille van deze federale bevoegdheid, bepaald in artikel 127, §1, eerste lid, 2° van de Grondwet, is het onmogelijk in de volle uitoefening van de onderwijsbevoegdheid een nieuw onderwijsniveau te creëren en/of voor reeds bestaande onderwijsniveaus nieuwe voorwaarden vast te stellen. De federale bevoegdheid dient volgens de grondwetgever zelf beperkt geïnterpreteerd te worden omdat met ‘minimale voorwaarden voor het uitreiken van diploma’s’ bedoeld wordt: “De voorwaarden die werkelijk bepalend zijn voor de waarde en dus de gelijkwaardigheid van diploma’s:
Europese afspraken
In de mate dat er over een onderwijsaangelegenheid bindende afspraken zijn binnen de Europese Unie, of binnen andere internationale verdragen, moeten we daarmee rekening houden. Van die afspraken kan zowel een verplichting tot regelgevend optreden uitgaan als een verbod om een initiatief te nemen dat daarmee strijdig is. De afspraken die deel uitmaken van het brede Bolognaproces (met inbegrip van de uitbouw van de Short Cycle) en het Kopenhagenproces (met inbegrip van het European Qualification Framework) zijn niet van dwingend recht. Het betreft noch verordeningen noch richtlijnen. Ze kunnen dus niet als directe bron van rechten of plichten worden beschouwd. Niettemin is in dat brede Europees kader onder meer afgesproken dat er een ‘Short Cycle’ zou worden uitgewerkt in het hoger onderwijs. Deze Europese afspraak is, gecombineerd met de aangetoonde maatschappelijke nood aan dit soort opleidingen, een afdoende basis om deze opleidingen uit te bouwen en een plaats te geven in het hoger onderwijs. Zoals in 5.1 gezegd is er een mogelijk conflict met de federale bevoegdheid om de minimale voorwaarden voor het uitreiken van
27
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
diploma’s te bepalen. Hieruit moeten we eerder afleiden dat deze wet aan wijziging toe is, om de gemeenschappen toe te laten de Europese afspraken inzake hoger onderwijs volwaardig uit te voeren, dan te stellen dat het hoger beroepsonderwijs niet kan uitgebouwd worden.
Kwalificatiestructuur) en regelt de onderwijsbevoegdheid van instellingen van secundair onderwijs, volwassenenonderwijs en hoger onderwijs. In deel 3 worden de gelijkenissen en verschillen tussen hoger beroepsonderwijs en secundair na secundair onderwijs ten gronde uiteengezet.
In de mate dat de bevoegde overheden in ons land (de gemeenschappen) hierin engagementen hebben aangegaan, is het vanuit de gedachte van een coöperatief federalisme noodzakelijk dat de federale overheid dit proces niet bemoeilijkt en zonodig belemmeringen binnen haar bevoegdheidssfeer wegneemt.
De opleidingen in het secundair na secundair onderwijs zijn te situeren op niveau 4 van de de kwalificatiestructuur; de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zijn gesitueerd op niveau 5 van de kwalificatiestructuur. De verschillende regelingen op het vlak van personeelsstatuut, financiering, organisatie en kwaliteitsborging zijn daarvan een rechtstreeks uitvloeisel. De enige uitzondering daarop – de vierde graad bso Verpleegkunde in het secundair onderwijs die HBO5 zal zijn – wordt beperkt tot enkel die opleiding Verpleegkunde.
5.3
Het gelijkheidsbeginsel
Elke onderwijsregeling moet voldoen aan het gelijkheidsbeginsel. Bij het positioneren van het hoger beroepsonderwijs in zowel het secundair onderwijs als in het hoger onderwijs, moet terdege worden verantwoord op welke vlakken er een gemeenschappelijkheid is (= gelijkheid), en op welke vlakken er verschillen blijven. In dat laatste geval moeten die verantwoord worden. In de algemene inleiding bij het decreet is uitvoerig geargumenteerd waarom een specifiek onderwijsaanbod op de niveaus 4 en 5 van de Vlaamse Kwalificatiestructuur nodig is. De opleidingen moeten, gezien de federale bevoegdheid om de grote indeling van het onderwijs in niveaus te bepalen, op dit moment worden ingepast in bestaande onderwijsniveaus. Het gaat om opleidingen die zich situeren tussen het niveau van het huidige secundair onderwijs en de professionele bachelors in het hoger onderwijs. Bovengenoemde constitutionele factoren brengen met zich mee dat deze lacune noodzakelijkerwijze moet worden ingevuld binnen bestaande onderwijsniveau’s. Ook indien het wel mogelijk zou zijn een werkelijk nieuw onderwijsniveau te creëren tussen secundair onderwijs en hoger onderwijs, zou de vraag blijven of dit opportuun is. De doelgroep is aanzienlijk, maar niet vergelijkbaar met de doelgroepen van de nu bestaande onderwijsniveaus. We staan veeleer voor een situatie waarin een uitbreiding van de mogelijkheden van secundair onderwijs en hoger onderwijs de lacune kan invullen, dan voor de noodzaak een volwaardig onderwijsniveau te creëren. Dit decreet positioneert bestaande en toekomstige opleidingen in een samenhangend kader (de Vlaamse
De reden voor deze uitzondering is gelegen in het feit dat deze vierde graad aansluit bij de vooropleiding Personenzorg in het secundair onderwijs. De doelgroep van de verpleegkundigen is een zeer specifieke doelgroep waarrond men in het secundair onderwijs reeds expertise heeft opgebouwd. Het is dus op grond van de soepele instapmogelijkheden en het feit dat de drempel merkelijk hoger zou liggen als dezelfde opleiding in de hogescholen zou ingebed worden, aangewezen deze opleiding in te bedden in instellingen voor secundair onderwijs. Het hoger beroepsonderwijs is op niveau 5 gesitueerd en wordt georganiseerd door hogescholen of centra voor volwassenenonderwijs. Het volwassenenonderwijs heeft een opdracht die zich uitstrekt van de basiseducatie tot het hoger beroepsonderwijs (zie artikel 4 decreet volwassenenonderwijs van 15 juni 2007). Deze opdracht is per definitie complementair aan de opdracht van het initieel onderwijs. De verschillen in financiering, personeelsstatuut, en studiefinanciering zijn verantwoordbaar vanuit de andere opdracht van het volwassenenonderwijs en het hoger onderwijs. Ze zijn een logisch voortvloeisel van de principiële beslissing dat het volwassenenonderwijs een taak te vervullen heeft die parallel loopt met de taak van hogescholen. Die principiële beslissing hield in dat CVO’s opleidingen van hoger onderwijs zouden (blijven) organiseren binnen de decretale, statutaire en organisatorische voorwaarden van het volwassenenonderwijs.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
28
II. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING
TITEL I Algemene bepalingen
Artikel 1 Dit artikel stelt dat de Vlaamse Gemeenschap het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs (HBO 5 ) invoert in het Vlaamse onderwijs.
twee andere22. Een voorbeeld hiervan zijn de toelatingsvoorwaarden. Deze zijn de toelatingsvoorwaarden die opgenomen werden in het decreet betreffende het volwassenenonderwijs van 15 juni 2007. Deze toelatingsvoorwaarden worden voor opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in hogescholen of instellingen secundair onderwijs ingevoerd. Tenslotte zijn die aspecten die uitsluitend betrekking hebben op één onderwijsniveau en niet op de anderen, opgenomen als wijzigingsbepalingen in de betreffende decreten. Het gaat hier bijvoorbeeld over bepaalde aspecten van de opleidingen Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs die enkel opgenomen werden in een decreet met betrekking tot het secundair onderwijs.
Op basis van artikel 127, §1, eerste lid, 2°, van de Grondwet heeft de Vlaamse Gemeenschap de bevoegdheid om het onderwijs te regelen. De bepalingen in dit decreet hebben geen invloed op de bepaling van het begin en het einde van de leerplicht, de minimale voorwaarden voor het uitreiken van diploma’s of de pensioenregeling die tot de bevoegdheid van de federale overheid behoren.
Verder wordt via dit decreet ook het secundair na secundair onderwijs ingevoerd. Dit gebeurt via wijzigingsbepalingen aan de vigerende decreetgeving met betrekking tot de structuur en organisatie van het voltijds secundair onderwijs.
Het besluit van de Vlaamse regering van 27 juli 2004 verdeelt de bevoegdheden in Vlaanderen onder de leden van de Vlaamse regering. Minister Vandenbroucke is in deze regering bevoegd voor het onderwijs en het volwassenenonderwijs.
Begrippenkader
Artikel 2 Dit artikel stelt dat het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs die aspecten regelt die gemeenschappelijk zijn voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs ongeacht waar de opleidingen georganiseerd worden (instellingen secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs of hogescholen). Het gaat hier over de programmatie van opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, de externe kwaliteitszorg en bijhorende accreditatie en de samenwerking in het kader van opleidingen hoger beroepsonderwijs. Een aantal aspecten die eveneens gelden voor alle opleidingen van het hoger beroepsonderwijs ongeacht de instelling waarin het hoger beroepsonderwijs wordt ingericht, werden niet in de autonome bepalingen van dit decreet opgenomen, maar in de wijzigingsbepalingen van het betreffende onderwijsniveau. Het gaat hier over bepalingen die reeds integraal bestaan in één van de niveaudecreten en ingevoerd worden in de
HOOFDSTUK I
Artikel 3 Dit artikel definieert een aantal begrippen die in dit decreet gebruikt worden. Enkel de begrippen die meermaals in de decreetstekst voorkomen, worden in dit artikel gedefinieerd. Begrippen die slechts eenmalig voorkomen, worden in de betreffende artikelen zelf gedefinieerd. Ondanks het feit dat bepaalde definities reeds in andere decreten voorkomen, werd ervoor gekozen om bepaalde definities wel expliciet in dit decreet op te nemen omdat het niet voor alle onderwijsinstellingen waarop dit decreet betrekking heeft, gekende begrippen zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor de begrippen ‘accreditatie’, ‘studiepunt’ en ‘studieomvang’. Een aantal van de definities worden ingevoerd om een eenduidige definiëring te krijgen voor het hoger beroepsonderwijs, daar waar in de verschillende onderwijsniveaus andere termen gebruikt worden. Zo wordt in het hoger beroepsonderwijs de term cursist ______ 22
Met onderwijsniveau bedoelen we hier ‘secundair onderwijs’, ‘volwassenenonderwijs’ en ‘hoger onderwijs’.
29
gebruikt, terwijl in de hogescholen de term student geldt en in het secundair onderwijs de term leerling. De meeste van de definities vergen geen nadere toelichting. Ze stemmen overeen met het begrippenkader dat binnen het Beleidsdomein Onderwijs en Vorming ontwikkeld werd en met de Europese en internationale ontwikkelingen in dit verband, zodat een grotere eenheid van begrippen over de onderwijsniveaus heen verkregen wordt. Een opmerking dient gemaakt te worden bij de definitie van werkplekleren. Werkplekleren is een relatief nieuw begrip dat momenteel nog niet in een decreet gedefinieerd wordt. Toch wordt dit begrip reeds veelvuldig toegepast. Een voorbeeld hiervan is het decreet op Leren en Werken. Werkplekleren duidt op de leeractiviteiten die gericht zijn op het verwerven van algemene en/of beroepsgerichte competenties, waarbij de arbeidssituatie de leeromgeving is. Dit betekent dat men ter plekke in een bedrijf of organisatie leerervaringen opdoet. Het meest bekende en meest gebruikte voorbeeld hiervan zijn stages. De nadruk op de arbeidssituatie als leeromgeving staat in tegenstelling tot intra-muros activiteiten zoals praktijkoefeningen. Het strikte onderscheid is niet steeds gemakkelijk te maken. Zo wordt bij simulaties ernaar gestreefd om de arbeidssituatie zo juist mogelijk na te bootsen.
Artikel 4 Dit artikel bevat de definitie van het hoger beroepsonderwijs. De arbeidsmarktgerichtheid van de opleiding is hierbij essentieel. Het artikel beschrijft tevens welke onderwijsinstellingen onderwijsbevoegdheid krijgen voor het hoger beroepsonderwijs. §2 beschrijft het niveau in de Vlaamse kwalificatiestructuur dat betrekking heeft op opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Het gaat over het niveaus 5 van de Vlaamse kwalificatiestructuur. Alle opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zullen leiden tot kwalificaties die ingeschaald zijn op niveau 5 van de Vlaamse kwalificatiestructuur. In het decreet betreffende de Vlaamse kwalificatiestructuur worden de niveaudescriptoren van niveau 5 opgenomen. De beschrijvingen komen grotendeels overeen met de niveaudescriptoren van niveau 5 van het European Qualification Framework, doch het is geen letterlijke vertaling van het EQF, wel een omschrijving die aangepast is aan de Vlaamse context.
“Een kwalificatie van niveau 5 omvat het vermogen om de informatie uit een specifiek domein met concrete en abstracte gegevens uit te breiden (extrapolatie) of met ontbrekende gegevens aan te vullen (interpolatie) en om begrippenkaders te hanteren. Anderzijds is men zich bewust van de reikwijdte van de domeinspecifieke kennis. Geïntegreerde cognitieve en/of motorische vaardigheden worden toegepast. Theoretische en praktische kennis worden getransfereerd. Procedures en strategisch denken worden flexibel en inventief ingezet bij de uitvoering van concrete en abstracte taken. Verworven kennis en vaardigheden worden gebruikt in een reeks van nieuwe, complexe contexten. De autonomie, het initiatief en de verantwoordelijkheid reiken verder dan het eigen werk en het eigen handelen; ook groepsresultaten worden gestimuleerd.”. De Europese Hoger Onderwijsruimte hanteert vooralsnog een eigen ordening van kwalificaties in het hoger onderwijs naast het EQF. De niveaus daarvan worden onderscheiden aan de hand van de Dublindescriptoren. Binnen het Bolognaproces werd het ‘Short Cycle Higher Education’ sinds 2005 expliciet gelinkt aan de eerste cyclus van het hoger onderwijs.23 Er is echter gezorgd voor een compatibiliteit van EQF met het kwalificatiekader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs. “De descriptor voor het hoger onderwijs korte cyclus (binnen of gekoppeld aan de eerste cyclus) door het Joint Quality Initiative” ontwikkeld als onderdeel van het Bolognaproces, stemt overeen met de leerresultaten van EQF niveau 5.24 Een opleiding moet leiden naar minstens één beroepskwalificatie van niveau 5. In de opleiding moeten dus minstens die competenties vervat zijn die in de beroepskwalificatie vastgelegd werden. De opleiding kan naast die competenties ook andere competenties nastreven. Onderwijsinstellingen hebben vrijheid over welke bijkomende competenties nagestreefd worden. Enkel de competenties uit de beroepskwalificatie staan vast. §3 beschrijft welke onderwijsinstellingen onderwijsbevoegdheid krijgen voor het hoger beroepsonderwijs. Doordat de federale overheid geen apart onderwijsniveau voorziet tussen het secundair onderwijs en het ______ 23
24
Niveau 5 wordt binnen de kwalificatiestructuur omschreven als:
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Zie http://www.bolognabergen2005.no/EN/Bolsem/Other_ sem/050124_Amsterdam/ 050124_Recommendations.pdf Zie bijlage 2 van de Europese aanbeveling omtrent EQF: http://ec.europa.eu/education/policies/educ/eqf/rec08_ nl.pdf
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
30
hoger onderwijs, is het zonder een aanpassing van die wet niet mogelijk een volwaardig onderwijsniveau te maken van het hoger beroepsonderwijs. Dus moet het worden ingebed in het hoger onderwijs. Momenteel worden door de Centra voor Volwassenenonderwijs opleidingen georganiseerd die onder het hoger beroepsonderwijs zullen vallen. Aangezien opleidingen van het hoger beroepsonderwijs tot de Europese Hoger Onderwijsruimte behoren, is het echter niet wenselijk om deze opleidingen enkel in Centra voor Volwassenenondewijs mogelijk te maken. Daarom krijgen hogescholen ook de mogelijkheid om hoger beroepsonderwijs in te richten. Aangezien het hoger beroepsonderwijs leidt tot een onderwijskwalificatie van een hoger niveau dan het diploma secundair onderwijs, is het niet wenselijk dat instellingen secundair onderwijs hoger beroepsonderwijs inrichten. Hierop is echter één uitzondering voorzien, met name voor de opleidingen Verpleegkunde. Deze opleidingen behoren tot het hoger beroepsonderwijs. Omdat deze opleidingen tot nu toe ingericht werden als vierde graad bso in instellingen secundair onderwijs, worden deze opleidingen in deze instellingen behouden. Op die manier gaat opgedane expertise niet verloren en wordt gegarandeerd dat de doelgroep die momenteel bereikt wordt met de vierde graad bso Verpleegkunde, verder bereikt kan worden. Voor een specifieke groep opleidingen, met name de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die op dit moment reeds georganiseerd worden in de Centra voor Volwassenenonderwijs wordt een bijkomende maatregel ingeschreven. Deze groep opleidingen kunnen enkel ingericht worden door Centra voor Volwassenenonderwijs. §4, ten slotte, regelt dat de Vlaamse Regering een register zal aanleggen voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. De Vlaamse Regering zal ook vastleggen welke omgevormde opleidingen nog steeds beschouwd kunnen worden als een opleiding die reeds voor het in voege treden van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs ingericht werd door de Centra voor Volwassenenonderwijs. Hiervoor baseert de Vlaamse Regering zich op een advies van de Commissie Hoger Beroepsonderwijs.
Artikel 5 Dit artikel bepaalt dat het beantwoorden aan de criteria van het beoordelingskader garandeert dat de cursisten van het hoger beroepsonderwijs de competenties van minstens één erkende beroepskwalificatie van niveau 5 verworven hebben. De tweede paragraaf beschrijft de criteria van het beoordelingskader: 1° onderwijsinhoud: het eerste luik van het beoordelingskader beschrijft de aspecten van de onderwijsinhoud. De opleiding moet minstens die competenties omvatten die in de beroepskwalificatie omschreven werden. Het is de verantwoordelijkheid van de sectoren om de beroepskwalificatie regelmatig te actualiseren. Opleidingsverstrekkers moeten uiteraard inspelen op de veranderingen die zich voordoen in het beroepenveld in zoverre deze relevant zijn voor de beroepsopleiding. In het kwaliteitszorgsysteem van het hoger beroepsonderwijs zal dit een belangrijk beoordelingscriterium worden. Een ander aspect van de onderwijsinhoud is het werkplekleren. Over de meest geschikte en ook haalbare formules van werkplekleren (korte stage in bedrijf, praktijkoefening, simulaties, langdurig leerwerktraject, duaal traject) binnen het hoger beroepsonderwijs kan maar beslist worden tegen de achtergrond van de eigenheid en doelstellingen van de specifieke opleiding en de mogelijkheden van de participerende sector en bedrijven en organisaties. Verdere aspecten die beoordeeld zullen worden zijn de samenhang van de onderdelen van de opleiding, de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van de opleiding en de studieomvang; 2° onderwijsproces: het tweede luik van het beoordelingskader handelt over het onderwijsproces. Een eerste aspect hierin is het aantonen van aangewezen trajecten om in te stromen in de opleidingen en het uittekenen van aangepaste of verkorte trajecten in aanvullende opleidingen van het hoger beroepsonderwijs of van het hoger onderwijs. Om dit te realiseren is samenwerking tussen instellingen van verschillende onderwijsniveaus vereist. Deze vorm van samenwerking moet aangetoond worden in de toets nieuwe HBO5-opleiding en in het kader van het kwaliteitszorgproces.
31
Verkorte trajecten in het hoger beroepsonderwijs kunnen georganiseerd worden op basis van EVC en EVK regelingen. Hier kan verwezen worden naar toelatingsvoorwaarden voor sequentieel geordende onderdelen van de opleiding. De kwalificatiestructuur zal deze procedures helder en coherent maken. Zo zal bijvoorbeeld een volwassene die buiten het onderwijs al een beroepskwalificatie heeft verworven binnen het hoger beroepsonderwijs een verkort traject kunnen volgen. Dit is belangrijk voor wie vanuit een systeem van leren en werken, met een ervaringsbewijs of met een bewijs uitgereikt door een andere opleidingsverstrekker aansluiting wil vinden bij het hoger beroepsonderwijs. Wanneer een opleiding inhoudelijk aansluit bij een opleiding van een hoger niveau moet nagegaan worden of een verkort of aangepast traject uitgetekend kan worden. De methode die door de VLOR in het EVK-HOSP project is ontwikkeld moet instellingen helpen om samen na te gaan welke leerresultaten reeds behaald werden in een vooropleiding. Inhoudelijke samenwerking tussen onderwijsniveaus moet ervoor zorgen dat het gehele traject voor een kandidaat cursist helder is. Het onderwijsproces verwijst eveneens naar het helder aangeven van de startcompetenties van de opleiding zodat kandidaat-cursisten een duidelijk zicht hebben op de opleiding om een realistische studiekeuze te maken. Indien iemand voldoet aan de toelatingsvoorwaarden, maar een aantal startcompetenties niet bezit dan kan de instelling de mogelijkheid voorzien om inhaallessen te organiseren. In het hoger onderwijs organiseren sommige instellingen voorbereidende cursussen, bijvoorbeeld zomercursussen wiskunde of Latijn. Dit doen ze met hun eigen werkingsmiddelen, en is verder niet gereglementeerd. In het volwassenenonderwijs kunnen cursisten in een opleiding van het hoger beroepsonderwijs bijgeschoold worden via modules in het secundair volwassenenonderwijs. Ook in het secundair onderwijs is het mogelijk bijscholing te organiseren. Een ander aspect van het onderwijsproces is de flexibele organisatie van de opleiding. In het hoger beroepsonderwijs zullen lerenden, werkenden en werkzoekenden op korte tijd een beroepsgerichte kwalificatie kunnen verwerven. Een flexibel aanbod is dan ook een vereiste om aan de noden en
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
behoeften van deze diverse doelgroep tegemoet te kunnen komen. In het decreet op het volwassenenonderwijs wordt resoluut voor modularisering gekozen. Bovendien worden de meeste opleidingen in avondonderwijs aangeboden. In de voormalige 4 e graad bso Verpleegkunde loopt een experiment rond modularisering. Men kan de opleiding op verschillende momenten aanvangen. Modules worden bekroond met een deelcertificaat. Het hoger onderwijs is volledig geflexibiliseerd. Men kan naast een diplomacontract ook een contract sluiten voor het behalen van afzonderlijke credits of er zelfs voor kiezen om enkel examens af te leggen met een examencontract. In het hoger onderwijs worden credits verleend per opleidingsonderdeel dat met succes werd afgelegd. In elk van de onderwijsniveaus zijn dus meerdere vormen van flexibiliteit terug te vinden, die ook zullen bestaan voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs die op een bepaald onderwijsniveau ingericht worden. Een belangrijke voorwaarde voor elke vorm van flexibiliteit is voldoende helderheid in de competenties die bereikt zullen worden. Om de transparantie te verhogen zal bij het studiebewijs op het einde van een opleiding een diplomasupplement uitgereikt worden waarin de competenties worden vermeld die in de opleiding verworven werden. Dit diplomasupplement wordt in het kader van Europass aanbevolen om de mobiliteit tussen landen te stimuleren. Ook binnen opleidingen in Vlaanderen kan dit een middel zijn om meer helderheid te creëren en zo EVC-regelingen in het kader van de beoogde flexibiliteit eenduidiger te maken. Een flexibel onderwijsaanbod vereist een goede trajectbegeleiding van cursisten. Leertrajectbegeleiding start met de begeleiding van het studiekeuzeproces. Maar ook tijdens de opleiding is leertrajectbegeleiding belangrijk om de vorderingen van de cursist permanent te evalueren en het leertraject eventueel bij te sturen. Een (elektronisch) portfolio kan hiervoor een hulpmiddel zijn. Ook hier is het in eerste plaats de onderwijsinstelling zelf die instaat voor de trajectbegeleiding. Centra voor leerlingenbegeleiding in het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs of diensten voor studentenvoorzieningen in hogescholen kunnen de nodige ondersteuning bieden; 3° het derde luik van het beoordelingskader omvat de uitkomst van het onderwijs. Dit criterium moet
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
32
ervoor zorgen dat de opleiding voldoende rendement behaalt en de behaalde competenties van de cursisten voldoende maatschappelijk relevant zijn; 4° het vierde luik, tenslotte, zorg ervoor dat ook de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg opgenomen worden in de beoordeling. Het beoordelingskader loopt parallel met het beoordelingskader voor het hoger onderwijs. Aspecten die reeds in de visitatie van de professionele bacheloropleidingen, dan wel de doorlichting van het centrum voor volwassenenonderwijs, aan bod kwamen, moeten niet dubbel beoordeeld worden. Afspraken over deze afstemming worden in het protocol vastgelegd. In paragraaf drie wordt vastgelegd dat de stuurgroep en de VLHORA de externe visitaties coördineren. Deze coördinatie slaat in ieder geval op de ontwikkeling en de vaststelling van een protocol van kwaliteitszorg, dat door de visitatiecommissies zal moeten gehanteerd worden. Het protocol van kwaliteitszorg wordt gezamenlijk opgemaakt door de inspectie, de VLHORA, de stuurgroep en de NVAO. In dit protocol wordt vastgelegd op welke manier de beoordelingskaders van het hoger beroepsonderwijs en de beoordelingskaders die de inspectie gebruikt bij de doorlichting van instellingen secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs op elkaar afgestemd worden. Hetzelfde gebeurt voor de afstemming van de beoordelingskaders die gebruikt worden voor bacheloropleidingen in hogescholen en de beoordelingskaders van het hoger beroepsonderwijs. In het protocol worden ook de afspraken vastgelegd over de afstemming van de visitaties van opleidingen hoger beroepsonderwijs op de doorlichtingen van instellingen secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs en visitaties van de professionele bachelors. Aspecten die reeds aan bod komen tijdens de doorlichtingen van de instellingen secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs of de visitaties van de professionele bachelors, moeten niet opieuw opgenomen worden bij de visitaties
van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Minimaal moeten afspraken gemaakt worden over de beoordeling van de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg. Het protocol zal ook concrete afspraken bevatten over de manier van organisatorische samenwerking bij de visitatie van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs aangezien de opleidingen per opleiding of opleidingscluster gevisiteerd worden. Voor de volledigheid vermelden we dat in het protocol ook criteria vastgelegd worden voor de samenstelling van de visitatiecommissies. Deze criteria moeten ervoor zorgen dat de visitatiecommissies bestaan uit leden die voldoende onafhankelijk kunnen oordelen. Tot slot wordt bepaald dat elk visitatieprotocol moet voorzien in de mogelijkheid voor het instellingsbestuur om inhoudelijke bezwaren over te maken aan de visitatiecommissie, die in haar eindrapport inzichtelijk moet maken waarom (niet) is ingegaan op de aangebrachte opmerkingen.
HOOFDSTUK II Institutionele bepalingen Dit hoofdstuk beschrijft de twee instituties die belast worden met taken die verband houden met programmatie en accreditatie van opleidingen in het hoger beroepsonderwijs. Een eerste orgaan dat besproken wordt, is de Commissie Hoger Beroepsonderwijs die voornamelijk taken heeft in de programmatieprocedure. Een tweede orgaan is het accreditatieorgaan dat zowel een taak heeft in de programmatieprocedure, met name de beoordeling van de toets nieuwe HBO5-opleiding en een taak heeft in het kader van de externe kwaliteitszorg, meer bepaald in het verlenen van een accreditatie. De verschillende stappen die doorlopen zullen worden in het kader van de programmatie en in het kader van de accreditatie van opleidingen in het hoger beroepsonderwijs worden besproken onder titel II. Organisatie van het hoger beroepsonderwijs.
33
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
AFDELING I
ONDERAFDELING II
Commissie Hoger Beroepsonderwijs
Opdracht
ONDERAFDELING I
Artikel 8
Oprichting en samenstelling
De Commissie Hoger Beroepsonderwijs zal enerzijds instaan voor het advies over een rationeel aanbod van opleidingen binnen het hoger beroepsonderwijs voor de beroepskwalificatie op Vlaamse niveau, alsook de benaming van de opleiding, het aantal studiepunten en het studiegebied waartoe de opleiding zal behoren.
Artikel 6 De Commissie Hoger Beroepsonderwijs wordt ondergebracht binnen het Departement Onderwijs en Vorming.
Artikel 7 De Commissie Hoger Beroepsonderwijs zal samengesteld zijn uit volgende vaste en wisselende leden per dossier: – één werkende en plaatsvervangende voorzitter; – één werkend en een plaatsvervangend lid is deskundig met betrekking tot beroepsgerichte opleidingen in het secundair onderwijs; – één werkend en een plaatsvervangend lid is deskundig met betrekking tot het hoger beroepsonderwijs van het volwassenenonderwijs; – één werkend en een plaatsvervangend lid is deskundig met betrekking tot de professionele bachelor; – één werkend en een plaatsvervangend lid is deskundig met betrekking tot de publieke opleidingsverstrekkers; – één werkend en een plaatsvervangend lid is deskundig met betrekking tot arbeidsmarktregie; – twee wisselende leden die de betrokken sector of sectoren vertegenwoordigen. De leden van deze Commissie moeten voldoende onafhankelijk kunnen werken en zullen worden aangesteld door de Vlaamse Regering. We kiezen naar analogie met de Erkenningscommissie van het hoger onderwijs voor een commissie die niet wordt samengesteld op basis van voordrachten van organisaties.
Ten tweede zal de Commissie Hoger Beroepsonderwijs instaan voor de beoordeling van de macrodoelmatigheidstoets. Een derde taak van de Commissie situeert zich niet in het kader van programmatie, maar in het kader van kwaliteitszorg waarbij ze de samenstelling van de visitatiecommissies zoals voorgesteld door inspectie of VLHORA en stuurgroep goedkeurt. Dit artikel beschrijft de eerste taak van de Commissie in de eerste fase van de programmatieprocedure voor nieuwe opleidingen binnen het hoger beroepsonderwijs. De eerste fase start wanneer er een beroepskwalificatie van niveau 5 wordt goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming formuleert een voorstel van onderwijskwalificatie(s) na de goedkeuring van een beroepskwalificatie van niveau 5 en geeft een advies over de studieduur. De Commissie Hoger Beroepsonderwijs verleent haar advies aan de Vlaamse Regering over het rationeel aanbod van hoger beroepsonderwijs-opleidingen in Vlaanderen. De Commissie gaat na of het zinvol is om voor de beroepskwalificatie een HBO5-opleiding te organiseren, bepaalt het aantal keer dat deze opleiding mag worden aangeboden en met welke regionale spreiding. De Commissie kan bijvoorbeeld adviseren dat de opleiding een unieke opleiding wordt in Vlaanderen, of dat er slechts één opleiding per provincie kan ingericht worden. Tegelijk geeft de Commissie Hoger Beroepsonderwijs ook een advies over het aantal studiepunten van de opleiding25, het studiegebied waartoe de opleiding behoort en de benamingen van de opleidingen. ______ 25
En de omrekening van studiepunten naar lestijden en lesuren in het volwassenenonderwijs respectievelijk het secundair onderwijs.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
34
Het Agentschap en de Commissie hebben hiervoor 60 dagen tijd vanaf de goedkeuring van een beroepskwalificatie op niveau 5. Het voorstel van onderwijskwalificatie dat door het Agentschap geformuleerd werd en het advies van de Commissie Hoger Beroepsonderwijs over de hierboven vermelde aspecten worden voor advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voorgelegd. Op basis van deze elementen neemt de Vlaamse Regering daarna een beslissing.
Artikel 9 Dit artikel beschrijft de tweede taak van de Commissie in de tweede fase van de programmatieprocedure van nieuwe HBO5-opleidingen, namelijk het beoordelen van de macrodoelmatigheid. Dit wordt verder besproken in de artikelen 20 en 21. Opleidingen die reeds voor de inwerkingtreding van het decreet door de centra van volwassenenonderwijs ingericht werden, kunnen niet ingericht worden door hogescholen. De Commissie zal oordelen of een omgevormde opleiding nog steeds gezien kan worden als een ‘bestaande’ opleiding en wat de oude benaming is van de opleiding waarmee de nieuwe opleiding overeenkomt. Indien van toepassing, zal de Commissie ook hierover haar advies geven tijdens de macrodoelmatigheidstoets.
ONDERAFDELING III Rapportering
Artikel 11 Jaarlijks dient de Commissie een activiteitenverslag aan het Vlaamse Parlement en de Vlaamse Regering te bezorgen. De Commissie geeft in dit verslag een overzicht en beschrijving van haar werkzaamheden alsook een reflectie op de uitvoering van de eigen taken en de evoluties die zich afspelen in het hoger beroepsonderwijs. Ook het accreditatieorgaan dat in het kader van de kwaliteitszorg accreditaties verleent aan opleidingen rapporteert jaarlijks op dezelfde datum als de Commissie over haar werkzaamheden. De rapportage van dit accreditatieorgaan wordt besproken in artikel 16 van dit decreet.
AFDELING II Accreditatieorgaan
ONDERAFDELING I Aanwijzing en opdracht
Artikel 12 Artikel 10 Dit artikel beschrijft de derde taak van de Commissie. Deze kadert in het kwaliteitszorgsysteem van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zoals beschreven in artikelen 24 tot en met 49. De kwaliteit van alle opleidingen van het hoger beroepsonderwijs wordt in het kader van externe kwaliteitszorg door een visitatiecommissie beoordeeld. Het visitatierapport is op haar beurt de basis om een accreditatie voor de opleiding te bekomen. De Commissie geeft haar akkoord of niet-akkoord over de samenstelling van de visitatiecommissies (cf. artikel 5 van dit decreet). Daartoe legt de commissie in een reglement de criteria vast op basis waarvan ze al dan niet een akkoord verleent over de samenstelling van de visitatiecommissies. Deze criteria omvattend minstens de criteria die de onafhankelijkheid van de commissieleden moet garanderen. Deze criteria met betrekking tot de onafhankelijkheid worden vastgelegd in een protocol zoals verder besproken in het artikel 5.
Het accreditatieorgaan is niet enkel verantwoordelijk voor de accreditatie van opleidingen hoger beroepsonderwijs. Het staat eveneens in voor de toets nieuwe HBO5-opleiding bij de programmatie van nieuwe en bestaande opleidingen. Accreditatie is een formele en onafhankelijke uitspraak die aangeeft dat het programma al dan niet aan een aantal vooraf bepaalde standaarden voldoet die in een accreditatiekader worden vastgelegd. De procedure voor accreditatie wordt beschreven in titel II. Organisatie van het hoger beroepsonderwijs, hoofdstuk III. Accreditatie en programmatie. Voor het hoger beroepsonderwijs is het aangewezen om een beroep te doen op hetzelfde accreditatieorgaan dat instaat voor de accreditaties in het hoger onderwijs, namelijk de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). Dit orgaan word beschreven in artikel 9quater van het decreet van 4 april betreffende de herstructurering van het hoger
35
onderwijs. De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie is een Vlaams-Nederlands partnerschap dat vastgelegd werd in een verdrag. Het verdrag regelt de benoeming van de leden van het accreditatieorgaan, de goedkeuring van de accreditatiekaders of protocollen en van het toetsingskader, het gezamenlijke toezicht op de werking van het accreditatieorgaan en de financiering ervan. Zowel de Vlaamse als de Nederlandse overheden kunnen het accreditatieorgaan met extra taken belasten vanuit het nationale perspectief. Recent werd het accreditatieorgaan in Nederland bijvoorbeeld belast met de accreditatie van de Associate Degrees, de kortdurende beroepsopleidingen in het kader van de Short Cycle als onderdeel van de Bacheloropleidingen.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Dit hoofdstuk regelt de programmatie van opleidingen in het hoger beroepsonderwijs. De programmatieprocedure bestaat uit twee onderdelen, met name de macrodoelmatigheidtoets en de toets nieuwe HBO5-opleiding. AFDELING I Algemeen
Artikel 17 Dit artikel regelt de voorwaarden waaronder een instellingsbestuur een opleiding van het hoger beroepsonderwijs kan programmeren.
ONDERAFDELING II Werking
Artikelen 13, 14 en 15 Deze artikelen bepalen dat het accreditatieorgaan in een reglement bestuursbeginselen moet vastleggen inzake beslissingen en reglementen die betrekking zullen hebben op instellingen van het voltijds secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen de behandeling van vragen en bezwaren en de bewaring van de documenten.
De tweede paragraaf regelt dat in de programmatieaanvraag al opgenomen moet worden in welke mate vanuit de opleiding van het hoger beroepsondewijs een verkort of aangepast traject mogelijk is in de aansluitende professioneel gerichte bachelor in het hoger onderwijs.
AFDELING II Procedure
Artikel 18 ONDERAFDELING III Rapportering
Artikel 16 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.
TITEL II Organisatie van het hoger beroepsonderwijs
HOOFDSTUK I Programmatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs
In paragraaf 1 van dit artikel wordt geregeld dat elke instelling die een opleiding binnen het hoger beroepsonderwijs wil programmeren, een aanvraagdossier indient. Dit aanvraagdossier wordt zowel ingediend bij de Commissie Hoger Beroepsonderwijs als bij het accreditatieorgaan. Instellingsbesturen die een opleiding willen inrichten vanaf 1 september, moeten hun aanvraagdossier indienen tegen 30 november van het voorafgaande jaar. Voor opleidingen die men vanaf 1 februari wil inrichten, moet het dossier tegen 31 mei van het voorafgaande jaar ingediend worden. In paragraaf 2 wordt verduidelijkt dat het aanvraagdossier uit twee onderdelen moet bestaan: een onderdeel dat gebruikt kan worden voor de macrodoelmatigheidstoets en een onderdeel dat gebruikt kan worden voor de toets nieuwe HBO5-opleiding.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
36
De instellingen van het voltijds gewoon secundair onderwijs die behoren tot een scholengemeenschap dienen aan te tonen dat de aanvraag in overeenstemming is met de gemaakte afspraken over de ordening van een rationeel onderwijsaanbod van de scholengemeenschap. De aanvraag dient binnen de scholengemeenschap besproken te zijn en gedragen door de volledige scholengemeenschap. Centra voor volwassenenonderwijs dienen advies te vragen van het consortium. Het consortium kan hierbij aangeven in welke mate de nieuwe opleiding past in het meerjarenplan van het consortium. Hogescholen dienen advies in te winnen van de associatie waartoe de hogeschool is aangesloten. Dit alles kadert in het streven naar een rationeel aanbod. De laatste paragraaf van dit artikel bepaalt dat de Commissie en het accreditatieorgaan samen zullen bepalen aan welke voorwaarden het aanvraagdossier moet voldoen om ontvankelijk verklaard te worden en bepaalt wat er gebeurt indien het dossier onontvankelijk verklaard wordt. De inhoudelijke eisen voor het aanvraagdossier moeten afgestemd zijn op de eigenheden van het hoger beroepsonderwijs. Deze inhoudelijke eisen worden beschreven onder artikel 5 en artikel 20. De manier waarop de opmaak van het dossier precies vorm krijgt, kan verschillen naargelang de tradities die bestaan in de verschillende onderwijsniveaus: – voor de opleiding in het secundair onderwijs worden instellingen ondersteund door hun koepels bij het opmaken van leerplannen. Voor de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs kunnen instellingen zich op dezelfde manier laten ondersteunen, maar het werken met een leerplan zal niet decretaal verplicht zijn. Indien koepels leerplannen voorzien kan een instelling dit leerplan opnemen in het programmatiedossier. Het leerplan dient echter niet voorafgaand goedgekeurd te worden door de inspectie, vermits het accreditatieorgaan zal instaan voor de kwaliteitscontrole. Modulair werkende scholen moeten zich wel houden aan de competenties die de Vlaamse Regering voor elke module heeft bepaald; – voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in de centra voor volwassenenonderwijs zal gewerkt worden met opleidingsprofielen per centrum: daarin wordt het aantal lestijden per module vastgelegd en worden de competenties
over de modules verdeeld. Het opleidingsprofiel dient mee opgenomen te worden in het programmatiedossier. Het blijft uiteraard mogelijk dat instellingen zich voor de ontwikkeling van opleidingsprofielen voor opleidingen van het hoger beroepsonderwijs laten bijstaan door de stuurgroep van pedagogische begeleidingsdiensten en VOCVO. De opleidingsprofielen dienen niet voorafgaand bekrachtigd te worden door de Vlaamse Regering, aangezien het accreditatieorgaan voor het hoger beroepsonderwijs zal instaan voor de kwaliteitscontrole; – het programmatiedossier dat voor een opleiding van het hoger beroepsonderwijs aan een hogeschool moet ingediend worden is sterk gelijkend op dat voor een bacheloropleiding. De hogeschool maakt een eigen dossier op. Dit neemt niet weg dat, net als in andere onderwijsniveaus, hogescholen met elkaar of met andere onderwijsinstellingen kunnen samenwerken. Bij het gezamenlijk aanbieden van een opleiding door de verschillende onderwijsniveaus zal de praktijk moeten uitwijzen hoe deze programmatiedossiers precies vorm krijgen. Het niet verplichten van door de inspectie goedgekeurde leerplannen in het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs en van door de Vlaamse Regering bekrachtigde algemeen geldende opleidingsprofielen in het volwassenenonderwijs, zorgt ervoor dat de programmatieprocedure voor opleidingen van het hoger beroepsonderwijs relatief kort is en daarbij in de verschillende onderwijsniveaus even snel kan verlopen. Dit zal ook samenwerking eenvoudiger maken.
Artikel 19 De Vlaamse Regering neemt de uiteindelijke beslissing over de programmatie van een nieuwe opleiding. Daarvoor baseert ze zich op het advies van de Commissie over de macrodoelmatigheid, het advies van het accreditatieorgaan over de toets nieuwe HBO5opleiding, de opmerkingen die de instellingen zelf kunnen toevoegen en het advies van de Vlaamse Onderwijsraad over al deze aspecten. Indien de programmatieaanvraag betrekking heeft op een opleiding van het hoger beroepsonderwijs of een onderdeel ervan die/dat ingericht wordt door een hogeschool, bevat het besluit van de Vlaamse Regering ook een raming van de verwachte kosten voor
37
de inrichting ervan voor de eerste drie jaar vanaf de opstart.
10° en 11° In bepaalde gevallen is het aangewezen dat aanvragers van dezelfde opleidingen in een regio overgaan tot een organisatorische samenwerking26 met het oog op het garanderen van een rationeel aanbod. De Commissie die belast wordt met het beoordelen van de macrodoelmatigheid kan bij bepaalde dossiers adviseren dat organisatorische samenwerking met een ander onderwijsniveau aangewezen is, vanuit rationeel oogpunt.
Bij positief besluit over de aanvraag van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs door de Vlaamse Regering kan de instelling de opleiding starten voor een periode van vier jaar. De opleiding komt voor het verstrijken van deze periode terecht in de cyclus van kwaliteitszorg en accreditatie zoals verder beschreven in hoofdstuk II en hoofdstuk III.
14° De Commissie kijkt niet enkel naar de individuele aanvragen voor macrodoelmatigheid en capaciteit van de instelling maar bekijkt per aanvraagronde (dus tweemaal per jaar) de aanvragen in hun totaliteit en baseert haar positieve of negatieve besluit eveneens op het relatieve belang op de arbeidsmarkt van alle beroepskwalificaties waarvoor een aanvraag voor opleiding werd ingediend en op het jaarlijks beschikbare budget dat door de Vlaamse Regering bepaald werd zoals beschreven in artikel 117 voor het organiseren van nieuwe opleidingen. Indien dus teveel aanvragen voor opleidingen werden ingediend dan mogelijk zijn binnen het voorziene budget zal de commissie op deze basis een prioritering van de aanvragen moeten maken.
Wanneer een instelling de aangevraagde opleiding niet start in het tweede school- of academiejaar dat volgt op de bekendmaking van het positief besluit, vervalt het positieve besluit.
ONDERAFDELING I De macrodoelmatigheidstoets
Artikel 20 De macrodoelmatigheidstoets van een opleiding gaat de relevantie na van het organiseren van de opleiding in een welbepaalde instelling. De mogelijkheid voor het organiseren van een opleiding in een bepaalde instelling wordt mee bepaald door het advies over het rationeel aanbod van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen van de Commissie zoals geregeld in artikel 7 van dit decreet. De Commissie bracht immers in artikel 7 reeds een advies uit over de wenselijkheid van de opleiding in heel Vlaanderen, of het bijvoorbeeld een unieke opleiding wordt of niet, in welke provincies de opleiding kan georganiseerd worden. Uiteraard moet de macrodoelmatigheidstoets van de instelling binnen dit kader passen. Indien de opleiding slechts in welbepaalde provincies kan georganiseerd worden, kan een instelling uit een andere provincie geen aanbod voorzien. 5° In het kader van levenslang leren en de tienkamp voor gelijke kansen wordt ernaar gestreefd om het onderwijs voor iedereen toegankelijk te maken. De Commissie Hoger Beroepsonderwijs zal dan ook nagaan in welke mate de instelling de voorziene doelgroep met haar opleiding beoogt te bereiken. Indien de instelling de capaciteit niet heeft om verschillende relevante doelgroepen voor de opleiding te bereiken, kan ze bijvoorbeeld samenwerkingsverbanden zoeken die deze doelstelling mee kunnen verwezenlijken.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Artikel 21 Dit artikel behoeft geen verdere toelichting. ONDERAFDELING II Toets nieuwe HBO5-opleiding Artikel 22 De toets nieuwe HBO5-opleiding gaat na of de aangevraagde opleiding voldoende kwalitatief is. Voor de beoordeling hiervan gebruikt het accreditatieorgaan de criteria van het beoordelingskader dat ook gebruikt wordt tijdens de kwaliteitszorgprocedure. Het verschil is dat het accreditatieorgaan bij de toets nieuwe HBO5-opleiding uitgaat van een voorstel van curriculum dat nog niet in de werkelijkheid getest werd. Bij het nagaan van de aanvraag voor
______ 26
Deze samenwerking kan ook netoverschrijdend gebeuren.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
38
accreditatie heeft men al een aantal jaren het curriculum ingericht zodat de realisatie van de generieke kwaliteitswaarborgen op een gedetailleerdere manier onderzocht kan worden.
AFDELING II Externe kwaliteitszorg
ONDERAFDELING I Artikel 23 De visitatie Dit artikel behoeft geen verdere toelichting. Artikel 25 HOOFDSTUK II Kwaliteitszorg
AFDELING I
De cyclus van kwaliteitszorg voor het hoger beroepsonderwijs wordt op acht jaar gezet. Dit betekent dat elke opleiding in elke instelling eens in de acht jaar een externe beoordeling zal krijgen over de kwaliteit van de opleiding. De cyclus van accreditatie die hier onmiddellijk op volgt is uiteraard ook acht jaar.
Interne kwaliteitszorg
Artikel 24 §1. Hogescholen hebben reeds jaren ervaring in het hanteren van een intern kwaliteitszorgsysteem dat gericht is op een permanente kwaliteitsverbetering van de opleidingen. Met het decreet betreffende het volwassenenonderwijs van 15 juni 2007 wordt van elk centrumbestuur verwacht dat het een eigen kwaliteitszorgsysteem ontwikkelt. De centra moeten dit kwaliteitszorgsysteem realiseren door ‘permanent en op eigen initiatief’ toe te zien op de kwaliteit van hun onderwijsactiviteiten. In het voorontwerp van decreet betreffende de kwaliteit in het onderwijs dat betrekking heeft op zowel secundair onderwijs als volwassenenonderwijs, wordt geregeld dat ook instellingen secundair onderwijs over een eigen kwaliteitssysteem zullen beschikken. Een systeem voor interne kwaliteitszorg stelt vooral uitdagingen voor onderwijsinstellingen van het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs. Er is immers nog geen echte traditie in de uitbouw van een formeel intern kwaliteitszorgsysteem. Toch leveren de pedagogische begeleidingsdiensten reeds jarenlang ondersteuning aan instellingen secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs met het uitbouwen van de interne kwaliteitszorg. Ook de stuurgroep volwassenenonderwijs en VOCVO hebben als taak om onderwijsvernieuwing en kwaliteitszorg te coördineren, te stimuleren en te faciliteren.
De cyclus van externe kwaliteitszorg in het hoger onderwijs ligt ook op acht jaar. In instellingen voor secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs ligt de cyclus van de school- respectievelijk centrumdoorlichtingen echter op zes jaar. Omdat het hoger beroepsonderwijs tot de hoger onderwijsruimte behoort, is het aangewezen de lengte van de cyclus van kwaliteitszorg gelijk te maken aan die van het hoger onderwijs.
Artikel 26 Het hoger beroepsonderwijs zal naast nieuwe opleidingen ook een heel aantal bestaande opleidingen opnemen. Als we naar het bestaande opleidingenveld kijken dat in het hoger beroepsonderwijs zal opgenomen worden, is duidelijk dat dit een divers opleidingenveld is. De 4e graad Verpleegkunde wordt in 20 scholen aangeboden. Van de 63 opleidingen in het volwassenenonderwijs worden 33 opleidingen door één of twee CVO’s ingericht. Tegelijkertijd zijn er opleidingen die door veel CVO’s worden ingericht zoals Boekhouden (28), Informatica (21), Electronica (14) en Fiscale wetenschappen (12). Voor de opleidingen die slechts door één of twee centra worden aangeboden is het evident dat deze geclusterd worden per studiegebied. Dit betekent dat al deze opleidingen op eenzelfde moment een externe beoordeling krijgen. Indien opleidingen in één studiegebied geclusterd worden, betekent dit bovendien een vermindering in belasting voor het centrum omdat in
39
één beweging verschillende opleidingen doorgelicht worden. Voor de opleidingen die door veel scholen of centra worden aangeboden, zoals de opleiding Verpleegkunde, zal het wellicht nodig zijn om de opleiding apart te nemen in de externe beoordeling.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
wordt gekeken welke verbeteracties naar aanleiding van de opmerkingen uit de vorige visitatie ondernomen werden.
ONDERAFDELING II Artikel 27
Accreditatie
Paragraaf 1 stelt dat de visitatiecommissie maximum 24 maanden heeft om een (cluster van) opleiding(en) door te lichten.
SECTIE I
Paragraaf 2 en 3 regelen de samenstelling van de visitatiecommissies. Voor opleidingen van het hoger beroepsonderwijs worden de visitatiecommissies samengesteld door de VLHORA in samenwerking met de stuurgroep van het volwassenenonderwijs. De visitatiecommissie bevat steeds tenminste één deskundige uit het beroepenveld en één cursist. Indien geen cursist bereid gevonden wordt kan de visitatiecommissie toch haar taak uitvoeren. Dit is niet het geval indien geen deskundige uit het beroepenveld bereid gevonden wordt. Het beroepsgerichte karakter is immers een kerneigenschap van alle opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. De Commissie zal haar akkoord geven over de samenstelling van de visitatiecommissies door stuurgroep en VLHORA. Bij niet akkoord van de Commissie moet een alternatieve samenstelling voorgesteld worden.
Aanvraag accreditatie bij het accreditatieorgaan als vermeld in artikel 12
Artikel 30 Het is de instelling zelf die de accreditatie aanvraagt bij het accreditatieorgaan. Deze aanvraag gebeurt binnen de 60 dagen nadat het visitatierapport openbaar werd gemaakt. Een instelling die reeds een accreditatie gekregen heeft van een ander accreditatieorgaan, kan aanvragen om de accreditatie als equivalent te laten beschouwen. Dit is bijvoorbeeld mogelijk indien een beroepsopleiding reeds een internationaal erkend kwaliteitsmerk heeft verworven. De procedure hiervoor wordt uitgewerkt in artikel 33.
Artikel 31 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.
Artikel 28 Dit artikel stelt dat het ontwerp van visitatierapport aan het instellingsbestuur bezorgd wordt.
Artikel 29 Dit artikel stelt dat de opleidingen in een vergelijkend perspectief in één visitatierapport worden opgenomen, dat vervolgens publiek wordt gemaakt. Na de publicatie van dit rapport kunnen de instellingen een accreditatieaanvraag bij het accreditatieorgaan indienen. De instellingen worden verondersteld om de opmerkingen die de visitatiecommissie heeft geformuleerd in het publiek gemaakt rapport om te zetten in verbeteracties in het kader van de interne kwaliteitszorg. In een volgende visitatieronde, in principe na acht jaar,
Artikel 32 §1. De beoordeling voor het verlenen van een accreditatie moet gezien worden als een meta-evaluatie. Het accreditatieorgaan herneemt de visitaties dus niet maar geeft een uiteindelijk en onafhankelijk kwaliteitsoordeel. Waar de visitatiecommissie in haar rapport moet aantonen dat de opleiding voldoet aan de vastgestelde kwaliteitseisen en daarbij per kwaliteitsrubriek een totaalbeoordeling geeft, verifieert het accreditatieorgaan de visitatieresultaten en stoelt het accreditatiebesluit op de in het visitatierapport gegeven beoordelingen per kwaliteitsrubriek. Het beoordelingskader van de visitatie en de accreditatie zijn dezelfde. De accreditatie gebeurt op basis van de visitatie maar instellingen krijgen de mogelijkheid om bezwaren te
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
40
formuleren op het visitatierapport. Indien de instelling vindt dat in het definitieve visitatierapport op geen enkele wijze of duidelijk ondermaats wordt gerepliceerd ten aanzien van de bezwaren, dan kan de instelling alsnog een bijkomende nota toevoegen aan de accreditatieaanvraag, zodat de NVAO de bezwaren verder kan betrekken in haar besluitvorming. §2. Het dossier voor de accreditatieaanvraag blijft beperkt. Indien tijdens de visitatie van de opleiding van het hoger beroepsonderwijs niet alle criteria aan bod kwamen omdat deze reeds tijdens de doorlichting van de instelling of visitatie van de professionele bachelor aan bod kwamen, worden dit doorlichtingsverslag of visitatierapport aan het dossier toegevoegd. Dit zorgt ervoor dat de bijkomend last voor accreditatieaanvragen beperkt blijft. De kosten voor visitatie en accreditatie zullen slechts beperkt ten laste van de instellingen gerekend worden.
van gegradueerde verlenen zonder een dubbele accreditatieprocedure te moeten doorlopen. SECTIE III Accreditatiekader Artikel 34 §1. Het accreditatiekader voor het hoger beroepsonderwijs kan niet los gezien worden van de beoordelingskaders voor de visitaties, de macrodoelmatigheidstoets en de toets nieuwe HBO5-opleiding. SECTIE IV Onderzoek Artikelen 35 tot en met 38
SECTIE II Accreditaties verleend door andere accreditatieorganen
Artikel 33 Dit artikel bepaalt dat op grond van een accreditatie door een ander accreditatieorgaan de accreditatie kan aangevraagd worden. Het proces tot accreditatie dat men doorlopen heeft bij de betreffende instantie moet overeenstemmen met het proces, de aanpak en criteria die men voorziet in het eigenlijke accreditatiekader. Instellingen kunnen bijvoorbeeld de voorkeur geven aan een buitenlandse accreditatie of een accreditatie verleend door het beroepenveld om zich te profileren op de buitenlandse markt of binnen de sector. Door het erkennen van deze buitenlandse accreditaties kunnen deze opleidingen het diploma
Deze artikelen omschrijven verder de behandeling van de accreditatieaanvragen. De basis voor de toetsing van de kwaliteit van de opleiding is het visitatierapport. Het accreditatieorgaan verifieert deze beoordeling, waardoor accreditatie kan beschouwd worden als een vorm van ‘meta-evaluatie’. Op deze manier wordt optimaal gebruik gemaakt van het bestaande kwaliteitszorgsysteem en komt de verbeterfunctie hiervan niet in het gedrang. Daarenboven worden de administratieve lasten en de kosten voor de instellingen tot een minimum beperkt. Artikel 39 Dit artikel bepaalt dat een instelling haar opleiding kan terugtrekken uit de accreditatieprocedure. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren indien de instelling op basis van het ontwerprapport reeds een duidelijke indicatie krijgt dat een negatief accreditatiebesluit genomen zal worden en de instelling oordeelt geen
41
verdere inspanningen te willen leveren om een verbetertraject op te stellen. Dit verbetertraject wordt bepaald in artikel 53.
SECTIE V Accreditatiebesluit
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Na een periode van maximum drie jaar waarin het verbeterplan gerealiseerd wordt, zal opnieuw een beperkte visitatie plaatsvinden die enkel betrekking heeft op de elementen uit het verbeterplan. Het visitatierapport wordt vervolgens ingediend bij het accreditatieorgaan, waarna een positief of negatief accreditatiebesluit volgt. Bij positief accreditatiebesluit start de cyclus van de achtjarige accreditatie opnieuw.
Artikelen 40 en 41 SECTIE VII Deze artikels behoeven geen verdere commentaar. Traject bij niet-instemming met een negatief accreditatiebesluit SECTIE VI Traject dat leidt naar een tijdelijke erkenning op aanvraag
Artikelen 47 en 48 Deze artikels bepalen de beroepsprocedure in geval van een negatief accreditatiebesluit.
Artikelen 42 tot 46 Indien het accreditatieorgaan na kennis genomen te hebben van de argumentatie van de instelling niettemin oordeelt dat een bepaalde opleiding niet voldoet, voorziet de decreetgever de mogelijkheid voor de instelling om een ‘verbetertraject’ aan te vragen bij de Vlaamse Regering binnen een bepaalde termijn en volgens een bepaalde procedure aangeduid in deze bepaling. Ingeval de Commissie Hoger Beroepsonderwijs op basis van het dossier oordeelt dat de voorgestelde verbeteringen van de instelling realistisch zijn en dat deze de opleiding op het vereiste kwaliteitsniveau kunnen brengen, dan neemt zij een positief besluit. Dit heeft dezelfde waarde voor de instelling als een accreditatiebesluit met dit verschil dat een accreditatiebesluit een geldigheidsduur heeft van acht jaar, terwijl een besluit over een verbetertraject reeds na drie jaren vervalt. Dit kan beschouwd worden als een tijdelijke erkenning. De decreetgever acht een periode van minimum één tot maximum drie jaren voldoende om de kwaliteit van de opleiding op het vereiste peil te brengen. Het is in het belang van de cursisten om de definitieve toetsing van de opleiding aan het van toepassing zijnde accreditatiekader niet langer uit te stellen.
SECTIE VIII Afbouw van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs
Artikel 49 Dit artikel regelt de afbouw van een opleiding. Deze afbouw is gespreid over drie schooljaren zoals beschreven in paragraaf 2 van dit artikel. Cursisten moeten immers de kans krijgen om de opleiding te voltooien. Een opleiding moet afgebouwd worden in de volgende situaties: – een instelling dient geen accreditatieaanvraag in; – de instelling krijgt een negatief accreditatiebesluit en stelt geen beroepsprocedure in; – de instelling krijgt een negatief accreditatiebesluit en stelt een beroepsprocedure in, maar de beroepsbeslissing bevestigt het negatieve accreditatiebesluit.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
42
De afbouw van een bestaande opleiding wordt geregeld in het artikel 144 van de overgangsbepalingen.
TITEL III Samenwerking bij de organisatie van het hoger beroepsonderwijs
Artikel 50 Een nauwe samenwerking met de beroepswereld zal voor opleidingen van het hoger beroepsonderwijs een belangrijke voorwaarde zijn. Die samenwerking moet er voor zorgen dat de opleiding maximaal is afgestemd op de nood van de arbeidsmarkt en dat werkplekleren kwaliteitsvol aangeboden kan worden. Niet enkel zal de beroepswereld via de SERV instaan voor het uittekenen van de beroepscompetentieprofielen die de basis vormen voor de kwalificatie en de opleiding. Ook bij de uittekening van het curriculum en meer in het bijzonder bij de vormgeving van werkplekleren, zullen de onderwijsverstrekkers de beroepswereld nauw moeten betrekken. Bij een aanvraag voor programmatie zullen ze deze samenwerking moeten aantonen. Om een flexibel, divers en transparant aanbod te verzekeren en om eventuele destructieve concurrentie tussen de betrokken onderwijsniveaus aan banden te leggen zal het noodzakelijk zijn dat deze verschillende onderwijsniveaus nauw samenwerken. Samenwerking tussen onderwijsinstellingen wordt gezien als een continuüm. Samenwerking tussen verschillende onderwijsniveaus zal verplicht zijn op inhoudelijk vlak. De omliggende onderwijsniveaus worden betrokken bij de vormgeving van het curriculum en de uittekening van voor- en natrajecten. Samenwerking tussen onderwijsniveaus gaat bij voorkeur verder dan een inhoudelijke samenwerking. De samenwerking kan ook organisatorisch zijn waarbij men bijvoorbeeld leerkrachten of docenten uitwisselt, elkaar logistieke ondersteuning biedt en/of zelfs aan gezamenlijke diplomering doet. Deze organisatorische vorm biedt een grote meerwaarde voor het hoger beroepsonderwijs en gezamenlijke diplomering tussen de verschillende onderwijsniveaus wordt voor alle soorten onderwijsinstellingen mogelijk gemaakt. Door een opleiding gezamenlijk in te richten wordt ervoor gezorgd dat een rationeel aanbod gegarandeerd wordt
en dat een opleiding voor zoveel mogelijk doelgroepen toegankelijk gemaakt wordt. Wanneer hogescholen bijvoorbeeld een gezamenlijk aanbod uitwerken met een centrum voor volwassenenonderwijs kan een gepast aanbod voorzien worden voor werkenden, daar waar een hogeschool misschien moeilijkheden heeft om (delen van) een opleiding in avondonderwijs te organiseren. De samenwerking blijft niet beperkt tot onderwijsverstrekkers. Om dezelfde redenen als hierboven aangehaald (flexibiliteit, diversiteit, transparantie en rationaliteit van het aanbod) zal het eveneens mogelijk zijn om een verregaande samenwerking aan te gaan met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB, waarbij Syntra en VDAB de mogelijkheid krijgen om onderdelen van de opleiding te verzorgen en te valideren. Indien onderwijsinstellingen samenwerken, moet telkens één instelling als coördinerende instelling aangeduid worden. Behalve in twee gevallen laten we de instellingen vrij in hun keuze wie optreedt als coördinerende instelling. In geval van samenwerking bij de organisatie van de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs, is de instelling voor secundair onderwijs steeds de coördinerende instelling. In het geval er samengewerkt wordt voor opleidingen hoger beroepsonderwijs die reeds voor het in werking treden van het decreet georganiseerd werden in een centrum voor volwassenenonderwijs, is het centrum voor volwassenenonderwijs steeds de coördinerende instelling. Dit geldt ook voor samenwerking voor een opleiding die concordeert met zo’n opleiding.
Artikel 51 Indien een samenwerkingsverband tussen instellingen, met publieke opleidingsverstrekkers of met andere organisatie wordt aangegaan met betrekking tot de organisatie van de opleiding, dient steeds een samenwerkingsovereenkomst tussen de participerende instellingen opgesteld worden. Hierin worden bijvoorbeeld afspraken omtrent het gezamenlijk bewaken van de interne kwaliteitszorg van de opleiding, het uitreiken van studiebewijzen, het uitlenen van personeel en infrastructuur. Publieke opleidingsverstrekkers zullen geen diploma van gegradueerde kunnen uitreiken. Dit komt toe aan de onderwijsinstelling. De onderwijsinstelling blijft bovendien de
43
eindverantwoordelijke voor de kwaliteit van de opleiding. Ook voor de samenwerking met de publieke opleidingsverstrekkers dient een samenwerkingsovereenkomst opgesteld te worden waarbij de onderwijsinstelling steeds de coördinerende instelling en de eindverantwoordelijke is. In deze overeenkomst dienen afspraken te worden gemaakt met de opleidingspartner over de te bereiken competenties in het onderdeel dat aangeboden wordt, over de equivalentie van de bewijzen die door de opleidingspartner uitgereikt worden met de deelstudiebewijzen uit onderwijs en over het bewaken van de kwaliteitszorg van het betreffende onderdeel. Indien er ook samengewerkt wordt met betrekking tot het inzetten van personeel, moet hierover onderhandeld worden in de lokale comités van de betrokken instellingen. Het protocol van die onderhandelingen wordt dan als bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst gevoegd. Afspraken die in het lokale comité gemaakt worden, kunnen de individuele personeelsleden niet binden. De bestaande personeelsregelgeving blijft immers gelden.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
financiering meegeteld worden. In het volwassenenonderwijs schrijft men zich in per module. Ook in een hogeschool kan men zich per onderwijsonderdeel inschrijven. Door een coördinerende instelling aan te duiden waarin de cursist zich voor de hele opleiding inschrijft, wordt vermeden dat cursisten dubbel geteld worden. In het kader van samenwerking tussen centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen voor de organisatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs stelt zich deze problematiek niet. Hier schrijft de cursist zich in per onderdeel bij de organiserende onderwijsinstelling. De cursist wordt dan voor financiering slechts meegeteld voor die onderdelen waarvoor hij/zij zich in de betrokken instelling heeft ingeschreven. Uiteraard is het van belang dat de cursist bij de inschrijving voor de opleiding op een klantvriendelijke manier behandeld wordt. Dit betekent dat van de cursist niet kan verwacht worden dat deze zich effectief naar de twee instellingen begeeft om zich telkens in te schrijven. Het is aan de coördinerende instelling om ervoor te zorgen dat er één inschrijvingsloket geïnstalleerd wordt.
Artikel 52 TITEL IV Het gezamenlijk diplomeren is enkel mogelijk tussen instellingen die programmatie- of onderwijsbevoegdheid hebben voor de betreffende opleiding van het hoger beroepsonderwijs. Voor de HBO 5-opleiding Verpleegkunde zijn dit instellingen secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen. Voor de andere opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zijn dit centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen.
Wijzigings-, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
HOOFDSTUK I Wijzigingsbepalingen
AFDELING I Artikel 53 De financiering in geval van samenwerking verloopt anders naargelang de betrokken instellingen. Voor de opleidingen Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs geldt dat er steeds een instelling voor voltijds gewoon secundair onderwijs als coördinerende instelling moet fungeren. Hier wordt mogelijk gemaakt dat lestijden overgedragen kunnen worden naar een centrum voor volwassenenonderwijs of naar een hogeschool. Op die manier kunnen scholen expertise inzetten die men niet zelf in huis heeft. De reden waarom een coördinerende instelling voor dit samenwerkingverband moet vastgelegd worden is dat cursisten zich in instellingen secundair onderwijs inschrijven voor een jaar en ook in de
Wijzigingen betreffende het voltijds secundair onderwijs
ONDERAFDELING I Wijzigingen aan de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving
Artikel 54 Vermits de duurtijd van opleidingen Se-n-Se in semesters wordt uitgedrukt en vermits de opleiding
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
44
Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs quasi overal modulair wordt georganiseerd, wordt afgestapt van het gebruikelijke systeem van de eenmalige teldatum (1 februari van het voorafgaande schooljaar) en wordt geopteerd voor twee teldata. In de betrokken opleidingen zullen leerlingen immers niet altijd een volledig schooljaar aanwezig zijn. Twee teldata weerspiegelen dan ook beter de reële schoolpopulatie, die de basis vormt voor financiering en subsidiëring. Daarenboven zijn die data zo gekozen dat enerzijds alle inschrijvingen (ook laattijdige) hebben plaats gevonden en anderzijds de nodige tijd rest voor overheidsverificatie. Het werken met twee teldata is overigens al gekend in de opleiding Verpleegkunde binnen het experiment modulair beroepssecundair onderwijs. Door op elke datum een leerling slechts voor een halve eenheid in aanmerking te nemen, wordt de budgettaire neutraliteit bewaard.
ONDERAFDELING II Wijzigingen aan het koninklijk besluit nr. 2 van 21 augustus 1978 tot vaststelling van het maximum aantal lestijden per week in het voltijds secundair onderwijs
ONDERAFDELING III Wijzigingen aan het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II
Artikel 56 In beginsel wordt het voltijds secundair onderwijs verstrekt gedurende een volledig schooljaar naar rata van minimum 28 wekelijkse lestijden. De uitzondering blijft dat dit voor verpleegkunde minimum 36 lestijden bedraagt, teneinde te beantwoorden aan de EU-richtlijn op de erkenning van de opleiding en de vrije beroepsuitoefening in de lidstaten. Daarnaast wordt voor de opleidingen Se-n-Se voorzien dat deze op jaarbasis slechts één semester kunnen lopen.
Artikelen 59 en 72 Op de structuur van het voltijds secundair onderwijs, bepaald bij onderwijsdecreet II van 31 juli 1990, wordt als volgt ingegrepen. De huidige vierde graad, bestaande uit de opleidingen verpleegkunde, plasti-
sche kunsten en modevormgeving, wordt opgeheven. Zoals eerder omstandig vermeld, wordt de opleiding verpleegkunde geïntegreerd in het concept hoger beroepsonderwijs, kwalificatieniveau 5, wat betekent dat ze zich situeert op het niveau hoger onderwijs, al blijft de inrichting voorbehouden aan voltijds secundaire onderwijsinstellingen. De modulaire organisatie ervan, op experimentele grondslag, loopt door tot en met het schooljaar 2011-2012, aangezien tegen 1 januari 2012 alle opleidingen van het hoger beroepsonderwijs moeten zijn omgevormd. De resterende vierdegraadsopleidingen (nl. modevormgeving en plastische kunsten), die slechts in enkele instellingen worden georganiseerd, zijn waardevol doch kwantitatief ontoereikend om aan een afzonderlijke vierde graad voltijds beroepssecundair onderwijs bestaansrecht te geven. Ze worden derhalve omgezet naar de derde graad beroepssecundair onderwijs, met handhaving van studieduur, normering en leerprogramma (d.w.z. dat het principe van de basisvorming op die opleidingen niet van toepassing wordt). De verschuiving van vierde naar derde graad beroepssecundair onderwijs heeft geen repercussies voor financiering of personeel (bv. analoge bekwaamheidsbewijzen en salarisschalen). De derde leerjaren van de derde graad tso en kso blijven buiten het concept hoger beroepsonderwijs, al worden een aantal beginselen van het hoger beroepsonderwijs wel gelanceerd. Naast een naamswijziging (Se-n-Se = secundair na secundair) wordt, zoals reeds vermeld, een semestergebonden duurtijd ingevoerd evenals een aangepaste certificering. Daarnaast is het de bedoeling dat de Vlaamse Regering de toelatingsvoorwaarden tot opleidingen Se-n-Se voor een stuk versoepelt om, in uitzonderlijke gevallen en bv. via een toelatingsproef, ook leerlingen die niet in het bezit zijn van een diploma secundair onderwijs, toegang te verlenen. Door voor de opleidingen Se-n-Se, die binnen de derde graad en op kwalificatieniveau 4 worden gepositioneerd, de component werkplekleren (via stages of een andere onbezoldigde vorm van confrontatie met de bedrijfswereld) verplicht te maken, wordt de uitgesproken arbeidsmarktgerichtheid beklemtoond en de aantrekkelijkheid voor de doelgroep allicht gestimuleerd. Per 1 september 2009 gaan alle specialisatiejaren tso en kso dus over naar Se-n-Se, met behoud van duurtijd (één schooljaar = twee semesters), zodat onderwijsverstrekkers en kandidaat-leerlingen rechtszekerheid wordt geboden. Anderzijds is het echter niet vanzelfsprekend of alle bestaande specialisatiejaren aan het Se-n-Se-profiel
45
voldoen. De Vlaamse Regering moet dan ook alle maatregelen nemen (waarbij aan een screeningsoperatie wordt gedacht) opdat tegen 1 september 2012 een uitgezuiverd Se-n-Se-aanbod kan van start gaan. Deze ingreep is vergelijkbaar met wat er binnen het aanbod van het hoger beroepsonderwijs is gepland. Zoals voor het hoger beroepsonderwijs kunnen onderwijsverstrekkers ook voor de Se-n-Se samenwerkingsverbanden opzetten met andere opleidingsverstrekkers en met socio-economische actoren. Het inhuren van expertise en het gebruik maken van up-to-date materiële en infrastructurele voorzieningen zijn slechts enkele van de instrumenten die daardoor binnen bereik komen om de Se-n-Se succesvoller te maken. De initiatiefnemende secundaire instelling fungeert evenwel als coördinerende instelling en heeft het alleenrecht om een Se-n-Se in zijn totaliteit te organiseren, dwz. dat andere instellingen waarmee wordt samengewerkt steeds slechts opleidingsonderdelen mogen inrichten. Samenwerking moet met middelenoverdracht (kostendeling) kunnen gepaard gaan. Daarom dat, naast de al langer bestaande maatregel om uren-leraar tussen secundaire scholen over te dragen, ook in een overdrachtmechanisme wordt voorzien naar het volwassenenonderwijs en het hoger onderwijs. Gemeenschappelijk voor de opleidingen Se-n-Se en (mits modulair) verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs zijn de twee instapdata, nl. 1 september en 1 februari, niet enkel omwille van de duurtijd van die opleidingen doch ook omwille van de doelgroep die wordt geambieerd (personen die hun tewerkstellingsperspectieven willen verhogen, die hun beroepsloopbaan tijdelijk willen onderbreken of willen combineren met een opleiding, combinatie opleiding en gezin enzovoort). Gemeenschappelijk tenslotte voor het hoger beroepsonderwijs, in zijn globaliteit, en Se-n-Se is de evaluatie van de nieuwe decretale maatregelen die uiterlijk in 2013, wanneer omvormingen achter de rug zijn en er op kruissnelheid is gekomen, een aanvang moet nemen. Voor het overige wordt aan de onderwijsstructuur niet geraakt, noch macro noch op schoolniveau. De voorzieningen op het vlak van inhaallessen en onthaalonderwijs worden behouden, al worden de basisprincipes met betrekking tot de regeling van het onthaalonderwijs wel decretaal verankerd ten einde tegemoet te komen aan de legaliteitsbemerkingen van de Raad van State. Op het uitgangspunt van de consolidatie van het bestaande is er evenwel één uit-
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
zondering, nl. de opheffing van de mogelijkheid om experimenten genre ‘Brussels curriculum’ te lanceren buiten Brussel. De afwijkingen die mogelijk zijn gemaakt binnen dat experimenteel curriculum, zijn immers opgenomen in diverse andere tijdelijke projecten rond onderwijsvernieuwingen die momenteel in meerdere secundaire scholen aan de gang zijn.
Artikel 60 Aangezien de betrokken leerlingen niet meer leerplichtig zijn, normaliter al over een eindstudiebewijs van het voltijds secundair onderwijs beschikken en opleidingen volgen waarvoor geen basisvorming geldt (= vorming die een levensbeschouwelijke cursus impliceert), wordt niet verplicht om desbetreffende cursus binnen het officieel (en het vrij) onderwijs in te richten in de opleidingen Se-n-Se, de voorbereidende jaren op het hoger onderwijs aso en kso, en – zoals nu reeds – in de opleidingen verpleegkunde, modevormgeving en plastische kunsten.
Artikel 66 In het deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt al langer met voordrachtgevers gewerkt. Externen met bedrijfservaring en -voeling rechtstreeks in de klas knowhow ten dienste van leerlingen laten stellen, biedt ontegensprekelijk een meerwaarde voor het onderwijsgebeuren. Deze redenering gaat ook op voor sommige opleidingen van het voltijds secundair onderwijs, waaronder de Se-n-Se. Vandaar de bepaling om het ook in het voltijds secundair onderwijs mogelijk te maken voordrachtgevers in te schakelen. Een zekere begrenzing is niettemin opportuun, zowel via selectie door de Vlaamse Regering van opleidingen die hiervoor in aanmerking komen als via beperking van het aantal uren van het studiepakket dat onder vorm van voordrachten kan worden afgewerkt. Het principe blijft dat uren-leraar, die worden omgezet naar uren voordrachten, binnen het raam van de aanwending van het voor een instelling beschikbaar urenpakket het voorwerp uitmaken van onderhandeling in het lokaal comité bevoegd voor personeelsaangelegenheden.
Artikel 69 In de instellingen met een opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs dienen in het school-
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
46
reglement de afwijkende toelatingsvoorwaarden te worden opgenomen, opdat door middel van het schoolreglement maximaal kan worden gecommuniceerd én potentiële instromers worden bereikt.
levert het beleidsdomein onderwijs alleszins een ernstige bijdrage om cursisten aan te trekken.
Artikelen 76 en 79 Artikel 70 Het experimenteel modulair onderwijs, dat reeds ettelijke schooljaren loopt, wordt qua deelnemende instellingen bevroren voor de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs (concreet: op een totaal van 20 instellingen participeren er 19 aan het experiment). Het experimenteel karakter wordt aangehouden in afwachting van de omvorming zoals hoger gesteld. Deze omvorming hoeft voor de Verpleegkunde niet noodzakelijkerwijze een bijsturing te betekenen, doch in de actuele stand van zaken kan hier niet op worden geanticipeerd.
Artikelen 71 en 75 Consequent met de filosofie van het hoger beroepsonderwijs wordt ook voor de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs binnen het voltijds secundair onderwijs als eindkwalificatie een ‘diploma van gegradueerde’ toegekend. De overheden die bevoegd zijn voor het aspect van de erkenning en de beroepsuitoefening (Europa, FOD Volksgezondheid) zullen zo spoedig mogelijk en duidelijk worden geïnformeerd over de structuurwijziging en de nieuwe diplomering, teneinde hun regelgeving hieraan aan te passen en de civiele effecten van die opleiding te vrijwaren.
Artikelen 73 en 74 In beginsel worden de toelatingsvoorwaarden die vigeren in het voltijds secundair onderwijs door de Vlaamse Regering vastgelegd (momenteel bij besluit van 19 juli 2002). Voor de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs wordt hiervan thans afgeweken en worden de vrij ruime toelatingsvoorwaarden, kenmerkend voor het hoger beroepsonderwijs, ook voor wat de verpleegkunde betreft rechtstreeks in het decreet ingeschreven. Het feit dat de instelling ook afwijkende toelatingsvoorwaarden kan/moet (naargelang van het geval) hanteren, versterkt de lokale schoolautonomie. Gezien de opleiding Verpleegkunde leidt tot een knelpuntberoep,
Naast het diploma van gegradueerde (mét beschrijvend diplomasupplement en corresponderende titel), kan nog steeds in de opleiding verpleegkunde bijkomend een diploma van secundair onderwijs worden behaald. Eén der voorwaarden is dan wel dat de opleiding volledig en met vrucht moet zijn doorlopen. Voor het behalen van een diploma van secundair onderwijs moet normaliter de basisvorming van de derde graad secundair onderwijs zijn afgewerkt. Deze voorwaarde geldt niet voor verpleegkunde, wat echter wordt gecompenseerd door te stellen dat de volledige opleiding (en niet enkel, zoals nu, het eerste jaar) moet zijn doorlopen om voor het diploma in aanmerking te komen. Voor leerlingen die het diploma secundair onderwijs ambiëren binnen een zo kort mogelijk tijdsbestek, is er het alternatief van het derde leerjaar van de derde graad BSO (specialisatie of naamloos). Idem voor modevormgeving en plastische kunsten waar een diploma van secundair onderwijs wordt afgeleverd bij het einde van de opleiding mits bezit van een tweedegraadsgetuigschrift. Artikel 80 In beginsel wordt de studiebekrachtiging die vigeert in het voltijds secundair onderwijs door de Vlaamse Regering vastgelegd (momenteel bij besluit van 19 juli 2002). Voor de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs wordt hiervan thans afgeweken en wordt de betrokken regeling rechtstreeks in het decreet ingeschreven. ONDERAFDELING IV Wijzigingen aan het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs Artikel 82 De beschikkingen met betrekking tot het onderwijsaanbod van het decreet secundair onderwijs van 14
47
juli 1998 worden enerzijds duidelijker geformuleerd en anderzijds op enkel punten inhoudelijk gewijzigd, zoals hierna toegelicht. a) Opleidingen worden onderscheiden op basis van hun al dan niet specifieke aard. Specifieke opleidingen zijn die waarvan het aanbod, om een of andere reden, beheersbaar moet blijven. Programmaties ervan behoeven dan ook een goedkeuring van de Vlaamse Regering. Het opzet van specifieke opleidingen is inzonderheid toepasbaar op het Se-n-Seconcept, zodat alle desbetreffende opleidingen per definitie het S-label krijgen. b) Omwille van hun duurtijd, uitgedrukt in semesters, is het niet uitgesloten dat een Se-n-Se zich slechts over één semester en niet over een volledig schooljaar uitstrekt. Ook is het niet uitgesloten dat, door met twee instap- en teldata te werken, het leerlingenaantal tussen het ene en het andere semester van eenzelfde schooljaar sterk fluctueert. Resultaat kan zijn dat de financiering of subsidiëring die voor het daaropvolgende schooljaar op basis van die leerlingentellingen wordt berekend, lager uitvalt en dat de beschikbare middelen ontoereikend zijn om Se-n-Se terug een volledig schooljaar te organiseren. Tenzij een doelbewuste keuze van de inrichtende macht om in een bepaald semester geen aanbod te voorzien, zal de praktijk moeten uitwijzen of het systeem van twee instap- en startdata (1 september en 1 februari) voor een Se-n-Se, de verwachtingen inzake voldoende leerlingenwerving inlost. Dit is trouwens één van de aspecten die bij de evaluatie van de Se-n-Se aan bod zal moeten komen. In elk geval wordt thans een specifieke wijze van leerlingentelling met betrekking tot Se-n-Se ingevoerd, waardoor scholen die er niet in slagen in één van beide semesters afdoende leerlingen in te schrijven en te behouden, hiervan geen nadeel ondervinden bij de toekenning en aanwending van de noodzakelijke middelen het schooljaar nadien. Deze maatregel moet evenwel tegen de achtergrond worden geplaatst van de strikte programmatieprocedure die voor de Se-n-Se zal gelden vermits ze als specifiek worden gerubriceerd. De potentiële instroom van leerlingen in een Se-n-Se zal namelijk een belangrijke factor worden bij de besluitvorming om een programmatieverzoek voor een Se-n-Se al dan niet in te willigen, teneinde – vanuit onderwijsorganisatorisch én budgettair oogpunt – vraag en aanbod maximaal op elkaar af te stemmen.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1 Artikel 83
De normering inzake programmaties van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs is opgenomen in het luik autonome bepalingen van onderhavig decreet. Voor wat het voltijds secundair onderwijs betreft, betekent dit dat het hoger beroepsonderwijs (i.c. de opleiding verpleegkunde) buiten het toepassingsgebied valt van de programmatieregels die liggen vervat in het decreet secundair onderwijs van 14 juli 1998.
Artikelen 87 en 91 Aangezien modevormgeving en plastische kunsten buitengewone opleidingen zijn en blijven, wordt er een programmatiestop ingevoerd. De structuur van het secundair onderwijs is een drie graden structuur, ermee rekening houdend dat de opleiding verpleegkunde hoger beroepsonderwijs wordt, tot het niveau hoger onderwijs behoort, doch, wat uitzonderlijk is, qua inrichting voorbehouden wordt aan secundaire scholen. De overbrenging van de opleidingen plastische kunsten en modevormgeving van de vierde naar de derde graad gebeurt om desbetreffende transparante structuur niet te doorkruisen met een vierde graad die kwantitatief (plastische kunsten en modevormgeving in vier scholen) beperkt is. De praktijk heeft uitgewezen dat het huidig aanbod ruimschoots de behoefte dekt en dat er in het verleden nooit concrete programmatieaanvragen werden ingediend. Ten slotte gaat het hier om twee richtingen die een restant zijn van de overstap in 1996 van aanvullend secundair beroepsonderwijs naar vierde graad bso, waar het destijds de uitdrukkelijke wil van de decreetgever was om voor die twee opleidingen en voor de in globaal vier betrokken instellingen een beschermingsconstructie op te zetten, maar ook niet meer. De overweging van de overheid dat de opleidingen plastische kunsten en modevormgeving niet bijkomend dienen te worden geprogrammeerd kan op twee manieren juridisch worden aangepakt. Ofwel wordt onmiddellijk in het voorontwerp van decreet een programmatiestop ingevoerd, wat in het voorontwerp gebeurd is, waardoor de inrichtende machten
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
48
onmiddellijk uitsluitsel hebben en dus weten waar ze aan toe zijn; ofwel worden de betrokken opleidingen als specifiek gerangschikt, waardoor elke programmatie afhankelijk is van een goedkeuring door de Vlaamse Regering. Indien bij voorbaat vaststaat dat deze beslissing negatief is dan werden verkeerde verwachtingen gecreëerd bij de inrichtende machten en een onnodig administratieve programmatieprocedure opgestart.
ONDERAFDELING V Wijzigingen aan het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs
Artikel 98 Ook de kwaliteitsstandaarden en -procedures die voor het hoger beroepsonderwijs worden vooropgesteld, zijn opgenomen in het luik autonome bepalingen van onderhavig decreet. Voor wat het voltijds secundair onderwijs betreft, betekent dit dat het hoger beroepsonderwijs (i.c. de opleiding verpleegkunde) buiten het toepassingsgebied valt van het themadecreet van 18 januari 2002 betreffende eindtermen en leerplannen.
werd daarom op diverse punten qua terminologische formulering aan de nieuwe situatie aangepast, zonder enige andere gevolgen voor de rechthebbenden dan consolidatie van wat momenteel bestaat.
ONDERAFDELING VII Wijzigingen aan het decreet van 4 juli 2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft
Overige artikelen (te beginnen bij 55 tot en met 100) van bovenstaande onderafdelingen Vermits de structuur van het voltijds secundair onderwijs gedeeltelijk wordt gewijzigd en nieuwe begrippen worden geïntroduceerd, zijn er tal van vigerende bepalingen die daarmee in overeenstemming dienen te worden gebracht zonder evenwel aan de draagwijdte en inhoudelijke strekking ervan te raken. De bijsturing van desbetreffende artikelen is dan ook van louter technische aard en behoeft geen verdere commentaar. Verder zijn er een reeks decretale tekstgedeelten of artikelen die volledig worden hernomen, al dan niet onder een andere nummering, met als doel de cohesie, transparantie en leesbaarheid te verhogen.
ONDERAFDELING VI AFDELING II Wijzigingen aan het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering in de Vlaamse Gemeenschap
Wijzigings- en opheffingsbepalingen in het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs
Artikel 99 Artikel 101 Voor de opleidingen die tot hiertoe zijn ondergebracht in de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs geldt voor wat betreft de studiefinanciering op een aantal punten een aparte regeling. Ingevolge het voorliggend decreet wordt de vierde graad opgeheven en gaat de opleiding verpleegkunde over naar het hoger beroepsonderwijs terwijl de opleidingen modevormgeving en plastische kunsten van de vierde graad naar de derde graad van het beroepssecundair onderwijs omschakelen. Het is geenszins de bedoeling dat deze structuurverandering op het vlak van financiering wijzigingen met zich brengt, ook niet inzake studiefinanciering. Het decreet studiefinanciering
Dit artikel voegt in artikel 2 een aantal definities in. Deze definities stemmen overeen met de definities opgenomen in artikel 3 van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en hoger beroepsonderwijs.
Artikel 102 De specifieke lerarenopleidingen worden niet langer gerangschikt als hoger beroepsonderwijs. De specifieke lerarenopleidingen nemen binnen het onder-
49
wijsveld een eigen plaats in, de onderwijsniveaus overstijgend. De organisatie van de specifieke lerarenopleidingen werd geregeld door het decreet van 15 december 2006 betreffende de lerarenopleidingen in Vlaanderen. De specifieke lerarenopleidingen worden vanaf de invoering van dit decreet onderdeel van het volwassenenonderwijs naast de basiseducatie, het secundair volwassenenonderwijs en het hoger beroepsonderwijs. Deze wijziging vraagt een aanpassing van meerdere artikels in het decreet. Artikel 103 De definitie van het hoger beroepsonderwijs wordt afgestemd op de definitie, zoals opgenomen in artikel 4 van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. We stellen voor elke nieuwe opleiding in het hoger beroepsonderwijs een bepaalde studieomvang voorop. Hoewel de opleidingen in de eerste plaats gedefinieerd worden door het niveau en de inhoud van de kwalificatie waartoe ze leiden, vinden we het ook belangrijk dat het korte opleidingen zijn. Dit betekent dat de globale studielast haalbaar moet zijn voor het doelpubliek en dat de opleiding hen binnen een redelijke termijn moet voorbereiden op het uitoefenen van een beroep. We kiezen ervoor om de studieomvang van het hoger beroepsonderwijs te beschrijven in studiepunten. In het hoger onderwijs is men hier al geruime tijd mee vertrouwd. Studiepunten in het hoger onderwijs zijn gebaseerd op het European Credit Transfer System (ECTS). Eén studiepunt betekent voor de gemiddelde student in het hoger onderwijs 25 à 30 uren effectieve studietijd (hierin worden zowel contactonderwijs als verwerkingstijd verrekend). De opleidingen van de Short Cycle binnen het Bolognaproces worden gelijkgesteld met een studieomvang van 120 ECTS. In Vlaanderen stellen we voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs een studieomvang van minimum 90 en maximum 120 ECTS-studiepunten voorop. Hiervoor zijn verschillende redenen: ten eerste moet de opleiding minimaal alle competenties bevatten die in de beroepskwalificatie worden opgenomen. Daarnaast moet er voldoende aandacht zijn voor generieke competenties zodat een afgestudeerde van het hoger beroepsonderwijs flexibel inzetbaar
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
blijft op de arbeidsmarkt en desgewenst ook vlot kan doorstromen naar het hoger onderwijs. Het is immers de bedoeling dat opleidingen hoger beroepsonderwijs zich niet beperken tot het bijbrengen van specifieke beroepscompetenties. Bovendien zal elke opleiding een component van werkplekleren moeten omvatten, wat uiteraard consequenties heeft voor de studieomvang. Door het vastleggen van een minimum van 90 en een maximum van 120 studiepunten beantwoorden deze opleidingen aan de definitie van de Short Cycle binnen de Europese Hoger Onderwijsruimte. Op basis van de eigenheid van het curriculum en de doelgroep van het hoger beroepsonderwijs kan verwacht worden dat de omrekening van studiepunten naar uren studiebelasting enigszins anders zal zijn voor deze cursisten dan voor de gemiddelde student in het hoger onderwijs. Dit wordt momenteel nog verder onderzocht. Omwille van de federale regelgeving (Wet van 7 juli 1970 betreffende de structuur van het hoger onderwijs) dient de minimale globale duur van de opleiding twee jaar te bedragen.
Artikel 104 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.
Artikel 105 Het regelgeving met betrekking tot het gebruik van leerplannen is niet langer van toepassing op de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. De kwaliteitscontrole van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs verloopt volgens de procedure, bepaald in titel II. Organisatie van het hoger beroepsonderwijs, hoofdstuk II. Kwaliteitszorg van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.
Artikel 106 Voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs en de specifieke lerarenopleidingen, georganiseerd door de centra voor volwassenenonderwijs, zijn basiscompetenties van toepassing.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
50
De basiscompetenties, zoals gebruikt in het decreet betreffende het volwassenenonderwijs, worden voor het hoger beroepsonderwijs gelijkgesteld aan de competenties bepaald in artikel 3, 4°, van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. Deze basiscompetenties voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs worden niet meer vastgelegd door de Vlaamse Regering. De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs komen tot stand op basis van de procedure, beschreven in titel II van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.
Artikel 107 Omwille van de wijziging, doorgevoerd in artikel 102 van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, is de eerste paragraaf van artikel 17 zonder voorwerp.
Artikel 108 Artikel 21 van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs wordt opgeheven en vervangen door een nieuw artikel. De financiering/subsidiëring van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs en de specifieke lerarenopleidingen in het volwassenenonderwijs blijft gebaseerd op een vastgelegd minimaal aantal lestijden per module. De Vlaamse Regering wordt dan ook gemachtigd de omzetting van studiepunten naar lestijden voor deze opleidingen te bepalen. Deze omzetting van studiepunten naar lestijden gebeurt voor de totaliteit van de opleiding en is geldend op Vlaams niveau. Het bepalen van modules en aantal lestijden per modules wordt voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs vastgelegd in artikel 110 van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs (dat een artikel 24bis invoegt in het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs). Het bepalen van modules en aantal lestijden per module wordt voor de specifieke lerarenopleidingen geregeld in de nieuwe tweede paragraaf.
De oorspronkelijke tweede paragraaf van artikel 21 kan geschrapt worden aangezien het decreet betreffende het volwassenenonderwijs de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs reeds had opgeheven wat betreft het volwassenenonderwijs, met uitzondering van artikel 1, §1.
Artikelen 109 en 110 In artikel 24 wordt de procedure voor de ontwikkeling van opleidingsprofielen beschreven. Deze procedure voorziet in opleidingsprofielen die voorgedragen worden door de stuurgroep en goedgekeurd worden door de Vlaamse Regering en moeten gebruikt worden door alle centra voor volwassenenonderwijs – zogenaamde Vlaamse opleidingsprofielen. De financiering en subsidiëring van de centra voor volwassenenonderwijs wordt gebaseerd op het aantal modules per opleiding en het aantal lestijden per module, ingericht door de centra. De opleidingsprofielen, zoals bepaald in artikel 24, omvatten deze elementen. De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zullen echter tot stand komen volgens een andere procedure, met name de procedure zoals beschreven in titel II van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. Deze procedure voorziet niet meer in opleidingsprofielen die goedgekeurd worden door de Vlaamse Regering. De procedure voor de ontwikkeling, de kwaliteitszorg en accreditatie van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs wordt gesitueerd op het niveau van de individuele centra. Artikel 24 is dan ook niet meer van toepassing op de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. De elementen uit de opleidingsprofielen, die noodzakelijk zijn voor de financiering of subsidiëring van de centra voor volwassenenonderwijs, moeten echter ook voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs gekend zijn door de overheid. Voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zal dan ook het principe van opleidingsprofielen behouden blijven. Deze opleidingsprofielen worden niet meer goedgekeurd worden door de Vlaamse Regering en zijn niet op Vlaams niveau geldend (ze kunnen met andere woorden verschillen van centrum tot centrum).
51
Het nieuwe artikel 24bis legt de elementen vast die in het opleidingsprofiel van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs moeten opgenomen worden.
Artikelen 111 en 112 Door de wijziging aan artikel 24 en de invoering van artikel 24bis, kunnen opleidingsprofielen in het volwassenenonderwijs via twee procedures tot stand komen: voor de opleidingen van de basiseducatie en het secundair volwassenenonderwijs worden er algemeen geldende opleidingsprofielen goedgekeurd door de Vlaamse Regering, voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs gaat het om opleidingsprofielen op centrumniveau. Deze precisering wordt toegevoegd aan artikel 25 en 26.
Artikel 113 In dit artikel worden een aantal wijzigingen aangebracht aan de toelatingsvoorwaarden voor het hoger beroepsonderwijs in het volwassenenonderwijs. Volgende wijzigingen behoeven verdere commentaar: – het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs moet minstens drie jaar behaald zijn en dit om een rechtstreekse instroom vanuit de derde graad bso naar het volwassenenonderwijs niet te stimuleren; – het certificaat van het hoger beroepsonderwijs wordt toegevoegd aan de mogelijke studiebewijzen voor toegang tot het hoger beroepsonderwijs; – er wordt duidelijk gesteld dat het centrumbestuur gehouden is afwijkende toelatingsvoorwaarden op te nemen in het centrumreglement.
Artikelen 114 en 115 Deze artikelen behoeven geen verdere commentaar.
Artikel 116 In dit artikel worden een aantal wijzigingen aangebracht aan de studiebekrachtiging, zoals opgenomen in artikel 41. Volgende wijzigingen behoeven verdere commentaar: – het behalen van een diploma secundair onderwijs in het volwassenenonderwijs zal ook mogelijk
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
worden via de combinatie van de opleiding aanvullende algemene vorming en een opleiding van het hoger beroepsonderwijs; – aan de diploma’s van gegradueerde zal een diplomasupplement gevoegd worden. Diplomasupplementen werden in het kader van Europass ingevoerd met het oog op het verhogen van de transparantie van de studiebewijzen in het kader van een verhoogde mobiliteit in Europa. Ook voor werkgevers zal het steeds duidelijk zijn welke competenties de cursist behaald heeft door het volgen van een opleiding.
Artikel 117 Enkel de opleidingen van het secundair volwassenenonderwijs die voldoen aan de criteria, zoals bepaald in artikel 42, leiden in combinatie met de opleiding aanvullende algemene vorming tot een diploma van het secundair onderwijs. De combinatie van de opleiding aanvullende algemene vorming en een opleiding van het hoger beroepsonderwijs leidt steeds tot een diploma secundair onderwijs. Gelijkaardige criteria worden immers getoetst doorheen de procedure voor kwaliteitszorg, zoals opgenomen in het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.
Artikel 118 Door de wijziging aan artikel 24 en de invoering van artikel 24bis in het decreet betreffende het volwassenenonderwijs, kunnen opleidingsprofielen in het volwassenenonderwijs via twee procedures tot stand komen: voor de opleidingen van de basiseducatie en het secundair volwassenenonderwijs worden er algemeen geldende opleidingsprofielen goedgekeurd door de Vlaamse Regering, voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs gaat het om opleidingsprofielen op centrumniveau. Deze precisering wordt toegevoegd aan artikel 49.
Artikel 119 Aangezien de specifieke lerarenopleidingen niet meer onder het hoger beroepsonderwijs gerangschikt wordt, moeten de specifieke lerarenopleidingen expliciet vermeld worden bij de opsomming van de
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
52
onderwijsbevoegdheden van de centra voor volwassenenonderwijs.
Artikel 122 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.
Artikel 120 In artikel 64 wordt de procedure bepaald voor het aanvragen van bijkomende onderwijsbevoegdheid door de besturen van de centra voor volwassenenonderwijs. De programmatie van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zal verlopen via de procedure beschreven in titel II van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. De procedure zoals beschreven in artikel 64 is bijgevolg niet meer van toepassing op de programmatie van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. De programmatieprocedure, zoals bepaald in artikel 64, §2, van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs, blijft echter van toepassing op voor de specifieke lerarenopleidingen. Artikel 121 In artikel 65 wordt het overdragen van structuuronderdelen van het ene centrum voor volwassenenonderwijs naar het andere geregeld. Aan deze bepalingen wordt toegevoegd dat enkel structuuronderdelen die gerangschikt worden als secundair volwassenenonderwijs kunnen overgedragen worden. Op die manier wordt vermeden dat centra voor volwassenenonderwijs bijkomende onderwijsbevoegdheid voor opleidingen van het hoger beroepsonderwijs verwerven zonder de programmatieprocedure, zoals beschreven in titel II van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, te doorlopen. Hierop wordt slechts één uitzondering voorzien, met name de overheveling van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs van de zogenaamde regiovreemde vestigingsplaatsen naar een centrum voor volwassenenonderwijs gelegen in het werkingsgebied van hetzelfde consortium volwassenenonderwijs. Deze uitzondering wordt voorzien om een verdere vermindering van het aantal regiovreemde vestigingsplaatsen mogelijk te maken.
Artikel 123 De mogelijkheid van omzetting van leraarsuren voor het aanwerven van voordrachtgevers was reeds voorzien bij de implementatie van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs, zij het beperkt tot vijf procent van het beschikbare pakket leraarsuren en tot een aantal taalopleidingen. De mogelijkheid van het inzetten van voordrachtgevers wordt uitgebreid naar alle opleidingen van het volwassenenonderwijs. De beperking van de omzetting van leraarsuren tot vijf procent van het beschikbare pakket leraarsuren blijft echter behouden. Deze maatregel zal onder meer de samenwerking in het kader van het hoger beroepsonderwijs (en ook de andere opleidingen van het volwassenenonderwijs) tussen de centra voor volwassenenonderwijs en andere onderwijsinstellingen of organisaties vergemakkelijken. De Vlaamse Regering wordt gemachtigd de verdere modaliteiten met betrekking tot de omzetting van leraarsuren en de aanwending van deze middelen voor voordrachtgevers te bepalen.
Artikel 124 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.
Artikel 125 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.
Artikel 126 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.
Artikelen 127 tot artikel 129 Door de wijziging aan artikel 24 en de invoering van artikel 24bis, kunnen opleidingsprofielen in het volwassenenonderwijs via twee procedures tot stand
53
komen: voor de opleidingen van de basiseducatie en het secundair volwassenenonderwijs worden er algemeen geldende opleidingsprofielen goedgekeurd door de Vlaamse Regering, voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs gaat het om opleidingsprofielen op centrumniveau. De overgangsbepalingen opgenomen in de artikelen 181, 184 en 185 worden aangepast aan deze wijziging.
Artikel 130 Tot aan de omvorming van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in het volwassenenonderwijs als opgenomen in bijlage I bij het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, blijft de studiebekrachtiging van kracht. Opleidingen van minder dan 900 lestijden blijven dus bekrachtigd met een certificaat van het hoger beroepsonderwijs.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1 AFDELING III Wijzigingen betreffende het hoger onderwijs
ONDERAFDELING I Wijzigingsbepalingen in het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen
Artikel 132 Het begrip ‘jaar’ werd gedefinieerd, om duidelijk te stellen wat er wordt bedoeld met ‘een minimale globale duur van twee jaar’.
Artikel 133 Artikel 131 De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, zoals vastgelegd in bijlage I bij het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, zullen op basis van het decreet van […] betreffende de kwalificatiestructuur ingeschaald worden. Indien bepaalde van deze opleidingen, op basis van het decreet betreffende de kwalificatiestructuur, leiden tot een kwalificatie van kwalificatieniveau 4, dan wordt de Vlaamse Regering gemachtigd deze opleidingen te rangschikken als opleidingen van het secundair volwassenenonderwijs (en in te delen in de studiegebieden van het secundair volwassenenonderwijs). Ook wordt de Vlaamse Regering gemachtigd de onderwijsbevoegdheid voor deze opleidingen ambtshalve toe te kennen aan de centra voor volwassenenonderwijs die reeds over deze onderwijsbevoegdheid beschikten.
Dit artikel voegt de definitie van hoger beroepsonderwijs in het structuurdecreet van het hoger onderwijs in zoals bepaald in artikel 4 van dit decreet.
Artikel 134 Momenteel bestaan er nog geen opleidingen hoger beroepsonderwijs in het hoger onderwijs. Dit artikel geeft onderwijsbevoegdheid aan hogescholen om nieuwe opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in te richten.
Artikel 135 Dit artikel bepaalt de studieomvang van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in hogescholen.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
54
We stellen voor elke nieuwe opleiding in het hoger beroepsonderwijs een bepaalde studieomvang voorop. Hoewel de opleidingen in de eerste plaats gedefinieerd worden door het niveau en de inhoud van de kwalificatie waartoe ze leiden, vinden we het ook belangrijk dat het korte opleidingen zijn. Dit betekent dat de globale studielast haalbaar moet zijn voor het doelpubliek en dat de opleiding hen binnen een redelijke termijn moet voorbereiden op het uitoefenen van een beroep.
Artikelen 136, 137 en 138 Deze artikels bepalen dat alle hogescholen die professionele bachelors inrichten, ook opleidingen van het hoger beroepsonderwijs mogen inrichten in dezelfde studiegebieden als de studiegebieden van de professionele bachelor en hiervoor het diploma van gegradueerde kunnen uitreiken.
Artikel 139 We kiezen ervoor om de studieomvang van het hoger beroepsonderwijs te beschrijven in studiepunten. In het hoger onderwijs is men hier al geruime tijd mee vertrouwd. Studiepunten in het hoger onderwijs zijn gebaseerd op het European Credit Transfer System (ECTS). Eén studiepunt betekent voor de gemiddelde student 25 à 30 uren effectieve studietijd (hierin worden zowel contactonderwijs als verwerkingstijd verrekend). De opleidingen van de Short Cycle binnen het Bolognaproces worden gelijkgesteld met een studieomvang van 120 ECTS. In Vlaanderen stellen we voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs een studieomvang van minimum 90 en maximum 120 ECTS-studiepunten voorop. Hiervoor zijn verschillende redenen: ten eerste moet de opleiding minimaal alle competenties bevatten die in de beroepskwalificatie worden opgenomen. Daarnaast moet er voldoende aandacht zijn voor generieke competenties zodat een afgestudeerde van het hoger beroepsonderwijs flexibel inzetbaar blijft op de arbeidsmarkt en desgewenst ook vlot kan doorstromen naar het hoger onderwijs. Het is immers de bedoeling dat opleidingen hoger beroepsonderwijs zich niet beperken tot het bijbrengen van specifieke beroepscompetenties. Bovendien zal elke opleiding een component van werkplekleren moeten omvatten, wat uiteraard consequenties heeft voor de studieomvang. Door het vastleggen van een minimum van 90 en een maximum van 120 studiepunten beantwoorden deze opleidingen aan de definitie van de Short Cycle binnen de Europese Hoger Onderwijsruimte. Omwille van de federale regelgeving (Wet van 7 juli 1970 betreffende de structuur van het hoger onderwijs) dient de minimale globale duur van de opleiding twee jaar te bedragen.
Dit artikel regelt de elementen die dienen opgenomen te worden in de onderwijsregeling van een hogeschool. Voor het hoger beroepsonderwijs moet de onderwijsregeling ook het diploma omvatten waartoe de opleiding leidt, alsmede de bachelorsopleiding(en) die erop volgen.
Artikel 140 Dit artikel regelt de studiebekrachtiging van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs met een diploma van gegradueerde. Voor opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zal de term diploma van gegradueerde gebruikt worden en niet de term ‘graad van gegradueerde’. In het Bolognaproces spreken we voor niveau 5 immers over een subdegree, ‘within or linked to the first cycle’. Bij het diploma van gegradueerde wordt een diplomasupplement uitgereikt.
ONDERAFDELING II Wijzigingsbepalingen in het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen
Artikel 141 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.
Artikel 142 Dit artikel maakt een uitzondering op de regel dat een opleiding steeds een veelvoud moet zijn van 60
55
studiepunten. Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs kunnen immers ook 90 studiepunten bedragen.
Artikel 143 Dit artikel voegt een certificaat van het hoger beroepsonderwijs of een diploma van gegradueerde toe bij de algemene toelatingsvoorwaarden die voor een bacheloropleiding gelden.
Artikel 144 Dit artikel voegt de toelatingsvoorwaarden die gelden voor het hoger beroepsonderwijs toe aan het flexibiliseringsdecreet. De toelatingsvoorwaarden voor opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zijn soepeler dan voor de bacheloropleidingen. Ook een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs geeft toegang tot opleidingen van het hoger beroepsonderwijs op voorwaarde dat men reeds drie jaar in het bezit is van het getuigschrift. Cursisten die niet over een diploma secundair onderwijs beschikken, krijgen de mogelijkheid om via de opleiding aanvullende vorming in het volwassenenonderwijs alsnog het diploma secundair onderwijs te verwerven in combinatie met een opleiding van het hoger beroepsonderwijs. Voor kandidaat-cursisten die niet aan de toelatingsvoorwaarden voor het hoger beroepsonderwijs voldoen, wordt een toelatingsproef voorzien. Dit is ook al mogelijk in de bacheloropleidingen.
Artikel 145 Dit artikel regelt de standaarden voor het bekwaamheidsonderzoek in het kader van de studievoortgang op grond van EVC’s en EVK’s voor de HBO5-opleidingen.
ONDERAFDELING III Wijzigingsbepalingen in het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
cieringsmechanisme van de professioneel gerichte opleidingen aan de hogescholen. Gebaseerd doch niet geïntegreerd. Het budget voorzien voor HBO5opleidingen aan de hogescholen wordt verdeeld volgens de mechaniek gebaseerd op deze van de initiële bachelor en masteropleidingen, maar wordt buiten de algemene werkingsmiddelen van een hogeschool gehouden, dit omwille van volgende knelpunten: – de financiering van het hoger onderwijs werkt met een half open enveloppe. Als de HBO5-opleidingen niet zorgen voor een stijging van 2% van het aantal financieringspunten, betekent dit dat de andere instellingen mee betalen voor de organisatie van de HBO5-opleidingen; – voor het begrotingsjaar 2008 bedaagt het aantal financieringspunten voor VOWprof 7.181.404 (raming september). En stijging van 2% zou betekenen dat het aantal financieringspunten met meer dan 140.000 zou moeten toenemen. De eerste simulaties (zie verder) geven aan dat de HBO5opleidingen gedurende de eerste academiejaren dit aantal financieringspunten niet realiseren. M.a.w. de hogescholen die geen HBO5-opleidingen organiseren, zouden dan ook meebetalen voor deze opleidingen (verdeling binnen een gesloten enveloppe); – het financieringsmechanisme hoger onderwijs is zodanig opgezet dat voor nieuwe opleidingen de financieringspunten pas na enkele jaren meegerekend worden. Concreet: als een nieuwe opleiding start in het academiejaar 2010-2011, dan worden de financieringspunten voor deze opleiding pas meegenomen voor het begrotingsjaar 2013. En dan nog maar voor 1/5 aangezien er gerekend wordt met een voortschrijdend gemiddelde over 5 academiejaren. Om aan beide knelpunten tegemoet te komen wordt een afzonderlijk budget voorzien voor de HBO 5opleidingen, dat wordt toegekend als aanvullende toelage om geen interferenties te hebben met evoluties in de andere variabele onderwijsdelen. Zo blijft er ook een duidelijke scheiding tussen de budgetten voor de initiële opleidingen en deze van de HBO 5opleidingen. De verdeling van dit budget gebeurt op basis van de financieringspunten gegenereerd door de HBO5-opleidingen. Deze financieringspunten worden op analoge manier berekend als de financieringspunten voor de andere variabele onderwijsdelen.
Artikelen 146 tot en met 153 De financiering van de HBO 5 -opleidingen aan de hogescholen is in grote lijnen gebaseerd op het finan-
Concreet betekent dit dat de beschikbare middelen opgedeeld worden in een onderwijssokkel en een variabel onderwijsdeel.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
56
Onderwijssokkel De sokkel is het vaste, forfaitaire gedeelte van de werkingsuitkering. Dit wil zeggen dat het niet jaarlijks varieert met het volume van onderwijsvragenden of met het aantal verworven studiepunten of met het aantal uitgereikte diploma’s. De berekeningen voor de onderwijssokkel van een hogeschool zijn gebaseerd op het aantal opgenomen studiepunten door studenten onder diplomacontract in een opleiding van het hoger beroepsonderwijs in de betreffende instelling. Om eventuele jaarlijkse schommelingen in het aantal opgenomen studiepunten op te vangen, wordt gewerkt met een voortschrijdend gemiddelde van het aantal opgenomen studiepunten over een periode van vijf academiejaren. Variabel onderwijsdeel Het variabel onderwijsdeel is in tegenstelling tot de sokkel wel sterk afhankelijk van schommelingen in het volume van onderwijsvragenden en/of het aantal verworven studiepunten en diploma’s. Het bestaat uit een financiering voor diplomacontracten ( input financiering, outputfinanciering en een diplomabonus) en een financiering voor creditcontracten.
Het variabel onderwijsdeel wordt berekend op basis van financieringspunten. De financieringspunten voor een instelling (FPi-hbo) worden als volgt berekend: FPi-hbo =
FPi-hbo-input + FPi-hbo-output + FPi-hbo-diploma + FPi-hbo-credit
FPi-hbo-input is gelijk aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal opgenomen studiepunten in opleidingen in het hoger beroepsonderwijs. Voor de berekening van het aantal opgenomen studiepunten per opleiding wordt het aantal studiepunten in aanmerking genomen waarvoor een student met een diplomacontract zich heeft ingeschreven voor een opleiding in het hoger beroepsonderwijs. En dit tot op het ogenblik dat die student 60 studiepunten heeft verworven in één en dezelfde opleiding van het hoger beroepsonderwijs. Vanaf het 61 studiepunt
wordt niet meer gekeken naar het aantal opgenomen studiepunten, maar naar het aantal verworven studiepunten (= studiepunten waarvoor de student een creditbewijs heeft ontvangen). Dit is FPi-hbo-output. Zowel het aantal opgenomen studiepunten als het aantal verworven studiepunten wordt vermenigvuldigd met het puntengewicht van het studiegebied. Voor beursstudenten, studenten met een functiebeperking en werkstudenten (ingeschreven in een specifiek traject) wordt een bonus 1,5 toegekend. FPi-hbo-diploma is gelijk aan het aantal financieringspunten gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma’s. Het aantal uitgereikte diploma’s wordt vermenigvuldigd met een factor 30 en met het puntengewicht van het studiegebied. Ook hier is de extra bonus van 1,5 voor beursstudenten, studenten met een functiebeperking en werkstudenten van toepassing. FPi-hbo-credit is gelijk aan het aantal financieringspunten gebaseerd op het aantal verworven studiepunten door studenten onder creditcontract. Er wordt gewerkt met een voortschrijdend gemiddelde: voor een begrotingsjaar t worden de punten berekend over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2. Simulatie Bedoeling van deze simulatie is tweedelig: – een idee te krijgen van het aantal financieringspunten die kunnen gegenereerd worden in het HBO5; – een idee te krijgen van het budget dat hier mee zou overeenstemmen. Variabel onderwijsdeel Om makkelijker te kunnen simuleren hebben we per opleiding een het aantal financieringspunten dat ze
57
genereert proberen te bepalen. Daarvoor maken we vooraf een aantal assumpties: – een opleiding telt gemiddelen 40 studenten; – als de opleiding zich over een heel academiejaar uitstrekt neemt een student gemiddeld 57 studiepunten op ( = gemiddelde in het hoger onderwijs), een halfjaar geeft 30 studiepunten; – in het hoger onderwijs hebben alle opleidingen een wegingsfactor. Bij de professionele bachelors varieert die van 1 tot 1.6. Voor de simulatie gebruiken we een vaste wegingsfactor van 1.2; – studenten met een beurs, werkstudenten of studenten met functiebeperkingen tellen ( definities in financieringsdecreet) voor 1.5 mee in de financiering. Voor deze simulatie gaan we uit dat 25% van de studenten tot één van deze categorieën behoort. Voor het eerste jaar dat zo’n opleiding ingericht wordt is de berekening als volgt: 40 studenten, 57 studiepunten, gewogen aan 1.2 en 25% telt aan 1.5: 3078 financieringspunten of 153.900 euro. Het tweede jaar is iets complexer. Vooreerst zal de opleiding een nieuwe instroom van 40 studenten kennen, die de berekening van jaar 1 volgt. Van de 40 studenten die het vorige jaar ingeschreven waren, behalen er 18 een diploma (+ bonus 2278 financieringspunten), 2 studenten zitten volledig in output
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
(50 stp, 135 financieringspunten), 14 studenten zit deels of volledig in input financiering (57 stp, 1077 financieringspunten) en 6 studenten verlaten de opleiding. Totaal van 6568 financieringspunten of 328.400 euro. Het 3e en de volgende jaren dat een opleiding wordt ingericht, kennen ook een nieuwe instroom, opnieuw een tweede jaar en een aantal studenten die langer dat twee jaar over de opleiding doet en eventueel afgestudeerd. 8 studenten zullen een diploma behalen, 4 komen in output financiering. Dit geeft 1283 financieringspunten . Voor het derde en de volgende opleidingsjaren rekenen we met 7851 financieringspunten of te 392.550 euro. Voor het opstartjaar ( begrotingsjaar 2011) geeft dit dan 40 studenten, met 30 studiepunten, gewogen aan 1.2 en 25% telt aan 1.5: 1620 financieringspunten of 81.000 euro.
Sokkel De grootte van de sokkel is gebaseerd op de verhouding die ook in de financiering van de basisopleidingen speelt. De verhouding tussen de sokkel en het variabel onderwijsdeel is één op acht ( gebaseerd op SOW ten opzichte van VOWprof+VOW ac +VOW un). Dit geeft volgend budget voor nieuwe HBO5-opleidingen in hogescholen:
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
58
Academiejaar
Begrotingsjaar
Aantal opleidingen
SOW-hbo ( in euro)
VOW-hbo ( in euro)
Totaal budget (in euro)
Februari 2010
2011
2
20.520
162.000
182.250
2010-2011
2012
5
178.288
1.426.300
1.604.588
2011-2012
2013
8
361.100
2.888.000
3.249.100
2012-2013
2014 en volgende
11
524.344
4.194.750
4.719.094
Relatie met initiële opleidingen Studenten worden in het hoger onderwijs slechts meegeteld voor financiering als ze een positief leerkrediet hebben. Er werd beslist om het leerkrediet niet in te voeren in het HBO5. Er moet echter wel een middel zijn om de studievoortgang van de studenten in het HBO5 te bewaken, en deze studenten niet oneindig mee te rekenen voor financiering. We maken dan ook de bepalingen ivm studievoortgangbewaking, opgenomen in artikel 52 van het Flexibiliseringsdecreet van toepassing op de studenten van het HBO5- hoger onderwijs. Als een HBO 5 -student verder studeert in een bacheloropleiding, zal deze student op basis van zijn HBO5-resultaten, vrijstellingen krijgen in de bacheloropleiding en zal hij verder gefinancierd worden op basis van output in deze bacheloropleiding. Als een HBO5-student verder studeert in een bacheloropleiding voorziet het financieringsdecreet nu reeds dat de instelling voor deze student ook in de bacheloropleiding een diplomabonus zal krijgen.
AFDELING IV Wijzigingen betreffende de administratieve en geldelijke rechtspositie
ONDERAFDELING I en II Wijzigingsbepalingen aan de decreten rechtspositie van 27 maart 1991
Artikelen 154 en 156 Het betreft hier een aanpassing van de definities betreffende de omschrijving van een betrekking en van de opdracht van een personeelslid.
59
Het decreet rechtspositie van het gemeenschapsonderwijs hanteert het begrip graad en onderwijsvorm (aso, tso, kso, bso) om een aantal statutaire rechten aan personeelsleden toe te kennen. Voor een aanstelling in het hoger beroepsonderwijs in het secundair onderwijs zullen de begrippen graad en onderwijsvorm echter niet meer gebruikt kunnen worden. Een betrekking wordt in het secundair onderwijs voor het personeelslid dat aangesteld wordt in een onderwijsopdracht steeds gekoppeld aan een aantal specifieke structuurelementen, waaronder de onderwijsvorm en de graad. Een zelfde principe geldt voor de omschrijving van de effectieve opdracht die een personeelslid krijgt toegewezen. Ook hier worden bij een onderwijsopdracht begrippen als onderwijsvorm en graad aan de opdracht gekoppeld. De wijzigingen die in dit decreet worden doorgevoerd m.b.t. het hoger beroepsonderwijs hebben een impact op deze principes. Daarom wordt de definities aangepast en wordt voor het secundair onderwijs het begrip hoger beroepsonderwijs toegevoegd. Aan beide decreten rechtspositie wordt ook een definitie van het begrip hoger beroepsonderwijs toegevoegd.
Artikelen 155 en 157 Het gaat om een technische aanpassing waarbij de term vierde graad vervangen wordt door de term HBO5. ONDERAFDELING III Wijzigingsbepalingen aan het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs-XIII-Mozaïek
Artikel 158 Artikel IX.2, §2, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs-XIII-Mozaïek bepaalt dat de Vlaamse Regering voor elk ambt in het onderwijs een salarisschaal kan vastleggen en daarbij rekening kan houden met een aantal specifieke parameters. Aan deze parameters wordt de parameter “het hoger
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
beroepsonderwijs van kwalificatieniveau 5” toegevoegd.
ONDERAFDELING IV Wijzigingsbepalingen aan het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV
Artikel 159 Artikel X.40 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, gewijzigd bij het decreet van 15 juni 2007, laat de Vlaamse regering toe om bekwaamheidsbewijzen vast te leggen en in te delen voor de personeelsleden in het onderwijs. Daarbij kan ze rekening houden met een aantal specifieke parameters. Aan deze parameters wordt de parameter “het hoger beroepsonderwijs van kwalificatieniveau 5” toegevoegd.
HOOFDSTUK II Overgangsbepalingen
AFDELING I Algemeen
Artikel 160 Vanaf de invoering van het decreet worden een aantal opleidingen geacht tot het hoger beroepsonderwijs te behoren. Dit geldt voor de opleidingen uit de vierde graad bso verpleegkunde omwille van de lange duur van de opleiding en haar nauwe aansluiting met de bacheloropleiding. Er wordt voor deze opleiding een uitzondering in de onderwijsbevoegdheid voorzien (instellingen secundair onderwijs kunnen immers in principe geen opleidingen hoger beroepsonderwijs inrichten). De opleidingen uit het hoger beroepsonderwijs van het volwassenenonderwijs behoorden vroeger tot het hoger onderwijs van het korte type. Al deze opleidin-
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
60
gen, die vastgelegd werden in bijlage I bij het decreet betreffende het volwassenenonderwijs, worden in het hoger beroepsonderwijs opgenomen. Artikel 161 De bestaande opleidingen krijgen een omvormingsperiode om zich te conformeren aan de bepalingen van dit decreet (bijvoorbeeld: de opleiding uitdrukken in studiepunten enzovoort). Dit artikel regelt de hervormingsprocedure voor bestaande opleidingen. Van zodra er een erkende onderwijskwalificatie beschikbaar is, kan voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die in de CVO’s al georganiseerd werden vooraleer dit decreet in werking trad en de opleidingen Verpleegkunde van de 4 e graad bso een programmatiedossier opgesteld en ingediend worden. Het instellingsbestuur zal hiervoor een dossier moeten indienen overeenkomstig de procedure als vermeld in titel II, hoofdstuk I, afdeling II, van dit decreet. Het programmatiedossier moet ingediend zijn voor 1 januari 2012. Voor de beoordeling van de macrodoelmatigheid van de omgevormde opleidingen zal de Commissie niet alle criteria hanteren. De criteria 1, 3 en 14 die in artikel 20 vermeld worden, zullen niet gebruikt worden omdat het aanbod dat reeds bestond, geacht wordt rationeel te zijn. Dit artikel regelt eveneens hoe de omvorming verloopt in het geval er op 1 januari 2011 nog steeds geen erkende beroepskwalificatie beschikbaar is. In dat geval zal de Vlaamse regering vastleggen welke referentiekaders er gebruikt kunnen worden om toch een erkende onderwijskwalificatie te maken. Deze referentiekaders moeten erkend zijn door sectoren of overheidsinstanties en de wijze van beschrijving van de competenties moet gebeuren op basis van de descriptorelementen als vermeld in artikel 6 van het decreet betreffende de kwalificatiestructuur. Artikel 162 Dit artikel bepaalt wanneer een bestaande opleiding wordt afgebouwd. Dit gebeurt: – wanneer de opleiding geen aanvraag indient en dus geen hervorming heeft doorgevoerd;
– wanneer het besluit van de Vlaamse Regering over de aanvraag negatief is. De opleiding wordt afgebouwd over drie schooljaren op dezelfde manier als voorzien in artikel 60 na de accreditatieprocedure.
HOOFDSTUK III Slotbepalingen
Artikel 163 Dit artikel regelt dat de evaluatie van het hoger beroepsonderwijs in 2013 moet opgestart zijn. Bij de invoering van een belangrijke onderwijsvernieuwing zoals het hoger beroepsonderwijs, is het belangrijk nauwgezet de implementatie, de resultaten en de effecten van het nieuwe beleid op te volgen. De programmatieprocedure en het kwaliteitszorgsysteem maken in ieder geval deel uit van de evaluatie. Bij de evaluatie van de programmatieprocedure zal de aandacht onder meer gaan naar de vraag of de programmatieprocedure de draagkracht van de betrokken instelling niet overstijgt. Bij de evaluatie van het kwaliteitszorgsysteem zal onder meer nagegaan worden hoe de beoordelingskaders van het hoger beroepsonderwijs enerzijds en de beoordelingskaders gebruikt door de inspectie bij de doorlichtingen van secundaire scholen en centra voor volwassenenonderwijs die hoger beroepsonderwijs inrichten, en de beoordelingskaders gebruikt door de VLHORA bij de visitaties van hogescholen die hoger beroepsonderwijs inrichten, anderzijds, op elkaar afgestemd zijn. Een goed uitgebouwd monitoringsysteem voor hoger beroepsonderwijs is noodzakelijk. Dit moet van bij de invoering van het hoger beroepsonderwijs via indicatoren periodiek beschrijvende informatie opleveren over de implementatie en de resultaten van het gevoerde beleid. Onder meer voor volgende variabelen moeten indicatoren ontwikkeld worden om in dit systeem op te nemen: – Noden
61
– Op de arbeidsmarkt: nood aan ‘middengeschoolden’ – Vanuit onderwijs: jongeren die in de hogescholen in het eerste jaar uitvallen – Doelgroep: aantal/profiel cursisten – Input/middelen – Jaarlijks budget dat instellingen spenderen aan hoger beroepsonderwijs – Inschrijvingsgeld betaald door cursisten – Processen – Aantal/aard opleidingen – Aantal opleidingen in dag-/avondonderwijs – Aantal verkorte trajecten – Aantal/aard werkplekplaatsen – EVC-beleid in het hoger beroepsonderwijs – Aantal/aard samenwerkingsverbanden – Output – Aantal afgeleverde certificaten/diploma’s – Tewerkstelling uitstroom – Doorstroom naar de professionele bachelor – Effecten – Invulling kwalificatienoden op de arbeidsmarkt – Deelname aan HO/LLL. Een aantal van deze indicatoren worden al verzameld door vb. VDAB, departement onderwijs, e.a. Het is echter belangrijk dat deze gegevens op een plaats worden samengebracht en ook op gezette tijden
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
als geheel worden gerapporteerd. Zo zou het hoger beroepsonderwijs bijvoorbeeld een terugkerend hoofdstuk kunnen worden in het Statistisch jaarboek van het Vlaams onderwijs. De informatie uit het monitoringsysteem kan vervolgens dienen als input voor beleidsevaluatie, waarbij op zoek kan gegaan worden naar verbanden, verklaringen en verbeterpunten. Artikel 164 De financiering van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die ingericht worden door een hogeschool gebeurt volgens een mechanisme dat parallel loopt met de financiering van initiële bachelor- en masteropleidingen. Aangezien voor veel van deze opleidingen een intense samenwerking en samenhang zal bestaan met bestaande professionele bachelorpleidingen, lijkt het onlogisch dat in de financiering ervan grote verschillen zouden optreden. Het artikel stelt dan ook dat de waarde van een financieringspunt uit het variabel onderwijsdeel hbo niet meer dan 5% mag afwijken van de waarde van een financieringspunt uit het variabel onderwijsdeel van de professionele bacheloropleidingen. Van instellingsbesturen in het hoger beroepsonderwijs kunnen we niet verwachten dat ze volledig zelf instaan voor de kosten voor de programmatie, visitatie en accreditatie van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Het decreet voorziet de nodige middelen voor de organisatie van de visitaties door de stuurgroep en de Vlhora. De kosten verbonden aan de programmatie en de accreditatie van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zullen rechtstreeks aan het accreditatieorgaan kunnen worden uitgekeerd. De kosten verbonden aan de visitatie, ten slotte, zullen aan de instellingsbesturen kunnen worden uitgekeerd. Artikel 165 Dit artikel regelt dat de de bepalingen in het decreet van start gaan vanaf 1 september 2009. De oprichting van de Commissie Hoger Beroepsonderwijs zal evenwel gebeuren op 1 mei 2009. De aan
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
62
wijzing van het accreditatieorgaan zal eveneens al gebeuren vanaf 1 mei 2009 zodat het tijdig met haar werkzaamheden kunnen starten.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Kris PEETERS
De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, Frank VANDENBROUCKE
––––––––––––––––-
63
VOORONTWERP VAN DECREET van 18 juli 2008
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
64
65
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
1
Voorontwerp van decreet betreffende het hoger beroepsonderwijs
DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming; Na beraadslaging, BESLUIT: De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming is ermee belast, in naam van de Vlaamse Regering, bij het Vlaams Parlement het ontwerp van decreet in te dienen, waarvan de tekst volgt: Titel I. Algemene bepalingen Artikel 1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. Art. 2. Dit decreet regelt de programmatie, de kwaliteitszorg, de accreditatie en de samenwerking bij de organisatie van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Hoofdstuk I. Begrippenkader Art. 3. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder: 1° accreditatie: de formele erkenning van een opleiding op grond van een beslissing van een onafhankelijk orgaan waarin vastgesteld wordt dat de opleiding voldoet aan vooraf vastgestelde minimale kwaliteits- en niveauvereisten; 2° beroepskwalificatie: een afgerond geheel van competenties waarmee een beroep kan uitgeoefend worden als vermeld in artikel 10 van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur; 3° centrumbestuur: het orgaan van een centrum voor volwassenenonderwijs dat ten aanzien van het centrum de bestuurshandelingen verricht, overeenkomstig de door de wet, het decreet, het bijzonder decreet of de statuten toegewezen bevoegdheden; 4° competentie: de bekwaamheid om kennis, vaardigheden en attitudes in het handelen aan te wenden voor maatschappelijke activiteiten; 5° cursist: een deelnemer aan het hoger beroepsonderwijs die voldoet aan de toelatingsvoorwaarden en ingeschreven is. Voor instellingen voor het voltijds secundair onderwijs wordt daaronder de leerling verstaan, vermeld in artikel 48, 2° van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II. Voor centra voor volwassenenonderwijs wordt daaronder de cursist verstaan, vermeld in artikel 2, 10° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Voor
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
66
2 hogescholen wordt daaronder de student verstaan, vermeld in artikel II.1, 15° van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen; 6° inrichtende macht: het orgaan van een instelling voor het secundair onderwijs dat ten aanzien van de school de bestuurshandelingen verricht, overeenkomstig de door de wet, het decreet, het bijzonder decreet of de statuten toegewezen bevoegdheden; 7° hogeschoolbestuur: het bestuursorgaan van een hogeschool dat door of krachtens de wet, het decreet of de statuten is aangewezen om de door of krachtens dit decreet toegewezen bevoegdheden uit te oefenen; 8° kwalificatieniveau: een onderverdeling van de kwalificatiestructuur, gebaseerd op niveaudescriptoren als bepaald in artikel 8 van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur; 9° kwalificatiestructuur: de systematische ordening van kwalificaties op basis van het kwalificatieraamwerk, vermeld in hoofdstuk III van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur; 10° kwaliteitszorgsysteem: geheel van processen en procedures die nodig zijn om aan kwaliteitszorg te doen; 11° module: het kleinste te certificeren deel van een modulaire opleiding, dat overeenstemt met een bepaalde inhoud, omvang en een bepaald niveau; 12° onderdeel: een opleidingsonderdeel, een module of een vak; 13° onderwijskwalificatie: een afgerond geheel van competenties dat noodzakelijk is om maatschappelijk te functioneren en te participeren, waarmee verdere studies in het secundair of in het hoger onderwijs aangevat kunnen worden of waarmee beroepsactiviteiten uitgeoefend kunnen worden, als vermeld in artikel 11 van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur; 14° opleiding: een geheel van onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten dat leidt tot een onderwijskwalificatie; 15° studieomvang: het aantal studiepunten, toegekend aan een onderdeel of aan een opleiding; 16° studiepunt: een binnen de Vlaamse Gemeenschap aanvaarde internationale eenheid die overeenstemt met ten minste 25 en ten hoogste 30 uren voorgeschreven onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten en waarmee de studieomvang van elke opleiding wordt uitgedrukt; 17° stuurgroep: het orgaan belast met de inhoudelijke opvolging van de opdrachten toegekend aan het samenwerkingsverband gericht op kennis- en expertiseontwikkeling tussen het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs en de pedagogische begeleidingsdiensten; 18° vrijstelling: de opheffing van de verplichting om een onderdeel of een deel ervan te volgen en erover geëvalueerd te worden zonder gevolgen voor het verwerven van een certificaat of diploma; 19° werkplekleren: leeractiviteiten die gericht zijn op het verwerven van algemene en/of beroepsgerichte competenties, waarbij de arbeidssituatie de leeromgeving is. Art. 4. §1. Het hoger beroepsonderwijs is beroepsgericht onderwijs dat erkend en gefinancierd of gesubsidieerd wordt door de Vlaamse Gemeenschap en dat georganiseerd wordt door instellingen voor voltijds secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen.
67
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
3
§2. Het hoger beroepsonderwijs omvat het hoger beroepsonderwijs van kwalificatieniveau 4, verder het HBO4 genoemd, en het hoger beroepsonderwijs van kwalificatieniveau 5, verder het HBO5 genoemd. §3. Het HBO4 kan aangeboden worden door instellingen van het voltijds secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs. Het HBO5 kan aangeboden worden door centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen. §4. De Vlaamse Regering legt een register aan van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die overeenkomstig dit decreet worden georganiseerd. Hoofdstuk II. Institutionele bepalingen Afdeling I. Commissie Hoger Beroepsonderwijs Onderafdeling I. Oprichting en samenstelling Art. 5. De Vlaamse Regering richt voor de toepassing van dit decreet een Commissie Hoger Beroepsonderwijs op bij de Vlaamse overheid, verder de Commissie genoemd. Art. 6. §1. De Commissie is samengesteld uit de volgende leden: 1° één werkende en een plaatsvervangende voorzitter; 2° één werkend en een plaatsvervangend lid dat deskundig is met betrekking tot beroepsgerichte opleidingen in het secundair onderwijs; 3° één werkend en een plaatsvervangend lid dat deskundig is met betrekking tot het hoger beroepsonderwijs in het volwassenenonderwijs; 4° één werkend en een plaatsvervangend lid dat deskundig is met betrekking tot de professionele bachelors; 5° één werkend en een plaatsvervangend lid dat deskundig is met betrekking tot de opleidingen van de publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen; 6° één werkend en een plaatsvervangend lid dat deskundig is met betrekking tot arbeidsmarktregie; 7° twee wisselende leden die de sector of sectoren vertegenwoordigen van het beroep waartoe de opleiding hoger beroepsonderwijs leidt. De Vlaamse Regering stelt de leden aan. §2. De Vlaamse Regering wijst onder de ambtenaren van de Vlaamse overheid de secretaris van de Commissie aan. Onderafdeling II. Opdracht Art. 7. Uiterlijk zestig dagen vanaf de erkenning van een beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 4 of kwalificatieniveau 5, als vermeld in hoofdstuk IV, afdeling I, van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur, verleent de Commissie een advies aan de Vlaamse Regering over de volgende aspecten:
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
68
4 1° de wenselijkheid, de frequentie en de regionale spreiding van een aanbod van nieuwe opleidingen hoger beroepsonderwijs die leiden tot die beroepskwalificatie; 2° de studieomvang van de nieuwe opleidingen hoger beroepsonderwijs die leiden tot die beroepskwalificatie, uitgedrukt in studiepunten; 3° de omzetting van studiepunten in lesuren of lestijden voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, aangeboden door de instellingen voor het voltijds secundair onderwijs respectievelijk de centra voor volwassenenonderwijs. Na de ontvangst van het advies van de Commissie, vermeld in het eerste lid, neemt de Vlaamse Regering een met redenen omklede beslissing. Art. 8. De Commissie oordeelt over de macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets van een nieuwe opleiding van het hoger beroepsonderwijs als vermeld in artikelen 18 en 19. Art. 9. De Commissie gaat de samenstelling van de visitatiecommissies na als vermeld in artikel 25. Art. 10. De Vlaamse Regering kan aan de Commissie taken opdragen als aanvulling op de opdrachten, vermeld in deze afdeling. Onderafdeling III. Rapportering Art. 11. De Commissie rapporteert jaarlijks over haar werkzaamheden van het voorgaande kalenderjaar aan het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering. Afdeling II. Accreditatieorgaan Onderafdeling I. Aanwijzing en opdracht
Art. 12. De Vlaamse Regering wijst de Nederlandse-Vlaamse Accreditatieorganisatie om overeenkomstig de bepalingen van dit decreet de toets nieuwe HBO-opleiding uit te voeren en de accreditatie te verlenen. De Vlaamse Regering zal hiertoe met het Koninkrijk der Nederlanden onderhandelingen aangaan met het oog op de herziening van het Verdrag van 3 september 2003 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en Vlaamse hoger onderwijs. Onderafdeling II. Werking Art. 13. Het accreditatieorgaan legt in een reglement de volgende bestuursbeginselen op exhaustieve wijze vast: 1° de bestuursbeginselen die van toepassing zijn op de totstandkoming en de uitvoering van de beslissingen en reglementen die betrekking hebben op instellingen voor het voltijds secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen die opleidingen van het hoger beroepsonderwijs aanbieden. Ten minste worden beginselen opgenomen inzake onafhankelijkheid en onpartijdigheid, zorgvuldigheid en redelijkheid, formele motivering, openbaarheid, en
69
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
5 rechtszekerheid, inzonderheid de wijze waarop onregelmatige beslissingen en reglementen kunnen worden ingetrokken; 2° de bestuursbeginselen inzake de behandeling van vragen of bezwaren en opmerkingen van instellingen voor het voltijds secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen die opleidingen van het hoger beroepsonderwijs aanbieden of, in voorkomend geval, van elke andere Belgische rechtspersoon of natuurlijke persoon. Inzonderheid wordt het recht geregeld om zich bij de behartiging van zijn belangen in het verkeer met het accreditatieorgaan te laten bijstaan door een raadsman. Art. 14. §1. Elk uitvoerbaar reglement van het accreditatieorgaan betreffende de procedure volgens dewelke in het hoger beroepsonderwijs in de Vlaamse Gemeenschap de accreditatie wordt verleend en/of de toets nieuwe HBO-opleiding wordt uitgevoerd en de accreditatiebesluiten, worden openbaar gemaakt. De accreditatiebesluiten worden bij uittreksel bekend gemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het uittreksel betreft de essentiële elementen van het dispositief. De accreditatiebesluiten en accreditatierapporten van het accreditatieorgaan worden integraal gepubliceerd op de website van het accreditatieorgaan. §2. De beroepsprocedure, vermeld in artikel 47, die ingesteld kan worden tegen negatieve accreditatiebesluiten, is van overeenkomstige toepassing op de reglementen, vermeld in §1, eerste lid. Voor de toepassing van artikel 47, §2, 2° wordt als uitgangsdatum voor de beroepstermijn bij ontstentenis van betekening evenwel de datum van kennisname door de belanghebbende genomen. Art. 15. Het accreditatieorgaan is belast met de bewaring van de volgende documenten: 1° de toetsingsbesluiten en toetsingsrapporten inzake de toets nieuwe HBOopleiding, en de stukken op grond waarvan die zijn uitgebracht; 2° de accreditatiebesluiten en de accreditatierapporten, en de stukken op grond waarvan die zijn uitgebracht; de toetsingsbesluiten en toetsingsrapporten inzake de toets nieuwe HBO-opleiding, en de stukken op grond waarvan die zijn uitgebracht. De documenten, vermeld in het eerste lid, worden in goede, geordende en toegankelijke staat bewaard voor een periode van ten minste acht jaar. Onderafdeling III. Rapportering Art. 16. Het accreditatieorgaan rapporteert jaarlijks over zijn werkzaamheden van het voorgaande kalenderjaar aan het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering. Titel II. Organisatie van het hoger beroepsonderwijs Hoofdstuk I. Erkenning als nieuwe HBO-opleiding Afdeling I. Algemeen
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
70
6
Art. 17. §1. Een inrichtende macht, een centrumbestuur of een samenwerkingsverband tussen één of meer inrichtende machten en/of centrumbesturen, verder instellingsbestuur genoemd, kan een nieuwe opleiding van het HBO4 aanbieden als voldaan is aan volgende voorwaarden: 1° de opleiding leidt tot een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 4, die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 4; 2° de opleiding heeft de macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets, vermeld in afdeling II, onderafdeling I van dit hoofdstuk met positief gevolg ondergaan; 3° de opleiding heeft de ‘toets nieuwe HBO-opleiding’, vermeld in afdeling II, onderafdeling II van dit hoofdstuk met positief gevolg ondergaan; §2. Een centrumbestuur, een hogeschoolbestuur of een samenwerkingsverband tussen één of meer centrumbesturen en/of hogeschoolbesturen, verder “instellingsbestuur” genoemd, kan een nieuwe opleiding van het HBO5 aanbieden als voldaan is aan de volgende voorwaarden: 1° de opleiding leidt naar een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 5, die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 5; 2° de opleiding heeft de macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets, vermeld in afdeling II, onderafdeling I van dit hoofdstuk, met positief gevolg ondergaan; 3° de opleiding heeft de ‘toets nieuwe HBO-opleiding’, vermeld in afdeling II, onderafdeling II van dit hoofdstuk, met positief gevolg ondergaan; §3. Als de erkenning als nieuwe opleiding van het HBO5 wordt aangevraagd door een hogeschoolbestuur, moet vanuit die opleiding een verkort of aangepast traject voorzien worden in een bacheloropleiding in het hoger professioneel onderwijs in de eigen instelling of in een andere hogeschool. Als de erkenning als nieuwe opleiding van het HBO5 wordt aangevraagd door een centrumbestuur, moet vanuit die opleiding een verkort of aangepast traject nagestreefd worden in een aansluitende bacheloropleiding in het hoger professioneel onderwijs, als die bestaat. Afdeling II. Procedure Onderafdeling I. De macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets Art. 18. §1. Een instellingsbestuur kan een aanvraag indienen voor de macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets bij de Commissie binnen een termijn van drie maanden na het besluit van de Vlaamse Regering, vermeld in artikel 7, tweede lid, of daarna uiterlijk op 30 november of 30 juni. De termijn van drie maanden wordt berekend van maand tot maand en van dag tot dag. Voor de inrichtende macht die deel uitmaakt van een scholengemeenschap moet de aanvraag in overeenstemming zijn met de gemaakte afspraken over de ordening van een rationeel onderwijsaanbod, als vermeld in artikel 71, 1° van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. Het centrumbestuur heeft daarvoor een advies nodig van het consortium en, indien een verkort of aangepast traject wordt uitgewerkt in een aansluitende bacheloropleiding in het hoger professioneel onderwijs, een positief advies van de associatie. Het hogeschoolbestuur heeft daarvoor een positief advies nodig van de associatie.
71
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
7
§2. Het aanvraagdossier geeft een beschrijving van de opleiding en stelt de Commissie in staat de toetsing aan de criteria, vermeld in §3, door te voeren. De Commissie bepaalt de vorm en de gegevens van het aanvraagdossier. §3. De Commissie neemt een positieve of negatieve beslissing over de macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets van de opleiding in de instelling in kwestie op basis van volgende criteria: 1° een regionale nood aan de opleiding in de betrokken instelling en een door de beroepswereld expliciet geformuleerde behoefte aan afgestudeerden in de betreffende opleiding; 2° het bestaande aanbod van verwante opleidingen en, in voorkomend geval, de andere aanvragen van verwante nieuwe opleidingen; 3° de verwachte instroom; 4° de verwachte uitstroom van de opleiding; 5° de mate waarin de opleiding gericht is op verschillende doelgroepen zoals bepaald in het doelgroepenbeleid van de overheid met bijzondere aandacht voor levenslang leren; 6° de beschikbare infrastructuur; 7° de beschikbaarheid van plaatsen voor werkplekleren; 8° de beschikbaarheid van middelen om het volledige opleidingstraject te kunnen aanbieden; 9° de beschikbare expertise in de instelling; 10° de betrokkenheid van het bedrijfsleven en andere onderwijsniveaus bij de totstandkoming van het programma.en, indien van toepassing, de betrokkenheid van de publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen; 11° het geheel van de aangevraagde opleidingen. Dit betekent dat een positieve of negatieve beslissing mede bepaald wordt op basis van de nood op de arbeidsmarkt aan de verschillende beroepskwalificaties waarvoor een aanvraag tot opleiding werd ingediend en de beschikbare begrotingskredieten, als vermeld in artikel 117, §1... §4. De commissie bezorgt haar beslissing over de ingediende aanvraag aan het instellingsbestuur binnen een ordetermijn van dertig kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van ontvangst van de aanvraag. Art. 19. §1. Een instellingsbestuur kan bij de Vlaamse Regering een georganiseerd beroep instellen tegen een negatieve beslissing van de Commissie omtrent de macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets van de opleiding van het hoger beroepsonderwijs waarvoor het instellingsbestuur in kwestie een aanvraag heeft ingediend overeenkomstig artikel 18. §2. Het beroep wordt ingesteld binnen een termijn van dertig kalenderdagen, na de ontvangst van de negatieve beslissing van de Commissie omtrent de macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets van de opleiding van het hoger beroepsonderwijs waarvoor het instellingsbestuur in kwestie een aanvraag heeft ingediend. De dag van de ontvangst van de beslissing van de Commissie is in de termijn inbegrepen. §3. De Vlaamse Regering toetst een betwiste beslissing aan de bepalingen van dit decreet. Ze vernietigt de beslissing als die kennelijk niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit decreet.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
72
8
§4. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen inzake het verloop van de beroepsprocedure. Ze houdt daarbij rekening met de regelen inzake de hoorplicht. §5. Als de Vlaamse Regering een negatieve beslissing omtrent de macrodoelmatigheid en capaciteit heeft vernietigd, dient de Commissie opnieuw te delibereren over de ingediende aanvraag voor de macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets met inachtname van de dragende motieven die aan de vernietiging ten grondslag liggen. De nieuwe beslissing omtrent de capaciteit wordt aan het instellingsbestuur meegedeeld binnen een ordetermijn van dertig kalenderdagen, die ingaat de dag na deze waarop de vernietigingsbeslissing werd genomen. Onderafdeling II. Toets nieuwe HBO-opleiding Art. 20. §1. Het instellingsbestuur vraagt de toets nieuwe HBO-opleiding aan bij het accreditatieorgaan, in voorkomend geval binnen een vervaltermijn van drie maanden na de ontvangst van de positieve beslissing van de Commissie omtrent de macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets van de opleiding. De termijn wordt berekend van maand tot maand en van dag tot dag. §2. Het accreditatieorgaan bepaalt bij reglement de vorm en inhoud van het dossier dat bij de aanvraag moet worden gevoegd. Als een aanvraag niet voldoet aan deze regelen, biedt het accreditatieorgaan de gelegenheid binnen een daartoe gestelde termijn het verzuim te herstellen. Als van die gelegenheid niet dan wel op niet afdoende wijze wordt gebruikgemaakt, wordt de aanvraag niet ontvankelijk verklaard. Het accreditatieorgaan kan nadere regelen omtrent die procedure vaststellen in het reglement, vermeld in het eerste lid. §3. Het accreditatieorgaan behandelt de ontvankelijke aanvragen binnen een ordetermijn van drie maanden, die ingaat de dag na de dag van de ontvangst. De termijn wordt berekend van maand tot maand en van dag tot dag. De bevindingen van het accreditatieorgaan worden neergelegd in een toetsingsrapport. Een toetsingsrapport is positief als het accreditatieorgaan in redelijkheid uit de aanvraag meent te kunnen opmaken dat de nieuwe HBOopleiding de toets inzake de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen als vermeld in artikel 34, met goed gevolg zal kunnen doorstaan. §4. Het accreditatieorgaan bezorgt uiterlijk één maand vóór het verstrijken van de ordetermijn van drie maanden een ontwerp van toetsingsrapport aan de instelling, die de mogelijkheid krijgt om opmerkingen te formuleren. Het accreditatieorgaan bepaalt in het reglement, vermeld in artikel 13, de wijze waarop de opmerkingen worden behandeld. §5. Het instellingsbestuur kan de aanvraag toets nieuwe HBO-opleiding intrekken uiterlijk binnen de vervaltermijn van twintig kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van ontvangst van het ontwerp. Het instellingsbestuur beschikt over een vervaltermijn van zestig kalenderdagen om de aanvraag toets nieuwe HBO-opleiding opnieuw in te dienen bij het accreditatieorgaan. De vervaltermijn van zestig
73
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
9
kalenderdagen gaat in op de dag na de intrekking van de initiële aanvraag toets nieuwe HBO-opleiding. De positieve beslissing omtrent de macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets van de Commissie blijft geldig zolang de indieningstermijn, vermeld in het eerste lid, loopt. De ordetermijn van drie maanden, vermeld in §3, wordt in geval van intrekking van een aanvraag toets nieuwe HBO-opleiding geschorst vanaf de intrekking van de aanvraag tot en met de datum van de betekening van de herindiening ervan. Art. 21. Het accreditatieorgaan neemt een positief of negatief besluit over de toets nieuwe HBO-opleiding. Het accreditatieorgaan bezorgt het besluit over de toets nieuwe HBO-opleiding aan de Vlaamse Regering en aan de instelling binnen een ordetermijn van dertig kalenderdagen. De Vlaamse Regering bekrachtigt het besluit van het accreditatieorgaan over de toets nieuwe HBO-opleiding. De Vlaamse Regering maakt het besluit over aan het instellingsbestuur binnen een ordetermijn van dertig kalenderdagen. Het besluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling. Het positieve besluit over de toets nieuwe HBO-opleiding vervalt op het einde van het vierde schooljaar of academiejaar dat volgt op de dag van de inwerkingtreding van het besluit toets nieuwe HBO-opleiding. Het positieve besluit over de toets nieuwe HBO-opleiding vervalt automatisch indien het instellingsbestuur de opleiding niet start in het tweede schooljaar of academiejaar dat volgt op de bekendmaking aan het instellingsbestuur. Hoofdstuk II. Kwaliteitszorg Afdeling I. Interne kwaliteitszorg Art. 22. §1. De instellingen die opleidingen van het hoger beroepsonderwijs aanbieden zorgen voor de interne kwaliteitszorg van de onderwijsactiviteiten in het kader van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Ze zien permanent en op eigen initiatief toe op de kwaliteit van hun opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Afdeling II. De externe beoordeling Art. 23. De externe beoordeling vindt ten minste om de zes jaar plaats voor de opleidingen hoger beroepsonderwijs. Art. 24. De externe beoordeling wordt uitgevoerd, naar gelang het geval, per opleiding hoger beroepsonderwijs of per cluster van opleidingen voor alle instellingen die de opleiding of de cluster van opleidingen organiseren. De inspectie, de VLHORA en de stuurgroep bepalen de clusters van opleidingen. In elk geval worden opleidingen geclusterd binnen eenzelfde studiegebied.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
74
10
Art. 25. §1. De externe beoordeling wordt uitgevoerd door een visitatiecommissie die het geheel van haar werkzaamheden afrondt binnen een bestek van vierentwintig maanden. §2. De inspectie stelt de visitatiecommissies samen voor HBO4-opleidingen. De VLHORA en de stuurgroep stellen de visitatiecommissies samen voor HBO5opleidingen. Van de visitatiecommissie maakt ten minste één deskundige deel uit die het beroepenveld van de opleiding of cluster van opleidingen vertegenwoordigt. Van de visitatiecommissie maakt ten minste één cursist deel uit die op het moment van de samenstelling van de commissie ingeschreven is aan een opleiding hoger beroepsonderwijs. Als in uitzonderlijke gevallen blijkt dat geen cursist bereid gevonden wordt om zitting te nemen in een visitatiecommissie, kan de visitatiecommissie toch haar taak uitvoeren. §3. De Commissie gaat de samenstelling van de visitatiecommissie na. Indien zij niet akkoord gaat met de samenstelling legt de inspectie of de VLHORA en de stuurgroep een nieuw voorstel voor, rekening houdend met de motivering van de Commissie. Art. 26. De inspectie of de VLHORA en de stuurgroep dragen er zorg voor dat de leden van de visitatiecommissie in onafhankelijkheid kunnen oordelen. Art. 27. §1. De externe beoordelingen van de opleidingen hoger beroepsonderwijs worden gecoördineerd door de inspectie, de VLHORA en de stuurgroep en verlopen op grond van een protocol van kwaliteitszorg dat door de Inspectie, de VLHORA en de stuurgroep wordt vastgelegd en openbaar gemaakt, en dat is afgestemd op het accreditatiekader, vermeld in artikel 34. Het protocol bevat criteria voor de samenstelling van de visitatiecommissie die ervoor zorgen dat de leden in onafhankelijkheid kunnen oordelen. §2. De Vlaamse regering bepaalt de wijze waarop de beoordelingskaders van het hoger beroepsonderwijs enerzijds en de beoordelingskaders gebruikt door de inspectie bij de doorlichtingen van secundaire scholen en centra voor volwassenenonderwijs die hoger beroepsonderwijs inrichten, en de beoordelingskaders gebruikt door de VLHORA bij de visitaties van hogescholen die hoger beroepsonderwijs inrichten, anderzijds, op elkaar afgestemd worden Art. 28. De inspectie of de VLHORA en de stuurgroep bezorgen aan het instellingsbestuur een ontwerp van een visitatierapport. Een instellingsbestuur heeft het recht om een klacht te formuleren tegen de inhoud van het ontwerp van visitatierapport van de visitatiecommissie. De inspectie, de VLHORA en de stuurgroep voorzien in een klachtenprocedure die binnen een kort tijdsbestek uitgevoerd moet worden. Zo nodig kunnen de Inspectie of de VLHORA en de stuurgroep een aanvullende externe beoordeling organiseren.
75
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
11
De uitkomsten van de klachtenprocedure worden meegenomen bij de redactie van het definitieve visitatierapport. Art. 29. De visitatiecommissies brengen de uitkomst van hun beoordeling van de opleiding of cluster van opleidingen samen in een openbaar visitatierapport. De datum van vaststelling van het visitatierapport wordt in het rapport vermeld. De visitatierapporten worden door de inspectie of de VLHORA en de stuurgroep onverwijld integraal openbaar gemaakt. Hoofdstuk III. Accreditatie Afdeling I. Aanvraag Onderafdeling I. Algemeen Art. 30. §1. De accreditatie van een opleiding van het HBO4 wordt verleend op aanvraag van een inrichtende macht, een centrumbestuur of een samenwerkingsverband tussen één of meer inrichtende machten en/of centrumbesturen, verder instellingsbestuur genoemd. §2. De accreditatie van een opleiding van het HBO5 wordt verleend op aanvraag van een centrumbestuur, een hogeschoolbestuur of een samenwerkingsverband tussen één of meer centrumbesturen en/of hogeschoolbesturen, verder instellingsbestuur genoemd. §3. Het instellingsbestuur vraagt een accreditatie aan binnen een maand na de vaststelling van het visitatierapport, vermeld in artikel 29, of, in voorkomend geval, binnen een maand na de accreditatie, verleend door een ander accreditatieorgaan, als vermeld in artikel 33. De datum van het eerste accreditatiebesluit is leidend voor de overige besluiten in de cohorte in kwestie. De termijnen worden berekend van maand tot maand en van dag tot dag. In de termijnen is de dag waarop de termijn verstrijkt, inbegrepen. Art. 31. De accreditatie van gezamenlijk georganiseerde opleidingen die voltooid worden met een gezamenlijk diploma als vermeld in artikel 52 wordt verleend op gezamenlijke aanvraag van de instellingen in kwestie. In de overeenkomst tussen de instellingen in kwestie worden hiertoe de nodige modaliteiten en afspraken vastgelegd. Als het gaat om een gezamenlijke diplomering met een buitenlandse instelling wordt de aanvraag ingediend door de Vlaamse onderwijsinstelling. Onderafdeling II. Vorm en inhoud van het aanvraagdossier Art. 32. §1. Het accreditatieorgaan bepaalt bij reglement de vorm en de inhoud van het dossier dat bij de aanvraag moet worden gevoegd.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
76
12 Als een aanvraag niet voldoet aan de vermelde regelen, biedt het accreditatieorgaan de gelegenheid binnen een daartoe gestelde termijn het verzuim te herstellen. Als van die gelegenheid niet dan wel op niet afdoende wijze wordt gebruikgemaakt, wordt de aanvraag onontvankelijk verklaard. Het accreditatieorgaan kan nadere regelen omtrent die procedure vaststellen in het reglement, vermeld in het eerste lid. §2. Het dossier omvat in ieder geval een openbare externe beoordeling van de opleiding. Afdeling II. Accreditaties, verleend door andere accreditatieorganen Art. 33. Het accreditatieorgaan kan de accreditatie verlenen op grond van een als equivalent erkende accreditatie, verleend door een ander accreditatieorgaan. Het accreditatieorgaan gaat daarbij na of de accreditaties worden verleend volgens een vergelijkbare methodologische aanpak als de accreditaties die ter uitvoering van dit decreet worden verleend. Indien het accreditatieorgaan meent dat een oordeel van een ander accreditatieorgaan niet beschouwd kan worden als een accreditatiebesluit, kan de accreditatieprocedure desalniettemin worden voortgezet. Het oordeel wordt in dat geval beschouwd als een externe beoordeling. Afdeling III. Accreditatiekader Art. 34. §1. De accreditatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs is afhankelijk van de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen. De generieke kwaliteitswaarborgen betreffen: 1° de onderwijsinhoud, die omvat in ieder geval het kwalificatieniveau van de opleiding, de competenties die in de opleiding worden behaald, waarin ten minste alle competenties zijn vervat van de beroepskwalificatie waartoe de opleiding leidt, voldoende samenhang in het opleidingsprogramma, de studieomvang van de opleiding en de onderdelen ervan uitgedrukt in studiepunten, een duidelijke relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het opleidingsprogramma en een relevant aandeel werkplekleren; 2° het onderwijsproces, dat omvat in ieder geval de aangewezen trajecten om in te stromen in de opleiding, de mogelijke verkorte of aangepaste trajecten in vervolgopleidingen in het hoger beroepsonderwijs en/of het hoger onderwijs, voldoende studiebegeleiding en inzichtelijke beoordeling en toetsing van het onderwijs en een flexibele organisatie van de opleiding. Een opleiding is flexibel als ten minste de inhoud en de organisatie van het programma goed aansluiten bij de beoogde doelgroep; 3° de te behalen studiebewijzen. §2. De aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen garandeert dat de instellingen een onderwijs aanbieden dat de cursisten bij de voltooiing van de opleiding van het HBO4 leidt naar een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 4, die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 4, of bij de voltooiing van een opleiding van het HBO5 leidt naar een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 5, die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 5.
77
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
13
§3. Met behoud van de toepassing van de bepalingen, vermeld in §1 en §2, is de accreditatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs afhankelijk van voldoende uitstroom van de opleiding. Afdeling IV. Onderzoek Art. 35. De accreditatie wordt verleend als het accreditatieorgaan op basis van de externe beoordeling in redelijkheid meent te kunnen besluiten dat voldoende generieke kwaliteitswaarborgen voorhanden zijn. Art. 36. Het accreditatieorgaan legt de bevindingen van de toetsing, vermeld in artikel 35, vast in een accreditatierapport dat als motivering geldt van het accreditatiebesluit. Art. 37. Het accreditatieorgaan bezorgt uiterlijk één maand vóór het verstrijken van de beslissingtermijn, vermeld in artikel 41, een ontwerp van accreditatierapport en accreditatiebesluit aan de instelling. Het instellingsbestuur wordt in staat gesteld om opmerkingen te formuleren. Het accreditatieorgaan bepaalt in het reglement, vermeld in artikel 13, de wijze waarop de opmerkingen worden behandeld. Art. 38. Het accreditatieorgaan kan in de loop van de accreditatieprocedure aanvullende informatie inwinnen. Het kan daartoe een hoorzitting organiseren. Art. 39. Het instellingsbestuur kan een opleiding terugtrekken uit de accreditatieprocedure. Afdeling V. Accreditatiebesluit Art. 40. Het accreditatieorgaan neemt een positief of een negatief accreditatiebesluit. Art. 41. §1. Het accreditatieorgaan neemt een besluit binnen een ordetermijn van drie maanden vanaf de ontvangst van de aanvraag tot accreditatie. De termijn wordt berekend van maand tot maand en van dag tot dag. De dag van de ontvangst van de aanvraag tot accreditatie is in de termijn begrepen. Als het accreditatieorgaan binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, geen besluit heeft getroffen, wordt de geldigheidsduur van de lopende accreditatie of de erkenning als nieuwe HBO-opleiding verlengd tot het einde van het schooljaar of academiejaar waarin het accreditatiebesluit uiteindelijk wordt genomen. §2. Het accreditatiebesluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan het instellingsbestuur. §3. De accreditatie vervalt op het einde van het zesde schooljaar of academiejaar dat volgt op de dag van de inwerkingtreding van het accreditatiebesluit. Afdeling VI. Traject dat leidt tot een tijdelijke erkenning op aanvraag
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
78
14 Art. 42. Indien het accreditatiebesluit over een opleiding negatief is, kan het instellingsbestuur een aanvraag om een tijdelijke erkenning indienen bij de Vlaamse Regering. De aanvraag wordt ingediend binnen een termijn van 30 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van bekendmaking van het accreditatiebesluit aan het instellingsbestuur. Bij de aanvraag is een gedetailleerd verbeteringsplan gevoegd waarin het instellingsbestuur op een toetsbare wijze aangeeft hoe het voornemens is de kwaliteit en het niveau te verbeteren. Art. 43. De Vlaamse Regering neemt een besluit binnen een termijn van drie maanden vanaf de ontvangst van de aanvraag. De termijn wordt berekend van maand tot maand en van dag tot dag. De dag van de ontvangst van de aanvraag is in de termijn begrepen. De Vlaamse Regering neemt het besluit op grond van een vergelijking van de voorgestelde verbeteringen met de vastgestelde tekorten. Zij oordeelt of de voorgestelde verbeteringen realistisch en haalbaar zijn en of ze van die aard zijn dat de opleiding bij realisatie de toets inzake de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen met goed gevolg zal kunnen doorstaan. De Vlaamse Regering wint voorafgaand aan het besluit het advies in van de Commissie Hoger Beroepsonderwijs. De Vlaamse Regering stelt de nadere procedure voor de tijdelijke erkenning op aanvraag vast. Art. 44. Het besluit, als vermeld in artikel 43, treedt in werking met ingang van de dag waarop de vorige accreditatie of de erkenning als nieuwe opleiding vervalt. Indien het besluit niet binnen de termijn van drie maanden aan het instellingsbestuur bekend is gemaakt, wordt het geacht positief te zijn. De duur van de tijdelijke erkenning varieert van één jaar tot maximum drie jaar. In het geval van impliciet positieve beslissing, wordt de tijdelijke erkenning geacht te zijn toegekend voor de door het instellingsbestuur gevraagde duur, die rekening dient te houden met de minimumduur van één jaar en de maximumduur van drie jaar. Art. 45. §1. Het instellingsbestuur dient uiterlijk een maand voor het verstrijken van de termijn, als vermeld in artikel 44, een nieuwe accreditatieaanvraag in. De accreditatie van de opleiding gebeurt aan de hand van een verkorte procedure. Bij de accreditatieaanvraag moet een nieuwe beperkte externe beoordeling worden gevoegd. Het accreditatierapport heeft enkel betrekking op de elementen van de nieuwe beperkte externe beoordeling. §2. Het accreditatieorgaan delibereert opnieuw over de ingediende accreditatieaanvraag en deelt het nieuwe accreditatiebesluit mee aan het instellingsbestuur binnen een ordetermijn van dertig kalenderdagen, die ingaat de dag na de ontvangst van de accreditatieaanvraag.
79
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
15 Als het accreditatieorgaan binnen de termijn, als vermeld in het eerste lid, geen besluit heeft getroffen, wordt de geldigheidsduur van de tijdelijke erkenning op aanvraag verlengd tot het einde van het schooljaar of academiejaar waarbinnen het accreditatiebesluit uiteindelijk wordt genomen. Art. 46. Het accreditatiebesluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling. De accreditatie vervalt op het einde van het zesde schooljaar of academiejaar volgend op de dag van de inwerkingtreding van het accreditatiebesluit. Afdeling VII. Traject bij niet-instemming met een negatief accreditatiebesluit Art. 47. §1. Iedere belanghebbende kan bij de Vlaamse Regering een georganiseerd beroep instellen tegen een beslissing van het accreditatieorgaan waarbij aan een opleiding de accreditatie wordt onthouden. §2. Het beroep wordt ingesteld binnen een termijn van dertig kalenderdagen. Die termijn gaat in als volgt: 1° de dag na deze van de betekening aan de belanghebbende; 2° bij ontstentenis van betekening: de dag na deze van de bekendmaking bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad. §3. De Vlaamse Regering toetst een betwiste beslissing aan de bepalingen van dit decreet en van het reglement, vermeld in artikel 13. Ze vernietigt de beslissing als die kennelijk niet in overeenstemming met die bepalingen is. §4. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen inzake het verloop van de beroepsprocedure. Ze houdt daarbij rekening met de regelen inzake de hoorplicht. Art. 48. § 1. Als het accreditatiebesluit over een opleiding negatief is, geniet de opleiding van rechtswege een tijdelijke erkenning in de volgende gevallen: 1° hangende het beroep bij de Vlaamse Regering, ingesteld door het instellingsbestuur overeenkomstig de bepalingen van artikel 47. Het beroep wordt geacht aanhangig te zijn tot aan de nieuwe beslissing van het accreditatieorgaan, vermeld in het derde lid. De tijdelijke erkenning van rechtswege wordt niet toegekend indien het beroep wordt ingesteld door een andere belanghebbende dan het instellingsbestuur; 2° hangende enig jurisdictioneel beroep, ingesteld door het instellingsbestuur tegen het accreditatiebesluit en/of de beslissing van de Vlaamse Regering om het aangevochten accreditatiebesluit niet te vernietigen. De tijdelijke erkenning van rechtswege wordt niet toegekend als het beroep wordt ingesteld door enige andere belanghebbende, onverminderd de eventueel door het bevoegde gerecht toegekende voorlopige maatregelen. De tijdelijke erkenning van rechtswege wordt beëindigd op het einde van het schooljaar of academiejaar waarbinnen de beroepen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, opgehouden hebben aanhangig te zijn. Als de Vlaamse Regering een negatief accreditatiebesluit heeft vernietigd, moet het accreditatieorgaan opnieuw delibereren over de ingediende accreditatieaanvraag
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
80
16 met inachtname van de dragende motieven die aan de vernietiging ten grondslag liggen. Het nieuwe accreditatiebesluit wordt aan het instellingsbestuur meegedeeld binnen een ordetermijn van dertig kalenderdagen, die ingaat de dag na deze waarop de vernietigingsbeslissing werd genomen. § 2. De Vlaamse Regering stelt de nadere procedure voor de tijdelijke erkenning van rechtswege vast. Afdeling VIII. Afbouw van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs
Art .49. §1. Een opleiding van het hoger beroepsonderwijs wordt afgebouwd in de volgende gevallen: 1° als het instellingsbestuur nalaat een accreditatieaanvraag in te dienen bij het accreditatieorgaan voor de opleiding overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk. De periode van drie schooljaren, vermeld in §2, begint te lopen vanaf het schooljaar of academiejaar dat volgt op het schooljaar of academiejaar waarbinnen de termijnen, vermeld in artikel 30, §3 of artikel 45, §1, verstrijken; 2° in geval van een negatief accreditatiebesluit of een negatief besluit over de tijdelijke erkenning op aanvraag voor de opleiding. De periode van drie schooljaren, vermeld in §2, begint te lopen vanaf het schooljaar of academiejaar dat volgt op het schooljaar of academiejaar waarbinnen het negatieve accreditatiebesluit of het negatieve besluit over de tijdelijke erkenning op aanvraag is genomen. In de gevallen, vermeld in artikel 48, §1, wordt die termijn verlengd met de termijn waarin de opleiding tijdelijk is erkend van rechtswege. §2. De cursisten, ingeschreven in een opleiding van HBO4 of HBO5 op het ogenblik dat beslist wordt tot afbouw, moeten de aangevatte opleiding volledig en binnen een normaal tijdsbestek kunnen beëindigen. Met een normaal tijdsbestek wordt bedoeld zonder onderbreking en zonder herhaling van een onderdeel. De afbouw moet gerealiseerd worden binnen een periode van drie schooljaren. Titel III. Samenwerking bij de organisatie van het hoger beroepsonderwijs Art. 50. §1. Voor de organisatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs kan een instelling van het voltijds secundair onderwijs, een centrum voor volwassenenonderwijs of een hogeschool samenwerken met: 1° één of meerdere onderwijsinstellingen; 2° één of meerdere publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen; 3° één of meerdere sectoren van het beroep waartoe de opleiding leidt; 4° bedrijven of organisaties. Binnen dat samenwerkingsverband wordt steeds één onderwijsinstelling aangewezen als coördinerende instelling. Die instelling draagt de eindverantwoordelijkheid over de kwaliteitszorg, de evaluatie en de studiebekrachtiging. De coördinerende instelling beschikt over de programmatiebevoegdheid van de betreffende opleiding en is bevoegd voor de studiebekrachtiging.
81
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
17
§2. Als de samenwerking, vermeld in §1, betrekking heeft op het inzetten van een personeelslid in een andere instelling of organisatie, blijft het bestaande reglementaire kader van de instelling of organisatie waaraan dat personeelslid verbonden is, gelden. Art. 51. De samenwerking tussen de instellingen of organisaties, vermeld in artikel 50, wordt vastgelegd in een overeenkomst. In die samenwerkingsovereenkomst worden ten minste de volgende elementen opgenomen: 1° de samenwerkende instellingen of organisaties; 2° de coördinerende onderwijsinstelling; 3° de invulling van de samenwerking; 4° de looptijd van de samenwerking, die minstens de periode van één accreditatiecyclus bedraagt; 5° in voorkomend geval, de afspraken over het inzetten van personeel; 6° de afspraken over de evaluatie en de kwaliteitszorg in geval van de gezamenlijke organisatie (van een onderdeel) van een opleiding of andere onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten. De samenwerkingsovereenkomst ligt steeds in de onderwijsinstelling of de onderwijsinstellingen in kwestie ter inzage met het oog op administratieve en externe kwaliteitscontrole. Art. 52. §1. Instellingen voor voltijds secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs kunnen in het kader van het HBO4 een gezamenlijk certificaat van het hoger beroepsonderwijs uitreiken. §2. Centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen kunnen in het kader van HBO5 een gezamenlijk diploma van gegradueerde uitreiken. §3. In geval van gezamenlijke diplomering reiken de twee instellingen samen één diploma uit nadat de student de gezamenlijke opleiding met succes heeft afgerond. Beide instellingen bieden een geïntegreerde opleiding aan met een evenwichtige inbreng van elk van de instellingen in kwestie. Art 53. §1. In geval van de gezamenlijke organisatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs door één of meer instellingen van het voltijds secundair onderwijs of één of meer centra voor volwassenenonderwijs schrijft de cursist zich voor de totaliteit van de opleiding in bij de coördinerende instelling. Wat de financierbaarheid van de cursist betreft, gelden de vigerende decretale en regelgevende bepalingen van de coördinerende instelling. §2. Een instelling van het voltijds secundair onderwijs kan als coördinerende onderwijsinstelling, na onderhandeling in het lokale comité, uren-leraar overdragen aan een andere instelling van het voltijds secundair onderwijs of aan een centrum voor volwassenenonderwijs, waarmee wordt samengewerkt om een opleiding van het hoger beroepsonderwijs te organiseren. Een centrum voor volwassenenonderwijs kan als coördinerende onderwijsinstelling, na onderhandeling in het lokale comité, lestijden overdragen aan een ander centrum voor volwassenenonderwijs of aan een instelling van het
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
82
18
voltijds secundair onderwijs, waarmee wordt samengewerkt om een opleiding van het hoger beroepsonderwijs te organiseren. §3. In geval van de gezamenlijke organisatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs door één of meer centra voor volwassenenonderwijs of één of meer hogescholen, wordt de cursist per onderdeel bij de organiserende onderwijsinstellingen ingeschreven. Wat de financierbaarheid van de cursist betreft, gelden de vigerende decretale en regelgevende bepalingen van de organiserende instellingen. De coördinerende instellingen voorziet één inschrijvingsloket voor de cursist. Titel IV. Wijzigings-, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen Hoofdstuk I. Wijzigingen aan het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II Art. 54. In artikel 47, 2°, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003, worden de woorden “is de onderafdeling 4” vervangen door de woorden “zijn de onderafdelingen 4 en 5bis”. Art. 55. Aan artikel 48 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994, 19 april 1995, 14 februari 2003 en 7 juli 2006, worden punt 11° tot en met 18° toegevoegd, die luiden als volgt: ”11° cursist: een deelnemer aan het hoger beroepsonderwijs die voldoet aan de toelatingsvoorwaarden en die ingeschreven is. Voor instellingen voor het voltijds secundair onderwijs wordt daaronder de regelmatige leerling verstaan; 12° module: het kleinste te certificeren deel van een modulaire opleiding, dat overeenstemt met een bepaalde inhoud, omvang en een bepaald niveau; 13° onderdeel: een module of een vak; 14° opleiding: een geheel van onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten, dat leidt tot een onderwijskwalificatie; 15° studieomvang: het aantal studiepunten, toegekend aan een onderdeel of een opleiding; 16° studiepunt: een binnen de Vlaamse Gemeenschap aanvaarde internationale eenheid die overeenstemt met ten minste 25 en ten hoogste 30 uren voorgeschreven onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten en waarmee de studieomvang van elke opleiding wordt uitgedrukt.”. Art. 56. In artikel 49 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 19 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 2° wordt vervangen door wat volgt: “2° een tweede graad die twee leerjaren omvat, in het beroepssecundair onderwijs eventueel aangevuld met een derde leerjaar in de vorm van een vervolmakingsjaar;”; 2° punt 3° wordt vervangen door wat volgt:
83
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
19 “3° een derde graad die twee leerjaren omvat, in het algemeen en kunstsecundair onderwijs eventueel aangevuld met een derde leerjaar dat voorbereidt op het hoger onderwijs, in het beroepssecundair onderwijs eventueel aangevuld met een derde leerjaar met het oog op het behalen van het diploma secundair onderwijs. Dergelijk leerjaar in het beroepssecundair onderwijs wordt al dan niet in de vorm van een specialisatiejaar georganiseerd;”; 3° Punt 4° vervangen door wat volgt: “4° het hoger beroepsonderwijs;”. Art. 57. In artikel 50 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994, 19 april 1995, 14 februari 2003 en 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §3 wordt de volgende zin geschrapt:“In de vierde graad kan uitsluitend de onderwijsvorm beroepssecundair onderwijs worden georganiseerd.” ; 2° §4 wordt vervangen door wat volgt: “§4. In elk leerjaar van de tweede en de derde graad worden opties onderscheiden.”; 3° in §5 worden punt 1°, 2°, 3° en 4° opgeheven. Art. 58. In artikel 51 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 19 april 1996, worden het vijfde, zesde en zevende streepje vervangen door wat volgt: “- de tweede en de derde graad en het hoger beroepsonderwijs, of - de drie graden en het hoger beroepsonderwijs, of”. Art. 59. In artikel 52bis en 52ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, worden de woorden “de vierde graad” vervangen door de woorden “de derde leerjaren van de derde graad van het algemeen en kunstsecundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs”. Art. 60. In artikel 55, §7, van hetzelfde decreet worden de woorden “artikel 50, §5, 4°” vervangen door de woorden “artikel 49, 3°”. Art. 61. Aan artikel 57, §3 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001, 14 februari 2003 en 22 juni 2007, wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Behoudens de aanwending in de vorm van lesuren of uren die geen lesuren zijn, kunnen uren-leraar ook worden aangewend voor de aanwerving van voordrachtgevers in het hoger beroepsonderwijs. In voorkomend geval wordt 20% van het wekelijkse aantal uren-leraar omgezet in een krediet, overeenkomstig de door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden. Over de aanwending van leraarsuren voor de aanwerving van voordrachtgevers en over de vergoeding van die voordrachtgevers moet voorafgaandelijk een akkoord bereikt worden in het lokale comité.”
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
84
20
Art. 62. Aan titel IV, hoofdstuk I, afdeling II van hetzelfde decreet wordt een onderafdeling 5bis, bestaande uit artikel 59sexies tot en met 59duodecies, toegevoegd, die luidt als volgt: “Onderafdeling 5bis. Hoger beroepsonderwijs Sectie I. Opdracht en organisatie Art. 59sexies. Het hoger beroepsonderwijs is beroepsgericht onderwijs vermeld in artikel 4 van het decreet van … betreffende het hoger beroepsonderwijs. Art. 59septies. De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, georganiseerd door de instellingen van het voltijds secundair onderwijs, kunnen voor de cursisten starten hetzij op 1 september hetzij op 1 februari. De opleidingen hebben ten minste zestig en ten hoogste negentig studiepunten. Art. 59octies. De instellingen van het voltijds secundair onderwijs kunnen in het hoger beroepsonderwijs opleidingen aanbieden in de studiegebieden, vermeld in artikel 4 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, uitgezonderd het studiegebied algemeen secundair onderwijs. Sectie II. Toelatingsvoorwaarden Art 59novies. §1. Om als regelmatige cursist toegelaten te worden tot een opleiding van het hoger beroepsonderwijs, georganiseerd door een instelling van het voltijds secundair onderwijs, moet de cursist voldaan hebben aan de leerplicht. Daarenboven moet de cursist beschikken over een van de volgende studiebewijzen: 1° een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs. Dit studiegetuigschrift moet minstens drie jaar behaald zijn behoudens voor de toegang tot de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die voor de inwerkingtreding van het decreet betreffende het hoger beroepsonderwijs van … opleidingen van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs waren, en die omgevormd zijn tot het hoger beroepsonderwijs overeenkomstig de procedure, als vermeld in titel IV, hoofdstuk VII van het decreet van … betreffende het hoger beroepsonderwijs; 2° een diploma van het secundair onderwijs; 3° een certificaat van een opleiding van het secundair onderwijs voor sociale promotie van minimaal 900 lestijden; 4° een certificaat van een opleiding van het secundair volwassenenonderwijs van minimaal 900 lestijden; 5° een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie; 6° een certificaat van het hoger beroepsonderwijs; 7° een diploma van het hoger beroepsonderwijs; 8° een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan; 9° een diploma van bachelor of master; 10° een studiebewijs dat krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst wordt erkend als gelijkwaardig met een van de
85
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
21 diploma’s, vermeld in 1° tot en met 9°. Bij ontstentenis van een dergelijke erkenning kan het schoolbestuur personen die in een land buiten de Europese Unie een diploma of een getuigschrift hebben behaald dat toelating geeft tot het hoger professioneel onderwijs dan wel het academisch onderwijs in dat land, toelaten tot de inschrijving voor een opleiding hoger beroepsonderwijs. §2. In afwijking van §1 kan de inrichtende macht in haar schoolreglement afwijkende toelatingsvoorwaarden opnemen. De afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen enkel rekening houden met de volgende elementen: 1° humanitaire redenen; 2° medische, psychische of sociale redenen; 3° het algemene niveau van de cursist, getoetst met een door het schoolbestuur georganiseerde en door de toelatingsklassenraad beoordeelde toelatingsproef. De toelatingsproef, vermeld in 3°, wordt uiterlijk de vijfde dag na het einde van de inschrijvingsperiode georganiseerd en gaat na of de cursist over de kennis en vaardigheden beschikt die vereist zijn om de opleiding in kwestie aan te vangen. De directeur kan de organisatie van een toelatingsproef op verzoek van de cursist niet weigeren. De directeur van de instelling van het voltijds secundair onderwijs maakt op basis van de resultaten van de toelatingsproef een beoordeling op in de vorm van een schriftelijk verslag, dat opgenomen wordt in het dossier van de cursist. Art. 59decies. Behoudens de toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel 59novies, moet aan één van de volgende voorwaarden voldaan zijn om als cursist toegelaten te worden tot een sequentieel geordend onderdeel: 1° de cursist beschikt over het deelcertificaat van een sequentieel voorafgaand onderdeel; 2° de cursist beschikt over een welbepaald attest of certificaat van een andere opleidings- of vormingsinstelling. De inrichtende macht bepaalt welk attest of certificaat toegang geeft tot welke sequentieel geordende onderdelen; 3° de cursist beschikt over een titel van beroepsbekwaamheid, als vermeld in het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid en in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2005 tot uitvoering van het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid. De inrichtende macht bepaalt welke titel van beroepsbekwaamheid toegang geeft tot welke sequentieel geordende onderdelen; 4° de inrichtende macht oordeelt dat de cursist beschikt over een diploma, certificaat of getuigschrift uit het onderwijs, of over een attest of certificaat uit een andere opleidings- of vormingsinstelling waaruit blijkt dat hij over voldoende kennis, vaardigheden en attitudes beschikt om het onderdeel aan te vangen; 5° de inrichtende macht oordeelt op basis van een toelatingsproef dat de cursist de nodige ervaring heeft verworven die hem toelaat het onderdeel te volgen. Sectie III. Studiebekrachtiging Art. 59undecies. In het hoger beroepsonderwijs, aangeboden door instellingen voor voltijds secundair onderwijs, bestaan de volgende studiebewijzen: 1° een deelcertificaat; 2° een certificaat.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
86
22
Art. 59duodecies. §1. Een deelcertificaat bekrachtigt een module in een modulaire opleiding. §2. Een certificaat bekrachtigt een opleiding van het HBO4. §3. Bij een certificaat van het hoger beroepsonderwijs wordt een certificaatsupplement uitgereikt overeenkomstig de door de Vlaamse Regering bepaalde modaliteiten. §4. Tegen beslissingen van delibererende klassenraden van het hoger beroepsonderwijs die door de betrokken personen worden betwist, kan beroep worden ingesteld overeenkomstig de procedure die van toepassing is in de eerste, tweede en derde graad van het voltijds secundair onderwijs, met dien verstande dat de inrichtende macht van de instelling in kwestie, rekening houdend met het principe van de redelijkheid, de termijnen bepaalt die inherent zijn aan die procedure.”. Art. 63. In artikel 74bis, 1°, a), van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 2005, worden de woorden “de derde leerjaren van de derde graad van het algemeen, technisch en kunstsecundair onderwijs en de leerjaren van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs” vervangen door de woorden “de derde leerjaren van de derde graad van het algemeen en kunstsecundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs”. Art. 64. Aan artikel 74novies, §1, 4°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006 en 22 juni 2007, wordt een punt e) toegevoegd, dat luidt als volgt: “e) de regeling van de toelatingsproef in het hoger beroepsonderwijs.”. Art. 65. In artikel 84bis, §1, 2°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 april 1995 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000 en 19 juli 2002, wordt het derde streepje wordt vervangen door wat volgt: “-die houder zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling, of door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap en die het eerste of het derde leerjaar van de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs van het voltijds secundair onderwijs met vrucht volbracht hebben;“. Art. 66. In artikel 84 quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 12 juni 1991 en gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° Aan punt 1°a) en 1°b) worden de volgende woorden toegevoegd: “, met uitzondering van het hoger beroepsonderwijs”; 2° Aan punt 1° worden de punten d) en e) toegevoegd, die luiden als volgt: “d) de vrijstellingsregeling in het hoger beroepsonderwijs;
87
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
23
e) het model van het certificaatsupplement en de nadere modaliteiten met betrekking tot het uitreiken ervan.” Hoofdstuk II. Wijzigingen in diverse regelgeving die van toepassing is op het secundair onderwijs Art. 67. In artikel 3, §8, 1°, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt: “In afwijking daarvan worden voor de telling per instelling voor voltijds secundair onderwijs van het aantal cursisten van het hoger beroepsonderwijs twee data vastgesteld, namelijk 15 januari van het voorafgaande schooljaar of academiejaar of de eerstvolgende lesdag erna als op die datum een vrije dag valt, en 15 juni van het voorafgaande schooljaar of academiejaar of de eerstvolgende lesdag erna als op die datum een vrije dag valt. Op elke datum wordt een regelmatige cursist voor een halve eenheid in aanmerking genomen.” Art. 68. In artikel 24bis, §1, wordt punt 8° vervangen door wat volgt: "8° beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen inzake eindtermen, ontwikkelingsdoelen, specifieke eindtermen, leerplannen en handelingsplannen, uitgezonderd voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, waar beantwoord moet worden aan de bepalingen inzake de organisatie van het hoger beroepsonderwijs, vermeld in titel II van het decreet van ... betreffende het hoger beroepsonderwijs.". Art. 69. Aan artikel 2 van het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs worden tussen de woorden “buitengewoon secundair onderwijs” en de woorden “De Vlaamse Regering” de worden “, met uitzondering van het hoger beroepsonderwijs” ingevoegd. Art. 70. In artikel 9 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs worden de woorden “de instellingen van het gemeenschapsonderwijs die in Duitsland gelegen zijn” vervangen door de woorden “structuuronderdelen van het hoger beroepsonderwijs”. Hoofdstuk III. Wijzigings- en opheffingsbepalingen in het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs Art. 71. In artikel 2 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een punt 2°bis ingevoegd, die luidt als volgt: “2°bis een beroepskwalificatie: een afgerond geheel van competenties waarmee een beroep uitgeoefend kan worden;”
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
88
24
2° aan punt 2° wordt de volgende zin toegevoegd: “Voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs worden hiermee de competenties bedoeld.” 3° er wordt een punt 18bis ingevoegd, die luidt als volgt: “18°bis kwalificatieniveau: een onderverdeling van de kwalificatiestructuur gebaseerd op niveaudescriptoren vermeld in het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur;”; 4° punt 31° wordt vervangen door wat volgt: “31° een opleiding: een geheel van onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten dat leidt tot een onderwijskwalificatie;”; 5° er wordt een punt 42bis ingevoegd, die luidt als volgt: “42°bis studieomvang: het aantal studiepunten toegekend aan een onderdeel of aan een opleiding;”. Art. 72. In artikel 5, §3, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden “omvat beroepsgerichte opleidingen die georganiseerd worden op het niveau van het hoger onderwijs en die niet leiden tot de graad van bachelor of de graad van master.” worden vervangen door de woorden “is beroepsgericht onderwijs als vermeld in artikel 4 van het decreet van … betreffende het hoger beroepsonderwijs.”; 2°er wordt een tweede en een derde lid toegevoegd, die luiden als volgt: “De opleidingen van het HBO4 hebben een studieomvang van ten minste 60 studiepunten en ten hoogste 90 studiepunten. De opleidingen van het HBO5 hebben een studieomvang van ten minste 90 studiepunten en ten hoogste 120 studiepunten.” Art. 73. In artikel 8 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “Het hoger beroepsonderwijs” en de woorden “wordt ingedeeld in volgende studiegebieden” de woorden “aangeboden door de Centra voor Volwassenenonderwijs” ingevoegd. Art. 74. In artikel 14, §3, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “de leerplannen” en de woorden “goed volgens” de woorden “van de opleidingen van de leergebieden, vermeld in artikel 6, en de studiegebieden, vermeld in artikel 7,” ingevoegd. Art. 75. In artikel 16 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
89
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
25
1° in het eerste lid worden de woorden “, uitgezonderd de opleidingen van het studiegebied onderwijs” geschrapt; 2° het tweede lid wordt opgeheven. Art. 76. Artikel 21 van hetzelfde decreet wordt opgeheven. Art. 77. Aan artikel 24, §1, eerste lid van hetzelfde decreet worden de woorden “van de opleidingen van de leergebieden, vermeld in artikel 6, en de studiegebieden, vermeld in artikel 7, toegevoegd. Art. 78. Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 24bis toegevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 24bis. §1. Het opleidingsprofiel voor een opleiding van de studiegebieden, vermeld in artikel 8, komt tot stand, zoals bepaald in titel II van het decreet van … betreffende het hoger beroepsonderwijs, en omvat ten minste: 1° het minimale aantal lestijden van de opleiding; 2° het aantal modules; 3° het aantal lestijden per module; 4° de verdeling van de basiscompetenties over de modules binnen de opleiding. §2. De Vlaamse Regering bepaalt de omzetting van studiepunten in lestijden voor de opleidingen, vermeld in artikel 8. De financiering van de opleidingen wordt gebaseerd op het aantal lestijden na de omzetting. §3. De Vlaamse Regering kan nadere modaliteiten vastleggen met betrekking tot de opmaak van het opleidingsprofiel.” Art. 79. In artikel 25 van hetzelfde decreet worden de woorden “door de Vlaamse Regering goedgekeurde opleidingsprofielen” vervangen door de woorden “opleidingsprofielen, vermeld in artikel 24 of artikel 24bis”. Art. 80. In artikel 26, §4, van hetzelfde decreet worden aan het eerste en derde lid de woorden “, vermeld in artikel 24 en 24bis” toegevoegd. Art. 81. Artikel 28 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art. 28. §1. Het volwassenenonderwijs kan georganiseerd worden als contactonderwijs of als gecombineerd onderwijs. §2. Gecombineerd onderwijs met betrekking tot een opleiding van de leergebieden, vermeld in artikel 6, en de studiegebieden, vermeld in artikel 7, voldoet ten minste aan de volgende criteria: 1° het voldoet aan de wettelijke bepalingen van dit decreet; 2° het omvat minimaal 25 percent aan contactonderwijs; 3° het heeft betrekking op één of meer modules van een door de Vlaamse Regering goedgekeurd opleidingsprofiel;
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
90
26
4° het cursusmateriaal en de didactische middelen voor het gedeelte afstandsonderwijs zijn geschikt voor multimediaal gebruik; 5° de wijze van evalueren van het gedeelte afstandsonderwijs is duidelijk omschreven; 6° de deelname van cursisten aan het gedeelte afstandsonderwijs wordt systematisch opgevolgd. De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor de aanvraag van gecombineerd onderwijs.” Art. 82. In artikel 34, §1, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan 1° worden de volgende woorden toegevoegd: “, dat minstens drie jaar behaald is” 2° er wordt een punt 4°bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “4°bis een certificaat van het hoger beroepsonderwijs;”. Art. 83. In artikel 41 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan §2, 1°, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Bij een certificaat van het hoger beroepsonderwijs wordt een certificaatsupplement uitgereikt overeenkomstig de door de Vlaamse Regering bepaalde modaliteiten. De Vlaamse Regering bepaalt bij welke andere opleidingen een certificaatsupplement wordt uitgereikt.”; 2° in §4 worden tussen de woorden “diploma” en “bekrachtigt” de woorden “van het secundair onderwijs” ingevoegd; 3° aan §4, 2°, worden de volgende woorden toegevoegd: “of een certificaat van een opleiding van een studiegebied van het hoger beroepsonderwijs of een diploma van gegradueerde”; 4° in §6 worden de woorden “hoger beroepsonderwijs van minimum 900 lestijden” vervangen door de woorden “HBO5”; 5° aan §6 wordt een tweede en derde lid toegevoegd, die luiden als volgt: “Bij een diploma van gegradueerde wordt steeds een diplomasupplement uitgereikt. De Vlaamse Regering bepaalt het model van diplomasupplement en de nadere modaliteiten met betrekking tot het uitreiken van een diplomasupplement.”
91
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
27
Art. 84. In artikel 42 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “de opleidingen” en de woorden “, die in combinatie” de woorden “van een ander studiegebied in het secundair volwassenenonderwijs” ingevoegd. Art. 85. In artikel 49 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan punt 2° worden de woorden “, als vermeld in artikel 24 en artikel 24bis.” toegevoegd; 2° in 3° worden tussen de woorden “bestaande opleidingsprofielen” en de woorden “coördineren,” de woorden “,als vermeld in artikel 24 en artikel 24bis” ingevoegd. Art. 86. In artikel 64 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §2 worden de woorden “en de studiegebieden, zoals vermeld in artikel 8” geschrapt; 2° in §5 worden tussen de woorden “een opleiding” en de woorden “niet georganiseerd” de woorden “van de studiegebieden zoals vermeld in artikel 7” tussengevoegd. 2° er wordt een §8 toegevoegd, die luidt als volgt: “§8. In afwijking van §1 tot en met §7 wordt de onderwijsbevoegdheid voor een opleiding van de studiegebieden, vermeld in artikel 8, aan het bestuur van een Centrum voor Volwassenenonderwijs toegekend, overeenkomstig de bepalingen in titel II van het decreet van … betreffende het hoger beroepsonderwijs.” Art. 87. Aan artikel 65, §1, wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt: 3° het structuuronderdeel wordt gerangschikt als secundair volwassenenonderwijs.” Art. 88. In artikel 98 van hetzelfde decreet wordt §3 vervangen door wat volgt: “§3. In afwijking van §1 kan een Centrum voor Volwassenenonderwijs leraarsuren aanwenden voor de aanwerving van voordrachtgevers. Voor de opleidingen Arabisch richtgraad 1 en 2, Chinees richtgraad 1 en 2, Grieks richtgraad 1 en 2, Japans richtgraad 1 en 2, Pools richtgraad 1 en 2, Russisch richtgraad 1 en 2 en Turks richtgraad 1 en 2 in het studiegebied talen richtgraad 1 en 2 kunnen voordrachtgevers aangeworven worden ten bedrage van maximaal 5 procent van het voor het Centrum voor Volwassenenonderwijs beschikbare pakket leraarsuren. Voor de opleidingen van de studiegebieden, zoals vermeld in artikel 8, kunnen voordrachtgevers aangeworven worden ten bedrage van maximaal 20 procent van het beschikbare pakket leraarsuren.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
92
28
Over de aanwending van leraarsuren voor de aanwerving van voordrachtgevers en over de vergoeding van die voordrachtgevers moet een voorafgaandelijk akkoord bereikt worden in het lokale comité.” Art. 89. In artikel 99 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1, 2°, worden tussen de woorden “het opleidingsprofiel” en “georganiseerd” de woorden “,vermeld in artikel 24 en artikel 24bis,” ingevoegd; 2° in §3, eerste lid, worden tussen de woorden “gecombineerd onderwijs” en “enkel cursisten” de woorden “, vermeld in artikel 28, §2” ingevoegd; 3° in §3, 1°, worden tussen de woorden “het opleidingsprofiel” en “georganiseerd” de woorden “,vermeld in artikel 24,” ingevoegd. Art. 90. In artikel 181, tweede lid, worden de woorden “Die opleidingen beschikken op dat ogenblik over door de Vlaamse Regering goedgekeurde opleidingsprofielen” vervangen door de woorden “Die opleidingen beschikken op dat ogenblik over opleidingsprofielen, als vermeld in artikel 24 of artikel 24bis”. Art. 91. In artikel 184 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “de opleidingen” en de woorden “die op het ogenblik” de woorden “, van de leergebieden, vermeld in artikel 6, en de studiegebieden, vermeld in artikel 7,” ingevoegd. Art. 92. In artikel 185 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden ‘modulaire opleidingen” en “waarvoor” de woorden “, van de leergebieden, vermeld in artikel 6, en de studiegebieden, vermeld in artikel 7,” ingevoegd. Hoofdstuk IV. Wijzigingen aan het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen Art. 93. In artikel 12 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen wordt voor §1, die §1bis wordt, een nieuwe §1 ingevoegd, die luidt als volgt: “§1. Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zijn beroepsgericht als vermeld in artikel 4 van het decreet van … betreffende het hoger beroepsonderwijs.” Art. 94. In artikel 14 van hetzelfde decreet wordt voor §1, die §1bis wordt, een nieuwe §1 ingevoegd, die luidt als volgt: “§1. De hogescholen bieden in het hoger beroepsonderwijs opleidingen aan die leiden tot het diploma van gegradueerde.” Art. 95. In hetzelfde decreet wordt een artikel 17bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 17bis. §1. Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs sluiten aan bij het secundair onderwijs of volgen op opleidingen van het hoger beroepsonderwijs.
93
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
29
§2. De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs hebben een studieomvang van ten minste 90 studiepunten en ten hoogste 120 studiepunten.” Art. 96. In artikel 23, §1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004 en 16 juni 2006, worden tussen de woorden “ in het hoger professioneel onderwijs” en de woorden “opleidingen organiseren” de woorden “en in het hoger beroepsonderwijs” ingevoegd, en worden tussen de woorden “de overeenstemmende graden van bachelor” en de woorden “verlenen in of over de volgende studiegebieden” de woorden “respectievelijk diploma’s van gegradueerde” ingevoegd. Art. 97. Aan artikel 25, §5, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 19 maart 2004, wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt: “3° houders van het diploma van gegradueerde, uitgereikt in het hoger beroepsonderwijs.” Art. 98. In hetzelfde decreet wordt een artikel 53ter ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 53ter. De ambtshalve geregistreerde instellingen, vermeld in artikel 32 tot en met 53, kunnen elk in de studiegebieden waarbinnen ze opleidingen in het hoger professioneel onderwijs kunnen aanbieden, de daarop betrekking hebbende graden verlenen, opleidingen van het hoger beroepsonderwijs aanbieden en de daarop betrekking hebbende diploma’s van gegradueerde uitreiken.” Art. 99. In artikel 77 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan punt 1°, a), worden de volgende woorden toegevoegd “, met uitzondering van het hoger beroepsonderwijs”; 2° in punt 1° wordt een punt a bis) ingevoegd dat luidt als volgt: “a bis) in voorkomend geval, het diploma waartoe de opleiding leidt;”; 3° er wordt een punt 1°quater ingevoegd, dat luidt als volgt: “1° quater voor elke opleiding van het hoger beroepsonderwijs: a) de bacheloropleiding(en) die erop volgen;”. Art. 100. In artikel 83 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt voor §1, die §1bis wordt, een nieuwe §1 ingevoegd, die luidt als volgt: “§1. Het instellingsbestuur verleent een diploma van gegradueerde met nadere kwalificatie aan ieder die een opleiding van het hoger beroepsonderwijs met succes heeft voltooid.”; 2° een §3 wordt toegevoegd, die luidt als volgt: “§3. Bij een diploma van gegradueerde wordt steeds een diplomasupplement uitgereikt. De Vlaamse Regering bepaalt de modellen van het diploma van
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
94
30
gegradueerde en van het certificaatsupplement, en de nadere modaliteiten met betrekking tot het uitreiken van het diploma van gegradueerde en het certificaatsupplement.” Hoofdstuk V. Wijzigingen aan het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen Art. 101. Aan artikel 4 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen worden de volgende woorden toegevoegd: “,met uitzondering van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs.” Art. 102. In artikel 9 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt een punt 3°bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “3°bis een diploma of certificaat? uitgereikt in het kader van het hoger beroepsonderwijs;”. Art. 103. Aan titel III, hoofdstuk III, afdeling 2, van hetzelfde decreet wordt een onderafdeling 4, bestaande uit artikel 15 bis en 15ter, toegevoegd, die luidt als volgt: “Onderafdeling 4. Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs Art. 15bis. Om als regelmatige cursist toegelaten te worden tot een opleiding van het hoger beroepsonderwijs? georganiseerd door een hogeschool? moet de cursist voldaan hebben aan de leerplicht en het instellingsreglement ontvangen en ondertekend hebben. Daarenboven moet de cursist beschikken over een van de volgende studiebewijzen: 1° een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, dat minstens drie jaar behaald is; 2° een diploma van het secundair onderwijs; 3° een certificaat van een opleiding van het secundair onderwijs voor sociale promotie van minimaal 900 lestijden; 4° een certificaat van een opleiding van het secundair volwassenenonderwijs van minimaal 900 lestijden; 5° een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie; 6° een certificaat van het hoger beroepsonderwijs; 7° een diploma van het hoger beroepsonderwijs; 8° een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan; 9° een diploma van bachelor of master; 10° een studiebewijs dat krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst wordt erkend als gelijkwaardig met een van de diploma’s vermeld in 1° tot en met 9°. Bij ontstentenis van een dergelijke erkenning kan het instellingsbestuur personen die in een land buiten de Europese Unie een diploma of een getuigschrift hebben behaald dat toelating geeft tot het hoger professioneel onderwijs dan wel het academisch onderwijs in dat land, toelaten tot de inschrijving voor een opleiding hoger beroepsonderwijs.
95
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
31 Art. 15ter. In afwijking van §1 kan instellingsbestuur in zijn instellingsreglement afwijkende toelatingsvoorwaarden opnemen. De afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen enkel rekening houden met de volgende elementen: 1° humanitaire redenen; 2° medische, psychische of sociale redenen; 3° het algemene niveau van de cursist, getoetst met een door het instellingsbestuur georganiseerde toelatingsproef. De toelatingsproef, vermeld in 3°, wordt uiterlijk de vijfde dag na het einde van de inschrijvingsperiode georganiseerd en gaat na of de cursist over de kennis en vaardigheden beschikt die vereist zijn om de opleiding in kwestie aan te vangen. Het instellingsbestuur kan de organisatie van een toelatingsproef op verzoek van de cursist niet weigeren. Het instellingsbestuur maakt op basis van de resultaten van de toelatingsproef, vermeld in het eerste lid, 3°, een beoordeling op in de vorm van een schriftelijk verslag, dat opgenomen wordt in het dossier van de cursist. De voorwaarden om een toelatingsproef als vermeld in het eerste lid, 3°, te organiseren worden opgenomen in het instellingsreglement.” Hoofdstuk VI. Wijzigingsbepalingen in het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen Art. 104. In artikel 2 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen wordt een punt 18°bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “18°bis opleiding in het hoger beroepsonderwijs: opleiding in het hoger beroepsonderwijs van kwalificatieniveau 5, georganiseerd door een hogeschool, als vermeld in het decreet van … betreffende het hoger beroepsonderwijs.”. Art.105. Aan artikel 7, §1, 1°, van hetzelfde decreet worden een punt d) en een punt e) toegevoegd, die luiden als volgt: “d) een of meer opleidingen in het hoger beroepsonderwijs; e) een of meer opleidingsonderdelen die behoren tot een of meer opleidingen in het hoger beroepsonderwijs.”. Art.106. In artikel 23, §1, 1°, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “voor de” en de woorden “professioneel gerichte opleidingen” de woorden “opleidingen in het hoger beroepsonderwijs” ingevoegd. Art.107. Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 40 bis toegevoegd, dat luidt als volgt: §1 Voor de financiering van opleidingen in het hoger beroepsonderwijs is een variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs (VOWhbo) voorzien. Hiervoor worden volgende bedragen vastgelegd (uitgedrukt in euro):
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
96
32
1° voor het begrotingsjaar 2011: 18.000 euro 2° voor het begrotingsjaar 2012: 800.000 euro 3° voor het begrotingsjaar 2013: 2.000.000 euro 4° voor het begrotingsjaar 2014: 3.500.000 euro 5° voor het begrotingsjaar 2015: 5.000.000 euro 6° voor het begrotingsjaar 2016: 6.500.000 euro 7° vanaf het begrotingsjaar 2017: 7.500.000 euro”. §2 de bedragen vermeld in §1 worden omgeslagen naar de betrokken hogescholen op basis van financieringspunten berekend volgens volgende formule: VOWi-hbo = FPi-hbo x VOWhbo ; ∑i FPhbo Waarbij a) VOWi-hbo gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in hogeschool i;”; b) FPi-hbo gelijk is aan het totale aantal financieringspunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in hogeschool i; c) VOWhbo gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, vermeld in §1”; De financieringspunten, worden als volgt berekend: FPi-hbo = FPi-hbo-input + FPi-hbo-output + FPi-hbo-diploma + FPi-hbo-credit, waarbij: 1° FPi-hbo gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in instelling i; 2° FPi-hbo-input gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal opgenomen studiepunten voor het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in instelling i; 3° FPi-hbo-output gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten voor het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in instelling i; 4° FPi-hbo-diploma gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in instelling i, zoals bepaald in §5; 5° FPi-hbo-credit gelijk is aan het aantal financieringspunten in instelling i, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten door studenten onder creditcontract voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs. §3. 1°Het aantal opgenomen studiepunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs wordt als volgt meegerekend voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-hbo-input: a) voor het begrotingsjaar 2011: de opgenomen studiepunten in het academiejaar 2009-2010; b) voor het begrotingsjaar 2012: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010 en 2010 -2011; c) voor het begrotingsjaar 2013: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012; d) voor het begrotingsjaar 2014: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013;
97
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
33 e) voor het begrotingsjaar 2015: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013; f) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2. 2° het aantal opgenomen studiepunten wordt vermenigvuldigd met het puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23. 3° Voor de berekening van het aantal opgenomen studiepunten per opleiding wordt het aantal studiepunten in aanmerking genomen waarvoor een student onder diplomacontract zich heeft ingeschreven voor een opleiding in het hoger beroepsonderwijs tot op het ogenblik dat de student 60 studiepunten heeft verworven in één en dezelfde opleiding in het hoger beroepsonderwijs. Voor de vaststelling van die eerste 60 studiepunten in één en dezelfde opleiding in het hoger beroepsonderwijs worden de volgende studiepunten in aanmerking genomen: a) Het aantal studiepunten waarvoor de student een creditbewijs ontvangen heeft in de desbetreffende opleiding in het hoger beroepsonderwijs; b) Het aantal studiepunten waarvoor de student in de desbetreffende opleiding in het hoger beroepsonderwijs een vrijstelling heeft gekregen voor een opleidingsonderdeel.” §4. 1° voor de berekening van het aantal financieringspunten FPI-hbo-output wordt het aantal financieringspunten gebaseerd op het aantal verworven studiepunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in aanmerking genomen. 2° het aantal verworven studiepunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs wordt als volgt meegerekend voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-hbo-output: a) voor het begrotingsjaar 2011: de verworven studiepunten in het academiejaar 2009-2010; b) voor het begrotingsjaar 2012: het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren 2009-2010 en 2010 -2011; c) voor het begrotingsjaar 2013: het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012; d) voor het begrotingsjaar 2014: het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013; e) voor het begrotingsjaar 2015: het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013; f) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2. 3° voor de vaststelling van het aantal verworven studiepunten per opleiding wordt het aantal studiepunten in aanmerking genomen waarvoor een student onder diplomacontract een creditbewijs ontvangen heeft in een opleiding in het hoger beroepsonderwijs. 4° het aantal opgenomen studiepunten wordt vermenigvuldigd met het puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23. §5. 1° voor de berekening van het aantal studiepunten FPi-hbo-diploma wordt voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in de hogescholen: het aantal
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
98
34
financieringspunten gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma’s in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in aanmerking genomen. 2° voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-hbo-diploma wordt het aantal uitgereikte diploma’s in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs als volgt meegerekend: a) voor het begrotingsjaar 2012: de uitgereikte diploma’s in het academiejaar 2010 2011, vermenigvuldigd met 30; b) voor het begrotingsjaar 2013: het gemiddeld aantal uitgereikte diploma’s over de academiejaren 2010-2011 en 2011-2012, vermenigvuldigd met 30; c) voor het begrotingsjaar 2014: het gemiddeld aantal uitgereikte diploma’s over de academiejaren 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013, vermenigvuldigd met 30; d) voor het begrotingsjaar 2015: het gemiddeld aantal uitgereikte diploma’s over de academiejaren 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013, vermenigvuldigd met 30; e) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal uitgereikte diploma’s over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2, vermenigvuldigd met 30. 3° Alleen de diploma’s, uitgereikt aan studenten die voor minstens de helft van de studiepunten van de desbetreffende opleiding een creditbewijs ontvangen hebben in de instelling die het diploma uitreikt, worden in aanmerking genomen voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-hbo-diploma 4° het aantal opgenomen studiepunten wordt vermenigvuldigd met het puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23. §6. Het aantal financieringspunten in het kader van FPi-hbo-input, FPi-hbo-output en FPi-hbo-diploma gegenereerd door een werkstudent, een beursstudent en door een student met een functiebeperking wordt vermenigvuldigd met een factor 1,5. In het geval dat een student beantwoordt aan meer dan één categorie van studentenkenmerken, vermeld in het eerste lid, dan wordt het aantal opgenomen studiepunten, het aantal verworven studiepunten en de diplomabonus van de student verhoogd met de helft van het aantal opgenomen studiepunten, de helft van het aantal verworven studiepunten en de helft van de diplomabonus van die student voor elke categorie van studentenkenmerken van toepassing op de betreffende student. §7. 1° voor de berekening van het aantal financieringspunten FPI-hbo-credit wordt het aantal financieringspunten gebaseerd op behaalde creditbewijzen in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, door studenten met een creditcontract, in aanmerking genomen. 2° Het aantal verworven studiepunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs , behaald door studenten met een creditcontract, wordt als volgt meegerekend voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-hbo-credit: a) voor het begrotingsjaar 2011: de verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in het academiejaar 2009-2010; b) voor het begrotingsjaar 2012: het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren 2009-2010 en 2010 -2011;
99
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
35
c) voor het begrotingsjaar 2013: het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012; d) voor het begrotingsjaar 2014: het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013; e) voor het begrotingsjaar 2015: het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013; f) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2. De studiepunten waarvoor studenten onder creditcontract een creditbewijs behaald hebben in een instelling, worden verdeeld over de studiegebieden waarvoor de instelling onderwijsbevoegdheid heeft pro rata het aantal financieringspunten FPi-hbo-output in de studiegebieden en vermenigvuldigd met het puntengewicht van het betreffende studiegebied, zoals vastgelegd in artikel 23. Hoofdstuk VII. Overgangsbepalingen Afdeling I. Algemeen Art. 108. §1. Vanaf de inwerkingtreding van dit decreet worden de volgende opleidingen van rechtswege vastgelegd als opleidingen van het HBO4: 1° de opleidingen van het derde leerjaar in de derde graad van het technisch en kunstsecundair onderwijs georgansieerd als specialisatiejaar, in het secundair onderwijs; 2° de opleidingen van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs, in het secundair onderwijs; 3° de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs van minder dan 900 lestijden in het volwassenenonderwijs. §2. Vanaf de inwerkingtreding van dit decreet worden de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs van minimaal 900 lestijden die ingericht worden in het volwassenenonderwijs, van rechtswege vastgelegd als opleidingen van het HBO5. Art. 109. §1. De instellingen voor secundair onderwijs en de centra voor volwassenenonderwijs vormen de opleidingen als vermeld in artikel 108 van dit decreet om overeenkomstig de bepalingen van dit decreet . §2. In afwijking van hoofdstuk I van titel II van dit decreet geldt voor de opleidingen als vermeld in artikel 108, de procedure als bepaald in afdeling II van dit hoofdstuk. §3. In het geval een hogeschool eenzelfde opleiding van HBO5 wil aanbieden dan die waartoe een opleiding als vermeld in artikel 108, §2 is omgevormd, dan moet de hogeschool daarvoor samenwerken met het centrum voor volwassenenonderwijs dat de opleiding in kwestie aanbiedt.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
100
36
Art. 110. De instellingen voor het voltijds secundair onderwijs die tijdens het schooljaar 2008-2009 uitsluitend opleidingen van de vierde graad hebben georganiseerd, kunnen afwijken van artikel 51 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II. Afdeling II. Procedure Art. 111. §1. Voor 1 januari 2012 dient het instellingsbestuur een aanvraag voor de toets nieuwe HBO-opleiding in bij het accreditatieorgaan. De opleidingen, vermeld in artikel 108, §1, moeten na de omvorming leiden tot een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 4, die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 4. De opleidingen vermeld in artikel 108, §2, moeten na de omvorming leiden tot een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 5, die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 5. In geval er voor 1 januari 2011 geen erkende beroepskwalificatie voor die opleidingen bestaat, legt de Vlaamse Regering de competenties voor die opleidingen vast. §2. Het accreditatieorgaan bepaalt bij reglement de vorm en inhoud van het dossier dat bij de aanvraag moet worden gevoegd. Als een aanvraag niet voldoet aan die regelen, biedt het accreditatieorgaan de gelegenheid binnen een daartoe gestelde termijn het verzuim te herstellen. Als van die gelegenheid niet dan wel op niet afdoende wijze wordt gebruikgemaakt, wordt de aanvraag niet ontvankelijk verklaard. Het accreditatieorgaan kan nadere regelen omtrent deze procedure vaststellen in het in het reglement, vermeld in het eerste lid. §3. Het accreditatieorgaan behandelt de ontvankelijke aanvragen binnen een ordetermijn van drie maanden, die ingaat de dag na deze van de ontvangst. De termijn wordt berekend van maand tot maand en van dag tot dag. De bevindingen van het accreditatieorgaan worden neergelegd in een toetsingsrapport. Een toetsingsrapport is positief als het accreditatieorgaan in redelijkheid uit de aanvraag meent te kunnen opmaken dat de nieuwe HBOopleiding de toets inzake de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen, vermeld in artikel 34, met goed gevolg zal kunnen doorstaan. In het toetsingsrapport doet het accreditatieorgaan een positieve of negatieve uitspraak over de overeenstemming van de omgevormde opleiding met de opleiding zoals die werd georganiseerd voor de inwerkingtreding van dit decreet. Het accreditatieorgaan legt het beoordelingskader voor de overeenstemming van de omgevormde opleiding met de opleiding zoals die werd georganiseerd voor de inwerkingtreding van dit decreet, vast in het in het reglement, vermeld in §2, eerste lid. §4. Het accreditatieorgaan bezorgt uiterlijk één maand vóór het verstrijken van de ordetermijn van drie maanden een ontwerp van toetsingsrapport aan de instelling, die de mogelijkheid heeft om opmerkingen te formuleren. Het accreditatieorgaan bepaalt in het reglement, vermeld in artikel 13, de wijze waarop de opmerkingen worden behandeld.
101
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
37 §5. Het instellingsbestuur kan de aanvraag toets nieuwe HBO-opleiding intrekken uiterlijk binnen de vervaltermijn van twintig kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van de ontvangst van het ontwerp. Het instellingsbestuur beschikt over een vervaltermijn van zestig kalenderdagen om de aanvraag toets nieuwe HBO-opleiding opnieuw in te dienen bij het accreditatieorgaan. De vervaltermijn van zestig kalenderdagen gaat in op de dag na de intrekking van de initiële aanvraag toets nieuwe HBO-opleiding. In voorkomend geval wordt de termijn, vermeld in §1, verlengd met de indieningstermijn, vermeld in het vorige lid. De ordetermijn van drie maanden, vermeld in §3, wordt in geval van intrekking van een aanvraag toets nieuwe HBO-opleiding geschorst vanaf de intrekking van de aanvraag tot en met de datum van de betekening van de herindiening ervan. Art. 112. §1. Het accreditatieorgaan neemt een van de volgende besluiten: 1° een positief besluit over de toets nieuwe HBO-opleiding, met daarin een positieve uitspraak over de overeenstemming van de omgevormde opleiding met de opleiding zoals die werd georganiseerd voor de inwerkingtreding van dit decreet; 2° een positief besluit over de toets nieuwe HBO-opleiding, met daarin een negatieve uitspraak over de overeenstemming van de omgevormde opleiding met de opleiding zoals die werd georganiseerd voor de inwerkingtreding van dit decreet; 3° een negatief besluit over de toets nieuwe HBO-opleiding. Het accreditatieorgaan bezorgt het besluit over de toets nieuwe HBO-opleiding aan de Vlaamse Regering en aan de instelling binnen een ordetermijn van dertig kalenderdagen. De Vlaamse Regering bekrachtigt het besluit van het accreditatieorgaan over de toets nieuwe HBO-opleiding. De Vlaamse Regering bezorgt het besluit aan het instellingsbestuur binnen een ordetermijn van dertig kalenderdagen. Dat besluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling. §2. In geval van een positief besluit over de toets nieuwe HBO-opleiding met daarin een positieve uitspraak over de overeenstemming van de omgevormde opleiding met de opleiding zoals die werd georganiseerd voor de inwerkingtreding van dit decreet, vervalt het besluit over de toets nieuwe HBO-opleiding op het einde van het vierde schooljaar dat volgt op de dag van de inwerkingtreding van het besluit toets nieuwe HBO-opleiding. Het positieve besluit over de toets nieuwe HBO-opleiding vervalt automatisch als het instellingsbestuur de opleiding niet start in het tweede schooljaar dat volgt op de bekendmaking aan het instellingsbestuur. §3. In geval van een positief besluit over de toets nieuwe HBO-opleiding met daarin een negatieve uitspraak over de overeenstemming van de omgevormde opleiding met de opleiding zoals die werd georganiseerd voor de inwerkingtreding van dit decreet, dient het instellingsbestuur alsnog een aanvraag voor de macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets in bij de Commissie overeenkomstig de bepalingen in artikel 113 en 114. §4. In geval van een negatief besluit over de toets nieuwe opleiding wordt de opleiding van het hoger beroepsonderwijs afgebouwd overeenkomstig artikel 115.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
102
38 Art. 113. §1. Het instellingsbestuur vraagt in voorkomend geval de macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets aan bij de Commissie, binnen een vervaltermijn van drie maanden na de ontvangst van het positieve besluit van de Vlaamse Regering omtrent de toets nieuwe HBO-opleiding, met daarin een negatieve uitspraak over de overeenstemming van de omgevormde opleiding met de opleiding zoals die werd georganiseerd voor de inwerkingtreding van dit decreet.
§2. Het aanvraagdossier geeft een beschrijving van de opleiding en stelt de Commissie in staat de toetsing aan de criteria, vermeld in §3, door te voeren. De Commissie bepaalt de vorm en de gegevens van het aanvraagdossier. §3. De Commissie neemt een positieve of negatieve beslissing over de macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets van de opleiding in de instelling in kwestie op basis van de volgende criteria: 1° een regionale nood aan de opleiding in de instelling in kwestie en een door de beroepswereld expliciet geformuleerde behoefte aan afgestudeerden in de betreffende opleiding; 2° het bestaande aanbod van verwante opleidingen en, in voorkomend geval, de andere aanvragen van verwante nieuwe opleidingen; 3° de verwachte instroom; 4° de verwachte uitstroom van de opleiding; 5° het inspelen op het doelgroepenbeleid van de overheid; 6° de beschikbare infrastructuur; 7° de beschikbaarheid van plaatsen voor werkplekleren; 8° de beschikbaarheid van middelen om het volledige opleidingstraject te kunnen aanbieden; 9° de beschikbare expertise in de instelling; 10° de betrokkenheid van het bedrijfsleven en andere onderwijsniveaus bij de totstandkoming van het programma en, indien van toepassing, de betrokkenheid van de publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen. §4. De Commissie bezorgt haar advies over de ingediende aanvraag aan de Vlaamse Regering en aan de instelling binnen een ordetermijn van dertig kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van de ontvangst. Art. 114. De Vlaamse Regering gaat na of aan de gestelde voorwaarden is voldaan en neemt op basis van het advies van de Commissie een positief of negatief besluit over de capaciteit van de opleiding. De Vlaamse Regering bezorgt het besluit aan het instellingsbestuur binnen een ordetermijn van dertig kalenderdagen. Dat besluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling. Het positieve besluit over de toets nieuwe HBO-opleiding, vermeld in artikel 112, §3, vervalt op het einde van het vierde schooljaar dat volgt op de dag van de inwerkingtreding van het besluit over de capaciteit. Het positieve besluit over de toets nieuwe HBO-opleiding vervalt automatisch indien het instellingsbestuur de opleiding niet start in het tweede schooljaar volgend op de bekendmaking van het besluit over de capaciteit aan het instellingsbestuur. Art. 115. §1. In de volgende gevallen wordt een opleiding van het hoger beroepsonderwijs als vermeld in artikel 108 afgebouwd:
103
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
39 1° in geval het instellingsbestuur nalaat een aanvraag voor toets nieuwe HBOopleiding in te dienen bij het accreditatieorgaan binnen de termijn, vermeld in artikel 111, §1. 2° in geval het besluit van de Vlaamse Regering over de toets nieuwe HBOopleiding, vermeld in artikel 112, §4, negatief is. 3° in geval het besluit van de Vlaamse Regering omtrent de macrodoelmatigheid en capaciteit van de opleiding, vermeld in artikel 119, negatief is. §2. De cursisten, ingeschreven in de instelling voor het voltijds secundair onderwijs of het centrum voor volwassenenonderwijs op het ogenblik dat beslist wordt tot afbouw, moeten de aangevatte opleiding volledig en binnen een normaal tijdsbestek kunnen beëindigen. Met een normaal tijdsbestek wordt bedoeld zonder onderbreking en zonder herhaling van een onderdeel. De afbouw moet gerealiseerd worden binnen een periode van drie schooljaren. Hoofdstuk VIII. Slotbepalingen Art. 116. De evaluatie van dit decreet wordt uiterlijk in 2013 opgestart. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere modaliteiten van de evaluatie. De resultaten van de evaluatie worden aan het Vlaams Parlement meegedeeld. Art. 117. §1. De Vlaamse Regering bepaalt jaarlijks de beschikbare begrotingskredieten voor de organisatie van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. §2. De Vlaamse Regering kan vanaf 1 januari 2010 voor elke opleiding van het hoger beroepsonderwijs een forfaitair bedrag als subsidie toekennen aan het instellingsbestuur dat de opleiding organiseert, voor de kosten die verbonden zijn aan de erkenning, de externe beoordeling en de accreditatie van de opleiding. §3. In geval van gezamenlijke organisatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs wordt de subsidie, vermeld in §1, toegekend aan de coördinerende instelling. §4. De Vlaamse Regering bepaalt minstens de volgende modaliteiten voor de toekenning van de subsidie, vermeld in §1: 1° het tijdstip waarop de subsidie wordt toegekend; 2° de hoogte van het forfaitaire bedrag van de subsidie; 3° de wijze van toekenning van de subsidie. Art. 118. Dit decreet treedt in werking op 1 september 2009 met uitzondering van titel I, hoofdstuk II, dat in werking treedt op datum van de bekendmaking van dit decreet in het Belgisch Staatsblad.
Brussel, .................. De minister-president van de Vlaamse Regering,
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
104
40
Kris PEETERS De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming,
Frank VANDENBROUCKE
105
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
ADVIES VAN DE VLAAMSE HOGENSCHOLENRAAD
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
106
107
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
108
109
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
110
111
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
112
113
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
ADVIES VAN DE VLAAMSE ONDERWIJSRAAD
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
114
115
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
116
117
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
118
119
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
120
121
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
122
123
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
124
125
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
126
127
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
128
129
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
130
131
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
132
133
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
134
135
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
ADVIES VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD VAN VLAANDEREN
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
136
137
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
138
139
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
140
141
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
142
143
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
144
145
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
146
147
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
148
149
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
ADVIES VAN DE NEDERLANDS-VLAAMSE ACCREDITATIEORGANISATIE
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
150
151
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
152
153
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
154
155
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
156
157
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
158
159
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
160
161
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
162
163
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Protocol nr. 451 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergaderingen van het overkoepelend onderhandelingscomite vrij gesubsidieerd onderwijs op 21 oktober, 4, 6, 18 en 25 november, 9 en 16 december 2008 en 6, 8 en 13 januari 2009
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
164
165
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
OVERKOEPELEND ONDERHANDELINGSCOMITE VRIJ GESUBSIDIEERD ONDERWIJS
Brussel, 30 januari 2009
PROTOCOL nr.451 HOUDENDE DE CONCLUSIES VAN DE ONDERHANDELINGEN DIE GEVOERD WERDEN IN DE VERGADERINGEN VAN HET OVERKOEPELEND ONDERHANDELINGSCOMITE VRIJ GESUBSIDIEERD ONDERWIJS OP 21 OKTOBER, 4, 6, 18 EN 25 NOVEMBER, 9 EN 16 DECEMBER 2008 EN 6, 8 EN 13 JANUARI 2009
over
het voorontwerp van decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs (oorspronkelijke titel: voorontwerp van decreet betreffende het hoger beroepsonderwijs).
De afvaardiging van de overheid, samengesteld uit:
1. de hr. Frank VANDENBROUCKE, viceminister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming – voorzitter; 2. de hr. Kris PEETERS, minister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media, Toerisme, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid – ondervoorzitter; 3. de hr. Dirk VAN MECHELEN, viceminister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening – lid;
en de afvaardiging van de representatieve verenigingen van de inrichtende machten, te weten:
1. het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs, vertegenwoordigd door:
de de de de
hr. hr. hr. hr.
Paul WILLE, secretaris-generaal VSKO Chris SMITS, secretaris-generaal VVKSO Kurt BERTELOOT, directeur VDKVO Luc VAN PAEMELE, stafmedewerker VDKVO
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
166
2. het Overleg Kleine Onderwijsverstrekkers, (FOPEM, IPCO, Steinerfederatie, VOOP) vertegenwoordigd door:
de hr. Frans DE COCK, effectieve onderhandelaar
hebben een akkoord bereikt over het hierbij gevoegde voorontwerp van decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs
De vertegenwoordigers van het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (VSKO) onderschrijven een protocol van akkoord voor het voorontwerp van decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.
Dit protocol van akkoord kan niet los gezien worden van volgende fundamentele bedenkingen rond uitgangspunten in het voorontwerp van decreet waarvan de effecten en gevolgen door het VSKO in de toekomst nauwlettend en permanent zullen worden geëvalueerd.
1. Relatie met de Vlaamse Kwalificatiestructuur in wording Het moge duidelijk zijn dat dit protocol van akkoord geen afbreuk doet aan de fundamentele bedenkingen van het VSKO bij het voorontwerp van decreet betreffende de kwalificatiestructuur. Het VSKO is alvast geen vragende partij voor dit decreet in zijn huidig concept. Door de prominente rol van de beroepskwalificatie wordt het secundair onderwijs verengd tot kwalificatiegericht onderwijs. Het is voor het VSKO een brug te ver dat de onderwijskwalificaties, waar de beroepskwalificaties deel van uit maken, erkennings-, subsidiërings- en financieringsvoorwaarden worden omdat ze zonder een onderwijskundige vertaling rechtstreeks ingrijpen op de inhoud van opleidingen. Bovendien worden de beroepskwalificaties, in tegenstelling tot de eindtermen en specifieke eindtermen, onttrokken aan de bekrachtiging door het Vlaams Parlement.
167
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
2. De commissie Hoger Beroepsonderwijs 2.1. Wijze van samenstelling De Erkenningscommissie van het hoger onderwijs heeft duidelijk als model gediend voor de Commissie Hoger Beroepsonderwijs. In de memorie stelt de overheid dat omwille van het feit dat de leden van de Commissie voldoende onafhankelijk moeten kunnen werken, de samenstelling van de Commissie niet gebeurt op basis van voordrachten van organisaties. Tijdens de onderhandelingen heeft het VSKO, samen met andere geledingen, erop aangedrongen voordrachten te laten gebeuren door de Vlaamse Onderwijsraad als organisatie-overstijgende adviesraad. Op zijn minst had het VSKO verwacht dat, naar analogie met de procedure voor de samenstelling van de Erkenningscommissie, de VLOR en de VLHORA adviesrecht zouden gekregen hebben met betrekking tot een voorstel van samenstelling door de Vlaamse regering. 2.2. Bevoegdheden Het VSKO heeft op zich geen moeite bij de gedachte dat in het hoger beroepsonderwijs een rationele uitbouw van het aanbod moet worden bewaakt. Het VSKO vindt het echter te vergaand om naar aanleiding van de introductie van een (nieuwe) onderwijskwalificatie, in functie van programmatie en rationalisatie, aan die Commissie een oriënterende rol toe te bedelen inzake de wenselijkheid, de frequentie en de regionale spreiding van een aanbod van nieuwe opleidingen hoger beroepsonderwijs. Zoals dat tot op heden het geval is voor andere onderwijssegmenten dient volgens het VSKO deze rol toebedeeld te worden aan de VLOR. De VLOR-werking ter zake heeft immers zonder twijfel haar deugdelijkheid bewezen. Tegenover de hiervoor geschetste achtergrond vindt het VSKO het een positieve ontwikkeling dat bij het beoordelen van de macrodoelmatigheid van omgevormde opleidingen de elementen met betrekking tot rationalisatie uit de procedure geweerd zijn.
3. Se-n-Se en secundair volwassenenonderwijs De introductie in het technisch en kunstsecundair onderwijs van nietleerjaargebonden opties aangeduid als secundair na secundair (Se-n-Se) biedt voor het VSKO perspectieven tot opwaardering. Het VSKO is echter de mening toegedaan de benaming SENSE onvoldoende transparant en wervend is. Het VSKO stelt om deze reden Voortgezet Secundair Onderwijs (VOSO) voor. Het VSKO vindt het echter onterecht dat gelijk(w)aardige opleidingen in het secundair volwassenenonderwijs hiervan verstoken blijven. Het VSKO dringt er daarom bij de overheid op aan om op zeer korte termijn uitvoering te geven aan haar engagement dat “Elk studiebewijs dat leidt tot (een) kwalificatie(s) vermeldt over welke kwalificatie(s) het gaat en bevat een verwijzing naar de kwalificatiestructuur.”
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
168
Het VSKO vraagt nadrukkelijk dat hierbij prioritaire aandacht gaat naar de Se-n-Se equivalentie binnen het secundair volwassenenonderwijs.
4. Maximaal aantal studiepunten van een HBO5-opleiding Het goedgekeurd verslag van het artikel 5-overleg over het voorontwerp van decreet bevat volgende passage: “Het VSKO vraagt naar uitzonderingsmaatregelen voor opleidingen van HBO-5 die 140 of 150 studiepunten zouden tellen. Dit zijn teveel studiepunten voor niveau 5, maar te weinig voor niveau 6. Het Departement Onderwijs en Vorming geeft aan dat hiertoe inderdaad uitzonderingsmaatregelen zullen voorzien worden.” Het VSKO herinnert de overheid aan dit engagement en eist nadrukkelijk dat dit onverkort nageleefd wordt.
5. Graduaat verpleegkunde Om elke mogelijke verwarring te vermijden – de hogescholen verleenden immers in het nog recente verleden ook diploma’s van gegradueerde in de verpleegkunde – pleit het VSKO voor het behoud van de huidige diplomabenaming “diploma in de verpleegkunde” in plaats van “graduaat verpleegkunde”.
6. HBO Verpleegkunde en modulaire onderwijsorganisatie Het decreet laat niet toe aan scholen die HBO 5 Verpleegkunde organiseren om nog in te stappen in het experiment modulair onderwijs. Het VSKO verzet zich tegen deze beperking en begrijpt niet waarom aan de ene school die de stap nog moet zetten deze mogelijkheid niet wordt geboden. Het VSKO merkt hier op dat het voor de overheid om een budgettaire nuloperatie gaat, omdat er in het kader van de opleiding Verpleegkunde, niet in bijkomende uren wordt voorzien.
7. Samenwerking De memorie van toelichting stelt: “Om een flexibel, divers en transparant en rationeel aanbod te verzekeren en om eventuele destructieve concurrentie tussen de betrokken onderwijsniveaus aan banden te leggen zal het noodzakelijk zijn dat deze verschillende onderwijsniveaus nauw samenwerken. In het hoger beroepsonderwijs zal samenwerking tussen verschillende onderwijsniveaus verplicht zijn op inhoudelijk vlak. Andere onderwijsinstellingen moeten worden betrokken bij de inhoudelijke vormgeving van het curriculum en de uittekening van voor- en natrajecten. Samenwerking tussen onderwijsniveaus gaat bij voorkeur verder dan een inhoudelijke samenwerking. De samenwerking kan ook organisatorisch zijn waarbij men bijvoorbeeld leerkrachten of docenten uitwisselt, elkaar logistieke ondersteuning biedt en/of zelfs aan gezamenlijke diplomering doet. Deze organisatorische vorm biedt een grote meerwaarde voor hoger beroepsonderwijs en gezamenlijke diplomering tussen verschillende onderwijsinstellingen zal mogelijk gemaakt worden. Deze vorm van
169
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
samenwerking ontstaat best organisch vanuit het veld eerder dan dit op te leggen. Samenwerking tussen onderwijsinstellingen wordt gezien als een continuüm.” Het VSKO vraagt tegen deze achtergrond aan de overheid om de in het voorontwerp van decreet voorziene randvoorwaarden te optimaliseren onder meer via voldoende financiële stimuli.
8. Trajectbegeleiding Het VSKO wijst ook op het gevaar dat door het totaal ontbreken van een kader voor de organisatie en financiering van trajectbegeleiding de introductie van HBO en Se-n-Se dreigt te verwateren tot een louter cosmetische operatie.
9. Statuut van de cursist in het hoger beroepsonderwijs Het VSKO vraagt ook dat de overheid spoedig invulling geeft aan een statuut van de cursist van het hoger beroepsonderwijs. Het VSKO wijst er hierbij op dat naast het voorzien van studiefinanciering voor alle cursisten, ook een regeling moet uitgewerkt worden met betrekking tot de sociale voorzieningen en studentenvoorzieningen voor alle cursisten van het hoger beroepsonderwijs.
Engagementen van de overheid
De overheid engageert zich ervoor te zorgen dat elk studiebewijs dat leidt tot (een) kwalificatie(s) vermeldt over welke kwalificatie(s) het gaat en een verwijzing bevat naar het kwalificatieniveau.
De overheid engageert zich de nodige middelen te voorzien voor de stuurgroep volwassenenonderwijs en de VLHORA voor de uitbouw van een website en een kwaliteitscel HBO5. Hiervoor wordt onderstaand budget voorzien:
Kwaliteitscel HBO5 bij Vlhora/stuurgroep Visitatie: kosten Vlhora/stuurgroep
2010
2011
2012
2013
2014
84000
75000
75000
75000
75000
22400
117040
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
170
Leerlingen uit het hoger beroepsonderwijs in een instelling voor secundair onderwijs kunnen een beroep doen op studiefinanciering. De opname van de opleiding Verpleegkunde van de 4e graad BSO in het hoger beroepsonderwijs wijzigt op dit vlak dus niets voor de cursisten. Voor de cursisten van het hoger beroepsonderwijs in de Centra voor Volwassenenonderwijs en de hogescholen is studiefinanciering momenteel niet mogelijk. De overheid engageert zich om op termijn studiefinanciering te voorzien voor alle cursisten van het hoger beroepsonderwijs.
De afvaardiging van de drie representatieve vakorganisaties, te weten:
- de Algemene Centrale der Openbare Diensten, vertegenwoordigd door:
de hr. Hugo DECKERS, algemeen secretaris de hr. Dany BOLLENS, afgevaardigde ACOD-onderwijs
- de Federatie van de Christelijke Syndicaten der Openbare Diensten, vertegenwoordigd door:
de de de de
hr. hr. hr. hr.
Jos VAN DER HOEVEN, secretaris-generaal COC Dirk DE ZUTTER, nationaal secretaris COC Willem SNAUWAERT, nationaal secretaris COC Rudy VAN RENTERGHEM, adjunct secretaris-generaal COC
- het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt, vertegenwoordigd door:
mevr. Miriam Van Laethem, secretaris-begeleider mevr. Arlette CHRISTIAENS, secretaris-begeleider de hr. Lucianus VAN ROMPAEY, afgevaardigde
gaan niet akkoord met het hierbij gevoegde voorontwerp van decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs
171
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
De onderwijsvakbonden ACOD onderwijs, VSOA onderwijs en de FCSOD (COV en COC) gaan niet akkoord met het voorliggend ontwerp van decreet
De onderwijsvakbonden stellen vast dat de overheid is tegemoet gekomen in een aantal punten. Zij waarderen dat
de mogelijkheid tot overheveling van een opleiding HBO van HO naar CVO en omgekeerd, geschrapt werd, onder meer omdat een sluitende regeling voor personeel niet tot de mogelijkheden behoorde;
•
dat de piste van het omzetten van bestaande tweejarige opties modevormgeving en plastische kunsten 4de graad BSO naar Se-n-Se niet werd doorgezet; de omzetting naar een gelijknamige tweejarige optie van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, dus een 3de en 4de leerjaar van de 3de graad. Dit is h.i. in de omstandigheden een betere oplossing, maar het behoud van 4de graad voor dit beperkt aantal opleidingen kon even goed.
•
dat bij omzetten van de bestaande specialisatiejaren uit het TSO en KSO onderwijs naar een gelijknamige Se-n-Se optie de totale duurtijd ongewijzigd bleef;
•
de HBO5 opleiding verpleegkunde exclusief voorbehouden blijft voor de instellingen secundair onderwijs die deze opleiding vandaag al inrichten;
•
de werkgelegenheidsgarantie bij de organisatie van Se-n-Se van 1 of 3 semesters.
Het ontwerp van decreet was en blijft echter te weinig rijp voor uitvoering. Gedurende de onderhandelingen werd constant duidelijk dat er veel teveel onduidelijkheden waren voor de opstellers van het ontwerp zelf. Omdat de overheid ook geen antwoord vond op tal van problemen met betrekking tot het vooropgestelde HBO-4 werd dit geschrapt. Maar om toch iets te redden werd het “Se-n-Se” uit de mouw geschud.
Omwille van tijdsnood wou de overheid na het reces de snelheid verhogen, door meer dagen per week te onderhandelen en door het negeren van eerdere afspraken. De overheid is zelf verantwoordelijk voor het chronisch gebrek aan tijd door op het eind van de legislatuur nog zware dossiers te willen doordrukken, en niet de sociale partners. Als snelheid begint te primeren op kwaliteit, dan heeft dat een nefaste invloed op de werkvloer.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
172
Zoals in meerdere grootse projecten van de onderwijsminister worden weer bijzonder weinig middelen uitgetrokken. Voor de hogescholen voorziet men een uiterst minimaal budget, voor de rest rekent men vooral op de bestaande uren-leraar om nieuwe initiatieven te realiseren. Voor de kwaliteitszorg HBO5 zullen de facturen wellicht gedekt worden. Ze kunnen alleen hopen dat het personeel niet het gelag zal moeten betalen. In het algemeen zijn de effecten op het personeel moeilijk te voorzien.
Het is ook maar de vraag of de verhoopte “nieuwe dynamiek” gerealiseerd wordt. De onderwijsvakbonden stellen ook vast dat de overheid met het voorontwerp van decreet ook onduidelijkheid creëert bij de leerlingcursisten, werkgevers en de onderwijsverstrekkers. Door het samenbrengen van de enerzijds wijzigingen aan het secundair onderwijs en anderzijds HBO5 kan onder meer de indruk gewekt worden dat een opleiding Se-n-Se met kwalificatieniveau 4 op eenzelfde niveau komt te staan als een opleiding van het hoger beroepsonderwijs met kwalificatieniveau 5.
Se-n-Se
Het deel betreffende ‘het secundair na secundair onderwijs’ in het ontwerp van decreet heeft een weerslag op de structuur van het SO, vooral op de 7de jaren TSO en KSO en de 4de graad BSO. Daarmee doet de overheid een voorafname op de blauwdruk van het SO. De onderwijsbonden kunnen niet akkoord gaan om op het einde van de legislatuur nog hals over kop de structuur van het secundair onderwijs te wijzigen zonder enig grondig onderzoek over de werking van de 7de jaren. Zonder de gevolgen te kennen, worden nieuwe zaken onmiddellijk ingevoerd. Daarom hadden ze uit voorzichtigheidsoverweging voorgesteld een proeftuin uit te werken, maar de overheid wees dit van de hand. Zij gelooft dus niet meer in haar eigen beleidsinstrument waar ze ooit zo warm voor liep.
De overheid is ervan overtuigd dat een doelpubliek tot 25 jaar op Se-n-Se zal intekenen De onderwijsvakbonden hebben de mening dat het doelpubliek die eenmaal in het arbeidsmilieu gestaan heeft, eerder zal aangetrokken worden door het volwassenenonderwijs. Ook stellen zij zich de vraag of jongeren tussen de 20 en 25 jaar nog kunnen aarden in de schoolse omgeving van het secundair onderwijs.
De onderwijsvakbonden kunnen zich ook niet akkoord verklaren met de aanwending van voordrachtgevers. De onderwijsvakbonden hebben op zich geen probleem met de inbreng van externe expertise, maar vinden wel dat daarvoor niet geraakt kan worden uit het reguliere lesurenpakket. Deze dient om uitsluitend aangewend te worden voor de tewerkstelling van statutair personeel. Door uren-leraar om te zetten in kredieten om voordrachtgevers te vergoeden wordt de gehele structuur van het SO belast. De huidige 7de
173
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
jaren zijn nu doorgaans niet zelfbedruipend en sprokkelen daarom uren uit de daaronder liggende graden en belasten hiermee de hele school. Op zijn minst hadden zij minimale garanties willen inbouwen onder de vorm van onderhandelingen waarbij uitvoering afhangt van een akkoord, zekerheid dat er geen bijkomende TBS-OB ontstaat, en extra budget. De overheid is op geen van deze eisen ingegaan.
De onderwijsvakbonden kunnen zich ook niet akkoord verklaren met de binnen samenwerkingsverbanden een coördinerende onderwijsinstelling uren-leraar kan overdragen aan een centrum voor volwassenenonderwijs of een hogeschool (krediet) op basis van het pakket uren-leraar. Ook hier wensten zij op zijn minst garanties opdat geen bijkomende TBS-OB zou kunnen ontstaan. Daarnaast stelden zij de voorwaarde dat een overdracht van uren enkel kan na onderhandelingen in het lokaal comité waarbij de uitvoering afhangt van een akkoord. De overheid is hier ook niet op ingegaan.
De nieuwe opleidingen kunnen een duurtijd krijgen van één, twee of drie (aansluitende) semesters. Se-n-Se kunnen voor de leerlingen starten op 1 september of op 1 februari. De overheid heeft zich hierbij allicht laten inspireren door de modulestructuur van het Volwassenenonderwijs. De overheid is de mening toegedaan dat op deze manier de interesse en de instroom van leerlingencursisten zal toenemen, zonder dat zij dit op enigerlei manier kan staven. Dat de overheid een impuls wil geven aan een grotere instroom voor deze opleidingen begrijpen ze, maar ook de overheid kan niet voorbijgaan aan de realiteit. De vaste instroom – die vooral uit afgestudeerden SO bestaat – zoekt een (vervolg)opleiding die ingaat op 1 september. Leerling-cursisten laten wachten tot 1 februari kan tot problemen leiden. Rekening houdend met het feit dat de leerling-cursisten niet meer schoolplichtig zijn stelt er zich al een probleem met het sociaal statuut van de lerende, bijv. inzake de kinderbijslagregeling.
De invoering van een (modulair) semestersysteem in het Se-n-Se kan een nieuw element vormen in de concurrentie tussen verschillende onderwijsvormen, in het bijzonder met het volwassenenonderwijs. Dit staat volledig haaks op de gewenste samenwerking tussen de verschillende onderwijsniveaus/vormen.
HBO5
De onderwijsvakbonden kunnen zich niet vinden in het feit dat het systeem van voordrachthouders niet langer beperkt wordt tot de specifieke talen Arabisch, Chinees, e.d. Dat is een flagrant terugkomen door de overheid op haar eigen akkoord dat geen 2 jaar geleden werd afgesloten n.a.v. het decreet op het volwassenenonderwijs.
Bovendien stellen zij principieel dat de vergoeding van voordrachthouders niet geput kan worden uit de organieke middelen, waardoor het statutaire personeel gaat fungeren als jojo.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
174
De visitaties, ‘macrodoelmatigheidstoets’ en de ‘toets nieuwe HBO5opleiding’ leiden tot een verhoging van de planlast. Voor de opvolging voorziet de overheid niet in bijkomende omkadering. Het ontwerpdecreet voert studiepunten in voor HBO5. De overheid zal de plaats en samenhang (en het ontbreken ervan) bijzonder duidelijk moeten communiceren, daar de kans op verwarring bij de lerenden hoog ingeschat wordt.
Met elke nieuwe sessie van de onderhandelingen groeide het budget dat de hogescholen krijgen om op de HBO5 markt te komen meespelen; niettemin blijft het zeker in de initiële fase veel te weinig om meer te doen dan een “proeftuintje”. De initiële investering blijft ook hier een probleem.
HBO5 verpleegkunde
In uitzondering op de regel blijven de HBO5 opleiding verpleegkunde exclusief voorbehouden voor de instellingen secundair onderwijs die deze opleiding vandaag al inrichten. Toch blijft er de mogelijkheid tot het uitbesteden van opleidingsonderdelen via samenwerking met een CVO of hogeschool. Bij deze samenwerking kunnen uren-leraar worden overgedragen of omgezet in een krediet. Dit hadden de onderwijsvakbonden liever vermeden. Ook hier kregen zij niet de minimale garanties die zij gevraagd hadden.
Het diploma in de verpleegkunde wordt vervangen door een diploma van gegradueerde in de HBO5-opleiding verpleegkunde. Dit zal de transparantie voor het werkveld zeker niet ten goede komen. De potentiële verwarring met de vroegere gegradueerden, tegenwoordig bachelors verpleegkunde, is onmiskenbaar. Toch wilde de overheid koppig de lijn doortrekken. Ook wordt bestendigd dat het eventueel bijkomend diploma secundair onderwijs pas aan het eind van de opleiding kan uitgereikt worden.
Conclusie
Om deze redenen zien de onderwijsbonden geen andere mogelijkheid dan voor het geheel van het ontwerp een niet akkoord te geven.
175
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
176
177
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Protocol nr. 685 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de gemeenschappelijke vergaderingen van sectorcomite x en van onderafdeling “Vlaamse Gemeenschap” van afdeling 2 van het comite voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten op 21 oktober, 4, 6, 18 en 25 november, 9 en 16 december 2008 en 6, 8 en 13 januari 2009
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
178
179
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
SECTORCOMITE X – ONDERWIJS (Vlaamse Gemeenschap) en COMITE VOOR DE PROVINCIALE EN PLAATSELIJKE OVERHEIDSDIENSTEN – Afdeling 2 – Onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap".
Brussel, 30 januari 2009
PROTOCOL nr. 685 HOUDENDE DE CONCLUSIES VAN DE ONDERHANDELINGEN DIE GEVOERD WERDEN IN DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERINGEN VAN SECTORCOMITE X EN VAN ONDERAFDELING "VLAAMSE GEMEENSCHAP" VAN AFDELING 2 VAN HET COMITE VOOR DE PROVINCIALE EN PLAATSELIJKE OVERHEIDSDIENSTEN OP 21 OKTOBER, 4, 6, 18 EN 25 NOVEMBER, 9 EN 16 DECEMBER 2008 EN 6, 8 EN 13 JANUARI 2009
over
het voorontwerp van decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs (oorspronkelijke titel: voorontwerp van decreet betreffende het hoger beroepsonderwijs).
De afvaardiging van de overheid, samengesteld uit:
1. de hr. Kris PEETERS, minister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media, Toerisme, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid - voorzitter; 2. de hr. Frank VANDENBROUCKE, viceminister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming – ondervoorzitter; 3. de hr. Dirk VAN MECHELEN, viceminister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening – lid; 4. de hr. Marino KEULEN, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering – lid,
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
180
en de afvaardiging van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap en van de representatieve verenigingen van de inrichtende macht, te weten:
- het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door:
mevr. Hilde ELOOT, adjunct van de directeur mevr. Daisy DENOLF, adjunct van de directeur mevr. Karen VAN DE PUTTE, pedagogisch adviseur VWO de hr. Marc SMETS, afdelingshoofd
- het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen, vertegenwoordigd door:
mevr. Ann DE HERDT, pedagogisch medewerker de hr. Dirk DEBROEY, stafmedewerker
hebben een akkoord bereikt over het hierbij gevoegde voorontwerp van decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs
Het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap gaat globaal akkoord met het voorontwerp maar wenst toch een aantal opmerkingen te formuleren.
Met voorliggend decreet heeft de overheid de bedoeling een duidelijk regelgevend kader te scheppen voor die beroepsgerichte opleidingen die na het secundair onderwijs kunnen gevolgd worden maar niet leiden tot een bachelor. Dit decreet wil al deze opleidingen duidelijk positioneren op de kwalificatieladder en wil de onderwijsverstrekkers de mogelijkheid geven actief in te spelen op de evoluties en behoeften van de arbeidsmarkt. Nauwe samenwerking met het bedrijfsleven, inclusief een ruime invulling werkplekleren, is voor deze opleidingen dan ook een conditio sine qua non.
181
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Het GO! onderschrijft ten volle deze uitgangspunten en apprecieert de door de overheid gedane inspanningen. Het GO! wenst echter eerst en vooral op te merken dat het ten zeerste betreurt dat in vergelijking met het oorspronkelijke opzet van de overheid het voorliggend decreet toch wel behoorlijk is afgezwakt en uitgehold. Door de invulling van het hoger beroepsonderwijs in dit decreet te beperken tot de opleidingen die leiden tot een onderwijskwalificatie van niveau 5 vallen de opleidingen van het niveau 4 in het volwassenenonderwijs volledig uit de boot. Het GO! ziet hierin een gemiste kans maar kan niet anders dan vaststellen dat de overheid duidelijk een aantal elementen in het dossier op voorhand onvoldoende heeft ingeschat waardoor een afzwakking en uitholling van het grote HBO-opzet onvermijdelijk werd. Het GO! betreurt evenzeer dat door de overheid het deeltijds kunstonderwijs niet werd meegenomen in de discussie, alhoewel zich ook daar een aantal beroepsgerichte opleidingen situeren die matchen met de ideeën van het hoger beroepsonderwijs. Het GO! stelt vast dat aan de door de Vlaamse regering op te richten Commissie Hoger Beroepsonderwijs heel veel en belangrijke bevoegdheden worden toegekend. Bij de samenstelling van deze commissie hebben de inrichtende machten echter geen enkele inbreng. Het GO! betreurt dit. Het GO! apprecieert dat de overheid op de valreep nog een aantal overgangsmaatregelen heeft ingeschreven ten voordele van de bestaande HBO5opleidingen waardoor er toch meer rechts- en bestaanszekerheid is gecreëerd voor de bestaande opleidingen, ook na 2012. De omvorming van de vierde graad verpleegkunde naar de HBO5-opleiding verpleegkunde wordt toegejuicht. Door deze omvorming krijgt de opleiding immers een duidelijke positionering en kan de opleiding ook een nieuw elan krijgen. Het gegeven dat voor HBO5-opleidingen verpleegkunde uitsluitend een secundaire school coördinerende school kan zijn zorgt ervoor dat deze opleidingen duidelijk gesitueerd en gepositioneerd zijn maar de mogelijkheden tot samenwerking en inzet van externe knowhow bieden kans om de opleiding uit te diepen en te verbreden. Rekening houdend met de toch wel ingrijpende her- en omvormingen zowel voor secundaire scholen als voor CVO’s op het vlak van programmatie en externe kwaliteitszorg én de korte termijn waarop een en ander moet gebeuren, vraagt het GO! voldoende middelen en omkadering. Dat de overheid zich verbindt om de kosten voor de externe kwaliteitszorg te dragen is terecht ; om de Se-n-Se-opleidingen en het hoger beroepsonderwijs alle kansen te geven om zich op de markt van de snel op de arbeidsmarkt inspelende beroepsopleidingen verder met succes te begeven zijn voldoende middelen en omkadering een absolute noodzaak.
Naast deze algemene opmerkingen wenst het het GO! ook nog volgende bemerkingen te formuleren: 1. Met betrekking tot de Se-n-Se –opleidingen: •
Het GO! apprecieert dat de overheid zoekt naar incentives om de 7°jaren TSO en KSO op te waarderen . Men kan zich wel de vraag stellen of het ogenblik opportuun is en of dit geen voorafname is, zeker op het ogenblik dat de blauwdruk hervorming SO op tafel ligt. Het GO! vraagt zich ook af of de naamsverandering Se-n-Se in deze als een wervende naam kan beschouwd worden.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
182
•
Dat de component ‘werkplekleren’ verplicht wordt is een logische en terechte beslissing: de arbeidsgerichtheid van de opleidingen wordt ermee benadrukt en kan stimulerend werken.
•
Het GO! juicht toe dat de overheid de mogelijkheid creëert voor de werving van voordrachtgevers en het mogelijk maakt dat via overdracht van uren naar andere instellingen desgewenst externe knowhow kan worden aangetrokken.
•
Het GO! twijfelt wel aan de optimistische visie van de overheid met betrekking tot de mogelijke instroom op de nieuwe mogelijk startdatum voor Se-n-Se-opledingen, nl. 1 februari. Het GO! verwacht niet dat leerlingen, die een tijd weggeweest zijn, na enkele maanden opnieuw zullen instromen in een secundaire school.
•
Het GO! vindt het een goede zaak dat de overheid een specifieke maatregel inschrijft waardoor de gunstigste teldatum dubbel telt ingeval van geen of minder inschrijvingen op één van de twee teldata. Het GO! vreest evenwel dat de mogelijke personeelsgevolgen onvoldoende worden ingeschat door de overheid. Voor de moeilijkheden op personeelsvlak ingevolge het modulair systeem in het volwassenenonderwijs zijn nog geen oplossingen. De kans is bij deze groot dat deze problematiek zich uitbreidt naar het secundair onderwijs.
2. Het HBO5 in het volwassenenonderwijs. •
Het GO! vindt het volkomen terecht dat de overheid voor de bestaande HBO-5-opleidingen uiteindelijk toch een aantal ‘beschermende’ maatregelen heeft ingeschreven. Het GO! vindt het een logische beslissing dat de bestaande opleidingen waarin de CVO’s sinds lange tijd investeren, ook na de hervorming ingebed zijn en blijven in de centra voor volwassenenonderwijs. Het GO! is niet tegen concurrentie maar zonder beschermende maatregelen was het risico reëel dat na 2012 de hogescholen het gunstigste segment van de HBO5-opleidingen zouden trachten over te nemen.
•
Het GO! stelt vast dat de overheid zich bewust is van het feit dat bij de organisatie van het hoger beroepsonderwijs, de onderwijsverstrekkers externe voordrachtgevers moeten kunnen inzetten. De opentrekking van het systeem van voordrachtgevers naar alle opleidingen is positief maar het gegeven dat de inzet van voordrachtgevers enkel kan mits een akkoord in het lokaal comité is voor het GO! in tegenspraak met het syndicaal statuut en beperkt mogelijks de mogelijkheden voor een inrichtende macht.
•
Het GO! stelt vast dat de overheid heden geen antwoord heeft op een aantal pertinente vragen: o.a.: * wat met de opleidingen orthopedagogie en assistent in de psychologie na 01/09/2012? Deze opleidingen gaan allicht over de grens van maximum 120 studiepunten; de vraag stelt zich waar de
183
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
toekomst ligt van deze opleidingen. * wat met de huidige HBO-opleidingen die na de omvorming niet meer kunnen beschouwd worden als HBO5-opleidingen? Een terugvalpositie is heden nog niet voorzien. * wat met de inschaling van de certificaten, uitgereikt in het hoger beroepsonderwijs, in de kwalificatiestructuur ?
Op basis van al deze vaststellingen is het GO! overtuigd dat in dit decreet weliswaar een aantal noodzakelijke en interessante stappen zijn gezet voor de beroepsgerichte opleidingen na het secundair onderwijs maar dat er in het voorliggende decreet ook nog een aantal elementen zijn (o.a. diverse personeelsproblematieken) waar de overheid zelf toegeeft nog onvoldoende zicht op te hebben maar wel uitgaat van een positieve evolutie. Het GO! zal dit dossier en de verdere uitvoeringsbesluiten dan ook verder nauwlettend opvolgen.
Standpunt namens Provinciaal Onderwijs Vlaanderen betreffende het voorontwerp van decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs
Voorliggend voorontwerp van decreet beoogt een geëigende plaats te bieden aan sterk kwalificatiegericht onderwijsaanbod op niveau 4 en 5 van de Vlaamse kwalificatiestructuur. Meer bepaald gaat het om de huidige 7° specialisatiejaren TSO en KSO, de 4de graad BSO met opties Plastische Kunsten en Mode & Kleding, de 3-jarige opleiding Verpleegkunde in de 4de graad BSO, het Hoger Beroepsonderwijs cfr het Decreet Volwassenenonderwijs. In de toekomst worden ook programmaties van nieuw onderwijsaanbod HBO 5 mogelijk gemaakt in de Vlaamse Hogescholen.
Provinciaal Onderwijs Vlaanderen voelde zich van bij de eerste gedachtewisseling over wat toen als één geheel ‘HBO’ werd voorgesteld en waarin de kwalificatieniveaus 4 en 5 samengebracht werden, sterk aangesproken door dit ambitieuze concept dat ook een fundamentele oplossing voorstelde voor een aantal enigszins disparate studierichtingen die zich ‘ergens tussen secundair en hoger onderwijs’ situeren en waarvan de toekomst onduidelijk en onzeker leek. Tegelijkertijd werd een definitieve oplossing gegeven voor het voormalige HOSP (‘HBO’ ingevolge het Decreet Volwassenenonderwijs) en –inzonderheid- de relatie tot vervolgopleidingen in het Hoger Onderwijs.
Ze hadden wel bij aanvang ook kritische bedenkingen bij de haalbaarheid van dit concept als een als-het-ware virtueel onderwijsniveau, daar waar zij dachten dat er nood zou zijn aan een integrale organieke regeling, die echter op grondwettelijke bezwaren stuitte.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
184
Het samenbrengen van zovele verschillende onderwijsculturen en tradities maar vooral ook erg verschillende regelgeving met zowel betrekking op personeelstatuut, statuut van de lerenden, studiebewijzen en civiele effecten, organieke regelgeving inzake omkadering en financiering en ook totaal uiteenlopende begrippenkaders – voorbeeld: leraarsuren, lesurencursist, contact- & college-uren – leek hen toch wel een zeer ingrijpende en uiterst complexe opdracht. Hen leek ook de integratie van de 7de jaren TSO en KSO en mutatis mutandis het secundair onderwijs in één en hetzelfde op het hoger onderwijs geënte kwaliteitsconcept niet wenselijk, niet realistisch en niet realiseerbaar. Uiteindelijk heeft ook de overheid ingezien dat het integreren van HBO4 en HBO5 niet lukte zonder de creatie van een nieuw (tussen)-onderwijsniveau. Het jammere daarbij is niet zozeer dat er daardoor veel onderhandelingstijd is opgebruikt die weinig concreet gerendeerd heeft, maar dat van de hooggespannen ambities slechts een fractie gerealiseerd wordt.
Volwassenenonderwijs Als zij de kritische balans maken van wat nu voorligt dan willen zij duidelijk stellen dat naar het voormalige ‘HOSP’ (Hoger Onderwijs Sociale Promotie) toe er heel belangrijke initiatieven worden genomen die de plaats van dit HBO ,met name in relatie met het Hoger Onderwijs en inzonderheid in functie van de aansluiting met professionele bacheloropleidingen, beter aflijnen. Zij maken zich sterk dat hun directies, personeelsleden en cursisten en inrichtende besturen van hun CVO’s met aanbod HBO zeer tevreden zullen zijn met de prominente plaats die zij toebedeeld krijgen en de garanties in functie van vervolgtrajecten in het Hoger Onderwijs. Dit biedt werkelijk positieve perspectieven voor deze CVO’s.
De vreugde in hun CVO’s wordt wel enigszins getemperd door de slagschaduw van het jaar 2012. Zij willen de logica van een screening van het huidige HBO-aanbod zeker niet a priori betwisten maar hebben wel vragen wat betreft de mogelijke consequenties, vooral wat hun personeelsleden en directies betreft. Zij wensen daar in de nabije toekomst op terug te komen. Overigens is 2012 heel erg kortbij. 2012 brengt alleszins zeer veel onzekerheid en ook de zekerheid van zeer veel werkdruk! Het voorliggend decreet geeft zeer ruime bevoegdheden aan de commissie HBO. Vooral in het kader van de macrodoelmatigheidstoets krijgt deze commissie een nooit-geziene discretionaire bevoegdheid wat haar zal toelaten te oordelen over zowel de spreiding en de opportuniteit van het aanbod, als de aard van de aanbieders. Het baart hen zorgen dat het bestaande HBO aanbod van hun CVO’s deze toets zal moeten doorstaan. Zij vrezen dat dit zal leiden tot een rationalisatie en dus de facto verschraling van het aanbod. Wat de nieuwe programmaties betreft, is de procedure behoorlijk zwaar en afhankelijk van de ijver van de SERV om nieuwe beroepsprofielen te ontwikkelen. Het lijkt hen geen gezonde evolutie indien onderwijs zich geheel afhankelijk maakt van de good will van de sociale partners in de sectoren. Het laat zich ook aanzien dat de ontwikkeling van beroepsprofielen mede afhankelijk zal zijn van de mate van organisatieontwikkeling in deze sectoren – wat kleinere, minder ontwikkelde sectoren betreft laat dit het ergste vermoeden.
185
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Tenslotte en niet ten minste is er een zeer ernstig probleem voor CVO’s met een heterogeen aanbod secundair onderwijs, lerarenopleiding (SLO) en HBO. Deze CVO’s beschikken aantoonbaar over onvoldoende omkadering om aan de respectievelijke specifieke en grondig verschillende procedures inzake kwaliteitsborging tegemoet te komen. Bovendien moeten zij zich permanent bewegen in zowel de geografische omschrijving van een Consortium, een Expertisenetwerk Lerarenopleiding en in een samenwerkingsverband met een Associatie. Dit vergt een zodanige tijdsinvestering voor de leidinggevenden, dat dit de interne werking en het management in ernstige mate dreigt te hypothekeren.
4de graad Verpleegkunde Ook de specifieke problematiek van de ‘4de graad verpleegkunde’ wordt h.i. in dit ontwerpdecreet goed aangepakt. Er zijn nu garanties dat deze opleidingen die een specifiek publiek aantrekken dat fundamenteel verschillend is van hogeschoolstudenten, verder zullen kunnen gedijen. De voorgestelde regeling betoont ook respect voor de belangrijke maatschappelijke opdracht en traditie van deze opleidingen: zowel inzake de maatschappelijke emancipatie van de lerenden in deze opleidingen als in functie van het toeleveren van bekwame en gemotiveerde verpleegkundigen voor de zorgsector.
Hoger Onderwijs Wat de hogescholen betreft willen zij zich beperken door te stellen dat hier een potentiële opportuniteit wordt gecreëerd, in functie van het programmeren van HBO5 aanbod, maar dat zij zich terdege realiseren dat het budgettaire keurslijf hier zodanig strak is, dat deze potentialiteit slechts in een verdere toekomst zal kunnen benut worden – zo men dit al wil. Zij maken daarbij wel de kanttekening dat in hun visie de missie van het Hoger Onderwijs zich situeert vanaf kwalificatieniveau 6 en zij vragen zich wel af of – indien dit al wenselijk zou zijn – de Vlaamse Hogescholen de traditie hebben, de middelen en de pedagogisch-didactische know how om specifieke kansengroepen via HBO5 naar het hoger onderwijs toe te leiden. Dat zal alleszins een investering in zeer veel tijd en energie vergen en een grote omslag in de benadering, de opvolging en de begeleiding van studenten/cursisten.
7de specialisatiejaren TSO/KSO en 4de graad BSO Zoals zij aangaven in hun inleidende beschouwingen: de plaatsing van de kwalificatieniveau 4 opleidingen vanuit het secundair onderwijs was voorspelbaar problematisch. Niet omwille van de arbeidsmarktgerichtheid, het werkplekleren, de doorstromingsmogelijkheden of de maatschappelijke relevantie van deze opleidingen, wel omwille van de inbedding in de specifieke regelgeving en traditie van het secundair onderwijs en het feit dat de instandhouding van dit aanbod vaak belangrijke transferten vereist van pakketten leraarsuren uit de onderliggende graden en jaren.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
186
Zonder veel omwegen moeten zij stellen dat de oplossing ‘Se-n-Se’ (‘Secundair na secundair’ sic!) misschien intellectueel correct is, maar uiteindelijk onvoldoende wervend is en zelfs eerder verwarrend. Zij denken dat deze benaming weinig zal aanslaan in het onderwijsveld en uiteindelijk ook weinig zal gebruikt worden. Zij vinden het ook wat ongelukkig dat er op dit moment een voorafname gebeurt op de conclusies van de besprekingen van het dossier ‘blauwdruk’ door een ingrijpende wijziging door te voeren aan de structuur secundair onderwijs (OD2). H.i. had men zich kunnen beperken tot een regeling sui generis voor de 4de graad Verpleegkunde en had de rest status quo kunnen laten, quid dat er een label HBO4 werd aan gegeven.
Conclusie: Provinciaal onderwijs Vlaanderen geeft een protocol van akkoord met ernstig voorbehoud voor wat betreft: - het concept en de benaming ‘Se-n-Se’; - de omslachtige en onvoldoende transparante programmatieprocedure voor nieuwe HBO-opleidingen; - de blijvende onduidelijkheden en het ontbreken van voldoende garanties ingevolge de screening en ‘her-programmatie’ van het bestaande HBO-aanbod door de CVO’s.
Engagementen van de overheid
De overheid engageert zich ervoor te zorgen dat elk studiebewijs dat leidt tot (een) kwalificatie(s) vermeldt over welke kwalificatie(s) het gaat en een verwijzing bevat naar het kwalificatieniveau.
De overheid engageert zich de nodige middelen te voorzien voor de stuurgroep volwassenenonderwijs en de VLHORA voor de uitbouw van een website en een kwaliteitscel HBO5.
187
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Hiervoor wordt onderstaand budget voorzien:
Kwaliteitscel HBO5 bij Vlhora/stuurgroep Visitatie: kosten Vlhora/stuurgroep
2010
2011
2012
2013
2014
84000
75000
75000
75000
75000
22400
117040
Leerlingen uit het hoger beroepsonderwijs in een instelling voor secundair onderwijs kunnen een beroep doen op studiefinanciering. De opname van de opleiding Verpleegkunde van de 4e graad BSO in het hoger beroepsonderwijs wijzigt op dit vlak dus niets voor de cursisten. Voor de cursisten van het hoger beroepsonderwijs in de Centra voor Volwassenenonderwijs en de hogescholen is studiefinanciering momenteel niet mogelijk. De overheid engageert zich om op termijn studiefinanciering te voorzien voor alle cursisten van het hoger beroepsonderwijs.
De afvaardiging van de representatieve verenigingen van de inrichtende macht, te weten:
- het Onderwijssecretariaat voor Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door:
de hr. Filip SMETS, diensthoofd beleidsondersteuning de hr. Johan VANDENBRANDEN, pedagogisch adviseur
en de afvaardiging van de drie representatieve vakorganisaties, te weten:
- de Algemene Centrale der Openbare Diensten, vertegenwoordigd door:
de hr. Hugo DECKERS, algemeen secretaris de hr. Dany BOLLENS, afgevaardigde ACOD-onderwijs
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
188
- de Federatie van de Christelijke Syndicaten der Openbare Diensten, vertegenwoordigd door:
de de de de
hr. hr. hr. hr.
Jos VAN DER HOEVEN, secretaris-generaal COC Dirk DE ZUTTER, nationaal secretaris COC Willem SNAUWAERT, nationaal secretaris COC Rudy VAN RENTERGHEM, adjunct secretaris-generaal COC
- het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt, vertegenwoordigd door:
mevr. Miriam Van Laethem, secretaris-begeleider mevr. Arlette CHRISTIAENS, secretaris-begeleider de hr. Lucianus VAN ROMPAEY, afgevaardigde
gaan niet akkoord met het hierbij gevoegde voorontwerp van decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs
OVSG geeft een protocol van niet-akkoord bij het voorontwerp van decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs
Algemeen OVSG is het concept van het hoger beroepsonderwijs steeds genegen geweest. Hun organisatie is ervan overtuigd dat een weloverwogen decreet hieromtrent een reële meerwaarde kan geven aan het Vlaams onderwijs.
Deze overtuiging heeft hen er toe aangezet gedurende de besprekingen een zeer kritische houding aan te nemen aangezien de voorgelegde teksten hen als prematuur overkwamen. Dit enerzijds omwille van het moment waarop het voorontwerp werd voorgelegd, m.n. tegelijk met het decreet op de kwalificatiestructuur. Dit terwijl het voorliggende voorontwerp een concrete invulling is van de kwalificatiestructuur en het logischerwijs pas na de realisatie van dit raamwerk ter onderhandeling zou voorgelegd worden. Anderzijds was de initiële tekst voor hen te onvoldragen. Zij vreesden dat de uitvoering van de originele teksten een hypotheek zouden gelegd hebben op de toekomst van het concept HBO.
189
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
De huidige versie van het voorontwerp biedt h.i., hoewel het een uitgeholde en sterk afgezwakte tekst is, op termijn een grotere kans op succes voor het HBO op voorwaarde dat een kwalitatieve uitbouw van het HBO wordt voorzien. Het is echter duidelijk dat het werk niet af is en dat in een tweede fase het HBO op een doordachte manier verder uitgebouwd dient te worden.
HBO op kwalificatieniveau 5 Het decreet voorziet dat het zgn. HBO5 zal bestaan uit een heleboel (omgevormde) bestaande opleidingen uit het volwassenenonderwijs en de opleiding verpleegkunde uit het secundair onderwijs enerzijds en nieuwe opleidingen anderzijds. Voor deze opleidingen wordt een kader gecreëerd waarbinnen – op maat samenwerkingsverbanden kunnen aangegaan worden. Dit is positief.
Voor de programmatie van nieuwe opleidingen werd h.i. gekozen voor een te centralistische aanpak, die quasi geen ruimte laat voor lokale dynamiek. Centra die in samenspraak met het lokale bedrijfsleven willen inspelen op de eigen streekgebonden noden zullen in het nieuwe decreet HBO meer een obstakel dan een hefboom vinden. Twee nieuwe instanties zullen een grote invloed hebben op de reële invulling van het HBO5: het agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming en de commissie hoger beroepsonderwijs. De impact van het (inrichtende) onderwijsveld wordt hierbij uitgehold. De adviesmogelijkheden die de VLOR krijgt, zijn een kentering in de goede richting, maar ruim onvoldoende om de inspraak voldoende te garanderen.
De verankering van de opleiding verpleegkunde in het secundair onderwijs en de garanties voor het volwassenenonderwijs omtrent het behoud van de bestaande opleidingen is een goede zaak, die verantwoord wordt door de noden van het doelpubliek. Voor het volwassenenonderwijs blijft er toch onzekerheid bestaan omtrent bepaalde opleidingen eens de overgangsperiode tot 2012 voorbij zal zijn. Wat zal er bijv. gebeuren met de specifieke lerarenopleiding, met die opleidingen die zich tussen kwalificatieniveau 5 en 6 bevinden of met de opleidingen die niet geconcordeerd worden? OVSG dringt er op aan dat de screening van de diverse opleidingen uit het volwassenenonderwijs met voldoende omzichtigheid en respect voor de eigenheid van dit onderwijsniveau en zijn doelpubliek zal gebeuren.
In de aanloop naar het ontwerpdecreet maakte de overheid zich sterk dat zij alle kosten van de visitatie op zich zou nemen en de betrokken onderwijsinstellingen volledig zou vergoeden. OVSG betreurt dat zij, ondanks aandringen, dit principe niet zo sterk in het decreet verankerde en zich beperkte tot frases als “kunnen” en “tussenkomst in de kosten” i.p.v.,”zullen “ en “vergoeding van alle kosten”.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
190
(Geen) HBO op kwalificatieniveau 4 – Se-n-Se De overheid opteerde er voor het HBO4 uit het decreet te halen en in het secundair voor de 7de jaren TSO en KSO te vervangen door Se-n-Se. OVSG onderschrijft dat het concept HBO4 in de initiële tekst onvoldragen was. Wel willen ze de overheid er op wijzen dat zij door eerdere communicaties heel wat verwachtingen gewekt heeft, die allerminst worden waargemaakt. OVSG hoopt daarom dat dit concept in een niet te verre toekomst verder wordt uitgewerkt.
DKO Voor de toekomstige verdere uitwerking van het HBO wenst OVSG te wijzen op een aantal opleidingen die momenteel in het DKO worden aangeboden en die aan de niveauvereisten van het HBO voldoen.
De onderwijsvakbonden ACOD onderwijs, VSOA onderwijs en de FCSOD (COV en COC) gaan niet akkoord met het voorliggend ontwerp van decreet
De onderwijsvakbonden stellen vast dat de overheid is tegemoet gekomen in een aantal punten. Zij waarderen dat
de mogelijkheid tot overheveling van een opleiding HBO van HO naar CVO en omgekeerd, geschrapt werd, onder meer omdat een sluitende regeling voor personeel niet tot de mogelijkheden behoorde;
•
dat de piste van het omzetten van bestaande tweejarige opties modevormgeving en plastische kunsten 4de graad BSO naar Se-n-Se niet werd doorgezet; de omzetting naar een gelijknamige tweejarige optie van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, dus een 3de en 4de leerjaar van de 3de graad. Dit is h.i. in de omstandigheden een betere oplossing, maar het behoud van 4de graad voor dit beperkt aantal opleidingen kon even goed.
•
dat bij omzetten van de bestaande specialisatiejaren uit het TSO en KSO onderwijs naar een gelijknamige Se-n-Se optie de totale duurtijd ongewijzigd bleef;
191
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
•
de HBO5 opleiding verpleegkunde exclusief voorbehouden blijft voor de instellingen secundair onderwijs die deze opleiding vandaag al inrichten;
•
de werkgelegenheidsgarantie bij de organisatie van Se-n-Se van 1 of 3 semesters.
Het ontwerp van decreet was en blijft echter te weinig rijp voor uitvoering. Gedurende de onderhandelingen werd constant duidelijk dat er veel teveel onduidelijkheden waren voor de opstellers van het ontwerp zelf. Omdat de overheid ook geen antwoord vond op tal van problemen met betrekking tot het vooropgestelde HBO-4 werd dit geschrapt. Maar om toch iets te redden werd het “Se-n-Se” uit de mouw geschud.
Omwille van tijdsnood wou de overheid na het reces de snelheid verhogen, door meer dagen per week te onderhandelen en door het negeren van eerdere afspraken. De overheid is zelf verantwoordelijk voor het chronisch gebrek aan tijd door op het eind van de legislatuur nog zware dossiers te willen doordrukken, en niet de sociale partners. Als snelheid begint te primeren op kwaliteit, dan heeft dat een nefaste invloed op de werkvloer.
Zoals in meerdere grootse projecten van de onderwijsminister worden weer bijzonder weinig middelen uitgetrokken. Voor de hogescholen voorziet men een uiterst minimaal budget, voor de rest rekent men vooral op de bestaande uren-leraar om nieuwe initiatieven te realiseren. Voor de kwaliteitszorg HBO5 zullen de facturen wellicht gedekt worden. Ze kunnen alleen hopen dat het personeel niet het gelag zal moeten betalen. In het algemeen zijn de effecten op het personeel moeilijk te voorzien.
Het is ook maar de vraag of de verhoopte “nieuwe dynamiek” gerealiseerd wordt. De onderwijsvakbonden stellen ook vast dat de overheid met het voorontwerp van decreet ook onduidelijkheid creëert bij de leerlingcursisten, werkgevers en de onderwijsverstrekkers. Door het samenbrengen van de enerzijds wijzigingen aan het secundair onderwijs en anderzijds HBO5 kan onder meer de indruk gewekt worden dat een opleiding Se-n-Se met kwalificatieniveau 4 op eenzelfde niveau komt te staan als een opleiding van het hoger beroepsonderwijs met kwalificatieniveau 5.
Se-n-Se
Het deel betreffende ‘het secundair na secundair onderwijs’ in het ontwerp van decreet heeft een weerslag op de structuur van het SO, vooral op de 7de jaren TSO en KSO en de 4de graad BSO. Daarmee doet de overheid een voorafname op de blauwdruk van het SO. De onderwijsbonden kunnen niet akkoord gaan om op het einde van de legislatuur nog hals over kop de structuur van het secundair onderwijs te wijzigen zonder enig grondig onderzoek over de werking van de 7de jaren. Zonder de gevolgen te kennen, worden nieuwe zaken onmiddellijk ingevoerd. Daarom hadden ze uit voorzichtigheidsoverweging voorgesteld een proeftuin uit te werken, maar de overheid wees dit van de hand. Zij gelooft dus niet meer in haar eigen beleidsinstrument waar ze ooit zo warm voor liep.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
192
De overheid is ervan overtuigd dat een doelpubliek tot 25 jaar op Se-n-Se zal intekenen De onderwijsvakbonden hebben de mening dat het doelpubliek die eenmaal in het arbeidsmilieu gestaan heeft, eerder zal aangetrokken worden door het volwassenenonderwijs. Ook stellen zij zich de vraag of jongeren tussen de 20 en 25 jaar nog kunnen aarden in de schoolse omgeving van het secundair onderwijs.
De onderwijsvakbonden kunnen zich ook niet akkoord verklaren met de aanwending van voordrachtgevers. De onderwijsvakbonden hebben op zich geen probleem met de inbreng van externe expertise, maar vinden wel dat daarvoor niet geraakt kan worden uit het reguliere lesurenpakket. Deze dient om uitsluitend aangewend te worden voor de tewerkstelling van statutair personeel. Door uren-leraar om te zetten in kredieten om voordrachtgevers te vergoeden wordt de gehele structuur van het SO belast. De huidige 7de jaren zijn nu doorgaans niet zelfbedruipend en sprokkelen daarom uren uit de daaronder liggende graden en belasten hiermee de hele school. Op zijn minst hadden zij minimale garanties willen inbouwen onder de vorm van onderhandelingen waarbij uitvoering afhangt van een akkoord, zekerheid dat er geen bijkomende TBS-OB ontstaat, en extra budget. De overheid is op geen van deze eisen ingegaan.
De onderwijsvakbonden kunnen zich ook niet akkoord verklaren met de binnen samenwerkingsverbanden een coördinerende onderwijsinstelling uren-leraar kan overdragen aan een centrum voor volwassenenonderwijs of een hogeschool (krediet) op basis van het pakket uren-leraar. Ook hier wensten zij op zijn minst garanties opdat geen bijkomende TBS-OB zou kunnen ontstaan. Daarnaast stelden zij de voorwaarde dat een overdracht van uren enkel kan na onderhandelingen in het lokaal comité waarbij de uitvoering afhangt van een akkoord. De overheid is hier ook niet op ingegaan.
De nieuwe opleidingen kunnen een duurtijd krijgen van één, twee of drie (aansluitende) semesters. Se-n-Se kunnen voor de leerlingen starten op 1 september of op 1 februari. De overheid heeft zich hierbij allicht laten inspireren door de modulestructuur van het Volwassenenonderwijs. De overheid is de mening toegedaan dat op deze manier de interesse en de instroom van leerlingencursisten zal toenemen, zonder dat zij dit op enigerlei manier kan staven. Dat de overheid een impuls wil geven aan een grotere instroom voor deze opleidingen begrijpen ze, maar ook de overheid kan niet voorbijgaan aan de realiteit. De vaste instroom – die vooral uit afgestudeerden SO bestaat – zoekt een (vervolg)opleiding die ingaat op 1 september. Leerling-cursisten laten wachten tot 1 februari kan tot problemen leiden. Rekening houdend met het feit dat de leerling-cursisten niet meer schoolplichtig zijn stelt er zich al een probleem met het sociaal statuut van de lerende, bijv. inzake de kinderbijslagregeling.
De invoering van een (modulair) semestersysteem in het Se-n-Se kan een nieuw element vormen in de concurrentie tussen verschillende onderwijsvormen, in het bijzonder met het volwassenenonderwijs. Dit staat volledig haaks op de gewenste samenwerking tussen de verschillende onderwijsniveaus/vormen. HBO5
De onderwijsvakbonden kunnen zich niet vinden in het feit dat het systeem van voordrachthouders niet langer beperkt wordt tot de specifieke talen
193
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Arabisch, Chinees, e.d. Dat is een flagrant terugkomen door de overheid op haar eigen akkoord dat geen 2 jaar geleden werd afgesloten n.a.v. het decreet op het volwassenenonderwijs.
Bovendien stellen zij principieel dat de vergoeding van voordrachthouders niet geput kan worden uit de organieke middelen, waardoor het statutaire personeel gaat fungeren als jojo.
De visitaties, ‘macrodoelmatigheidstoets’ en de ‘toets nieuwe HBO5opleiding’ leiden tot een verhoging van de planlast. Voor de opvolging voorziet de overheid niet in bijkomende omkadering. Het ontwerpdecreet voert studiepunten in voor HBO5. De overheid zal de plaats en samenhang (en het ontbreken ervan) bijzonder duidelijk moeten communiceren, daar de kans op verwarring bij de lerenden hoog ingeschat wordt.
Met elke nieuwe sessie van de onderhandelingen groeide het budget dat de hogescholen krijgen om op de HBO5 markt te komen meespelen; niettemin blijft het zeker in de initiële fase veel te weinig om meer te doen dan een “proeftuintje”. De initiële investering blijft ook hier een probleem.
HBO5 verpleegkunde
In uitzondering op de regel blijven de HBO5 opleiding verpleegkunde exclusief voorbehouden voor de instellingen secundair onderwijs die deze opleiding vandaag al inrichten. Toch blijft er de mogelijkheid tot het uitbesteden van opleidingsonderdelen via samenwerking met een CVO of hogeschool. Bij deze samenwerking kunnen uren-leraar worden overgedragen of omgezet in een krediet. Dit hadden de onderwijsvakbonden liever vermeden. Ook hier kregen zij niet de minimale garanties die zij gevraagd hadden.
Het diploma in de verpleegkunde wordt vervangen door een diploma van gegradueerde in de HBO5-opleiding verpleegkunde. Dit zal de transparantie voor het werkveld zeker niet ten goede komen. De potentiële verwarring met de vroegere gegradueerden, tegenwoordig bachelors verpleegkunde, is onmiskenbaar. Toch wilde de overheid koppig de lijn doortrekken. Ook wordt bestendigd dat het eventueel bijkomend diploma secundair onderwijs pas aan het eind van de opleiding kan uitgereikt worden.
Conclusie
Om deze redenen zien de onderwijsbonden geen andere mogelijkheid dan voor het geheel van het ontwerp een niet akkoord te geven.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
194
195
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
196
197
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Protocol nr. 25 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergaderingen van het vlaams onderhandelingscomite voor het hoger onderwijs op 21 oktober, 4, 6, 18 en 25 november, 9 en 16 december 2008 en 6, 8 en 13 januari 2009
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
198
199
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
VLAAMS ONDERHANDELINGSCOMITE VOOR HET HOGER ONDERWIJS
Brussel, 30 januari 2009
PROTOCOL nr.25 HOUDENDE DE CONCLUSIES VAN DE ONDERHANDELINGEN DIE GEVOERD WERDEN IN DE VERGADERINGEN VAN HET VLAAMS ONDERHANDELINGSCOMITE VOOR HET HOGER ONDERWIJS OP 21 OKTOBER, 4, 6, 18 EN 25 NOVEMBER, 9 EN 16 DECEMBER 2008 EN 6, 8 EN 13 JANUARI 2009
over
het voorontwerp van decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs (oorspronkelijke titel: voorontwerp van decreet betreffende het hoger beroepsonderwijs).
De afvaardiging van de overheid, samengesteld uit: de hr. Frank VANDENBROUCKE, viceminister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming – voorzitter,
de afvaardiging van de besturen, te weten:
mevr. Erika EECKHOUT, administratief directeur Erasmushogeschool Brussel de hr. Erwin SAMSON, algemeen directeur, Plantijn – Hogeschool van de provincie Antwerpen de hr. Johan VEECKMAN, algemeen directeur, Arteveldehogeschool Gent de hr. Toon MARTENS, algemeen directeur KHLeuven de hr. Dirk DE CEULAER, algemeen directeur EHSAL de hr. Bert HOOGEWIJS, algemeen directeur, Hogeschool Gent
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
200
en de afvaardiging van de drie representatieve vakorganisaties, te weten:
- de Algemene Centrale der Openbare Diensten, vertegenwoordigd door:
de hr. Hugo DECKERS, algemeen secretaris ACOD-onderwijs de hr. Dany BOLLENS, afgevaardigde ACOD-onderwijs de hr. Peter DE KEYZER, afgevaardigde ACOD-overheidsdiensten
- de Federatie van de Christelijke Syndicaten der Openbare Diensten (COC en ACV-openbare diensten), vertegenwoordigd door:
de de de de
hr. hr. hr. hr.
Rudy VAN RENTERGHEM, adjunct secretaris-generaal COC Chris HERREMAN, secretaris ACV-openbare diensten Jan SOONS, afgevaardigde ACV-openbare diensten Jos VAN DER HOEVEN, secretaris-generaal COC
- het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt, vertegenwoordigd door:
de hr. Dirk DEVOS, secretaris de hr. Lucianus VAN ROMPAEY, afgevaardigde
hebben geen akkoord bereikt over het hierbij gevoegde voorontwerp van decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs
201
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Engagementen van de overheid
De overheid engageert zich ervoor te zorgen dat elk studiebewijs dat leidt tot (een) kwalificatie(s) vermeldt over welke kwalificatie(s) het gaat en een verwijzing bevat naar het kwalificatieniveau.
De overheid engageert zich de nodige middelen te voorzien voor de stuurgroep volwassenenonderwijs en de VLHORA voor de uitbouw van een website en een kwaliteitscel HBO5.
Hiervoor wordt onderstaand budget voorzien:
Kwaliteitscel HBO5 bij Vlhora/stuurgroep Visitatie: kosten Vlhora/stuurgroep
2010
2011
2012
2013
2014
84000
75000
75000
75000
75000
22400
117040
Leerlingen uit het hoger beroepsonderwijs in een instelling voor secundair onderwijs kunnen een beroep doen op studiefinanciering. De opname van de opleiding Verpleegkunde van de 4e graad BSO in het hoger beroepsonderwijs wijzigt op dit vlak dus niets voor de cursisten. Voor de cursisten van het hoger beroepsonderwijs in de Centra voor Volwassenenonderwijs en de hogescholen is studiefinanciering momenteel niet mogelijk. De overheid engageert zich om op termijn studiefinanciering te voorzien voor alle cursisten van het hoger beroepsonderwijs.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
202
De delegatie van de besturen van het hoger onderwijs verklaren zich nietakkoord met het voorliggende voorontwerp van decreet op het Hoger Beroepsonderwijs in Vlaanderen en duiden dit standpunt met volgende argumenten:
- De mogelijkheden die aan de instellingen van hoger onderwijs en het hoger onderwijs in het voorontwerp van decreet wordt toebedeeld zijn bijzonder klein en er zijn onvoldoende structurele waarborgen om de mogelijke concurrentie met professionele bacheloropleidingen in goede banen te leiden en versnippering van hoger onderwijs te vermijden. Bovendien worden kansen tot samenwerking tussen Centra voor Volwassenenonderwijs en instellingen voor hoger onderwijs gehypothekeerd door het ontbreken van een concept van gelijkwaardig partnerschap in het voorontwerp en door het ontbreken van incentives voor deze samenwerking.
- Niettegenstaande het schrappen van het vroegere HBO4, blijven de besturen benadrukken dat de terminologie HBO in een internationale context onaanvaardbaar is.
- De besturen hebben tevens ernstige bezwaren bij de studiebekrachtiging ‘gegradueerde’ vanwege de absolute verwarring die dit teweeg brengt bij studenten/cursisten en het afnemend veld. Een sprekend voorbeeld hiervan zal de HBO5-opleiding verpleegkunde zijn die in essentie zal aangeboden worden door secundaire scholen en bekrachtigd zal worden met een graduaat. De besturen kanten zich tegen de idee en het operationaliseren van het aanbieden van HBO5 (=hoger onderwijs) in secundaire scholen. Deze opleidingen zouden betere SENSE-opleidingen zijn.
- Het voorontwerp van decreet mist eveneens de kans om inzake sociaal statuut van lerenden en studiefinanciering de nodige ingrepen door te voeren zodat over alle onderwijsniveaus heen lerenden beroep kunnen doen op dezelfde rechten. Dit is in het debat van activering van levenslang leren een gemiste kans.
- Het voorontwerp biedt eveneens geen mogelijkheid tot overdracht van HBOopleidingen van CVO’s naar hogescholen daar waar dit wenselijk, want gedragen door betrokken partijen, zou zijn. Er bestaan op dit vlak precedenten.
- Inzake financiering van HBO-opleidingen in instellingen voor hoger onderwijs stelt de delegatie van de besturen vast dat de voorziene middelen en de wijze van financiering aangepast is, doch het volume aan voorziene middelen blijft onvoldoende. Ook inzake mogelijkheden tot het stimuleren van snelle heroriëntatie van studenten naar meer passende opleidingen in functie van het profiel van de student is de delegatie van de besturen tevreden met de ondersteuning van een heroriëntatie naar HBO5 vanuit andere opleidingen. Dit zou eveneens mogelijk moeten zijn richting SENSEopleidingen. Uiteraard dienen dan ook inzake leerkrediet de nodige aanpassingen te gebeuren.
203
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
De onderwijsvakbonden ACOD onderwijs, VSOA onderwijs en de FCSOD (COV en COC) gaan niet akkoord met het voorliggend ontwerp van decreet
De onderwijsvakbonden stellen vast dat de overheid is tegemoet gekomen in een aantal punten. Zij waarderen dat
de mogelijkheid tot overheveling van een opleiding HBO van HO naar CVO en omgekeerd, geschrapt werd, onder meer omdat een sluitende regeling voor personeel niet tot de mogelijkheden behoorde;
•
dat de piste van het omzetten van bestaande tweejarige opties modevormgeving en plastische kunsten 4de graad BSO naar Se-n-Se niet werd doorgezet; de omzetting naar een gelijknamige tweejarige optie van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, dus een 3de en 4de leerjaar van de 3de graad. Dit is h.i. in de omstandigheden een betere oplossing, maar het behoud van 4de graad voor dit beperkt aantal opleidingen kon even goed.
•
dat bij omzetten van de bestaande specialisatiejaren uit het TSO en KSO onderwijs naar een gelijknamige Se-n-Se optie de totale duurtijd ongewijzigd bleef;
•
de HBO5 opleiding verpleegkunde exclusief voorbehouden blijft voor de instellingen secundair onderwijs die deze opleiding vandaag al inrichten;
•
de werkgelegenheidsgarantie bij de organisatie van Se-n-Se van 1 of 3 semesters.
Het ontwerp van decreet was en blijft echter te weinig rijp voor uitvoering. Gedurende de onderhandelingen werd constant duidelijk dat er veel teveel onduidelijkheden waren voor de opstellers van het ontwerp zelf. Omdat de overheid ook geen antwoord vond op tal van problemen met betrekking tot het vooropgestelde HBO-4 werd dit geschrapt. Maar om toch iets te redden werd het “Se-n-Se” uit de mouw geschud.
Omwille van tijdsnood wou de overheid na het reces de snelheid verhogen, door meer dagen per week te onderhandelen en door het negeren van eerdere afspraken. De overheid is zelf verantwoordelijk voor het chronisch gebrek aan tijd door op het eind van de legislatuur nog zware dossiers te willen doordrukken, en niet de sociale partners. Als snelheid begint te primeren op kwaliteit, dan heeft dat een nefaste invloed op de werkvloer.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
204
Zoals in meerdere grootse projecten van de onderwijsminister worden weer bijzonder weinig middelen uitgetrokken. Voor de hogescholen voorziet men een uiterst minimaal budget, voor de rest rekent men vooral op de bestaande uren-leraar om nieuwe initiatieven te realiseren. Voor de kwaliteitszorg HBO5 zullen de facturen wellicht gedekt worden. Ze kunnen alleen hopen dat het personeel niet het gelag zal moeten betalen. In het algemeen zijn de effecten op het personeel moeilijk te voorzien.
Het is ook maar de vraag of de verhoopte “nieuwe dynamiek” gerealiseerd wordt. De onderwijsvakbonden stellen ook vast dat de overheid met het voorontwerp van decreet ook onduidelijkheid creëert bij de leerlingcursisten, werkgevers en de onderwijsverstrekkers. Door het samenbrengen van de enerzijds wijzigingen aan het secundair onderwijs en anderzijds HBO5 kan onder meer de indruk gewekt worden dat een opleiding Se-n-Se met kwalificatieniveau 4 op eenzelfde niveau komt te staan als een opleiding van het hoger beroepsonderwijs met kwalificatieniveau 5.
Se-n-Se
Het deel betreffende ‘het secundair na secundair onderwijs’ in het ontwerp van decreet heeft een weerslag op de structuur van het SO, vooral op de 7de jaren TSO en KSO en de 4de graad BSO. Daarmee doet de overheid een voorafname op de blauwdruk van het SO. De onderwijsbonden kunnen niet akkoord gaan om op het einde van de legislatuur nog hals over kop de structuur van het secundair onderwijs te wijzigen zonder enig grondig onderzoek over de werking van de 7de jaren. Zonder de gevolgen te kennen, worden nieuwe zaken onmiddellijk ingevoerd. Daarom hadden ze uit voorzichtigheidsoverweging voorgesteld een proeftuin uit te werken, maar de overheid wees dit van de hand. Zij gelooft dus niet meer in haar eigen beleidsinstrument waar ze ooit zo warm voor liep.
De overheid is ervan overtuigd dat een doelpubliek tot 25 jaar op Se-n-Se zal intekenen De onderwijsvakbonden hebben de mening dat het doelpubliek die eenmaal in het arbeidsmilieu gestaan heeft, eerder zal aangetrokken worden door het volwassenenonderwijs. Ook stellen zij zich de vraag of jongeren tussen de 20 en 25 jaar nog kunnen aarden in de schoolse omgeving van het secundair onderwijs.
De onderwijsvakbonden kunnen zich ook niet akkoord verklaren met de aanwending van voordrachtgevers. De onderwijsvakbonden hebben op zich geen probleem met de inbreng van externe expertise, maar vinden wel dat daarvoor niet geraakt kan worden uit het reguliere lesurenpakket. Deze dient om uitsluitend aangewend te worden voor de tewerkstelling van statutair personeel. Door uren-leraar om te zetten in kredieten om voordrachtgevers te vergoeden wordt de gehele structuur van het SO belast. De huidige 7de
205
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
jaren zijn nu doorgaans niet zelfbedruipend en sprokkelen daarom uren uit de daaronder liggende graden en belasten hiermee de hele school. Op zijn minst hadden zij minimale garanties willen inbouwen onder de vorm van onderhandelingen waarbij uitvoering afhangt van een akkoord, zekerheid dat er geen bijkomende TBS-OB ontstaat, en extra budget. De overheid is op geen van deze eisen ingegaan.
De onderwijsvakbonden kunnen zich ook niet akkoord verklaren met de binnen samenwerkingsverbanden een coördinerende onderwijsinstelling uren-leraar kan overdragen aan een centrum voor volwassenenonderwijs of een hogeschool (krediet) op basis van het pakket uren-leraar. Ook hier wensten zij op zijn minst garanties opdat geen bijkomende TBS-OB zou kunnen ontstaan. Daarnaast stelden zij de voorwaarde dat een overdracht van uren enkel kan na onderhandelingen in het lokaal comité waarbij de uitvoering afhangt van een akkoord. De overheid is hier ook niet op ingegaan.
De nieuwe opleidingen kunnen een duurtijd krijgen van één, twee of drie (aansluitende) semesters. Se-n-Se kunnen voor de leerlingen starten op 1 september of op 1 februari. De overheid heeft zich hierbij allicht laten inspireren door de modulestructuur van het Volwassenenonderwijs. De overheid is de mening toegedaan dat op deze manier de interesse en de instroom van leerlingencursisten zal toenemen, zonder dat zij dit op enigerlei manier kan staven. Dat de overheid een impuls wil geven aan een grotere instroom voor deze opleidingen begrijpen ze, maar ook de overheid kan niet voorbijgaan aan de realiteit. De vaste instroom – die vooral uit afgestudeerden SO bestaat – zoekt een (vervolg)opleiding die ingaat op 1 september. Leerling-cursisten laten wachten tot 1 februari kan tot problemen leiden. Rekening houdend met het feit dat de leerling-cursisten niet meer schoolplichtig zijn stelt er zich al een probleem met het sociaal statuut van de lerende, bijv. inzake de kinderbijslagregeling.
De invoering van een (modulair) semestersysteem in het Se-n-Se kan een nieuw element vormen in de concurrentie tussen verschillende onderwijsvormen, in het bijzonder met het volwassenenonderwijs. Dit staat volledig haaks op de gewenste samenwerking tussen de verschillende onderwijsniveaus/vormen.
HBO5
De onderwijsvakbonden kunnen zich niet vinden in het feit dat het systeem van voordrachthouders niet langer beperkt wordt tot de specifieke talen Arabisch, Chinees, e.d. Dat is een flagrant terugkomen door de overheid op haar eigen akkoord dat geen 2 jaar geleden werd afgesloten n.a.v. het decreet op het volwassenenonderwijs.
Bovendien stellen zij principieel dat de vergoeding van voordrachthouders niet geput kan worden uit de organieke middelen, waardoor het statutaire personeel gaat fungeren als jojo.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
206
De visitaties, ‘macrodoelmatigheidstoets’ en de ‘toets nieuwe HBO5opleiding’ leiden tot een verhoging van de planlast. Voor de opvolging voorziet de overheid niet in bijkomende omkadering. Het ontwerpdecreet voert studiepunten in voor HBO5. De overheid zal de plaats en samenhang (en het ontbreken ervan) bijzonder duidelijk moeten communiceren, daar de kans op verwarring bij de lerenden hoog ingeschat wordt.
Met elke nieuwe sessie van de onderhandelingen groeide het budget dat de hogescholen krijgen om op de HBO5 markt te komen meespelen; niettemin blijft het zeker in de initiële fase veel te weinig om meer te doen dan een “proeftuintje”. De initiële investering blijft ook hier een probleem.
HBO5 verpleegkunde
In uitzondering op de regel blijven de HBO5 opleiding verpleegkunde exclusief voorbehouden voor de instellingen secundair onderwijs die deze opleiding vandaag al inrichten. Toch blijft er de mogelijkheid tot het uitbesteden van opleidingsonderdelen via samenwerking met een CVO of hogeschool. Bij deze samenwerking kunnen uren-leraar worden overgedragen of omgezet in een krediet. Dit hadden de onderwijsvakbonden liever vermeden. Ook hier kregen zij niet de minimale garanties die zij gevraagd hadden.
Het diploma in de verpleegkunde wordt vervangen door een diploma van gegradueerde in de HBO5-opleiding verpleegkunde. Dit zal de transparantie voor het werkveld zeker niet ten goede komen. De potentiële verwarring met de vroegere gegradueerden, tegenwoordig bachelors verpleegkunde, is onmiskenbaar. Toch wilde de overheid koppig de lijn doortrekken. Ook wordt bestendigd dat het eventueel bijkomend diploma secundair onderwijs pas aan het eind van de opleiding kan uitgereikt worden.
Conclusie
Om deze redenen zien de onderwijsbonden geen andere mogelijkheid dan voor het geheel van het ontwerp een niet akkoord te geven.
207
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
208
209
VOORONTWERP VAN DECREET van 30 januari 2009
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
210
211
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
1
Voorontwerp van decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs
DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming; Na beraadslaging, BESLUIT: De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming is ermee belast, in naam van de Vlaamse Regering, bij het Vlaams Parlement het ontwerp van decreet in te dienen, waarvan de tekst volgt: Titel I. Algemene bepalingen Artikel 1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. Art. 2. Dit decreet regelt de programmatie, de kwaliteitszorg en de samenwerking bij de organisatie van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs en wijzigt de vigerende regelgeving met betrekking tot de structuur en organisatie van het voltijds secundair onderwijs. Hoofdstuk I. Begrippenkader Art. 3. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder: 1° accreditatie: de formele erkenning van een opleiding op grond van een beslissing van een onafhankelijk orgaan waarin vastgesteld wordt dat de opleiding voldoet aan vooraf vastgestelde minimale kwaliteits- en niveauvereisten; 1°bis agentschap: het agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming opgericht bij besluit van de Vlaamse Regering van (datum); 2° beroepskwalificatie: een afgerond en ingeschaald geheel van competenties waarmee een beroep kan uitgeoefend worden als vermeld in artikel 10 van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur; 3° centrumbestuur: het orgaan van een centrum voor volwassenenonderwijs dat ten aanzien van het centrum de bestuurshandelingen verricht, overeenkomstig de door de wet, het decreet, het bijzonder decreet of de statuten toegewezen bevoegdheden; 3°bis commissie: de Commissie Hoger Beroepsonderwijs als vermeld in artikel 6; 4° competentie: de bekwaamheid om kennis, vaardigheden en attitudes in het handelen geïntegreerd aan te wenden voor maatschappelijke activiteiten;
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
212
2 5° cursist: een deelnemer aan het hoger beroepsonderwijs die voldoet aan de toelatingsvoorwaarden en ingeschreven is. Voor instellingen voor het voltijds secundair onderwijs wordt daaronder de leerling verstaan, vermeld in artikel 48, 2° van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II. Voor centra voor volwassenenonderwijs wordt daaronder de cursist verstaan, vermeld in artikel 2, 10° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Voor hogescholen wordt daaronder de student verstaan, vermeld in artikel II.1, 15° van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen; 6° inrichtende macht: het orgaan van een instelling voor het secundair onderwijs dat ten aanzien van de school de bestuurshandelingen verricht, overeenkomstig de door de wet, het decreet, het bijzonder decreet of de statuten toegewezen bevoegdheden; 7° hogeschoolbestuur: het bestuursorgaan van een hogeschool dat door of krachtens de wet, het decreet of de statuten is aangewezen om de door of krachtens dit decreet toegewezen bevoegdheden uit te oefenen; 7°bis instellingsbestuur:een centrumbestuur of een hogeschoolbestuur; een inrichtende macht indien het de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs betreft; 8° kwalificatieniveau: een onderverdeling van de kwalificatiestructuur, gebaseerd op niveaudescriptoren als bepaald in artikel 8 van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur; 9° kwalificatiestructuur: de systematische ordening van erkende kwalificaties op basis van het algemeen geldend kwalificatieraamwerk, vermeld in hoofdstuk III van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur; 10° kwaliteitszorgsysteem: geheel van processen en procedures die nodig zijn om aan kwaliteitszorg te doen; 11° module: het kleinste te certificeren deel van een modulaire opleiding, dat overeenstemt met een bepaalde inhoud, omvang en een bepaald niveau; 12° onderdeel: een opleidingsonderdeel, een module of een vak; 13° onderwijskwalificatie: een afgerond en ingeschaald geheel van competenties dat noodzakelijk is om maatschappelijk te functioneren en te participeren, waarmee verdere studies in het secundair of in het hoger onderwijs aangevat kunnen worden of waarmee beroepsactiviteiten uitgeoefend kunnen worden, als vermeld in artikel 11 van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur; 14° opleiding: een geheel van onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten dat leidt tot een onderwijskwalificatie; 15° studieomvang: het aantal studiepunten, toegekend aan een onderdeel of aan een opleiding; 16° studiepunt: een binnen de Vlaamse Gemeenschap aanvaarde internationale eenheid die overeenstemt met ten minste 25 en ten hoogste 30 uren voorgeschreven onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten en waarmee de studieomvang van elke opleiding wordt uitgedrukt; 17° stuurgroep: het orgaan belast met de inhoudelijke opvolging van de opdrachten toegekend aan het samenwerkingsverband gericht op kennis- en expertiseontwikkeling tussen het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs en de pedagogische begeleidingsdiensten, als vermeld in artikel 2, 42° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs;
213
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
3
18° werkplekleren: leeractiviteiten die gericht zijn op het verwerven van algemene en/of beroepsgerichte competenties, waarbij de arbeidssituatie de leeromgeving is. Art. 4. §1. Het hoger beroepsonderwijs, afgekort HBO5, is beroepsgericht onderwijs dat gefinancierd of gesubsidieerd wordt door de Vlaamse Gemeenschap en dat georganiseerd wordt door instellingen voor voltijds secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen. §2. Een opleiding van het hoger beroepsonderwijs leidt tot een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 5, die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 5. §3. Het hoger beroepsonderwijs wordt ingericht door centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen. De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, vastgelegd in bijlage I bij het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, en de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs waarmee deze zijn geconcordeerd, zoals bepaald in §4, tweede lid, worden ingericht door de Centra voor Volwassenenonderwijs. In afwijking van het eerste lid, wordt de HBO5-opleiding verpleegkunde ingericht door instellingen van het voltijds secundair onderwijs. §4. De Vlaamse Regering legt een register aan van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die overeenkomstig dit decreet worden georganiseerd. In voorkomend geval beslist de Vlaamse Regering, na advies van de Commissie, over de concordantie tussen de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, vastgelegd in bijlage I bij het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs en de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs waartoe deze zijn omgevormd, overeenkomstig artikel 158. Art. 5. §1. Het voldoende beantwoorden aan de criteria van het beoordelingskader garandeert dat de instellingen een onderwijs aanbieden dat de cursisten bij de voltooiing van de opleiding van het hoger beroepsonderwijs leidt naar een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 5, die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 5. §2. Het beoordelingskader omvat de volgende criteria: 1° de onderwijsinhoud, die omvat in ieder geval het kwalificatieniveau van de opleiding, de competenties die in de opleiding worden behaald, waarin ten minste alle competenties zijn vervat van de onderwijskwalificatie waartoe de opleiding leidt, voldoende samenhang in het opleidingsprogramma, de studieomvang van de opleiding en de onderdelen ervan uitgedrukt in studiepunten, een duidelijke relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het opleidingsprogramma en een relevant aandeel werkplekleren; 2° het onderwijsproces, dat omvat in ieder geval de aangewezen trajecten om in te stromen in de opleiding, de mogelijke verkorte of aangepaste trajecten in de opleiding van het hoger beroeponderwijs, de mogelijke verkorte of aangepaste trajecten in aansluitende opleidingen in het hoger onderwijs, voldoende studiebegeleiding en inzichtelijke beoordeling en toetsing van het onderwijs en een
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
214
4 flexibele organisatie van de opleiding. Een opleiding is flexibel als ten minste de inhoud en de organisatie van het programma goed aansluiten bij de beoogde doelgroep; 3° de uitkomst van het onderwijs, dit omvat in ieder geval voldoende maatschappelijke relevantie van de bereikte kwalificaties van afgestudeerden van de opleiding en voldoende rendement van de opleiding; 4° de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg. §3. De visitaties van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs worden gecoördineerd door de VLHORA en de stuurgroep en verlopen op grond van een protocol van kwaliteitszorg dat door de inspectie, de VLHORA, de stuurgroep en het accreditatieorgaan, als vermeld in artikel 12, wordt vastgelegd en openbaar gemaakt, en dat is afgestemd op de criteria van het beoordelingskader, vermeld in §2. Het protocol bevat minstens: 1° de wijze van afstemming op elkaar van de beoordelingskaders van het hoger beroepsonderwijs, enerzijds, en de beoordelingskaders gebruikt door de inspectie bij de doorlichtingen van secundaire scholen en centra voor volwassenenonderwijs die hoger beroepsonderwijs inrichten, en de beoordelingskaders gebruikt door de VLHORA bij de visitaties van hogescholen die hoger beroepsonderwijs inrichten, anderzijds; 2° de afspraken over de afstemming van de visitaties van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, enerzijds, op de doorlichtingen van secundaire scholen en centra voor volwassenenonderwijs en de visitaties van de professionele bacheloropleidingen, anderzijds. Deze afspraken omvatten minimaal afspraken over de beoordeling van de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg, als vermeld in §2, 4°; 3° de afspraken over de wijze van organisatorische samenwerking bij de visitatie van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs als vermeld in artikel 26; 4° de criteria voor de samenstelling van de visitatiecommissies die ervoor zorgen dat de leden in onafhankelijkheid kunnen oordelen. De Vlaamse Regering bekrachtigt het protocol na advies van de Vlaamse Onderwijsraad. Hoofdstuk II. Institutionele bepalingen Afdeling I. Commissie Hoger Beroepsonderwijs Onderafdeling I. Oprichting en samenstelling Art. 6. De Vlaamse Regering richt voor de toepassing van dit decreet een Commissie Hoger Beroepsonderwijs op bij de Vlaamse overheid. Art. 7. §1. De Commissie is samengesteld uit de volgende leden: 1° één werkende en een plaatsvervangende voorzitter;
215
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
5
2° één werkend en een plaatsvervangend lid dat deskundig is met betrekking tot beroepsgerichte opleidingen in het secundair onderwijs; 3° één werkend en een plaatsvervangend lid dat deskundig is met betrekking tot het hoger beroepsonderwijs in het volwassenenonderwijs; 4° één werkend en een plaatsvervangend lid dat deskundig is met betrekking tot de professionele bachelors; 5° één werkend en een plaatsvervangend lid dat deskundig is met betrekking tot de opleidingen van de publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen; 6° één werkend en een plaatsvervangend lid dat deskundig is met betrekking tot arbeidsmarktregie; 7° twee wisselende leden die de sector of sectoren vertegenwoordigen van het beroep waartoe de opleiding hoger beroepsonderwijs leidt. De Vlaamse Regering stelt de leden aan en regelt de werking ervan. §2. De Vlaamse Regering wijst onder de ambtenaren van de Vlaamse overheid de secretaris van de Commissie aan. Onderafdeling II. Opdracht Art. 8. Uiterlijk zestig dagen vanaf de erkenning van een beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 5, als vermeld in hoofdstuk IV, afdeling I, van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur, formuleert het agentschap een voorstel van onderwijskwalificatie(s) gebaseerd op de combinatie bedoeld in artikel 16, 5°, a) van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur en verleent de Commissie een advies aan de Vlaamse Regering over de volgende aspecten: 1° de wenselijkheid, de frequentie en de regionale spreiding van een aanbod van nieuwe opleidingen hoger beroepsonderwijs die leiden tot die onderwijskwalificatie; 2° de studieomvang van de opleidingen hoger beroepsonderwijs die leiden tot die onderwijskwalificatie, uitgedrukt in studiepunten; 3° de omzetting van studiepunten in lesuren of lestijden voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, aangeboden door de instellingen voor het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, respectievelijk de centra voor volwassenenonderwijs; 4° de benamingen van de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs en het studiegebied waartoe een opleiding behoort. Het voorstel van onderwijskwalificatie geformuleerd door het agentschap en het advies van de Commissie over de punten 1° tot en met 4° vermeld in het eerste lid worden voor advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voorgelegd. Na advies van de Vlaamse Onderwijsraad neemt de Vlaamse Regering een met redenen omklede beslissing. Art. 9. De Commissie oordeelt over de macrodoelmatigheid van een nieuwe opleiding van het hoger beroepsonderwijs als vermeld in titel II, hoofdstuk I, afdeling II, onderafdeling I. In voorkomend geval geeft de Commissie samen met haar advies over de macrodoelmatigheid, als vermeld in artikel 20, een advies over de concordantie
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
216
6
tussen de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, vastgelegd in bijlage I bij het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs en de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs waartoe deze zijn omgevormd, overeenkomstig artikel 158. Art. 10. De Commissie verleent haar akkoord of niet akkoord over de samenstelling van de visitatiecommissies voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs als vermeld in artikel 27. De Commissie legt in een reglement de criteria vast op basis waarvan zij haar akkoord of niet-akkoord verleent over de samenstelling van de visitatiecommissies. Deze criteria omvatten minstens de criteria uit het protocol, als vermeld in artikel 5, §3, 4°. Onderafdeling III. Rapportering Art. 11. De Commissie rapporteert jaarlijks over haar werkzaamheden van het voorgaande kalenderjaar aan het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering. Afdeling II. Accreditatieorgaan Onderafdeling I. Aanwijzing en opdracht Art. 12. De Vlaamse Regering wordt gemachtigd de Nederlandse-Vlaamse Accreditatieorganisatie aan te wijzen om overeenkomstig de bepalingen van dit decreet de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’ uit te voeren en de accreditatie te verlenen voor het hoger beroepsonderwijs. Onderafdeling II. Werking Art. 13. Het accreditatieorgaan legt in een reglement de volgende bestuursbeginselen op exhaustieve wijze vast: 1° de bestuursbeginselen die van toepassing zijn op de totstandkoming en de uitvoering van de beslissingen en reglementen die betrekking hebben op instellingen voor het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen die opleidingen van het hoger beroepsonderwijs aanbieden. Ten minste worden beginselen opgenomen inzake onafhankelijkheid en onpartijdigheid, zorgvuldigheid en redelijkheid, formele motivering, openbaarheid, en rechtszekerheid, inzonderheid de wijze waarop onregelmatige beslissingen en reglementen kunnen worden ingetrokken; 2° de bestuursbeginselen inzake de behandeling van vragen of bezwaren en opmerkingen van instellingen voor het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen die opleidingen van het hoger beroepsonderwijs aanbieden of, in voorkomend geval, van elke andere Belgische rechtspersoon of natuurlijke persoon. Inzonderheid wordt het recht geregeld om zich bij de behartiging van zijn belangen in het verkeer met het accreditatieorgaan te laten bijstaan door een raadsman. Art. 14. §1. Elk uitvoerbaar reglement van het accreditatieorgaan betreffende de procedure volgens dewelke in het hoger beroepsonderwijs in de Vlaamse
217
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
7
Gemeenschap de accreditatie wordt verleend en/of de ‘toets nieuwe HBO5opleiding’ wordt uitgevoerd en de accreditatiebesluiten, worden openbaar gemaakt. De accreditatiebesluiten worden bij uittreksel bekend gemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het uittreksel betreft de essentiële elementen van het dispositief. De accreditatiebesluiten en accreditatierapporten van het accreditatieorgaan worden integraal gepubliceerd op de website van het accreditatieorgaan. §2. De beroepsprocedure, vermeld in artikel 47, die ingesteld kan worden tegen negatieve accreditatiebesluiten, is van overeenkomstige toepassing op de reglementen, vermeld in §1, eerste lid. Voor de toepassing van artikel 47, §2, 2° wordt als ingangsdatum voor de beroepstermijn bij ontstentenis van betekening evenwel de datum van kennisname door de belanghebbende genomen. Art. 15. Het accreditatieorgaan is belast met de bewaring van de volgende documenten: 1° de toetsingsbesluiten en toetsingsrapporten inzake de ‘toets nieuwe HBO5opleiding’ , en de stukken op grond waarvan die zijn uitgebracht; 2° de accreditatiebesluiten en de accreditatierapporten, en de stukken op grond waarvan die zijn uitgebracht. De documenten, vermeld in het eerste lid, worden in goede, geordende en toegankelijke staat bewaard voor een periode van ten minste acht jaar. Onderafdeling III. Rapportering Art. 16. Het accreditatieorgaan rapporteert jaarlijks over zijn werkzaamheden van het voorgaande kalenderjaar aan het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering. Titel II. Organisatie van het hoger beroepsonderwijs Hoofdstuk I. Programmatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs Afdeling I. Algemeen Art. 17. §1. De Vlaamse Regering bepaalt jaarlijks de beschikbare begrotingskredieten voor de organisatie van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. §2. Een instellingsbestuur kan een opleiding van het hoger beroepsonderwijs programmeren als voldaan is aan volgende voorwaarden: 1° de opleiding heeft de ‘macrodoelmatigheidstoets’, vermeld in afdeling II, onderafdeling I van dit hoofdstuk met positief gevolg ondergaan; 2° de opleiding heeft de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’, vermeld in afdeling II, onderafdeling II van dit hoofdstuk met positief gevolg ondergaan; §3. Als de programmatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs wordt aangevraagd, moet vanuit die opleiding een verkort of aangepast traject nagestreefd worden in een aansluitende professioneel gerichte bachelor in het hoger onderwijs, indien deze bestaat.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
218
8
Afdeling II. Procedure Art. 18. §1. Indien een instellingsbestuur een nieuwe opleiding van het hoger beroepsonderwijs wil inrichten vanaf 1 september, moet zij een aanvraag indienen uiterlijk op 30 november van het voorafgaande kalenderjaar. Indien een instellingsbestuur een nieuwe opleiding van het hoger beroepsonderwijs wil inrichten vanaf 1 februari, moet zij een aanvraag indienen uiterlijk op 31 mei van het voorafgaande kalenderjaar. Het instellingsbestuur dient daartoe één dossier in bij de Commissie en het accreditatieorgaan. §2. Het dossier vermeld in §1 bevat minstens de volgende onderdelen: 1° een onderdeel dat de Commissie in staat stelt de ‘macrodoelmatigheidstoets’, als vermeld in onderafdeling I van deze afdeling, door te voeren; Voor de inrichtende macht die deel uitmaakt van een scholengemeenschap moet dit onderdeel van de aanvraag in overeenstemming zijn met de gemaakte afspraken over de ordening van een rationeel onderwijsaanbod, als vermeld in artikel 71, 1° van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. Het centrumbestuur heeft voor dit onderdeel van de aanvraag een advies nodig van het consortium volwassenenonderwijs, als vermeld in artikel 2, 8° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Het hogeschoolbestuur heeft voor dit onderdeel van de aanvraag een advies nodig van de associatie. 2° een onderdeel dat het accreditatieorgaan in staat stelt de ‘toets nieuwe HBO5opleiding’ , als vermeld in onderafdeling II van deze afdeling, door te voeren. §4. De Commissie en het accreditatieorgaan bepalen in overleg de vorm en de inhoud van het dossier dat bij de aanvraag wordt gevoegd. Als een aanvraag hieraan niet voldoet, bieden de Commissie en het accreditatieorgaan de gelegenheid binnen een daartoe gestelde termijn de onregelmatigheid te herstellen. Als van die gelegenheid niet dan wel op niet afdoende wijze wordt gebruik gemaakt, wordt de aanvraag niet ontvankelijk verklaard. De Commissie en het accreditatieorgaan kunnen nadere regelen omtrent die procedure vaststellen. Art. 19. Na advies van de Vlaamse Onderwijsraad beslist de Vlaamse Regering over de aanvraag op basis van: 1° het advies van de Commissie over de ‘macrodoelmatigheidstoets’, als vermeld in artikel 20; 2° het advies van het accreditatieorgaan over de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’ als vermeld in artikel 22; 3° de eventuele opmerkingen van het instellingsbestuur naar aanleiding van de toetsingsrapporten als vermeld in de artikelen 21, §2 en 23, §2; 4° de jaarlijks beschikbare kredieten voor de organisatie van de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs als vermeld in artikel 17, §1.
219
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
9
Indien de Vlaamse Onderwijsraad nalaat een advies uit te brengen binnen de termijn van 30 kalenderdagen, als vermeld in artikel 72 van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad, wordt het advies geacht gunstig te zijn. In het geval de aanvraag betrekking heeft op een opleiding van het hoger beroepsonderwijs of een onderdeel ervan ingericht door een hogeschool, bevat het besluit van de Vlaamse Regering een raming van de verwachte kosten voor de inrichting van de opleiding of het onderdeel ervan voor de eerste drie jaren vanaf de opstart, in het licht van de middelen vastgelegd in artikel 147. De Vlaamse Regering maakt het besluit over aan het instellingsbestuur binnen een termijn van dertig kalenderdagen. Het besluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling. Een positief besluit over een aanvraag van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs vervalt op het einde van het vierde schooljaar of academiejaar dat volgt op de dag van de start van de opleiding in kwestie. Een positief besluit over de aanvraag vervalt automatisch indien het instellingsbestuur de opleiding niet start in het tweede schooljaar of academiejaar dat volgt op de bekendmaking aan het instellingsbestuur. Onderafdeling I. De macrodoelmatigheidstoets Art. 20. De Commissie voert, rekening houdend met de bepalingen in artikel 4, de ‘macrodoelmatigheidstoets’ uit en geeft een positief of negatief advies over de macrodoelmatigheid van de opleiding in de instelling in kwestie op basis van volgende criteria: 1° een regionale nood aan de opleiding in de betrokken instelling en een door de beroepswereld expliciet geformuleerde behoefte aan afgestudeerden in de betreffende opleiding; 2° het bestaande aanbod van verwante opleidingen en, in voorkomend geval, de andere aanvragen van verwante nieuwe opleidingen; 3° de verwachte instroom; 4° de verwachte uitstroom van de opleiding; 5° de mate waarin de opleiding gericht is op de beoogde doelgroep(en); 6° de beschikbare infrastructuur; 7° de beschikbaarheid van plaatsen voor werkplekleren; 8° de beschikbaarheid van middelen om het volledige opleidingstraject te kunnen aanbieden; 9° de beschikbare expertise in de instelling; 10° de samenwerking met andere onderwijsinstellingen of publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen, minstens in functie van het uittekenen van de aangewezen trajecten om in te stromen in de opleiding, en de mogelijke verkorte of aangepaste trajecten in de opleiding van het hoger beroepsonderwijs; 11° de samenwerking met andere onderwijsinstellingen, minstens in functie van het uittekenen van de mogelijke verkorte of aangepaste trajecten in aansluitende opleidingen in het hoger onderwijs indien deze bestaan; 12° de samenwerking met de arbeidsmarkt;
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
220
10 13° de samenwerking met publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen; 14° het geheel van de aangevraagde opleidingen. Dit betekent dat een positieve of negatieve beslissing mede bepaald wordt op basis van de nood op de arbeidsmarkt aan de verschillende beroepskwalificaties waarvoor een aanvraag tot opleiding werd ingediend. Art. 21. §1. De commissie adviseert over de ‘macrodoelmatigheidstoets’ uiterlijk op 15 maart voor de aanvragen die uiterlijk op 30 november van het voorafgaande kalenderjaar zijn ingediend, en uiterlijk op 30 september voor de aanvragen die uiterlijk op 31 mei van hetzelfde kalenderjaar zijn ingediend. §2. De Commissie bezorgt uiterlijk één maand vóór het verstrijken van de termijn als vermeld in §1 een ontwerp van toetsingsrapport aan de instelling, die de mogelijkheid krijgt om opmerkingen te formuleren. §3. Het instellingsbestuur kan het onderdeel van de aanvraag voor de ‘macrodoelmatigheidstoets’ intrekken uiterlijk binnen de termijn van twintig kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van ontvangst van het ontwerp. Het instellingsbestuur beschikt over een termijn van zestig kalenderdagen om het onderdeel van de aanvraag voor de ‘macrodoelmatigheidstoets’ opnieuw in te dienen bij de Commissie. De termijn van zestig kalenderdagen gaat in op de dag na de intrekking van de initiële aanvraag. De termijnen, lopende vanaf de datum waarop de aanvraag uiterlijk ingediend moet zijn tot en met de datum waarop de Commissie en het accreditatieorgaan uiterlijk hun advies uitbrengen, als vermeld in §1 en artikel 23, §1, worden in geval van intrekking van het onderdeel van de aanvraag voor de ‘macrodoelmatigheidstoets’ geschorst vanaf de intrekking van het onderdeel van de aanvraag tot en met de datum van de betekening van de herindiening ervan. Onderafdeling II. Toets nieuwe HBO5-opleiding Art. 22. Het accreditatieorgaan geeft een positief of negatief advies over de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’ van de opleiding in de instelling in kwestie op basis van het voldoende beantwoorden aan de criteria van het beoordelingskader als vermeld in artikel 5, §2, 1° en 2°. De bevindingen van het accreditatieorgaan worden neergelegd in een toetsingsrapport. Art 23. §1. Het accreditatieorgaan adviseert over de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’ uiterlijk op 15 maart voor de aanvragen die uiterlijk op 30 november van het voorafgaande kalenderjaar zijn ingediend, en uiterlijk op 30 september voor de aanvragen die uiterlijk op 31 mei van hetzelfde kalenderjaar zijn ingediend. §2 Het accreditatieorgaan bezorgt uiterlijk één maand vóór het verstrijken van de termijn als vermeld in §1 een ontwerp van toetsingsrapport aan de instelling, die de mogelijkheid krijgt om opmerkingen te formuleren. §3. Het instellingsbestuur kan het onderdeel van de aanvraag voor de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’ intrekken uiterlijk binnen de termijn van twintig kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van ontvangst van het ontwerp. Het instellingsbestuur
221
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
11
beschikt over een termijn van zestig kalenderdagen om de het onderdeel van de aanvraag voor de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’ opnieuw in te dienen bij het accreditatieorgaan. De termijn van zestig kalenderdagen gaat in op de dag na de intrekking van de initiële aanvraag. De termijnen, lopende vanaf de datum waarop de aanvraag uiterlijk ingediend moet zijn tot en met de datum waarop de Commissie en het accreditatieorgaan uiterlijk hun advies uitbrengen, als vermeld in §1 en artikel 21, §1, worden in geval van intrekking van het onderdeel van de aanvraag voor de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’ geschorst vanaf de intrekking van het onderdeel van de aanvraag tot en met de datum van de betekening van de herindiening ervan. Hoofdstuk II. Kwaliteitszorg Afdeling I. Interne kwaliteitszorg Art. 24. De instellingen die opleidingen van het hoger beroepsonderwijs aanbieden zorgen voor de interne kwaliteitszorg van de onderwijsactiviteiten in het kader van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Ze zien permanent en op eigen initiatief toe op de kwaliteit van hun opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Afdeling II. Externe kwaliteitszorg Onderafdeling I. De visitatie Art. 25. De visitatie vindt ten minste om de acht jaar plaats voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Art. 26. De visitatie wordt uitgevoerd, naar gelang het geval, per opleiding hoger beroepsonderwijs of per cluster van opleidingen voor alle instellingen die de opleiding of de cluster van opleidingen organiseren. De VLHORA en de stuurgroep bepalen de clusters van opleidingen in overleg met de inspectie. In elk geval worden opleidingen geclusterd binnen eenzelfde studiegebied. Art. 27. §1. De visitatie wordt uitgevoerd door een visitatiecommissie die de beoordeling van een opleiding hoger beroepsonderwijs of een cluster van opleidingen voor alle instellingen die de opleiding of de cluster van opleidingen organiseren, afrondt binnen een bestek van vierentwintig maanden. §2. De VLHORA en de stuurgroep stellen de visitatiecommissies samen. Ze dragen er zorg voor dat de leden van de visitatiecommissie in onafhankelijkheid kunnen oordelen overeenkomstig het protocol als vermeld in artikel 5, §3. Van de visitatiecommissie maakt ten minste één deskundige deel uit die het beroepenveld van de opleiding of cluster van opleidingen vertegenwoordigt. Van de visitatiecommissie maakt ten minste één cursist deel uit die op het moment van de samenstelling van de commissie ingeschreven is aan een opleiding hoger beroepsonderwijs. Als blijkt dat geen cursist bereid gevonden wordt om zitting te nemen in een visitatiecommissie, kan de visitatiecommissie toch haar taak uitvoeren.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
222
12 §3. De Commissie verleent haar akkoord of niet akkoord over de samenstelling van de visitatiecommissie. Indien zij niet akkoord gaat met de samenstelling legt de VLHORA en de stuurgroep een nieuw voorstel voor, rekening houdend met de motivering van de Commissie.
Art. 28. De VLHORA en de stuurgroep bezorgen aan het instellingsbestuur een ontwerp van een visitatierapport. Een instellingsbestuur heeft het recht om een klacht te formuleren tegen de inhoud van het ontwerp van visitatierapport van de visitatiecommissie. De VLHORA en de stuurgroep voorzien in een klachtenprocedure. Zo nodig kunnen de VLHORA en de stuurgroep een aanvullende visitatie organiseren. De uitkomsten van de klachtenprocedure worden meegenomen bij de redactie van het definitieve visitatierapport. Art. 29. De visitatiecommissie(s) brengt of brengen de uitkomst van hun beoordeling van de opleiding of cluster van opleidingen samen in een openbaar visitatierapport. De datum van vaststelling van het visitatierapport wordt in het rapport vermeld. De visitatierapporten worden door de VLHORA en de stuurgroep integraal openbaar gemaakt. Onderafdeling II. Accreditatie Sectie I. Aanvraag accreditatie bij het accreditieorgaan, als vermeld in artikel 12 Art. 30. Het instellingsbestuur vraagt een accreditatie aan binnen 60 dagen na de vaststelling van het visitatierapport, vermeld in artikel 29, of, in voorkomend geval, binnen een maand na de accreditatie, verleend door een ander accreditatieorgaan, als vermeld in artikel 33. De datum van het eerste accreditatiebesluit is richtinggevend voor de overige besluiten in de cohorte in kwestie. De termijnen worden berekend van maand tot maand en van dag tot dag. In de termijnen is de dag waarop de termijn verstrijkt, inbegrepen. Art. 31. De accreditatie van gezamenlijk georganiseerde opleidingen die voltooid worden met een gezamenlijk diploma als vermeld in artikel 52 wordt verleend op gezamenlijke aanvraag van de instellingen in kwestie. In de overeenkomst tussen de instellingen in kwestie worden hiertoe de nodige modaliteiten en afspraken vastgelegd. Als het gaat om een gezamenlijke diplomering met een buitenlandse instelling wordt de aanvraag ingediend door de Vlaamse onderwijsinstelling. Art. 32. §1. Het accreditatieorgaan bepaalt bij reglement de vorm en de inhoud van het dossier dat bij de aanvraag moet worden gevoegd. Als een aanvraag niet voldoet aan de vermelde regelen, biedt het accreditatieorgaan de gelegenheid binnen een daartoe gestelde termijn de onregelmatigheid te herstellen. Als van die gelegenheid niet dan wel op niet afdoende wijze wordt
223
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
13
gebruikgemaakt, wordt de aanvraag onontvankelijk verklaard. Het accreditatieorgaan kan nadere regelen omtrent die procedure vaststellen in het reglement, vermeld in het eerste lid. §2. Het dossier omvat in ieder geval een openbare visitatie van de opleiding en indien van toepassing overeenkomstig het protocol, als vermeld in artikel 5, §3, het doorlichtingsverslag van de instelling of het visitatierapport van de professionele bacheloropleiding. Sectie II. Accreditaties, verleend door andere accreditatieorganen Art. 33. Het accreditatieorgaan, als vermeld in artikel 12, kan de accreditatie verlenen op grond van een als equivalent erkende accreditatie, verleend door een ander accreditatieorgaan. Het accreditatieorgaan gaat daarbij na of de accreditaties worden verleend volgens een vergelijkbare methodologische aanpak als de accreditaties die ter uitvoering van dit decreet worden verleend. Indien het accreditatieorgaan meent dat een oordeel van een ander accreditatieorgaan niet beschouwd kan worden als een accreditatiebesluit, kan de accreditatieprocedure desalniettemin worden voortgezet. Het oordeel wordt in dat geval beschouwd als een visitatie. Sectie III. Accreditatiekader Art. 34. §1. De accreditatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs is afhankelijk van het voldoende beantwoorden aan de criteria van het beoordelingskader, als vermeld in artikel 5. §2. Het accreditatiekader is afgestemd op het protocol van kwaliteitszorg als vermeld in artikel 5, §3. Sectie IV. Onderzoek Art. 35. De accreditatie wordt verleend als het accreditatieorgaan op basis van het dossier, als vermeld in artikel 32, in redelijkheid meent te kunnen besluiten dat voldoende beantwoord is aan de criteria van het beoordelingskader. Art. 36. Het accreditatieorgaan legt de bevindingen van de toetsing, vermeld in artikel 35, vast in een accreditatierapport dat als motivering geldt van het accreditatiebesluit. Art. 37. Het accreditatieorgaan bezorgt uiterlijk één maand vóór het verstrijken van de beslissingtermijn, vermeld in artikel 41, een ontwerp van accreditatierapport en accreditatiebesluit aan de instelling. Het instellingsbestuur wordt in staat gesteld om opmerkingen te formuleren. Het accreditatieorgaan bepaalt in het reglement, vermeld in artikel 13, de wijze waarop de opmerkingen worden behandeld. Art. 38. Het accreditatieorgaan kan in de loop van de accreditatieprocedure aanvullende informatie inwinnen. Het kan daartoe een hoorzitting organiseren.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
224
14
Art. 39. Het instellingsbestuur kan een opleiding terugtrekken uit de accreditatieprocedure. Sectie V. Accreditatiebesluit Art. 40. Het accreditatieorgaan neemt een positief of een negatief accreditatiebesluit. Art. 41. §1. Het accreditatieorgaan neemt een besluit binnen een termijn van vier maanden vanaf de ontvangst van de aanvraag tot accreditatie. De termijn wordt berekend van maand tot maand en van dag tot dag. De dag van de ontvangst van de aanvraag tot accreditatie is in de termijn begrepen. Als het accreditatieorgaan binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, geen besluit heeft getroffen, wordt de geldigheidsduur van de lopende accreditatie of het positief besluit van de Vlaamse Regering, als vermeld in artikel 19, verlengd tot het einde van het schooljaar of academiejaar waarin het accreditatiebesluit uiteindelijk wordt genomen. §2. Het accreditatiebesluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan het instellingsbestuur. §3. De accreditatie vervalt op het einde van het achtste schooljaar of academiejaar dat volgt op de dag van de inwerkingtreding van het accreditatiebesluit. Sectie VI. Traject dat leidt tot een tijdelijke erkenning op aanvraag Art. 42. Indien het accreditatiebesluit over een opleiding negatief is, kan het instellingsbestuur een aanvraag om een tijdelijke erkenning indienen bij de Vlaamse Regering. De aanvraag wordt ingediend binnen een termijn van 30 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van bekendmaking van het accreditatiebesluit aan het instellingsbestuur. Bij de aanvraag is een gedetailleerd verbeteringsplan gevoegd waarin het instellingsbestuur op een toetsbare wijze aangeeft hoe het voornemens is de kwaliteit en het niveau te verbeteren. Art. 43. De Vlaamse Regering neemt een besluit binnen een termijn van drie maanden vanaf de ontvangst van de aanvraag. De termijn wordt berekend van maand tot maand en van dag tot dag. De dag van de ontvangst van de aanvraag is in de termijn begrepen. Indien het besluit niet binnen de termijn van drie maanden aan het instellingsbestuur bekend is gemaakt, wordt het geacht positief te zijn. De Vlaamse Regering neemt het besluit op grond van een vergelijking van de voorgestelde verbeteringen met de vastgestelde tekorten. Zij oordeelt of de voorgestelde verbeteringen realistisch en haalbaar zijn en of ze van die aard zijn dat de opleiding bij realisatie de toets inzake voldoende beantwoorden aan de criteria van het beoodelingskader met goed gevolg zal kunnen doorstaan. De Vlaamse Regering wint voorafgaand aan het besluit het advies in van de Commissie.
225
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
15
De Vlaamse Regering stelt de nadere procedure voor de tijdelijke erkenning op aanvraag vast. Art. 44. Het besluit, als vermeld in artikel 43, treedt in werking met ingang van de dag waarop de vorige accreditatie of de erkenning als nieuwe opleiding vervalt. De duur van de tijdelijke erkenning varieert van één jaar tot maximum drie jaar. In het geval van impliciet positieve beslissing, wordt de tijdelijke erkenning geacht te zijn toegekend voor de door het instellingsbestuur gevraagde duur, die rekening dient te houden met de minimumduur van één jaar en de maximumduur van drie jaar. Art. 45. §1. Het instellingsbestuur dient uiterlijk een maand voor het verstrijken van de termijn, als vermeld in artikel 44, tweede lid, een nieuwe accreditatieaanvraag in. De accreditatie van de opleiding gebeurt aan de hand van een verkorte procedure. Bij de accreditatieaanvraag moet een nieuwe beperkte visitatie worden gevoegd. Het accreditatierapport heeft enkel betrekking op de elementen van de nieuwe beperkte visitatie. §2. Het accreditatieorgaan delibereert opnieuw over de ingediende accreditatieaanvraag en deelt het nieuwe accreditatiebesluit mee aan het instellingsbestuur binnen een termijn van dertig kalenderdagen, die ingaat de dag na de ontvangst van de accreditatieaanvraag. Als het accreditatieorgaan binnen de termijn, als vermeld in het eerste lid, geen besluit heeft getroffen, wordt de geldigheidsduur van de tijdelijke erkenning op aanvraag verlengd tot het einde van het schooljaar of academiejaar waarbinnen het accreditatiebesluit uiteindelijk wordt genomen. Art. 46. Het accreditatiebesluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling. De accreditatie vervalt op het einde van het achtste schooljaar of academiejaar volgend op de dag van de inwerkingtreding van het accreditatiebesluit. Sectie VII. Traject bij niet-instemming met een negatief accreditatiebesluit Art. 47. §1. Iedere belanghebbende kan bij de Vlaamse Regering een georganiseerd beroep instellen tegen een beslissing van het accreditatieorgaan waarbij aan een opleiding de accreditatie wordt onthouden. §2. Het beroep wordt ingesteld binnen een termijn van dertig kalenderdagen. Die termijn gaat in als volgt: 1° de dag na deze van de betekening aan de belanghebbende; 2° bij ontstentenis van betekening: de dag na deze van de bekendmaking bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad. §3. De Vlaamse Regering toetst een betwiste beslissing aan de bepalingen van dit decreet en van het reglement, vermeld in artikel 13. Ze vernietigt de beslissing als die kennelijk niet in overeenstemming met die bepalingen is.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
226
16
§4. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen inzake het verloop van de beroepsprocedure. Ze houdt daarbij rekening met de regelen inzake de hoorplicht. Art. 48. § 1. Als het accreditatiebesluit over een opleiding negatief is, geniet de opleiding van rechtswege een tijdelijke erkenning in de volgende gevallen: 1° hangende het beroep bij de Vlaamse Regering, ingesteld door het instellingsbestuur overeenkomstig de bepalingen van artikel 47. Het beroep wordt geacht aanhangig te zijn tot aan de nieuwe beslissing van het accreditatieorgaan, vermeld in het derde lid. De tijdelijke erkenning van rechtswege wordt niet toegekend indien het beroep wordt ingesteld door een andere belanghebbende dan het instellingsbestuur; 2° hangende enig jurisdictioneel beroep, ingesteld door het instellingsbestuur tegen het accreditatiebesluit en/of de beslissing van de Vlaamse Regering om het aangevochten accreditatiebesluit niet te vernietigen. De tijdelijke erkenning van rechtswege wordt niet toegekend als het beroep wordt ingesteld door enige andere belanghebbende, onverminderd de eventueel door het bevoegde gerecht toegekende voorlopige maatregelen. De tijdelijke erkenning van rechtswege wordt beëindigd op het einde van het schooljaar of academiejaar waarbinnen de beroepen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, opgehouden hebben aanhangig te zijn. Als de Vlaamse Regering een negatief accreditatiebesluit heeft vernietigd, moet het accreditatieorgaan opnieuw delibereren over de ingediende accreditatieaanvraag met inachtname van de dragende motieven die aan de vernietiging ten grondslag liggen. Het nieuwe accreditatiebesluit wordt aan het instellingsbestuur meegedeeld binnen een termijn van dertig kalenderdagen, die ingaat de dag na deze waarop de vernietigingsbeslissing werd genomen. § 2. De Vlaamse Regering stelt de nadere procedure voor de tijdelijke erkenning van rechtswege vast. Sectie VIII. Afbouw van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs Art . 49. §1. Een opleiding van het hoger beroepsonderwijs wordt afgebouwd in de volgende gevallen: 1° als het instellingsbestuur nalaat een accreditatieaanvraag in te dienen bij het accreditatieorgaan voor de opleiding overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling. De periode van drie schooljaren, vermeld in §2, begint te lopen vanaf het schooljaar of academiejaar dat volgt op het schooljaar of academiejaar waarbinnen de termijnen, vermeld in artikel 30 of artikel 45, §1, verstrijken; 2° in geval van een negatief accreditatiebesluit of een negatief besluit over de tijdelijke erkenning op aanvraag voor de opleiding. De periode van drie schooljaren, vermeld in §2, begint te lopen vanaf het schooljaar of academiejaar dat volgt op het schooljaar of academiejaar waarbinnen het negatieve accreditatiebesluit of het negatieve besluit over de tijdelijke erkenning op aanvraag is genomen. In de gevallen, vermeld in artikel 48, §1, wordt die termijn verlengd met de termijn waarin de opleiding tijdelijk is erkend van rechtswege.
227
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
17
§2. De cursisten, ingeschreven in een opleiding van het hoger beroepsonderwijs op het ogenblik dat beslist wordt tot afbouw, moeten de aangevatte opleiding volledig en binnen een normaal tijdsbestek kunnen beëindigen. Met een normaal tijdsbestek wordt bedoeld zonder onderbreking en zonder herhaling van een onderdeel. De afbouw moet gerealiseerd worden binnen een periode van drie schooljaren of academiejaren. Titel III. Samenwerking bij de organisatie van het hoger beroepsonderwijs Art. 50. Voor de organisatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs kan een instelling van het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, een centrum voor volwassenenonderwijs of een hogeschool samenwerken met: 1° één of meerdere onderwijsinstellingen; 2° één of meerdere publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen; 3° één of meerdere sectoren van het beroep waartoe de opleiding leidt; 4° bedrijven of organisaties. Binnen dat samenwerkingsverband wordt steeds één onderwijsinstelling aangewezen als coördinerende instelling. Uitsluitend de coördinerende instelling is bevoegd en verantwoordelijk voor programmatie, evaluatie, studiebekrachtiging en kwaliteitszorg. Onderwijsinstellingen of publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen binnen een samenwerkingsverband, buiten de coördinerende instelling, kunnen slechts onderdelen van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs inrichten. In het geval het samenwerkingsverband betrekking heeft op de organisatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs, vastgelegd in bijlage I bij het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs of een opleiding van het hoger beroepsonderwijs waarmee deze zijn geconcordeerd, overeenkomstig artikel 4, § 4, tweede lid, dan is de coördinerende instelling een Centrum voor Volwassenenonderwijs. In het geval het samenwerkingsverband betrekking heeft op de organisatie van de HBO5-opleiding verpleegkunde dan is de coördinerende instelling een instelling van het voltijds secundair onderwijs. Art. 51. De samenwerking tussen de instellingen of organisaties, vermeld in artikel 50, wordt vastgelegd in een overeenkomst. In die samenwerkingsovereenkomst worden ten minste de volgende elementen opgenomen: 1° de samenwerkende instellingen of organisaties; 2° de coördinerende onderwijsinstelling; 3° de invulling van de samenwerking; 4° de looptijd van de samenwerking; 5° in voorkomend geval, de afspraken over het inzetten van personeel. Het protocol van de onderhandelingen hierover in de lokale comités wordt als bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst gevoegd;
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
228
18
6° de afspraken over de evaluatie en de kwaliteitszorg in geval van de gezamenlijke organisatie (van een onderdeel) van een opleiding of andere onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten. De samenwerkingsovereenkomst ligt steeds in de onderwijsinstelling of de onderwijsinstellingen in kwestie ter inzage met het oog op administratieve en externe kwaliteitscontrole. Art. 52. §1 Indien instellingen een gezamenlijke opleiding van het hoger beroepsonderwijs inrichten kunnen zij in afwijking van artikel 50 in dat geval overgaan tot gezamenlijke diplomering. In geval van gezamenlijke diplomering reiken de twee instellingen samen één diploma uit nadat de student de gezamenlijke opleiding met succes heeft afgerond. §2. Instellingen voor het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, Centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen kunnen in het kader van het hoger beroepsonderwijs een gezamenlijk diploma van gegradueerde uitreiken. Art 53. §1. In geval van samenwerking bij de organisatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs door een instelling van het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, enerzijds, met één of meer andere instellingen van het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, of één of meer centra voor volwassenenonderwijs of één of meer hogescholen schrijft de cursist zich voor de totaliteit van de opleiding in bij de coördinerende instelling. Op het vlak van de financiering of subsidiëring gelden de vigerende decretale en regelgevende bepalingen van de coördinerende instelling. Een instelling van het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, kan als coördinerende onderwijsinstelling, na onderhandeling in het lokale comité, uren-leraar overdragen aan een centrum voor volwassenenonderwijs of een hogeschool waarmee wordt samengewerkt om een opleiding van het hoger beroepsonderwijs te organiseren. In het geval van overdracht van uren-leraar naar een hogeschool worden de betrokken uren-leraar omgezet in een krediet. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van melding van die overdracht aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten en aan het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, de grootte van dat krediet per uur-leraar dat wordt omgezet, en de wijze van toekenning ervan. §2. In geval van samenwerking bij de organisatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs door één of meer centra voor volwassenenonderwijs of één of meer hogescholen, wordt de cursist per onderdeel bij de organiserende onderwijsinstellingen ingeschreven. Op het vlak van de financiering of subsidiëring gelden de vigerende decretale en regelgevende bepalingen van de organiserende instellingen. De coördinerende instelling voorziet één inschrijvingsloket voor de cursist. Titel IV. Wijzigings-, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
229
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
19
Hoofdstuk I. Wijzigingsbepalingen Afdeling I. Wijzigingen betreffende het voltijds secundair onderwijs Onderafdeling I. Wijzigingen aan de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving Art. 54. In artikel 3, § 8, 1°, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, toegevoegd bij het decreet van 31 juli 1990 en gewijzigd bij de decreten van 9 april 1992, 25 juni 1992 en 4 juli 2008, wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt: “In afwijking daarvan worden voor de telling per instelling voor voltijds secundair onderwijs van het aantal regelmatige leerlingen van de opties van de derde graad van het technisch en het kunstsecundair onderwijs aangeduid als secundair na secundair en van het aantal cursisten van het hoger beroepsonderwijs, twee data vastgesteld in het schooljaar voorafgaand aan het betrokken schooljaar, namelijk 15 januari of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt, en 1 juni of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt. Op elke datum wordt een regelmatige leerling of cursist voor een halve eenheid in aanmerking genomen.”. Onderafdeling II. Wijzigingen aan het koninklijk besluit nr. 2 van 21 augustus 1978 tot vaststelling van het maximum aantal lestijden per week in het voltijds secundair onderwijs Art. 55. In artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 2 van 21 augustus 1978 tot vaststelling van het maximum aantal lestijden per week in het voltijds secundair onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 19 april 1995, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: “Het secundair onderwijs wordt verstrekt gedurende een maximum aantal wekelijkse lestijden dat op 32 is vastgesteld, met uitzondering van het onderwijs in: 1° het tweede leerjaar van de eerste graad met tenminste 4 wekelijkse lestijden praktische vakken en het beroepsvoorbereidend leerjaar, waarvoor dit maximum 34 bedraagt; 2° de derde graad van het algemeen secundair onderwijs met tenminste 2 wekelijkse lestijden lichamelijke opvoeding en tenminste 1 wekelijkse lestijd artistieke opvoeding of esthetica, waarvoor dit maximum 33 bedraagt; 3° het technisch, het kunst- en het beroepssecundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, waarvoor dit maximum 36 bedraagt.”. Onderafdeling III. Wijzigingen aan het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
230
20 Art. 56. In artikel 46, §2, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995 en 8 juli 1996, wordt in het eerste lid de tweede zin vervangen door wat volgt: “In afwijking van deze bepaling: 1° kan het onderwijs worden verstrekt gedurende twintig weken per jaar in die structuuronderdelen waarvoor dit decreet de duurtijd in semesters uitdrukt; voor de HBO5-opleiding verpleegkunde geldt deze bepaling enkel bij modulaire organisatie; 2° wordt het minimum aantal wekelijkse lesuren voor de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs vastgesteld op 36.” Art. 57. In artikel 47 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003 en gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het punt 1° worden de woorden “onderafdeling 3bis” vervangen door de woorden “onderafdeling 3”; 2° in het punt 4° worden de woorden “onderafdelingen 1, 2, 3 en 6” vervangen door de woorden “onderafdelingen 1, 2 en 6”. Art. 58. In artikel 48 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994, 19 april 1995, 14 februari 2003 en 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het punt 7° wordt vervangen door wat volgt: “7° optie: een leervak of een groep leervakken die, met uitzondering van de eerste graad, het karakteristieke van de opleiding bepalen en die bestaat uit het fundamenteel gedeelte dat de studierichting bepaalt en eventueel het complementair gedeelte; voor het hoger beroepsonderwijs wordt onder optie de opleiding verpleegkunde verstaan;”; 2° een punt 11° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt: ”11° cursist: een regelmatige leerling in het hoger beroepsonderwijs”. Art. 59.. De onderafdelingen 2 en 3 van hetzelfde decreet worden vervangen door wat volgt: “Onderafdeling 2. Structuur en organisatie “Art. 49. Vanaf het schooljaar 2009-2010 bestaat het voltijds secundair onderwijs uit: 1° de eerste graad, opgebouwd uit: a) een eerste leerjaar A
231
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
21 b) een eerste leerjaar B, bestemd voor leerlingen die behoefte hebben aan een aangepast onderwijs; c) een tweede leerjaar van de eerste graad, waarin basisopties worden onderscheiden; d) een beroepsvoorbereidend leerjaar, waarin beroepenvelden worden onderscheiden; 2° de tweede graad, opgebouwd uit: a) een eerste leerjaar, waarin onderwijsvormen en opties worden onderscheiden; b) een tweede leerjaar, waarin onderwijsvormen en opties worden onderscheiden; c) uitsluitend in het beroepssecundair onderwijs: een derde leerjaar aangeduid als vervolmakingsjaar, waarin opties worden onderscheiden; 3° de derde graad, opgebouwd uit: a) een eerste leerjaar, waarin onderwijsvormen en opties worden onderscheiden; b) een tweede leerjaar, waarin onderwijsvormen en opties worden onderscheiden; c) uitsluitend in het algemeen en het kunstsecundair onderwijs: een derde leerjaar aangeduid als voorbereidend jaar op het hoger onderwijs, waarin opties worden onderscheiden; d) uitsluitend in het technisch en het kunstsecundair onderwijs: niet-leerjaargebonden opties aangeduid als secundair na secundair, afgekort Se-n-Se; e) uitsluitend in het beroepssecundair onderwijs: een derde leerjaar aangeduid als specialisatiejaar, waarin opties worden onderscheiden, en een derde leerjaar aangeduid als naamloos leerjaar; f) uitsluitend in het beroepssecundair onderwijs: een derde en vierde leerjaar, waarin de opties modevormgeving en plastische kunsten worden onderscheiden; 4° het hoger beroepsonderwijs, bestaande uit de opleiding verpleegkunde. Art. 50. Teneinde overeenstemming te bereiken met de structuur als vermeld in artikel 49, wordt per 1 september 2009: 1° de optie verpleegkunde van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs van rechtswege omgezet naar een gelijknamige opleiding van het hoger beroepsonderwijs met een duurtijd van zes semesters; 2° de tweejarige optie modevormgeving respectievelijk de tweejarige optie plastische kunsten van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs omgezet naar een gelijknamige tweejarige optie van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs; 3° elke tot en met het schooljaar 2008-2009 bestaande optie van het derde leerjaar van de derde graad van het technisch of het kunstsecundair onderwijs aangeduid als specialisatiejaar, van rechtswege omgezet naar een gelijknamige optie aangeduid als Se-n-Se met een duurtijd van twee semesters en gerangschikt als specifiek .
Art. 51. De Vlaamse Regering neemt de nodige maatregelen om alle opties aangeduid als Se-n-Se als vermeld in artikel 50, 3°, te toetsen aan erkende onderwijskwalificaties en te bepalen:
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
232
22
1° of die optie als Se-n-Se blijft behouden, in een ander structuuronderdeel wordt ondergebracht dan wel wordt opgeheven; 2° tenzij opgeheven, onder welke benaming en in welke onderwijsvorm en studiegebied die optie verder wordt ingericht; 3° of de voor die optie vigerende leerplannen al dan niet hun goedkeuring behouden; 4° indien Se-n-Se, met welke duurtijd die optie verder wordt ingericht. De beslissingen van de Vlaamse Regering zullen voor inrichtende machten en instellingen in werking treden per 1 september 2012, met inbegrip van, in voorkomend geval, de toepassing van nieuwe leerplannen die overeenkomstig de vigerende regelgeving ter zake door de Vlaamse Regering zijn goedgekeurd. Art. 52. Het voltijds secundair onderwijs in een onderwijsinstelling bestaat uit één van volgende mogelijkheden: 1° de eerste graad; 2° de eerste en de tweede graad; 3° de tweede en de derde graad; 4° de eerste, de tweede en de derde graad; 5° de tweede en de derde graad en het hoger beroepsonderwijs; 6° de eerste, de tweede en de derde graad en het hoger beroepsonderwijs; 7° het hoger beroepsonderwijs, doch enkel in onderwijsinstellingen die tijdens het schooljaar 2008-2009 uitsluitend de opleiding verpleegkunde organiseerden. Art. 52bis. §1. Se-n-Se van de derde graad van het technisch en kunstsecundair onderwijs hebben een duurtijd van een semester, twee aansluitende semesters of drie aansluitende semesters. Se-n-Se kunnen voor de leerlingen starten hetzij op 1 september hetzij op 1 februari. Se-n-Se zijn sterk arbeidsmarktgericht, leiden tot een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 4 die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 4, en worden bekrachtigd met een certificaat. Ze bevatten een relevant aandeel werkplekleren, zijnde leeractiviteiten die gericht zijn op het verwerven van algemene en/of beroepsgerichte competenties, waarbij de arbeidssituatie de leeromgeving is. Onder eenzelfde benaming van optie kan een Se-n-Se slechts aan één welbepaalde duurtijd worden gekoppeld. §2. Voor de organisatie van een Se-n-Se kan een instelling voor voltijds secundair onderwijs samenwerken met:
233
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
23 1° één of meer andere instellingen voor secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs of hogescholen; 2° één of meer publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen; 3° één of meer sectoren van het beroep waartoe de Se-n-Se leidt; 4° bedrijven of organisaties.
Binnen dat samenwerkingsverband is de eerstvermelde instelling voor voltijds secundair onderwijs altijd de coördinerende instelling. Uitsluitend de coördinerende instelling is bevoegd en verantwoordelijk voor inschrijving (steeds voor het geheel van de Se-n-Se) van leerlingen, programmatie, evaluatie, studiebekrachtiging en kwaliteitszorg, terwijl op het vlak van financiering of subsidiëring enkel de vigerende decretale en regelgevende bepalingen van de coördinerende instelling van toepassing zijn. Onderwijsinstellingen of publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen binnen een samenwerkingsverband, buiten de coördinerende instelling, kunnen slechts onderdelen van een Se-n-Se inrichten. De samenwerking wordt vastgelegd in een overeenkomst waarin ten minste de volgende elementen worden opgenomen: 1° de samenwerkende instellingen of organisaties; 2° de coördinerende onderwijsinstelling; 3° de invulling van de samenwerking; 4° de looptijd van de samenwerking; 5° in voorkomend geval, de afspraken over het inzetten van personeel. Het protocol van de onderhandelingen hierover in de lokale comités wordt als bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst gevoegd; 6° de afspraken over de evaluatie en de kwaliteitszorg in geval van de gezamenlijke organisatie van een Se-n-Se of andere onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten. De samenwerkingsovereenkomst ligt steeds in de onderwijsinstelling of de onderwijsinstellingen in kwestie ter inzage met het oog op administratieve en externe kwaliteitscontrole. Een coördinerende onderwijsinstelling kan, na onderhandeling in het lokale comité, uren-leraar overdragen aan een centrum voor volwassenenonderwijs of een hogeschool waarmee wordt samengewerkt om een Se-n-Se te organiseren. In het geval van overdracht van uren-leraar naar een hogeschool worden de betrokken uren-leraar omgezet in een krediet en bepaalt de Vlaamse Regering de wijze van melding van die overdracht aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten en aan het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, de grootte van dat krediet per uur-leraar dat wordt omgezet, en de wijze van toekenning ervan. §3.De evaluatie van de Se-n-Se wordt uiterlijk in 2013 opgestart. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere modaliteiten van de evaluatie. De resultaten van de evaluatie worden aan het Vlaams Parlement meegedeeld. Art. 52ter. Hoger beroepsonderwijs, bestaande uit de opleiding verpleegkunde, is beroepsgericht onderwijs, leidt tot een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 5 die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 5, en wordt bekrachtigd met een diploma van gegradueerde. Het
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
234
24 hoger beroepsonderwijs heeft een duurtijd van zes semesters. Bij modulaire organisatie kan het hoger beroepsonderwijs voor de cursisten starten hetzij op 1 september hetzij op 1 februari, bij niet-modulaire organisatie enkel op 1 september. Het hoger beroepsonderwijs wordt georganiseerd enerzijds overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en anderzijds overeenkomstig de bepalingen van het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. Art. 52quater. Naast het in artikel 52 gestelde, kan een onderwijsinstelling onthaalonderwijs organiseren. Onthaalonderwijs, dat niet in een graad of in het hoger beroepsonderwijs wordt gerangschikt, is een specifiek en tijdelijk onderwijsaanbod dat anderstalige nieuwkomers in staat stelt om Nederlands te leren en nadien in te stromen in het Nederlandstalig onderwijs. Het is gericht op taalvaardigheid Nederlands en inburgering. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen inzake de afbakening van de doelgroep, de organisatie en de financiering van dit onderwijsaanbod. Art. 52quinquies. Een onderwijsinstelling kan inhaallessen organiseren in de eerste en de tweede graad en het eerste leerjaar van de derde graad. Art. 52sexies. De Vlaamse Regering kan aan bepaalde onderwijsinstellingen of clusters van onderwijsinstellingen de toelating verlenen om op het vlak van onderwijsorganisatie tijdelijke experimenten op te zetten naar analogie met het experiment dat zij onder de omschrijving “experimenteel Brussels curriculum in het voltijds secundair onderwijs” heeft gelanceerd. In voorkomend geval informeert de Vlaamse Regering het Vlaams Parlement over de voortgang van de experimenten en over de resultaten van de evaluatie die zij regelt. Op deze experimenten is het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs niet van toepassing.”. Art. 60. In onderafdeling 3bis van hetzelfde decreet, die wordt hernummerd in onderafdeling 3, wordt een artikel 52septies ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 52septies. De bepalingen van deze onderafdeling zijn niet van toepassing op: 1° het derde leerjaar van de derde graad van het algemeen en het kunstsecundair onderwijs, aangeduid als voorbereidend jaar op het hoger onderwijs; 2° de Se-n-Se van het technisch en het kunstsecundair onderwijs; 3° de opties van het derde en vierde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs; 4° het hoger beroepsonderwijs.” Art. 61.Aan artikel 52bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het artikel wordt hernummerd in artikel 52octies;
235
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
25
2° de woorden “,met uitzondering van de vierde graad,” worden geschrapt. Art. 62. Aan artikel 52ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het artikel wordt hernummerd in artikel 52novies; 2° de woorden “, met uitzondering van de vierde graad,” worden geschrapt. Art. 63. Aan artikel 52quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het artikel wordt hernummerd in artikel 52decies; 2° de woorden “artikel 52ter, §2, tweede lid” worden vervangen door de woorden “artikel 52novies, §1, tweede lid”. Art. 64. In artikel 55, §7, van hetzelfde decreet worden de woorden “artikel 50, §5, 4°” vervangen door de woorden “artikel 49, 3°, e)”. Art. 65. In artikel 57, §1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 19 april 1995, worden de woorden “de vierde graad van het secundair onderwijs” vervangen door de woorden “de structuuronderdelen als vermeld in artikel 52septies.” Art. 66. Aan artikel 57, §3 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001, 14 februari 2003, 22 juni 2007 en 4 juli 2008, wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Uitsluitend in door de Vlaamse Regering aangeduide structuuronderdelen kan bedoelde aanwending ook plaats vinden onder vorm van aanwerving van voordrachtgevers. Het aantal lesuren van de wekelijkse lessentabel van het betrokken structuuronderdeel dat, omgerekend naar schooljaarbasis, aan voordrachtgevers kan worden besteed, bedraagt maximum twee. In voorkomend geval worden uren-leraar omgezet in een krediet. Een voordrachtgever is een persoon die geen deel uitmaakt van de inrichtende macht of van het personeel van de instelling en die, hetzij in eigen naam hetzij in dienst van een organisatie of onderneming en in het kader van de realisatie van het onderwijsprogramma, voor cursisten voordrachten geeft vanuit zijn of haar deskundigheid en ervaring in de arbeidsmarkt en de bedrijfswereld. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van melding van de aanwerving van voordrachtgevers aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten, de grootte van het krediet per uur-leraar dat wordt omgezet en de wijze van toekenning ervan, met dien verstande dat desbetreffende regeling dezelfde is voor het voltijds secundair onderwijs en voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs.” Art. 67. Aan artikel 58bis, §1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1994, vervangen bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 22 juni 2007 en 10 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het punt 4° wordt vervangen door wat volgt:
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
236
26
“4° in het onderwijsaanbod van de instellingen die na de fusie overblijven, zijn - met uitzondering van de eerste graad - geen overlappingen van structuuronderdelen toegelaten”; 2° het tweede lid wordt opgeheven. Art. 68.. In artikel 74bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 2005, wordt in 1° punt a) vervangen door wat volgt: “a) in het voltijds secundair onderwijs: het derde leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs aangeduid als vervolmakingsjaar, het derde leerjaar van het algemeen en het kunstsecundair onderwijs aangeduid als voorbereidend jaar op het hoger onderwijs, de Se-n-Se van het technisch en het kunstsecundair onderwijs, de opties van het derde en vierde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, het hoger beroepsonderwijs;”. Art. 69. Aan artikel 74novies, §1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006 en gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt in 4° een punt e) toegevoegd, dat luidt als volgt: “e) de afwijkende toelatingsvoorwaarden in het hoger beroepsonderwijs.”. Art. 70. In artikel 74duodecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden het eerste en het tweede lid vervangen door wat volgt: “Tot en met het schooljaar 2011-2012 voor wat het hoger beroepsonderwijs betreft en tot het tijdstip waarop de decreetgever globale hervormingsmaatregelen voor de overige structuuronderdelen van het voltijds gewoon secundair onderwijs in werking laat treden, kan als experiment in door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde instellingen voor voltijds gewoon secundair onderwijs, modulair onderwijs worden georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling. In voorkomend geval zijn wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen die in strijd zijn met de bepalingen van deze afdeling, niet van toepassing. Het experiment heeft enkel betrekking op het beroepssecundair onderwijs en op het hoger beroepsonderwijs van het voltijds gewoon secundair onderwijs en kan enkel worden ingericht door instellingen die gedurende het schooljaar 2007-2008 modulair onderwijs organiseerden overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel. ”. Art. 71. In artikel 74ter decies, §5, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de woorden “een diploma in de verpleegkunde” vervangen door de woorden “een diploma van gegradueerde, doch uitsluitend in de HBO5-opleiding verpleegkunde”.
237
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
27
Art. 72. Aan artikel 74quinquies decies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt de volgende zin toegevoegd: “In afwijking op deze bepaling kan de HBO5-opleiding verpleegkunde slechts starten hetzij op 1 september hetzij op 1 februari van een lopend schooljaar”. Art. 73. In artikel 74sexies decies, §1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° tussen de woorden “modulair onderwijs” en het woord “gelden” worden de volgende woorden ingevoegd: “, met uitzondering van de HBO5-opleiding verpleegkunde,”; 2° in het punt 1° wordt de tweede zin opgeheven. Art. 74. In hetzelfde decreet wordt een artikel 74sexies decies-bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 74sexies decies-bis. § 1. In het modulair onderwijs, HBO5-opleiding verpleegkunde, gelden als gezamenlijke toelatingsvoorwaarden voor cursisten: 1° het voldaan hebben aan de leerplicht; 2° het bezit van een van de volgende studiebewijzen: a) een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs; b) een diploma van secundair onderwijs; c) een certificaat van een opleiding van het secundair onderwijs voor sociale promotie van minimaal 900 lestijden; d) een certificaat van een opleiding van het secundair volwassenenonderwijs van minimaal 900 lestijden; e) een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie; f) een certificaat van het hoger beroepsonderwijs; g) een diploma van het hoger beroepsonderwijs; h) een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan; i) een diploma van bachelor of master; j) een studiebewijs dat krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst wordt erkend als gelijkwaardig met een van de studiebewijzen, vermeld in a) tot en met i). Bij ontstentenis van een dergelijke erkenning kan de toelatingsklassenraad personen die in een land buiten de Europese Unie een studiebewijs hebben behaald dat toelating geeft tot het hoger onderwijs in dat land, toelaten tot de opleiding. §2. In afwijking van §1 worden in het schoolreglement van de betrokken instelling afwijkende toelatingsvoorwaarden tot de HBO5-opleiding verpleegkunde opgenomen. De afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen enkel rekening houden met de volgende elementen: 1° humanitaire redenen;
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
238
28
2° medische, psychische of sociale redenen; 3° het algemene niveau van de cursist, getoetst met een toelatingsproef die wordt georganiseerd binnen de vijf lesdagen nadat de cursist met de opleiding is gestart. De organisatie van een toelatingsproef, op verzoek van de cursist, kan niet worden geweigerd. De proef wordt beoordeeld door de toelatingsklassenraad, die nagaat of de cursist over de kennis en vaardigheden beschikt die vereist zijn om de opleiding in kwestie aan te vangen. Van de beoordeling wordt een schriftelijk verslag gemaakt, dat wordt opgenomen in het dossier van de cursist. §3. Behoudens de toelatingsvoorwaarden als vermeld in §1 en 2, geldt voor toelating tot een sequentieel geordend onderdeel van de HBO5-opleiding verpleegkunde het voldoen aan een van de volgende voorwaarden: 1° het bezit van het deelcertificaat van een sequentieel voorafgaand onderdeel; 2° het bezit van een studiebewijs van een andere opleidings- of vormingsinstelling. De toelatingsklassenraad bepaalt welke studiebewijzen toegang geven tot sequentieel geordende onderdelen; 3° het bezit van een titel van beroepsbekwaamheid als vermeld in het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid en in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2005 tot uitvoering van het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid. De Vlaamse Regering bepaalt welke titels van beroepsbekwaamheid toegang geeft tot sequentieel geordende onderdelen; 4° de toelatingsklassenraad oordeelt dat de cursist beschikt over een studiebewijs uit het onderwijs of uit een andere opleidings- of vormingsinstelling waaruit blijkt dat hij over voldoende kennis, vaardigheden en attitudes beschikt om het onderdeel aan te vangen; 5° de toelatingsklassenraad oordeelt op basis van een toelatingsproef dat de cursist de nodige ervaring heeft verworven die hem toelaat het onderdeel te volgen. §3. Een cursist kan slechts één module tezelfdertijd volgen. §4. De overstap van een cursist van het modulair naar het niet-modulair onderwijs vindt plaats op basis van een beslissing van de toelatingsklassenraad, tenzij wordt voldaan aan de reglementaire toelatingsvoorwaarden op basis van het bezit van een eindstudiebewijs. §5. De bepalingen van §1 en 2 gelden eveneens bij niet-modulaire organisatie van de HBO5-opleiding verpleegkunde. Art. 75. In artikel 74septies decies, §1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet 4 juli 2008, worden in het eerste lid de woorden “een diploma in de verpleegkunde” vervangen door de woorden “een diploma van gegradueerde, doch uitsluitend in de HBO5-opleiding verpleegkunde”.
239
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
29
Art. 76. In artikel 74duodevicies worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het punt 8° wordt vervangen door wat volgt: “8° diploma van secundair onderwijs (hoger beroepsonderwijs): wordt uitgereikt aan de cursist die: a) houder is van het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, en b) door de delibererende klassenraad als geslaagd voor het hoger beroepsonderwijs wordt beschouwd, wat het geslaagd zijn voor alle modules van de HBO5-opleiding verpleegkunde impliceert”; 2° het punt 9° wordt vervangen door wat volgt: “9° diploma van gegradueerde: wordt uitgereikt aan de cursist die geslaagd is voor alle modules van de opleiding verpleegkunde en derhalve houder is van de deelcertificaten van alle modules van die opleiding. Bij het diploma wordt een diplomasupplement uitgereikt. Dit is een document dat de inhoud van de studies van de cursist en de structuur van het onderwijs in het land waar de cursist gestudeerd heeft, verduidelijkt. De Vlaamse Regering bepaalt het model van het diplomasupplement en de nadere modaliteiten met betrekking tot de uitreiking ervan.”; 3° tussen het tweede en het derde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: “Diegene aan wie overeenkomstig dit decreet het diploma van gegradueerde (in het Engels vertaald als associate degree) is verleend met of zonder nadere specificatie, is gerechtigd tot het voeren van de overeenkomstige titel van gegradueerde met of zonder nadere specificatie.”; 4° in fine wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Ook bij niet-modulaire organisatie van de HBO5-opleiding verpleegkunde wordt aan de cursist die geslaagd is voor de opleiding een diploma van gegradueerde, met diplomasupplement, toegekend, en is betrokkene gerechtigd tot het voeren van de overeenkomstige titel. Indien betrokkene daarenboven houder is van het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, dan wordt bij het slagen voor de opleiding ook het diploma van secundair onderwijs toegekend”. Art. 77. In artikel 74undevicies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1, derde lid, worden de woorden “de vierde graad van het studiegebied personenzorg” vervangen door de woorden “de HBO5-opleiding verpleegkunde”; 2° in §2, eerste lid, wordt de tweede zin vervangen door wat volgt: “De gelijkstelling vindt plaats met een opdracht in de tweede graad of in de derde graad van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs of, doch uitsluitend
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
240
30
voor wat betreft de HBO5-opleiding verpleegkunde, met een opdracht in het hoger beroepsonderwijs van het voltijds gewoon secundair onderwijs.” Art. 78. In artikel 74vicies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de woorden “15 juni” vervangen door de woorden “1 juni”. Art. 79. In artikel 84bis, §1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 april 1995 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000 en 19 juli 2002, worden in het punt 2° de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de tekst bij het derde gedachtestreepje wordt vervangen door wat volgt: “-die houder zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling, of door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap, en die het derde en vierde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs met vrucht volbracht hebben;”; 2° een vierde gedachtestreepje wordt toegevoegd, waarvan de tekst luidt: “- die houder zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling, of door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap, en die het hoger beroepsonderwijs van het secundair onderwijs met vrucht volbracht hebben.”. Art. 80. In artikel 84quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 12 juni 1991 en gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het punt 1° worden na de woorden “de Vlaamse Regering” de woorden “, tenzij bij dit decreet bepaald” toegevoegd; 2° in het punt 2° worden de woorden “van de in 1°, c), van dit artikel bedoelde” geschrapt. Onderafdeling IV. Wijzigingen aan het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs Art. 81. In artikel 2 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 22 juni 2007 en 4 juli 2008,wordt het punt 24° vervangen door wat volgt: “24° optie: een leervak of een groep leervakken die, met uitzondering van de eerste graad, het karakteristieke van de opleiding bepalen en die bestaat uit het fundamenteel gedeelte dat de studierichting bepaalt en eventueel het complementair gedeelte; voor het hoger beroepsonderwijs wordt onder optie de opleiding verpleegkunde verstaan;”. .
241
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
31
Art. 82. In hetzelfde decreet wordt titel III vervangen door wat volgt: “TITEL III. - Onderwijsaanbod Art. 3. De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op het voltijds gewoon secundair onderwijs en op de opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs. Art. 4. Het aanbod in het secundair onderwijs, met uitzondering van de eerste graad, wordt ingedeeld in studiegebieden. De studiegebieden zijn: 1) algemeen secundair onderwijs; 2) sport; 3) auto; 4) bouw; 5) chemie; 6) decoratieve technieken; 7) fotografie; 8) glastechnieken; 9) grafische communicatie en media; 10) handel; 11) hout; 12) juwelen; 13) koeling en warmte; 14) land- en tuinbouw; 15) lichaamsverzorging; 16) maritieme opleidingen; 17) mechanica-elektriciteit; 18) mode; 19) muziekinstrumentenbouw; 20) optiek; 21) orthopedische technieken; 22) personenzorg; 23) tandtechnieken; 24) textiel; 25) toerisme; 26) voeding; 27) ballet; 28) beeldende kunsten; 29) podiumkunsten. De Vlaamse Regering rangschikt desbetreffende studiegebieden.
elk
structuuronderdeel
in
één
van
Voor de toepassing van deze bepaling wordt met structuuronderdeel bedoeld: een optie van de tweede of derde graad en de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs. Art. 5. De Vlaamse Regering wijst de structuuronderdelen aan die specifiek zijn; alle resterende structuuronderdelen worden als niet-specifiek beschouwd. In afwijking op deze bepaling zijn opties aangeduid als Se-n-Se steeds specifiek.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
242
32 Voor de toepassing van deze bepaling wordt met structuuronderdelen bedoeld : de basisopties, de beroepenvelden, de opties van de tweede en derde graad, en de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs. Art. 6. De Vlaamse Regering kan beslissen om omzettingen van bestaande naar nieuwe benamingen van structuuronderdelen door te voeren. Voor de toepassing van deze bepaling wordt met structuuronderdelen bedoeld: de basisopties, de beroepenvelden en de opties van de tweede en derde graad. Art. 7. § 1. De Vlaamse Regering kan, afhankelijk van maatschappelijke, onderwijskundige of technologische ontwikkelingen of afhankelijk van arbeidsmarktbehoeften, nieuwe structuuronderdelen vastleggen. Ze kan hiertoe zelf het initiatief nemen of onderbouwde voorstellen in overweging nemen die door onderwijsverstrekkers of derden worden ingediend. Voor die voorstellen bepaalt de Vlaamse Regering de indienings- en adviseringsprocedure. Als een nieuw structuuronderdeel wordt vastgelegd, dan bepaalt de Vlaamse Regering: 1° of dit structuuronderdeel al dan niet als specifiek moet worden beschouwd, behoudens voor de Se-n-Se die altijd als specifiek worden beschouwd; 2° in welk studiegebied dit structuuronderdeel, voor zover het de tweede of de derde graad betreft, wordt gerangschikt; 3° voor wat betreft de Se-n-Se: de duurtijd uitgedrukt in semesters. Voor uitzonderlijke gevallen kan de Vlaamse Regering bepalen dat tijdens het eerste schooljaar waarin een geprogrammeerd structuuronderdeel wordt georganiseerd de telling van de regelmatige leerlingen of cursisten van dat structuuronderdeel, voor de toepassing van de omkaderingsnormen voor de diverse personeelscategorieën enerzijds en de bepaling van de werkingsmiddelen anderzijds, vastgesteld wordt op een bepaalde datum of data in de loop van het betrokken schooljaar. Onder uitzonderlijke gevallen worden programmaties van structuuronderdelen verstaan die: a) rechtstreeks en onmiddellijk tegemoetkomen aan dringende of onvoorziene lokale of regionale ontwikkelingen op socio-economisch, maatschappelijk of onderwijskundig vlak, waarbij de betrokken inrichtende machten tot een ingreep in het studieaanbod genoodzaakt zijn, en b) in de aanvangsperiode van effectieve organisatie de inzet van een groter aantal personele en materiële middelen vereisen dan in het gewone financierings- en subsidiëringssysteem is voorzien. § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt met structuuronderdelen bedoeld: basisopties, beroepenvelden, opties van de tweede of derde graad.
243
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
33 Art. 7bis. Voor de toepassing van de omkaderingsnormen voor de diverse personeelscategorieën, de bepaling van de werkingsmiddelen en de toepassing van het programmatie- en rationalisatieplan wordt, voor wat betreft een optie aangeduid als Se-n-Se, het hoogste aantal regelmatige leerlingen dat wordt geteld op één van beide teldata zoals bepaald in artikel 3, § 8, 1°, van de wet van 29 mei 1959, geacht ook het aantal regelmatige leerlingen te zijn op de andere teldatum. Deze bepaling geldt evenwel niet indien op laatstgenoemde datum geen regelmatige leerlingen kunnen worden geteld omdat de onderwijsinstelling ervoor heeft gekozen in het lopende semester de betrokken optie niet in het studieaanbod te voorzien, waardoor er geen inschrijvingen konden worden gerealiseerd. Art. 8. De opties "elektronica militaire wapensystemen", "militaire en sociale wetenschappen" en "militaire bewapeningstechnieken" van het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad van het technisch secundair onderwijs zijn voorbehouden voor de onderwijsinstellingen van de Krijgsmacht. Op deze opties zijn de bepalingen van artikel 4, 5 en 6 niet van toepassing.” Art. 83. Artikel 9 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art. 9. De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op het voltijds gewoon secundair onderwijs, met uitzondering van het hoger beroepsonderwijs.” Art. 84. In hetzelfde decreet worden in Titel IV. de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het Hoofdstuk II wordt opgeheven; 2° het Hoofdstuk III. wordt hernummerd in II.; 3° het Hoofdstuk IV. wordt hernummerd in III. Art. 85. In artikel 28, §1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 22 juni 2007 en 4 juli 2008, worden in het eerste lid de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het punt 3° wordt hernummerd in 4°; 2° een punt 3° wordt ingevoegd, dat luidt als volgt: “3° niet-georganiseerde specifieke optie, georganiseerd als Se-n-Se;”. Art. 86. In artikel 29, §2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het punt 4° wordt vervangen door wat volgt: “4° een optie van de tweede of derde graad van een bepaalde onderwijsvorm;”; 2° het punt 7° wordt vervangen door wat volgt:
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
244
34
“7° het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, georganiseerd als een specialisatiejaar;”. Art. 87. In Titel IV, hoofdstuk III, Afdeling 3, van hetzelfde decreet wordt een Onderafdeling E., bestaande uit artikel 29bis, toegevoegd, die luidt als volgt: “Onderafdeling E. – Niet-programmeerbare structuuronderdelen Art. 29bis. Door de Vlaamse Gemeenschap kan een in de betrokken instelling op 1 oktober van het voorafgaand schooljaar niet georganiseerde optie van het derde en vierde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, niet worden gefinancierd of gesubsidieerd.”. Art. 88. In artikel 33, §1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: “Bij de toepassing van de gestelde minimale leerlingennorm worden enkel de leerlingen van het eerste en het tweede leerjaar van de tweede en de derde graad in aanmerking genomen.”. Art. 89. In Hoofdstuk IV., dat wordt hernummerd in III., Afdeling 3, van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het opschrift van Onderafdeling C. wordt vervangen door wat volgt: “Onderafdeling C. - Programmatie van structuuronderdelen - derde leerjaren van de derde graad en Se-n-Se”; 2° Onderafdeling D,wordt opgeheven; 3° Onderafdeling E. wordt hernummerd in D.; 4° Onderafdeling F. wordt hernummerd in E. Art. 90. In artikel 38, §1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 22 juni 2007 en 4 juli 2008, worden in het eerste lid de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het punt 3° wordt hernummerd in 4°; 2° een punt 3° wordt ingevoegd, dat luidt als volgt: “3° niet-georganiseerde specifieke optie, georganiseerd als Se-n-Se;”. Art. 91.. Artikel 41 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art. 41. Door de Vlaamse Gemeenschap kan een in de betrokken instelling op 1 oktober van het voorafgaand schooljaar niet georganiseerde optie van het derde en vierde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, niet worden gefinancierd of gesubsidieerd.”.
245
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
35 Art. 92. §1. In artikel 44, §1, van hetzelfde decreet wordt in het punt 3° tussen de woorden “derde graad” en de woorden “, de omvorming” de woorden “en de Se-n-Se” ingevoegd. §2. In artikel 44, §2, van hetzelfde decreet wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt: “6° de Se-n-Se”. Art. 93. In artikel 47 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt:
“Voor de toepassing van deze rationalisatienorm worden niet in aanmerking genomen: 1° de leerlingen van het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers; 2° de leerlingen van het derde leerjaar van de derde graad, ingericht als een voorbereidend jaar op het hoger onderwijs; 3° de leerlingen van de Se-n-Se.”. Art. 94. In artikel 50, §3, van hetzelfde decreet worden in het punt 1°, b), de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het derde gedachtestreepje wordt vervangen door wat volgt: “- een optie van de tweede of derde graad van een bepaalde onderwijsvorm;”; 2° een gedachtestreepje wordt toegevoegd, dat luidt als volgt: “- een opleiding van het hoger beroepsonderwijs;”. Art. 95. §1. In artikel 53, §1, van hetzelfde decreet worden de woorden “de vierde graad” vervangen door de woorden “het hoger beroepsonderwijs”. §2. In artikel 53, §2, van hetzelfde decreet worden de volgende woorden toegevoegd: “of indien de instelling de optie modevormgeving of de optie plastische kunsten van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs organiseert.”. Art. 96. In artikel 55 van hetzelfde decreet wordt het punt 1° vervangen door wat volgt: “1° hetzij over te gaan tot geleidelijke afbouw, leerjaar na leerjaar te beginnen met het eerste, van de af te bouwen graad of graden of tot geleidelijke afbouw van het hoger beroepsonderwijs, onverminderd het in artikel 52 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II gestelde;”.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
246
36
Art. 97. In artikel 76 van hetzelfde decreet wordt het punt 2° vervangen door wat volgt: “2° 0,20: voor de tweede en de derde graad en het hoger beroepsonderwijs.”. Onderafdeling V. Wijzigingen aan het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs Art. 98. In artikel 2 van het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs worden tussen de woorden “buitengewoon secundair onderwijs” en de woorden “De Vlaamse Regering” de woorden “, met uitzondering van het hoger beroepsonderwijs” ingevoegd. Onderafdeling VI. Wijzigingen aan het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering in de Vlaamse Gemeenschap Art. 99. In artikel 17 van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering in de Vlaamse Gemeenschap worden de woorden “de vierde graad” vervangen door de woorden “het hoger beroepsonderwijs”. Onderafdeling VII. Wijzigingen aan het decreet van 4 juli 2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft Art. 100. In artikel 8 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft worden in het punt 1° de volgende wijzigingen in de tabel aangebracht: 1° tussen het woord “technieken” en het woord “, fotografie” worden de woorden “(met uitzondering van de optie plastische kunsten van de derde graad beroepssecundair onderwijs)” ingevoegd; 2° het woord “kleding” wordt vervangen door de woorden “mode (met uitzondering van de optie modevormgeving van de derde graad beroepssecundair onderwijs)”; 3° de woorden “vierde graad” worden vervangen door de woorden “hoger beroepsonderwijs en de opties modevormgeving en plastische kunsten van de derde graad beroepssecundair onderwijs”. Afdeling II. Wijzigings- en opheffingsbepalingen in het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs Art. 101. In artikel 2 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een punt 2°bis ingevoegd, die luidt als volgt:
247
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
37
“2°bis een beroepskwalificatie: een afgerond geheel van competenties, als vermeld in artikel 3, 4°, van het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, waarmee een beroep uitgeoefend kan worden;” 2° aan punt 2° wordt de volgende zin toegevoegd: “Voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs worden hiermee de competenties, als vermeld in artikel 3, 4°, van het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, bedoeld.” 3° er wordt een punt 18bis ingevoegd, die luidt als volgt: “18°bis kwalificatieniveau: een onderverdeling van de kwalificatiestructuur gebaseerd op niveaudescriptoren vermeld in het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur;”; 4° er wordt een punt 42bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “42°bis studieomvang: het aantal studiepunten toegekend aan een onderdeel of aan een opleiding;”. Art. 102. Artikel 4 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een punt, luidende: “4° Specifieke lerarenopleidingen.” Art. 103. In artikel 5, §3, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden “omvat beroepsgerichte opleidingen die georganiseerd worden op het niveau van het hoger onderwijs en die niet leiden tot de graad van bachelor of de graad van master.” worden vervangen door de woorden “is beroepsgericht onderwijs als vermeld in artikel 4 van het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.”; 2°er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs hebben een studieomvang van ten minste 90 studiepunten en ten hoogste 120 studiepunten.” Art. 104. In artikel 8 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° tussen de woorden “Het hoger beroepsonderwijs” en de woorden “wordt ingedeeld in volgende studiegebieden” de woorden “aangeboden door de Centra voor Volwassenenonderwijs” ingevoegd; 2° het punt 5° wordt opgeheven. Art. 105. In artikel 14, §3, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “de leerplannen” en de woorden “goed volgens” de woorden “van de opleidingen van
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
248
38
de leergebieden, vermeld in artikel 6, en de studiegebieden, vermeld in artikel 7,” ingevoegd. Art. 106. In artikel 16 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden “, uitgezonderd de opleidingen van het studiegebied onderwijs” geschrapt; 2° het tweede lid wordt opgeheven. Art. 107. In artikel 17, §1 van hetzelfde decreet wordt het eerste lid opgeheven. Art. 108. Artikel 21 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “§1. De Vlaamse Regering bepaalt de omzetting van studiepunten naar lestijden voor de opleidingen van de studiegebieden, zoals vermeld in artikel 8, en voor de specifieke lerarenopleidingen conform de bepalingen in deze afdeling. Voor de berekening van de financiering of subsidiëring van de opleidingen van de studiegebieden, zoals vermeld in artikel 8, en de specifieke lerarenopleidingen wordt het aantal lestijden in aanmerking genomen, zoals bepaald door de Vlaamse Regering na de omzetting van studiepunten. §2. De Centra voor Volwassenenonderwijs delen de opleidingsprogramma’s, vermeld in artikel 17, §1, in modules in en leggen het aantal lestijden per module vast.“ Art. 109. Aan artikel 24, §1, eerste lid van hetzelfde decreet worden de woorden “van de opleidingen van de leergebieden, vermeld in artikel 6, en de studiegebieden, vermeld in artikel 7, toegevoegd. Art. 110. Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 24bis toegevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 24bis. §1. Het opleidingsprofiel voor een opleiding van de studiegebieden, vermeld in artikel 8, komt tot stand, zoals bepaald in titel II van het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, en omvat ten minste: 1° het minimale aantal lestijden van de opleiding; 2° het aantal modules; 3° het aantal lestijden per module; 4° de verdeling van de erkende beroepskwalificaties en basiscompetenties over de modules binnen de opleiding. §2. De Vlaamse Regering kan nadere modaliteiten vastleggen met betrekking tot de opmaak van het opleidingsprofiel.” Art. 111. In artikel 25 van hetzelfde decreet worden de woorden “door de Vlaamse Regering goedgekeurde opleidingsprofielen” vervangen door de woorden “opleidingsprofielen, vermeld in artikel 24 of artikel 24bis”.
249
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
39
Art. 112. In artikel 26, §4, van hetzelfde decreet worden aan het eerste en derde lid de woorden “, vermeld in artikel 24 en 24bis” toegevoegd. Art. 113. In artikel 34 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan §1, 1° worden de volgende woorden toegevoegd: “, dat minstens drie jaar behaald is” 2° in §1 wordt er een punt 4°bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “4°bis een certificaat van het hoger beroepsonderwijs;”. 3° in §1, 9° worden de woorden “professioneel onderwijs dan wel het academisch” geschrapt; 4° in §2 worden de woorden “kan het centrumbestuur in zijn centrumreglement afwijkende toelatingsvoorwaarden opnemen” vervangen door de woorden “neemt het centrumbestuur in zijn centrumreglement afwijkende toelatingsvoorwaarden op”. Art. 114. In artikel 38, §2 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “hoger beroepsonderwijs” en “kan” de woorden “en de specifieke lerarenopleidingen” ingevoegd. Art. 115. In artikel 39, 6° van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “hoger beroepsonderwijs” en “een tweede” de woorden “en de specifieke lerarenopleidingen” ingevoegd. Art. 116. In artikel 41 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §4 worden tussen de woorden “diploma” en “bekrachtigt” de woorden “van het secundair onderwijs” ingevoegd; 2° aan §4, 2°, worden de volgende woorden toegevoegd: “of een diploma van gegradueerde”; 3° in §5 worden “opleiding van het studiegebied onderwijs” vervangen door de woorden “specifieke lerarenopleiding,”; 4° in §6 worden de woorden “hoger beroepsonderwijs van minimum 900 lestijden” vervangen door de woorden “hoger beroepsonderwijs”; 5° aan §6 wordt een tweede, derde en vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt: “Diegene aan wie overeenkomstig dit decreet het diploma van gegradueerde (in het Engels vertaald als associate degree) is verleend met of zonder nadere specificatie,
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
250
40
is gerechtigd tot het voeren van de overeenkomstige titel van gegradueerde met of zonder nadere specificatie. Bij een diploma van gegradueerde wordt steeds een diplomasupplement uitgereikt. Dit is een document dat de inhoud van de studies van de cursist en de structuur van het onderwijs in het land waar de cursist gestudeerd heeft, verduidelijkt. De Vlaamse Regering bepaalt het model van diplomasupplement en de nadere modaliteiten met betrekking tot het uitreiken van een diplomasupplement.” Art. 117. In artikel 42 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “de opleidingen” en de woorden “, die in combinatie” de woorden “van een ander studiegebied in het secundair volwassenenonderwijs” ingevoegd. Art. 118. In artikel 49 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan punt 2° worden de woorden “, als vermeld in artikel 24 en artikel 24bis.” toegevoegd; 2° in 3° worden tussen de woorden “bestaande opleidingsprofielen voor het volwassenenonderwijs” en de woorden “coördineren,” de woorden “,als vermeld in artikel 24 en artikel 24bis” ingevoegd. Art 119. In artikel 63, §1, 1° van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “artikelen 7 en 8,” en “voor zover” de woorden “en de organisatie van de specifieke lerarenopleidingen” ingevoegd. Art. 120. In artikel 64 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §2 worden de woorden “en de studiegebieden, zoals vermeld in artikel 8” vervangen door de woorden “en de specifieke lerarenopleidingen”; 2° in §5 worden tussen de woorden “een opleiding” en de woorden “niet georganiseerd” de woorden “van de studiegebieden zoals vermeld in artikel 7 en de specifieke lerarenopleidingen” tussengevoegd. 2° er wordt een §8 toegevoegd, die luidt als volgt: “§8. In afwijking van §1 tot en met §7 wordt de onderwijsbevoegdheid voor een opleiding van de studiegebieden, vermeld in artikel 8, aan het bestuur van een Centrum voor Volwassenenonderwijs toegekend, overeenkomstig de bepalingen in titel II van het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.” Art. 121. Aan artikel 65, §1, van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan §1, wordt een derde punt toegevoegd dat luidt als volgt:
251
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
41
"3° het structuuronderdeel wordt gerangschikt als secundair volwassenenonderwijs." 2° aan §1, wordt een lid toegevoegd dat luidt als volgt: “In afwijking van §1, 3°, kan een opleiding die gerangschikt wordt als hoger beroepsonderwijs overgeheveld worden, indien aan volgende voorwaarden voldaan wordt: 1° de opleiding wordt ingericht in een vestigingsplaats waarvoor het centrumbestuur een afwijking heeft verkregen, zoals bedoeld in artikel 70, §1; 2° de opleiding wordt overgeheveld naar een Centrum voor Volwassenenonderwijs waarvan de hoofdvestigingsplaats in het werkingsgebied van hetzelfde consortium volwassenenonderwijs ligt als de vestigingsplaats, bedoeld in 1°; 3° de opleiding wordt na de overheveling ingericht in een vestigingsplaats van het ontvangende Centrum voor Volwassenenonderwijs, die gelegen is in het werkingsgebied van hetzelfde consortium volwassenenonderwijs als de hoofdvestigingsplaats. Art. 122. In artikel 93 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1, 1°, worden tussen de woorden “het opleidingsprofiel” en de woorden “georganiseerd moet worden” de woorden “, vermeld in artikel 24,” tussengevoegd; 2° in §3, 1°, worden tussen de woorden “het opleidingsprofiel” en de woorden “georganiseerd moet worden” de woorden “vermeld in artikel 24,” tussengevoegd. Art. 123. In artikel 98 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1, 8°, worden de woorden “en onderwijs” vervangen door de woorden “en de specifieke lerarenopleidingen”; 2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: “§3. In afwijking van §1 kan een Centrum voor Volwassenenonderwijs leraarsuren aanwenden voor de aanwerving van voordrachtgevers ten bedrage van maximaal 5 procent van het voor het Centrum voor Volwassenenonderwijs beschikbare pakket leraarsuren. Een voordrachtgever is een persoon die geen deel uitmaakt van het centrumbestuur of van het personeel van het centrum en die, hetzij in eigen naam hetzij in dienst van een organisatie of onderneming en in het kader van de
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
252
42
realisatie van het onderwijsprogramma, voor cursisten voordrachten geeft vanuit zijn of haar deskundigheid en ervaring in de arbeidsmarkt en bedrijfswereld. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van melding van de aanwerving van voordrachtgevers aan het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, de grootte van het krediet per leraarsuur dat wordt omgezet en de wijze van toekenning ervan. Over de aanwending van leraarsuren voor de aanwerving van voordrachtgevers en over de vergoeding van die voordrachtgevers moet een voorafgaandelijk akkoord bereikt worden in het lokale comité.” Art. 124. In artikel 99 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1, 2°, worden tussen de woorden “het opleidingsprofiel” en “georganiseerd” de woorden “,vermeld in artikel 24 en artikel 24bis,” ingevoegd; 2° in §3, 1°, worden tussen de woorden “het opleidingsprofiel” en “georganiseerd” de woorden “,vermeld in artikel 24 en artikel 24bis,” ingevoegd. Art. 125. In Titel VII van hetzelfde decreet wordt aan hoofdstuk VI een afdeling III, bestaande uit artikel 130bis, toegevoegd, die luidt als volgt: ”Afdeling III. Administratieve en geldelijke rechtspositie voor de personeelsleden van de specifieke lerarenopleidingen Art. 130bis.Voor de administratieve en geldelijke rechtspositie van de personeelsleden die worden aangesteld in de specifieke lerarenopleiding geldt dezelfde regelgeving als deze die van toepassing is op de personeelsleden van het hoger beroepsonderwijs, in afwachting dat de Vlaamse regering dit anders bepaalt.” Art. 126. In artikel 181, tweede lid, worden de woorden “Die opleidingen beschikken op dat ogenblik over door de Vlaamse Regering goedgekeurde opleidingsprofielen” vervangen door de woorden “Die opleidingen beschikken op dat ogenblik over opleidingsprofielen, als vermeld in artikel 24 of artikel 24bis”. Art. 127. In artikel 184 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “de opleidingen” en de woorden “die op het ogenblik” de woorden “, van de leergebieden, vermeld in artikel 6, en de studiegebieden, vermeld in artikel 7,” ingevoegd. Art. 128. In artikel 185 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden ‘modulaire opleidingen” en “waarvoor” de woorden “, van de leergebieden, vermeld in artikel 6, en de studiegebieden, vermeld in artikel 7,” ingevoegd. Art. 129. In hetzelfde decreet wordt een artikel 185bis toegevoegd, dat luidt als volgt; “Art. 185bis. De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs van minder dan 900 lestijden leiden in afwachting van de omvorming, zoals vermeld in artikel 158 van
253
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
43
het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, tot een certificaat van het hoger beroepsonderwijs. Art. 130. In hetzelfde decreet wordt een artikel 185ter toegevoegd, dat luidt als volgt; Wanneer opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, vastgelegd in bijlage I, op basis van artikel 17 van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur leiden tot een erkende kwalificatie van kwalificatieniveau 4, is de Vlaamse Regering gemachtigd deze opleidingen in te delen in een studiegebied van het secundair volwassenenonderwijs, als vermeld in artikel 7; De Vlaamse Regering is ook gemachtigd ambtshalve onderwijsbevoegdheid te verlenen aan de Centra voor Volwassenenonderwijs, die onderwijsbevoegdheid hebben voor de opleidingen vermeld in het eerste lid. Afdeling III. Wijzigingen betreffende het hoger onderwijs Onderafdeling I. Wijzigingen aan het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen Art. 131. In artikel 12 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen wordt voor §1, die §1bis wordt, een nieuwe §1 ingevoegd, die luidt als volgt: “§1. Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zijn beroepsgericht als vermeld in artikel 4 van het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.” Art. 132. In artikel 14 van hetzelfde decreet wordt voor §1, die §1bis wordt, een nieuwe §1 ingevoegd, die luidt als volgt: “§1. De hogescholen bieden in het hoger beroepsonderwijs opleidingen aan die leiden tot het diploma van gegradueerde.” Art. 133. In hetzelfde decreet wordt een artikel 17bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 17bis. §1. Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs sluiten aan bij het secundair onderwijs. §2. De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs hebben een studieomvang van ten minste 90 studiepunten en ten hoogste 120 studiepunten.” Art. 134. In artikel 23, §1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004 en 16 juni 2006, worden tussen de woorden “ in het hoger professioneel onderwijs” en de woorden “opleidingen organiseren” de woorden “en in het hoger beroepsonderwijs” ingevoegd, en worden tussen de woorden “de overeenstemmende graden van bachelor” en de woorden “verlenen in of over de volgende studiegebieden” de woorden “respectievelijk diploma’s van gegradueerde” ingevoegd.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
254
44
Art. 135. Aan artikel 25, §5, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 19 maart 2004, wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt: “3° houders van het diploma van gegradueerde (in het Engels vertaald als associate degree), uitgereikt in het hoger beroepsonderwijs.” Art. 136. In hetzelfde decreet wordt een artikel 53ter ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 53ter. De ambtshalve geregistreerde instellingen, vermeld in artikel 32 tot en met 53, kunnen elk in de studiegebieden en de vestigingen waarbinnen ze opleidingen in het hoger professioneel onderwijs kunnen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden mogen verlenen, opleidingen van het hoger beroepsonderwijs aanbieden en de daarop betrekking hebbende diploma’s van gegradueerde uitreiken.” Art. 137. In artikel 77 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een nieuw 1° ingevoegd, dat luidt als volgt: “1° voor elke bachelors- en mastersopleiding : de graad waartoe de opleiding leidt, de kwalificatie van de graad en desgevallend de specificatie van de graad;” 2° er wordt een nieuw 1°bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “1°bis voor elke opleiding van het hoger beroepsonderwijs : a) het diploma waartoe de opleiding leidt; b) de bacheloropleidingen die erop volgen" 3° het bestaande 1° wordt hernummerd tot 1°ter en wordt vervangen door wat volgt: “1°ter voor elke opleiding: a) de inhoud en de doelstellingen van de opleiding, het opleidingsprogramma en de indeling in opleidingsonderdelen; b) in voorkomend geval : de afstudeerrichtingen; c) de volgtijdelijkheid van de onderscheiden opleidingsonderdelen; d) de organisatie van de opleiding in de vorm van modeltrajecten en geïndividualiseerde trajecten;” 4° het bestaande 1°bis en 1°ter wordt respectievelijk hernummerd tot 1°quater en 1°quinquies Art. 138. In artikel 83 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt voor §1, die §1bis wordt, een nieuwe §1 ingevoegd, die luidt als volgt: “§1. Het instellingsbestuur verleent een diploma van gegradueerde met nadere kwalificatie aan ieder die een opleiding van het hoger beroepsonderwijs met succes heeft voltooid.”; 2° een §3 wordt toegevoegd, die luidt als volgt: “§3. Bij een diploma van gegradueerde wordt steeds een diplomasupplement uitgereikt. Dit is een document dat de inhoud van de studies van de cursist en de
255
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
45
structuur van het onderwijs in het land waar de cursist gestudeerd heeft, verduidelijkt. De Vlaamse Regering bepaalt de modellen van het diploma van gegradueerde en van het diplomasupplement, en de nadere modaliteiten met betrekking tot het uitreiken van het diploma van gegradueerde en het diplomasupplement.” Onderafdeling II. Wijzigingen aan het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen Art. 139. Aan artikel 4 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen worden de volgende woorden toegevoegd: “,met uitzondering van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs.” Art. 140. In artikel 9 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt een punt 3°bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “3°bis een diploma of certificaat, uitgereikt in het kader van het hoger beroepsonderwijs;”. Art. 141. Aan titel III, hoofdstuk III, afdeling 2, van hetzelfde decreet wordt een onderafdeling 4, bestaande uit artikel 15 bis en 15ter, toegevoegd, die luidt als volgt: “Onderafdeling 4. Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs Art. 15bis. Om als regelmatige cursist toegelaten te worden tot een opleiding van het hoger beroepsonderwijs, georganiseerd door een hogeschool, moet de cursist voldaan hebben aan de leerplicht en het instellingsreglement ontvangen en ondertekend hebben. Daarenboven moet de cursist beschikken over een van de volgende studiebewijzen: 1° een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, dat minstens drie jaar behaald is; 2° een diploma van het secundair onderwijs; 3° een certificaat van een opleiding van het secundair onderwijs voor sociale promotie van minimaal 900 lestijden; 4° een certificaat van een opleiding van het secundair volwassenenonderwijs van minimaal 900 lestijden; 5° een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie; 6° een certificaat van het hoger beroepsonderwijs; 7° een diploma van het hoger beroepsonderwijs; 8° een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan; 9° een diploma van bachelor of master; 10° een studiebewijs dat krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst wordt erkend als gelijkwaardig met een van de diploma’s vermeld in 1° tot en met 9°. Bij ontstentenis van een dergelijke erkenning kan het instellingsbestuur personen die in een land buiten de Europese Unie een diploma of een getuigschrift hebben behaald dat toelating geeft tot het hoger onderwijs in dat land, toelaten tot de inschrijving voor een opleiding hoger beroepsonderwijs.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
256
46
Art. 15ter. In afwijking van §1 neemt het instellingsbestuur in zijn instellingsreglement afwijkende toelatingsvoorwaarden op. De afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen enkel rekening houden met de volgende elementen: 1° humanitaire redenen; 2° medische, psychische of sociale redenen; 3° het algemene niveau van de cursist, getoetst met een door het instellingsbestuur georganiseerde toelatingsproef. De toelatingsproef, vermeld in 3°, wordt uiterlijk de vijfde dag na het einde van de inschrijvingsperiode georganiseerd en gaat na of de cursist over de kennis en vaardigheden beschikt die vereist zijn om de opleiding in kwestie aan te vangen. Het instellingsbestuur kan de organisatie van een toelatingsproef op verzoek van de cursist niet weigeren. Het instellingsbestuur maakt op basis van de resultaten van de toelatingsproef, vermeld in het eerste lid, 3°, een beoordeling op in de vorm van een schriftelijk verslag, dat opgenomen wordt in het dossier van de cursist. De voorwaarden om een toelatingsproef als vermeld in het eerste lid, 3°, te organiseren worden opgenomen in het instellingsreglement.” Art. 142. In artikel 39 van hetzelfde decreet wordt voor punt 1°, dat punt 1°bis wordt, een nieuw punt 1° ingevoegd, dat luidt als volgt: “1° de in artikel 8, §1, 5° van het decreet van … betreffende de kwalificatiestructuur bedoelde competenties die eigen zijn aan de kwalificaties van niveau 5 en die gehanteerd worden voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs;” Onderafdeling III. Wijzigingsbepalingen in het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen Art. 143. In artikel 2 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen wordt een punt 18°bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “18°bis opleiding in het hoger beroepsonderwijs: opleiding in het hoger beroepsonderwijs van kwalificatieniveau 5, georganiseerd door een hogeschool, als vermeld in het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.”. Art. 144. Aan artikel 7, §1, 1°, van hetzelfde decreet worden een punt d) en een punt e) toegevoegd, die luiden als volgt: “d) een of meer opleidingen in het hoger beroepsonderwijs; e) een of meer opleidingsonderdelen die behoren tot een of meer opleidingen in het hoger beroepsonderwijs.”.
257
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
47 Art. 145. In artikel 15, §3, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “veranderen van opleiding en instelling” en de woorden “, tenzij de uitschrijving” de woorden “of door over te stappen naar een opleiding van het hoger beroepsonderwijs zoals bepaald in artikel 4 van het decreet van …. betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs” ingevoegd. Art. 146. In artikel 23, §1, 1°, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “voor de” en de woorden “professioneel gerichte opleidingen” de woorden “opleidingen in het hoger beroepsonderwijs en” ingevoegd. Art. 147 Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 40 bis toegevoegd, dat luidt als volgt: §1. Op basis van artikel 19 derde lid worden de werkingsmiddelen aan de hogescholen voor het hoger beroepsonderwijs toegekend. §2. De werkingsuitkering voor hogescholen voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs (W-hbo) is samengesteld uit volgende componenten: 1° een onderwijssokkel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs (SOWhbo) 2° een variabel onderwijsdeel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs ( VOW-hbo) §3. Voor de componenten, vermeld in §1, kunnen volgende bedragen worden vastgelegd (uitgedrukt in euro) begrotingsjaar 2011 2012 2013 Vanaf 2014
SOW -hbo
VOW -hbo 20.250 178.288 361.100 524.344
162.000 1.426.300 2.888.000 4.194.750
§4. Vanaf 2015 is SOW-hbo steeds minstens 1/8e van VOW-hbo. Artikel 148. Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 40ter toegevoegd, dat luidt als volgt: §1. Voor de berekening van de onderwijssokkel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs (SOW-hbo) wordt het aantal opgenomen studiepunten in een opleiding van het hoger beroepsonderwijs als volgt vastgesteld; a) voor het begrotingsjaar 2011: de opgenomen studiepunten in het academiejaar 2009-2010; b) voor het begrotingsjaar 2012: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010 en 2010 -2011; c) voor het begrotingsjaar 2013: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012; d) voor het begrotingsjaar 2014: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013; e) voor het begrotingsjaar 2015: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012, 2012-2013 en 2013-2014;
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
258
48
f) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2. §2. Voor de berekening van de onderwijssokkel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs voor een hogeschool (SOWi-hbo) wordt het bedrag , vermeld in artikel 40bis §2, omgeslagen over de hogescholen die opleidingen in het hoger beroepsonderwijs aanbieden overeenkomstig de volgende formule: SOWi-hbo = OSTPi-hbo x SOW-hbo ; ∑ i OSTPi-hbo Waarbij: 1° SOWi-hbo gelijk is aan de onderwijssokkel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs voor instelling i; 2° OSTPi-hbo gelijk is aan het aantal opgenomen studiepunten, berekend overeenkomstig §1; 3° SOW-hbo gelijk is aan de totale onderwijssokkel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, zoals vermeld in artikel 40bis, §2. De sommatie i verloopt over alle hogescholen. Artikel 149. Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 40quater toegevoegd, dat luidt als volgt: §1 Voor de berekening van het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs voor een instelling (VOWi-hbo) worden de bedragen vermeld in artikel 40 bis als volgt omgeslagen: VOWi-hbo = FPi-hbo x VOWhbo ; ∑ i FPi-hbo De sommatie i loopt over het aantal hogescholen. Waarbij a) VOWi-hbo gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in hogeschool i;”; b) FPi-hbo gelijk is aan het totale aantal financieringspunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in hogeschool i; c) VOWhbo gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, vermeld in §1”; De financieringspunten, worden als volgt berekend: FPi-hbo = FPi-hbo-input + FPi-hbo-output + FPi-hbo-diploma + FPi-hbo-credit, waarbij: 1°
FPi-hbo-input gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal opgenomen studiepunten voor het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in instelling i, zoals bepaald in §2;
259
2° 3° 4°
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
49 FPi-hbo-output gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten voor het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in instelling i, zoals bepaald in §3; FPi-hbo-diploma gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in instelling i, zoals bepaald in §4; FPi-hbo-credit gelijk is aan het aantal financieringspunten in instelling i, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten door studenten onder creditcontract voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, zoals bepaald in §6.
§2. 1°Het aantal opgenomen studiepunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs wordt als volgt meegerekend voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-hbo-input: a) voor het begrotingsjaar 2011: de opgenomen studiepunten in het academiejaar 2009-2010; b) voor het begrotingsjaar 2012: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010 en 2010 -2011; c) voor het begrotingsjaar 2013: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012; d) voor het begrotingsjaar 2014: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013; e) voor het begrotingsjaar 2015: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012, 2012-2013 en 2013-2014; f) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2. 2° het aantal opgenomen studiepunten wordt vermenigvuldigd met het puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23. 3° Voor de berekening van het aantal opgenomen studiepunten per opleiding wordt het aantal studiepunten in aanmerking genomen waarvoor een student onder diplomacontract zich heeft ingeschreven voor een opleiding in het hoger beroepsonderwijs tot op het ogenblik dat de student 60 studiepunten heeft verworven in één en dezelfde opleiding in het hoger beroepsonderwijs. Voor de vaststelling van die eerste 60 studiepunten in één en dezelfde opleiding in het hoger beroepsonderwijs worden de volgende studiepunten in aanmerking genomen: a) Het aantal studiepunten waarvoor de student een creditbewijs ontvangen heeft in de desbetreffende opleiding in het hoger beroepsonderwijs; b) Het aantal studiepunten waarvoor de student in de desbetreffende opleiding in het hoger beroepsonderwijs een vrijstelling heeft gekregen voor een opleidingsonderdeel.” §3. 1° voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-hbo-output wordt het aantal financieringspunten gebaseerd op het aantal verworven studiepunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in aanmerking genomen. 2° het aantal verworven studiepunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs wordt als volgt meegerekend voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-hbo-output:
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
260
50 a) voor het begrotingsjaar 2011: de verworven studiepunten in het academiejaar 2009-2010; b) voor het begrotingsjaar 2012: het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren 2009-2010 en 2010 -2011; c) voor het begrotingsjaar 2013: het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012; d) voor het begrotingsjaar 2014: het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013; e) voor het begrotingsjaar 2015: het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012, 2012-2013 en 2013-2014; f) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2. 3° voor de vaststelling van het aantal verworven studiepunten per opleiding wordt het aantal studiepunten in aanmerking genomen waarvoor een student onder diplomacontract een creditbewijs ontvangen heeft in een opleiding in het hoger beroepsonderwijs, voor zover zijn niet gefinancierd worden onder input financiering, zoals vermeld in §2. 4° het aantal opgenomen studiepunten wordt vermenigvuldigd met het puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23. §4. 1° voor de berekening van het aantal studiepunten FPi-hbo-diploma wordt voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in de hogescholen: het aantal financieringspunten gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma’s in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in aanmerking genomen. 2° voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-hbo-diploma wordt het aantal uitgereikte diploma’s in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs als volgt meegerekend: a) voor het begrotingsjaar 2012: de uitgereikte diploma’s in het academiejaar 2010 2011, vermenigvuldigd met 30; b) voor het begrotingsjaar 2013: het gemiddeld aantal uitgereikte diploma’s over de academiejaren 2010-2011 en 2011-2012, vermenigvuldigd met 30; c) voor het begrotingsjaar 2014: het gemiddeld aantal uitgereikte diploma’s over de academiejaren 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013, vermenigvuldigd met 30; d) voor het begrotingsjaar 2015: het gemiddeld aantal uitgereikte diploma’s over de academiejaren 2010-2011, 2011-2012, 2012-2013 en 2013-2014, vermenigvuldigd met 30; e) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal uitgereikte diploma’s over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2, vermenigvuldigd met 30. 3° Alleen de diploma’s, uitgereikt aan studenten die voor minstens de helft van de studiepunten van de desbetreffende opleiding een creditbewijs ontvangen hebben in de instelling die het diploma uitreikt, worden in aanmerking genomen voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-hbo-diploma 4° het aantal uitgereikte diploma’s wordt vermenigvuldigd met het puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23.
261
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
51
§5. Het aantal financieringspunten in het kader van FPi-hbo-input, FPi-hbo-output en FPi-hbo-diploma gegenereerd door een werkstudent, een beursstudent en door een student met een functiebeperking wordt vermenigvuldigd met een factor 1,5. In het geval dat een student beantwoordt aan meer dan één categorie van studentenkenmerken, vermeld in het eerste lid, dan wordt het aantal opgenomen studiepunten, het aantal verworven studiepunten en de diplomabonus van de student verhoogd met de helft van het aantal opgenomen studiepunten, de helft van het aantal verworven studiepunten en de helft van de diplomabonus van die student voor elke categorie van studentenkenmerken van toepassing op de betreffende student. §6. 1° voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-hbo-credit wordt het aantal financieringspunten gebaseerd op behaalde creditbewijzen in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, door studenten met een creditcontract, in aanmerking genomen. 2° Het aantal verworven studiepunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs , behaald door studenten met een creditcontract, wordt als volgt meegerekend voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-hbo-credit: a) voor het begrotingsjaar 2011: de verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in het academiejaar 2009-2010; b) voor het begrotingsjaar 2012: het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren 2009-2010 en 2010 -2011; c) voor het begrotingsjaar 2013: het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012; d) voor het begrotingsjaar 2014: het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013; e) voor het begrotingsjaar 2015: het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012, 2012-2013 en 20132014; f) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2. De studiepunten waarvoor studenten onder creditcontract een creditbewijs behaald hebben in een instelling, worden verdeeld over de studiegebieden waarvoor de instelling onderwijsbevoegdheid heeft pro rata het aantal financieringspunten FPi-hbo-output in de studiegebieden en vermenigvuldigd met het puntengewicht van het betreffende studiegebied, zoals vastgelegd in artikel 23. Art.150. In artikel 47, §2, van hetzelfde decreet worden na de woorden “ verandert van opleiding” de woorden “of door over te stappen naar een opleiding van het hoger beroepsonderwijs zoals bepaald in artikel 4 van het decreet van …. betreffende het
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
262
52
secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs : ” toegevoegd. Afdeling IV. Wijzigingen betreffende de administratieve en geldelijke rechtspositie Onderafdeling I. Wijzigingsbepalingen aan het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs Art. 151. In artikel 3 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 1 december 1998, 18 mei 1999, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 15 juli 2005, 7 juli 2006, 15 juni 2007, 13 juli 2007 en 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 10° wordt de eerste zin vervangen door wat volgt: “de concrete werkgelegenheid in een bepaald ambt in een instelling, uitgedrukt in een door de inrichtende macht bepaald aantal prestatie-eenheden per week. Als het gaat om een onderwijsopdracht vermeldt de inrichtende macht eveneens het onderwijsniveau, de opleiding, de module, het vak en de specialiteit ervan of de met het vak of specialiteit gelijkgestelde activiteit, de graad en voor het voor het voltijds secundair onderwijs eventueel het HBO5, de onderwijsvorm of de opleidingsvorm.”; 2° in punt 12° worden de woorden “de graad of cyclus” vervangen door de woorden “de graad en voor het voltijds secundair onderwijs eventueel het HBO5,”; 3° een punt 35° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt: “35° HBO5: het hoger beroepsonderwijs met kwalificatieniveau 5 in het voltijds secundair onderwijs zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.”. Art. 152. In artikel 31, §1 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 14 februari 2003, worden de woorden “en eventueel vierde graad” vervangen door de woorden “graad en eventueel het HBO5”. Onderafdeling II. Wijzigingsbepalingen aan het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding Art. 153. In artikel 5 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994, 1 december 1998, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 15 juli 2005, 7 juli 2006, 15 juni 2007 en 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 12° wordt de eerste zin vervangen door wat volgt: “de concrete werkgelegenheid in een bepaald ambt in een instelling, uitgedrukt in een door de inrichtende macht bepaald aantal prestatie-eenheden per week. Als het
263
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
53 gaat om een onderwijsopdracht vermeldt de inrichtende macht eveneens het onderwijsniveau, de opleiding, de module, het vak en de specialiteit ervan of de met het vak of specialiteit gelijkgestelde activiteit, de graad en voor het voor het voltijds secundair onderwijs eventueel het HBO5, de onderwijsvorm of de opleidingsvorm.”; 2° in punt 13° worden de woorden “de graad of cyclus” vervangen door de woorden “de graad en voor het voltijds secundair onderwijs eventueel het HBO5,”; 3° een punt 25° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt: “25° HBO5: het hoger beroepsonderwijs met kwalificatieniveau 5 in het voltijds secundair onderwijs zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet van … betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.”. Art. 154. In artikel 45 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1994 en 18 mei 1999, worden de woorden “, een derde en eventueel een vierde graad” vervangen door de woorden “en derde graad en eventueel het HBO5”. Onderafdeling III. Wijzigingsbepalingen aan het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs-XIII-Mozaïek Art. 155. In artikel IX.2, §2 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs-XIII-Mozaïek, wordt tussen de woorden “graad” en de woorden ”de cyclus” de woorden “het hoger beroepsonderwijs van kwalificatieniveau 5” toegevoegd. Onderafdeling IV. Wijzigingsbepalingen aan het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs – XIV Art. 156. In artikel X.40 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs – XIV , gewijzigd bij het decreet van 15 juni 2007, worden tussen het woord “graad” en de woorden “de cyclus” de woorden “het hoger beroepsonderwijs van kwalificatieniveau 5” toegevoegd. Hoofdstuk II. Overgangsbepalingen Afdeling I. Algemeen Art. 157. Vanaf de inwerkingtreding van dit decreet worden de volgende opleidingen van rechtswege vastgelegd als opleidingen van het hoger beroepsonderwijs: 1° de opleiding verpleegkunde van de vierde graad in het secundair onderwijs; 2° de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, vastgelegd in bijlage I bij het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs.. Art. 158. §1. De instellingen voor secundair onderwijs en de centra voor volwassenenonderwijs vormen de opleidingen als vermeld in artikel 157 van dit decreet om overeenkomstig de bepalingen van dit decreet. §2. De instellingen voor secundair onderwijs en de centra voor volwassenenonderwijs dienen daartoe een aanvraag in volgens de procedure als vermeld in titel II, hoofdstuk I, afdeling II. Zonder afbreuk te doen aan de termijnen vermeld in artikel 18, §1, moet de aanvraag ingediend zijn voor 1 januari 2012. In
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
264
54
afwijking van artikel 20 geeft de Commissie een positief of negatief advies over de macrodoelmatigheid van deze opleidingen uitsluitend op basis van de criteria als vermeld in de punten 3° tot en met 13° van artikel 20. In het geval er voor 1 januari 2011 geen erkende beroepskwalificatie voor die opleidingen bestaat, legt de Vlaamse Regering de competenties voor die opleidingen vast. De Vlaamse Regering bepaalt de referentiekaders die hiervoor gebruikt worden en de wijze waarop deze competenties bij het uitwerken van onderwijskwalificaties gehanteerd worden zolang er geen beroepskwalificaties erkend zijn. Art. 159. §1. In de volgende gevallen wordt een opleiding van het hoger beroepsonderwijs als vermeld in artikel 157 afgebouwd: 1° in geval het instellingsbestuur nalaat een aanvraag in te dienen bij de Commissie en het accreditatieorgaan binnen de termijn, vermeld in artikel 158, §2. 2° in geval het besluit van de Vlaamse Regering over de aanvraag, vermeld in artikel 158, §2, negatief is. §2. De cursisten, ingeschreven in de instelling voor het voltijds secundair onderwijs, het centrum voor volwassenenonderwijs op het ogenblik dat beslist wordt tot afbouw, moeten de aangevatte opleiding volledig en binnen een normaal tijdsbestek kunnen beëindigen. Met een normaal tijdsbestek wordt bedoeld zonder onderbreking en zonder herhaling van een onderdeel. De afbouw moet gerealiseerd worden binnen een periode van drie schooljaren. Hoofdstuk III. Slotbepalingen Art. 160. De evaluatie van het hoger beroepsonderwijs wordt uiterlijk in 2013 opgestart. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere modaliteiten van de evaluatie. De programmatieprocedure en het kwaliteitszorgsysteem maken in ieder geval deel uit van de evaluatie. De resultaten van de evaluatie worden aan het Vlaams Parlement meegedeeld. Art. 161. §1. Binnen de perken van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap worden de bedragen vastgelegd in artikel 147 van dit decreet aangepast, met dien verstande dat de waarde per financieringspunt in VOW-hbo niet meer dan 5% afwijkt van de waarde per financieringspunt in VOWprof, zoals bepaald in artikel 10 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen. §2. De Vlaamse Regering kan vanaf 1 september 2009 een subsidie toekennen aan: 1° de stuurgroep en de Vlhora, om de kosten te dekken voor de organisatie van de visitaties van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs; 2° het accreditatieorgaan, als vermeld in artikel 12, om de kosten te dekken voor de programmatie en de accreditatie van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs; 3° het instellingsbestuur dat de opleiding organiseert, als tussenkomst in de kosten die verbonden zijn aan de visitatie van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. §3. Indien van toepassing wordt de subsidie, vermeld in §2, 3°, toegekend aan de coördinerende instelling.
265
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
55
§4. De Vlaamse Regering bepaalt minstens de volgende modaliteiten voor de toekenning van de subsidie, vermeld in §2: 1° het tijdstip waarop de subsidie wordt toegekend; 2° de hoogte van het bedrag van de subsidie; 3° de wijze van toekenning van de subsidie. Art. 162. Dit decreet treedt in werking op 1 september 2009 met uitzondering van titel I, hoofdstuk II, dat in werking treedt op 1 mei 2009. Brussel, .................. De minister-president van de Vlaamse Regering,
Kris PEETERS De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming,
Frank VANDENBROUCKE
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
266
267
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
268
269
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
270
SG
-1-
KONINKRIJK BELGIË -----------------
ADVIES 45.921/1 19 FEBRUA RI 2009
VAN
VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE
----------------------------
De RAAD VAN STATE, afdeling Wetgeving, eerste kamer, op 30 januari 2009 door de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een voorontwerp van decreet "betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs", heeft het volgende advies gegeven:
271
SG
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
-2-
45.921/1
Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich beperkt tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan (1). Daarnaast bevat dit advies ook een aantal opmerkingen over andere punten. Daaruit mag echter niet worden afgeleid dat de afdeling Wetgeving binnen de haar toegemeten termijn een exhaustief onderzoek van het ontwerp heeft kunnen verrichten. * *
*
STREKKING VAN HET VOORONTWERP VAN DECREET 1. Met het om advies voorgelegde voorontwerp van decreet wordt beoogd een nieuw regelgevend kader te creëren voor opleidingen die zich situeren op de grens tussen het secundair en het hoger onderwijs en die in hoofdzaak gericht zijn op de arbeidsmarkt. Het betreft meer bepaald de opleidingen met een derde leerjaar in de derde graad van het technisch secundair onderwijs, de vierde graad in het beroepssecundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. Dat laatste behoort thans tot het volwassenenonderwijs. Het nieuwe kader leidt ertoe dat, enerzijds, het hoger beroepsonderwijs, voortaan HBO5 genoemd, wordt ingebed in het hoger onderwijs en, anderzijds, sommige opleidingen in het secundair onderwijs voortaan worden beschouwd als secundair-na-secundair onderwijs, voortaan Se-n-Se genoemd, waarop welbepaalde regels van toepassing worden gemaakt die gelijkaardig zijn aan die van het hoger beroepsonderwijs.
2.1. De titels I en II van het ontwerp bevatten het algemeen kader voor het hoger beroepsonderwijs, dat de huidige opleidingen van het hoger beroepsonderwijs en de opleiding verpleegkunde van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs zal omvatten. Die opleidingen worden in beginsel aangeboden door de centra voor volwassenenonderwijs en de hogescholen (artikel 4, § 3, van het ontwerp).
(1)
Aangezien het om een voorontwerp van decreet gaat wordt onder rechtsgrond de conformiteit met hogere rechtsnormen verstaan. .../...
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
SG
272
-3-
45.921/1
De HBO5-opleiding verpleegkunde wordt aangeboden door instellingen van het voltijds secundair onderwijs. Titel II bevat voorts bepalingen inzake de programmatie (artikelen 17 tot 23) en de kwaliteitszorg (artikelen 24 tot 49), waarbij aan de Commissie Hoger Beroepsonderwijs en de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (hierna: NVAO) een belangrijke rol wordt toegekend. De bepalingen inzake de programmatie en de kwaliteitszorg zijn, waar mogelijk, afgestemd op de regeling die geldt voor de overige opleidingen van het hoger onderwijs. Titel III van het ontwerp heeft betrekking op de samenwerking bij de organisatie van het hoger beroepsonderwijs, meer bepaald op de samenwerkingsmogelijkheden voor de instellingen die HBO5-opleidingen organiseren en het inrichten van gezamenlijke opleidingen (artikelen 52 en 53). 2.2.
Titel IV van het ontwerp bevat wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen.
2.2.1. De wijzigingsbepalingen hebben betrekking op de verschillende decretale regelingen inzake het voltijds secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs, het hoger onderwijs en de rechtspositie van het personeel van het secundair onderwijs. Sommige van die wijzigingen zijn veeleer technisch van aard, andere zijn meer fundamenteel en geven daadwerkelijk mee vorm aan de inhoud van de nieuwe opleidingen. 2.2.2. De overgangsbepalingen regelen op welke wijze bestaande opleidingen van rechtswege als opleidingen van het hoger beroepsonderwijs worden beschouwd (artikelen 158 en 159).
.../...
273
SG
-4-
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
45.921/1
2.2.3. De slotbepalingen stellen een evaluatie van het hoger beroepsonderwijs in het vooruitzicht (artikel 160), koppelen de financiering van HBO-opleidingen aan de financiering van de professionele bacheloropleidingen aan de hogescholen (artikel 161, § 1) en voorzien in de mogelijkheid om subsidies toe te kennen voor de organisatie van de visitaties van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs (artikel 161, § 2). De ontworpen regeling treedt in werking op 1 september 2009, met uitzondering van de bepalingen betreffende de Commissie Hoger Beroepsonderwijs en de NVAO (Titel I, hoofdstuk II, van het ontwerp), die in werking treden op 1 mei 2009 (artikel 162).
VORMVEREISTEN 1. Het verlenen van een accreditatie aan de HBO5-opleidingen is een taak die aan de NVAO zal worden toegewezen (2). Er dient daarbij rekening te worden gehouden met artikel 1, lid 2, van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en het Vlaamse hoger onderwijs, ondertekend te Den Haag op 3 september 2003 (3): "De Verdragsluitende Partijen kunnen, na overleg, de Accreditatieorganisatie belasten met opdrachten die de opdracht, bedoeld in het eerste lid, ondersteunen of aanvullen". Uit de aan de Raad van State, afdeling wetgeving, voorgelegde stukken blijkt niet dat dergelijk voorafgaand overleg tussen de verdragspartijen heeft plaatsgehad.
2. Artikel 6 van het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid luidt: (2)
Artikelen 12 e.v. van het ontwerp.
(3)
Decreet van 2 april 2004 houdende goedkeuring en uitvoering van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en het Vlaamse hoger onderwijs, ondertekend te Den Haag op 3 september 2003. .../...
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
SG
274
-5-
45.921/1
"Elk ontwerp van decreet wordt op het ogenblik van indiening bij het Vlaams Parlement vergezeld van een kind- en jongere-effectrapport, voor zover de voorgenomen beslissing het belang van personen jonger dan 25 jaar rechtstreeks raakt. Het kind- en jongere-effectrapport is een openbaar document dat ten minste de volgende informatie verstrekt: 1/ 2/ 3/
een beschrijving van het effect van de voorgenomen beslissing op de situatie van het kind of de jongere; alternatieven voor de voorgestelde beslissing, inzonderheid een beschrijving van de beoogde maatregelen om belangrijke nadelige gevolgen van de beslissing te vermijden, te beperken en zo mogelijk te verhelpen; een opgave van de moeilijkheden die werden ondervonden bij het verzamelen van de vereiste informatie. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor dit rapport".
Artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot instelling van een kind- en jongere-effectrapport luidt: "Een voorontwerp van decreet waarvoor de verplichting geldt, bedoeld in artikel 6 van het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid, kan door de Vlaamse Regering enkel worden goedgekeurd als het vergezeld is van een kind- en jongere-effectrapport dat is opgesteld overeenkomstig de bepalingen van het decreet. De minister, bevoegd voor de coördinatie van de rechten van het kind, verstrekt daartoe een methodiek en ziet toe op de naleving van de kind- en jongere-effectrapportageverplichting. Wanneer een reguleringsimpactanalyse wordt gemaakt, wordt het kind- en jongere-effectrapport geïntegreerd in deze reguleringsimpactanalyse". Het vastleggen van een nieuw regelgevend kader voor het hoger beroepsonderwijs en het secundair na secundair onderwijs dat bovendien, zoals in de memorie wordt gesteld, de gelijke onderwijskansen beoogt te verhogen, moet worden geacht het belang van personen jonger dan 25 jaar rechtstreeks te raken (4). Gelet daarop zal over het ontwerp een kind- en jongere-effectrapport moeten worden opgemaakt, dat samen met het ontwerp ter goedkeuring aan de Vlaamse
(4)
De bewering in het RIA-rapport (4.9), dat het ontwerp geen kindeffecten heeft aangezien de betrokken cursisten hebben voldaan aan de leerplicht, houdt derhalve geen steek, nu de verplichting om een kind- en jongere-effectenrapport op te stellen geldt wanneer het belang van personen jonger dan 25 jaar rechtstreeks wordt geraakt, hetgeen uiteraard ruimer is dan personen die voldaan hebben aan de leerplicht. .../...
275
SG
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
-6-
45.921/1
Regering wordt voorgelegd en dat samen met het ontwerp bij het Vlaams Parlement wordt ingediend.
BEVOEGDHEID 1. Hoewel in de tekst zelf van het ontwerp niet uitdrukkelijk gesteld, dient uit de memorie en de algemene opzet van het decreet te worden afgeleid dat het hoger beroepsonderwijs wordt ingebed in het bestaande hoger onderwijs. De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs leiden weliswaar niet tot de graad van bachelor of master, maar wel tot een diploma van gegradueerde. Het hoger beroepsonderwijs wordt derhalve niet volledig ingepast in de zogenaamde BaMa-structuur. In de memorie wordt er bovendien op gewezen dat het hoger beroepsonderwijs in beginsel korte opleidingen betreft. Meer bepaald hebben de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs een studieomvang van ten minste 90 studiepunten en ten hoogste 120 studiepunten (artikelen 103 en 133). Aldus rijst de vraag of met het ontwerp niet tegelijk een nieuw onderwijsniveau wordt ingericht en of op die wijze niet een terrein wordt betreden dat krachtens artikel 127, § 1, eerste lid, 2/, b), van de Grondwet aan de federale wetgever is voorbehouden, met name het bepalen van de minimale voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's. 2. Het Grondwettelijk Hof heeft in arrest nr. 44/2005 van 23 februari 2005 deze federale bevoegdheid als volgt omschreven: "B.7.1. Krachtens artikel 127, § 1, eerste lid, 2/, van de Grondwet zijn de gemeenschappen bevoegd voor het onderwijs, behoudens de limitatief opgesomde aangelegenheden waarvoor de federale wetgever bevoegd is gebleven, zijnde: « a) de bepaling van het begin en het einde van de leerplicht; b) de minimale voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's; c) de pensioenregeling ». De gemeenschappen hebben de volheid van bevoegdheid tot het regelen van het onderwijs in de ruimste zin van het woord. De aan de federale wetgever voorbehouden aangelegenheden dienen strikt te worden geïnterpreteerd. B.7.2. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de Grondwetgever met de termen « minimale voorwaarden voor het uitreiken van diploma's » heeft .../...
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
SG
276
-7-
45.921/1
bedoeld « de voorwaarden die werkelijk bepalend zijn voor de waarde en dus ook de gelijkwaardigheid van de diploma's : dit zijn enkel de grote indelingen van het onderwijs in niveaus, leidend tot de uitreiking van diploma’s en eindgetuigschriften, alsook de minimale globale duur die aan elk van deze niveaus moet worden besteed » (Parl. St., Senaat, B.Z., 1988, nr. 100-2/1/, p. 3; Parl. St., Kamer, B.Z. 1988, nr. 10/59b-456/4, p. 26). B.7.3. Wat de indeling in niveaus betreft, vermeldt de parlementaire voorbereiding dat vijf niveaus moeten worden onderscheiden : het kleuter- en lager onderwijs, het secundair onderwijs, het hoger onderwijs van het korte type, het hoger onderwijs van het lange type, het universitair onderwijs. Andere onderverdelingen van die niveaus zijn hier niet bedoeld (ibid.). Met diploma's worden einddiploma's bedoeld, dat wil zeggen diploma's met een zelfstandige finaliteit uitgereikt bij het afsluiten van elk van de bedoelde onderwijsniveaus. De minimale globale duur wordt omschreven als de resultante van het aantal studiejaren, het aantal weken per jaar en het aantal uren per week. De duur kan worden uitgedrukt in een totaal aantal uren of kredietpunten en eventueel in een aantal minimumjaren. Minimaal betekent dat elke gemeenschap wel hogere eisen mag stellen, maar niet mag dalen beneden de federaal vastgelegde drempel. De minimale voorwaarden voor het behalen van diploma's hebben per definitie geen betrekking op de inhoud van het onderwijs en met name op het leerplan. B.7.4. Uit hetgeen voorafgaat blijkt dat de federale overheid bevoegd is gebleven voor het vaststellen van de grote indelingen van het onderwijs in niveaus en van de voor elk van die onderwijsniveaus in acht te nemen minimumduur". 3. In de memorie bij het voorliggende ontwerp wordt dienaangaande het volgende gesteld: "Omwille van deze federale bevoegdheid, bepaald in artikel 127,§ 1, eerste lid, 2/, van de Grondwet, is het onmogelijk in de volle uitoefening van de onderwijsbevoegdheid een nieuw onderwijsniveau te creëren en/of voor reeds bestaande onderwijsniveaus nieuwe voorwaarden vast te stellen. De federale bevoegdheid dient volgens de grondwetgever zelf beperkt geïnterpreteerd te worden omdat met minimale voorwaarden voor het uitreiken van diploma's bedoeld wordt:
.../...
277
SG
-8-
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
45.921/1
«De voorwaarden die werkelijk bepalend zijn voor de waarde en dus de gelijkwaardigheid van diploma's: dit zijn enkel de grote indelingen van het onderwijs in niveaus, leidend tot de uitreiking van diploma's en eindgetuigschriften, alsook de minimale globale duur die aan elk van deze niveaus moet worden besteed». Doordat de federale overheid geen apart onderwijsniveau voorziet tussen het secundair onderwijs en het hoger onderwijs, is het zonder een aanpassing van die wet niet mogelijk een volwaardig onderwijsniveau te maken van het hoger beroepsonderwijs. Daarom wordt het hoger beroepsonderwijs juridisch ingebed in het hoger onderwijs. De federale wet van 7 juli 1970 bepaalt dat een opleiding van het korte type aan een hogeschool uit één cyclus van ten minste 2 jaar bestaat, en het lange type uit twee cycli van 2 jaar. Wat betreft de minimale globale duur in het hoger onderwijs kan er zich dan een probleem stellen, met name voor de HBO5-opleidingen van 90 studiepunten. Het arrest van het Arbitragehof (Arbitragehof, arrest nr. 44/2005 van 23 februari 2005) stelt de uitdrukking van de minimale globale duur in jaren in vraag: «De minimale globale duur wordt omschreven als de resultante van het aantal studiejaren, het aantal weken per jaar en het aantal uren per week. De duur kan worden uitgedrukt in een totaal aantal uren of kredietpunten en, eventueel in een aantal minimumjaren». We kunnen daarin een aanmoediging lezen om de minimale globale duur niet langer louter in studiejaren uit te drukken. De duur van de opleidingen hoger beroepsonderwijs wordt uitgedrukt in studiepunten. Studiepunten zijn meer dan enkel een uitdrukking van het aantal contacturen. Studiepunten geven een indicatie van de totale studiebelasting, en zijn daarom een veel preciezere indicator dan de duur in maanden of jaren".
4. Uit deze toelichting blijkt duidelijk de bedoeling om het hoger beroepsonderwijs in te bedden in het hoger onderwijs, meer bepaald het hoger onderwijs van het korte type. Dergelijke opleidingen bestaan krachtens artikel 2, derde, vierde en vijfde lid, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs uit één cyclus van ten minste twee jaar. In de ontworpen regeling bedraagt de minimumduur van de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs 90 studiepunten, hetgeen - gelet op de decretale verhouding tussen het aantal studiepunten en studiejaren (5) - niet overeenkomt met een minimumduur van twee jaar.
(5)
Cf. artikel 2, 43/, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenonderwijs en de omschrijving van "studiejaar" in artikel 3 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. .../...
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
278
SG
-9-
45.921/1
De conclusie is dan ook dat de ontworpen regeling ertoe leidt dat in het hoger beroepsonderwijs einddiploma's op het niveau van het hoger onderwijs kunnen worden uitgereikt na het doorlopen van een opleiding die korter is dan de door de federale wetgever bepaalde minimumduur van twee jaar. Aldus doet de ontworpen regeling afbreuk aan de door artikel 127, § 1, eerste lid, 2/, b), van de Grondwet aan de federale wetgever voorbehouden bevoegdheid.
ONDERZOEK VAN DE TEKST Algemene opmerkingen I. Legaliteitsbeginsel in onderwijszaken 1.
Artikel 24, § 5, van de Grondwet luidt: "De inrichting, erkenning of subsidiëring van het onderwijs door de gemeenschap wordt geregeld door de wet of het decreet".
Deze bepaling drukt de wil uit van de Grondwetgever om aan de bevoegde wetgever de zorg voor te behouden een regeling te treffen voor de essentiële aspecten van het onderwijs, wat de inrichting, de erkenning of subsidiëring betreft, doch verbiedt niet dat onder bepaalde voorwaarden bevoegdheden aan andere overheden worden toegekend. Die bepaling vereist dat die bevoegdheden slechts op de tenuitvoerlegging van de door de decreetgever zelf vastgestelde beginselen betrekking hebben. Zodoende kan de regering de onnauwkeurigheid van die beginselen niet opvangen of onvoldoende omstandige beleidskeuzes niet verfijnen (6).
2. Artikel 28, derde lid, van het ontwerp bepaalt dat de VLHORA en de stuurgroep voorzien in een klachtenprocedure. Die machtiging is niet in overeenstemming met het legaliteitsbeginsel inzake onderwijs. De essentiële aspecten van bedoelde klachtenprocedure dienen door de decreetgever zelf te worden geregeld.
(6)
Vaste rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, zie bijv. arrest nr. 142/2008, 30 oktober 2008, B.3. .../...
279
SG
- 10 -
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
45.921/1
3. In het ontworpen artikel 52quater van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II (artikel 59 van het ontwerp) wordt de Vlaamse Regering gemachtigd om de nadere regelen inzake de afbakening van de doelgroep, de organisatie en de financiering van het zogenaamde "onthaalonderwijs" te bepalen. Ook hier dienen de essentiële aspecten van inzonderheid de organisatie en de financiering van het onthaalonderwijs door de decreetgever zelf te worden geregeld.
4. De machtiging aan de Vlaamse Regering, in het ontworpen artikel 52sexies van het decreet van 31 juli 1990 (artikel 59 van het ontwerp), om aan bepaalde onderwijsinstellingen of clusters van onderwijsinstellingen de toelating te verlenen om op het vlak van onderwijsorganisatie tijdelijke experimenten op te zetten waarop het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs niet van toepassing is, kan niet dermate ver strekken dat daarbij kan worden afgeweken van decretale bepalingen. Daartoe dient immers een uitdrukkelijke machtiging van de decreetgever voorhanden te zijn. Dergelijke uitdrukkelijke machtiging zou er bovendien niet toe mogen leiden dat de Vlaamse Regering de essentiële elementen van een alternatieve regeling zelf zou vaststellen.
5. De machtiging aan de Vlaamse Regering, in het ontworpen artikel 24bis, § 2, van het decreet van 15 juni 2007 (artikel 110 van het ontwerp), om de nadere modaliteiten (lees: regels) vast te stellen met betrekking tot de opmaak van het opleidingsprofiel, lijkt overbodig gelet op de algemene uitvoeringsbevoegdheid die de Vlaamse Regering rechtstreeks ontleent aan artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. Indien evenwel een ruimere machtiging bedoeld is, dient het ontworpen artikel te worden verduidelijkt. In dat geval dient er bovendien voor te worden gewaakt dat die machtiging in geen geval betrekking heeft op het regelen van essentiële elementen, die immers door de decreetgever zelf dienen te worden geregeld.
6. De in artikel 158, § 2, tweede lid, van het ontwerp aan de Vlaamse Regering verleende machtiging om, indien voor bepaalde opleidingen vóór 1 januari 2011 geen erkende beroepskwalificatie bestaat, de competenties voor die opleidingen vast te leggen .../...
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
SG
280
- 11 -
45.921/1
en de referentiekaders die hiervoor gebruikt worden te bepalen, lijkt op gespannen voet te staan met artikel 24, § 5, van de Grondwet, aangezien geenszins duidelijk is op grond van welke decretaal verankerde normen de Vlaamse Regering die competenties en referentiekaders dient te bepalen.
II. Vrijheid van onderwijs 1. Uit de memorie van toelichting zou kunnen worden afgeleid dat de verschillende instellingen die hoger beroepsonderwijs aanbieden krachtens de artikelen 50 en 51 van het ontwerp verplicht worden samen te werken met andere instellingen. Artikel 50, eerste lid, van het ontwerp bepaalt evenwel dat een instelling "kan" samenwerken, hetgeen geenszins een verplichting inhoudt. Volgens de gemachtigde is het inderdaad enkel de bedoeling om zulke samenwerking te stimuleren en om bij het beoordelen van de omvorming van de bestaande HBO-opleidingen of de programmering van nieuwe opleidingen met het bestaan van dergelijke samenwerkingsverbanden rekening te houden (7). Het spreekt voor zich dat bij de toepassing van de ontworpen regeling het voorhanden zijn van een samenwerkingsverband geenszins als een feitelijke voorwaarde van programmering kan worden beschouwd. Dit zou immers op gespannen voet staan met de vrijheid van onderwijs, gewaarborgd bij artikel 24, § 1, van de Grondwet.
2. De artikelen 87 en 91 van het ontwerp voorzien in een programmatiestop voor het derde en vierde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, dit zijn de opleidingen van de huidige vierde graad beroepssecundair onderwijs die niet als HBO5-opleidingen zijn erkend (modevorming en plastische kunsten). De Raad van State, afdeling wetgeving, heeft er in het verleden reeds meermaals op gewezen dat een programmatiestop raakt aan de grondwettelijk beschermde vrijheid van onderwijs en dat een dergelijke maatregel geen afbreuk mag doen aan de essentie van de vrijheid van onderwijs en voldoende dient te worden verantwoord door een vereiste van algemeen belang. In dit verband heeft de Raad van State, afdeling wetgeving, er ook reeds meermaals op gewezen dat een tijdelijke programmatiestop in afwachting van een onderwijshervorming op zich niet in strijd is met artikel 24, § 1, van (7)
Zie ook artikel 20, 10/ en 11/, van het ontwerp. .../...
281
SG
- 12 -
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
45.921/1
de Grondwet (8), voor zover het invoeren van een programmatiestop in een voldoende verband staat met de verwezenlijking van de beoogde onderwijshervorming. In de memorie van toelichting bij het voorliggende ontwerp wordt de programmatiestop verantwoord door te stellen dat de betrokken opleidingen "buitengewone opleidingen zijn en blijven" en dat de programmatiestop "tegemoet komt aan de verwachtingen van zowel het onderwijs- als het afnemend veld". Vraag is of die verantwoording kan worden beschouwd als een verantwoording ingegeven door een vereiste van algemeen belang. Ook moet worden vastgesteld dat de programmatiestop niet tijdelijk is en niet wordt ingevoerd in afwachting van een onderwijshervorming. De betrokken opleidingen worden integendeel structureel en definitief in het secundair onderwijs verankerd. De stellers van het ontwerp doen er goed aan de voorgenomen programmatiestop nogmaals te onderzoeken in het licht van de hiervoor in herinnering gebrachte beginselen. In elk geval zal een verantwoording dienen voorhanden te zijn die is ingegeven door een vereiste van algemeen belang. Het verdient aanbeveling die verantwoording te expliciteren in de memorie van toelichting.
(8)
Zie bijv. advies 22.206/1 van 24 februari 1993 over een voorontwerp van decreet "betreffende het onderwijs IV", Parl. St., Vl. R., 1992-93, nr. 292/1; advies 22.873/1 van 25 oktober 1993 over een voorontwerp van decreet "betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap", Parl. St., Vl. R., 1993-1994, nr. 546/1; advies 24.977/1 van 11 maart 1996 over een voorontwerp van decreet "houdende tijdelijke beperking inzake organisatie en vaste benoeming in sommige onderwijssectoren", Parl. St., Vl. Parl., 1995-1996, nr. 248/2; advies 25.034/8 van 1 april 1996 over "amendementen op een ontwerp van decreet houdende tijdelijke beperking inzake programmatie en benoeming in sommige onderwijssectoren", Parl. St., Vl. Parl., 1995- 1996, nr. 248/7; advies 27.612/1 van 30 april 1998 over een voorontwerp van decreet "betreffende het secundair onderwijs", Parl. St., Vl. Parl., 1997-1998, nr. 1058/1. .../...
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
SG
282
- 13 -
45.921/1
ONDERZOEK VAN DE TEKST Artikel 17 Luidens artikel 17, § 1, van het ontwerp bepaalt de Vlaamse Regering jaarlijks de beschikbare begrotingskredieten voor de organisatie van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Het goedkeuren van begrotingskredieten is op grond van artikel 13, § 1, eerste lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, evenwel een bevoegdheid van het parlement en niet van de regering. Het is echter overbodig om die regel in het ontwerp te bevestigen, zodat artikel 17, § 1, uit het ontwerp kan worden weggelaten. In dat geval moet uiteraard ook de interne verwijzing naar "de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs als vermeld in artikel 17, § 1", die voorkomt aan het einde van artikel 19, eerste lid, 4/, van het ontwerp, worden aangepast.
Artikel 34 Het is niet duidelijk wat in artikel 34, § 2, van het ontwerp moet worden verstaan onder het "accreditatiekader" en hoe dat begrip zich verhoudt tot het beoordelingskader. Ter wille van de duidelijkheid wordt het ontwerp op dat punt best geëxpliciteerd.
Artikel 48 Artikel 48, § 2, van het ontwerp draagt de Vlaamse Regering op om de nadere procedure voor de tijdelijke erkenning van rechtswege vast te stellen. Het is niet duidelijk waaruit de door de Vlaamse Regering vast te stellen "nadere procedure" zal bestaan aangezien de tijdelijke erkenning van rechtswege zal gebeuren en derhalve geen erkenningsprocedure lijkt te moeten worden doorlopen. Daarenboven is de regeling die is vervat in artikel 48, § 1, van het ontwerp dermate omstandig dat de vraag rijst wat de in artikel 48, § 2, aan de Vlaamse Regering opgedragen bevoegdheid dan nog meer kan inhouden. Indien aan artikel 48, § 2, van het ontwerp louter de bedoeling ten grondslag zou liggen om erin te refereren aan de algemene uitvoeringsbevoegdheid waarover de Vlaamse Regering beschikt overeenkomstig artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, is de ontworpen paragraaf overbodig en dient deze te vervallen.
.../...
283
SG
- 14 -
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
45.921/1
Artikelen 54 e.v. 1. Artikel 4, § 3, van het ontwerp doet ervan blijken dat instellingen van het voltijds secundair onderwijs een specifieke vorm van hoger beroepsonderwijs kunnen aanbieden, zijnde de HBO5-opleiding verpleegkunde. Uit de algemene opzet van de titels I tot III van het ontwerp, de in de memorie van toelichting vervatte verduidelijking en de verklaring van de gemachtigde, blijkt evenwel dat dergelijke opleidingen tot het hoger onderwijs worden gerekend en dat deze derhalve niet meer tot het voltijds secundair onderwijs behoren. Niettemin blijkt uit sommige artikelen van het ontwerp, zoals de artikelen 54, 55 en 59, dat diverse aspecten van die specifieke vorm van hoger beroepsonderwijs nog steeds worden geregeld in bepalingen die enkel van toepassing zijn op opleidingen van het voltijds secundair onderwijs (9), zodat de vraag rijst of dan toch niet alle HBO-opleidingen tot het hoger onderwijs behoren. Uit wat voorafgaat volgt dat de integratie van, in het bijzonder, de HBO5opleiding verpleegkunde in het hoger beroepsonderwijs op een meer duidelijke en rechtszekere wijze zou moeten worden geregeld. Daartoe zou bijvoorbeeld kunnen worden overwogen om in de autonome bepalingen van het ontwerp een aantal bepalingen op te nemen die specifiek gelden voor de betrokken HBO5-opleiding verpleegkunde, waarbij vervolgens sommige voorschriften die van toepassing zijn op het voltijds secundair onderwijs, dat door dezelfde instellingen wordt aangeboden, in overeenkomstige zin op de voornoemde opleiding van toepassing worden gemaakt. Het verdient in ieder geval aanbeveling dat de stellers van het ontwerp de juridisch-technische omvorming van de vierde graadsopleiding verpleegkunde uit het voltijds secundair BSO naar het hoger beroepsonderwijs aan een nieuw onderzoek zouden onderwerpen.
2. Wat het ontworpen artikel 52bis van het decreet van 31 juli 1990 (artikel 59 van het ontwerp) betreft, is niet duidelijk welk het verschil is tussen het "arbeidsmarktgericht" karakter van het Se-n-Se en het "beroepsgericht" karakter van het
(9)
Zie bijvoorbeeld het bepaalde in het ontworpen artikel 49, 4/, van het decreet van 31 juli 1990 en in het ontworpen artikel 52, 5/, van het voornoemde decreet (artikel 59 van het ontwerp). Cursisten van een HBO5-opleiding verpleegkunde kunnen onder bepaalde voorwaarden en in sommige gevallen nog altijd een diploma secundair onderwijs behalen (zie de ontworpen wijzigingen onder artikel 76 van het ontwerp). .../...
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
SG
284
- 15 -
45.921/1
hoger beroepsonderwijs. Het verdient aanbeveling om in dat verband enige bijkomende verduidelijking te verstrekken in de memorie van toelichting.
Artikel 101 Artikel 101 van het ontwerp strekt er onder meer toe om in artikel 2 van het decreet van 15 juni 2007 een onderdeel 2/bis in te voegen met daarin een omschrijving van het begrip "beroepskwalificatie". In de artikelsgewijze commentaar die in de memorie van toelichting wordt gegeven bij artikel 101 van het ontwerp wordt erop gewezen dat "deze definities (overeenstemmen) met de definities opgenomen in artikel 3 van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en hoger beroepsonderwijs", zijnde het voorliggende ontwerp. Er moet evenwel worden vastgesteld dat de omschrijving van het begrip "beroepskwalificatie", in artikel 3, 2/, van het ontwerp, verschilt van die onder artikel 101, 1/, van het ontwerp. Bovendien zou het logischer zijn dat in deze laatste bepaling zou worden gerefereerd aan de initiële omschrijving die van het begrip "beroepskwalificatie" wordt gegeven in artikel 10 van het ontwerp van decreet "betreffende de kwalificatiestructuur", waarover de Raad van State, afdeling Wetgeving, op 29 januari 2009 advies 45.819/1 heeft uitgebracht.
Artikel 141 1. Naar het zeggen van de gemachtigde is het de bedoeling om het begrip "cursist" te gebruiken t.a.v. eenieder die is ingeschreven voor een opleiding in het hoger beroepsonderwijs, ongeacht het soort van instelling dat de opleiding organiseert. Het begrip zal derhalve ook worden gebruikt voor wie een HBO5-opleiding volgt in de hogescholen. Om die reden wordt het voornoemde begrip ingeschreven in artikel 15bis van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen. De stellers van het ontwerp dienen er evenwel mee rekening te houden dat in het decreet van 30 april 2004 het begrip "cursist" nog niet voorkomt. Het verdient derhalve aanbeveling om de definities die zijn opgenomen in artikel 2 van dat decreet aan te vullen met een omschrijving van het begrip "cursist". In die omschrijving kan dan, in voorkomend geval, worden verwezen naar het voorliggende ontwerp van decreet.
.../...
285
SG
- 16 -
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
45.921/1
2. In het ontworpen artikel 15ter van het decreet van 30 april 2004 wordt melding gemaakt van de term "instellingsreglement". In het laatstgenoemde decreet komt deze term niet voor. Wel wordt, in artikel 10 van dat decreet, met betrekking tot de bacheloropleiding melding gemaakt van de "onderwijsregeling". Indien eenzelfde begrip wordt beoogd, dient uiteraard een eenvormige terminologie te worden gehanteerd. Wordt met de term "instellingsreglement" een inhoudelijk ander begrip bedoeld, dan verdient het aanbeveling om de betrokken term in de tekst van het ontwerp nader te omschrijven.
Artikel 142 Aangezien de betrokken paragraaf geen onderdeel 5/ heeft, dient het ontworpen artikel 39, 1/, van het decreet van 30 april 2004, aan te vangen als volgt: "1 / de in artikel 8, § 1, van het decreet van ... betreffende de kwalificatiestructuur bedoelde competenties ...".
Artikel 143 In het ontworpen artikel 2, 18/bis, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen wordt het begrip "opleiding in het hoger beroepsonderwijs" omschreven als "opleiding in het hoger beroepsonderwijs van kwalificatieniveau 5, georganiseerd door een hogeschool", zoals vermeld in het ontwerp. Noch in de bepalingen van het ontwerp die strekken tot het wijzigen van de decreten van 4 april 2003 (10) en 30 april 2004, noch in andere bepalingen van het ontwerp, wordt evenwel met zoveel woorden vermeld dat de hogescholen "hoger beroepsonderwijs van kwalificatieniveau 5" inrichten.
Artikel 145 Het begrip "opleiding van het hoger beroepsonderwijs" wordt omschreven in het ontworpen artikel 2, 18/bis, van het decreet van 14 maart 2008 (artikel 143 van het ontwerp). Er hoeft derhalve in de ontworpen wijzigingsbepaling onder artikel 145 van het ontwerp niet meer te worden verwezen naar "artikel 4 van het decreet van ... betreffende
(10)
Decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen. .../...
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
SG
286
- 17 -
45.921/1
het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs". Ter wille van de duidelijkheid kan wel worden overwogen om te expliciteren dat de beoogde opleiding wordt georganiseerd aan de hogescholen.
Artikel 147 In het ontworpen artikel 40bis, § 1, van het decreet van 14 maart 2008 wordt verwezen naar "artikel 19, derde lid" van dat decreet. Naar het zeggen van de gemachtigde is het evenwel de bedoeling dat wordt verwezen naar artikel 19, derde lid, van het voorliggende ontwerp, dat bepaalt dat, in het geval dat de aanvraag betrekking heeft op een opleiding van het hoger beroepsonderwijs of een onderdeel ervan ingericht door een hogeschool, het besluit van de Vlaamse Regering een raming bevat van de verwachte kosten voor de inrichting van de opleiding of het onderdeel ervan voor de eerste drie jaren vanaf de opstart, "in het licht van de middelen vastgelegd in artikel 147 van het ontwerp". Vraag is hoe het bepaalde in artikel 19, derde lid, van het ontwerp zich precies verhoudt tot het ontworpen artikel 40bis, § 3, van het decreet van 14 maart 2008, dat een aantal bedragen opsomt die kunnen worden vastgelegd voor de componenten, vermeld in het ontworpen artikel 40bis, § 1. Naar het zeggen van de gemachtigde zou het ter zake enkel om indicatieve bedragen gaan waarvan de Vlaamse Regering steeds zou kunnen afwijken. In de mate dat de betrokken middelen effectief door de Vlaamse Regering worden bepaald, zou zulks het bestaan van een decretale organieke regeling impliceren waarin wordt vastgelegd op welke wijze de desbetreffende middelen worden toegekend.
Slotopmerking Het ontwerp dient op wetgevingstechnisch vlak te worden nagezien. Zo kan er, bij wijze van voorbeeld, op worden gewezen dat bij de nummering van onderdelen van een nieuw ontworpen bepaling geen gebruik mag worden gemaakt van de "bis"-aanduiding. Dergelijke aanduiding moet immers worden voorbehouden voor het geval dat in een bestaande bepaling nieuwe onderdelen worden ingevoegd of dat in een bestaande normatieve tekst artikelen worden ingevoegd. De redactie van artikel 3 van het ontwerp dient vanuit die optiek te worden aangepast. .../...
287
SG
- 18 -
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
45.921/1
Het verdient bijvoorbeeld ook aanbeveling om begrippen die nieuw zijn in de tekst (zoals "accreditatieorgaan") te definiëren en om afkortingen (zoals "VLHORA") voluit te vermelden in de bepaling waarin deze de eerste keer voorkomen in de betrokken normatieve tekst (11).
(11)
In voorkomend geval kunnen afkortingen ook worden omschreven in het artikel met de definities.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
SG
288
- 19 -
45.921/1
De kamer was samengesteld uit de Heren
Mevrouw
M. VAN DAMME,
kamervoorzitter,
J. BAERT , W. VAN VAERENBERGH,
staatsraden,
M. RIGAUX, M. TISON,
assessoren van de afdeling wetgeving,
A. BECKERS,
griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de H. B. STEEN , auditeur.
DE GRIFFIER,
DE VOORZITTER,
A. BECKERS
M. VAN DAMME
289
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
KIND- EN JONGERE-EFFECTRAPPORT
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
290
291
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Kind-en Jongere-EffectRapport (JoKER) (art. 6 decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid/ besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot instelling van een kind- en jongere-effectrapport)
Te gebruiken vanaf 1 januari 2009 Zie: www.cjsm.vlaanderen.be/kinderrechten
Het kind-en jongere-effectrapport/ JoKER, moet overgemaakt worden aan de afdeling Jeugd. Afdeling Jeugd Team Jeugdbeleid t.a.v. Joost Van Haelst Arenbergstraat 9 – 4de verdieping 1000 Brussel tel.: 02 553 33 73 (of 02 553 41 30) fax: 02 553 41 17 e-mail:
[email protected] http://www.cjsm.vlaanderen.be/kinderrechten/ Waneer een reguleringsimpactanalyse (RIA) wordt opgemaakt, wordt best eerst het JoKER opgemaakt, zodat de resultaten ervan in de RIA kunnen verwerkt worden. Wanneer geen RIA opgemaakt wordt, moet het JoKER voorafgaand aan de agendering op de Vlaamse Regering bezorgd worden, met het oog op de eerste principiële goedkeuring van het voorontwerp. Voor meer informatie kan u ook terecht bij het aanspreekpunt jeugd- en kinderrechtenbeleid van uw departement of agentschap.
Kind- en jongere-effectrapportage/ JoKER – 1 januari 2009
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
I
292
Situering – wettelijke grondslag
De verplichting tot opmaak van een kind- en jongere-effectrapport of JoKER is gebaseerd op volgende bepalingen: Artikel 6 van het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid, verder het decreet, stelt: “Elk ontwerp van decreet wordt op het ogenblik van indiening bij het Vlaams Parlement vergezeld van een kind- en jongere-effectrapport, voor zover de voorgenomen beslissing het belang van personen jonger dan 25 jaar rechtstreeks raakt. Het kind- en jongere-effectrapport is een openbaar document dat ten minste de volgende informatie verstrekt: 1° een beschrijving van het effect van de voorgenomen beslissing op de situatie van het kind of de jongere; 2° alternatieven voor de voorgestelde beslissing, inzonderheid een beschrijving van de beoogde maatregelen om belangrijke nadelige gevolgen van de beslissing te vermijden, te beperken en zo mogelijk te verhelpen; 3° een opgave van de moeilijkheden die werden ondervonden bij het verzamelen van de vereiste informatie. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor dit rapport.” Artikel 2, 2° van het decreet beschouwt het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind, verder IVRK, aangenomen te New York op 20 november 1989 en goedgekeurd bij decreet van 15 mei 1991, als ethisch en wettelijk kader. Artikel 1 besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot instelling van een kind- en jongere-effectrapport stelt: “Een voorontwerp van decreet waarvoor de verplichting geldt, bedoeld in artikel 6 van het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid, kan door de Vlaamse Regering enkel worden goedgekeurd als het vergezeld is van een kind- en jongere-effectrapport dat is opgesteld overeenkomstig de bepalingen van het decreet. De minister, bevoegd voor de coördinatie van de rechten van het kind, verstrekt daartoe een methodiek en ziet toe op de naleving van de kinden jongere-effectrapportageverplichting. Wanneer een reguleringsimpactanalyse wordt gemaakt, wordt het kind- en jongere-effectrapport geïntegreerd in deze reguleringsimpactanalyse.”
Kind- en jongere-effectrapportage/ JoKER – 1 januari 2009
293
II
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Sjabloon kind- en jongere-effectrapport (JoKER)
Wanneer een reguleringsimpactanalyse (RIA) wordt opgemaakt bij een voorontwerp van decreet waarvan de voorgenomen beslissing het belang van de persoon jonger dan 25 jaar rechtstreeks raakt, worden de resultaten van deze rapportage in de RIA geïntegreerd, zoals aangegeven tussen haakjes na de titels. Daartoe kan dit sjabloon eerst ingevuld worden, eventueel als bijlage bij de RIA gevoegd.
1) Voorwerp van het JoKER (RIA: zie 1. Titel)
Geef het opschrift van het betrokken voorontwerp van decreet, of in voorkomend geval van het voorstel van decreet, voorontwerp van besluit … Het decreet dat het voorwerp uitmaakt van dit kind- en jongere-effectrapport regelt het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. Het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs is post-secundair beroepsgericht onderwijs. Het secundair na secundair onderwijs wordt in gericht door instellingen voor gewoon voltijds onderwijs. Het hoger beroepsonderwijs wordt ingericht door centra voor volwassenenonderwijs, hogescholen en instellingen voor gewoon voltijds onderwijs met een opleiding Verpleegkunde.
2) Welke informatiebronnen hebt u geraadpleegd en/ of kunt u raadplegen? (RIA: zie 6. Consultatie en 8. Samenvatting) In deze vraag wordt gepolst naar de informatiebronnen die u geraadpleegd hebt bij de voorbereiding van het voorontwerp en/ of bij de opmaak van dit JoKER. De inschatting van de effecten van beleidsvoornemens op volwassenen en kinderen in het bijzonder is niet zo eenvoudig. Vandaar dat in deze vraag een aantal websites worden aangereikt waar interessante informatie kan geraadpleegd worden, zowel over de rechten van kinderen als over de feitelijke levenssituatie van kinderen. Daarenboven heeft het opgeven van de informatiebronnen als grote voordeel dat ze de gegeven antwoorden kunnen onderbouwen.
Kruis uw antwoord aan en motiveer het. Voeg zo mogelijk een kopie van de standpunten, artikels en uittreksels uit onderzoeken als bijlage toe en/ of vermeld heel duidelijk de gegevens van de geraadpleegde documentatie. 1. Algemene kennis (parate kennis, media, …)
Ja
Nee
Motiveer uw antwoord.
2. Overleg met het aanspreekpunt Jeugd- en Kinderrechtenbeleid van het functioneel bevoegde departement/ agentschap en/ of coördinatie bij de afdeling Jeugd
Ja
Nee
Kind- en jongere-effectrapportage/ JoKER – 1 januari 2009
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
294
Motiveer uw antwoord.
3. Raadpleging Kinderrechtencommissariaat (www.kinderrechten.be)
Ja
Nee
Motiveer uw antwoord.
4. Raadpleging kinderrechten- en jeugdorganisaties: Kinderrechtencoalitie Vlaanderen (www.kinderrechtencoalitie.be), Vlaamse Jeugdraad (www.vlaamsejeugdraad.be), Steunpunt Jeugd (www.steunpuntjeugd.be), Centrum voor de Rechten van het Kind, Kinderrechtswinkels www.kinderrechtswinkel.be), …
Ja
Nee
Motiveer uw antwoord. Hoofdzakelijk werden onderwijsinstellingen geraadpleegd: instellingen van secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs, hogescholen. Ook VDAB en SYNTRA werden nauw betrokken in het proces naar de opmaak van dit decreet. Daarnaast werd ook de Vlaamse Vereniging voor studenten geconsulteerd. 5. Resultaten wetenschappelijk onderzoek (vb.: www.jeugdonderzoeksplatform.be)
Ja
Nee
Motiveer uw antwoord. Van Damme J., Gressens, M., Lancksweerdt, P., Leysen, V., Geluykens, K., Pustjens, H. & Vergauwen, A. (2006). Naar hoger onderwijs of de arbeidsmarkt. De overgang na het secundair onderwijs. Leuven: Katholieke Universiteit Leuven, Centrum voor Onderwijseffectiviteit en -Evaluatie. Van Landeghem, G. & Van Damme, J. (2006). Geboortecohorten doorheen het Vlaamse onderwijs na de leerplicht. Evolutie van 1989-1990 tot 2003-2004; Leuven: Steunpunt LOA, rapport nr. 39. www.vdab.be/trends/schoolverlaters.html. Pacolet, J. & Merckx S. (2006), Manpowerplanning voor de verpleegkunde en vroedkunde in België: synthese. HIVA - K.U.Leuven. De Rick, K., Op den Kamp, H., Carlier, D., Lemaigre T. & Sels, L. (2006)? Gezocht: slimme handen voor de bouwsector. Een nieuwe doelgroep bereiken met een nieuwe opleidingen? Leuven: HIVA.
6. Enquête onder kinderen en jongeren (vb.: www.whatdoyouthink.be/, www.kjt.org/, …)
Ja
Nee
Kind- en jongere-effectrapportage/ JoKER – 1 januari 2009
295
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Motiveer uw antwoord.
7. Andere
Ja
Nee
Motiveer uw antwoord.
3) Werd bij de opstelling van het voorontwerp rekening gehouden met de effecten op kinderen, hun leefsituatie en hun rechten? (RIA: zie 3. Opties en 4. Effecten) Bij deze vraag ligt de nadruk op de vergelijking van de voorgenomen regelgeving met de bestaande regelgeving en/ of situatie.
a)
Wat is de huidige situatie en/ of regeling? Beschrijf de effecten op kinderen, hun leefsituatie en hun rechten? Schat deze effecten in als positief of negatief, voor- of nadelig voor kinderen en benoem ze. Het Vlaamse onderwijs scoort internationaal bijzonder goed, maar de kloof tussen sterke en zwakke leerlingen is nergens zo groot als bij ons. Daarom staat het Vlaamse onderwijsbeleid volledig in het teken van gelijke kansen. Gelijke kansen op toponderwijs, want de weg naar gelijke kansen kán niet lopen via onderwijs van onbeduidende of middelmatige kwaliteit. Net de jonge mensen die thuis niet over het sociale, het culturele, of het financiële kapitaal beschikken om hogerop te raken, hebben uitstekend onderwijs nodig. Op élke sport van de onderwijsladder zijn grote inspanningen nodig om kinderen en jongeren meer uitzicht op succes te bieden, van in de kleuterklas tot in de aula’s. Momenteel kent het Vlaamse onderwijs een diffuus aanbod aan beroepsgerichte opleidingen nà het secundair onderwijs. Het gaat hier ondermeer over de 7e jaren van het technisch secundair onderwijs, de 7e jaren van het kunstsecundair onderwijs, de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs, de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in het volwassenenonderwijs en de professionele bachelors die georganiseerd worden door hogescholen. Al de bovenvernoemde opleidingen volgen hun eigen organisatie- en programmatieregels volgens de bestaande kwaliteitseisen die gelden in het onderwijsniveau waarin ze ingericht worden. Dit zorgt voor een breed en diffuus veld van opleidingen die een onduidelijke positie hebben in het onderwijsaanbod. De doelgroep van cursisten die deze opleidingen volgen is zeer divers. Het gaat hier over jongeren die het secundair onderwijs zonder diploma verlaten en alsnog de mogelijkheid krijgen een diploma secundair onderwijs te behalen, terwijl ze een opleiding van het hoger beroepsonderwijs volgen, afgestudeerden met een diploma secundair onderwijs (jongeren en volwassenen) die een specifiek gericht studiebewijs van het hoger beroepsonderwijs willen halen al dan niet in het verlengde van een initiële opleiding. De verscheidenheid van doelgroepen heeft consequenties voor het aanbod van secundair na secundair opleidngen en hoger beroepsopleidingen en voor de plaats waar het aanbod gegeven wordt. Indien het aanbod van opleidingen ongewijzigd zou blijven, dan krijgen cursisten geen bijkomende garanties dat de opleidingen die ze volgen beter afgestemd worden op de evoluerende arbeidsmarkt. Er worden momenteel namelijk enkel stimulerende maatregelen genomen om de opleidingen af te stemmen op de evoluerende arbeidsmarkt, geen structurele maatregelen die gelden voor alle opleidingen. Opleidingsverstrekkers
Kind- en jongere-effectrapportage/ JoKER – 1 januari 2009
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
296
blijven bovendien volledig werken in de huidige structuren volgens de eigen regels van programmatie en kwaliteitszorg. Hierdoor ontbreekt voor de cursisten een eenduidig kwaliteitskader voor en een duidelijke positionering van alle postsecundaire beroepsgerichte opleidingen waardoor dat onderwijslandschap voor de cursisten onduidelijk is. Er worden verschillende studiebewijzen uitegereikt, de kwaliteit van de opleidingen van eenzelfde niveau worden niet op eenzelfde manier gegarandeerd. Cursisten kunnen opleidingen slechts in één soort instelling volgen.Cursisten kunnen momenteel namelijk niet terecht in hogescholen voor postsecundaire beroepsgerichte opleidingen die niet leiden tot de graad van bachelor. De band tussen de opleidingen ingericht in het secundair onderwijs en deze van het volwassenen- en het hoger onderwijs ontbreekt. Cursisten krijgen geen garantie dat ze, indien een aansluitende bacheloropleiding bestaat, in een hogeschool een aangepast of verkort traject kunnen volgen. Zelfs met relevante ervaring uit een vooropleiding is het mogelijk dat ze nog het hele bachelortraject moeten doorlopen of een uitgebreide EVK-procedure moeten aanvragen. De flexibiliteit van het studieaanbod verschilt ook sterk van onderwijsniveau tot onderwijsniveau. Indien de cursisten relevante ervaringen hebben opgedaan, kunnen ze hiervoor nagenoeg geen vrijstelling bekomen. Tenslotte is er momenteel bij deze opleidingen geen afstemming met Europese ontwikkelingen zoals de ontwikkelingen rond de Short Cycle, het European Qualifications framework en het Europese systeem voor het toekennen van credits (ECTS). Dit belemmert de mobiliteit van jongeren die hun beroepsopleiding in het buitenland willen starten of verder zetten. b)
Welke wijzigingen worden door het voorontwerp aangebracht? Welke zijn de te verwachten effecten op kinderen, hun leefsituatie en hun rechten? Dit decreet beoogt met het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs een veld van opleidingen te creëren met volgende kenmerken: secundair na secundair onderwijs zijn opleidingen die volgen op het secundair onderwijs, die gebaseerd zijn op een onderwijskwalificatie bestaande uit minimum één beroepskwalificatie van niveau 4. Juridisch wordt het secundair na secundair onderwijs ondergebracht in het secundair onderwijs. De opleidingen komen tot stand en worden gerealiseerd in samenwerking met de arbeidsmarkt. Er kan worden samengewerkt met andere onderwijsniveaus en publieke opleidingsverstrekkers VDAB en SYNTRA. Werkplekleren is ingebed in elke opleiding. De opleidingen zijn toegankelijk voor verschillende doelgroepen. Het hoger beroepsonderwijs zijn opleidngen die volgen op het secundair onderwijs. De opleidingen zijn gebaseerd op een onderwijskwalificatie bestaande uit minimum één beroepskwalificatie van niveau 5. Juridisch hoort het hoger beroepsonderwijs tot het hoger onderwijs. De opleidingen komen tot stand en worden gerealiseerd in samenwerking met de arbeidsmarkt, andere onderwijsniveaus en publieke opleidingsverstrekkers VDAB en Syntra. Cursisten worden op deze manier gegarandeerd dat hun opleidingen afgestemd zijn op recente ontwikkelingen in de arbeidsmarkt. Elke opleiding heeft een civiel effect op de arbeidsmarkt door de erkende beroepskwalificatie die opgesteld werd door de beroepssector. Alle opleidingen worden in een duidelijk kader gezet waardoor het postsecundaire beroepsgerichte opleidingsaanbod voor de cursisten duidelijker is. Er worden eenvormige studiebewijzen uitgereikt met een duidelijk civiel effect op de arbeidsmarkt en binnen onderwijs. Wel komen de cursisten door het volgen van deze opleidingen terecht in verschillende onderwijsniveaus met eigen financieringsystemen. Daardoor zijn de financiële implicaties voor de cursist verschillend van de instelling waar ze een opleiding volgen. Cursisten kunnen zowel in centra voor volwassenenonderwijs als in hogescholen opleidingen van het hoger beroepsonderwijs volgen. Daardoor kunnen verschillende doelgroepen beter worden bediend. De kwaliteit van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs wordt op dezelfde wijze gegarandeerd. De instroommogelijkheden in en de doorstroom doorheen het hele beroepsonderwijs is duidelijk. Cursisten krijgen bovendien de garantie dat, indien een aansluitende
Kind- en jongere-effectrapportage/ JoKER – 1 januari 2009
297
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
bacheloropleiding bestaat, ze in één hogeschool een verkort of aangepast traject kunnen volgen. De doorstroommogelijkheden zijn duidelijk. Toch zullen de verkorte of aangepaste trajecten in de bacheloropleidingen van hogescholen nog steeds kunnen blijven verschillen van instelling tot instelling. Cursisten krijgen de mogelijkheid om korte opleidingen te volgen die voldoen aan een aantal minimale voorwaarden qua flexibiliteit van het aanbod. Cursisten kunnen vlotter vrijstellingen bekomen voor vakken in het secundair onderwijs. Zowel lerenden, werkenden als werkzoekenden kunnen in verschillende instellingen terecht. Cursisten krijgen een duidelijker zicht op de mogelijk verkorte of aangepaste trajecten die men kan volgen in vervolgopleidingen. Cursisten hebben een duidelijk zicht via onder andere het certificaatssupplement op de verworven competenties en kunnen dit zowel in Vlaanderen als internationaal laten gelden. Er wordt een maximum aantal studiepunten voor de opleidingen bepaald zodat cursisten in een beperkte tijd hun studiebewijs kunnen behalen. Ten opzichte van een modulair onderwijssysteem zal de transparantie voor de cursisten evenwel minder groot zijn omdat de onderdelen minder uitwisselbaar zullen zijn. Het anders interpreteren van de opleidingsprofielen in het volwassenenonderwijs impliceert dat er minder garanties voor aansluiting zijn voor de cursisten. Werden alternatieve beleidsvoornemens overwogen?
Ja
Nee
Motiveer uw antwoord. Zo ja, welke alternatieven werden overwogen en waarom werden deze niet weerhouden? Zo neen, waarom werden er geen alternatieven overwogen? Een alternatief beleidsvoornemen was dat alle opleidingen onder het bachelorniveau in één nieuw onderwijs niveau ondergebracht werden dat volledig autonoom wordt geregeld (met eigen onderwijsinstellingen, eigen financieringssysteem, eigen personeelsreglementering, kwaliteitszorgsysteem, programmatie,….). Omwille van de federale bevoegdheid, bepaald in artikel 127, §1, eerste lid, 2° van de Grondwet., is het onmogelijk in de volle uitoefening van de onderwijsbevoegdheid een nieuw onderwijsniveau te creëren tussen het secundair en het hoger onderwijs. Gaf dit kind- en jongere-effectrapport aanleiding tot een duidelijk aanwijsbare aanpassing van het voorontwerp?
Ja
Nee
Motiveer uw antwoord.
4) Analyse van de te verwachten effecten op kinderen, hun leefsituatie en hun rechten (RIA: zie 4. Effecten) §1. Analyse van de te verwachten effecten op de levenssituatie van kinderen Een belangrijk en moeilijk onderdeel van het JoKER is het nagaan van de te verwachten effecten op de levenssituatie van kinderen. Bij deze inschatting ligt de nadruk niet zozeer op het juridische, dan wel op de feitelijke, concrete levenssituatie. Bij wijze van voorbeeld schuiven we een aantal levensdomeinen naar voor die
Kind- en jongere-effectrapportage/ JoKER – 1 januari 2009
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
298
voor kinderen essentieel zijn. Daarbij mag zeker niet alleen de bevoegdheid van de eigen minister of administratie voor ogen gehouden worden. Een bevoegdheid heeft per definitie raakpunten met verschillende domeinen en het is de bedoeling die verschillende raakpunten in kaart te brengen.
Wat zijn de te verwachten positieve/ negatieve effecten voor kinderen in de volgende beleidsdomeinen? Duid zo mogelijk aan wat de verschillen zijn met de effecten op volwassenen?
Motiveer uw antwoord m.b.t. elk beleidsdomein. Verwijs zo mogelijk steeds naar specifieke bepalingen uit het voorontwerp. a)
Positief:
Gezin Er zullen voor ouders met kinderen meer mogelijkheden gecreëerd worden om hoger beroepsonderwijs 'savonds dan wel overdag te volgen.
Huisvesting
Vrijetijdsbesteding (spel, sport, …)
Gezondheid en welzijn
Mobiliteit Jongeren zullen meer dan vroeger keuzemogelijkheden krijgen om studies aan te vangen in verschillende regio's en verschillende onderwijsinstellingen.
Onderwijs zie onder 3.b.
Milieu
Andere
b)
Negatief:
Gezin
Huisvesting
Kind- en jongere-effectrapportage/ JoKER – 1 januari 2009
299
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Vrijetijdsbesteding (spel, sport, …)
Gezondheid en welzijn
Mobiliteit
Onderwijs zie onder 2.b.
Milieu
Andere:
§2. Toetsing van de te verwachten effecten op kinderen en hun rechten aan het IVRK De toetsing aan het IVRK zoals hier vooropgesteld, gebeurt aan de hand van twee invalshoeken. De eerste is een open vraag naar de mate waarin werd rekening gehouden met het IVRK. De tweede vraagt specifiek naar de toepassing van de vier basisbeginselen. Deze zijn het hoger belang van het kind, het recht van het kind niet gediscrimineerd te worden, het recht van het kind op leven, overleven en ontwikkeling en het recht op participatie. Voor de volledige tekst van deze basisbeginselen alsook van het IVRK en achtergrondinformatie kan de website www.vlaanderen.be/kinderrechten geraadpleegd worden. Tussen haakjes geven we soms een officieuze samenvatting. Of we verwijzen naar andere bepalingen uit het IVRK die als expliciteringen van het betrokken principe kunnen beschouwd worden.
In welke mate werden de vier basisbeginselen van het IVRK, zoals hieronder vermeld, geïmplementeerd in het voorontwerp? Kruis een quotering aan van 1 tot en met 5 (1=zeer weinig; 5=zeer veel). Motiveer uw antwoord mét verwijzing naar de toepasselijke bepalingen uit het voorontwerp. 1.
Het hoger belang van het kind (art. 3 IVRK) - algemeen (alle acties met betrekking tot het kind dienen ten volle rekening te houden -----5 -----4 -----3 1-----2 met zijn of haar belang):
Hier is geen wijzigiging gebeurd t.o.v. de vroegere regelgeving met betrekking tot het postsecundair beroepsgericht onderwijs en werd daarin reeds gerespecteerd. - gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ouders (beide ouders zijn gezamenlijk de
Kind- en jongere-effectrapportage/ JoKER – 1 januari 2009
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
300
eerste verantwoordelijken voor de opvoeding van hun kinderen, zie ook artikel 18 -----5 -----4 -----3 1-----2 IVRK):
De opleidingen hebben betrekking op +18-jarigen. - verantwoordelijkheid van de overheid (verplichting van de overheid de ouders bij hun taak te ondersteunen en in adequate zorgen te voorzien wanneer ouders of andere verantwoordelijken ter zake in gebreke blijven): -----5 -----4 -----3 1-----2
Hier is geen wijzigiging gebeurd t.o.v. de vroegere regelgeving met betrekking tot het postsecundair beroepsgericht onderwijs en werd daarin reeds gerespecteerd. - verantwoordelijkheid van het kind zelf (overeenkomstig zijn ‘groeiende capaciteiten’, zie ook artikel 5 IVRK): -----5 -----4 -----3 1-----2
Hier is geen wijzigiging gebeurd t.o.v. de vroegere regelgeving met betrekking tot het postsecundair beroepsgericht onderwijs en werd daarin reeds gerespecteerd. 2.
Het recht van het kind op non-discriminatie (art. 2 IVRK) - algemeen (principe dat alle rechten van toepassing zijn op alle kinderen zonder enige -----5 -----4 -----3 1-----2 uitzondering):
Alle jongeren die ouder zijn dan 18 jaar kunnen een opleidingen secundair na secundair of een opleiding van het hoger beroepsonderwijs aanvangen als ze een diploma van het secundair onderwijs bezitten, of een diploma dat hieraan gelijkgesteld werd. Zoniet kan men via een toelatingsproef alsnog toegang krijgen. - eerbiediging van de rechten van het kind, ongeacht ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, welstand, handicap, geboorte of andere omstandigheid van het kind of van -----5 -----4 -----3 1-----2 zijn ouder of wettige voogd:
Hier is geen wijzigiging gebeurd t.o.v. de vroegere regelgeving met betrekking tot het postsecundair beroepsgericht onderwijs en werd daarin reeds gerespecteerd. - verplichting van de overheid om alle passende maatregelen te nemen om het kind te beschermen tegen alle vormen van discriminatie: -----5 -----4 -----3 1-----2
Hier is geen wijzigiging gebeurd t.o.v. de vroegere regelgeving met betrekking tot het postsecundair beroepsgericht onderwijs en werd daarin reeds gerespecteerd. 3.
Het recht van het kind op leven, overleven en ontwikkeling (art. 6 IVRK) - algemeen (het inherente recht op leven en de plicht van de overheid het overleven en de ontwikkeling van het kind te waarborgen) -----5 -----4 -----3 1-----2
Hier is geen wijzigiging gebeurd t.o.v. de vroegere regelgeving met betrekking tot het postsecundair beroepsgericht onderwijs en werd daarin reeds gerespecteerd. - verplichting van de overheid om het kind te beschermen tegen mishandeling door de
Kind- en jongere-effectrapportage/ JoKER – 1 januari 2009
301
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
ouders of door degenen die de verantwoordelijkheid dragen voor de zorg van het kind:
1-----2
-----3
-----4
-----5
niet van toepassing - verplichting van de overheid om de nodige preventieve en curatieve maatregelen te nemen inzake gezondheidszorg (zie ook artikel 24 IVRK): -----5 -----4 -----3 1-----2
niet van toepassing - recht op een behoorlijke levensstandaard (zie ook artikel 27 IVRK) : -----5 -----4 -----3 1-----2
De opleidingen worden voornamelijk inhoudelijk hervormd. De inschrijvingsgelden voor de bestaande opleidingen die zullen hervormd worden, wijzigen niet. De inschrijvingsgelden voor het hoger beroepsonderwijs in hogescholen volgen dezelfde principes als in de bacheloropleidingen. Momenteel wordt nog geen studiefinanciering voorzien voor cursisten in het hoger beroepsonderwijs tenzij voor de cursisten in de opleiding verpleegkunde. - recht op onderwijs (zie ook artikelen 28- 29 IVK) : -----3 1-----2
-----4
-----5
Jongvolwassenen zullen een ruimere keuze aan postsecundaire beroepsopleidingen krijgen die een duidelijkere positionering hebben in het onderwijslandschap en internationaal ook erkend worden - in het geval van het hoger beroepsonderwijs als de Short Cycle. Dit zal de mobliteit in Europa aanzienlijk bevorderen. Ook zullen jongvolwassenen een ruimere keuze krijgen in het soort onderwijsinstellingen waar ze het onderwijs kunnen volgen gezien nu ook hogescholen het recht krijgen om hoger beroepsonderwijs in te richten. Door de intensere samenwerking tussen onderwijsinstellingen onderling en met de arbeidsmarkt en publieke opleidingsverstrekkers wordt op die manier de informatiedoorstroming verbeterd zodat jongeren een duideljker zicht hebben op hun mogelijkheden na het secundair onderwijs. Steeds zal duidelijk zijn tot welk specifiek beroep met welke basiscompetenties de onderwijsopleiding leidt; 4.
Het recht van het kind op participatie (art. 12 IVRK) - algemeen:
1-----2
-----3
-----4
-----5
Hier is geen wijzigiging gebeurd t.o.v. de vroegere regelgeving met betrekking tot het postsecundair beroepsgericht onderwijs en werd daarin reeds gerespecteerd. - recht van het kind om zijn mening te kennen te geven in alle aangelegenheden die -----5 -----4 -----3 1-----2 het kind betreffen:
Hier is geen wijzigiging gebeurd t.o.v. de vroegere regelgeving met betrekking tot het postsecundair beroepsgericht onderwijs en werd daarin reeds gerespecteerd. - verplichting van de overheid om ervoor te zorgen dat aan de mening van het kind ‘in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid’ passend belang wordt gehecht :
Kind- en jongere-effectrapportage/ JoKER – 1 januari 2009
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
302
1-----2
-----3
-----4
-----5
Hier is geen wijzigiging gebeurd t.o.v. de vroegere regelgeving met betrekking tot het postsecundair beroepsgericht onderwijs en werd daarin reeds gerespecteerd. - recht op toegang tot passende informatie (zie ook art. 17): -----4 -----3 1-----2
-----5
Hier is geen wijzigiging gebeurd t.o.v. de vroegere wetgeving en werd daarin reeds gerespecteerd. - vrijheid van vereniging (zie ook art. 15 IVRK): -----3 1-----2
-----4
-----5
niet van toepassing - vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst (zie ook art. 14 IVRK) : -----5 -----4 -----3 1-----2
niet van toepassing
5) Varia (RIA: zie 4. Effecten 4.5. Keuze en motivering van de optie & 8. Samenvatting) Een sjabloon is per definitie een middel, in dit geval om de gevolgen op kinderen, hun leefsituatie en hun rechten na te gaan. Daarenboven hebben we het zo beknopt mogelijk gehouden. Het is dan ook zeer goed mogelijk dat niet alle overwegingen reeds aan bod zijn kunnen komen.
Zijn er nog andere overwegingen die van belang zijn voor kinderen en hun rechten en die hebben meegespeeld bij de opstelling van het voorontwerp, maar die niet aan bod zijn gekomen in dit kind- en jongere-effectrapport?
Ja
Nee
Zo ja, welke?
6) Evaluatie methodiek kindeffectrapport (KER) We stelden reeds dat een sjabloon een middel is. We vinden het dan ook belangrijk om rekening te houden met de opgedane ervaring. Op basis daarvan wordt de methodiek geactualiseerd.
a)
Welke moeilijkheden ondervond u bij het gebruik van dit sjabloon? Er is een grote overlap met de RIA. Bijgevolg worden zaken dubbel vermeld.
b)
Welke suggesties hebt u om dit sjabloon gebruiksvriendelijker te maken?
Kind- en jongere-effectrapportage/ JoKER – 1 januari 2009
303
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Het is storend dat men geen alinea's in het document kan maken.
7) Beleidsconclusie JOKER (RIA: zie 8. Samenvatting) De moeilijkheden waarnaar gevraagd wordt in a) betreffen niet het sjabloon (zie 6), maar wel de inhoudelijke voorbereiding. Naast een algemeen besluit in b) vragen we in c) naar een concreet besluit al dan niet vertaald in het beleid. Zo kunnen bij wijze van besluit van dit JoKER een aantal, concrete(re) aandachtspunten opgegeven worden die betrekking hebben op de uitvoering van het voorontwerp, eenmaal goedgekeurd.
a)
Geef de moeilijkheden die u ondervonden hebt bij het verzamelen van de vereiste informatie (zoals gevraagd door artikel 6 van het decreet) Geen moeilijkheden ondervonden.
b)
Zal het voorontwerp bijdragen tot de naleving van het IVRK en met name tot een verbetering van de concrete levenssituatie van kinderen en jongeren (personen jonger dan 25 jaar) in Vlaanderen? Zo ja, kruis een quotering aan van 0 tot en met 5 (0=in het geheel niet, integendeel; 5=zeer veel). Zo nee, kruis NVT aan (niet van toepassing) of NB (niet bekend/ niet duidelijk).
NB----
NVT----
0 -----
1-----2
-----3
-----4
-----5
Motiveer uw antwoord.
c)
Heeft dit JoKER aanleiding gegeven tot een concreet besluit, beleidsvoornemen en/ of beslissing?
Ja
Nee
Motiveer uw antwoord.
8) Contactpersoon en datum opmaak JOKER (RIA: zie 9. Contactinformatie) Het is belangrijk om hier de naam op te geven van de persoon op de administratie die het dossier in concreto behandelt. Dat doet geen afbreuk aan het feit dat de politieke eindverantwoordelijkheid voor het indienen van het ontwerp van decreet en het kind- en jongere-effectrapport in kwestie bij het Vlaams Parlement bij de regering en de bevoegde minister ligt.
Kind- en jongere-effectrapportage/ JoKER – 1 januari 2009
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
a)
304
Bij wie kan meer informatie verkregen worden over het opgemaakte kind- en jongereeffectrapport? (naam, administratieve entiteit, telefoon, e-mail )
Evelien Masschelein Strategisch onderwijs en vormingsbeleid Departement Onderwijs en Vorming Koning Albert II-laan 15, 1210 Brussel
[email protected] b)
Op welke datum werd het JOKER in deze vorm gefinaliseerd? 3 maart 2009
Kind- en jongere-effectrapportage/ JoKER – 1 januari 2009
305
ONTWERP VAN DECREET
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
306
307
ONTWERP VAN DECREET
DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming; Na beraadslaging,
BESLUIT: De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming is ermee belast, in naam van de Vlaamse Regering, bij het Vlaams Parlement het ontwerp van decreet in te dienen, waarvan de tekst volgt:
TITEL I Algemene bepalingen
Artikel 1 Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.
Artikel 2 Dit decreet regelt de programmatie, de kwaliteitszorg en de samenwerking bij de organisatie van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs en wijzigt de vigerende regelgeving met betrekking tot de structuur en organisatie van het voltijds secundair onderwijs.
HOOFDSTUK I Begrippenkader
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
2° beroepskwalificatie: een afgerond en ingeschaald geheel van competenties waarmee een beroep kan uitgeoefend worden als vermeld in artikel 8 van het decreet van […] betreffende de kwalificatiestructuur; 3°
centrumbestuur: het orgaan van een centrum voor volwassenenonderwijs dat ten aanzien van het centrum de bestuurshandelingen verricht, overeenkomstig de door de wet, het decreet, het bijzonder decreet of de statuten toegewezen bevoegdheden;
4° commissie: de Commissie Hoger Beroepsonderwijs als vermeld in artikel 6; 5° competentie: de bekwaamheid om kennis, vaardigheden en attitudes in het handelen geïntegreerd aan te wenden voor maatschappelijke activiteiten; 6° cursist: een deelnemer aan het hoger beroepsonderwijs die voldoet aan de toelatingsvoorwaarden en ingeschreven is. Voor instellingen voor het voltijds secundair onderwijs wordt daaronder de leerling verstaan, vermeld in artikel 48, 2°, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II. Voor centra voor volwassenenonderwijs wordt daaronder de cursist verstaan, vermeld in artikel 2, 10°, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Voor hogescholen wordt daaronder de student verstaan, vermeld in artikel II.1, 15°, van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;
Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder:
7° inrichtende macht: het orgaan van een instelling voor het secundair onderwijs dat ten aanzien van de school de bestuurshandelingen verricht, overeenkomstig de door de wet, het decreet, het bijzonder decreet of de statuten toegewezen bevoegdheden;
1° accreditatie: de formele erkenning van een opleiding op grond van een beslissing van een onafhankelijk orgaan waarin vastgesteld wordt dat de opleiding voldoet aan vooraf vastgestelde minimale kwaliteits- en niveauvereisten;
8° hogeschoolbestuur: het bestuursorgaan van een hogeschool dat door of krachtens de wet, het decreet of de statuten is aangewezen om de door of krachtens dit decreet toegewezen bevoegdheden uit te oefenen;
Artikel 3
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
308
9° instellingsbestuur: een centrumbestuur of een hogeschoolbestuur; een inrichtende macht indien het de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs betreft; 10° kwalificatieniveau: een onderverdeling van de kwalificatiestructuur, gebaseerd op niveaudescriptoren als bepaald in artikel 6 van het decreet van […] betreffende de kwalificatiestructuur; 11° kwalificatiestructuur: de systematische ordening van erkende kwalificaties op basis van het algemeen geldend kwalificatieraamwerk, vermeld in hoofdstuk III van het decreet van […] betreffende de kwalificatiestructuur; 12° kwaliteitszorgsysteem: geheel van processen en procedures die nodig zijn om aan kwaliteitszorg te doen; 13° module: het kleinste te certificeren deel van een modulaire opleiding, dat overeenstemt met een bepaalde inhoud, omvang en een bepaald niveau; 14° onderdeel: een opleidingsonderdeel, een module of een vak; 15° onderwijskwalificatie: een afgerond en ingeschaald geheel van competenties dat noodzakelijk is om maatschappelijk te functioneren en te participeren, waarmee verdere studies in het secundair of in het hoger onderwijs aangevat kunnen worden of waarmee beroepsactiviteiten uitgeoefend kunnen worden, als vermeld in artikel 9 van het decreet van […] betreffende de kwalificatiestructuur;
19° stuurgroep: het orgaan belast met de inhoudelijke opvolging van de opdrachten toegekend aan het samenwerkingsverband gericht op kennis- en expertiseontwikkeling tussen het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs en de pedagogische begeleidingsdiensten, als vermeld in artikel 2, 42°, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs; 20° werkplekleren: leeractiviteiten die gericht zijn op het verwerven van algemene en/of beroepsgerichte competenties, waarbij de arbeidssituatie de leeromgeving is.
Artikel 4 §1. Het hoger beroepsonderwijs, afgekort HBO 5, is hoger onderwijs dat beroepsgericht is, dat gefinancierd of gesubsidieerd wordt door de Vlaamse Gemeenschap en dat georganiseerd wordt door instellingen voor voltijds secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen. §2. Een opleiding van het hoger beroepsonderwijs leidt tot een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 5, die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 5. §3. Het hoger beroepsonderwijs wordt ingericht door centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen. De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, vastgelegd in bijlage I bij het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, en de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs waarmee deze zijn geconcordeerd, zoals bepaald in §4, tweede lid, worden ingericht door de Centra voor Volwassenenonderwijs.
16° opleiding: een geheel van onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten dat leidt tot een onderwijskwalificatie;
In afwijking van het eerste lid, wordt de HBO5-opleiding verpleegkunde ingericht door instellingen van het voltijds secundair onderwijs.
17° studieomvang: het aantal studiepunten, toegekend aan een onderdeel of aan een opleiding;
§4. De Vlaamse Regering legt een register aan van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die overeenkomstig dit decreet worden georganiseerd.
18° studiepunt: een binnen de Vlaamse Gemeenschap aanvaarde internationale eenheid die overeenstemt met ten minste 25 en ten hoogste 30 uren voorgeschreven onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten en waarmee de studieomvang van elke opleiding wordt uitgedrukt;
In voorkomend geval beslist de Vlaamse Regering, na advies van de Commissie, over de concordantie tussen de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, vastgelegd in bijlage I bij het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs en de opleidin-
309
gen van het hoger beroepsonderwijs waartoe deze zijn omgevormd, overeenkomstig artikel 161.
Artikel 5 §1. Het voldoende beantwoorden aan de criteria van het beoordelingskader garandeert dat de instellingen een onderwijs aanbieden dat de cursisten bij de voltooiing van de opleiding van het hoger beroepsonderwijs leidt naar een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 5, die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 5. §2. Het beoordelingskader omvat de volgende criteria: 1° de onderwijsinhoud, die omvat in ieder geval het kwalificatieniveau van de opleiding, de competenties die in de opleiding worden behaald, waarin ten minste alle competenties zijn vervat van de onderwijskwalificatie waartoe de opleiding leidt, voldoende samenhang in het opleidingsprogramma, de studieomvang van de opleiding en de onderdelen ervan uitgedrukt in studiepunten, een duidelijke relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het opleidingsprogramma en een relevant aandeel werkplekleren; 2° het onderwijsproces, dat omvat in ieder geval de aangewezen trajecten om in te stromen in de opleiding, de mogelijke verkorte of aangepaste trajecten in de opleiding van het hoger beroeponderwijs, de mogelijke verkorte of aangepaste trajecten in aansluitende opleidingen in het hoger onderwijs, voldoende studiebegeleiding en inzichtelijke beoordeling en toetsing van het onderwijs en een flexibele organisatie van de opleiding. Een opleiding is flexibel als ten minste de inhoud en de organisatie van het programma goed aansluiten bij de beoogde doelgroep; 3° de uitkomst van het onderwijs, dit omvat in ieder geval voldoende maatschappelijke relevantie van de bereikte kwalificaties van afgestudeerden van de opleiding en voldoende rendement van de opleiding; 4° de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
§3. De visitaties van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs worden gecoördineerd door de Vlaamse Hogescholenraad, afgekort VLHORA, en de stuurgroep en verlopen op grond van een protocol van kwaliteitszorg dat door de inspectie, de VLHORA, de stuurgroep en het accreditatieorgaan, als vermeld in artikel 12, wordt vastgelegd en openbaar gemaakt, en dat is afgestemd op de criteria van het beoordelingskader, vermeld in §2. Het protocol bevat minstens: 1° de wijze van afstemming op elkaar van de beoordelingskaders van het hoger beroepsonderwijs, enerzijds, en de beoordelingskaders gebruikt door de inspectie bij de doorlichtingen van secundaire scholen en centra voor volwassenenonderwijs die hoger beroepsonderwijs inrichten, en de beoordelingskaders gebruikt door de VLHORA bij de visitaties van hogescholen die hoger beroepsonderwijs inrichten, anderzijds; 2° de afspraken over de afstemming van de visitaties van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, enerzijds, op de doorlichtingen van secundaire scholen en centra voor volwassenenonderwijs en de visitaties van de professionele bacheloropleidingen, anderzijds. Deze afspraken omvatten minimaal afspraken over de beoordeling van de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg, als vermeld in §2, 4°; 3° de afspraken over de wijze van organisatorische samenwerking bij de visitatie van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs als vermeld in artikel 26; 4° de criteria voor de samenstelling van de visitatiecommissies die ervoor zorgen dat de leden in onafhankelijkheid kunnen oordelen; 5° de mogelijkheid voor het instellingsbestuur om technische opmerkingen en inhoudelijke bezwaren over te maken alvorens de visitatiecommissie de externe beoordeling definitief vaststelt en de plicht voor de visitatiecommissie om ten aanzien van het instellingsbestuur schriftelijk te antwoorden op de geformuleerde inhoudelijke bezwaren. De Vlaamse Regering bekrachtigt het protocol na advies van de Vlaamse Onderwijsraad.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
310
HOOFDSTUK II
De Vlaamse Regering stelt de leden aan en regelt de werking ervan.
Institutionele bepalingen
AFDELING I
§2. De Vlaamse Regering wijst onder de ambtenaren van de Vlaamse overheid de secretaris van de Commissie aan.
Commissie Hoger Beroepsonderwijs ONDERAFDELING II ONDERAFDELING I
Opdracht
Oprichting en samenstelling Artikel 8 Artikel 6 De Vlaamse Regering richt voor de toepassing van dit decreet een Commissie Hoger Beroepsonderwijs op bij de Vlaamse overheid.
Artikel 7 §1. De Commissie is samengesteld uit de volgende leden: 1° één werkend en een plaatsvervangende voorzitter; 2° één werkend en een plaatsvervangend lid dat deskundig is met betrekking tot beroepsgerichte opleidingen in het secundair onderwijs; 3° één werkend en een plaatsvervangend lid dat deskundig is met betrekking tot het hoger beroepsonderwijs in het volwassenenonderwijs; 4° één werkend en een plaatsvervangend lid dat deskundig is met betrekking tot de professionele bachelors; 5° één werkend en een plaatsvervangend lid dat deskundig is met betrekking tot de opleidingen van de publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen; 6° één werkend en een plaatsvervangend lid dat deskundig is met betrekking tot arbeidsmarktregie; 7° twee wisselende leden die de sector of sectoren vertegenwoordigen van het beroep waartoe de opleiding hoger beroepsonderwijs leidt.
Uiterlijk zestig dagen vanaf de erkenning van een beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 5, als vermeld in hoofdstuk IV, afdeling I, van het decreet van […] betreffende de kwalificatiestructuur, formuleert de bevoegde dienst van de Vlaamse Regering een voorstel van onderwijskwalificatie(s) gebaseerd op de combinatie bedoeld in artikel 14, 5°, a), van het decreet van […] betreffende de kwalificatiestructuur en verleent de Commissie een advies aan de Vlaamse Regering over de volgende aspecten: 1° de wenselijkheid, de frequentie en de regionale spreiding van een aanbod van nieuwe opleidingen hoger beroepsonderwijs die leiden tot die onderwijskwalificatie; 2° de studieomvang van de opleidingen hoger beroepsonderwijs die leiden tot die onderwijskwalificatie, uitgedrukt in studiepunten; 3° de omzetting van studiepunten in lesuren of lestijden voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, aangeboden door de instellingen voor het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, respectievelijk de centra voor volwassenenonderwijs; 4° de benamingen van de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs en het studiegebied waartoe een opleiding behoort. Het voorstel van onderwijskwalificatie geformuleerd door de bevoegde dienst van de Vlaamse Regering en het advies van de Commissie over de punten 1° tot en met 4° vermeld in het eerste lid worden voor advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voorgelegd. Na advies van de Vlaamse Onderwijsraad neemt de
311
Vlaamse Regering een met redenen omklede beslissing.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1 AFDELING II Accreditatieorgaan
Artikel 9 De Commissie oordeelt over de macrodoelmatigheid van een nieuwe opleiding van het hoger beroepsonderwijs als vermeld in titel II, hoofdstuk I, afdeling II, onderafdeling I. In voorkomend geval geeft de Commissie samen met haar advies over de macrodoelmatigheid, als vermeld in artikel 20, een advies over de concordantie tussen de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, vastgelegd in bijlage I bij het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs en de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs waartoe deze zijn omgevormd, overeenkomstig artikel 161.
Artikel 10 De Commissie verleent haar akkoord of niet akkoord over de samenstelling van de visitatiecommissies voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs als vermeld in artikel 27. De Commissie legt in een reglement de criteria vast op basis waarvan zij haar akkoord of niet-akkoord verleent over de samenstelling van de visitatiecommissies. Deze criteria omvatten minstens de criteria uit het protocol, als vermeld in artikel 5, §3, 4°.
ONDERAFDELING III Rapportering
Artikel 11 De Commissie rapporteert jaarlijks over haar werkzaamheden van het voorgaande kalenderjaar aan het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering.
ONDERAFDELING I Aanwijzing en opdracht
Artikel 12 De Vlaamse Regering wordt gemachtigd de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie, verder het accreditatieorgaan genoemd, aan te wijzen om overeenkomstig de bepalingen van dit decreet de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’ uit te voeren en de accreditatie te verlenen voor het hoger beroepsonderwijs.
ONDERAFDELING II Werking
Artikel 13 Het accreditatieorgaan legt in een reglement de volgende bestuursbeginselen op exhaustieve wijze vast: 1° de bestuursbeginselen die van toepassing zijn op de totstandkoming en de uitvoering van de beslissingen en reglementen die betrekking hebben op instellingen voor het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen die opleidingen van het hoger beroepsonderwijs aanbieden. Ten minste worden beginselen opgenomen inzake onafhankelijkheid en onpartijdigheid, zorgvuldigheid en redelijkheid, formele motivering, openbaarheid, en rechtszekerheid, inzonderheid de wijze waarop onregelmatige beslissingen en reglementen kunnen worden ingetrokken;
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
312
2° de bestuursbeginselen inzake de behandeling van vragen of bezwaren en opmerkingen van instellingen voor het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen die opleidingen van het hoger beroepsonderwijs aanbieden of, in voorkomend geval, van elke andere Belgische rechtspersoon of natuurlijke persoon. Inzonderheid wordt het recht geregeld om zich bij de behartiging van zijn belangen in het verkeer met het accreditatieorgaan te laten bijstaan door een raadsman.
Artikel 14 §1. Elk uitvoerbaar reglement van het accreditatieorgaan betreffende de procedure volgens dewelke in het hoger beroepsonderwijs in de Vlaamse Gemeenschap de accreditatie wordt verleend en/of de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’ wordt uitgevoerd en de accreditatiebesluiten, worden openbaar gemaakt. De accreditatiebesluiten worden bij uittreksel bekend gemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het uittreksel betreft de essentiële elementen van het dispositief. De accreditatiebesluiten en accreditatierapporten van het accreditatieorgaan worden integraal gepubliceerd op de website van het accreditatieorgaan. §2. De beroepsprocedure, vermeld in artikel 47, die ingesteld kan worden tegen negatieve accreditatiebesluiten, is van overeenkomstige toepassing op de reglementen, vermeld in §1, eerste lid. Voor de toepassing van artikel 47, §2, 2°, wordt als ingangsdatum voor de beroepstermijn bij ontstentenis van betekening evenwel de datum van kennisname door de belanghebbende genomen.
Artikel 15 Het accreditatieorgaan is belast met de bewaring van de volgende documenten: 1° de toetsingsbesluiten en toetsingsrapporten inzake de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’, en de stukken op grond waarvan die zijn uitgebracht; 2° de accreditatiebesluiten en de accreditatierapporten, en de stukken op grond waarvan die zijn uitgebracht.
De documenten, vermeld in het eerste lid, worden in goede, geordende en toegankelijke staat bewaard voor een periode van ten minste acht jaar.
ONDERAFDELING III Rapportering
Artikel 16 Het accreditatieorgaan rapporteert jaarlijks over zijn werkzaamheden van het voorgaande kalenderjaar aan het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering.
TITEL II Organisatie van het hoger beroepsonderwijs
HOOFDSTUK I Programmatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs
AFDELING I Algemeen
Artikel 17 §1. Een instellingsbestuur kan een opleiding van het hoger beroepsonderwijs programmeren als voldaan is aan volgende voorwaarden: 1° de opleiding heeft de ‘macrodoelmatigheidstoets’, vermeld in afdeling II, onderafdeling I van dit hoofdstuk met positief gevolg ondergaan; 2° de opleiding heeft de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’, vermeld in afdeling II, onderafdeling II van dit hoofdstuk met positief gevolg ondergaan; §2. Als de programmatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs wordt aangevraagd, moet vanuit die opleiding een verkort of aangepast traject nagestreefd worden in een aansluitende professioneel gerichte bachelor in het hoger onderwijs, indien deze bestaat.
313
AFDELING II Procedure
Artikel 18 §1. Indien een instellingsbestuur een nieuwe opleiding van het hoger beroepsonderwijs wil inrichten vanaf 1 september, moet zij een aanvraag indienen uiterlijk op 30 november van het voorafgaande kalenderjaar. Indien een instellingsbestuur een nieuwe opleiding van het hoger beroepsonderwijs wil inrichten vanaf 1 februari, moet zij een aanvraag indienen uiterlijk op 31 mei van het voorafgaande kalenderjaar. Het instellingsbestuur dient daartoe één dossier in bij de Commissie en het accreditatieorgaan. §2. Het dossier vermeld in §1 bevat minstens de volgende onderdelen: 1° een onderdeel dat de Commissie in staat stelt de ‘macrodoelmatigheidstoets’, als vermeld in onderafdeling I van deze afdeling, door te voeren; Voor de inrichtende macht die deel uitmaakt van een scholengemeenschap moet dit onderdeel van de aanvraag in overeenstemming zijn met de gemaakte afspraken over de ordening van een rationeel onderwijsaanbod, als vermeld in artikel 71, 1° van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. Het centrumbestuur heeft voor dit onderdeel van de aanvraag een advies nodig van het consortium volwassenenonderwijs, als vermeld in artikel 2, 8° van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Het hogeschoolbestuur heeft voor dit onderdeel van de aanvraag een advies nodig van de associatie; 2° een onderdeel dat het accreditatieorgaan in staat stelt de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’, als vermeld in onderafdeling II van deze afdeling, door te voeren. §4. De Commissie en het accreditatieorgaan bepalen in overleg de vorm en de inhoud van het dossier dat bij de aanvraag wordt gevoegd.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Als een aanvraag hieraan niet voldoet, bieden de Commissie en het accreditatieorgaan de gelegenheid binnen een daartoe gestelde termijn de onregelmatigheid te herstellen. Als van die gelegenheid niet dan wel op niet afdoende wijze wordt gebruik gemaakt, wordt de aanvraag niet ontvankelijk verklaard. De Commissie en het accreditatieorgaan kunnen nadere regelen omtrent die procedure vaststellen.
Artikel 19 Na advies van de Vlaamse Onderwijsraad beslist de Vlaamse Regering over de aanvraag op basis van: 1° het advies van de Commissie over de ‘macrodoelmatigheidstoets’, als vermeld in artikel 20; 2° het advies van het accreditatieorgaan over de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’ als vermeld in artikel 22; 3° de eventuele opmerkingen van het instellingsbestuur naar aanleiding van de toetsingsrapporten als vermeld in de artikelen 21, §2, en 23, §2. Indien de Vlaamse Onderwijsraad nalaat een advies uit te brengen binnen de termijn van 30 kalenderdagen, als vermeld in artikel 72 van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad, wordt het advies geacht gunstig te zijn. In het geval de aanvraag betrekking heeft op een opleiding van het hoger beroepsonderwijs of een onderdeel ervan ingericht door een hogeschool, bevat het besluit van de Vlaamse Regering een raming van de verwachte kosten voor de inrichting van de opleiding of het onderdeel ervan voor de eerste drie jaren vanaf de opstart. De Vlaamse Regering maakt het besluit over aan het instellingsbestuur binnen een termijn van dertig kalenderdagen. Het besluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling. Een positief besluit over een aanvraag van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs vervalt op het einde van het vierde schooljaar of academiejaar dat volgt op de dag van de start van de opleiding in kwestie.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
314
Een positief besluit over de aanvraag vervalt automatisch indien het instellingsbestuur de opleiding niet start in het tweede schooljaar of academiejaar dat volgt op de bekendmaking aan het instellingsbestuur.
ONDERAFDELING I De macrodoelmatigheidstoets
Artikel 20 De Commissie voert, rekening houdend met de bepalingen in artikel 4, de ‘macrodoelmatigheidstoets’ uit en geeft een positief of negatief advies over de macrodoelmatigheid van de opleiding in de instelling in kwestie op basis van volgende criteria: 1° een regionale nood aan de opleiding in de betrokken instelling en een door de beroepswereld expliciet geformuleerde behoefte aan afgestudeerden in de betreffende opleiding; 2° het bestaande aanbod van verwante opleidingen en, in voorkomend geval, de andere aanvragen van verwante nieuwe opleidingen; 3° de verwachte instroom; 4° de verwachte uitstroom van de opleiding; 5° de mate waarin de opleiding gericht is op de beoogde doelgroep(en);
11° de samenwerking met andere onderwijsinstellingen, minstens in functie van het uittekenen van de mogelijke verkorte of aangepaste trajecten in aansluitende opleidingen in het hoger onderwijs indien deze bestaan; 12° de samenwerking met de arbeidsmarkt; 13° de samenwerking met publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen; 14° het geheel van de aangevraagde opleidingen. Dit betekent dat een positieve of negatieve beslissing mede bepaald wordt op basis van de nood op de arbeidsmarkt aan de verschillende beroepskwalificaties waarvoor een aanvraag tot opleiding werd ingediend.
Artikel 21 §1. De commissie adviseert over de ‘macrodoelmatigheidstoets’ uiterlijk op 15 maart voor de aanvragen die uiterlijk op 30 november van het voorafgaande kalenderjaar zijn ingediend, en uiterlijk op 30 september voor de aanvragen die uiterlijk op 31 mei van hetzelfde kalenderjaar zijn ingediend. §2. De Commissie bezorgt uiterlijk één maand vóór het verstrijken van de termijn als vermeld in §1 een ontwerp van toetsingsrapport aan de instelling, die de mogelijkheid krijgt om opmerkingen te formuleren.
9° de beschikbare expertise in de instelling;
§3. Het instellingsbestuur kan het onderdeel van de aanvraag voor de ‘macrodoelmatigheidstoets’ intrekken uiterlijk binnen de termijn van twintig kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van ontvangst van het ontwerp. Het instellingsbestuur beschikt over een termijn van zestig kalenderdagen om het onderdeel van de aanvraag voor de ‘macrodoelmatigheidstoets’ opnieuw in te dienen bij de Commissie. De termijn van zestig kalenderdagen gaat in op de dag na de intrekking van de initiële aanvraag.
10° de samenwerking met andere onderwijsinstellingen of publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen, minstens in functie van het uittekenen van de aangewezen trajecten om in te stromen in de opleiding, en de mogelijke verkorte of aangepaste trajecten in de opleiding van het hoger beroepsonderwijs;
De termijnen, lopende vanaf de datum waarop de aanvraag uiterlijk ingediend moet zijn tot en met de datum waarop de Commissie en het accreditatieorgaan uiterlijk hun advies uitbrengen, als vermeld in §1 en artikel 23, §1, worden in geval van intrekking van het onderdeel van de aanvraag voor de ‘macrodoelmatigheidstoets’ geschorst vanaf de intrekking
6° de beschikbare infrastructuur; 7° de beschikbaarheid van plaatsen voor werkplekleren; 8° de beschikbaarheid van middelen om het volledige opleidingstraject te kunnen aanbieden;
315
van het onderdeel van de aanvraag tot en met de datum van de betekening van de herindiening ervan.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
het onderdeel van de aanvraag voor de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’ geschorst vanaf de intrekking van het onderdeel van de aanvraag tot en met de datum van de betekening van de herindiening ervan.
ONDERAFDELING II Toets nieuwe HBO5-opleiding
HOOFDSTUK II Kwaliteitszorg
Artikel 22 Het accreditatieorgaan geeft een positief of negatief advies over de ‘toets nieuwe HBO5 -opleiding’ van de opleiding in de instelling in kwestie op basis van het voldoende beantwoorden aan de criteria van het beoordelingskader als vermeld in artikel 5, §2, 1° en 2°. De bevindingen van het accreditatieorgaan worden neergelegd in een toetsingsrapport.
Artikel 23 §1. Het accreditatieorgaan adviseert over de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’ uiterlijk op 15 maart voor de aanvragen die uiterlijk op 30 november van het voorafgaande kalenderjaar zijn ingediend, en uiterlijk op 30 september voor de aanvragen die uiterlijk op 31 mei van hetzelfde kalenderjaar zijn ingediend. §2 Het accreditatieorgaan bezorgt uiterlijk één maand vóór het verstrijken van de termijn als vermeld in §1 een ontwerp van toetsingsrapport aan de instelling, die de mogelijkheid krijgt om opmerkingen te formuleren. §3. Het instellingsbestuur kan het onderdeel van de aanvraag voor de ‘toets nieuwe HBO 5 -opleiding’ intrekken uiterlijk binnen de termijn van twintig kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van ontvangst van het ontwerp. Het instellingsbestuur beschikt over een termijn van zestig kalenderdagen om de het onderdeel van de aanvraag voor de ‘toets nieuwe HBO5-opleiding’ opnieuw in te dienen bij het accreditatieorgaan. De termijn van zestig kalenderdagen gaat in op de dag na de intrekking van de initiële aanvraag. De termijnen, lopende vanaf de datum waarop de aanvraag uiterlijk ingediend moet zijn tot en met de datum waarop de Commissie en het accreditatieorgaan uiterlijk hun advies uitbrengen, als vermeld in §1 en artikel 21, §1, worden in geval van intrekking van
AFDELING I Interne kwaliteitszorg
Artikel 24 De instellingen die opleidingen van het hoger beroepsonderwijs aanbieden zorgen voor de interne kwaliteitszorg van de onderwijsactiviteiten in het kader van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Ze zien permanent en op eigen initiatief toe op de kwaliteit van hun opleidingen van het hoger beroepsonderwijs.
AFDELING II Externe kwaliteitszorg
ONDERAFDELING I De visitatie
Artikel 25 De visitatie vindt ten minste om de acht jaar plaats voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs.
Artikel 26 De visitatie wordt uitgevoerd, naar gelang het geval, per opleiding hoger beroepsonderwijs of per cluster van opleidingen voor alle instellingen die de opleiding of de cluster van opleidingen organiseren. De VLHORA en de stuurgroep bepalen de clusters van
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
316
opleidingen in overleg met de inspectie. In elk geval worden opleidingen geclusterd binnen eenzelfde studiegebied.
visitatierapport wordt in het rapport vermeld. De visitatierapporten worden door de VLHORA en de stuurgroep integraal openbaar gemaakt.
Artikel 27
ONDERAFDELING II
§1. De visitatie wordt uitgevoerd door een visitatiecommissie die de beoordeling van een opleiding hoger beroepsonderwijs of een cluster van opleidingen voor alle instellingen die de opleiding of de cluster van opleidingen organiseren, afrondt binnen een bestek van vierentwintig maanden.
Accreditatie
§2. De VLHORA en de stuurgroep stellen de visitatiecommissies samen. Ze dragen er zorg voor dat de leden van de visitatiecommissie in onafhankelijkheid kunnen oordelen overeenkomstig het protocol als vermeld in artikel 5, §3. Van de visitatiecommissie maakt ten minste één deskundige deel uit die het beroepenveld van de opleiding of cluster van opleidingen vertegenwoordigt. Van de visitatiecommissie maakt ten minste één cursist deel uit die op het moment van de samenstelling van de commissie ingeschreven is aan een opleiding hoger beroepsonderwijs. Als blijkt dat geen cursist bereid gevonden wordt om zitting te nemen in een visitatiecommissie, kan de visitatiecommissie toch haar taak uitvoeren. §3. De Commissie verleent haar akkoord of niet akkoord over de samenstelling van de visitatiecommissie. Indien zij niet akkoord gaat met de samenstelling legt de VLHORA en de stuurgroep een nieuw voorstel voor, rekening houdend met de motivering van de Commissie.
Artikel 28 De VLHORA en de stuurgroep bezorgen aan het instellingsbestuur een ontwerp van een visitatierapport.
Artikel 29 De visitatiecommissie(s) brengt of brengen de uitkomst van hun beoordeling van de opleiding of cluster van opleidingen samen in een openbaar visitatierapport. De datum van vaststelling van het
SECTIE I Aanvraag accreditatie bij het accreditieorgaan, als vermeld in artikel 12
Artikel 30 Het instellingsbestuur vraagt een accreditatie aan binnen 60 dagen na de vaststelling van het visitatierapport, vermeld in artikel 29, of, in voorkomend geval, binnen een maand na de accreditatie, verleend door een ander accreditatieorgaan, als vermeld in artikel 33. De datum van het eerste accreditatiebesluit is richtinggevend voor de overige besluiten in de cohorte in kwestie. De termijnen worden berekend van maand tot maand en van dag tot dag. In de termijnen is de dag waarop de termijn verstrijkt, inbegrepen.
Artikel 31 De accreditatie van gezamenlijk georganiseerde opleidingen die voltooid worden met een gezamenlijk diploma als vermeld in artikel 52 wordt verleend op gezamenlijke aanvraag van de instellingen in kwestie. In de overeenkomst tussen de instellingen in kwestie worden hiertoe de nodige modaliteiten en afspraken vastgelegd. Als het gaat om een gezamenlijke diplomering met een buitenlandse instelling wordt de aanvraag ingediend door de Vlaamse onderwijsinstelling.
Artikel 32 §1. Het accreditatieorgaan bepaalt bij reglement de vorm en de inhoud van het dossier dat bij de aanvraag moet worden gevoegd.
317
Een instellingsbestuur dat een inhoudelijk bezwaar, vermeld in artikel 5, §3, tweede lid, 5°, heeft gemaakt ten aanzien van het ontwerp van de externe beoordeling, kan aan de accreditatieaanvraag een aanvullende nota toevoegen, indien de definitief vastgestelde gepubliceerde externe beoordeling dat bezwaar kennelijk veronachtzaamt. Als een aanvraag niet voldoet aan de vermelde regelen, biedt het accreditatieorgaan de gelegenheid binnen een daartoe gestelde termijn de onregelmatigheid te herstellen. Als van die gelegenheid niet dan wel op niet afdoende wijze wordt gebruikgemaakt, wordt de aanvraag onontvankelijk verklaard. Het accreditatieorgaan kan nadere regelen omtrent die procedure vaststellen in het reglement, vermeld in het eerste lid. §2. Het dossier omvat in ieder geval een openbare visitatie van de opleiding en indien van toepassing overeenkomstig het protocol, als vermeld in artikel 5, §3, het doorlichtingsverslag van de instelling of het visitatierapport van de professionele bacheloropleiding.
SECTIE II Accreditaties, verleend door andere accreditatieorganen
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1 SECTIE III Accreditatiekader
Artikel 34 §1. De accreditatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs is afhankelijk van het voldoende beantwoorden aan de criteria van het beoordelingskader, als vermeld in artikel 5. §2. Het accreditatiekader is afgestemd op het protocol van kwaliteitszorg als vermeld in artikel 5, §3.
SECTIE IV Onderzoek
Artikel 35 De accreditatie wordt verleend als het accreditatieorgaan op basis van het dossier, als vermeld in artikel 32, in redelijkheid meent te kunnen besluiten dat voldoende beantwoord is aan de criteria van het beoordelingskader.
Artikel 36 Artikel 33 Het accreditatieorgaan, als vermeld in artikel 12, kan de accreditatie verlenen op grond van een als equivalent erkende accreditatie, verleend door een ander accreditatieorgaan. Het accreditatieorgaan gaat daarbij na of de accreditaties worden verleend volgens een vergelijkbare methodologische aanpak als de accreditaties die ter uitvoering van dit decreet worden verleend. Indien het accreditatieorgaan meent dat een oordeel van een ander accreditatieorgaan niet beschouwd kan worden als een accreditatiebesluit, kan de accreditatieprocedure desalniettemin worden voortgezet. Het oordeel wordt in dat geval beschouwd als een visitatie.
Het accreditatieorgaan legt de bevindingen van de toetsing, vermeld in artikel 35, vast in een accreditatierapport dat als motivering geldt van het accreditatiebesluit.
Artikel 37 Het accreditatieorgaan bezorgt uiterlijk één maand vóór het verstrijken van de beslissingtermijn, vermeld in artikel 41, een ontwerp van accreditatierapport en accreditatiebesluit aan de instelling. Het instellingsbestuur wordt in staat gesteld om opmerkingen te formuleren. Het accreditatieorgaan bepaalt in het reglement, vermeld in artikel 13, de wijze waarop de opmerkingen worden behandeld.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
318
Artikel 38
SECTIE VI
Het accreditatieorgaan kan in de loop van de accreditatieprocedure aanvullende informatie inwinnen. Het kan daartoe een hoorzitting organiseren.
Traject dat leidt tot een tijdelijke erkenning op aanvraag
Artikel 39 Het instellingsbestuur kan een opleiding terugtrekken uit de accreditatieprocedure. SECTIE V Accreditatiebesluit Artikel 40 Het accreditatieorgaan neemt een positief of een negatief accreditatiebesluit. Artikel 41 §1. Het accreditatieorgaan neemt een besluit binnen een termijn van vier maanden vanaf de ontvangst van de aanvraag tot accreditatie. De termijn wordt berekend van maand tot maand en van dag tot dag. De dag van de ontvangst van de aanvraag tot accreditatie is in de termijn begrepen. Als het accreditatieorgaan binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, geen besluit heeft getroffen, wordt de geldigheidsduur van de lopende accreditatie of het positief besluit van de Vlaamse Regering, als vermeld in artikel 19, verlengd tot het einde van het schooljaar of academiejaar waarin het accreditatiebesluit uiteindelijk wordt genomen. §2. Het accreditatiebesluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan het instellingsbestuur. §3. De accreditatie vervalt op het einde van het achtste schooljaar of academiejaar dat volgt op de dag van de inwerkingtreding van het accreditatiebesluit.
Artikel 42 Indien het accreditatiebesluit over een opleiding negatief is, kan het instellingsbestuur een aanvraag om een tijdelijke erkenning indienen bij de Vlaamse Regering. De aanvraag wordt ingediend binnen een termijn van 30 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van bekendmaking van het accreditatiebesluit aan het instellingsbestuur. Bij de aanvraag is een gedetailleerd verbeteringsplan gevoegd waarin het instellingsbestuur op een toetsbare wijze aangeeft hoe het voornemens is de kwaliteit en het niveau te verbeteren.
Artikel 43 De Vlaamse Regering neemt een besluit binnen een termijn van drie maanden vanaf de ontvangst van de aanvraag. De termijn wordt berekend van maand tot maand en van dag tot dag. De dag van de ontvangst van de aanvraag is in de termijn begrepen. Indien het besluit niet binnen de termijn van drie maanden aan het instellingsbestuur bekend is gemaakt, wordt het geacht positief te zijn. De Vlaamse Regering neemt het besluit op grond van een vergelijking van de voorgestelde verbeteringen met de vastgestelde tekorten. Zij oordeelt of de voorgestelde verbeteringen realistisch en haalbaar zijn en of ze van die aard zijn dat de opleiding bij realisatie de toets inzake voldoende beantwoorden aan de criteria van het beoordelingskader met goed gevolg zal kunnen doorstaan. De Vlaamse Regering wint voorafgaand aan het besluit het advies in van de Commissie. De Vlaamse Regering stelt de nadere procedure voor de tijdelijke erkenning op aanvraag vast.
319
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Artikel 44
SECTIE VII
Het besluit, als vermeld in artikel 43, treedt in werking met ingang van de dag waarop de vorige accreditatie of de erkenning als nieuwe opleiding vervalt.
Traject bij niet-instemming met een negatief accreditatiebesluit
De duur van de tijdelijke erkenning varieert van één jaar tot maximum drie jaar. In het geval van een impliciet positieve beslissing, wordt de tijdelijke erkenning geacht te zijn toegekend voor de door het instellingsbestuur gevraagde duur, die rekening dient te houden met de minimumduur van één jaar en de maximumduur van drie jaar.
Artikel 47
Artikel 45 §1. Het instellingsbestuur dient uiterlijk een maand voor het verstrijken van de termijn, als vermeld in artikel 44, tweede lid, een nieuwe accreditatieaanvraag in. De accreditatie van de opleiding gebeurt aan de hand van een verkorte procedure. Bij de accreditatieaanvraag moet een nieuwe beperkte visitatie worden gevoegd. Het accreditatierapport heeft enkel betrekking op de elementen van de nieuwe beperkte visitatie. §2. Het accreditatieorgaan delibereert opnieuw over de ingediende accreditatieaanvraag en deelt het nieuwe accreditatiebesluit mee aan het instellingsbestuur binnen een termijn van dertig kalenderdagen, die ingaat de dag na de ontvangst van de accreditatieaanvraag. Als het accreditatieorgaan binnen de termijn, als vermeld in het eerste lid, geen besluit heeft getroffen, wordt de geldigheidsduur van de tijdelijke erkenning op aanvraag verlengd tot het einde van het schooljaar of academiejaar waarbinnen het accreditatiebesluit uiteindelijk wordt genomen.
Artikel 46 Het accreditatiebesluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling. De accreditatie vervalt op het einde van het achtste schooljaar of academiejaar volgend op de dag van de inwerkingtreding van het accreditatiebesluit.
§1. Iedere belanghebbende kan bij de Vlaamse Regering een georganiseerd beroep instellen tegen een beslissing van het accreditatieorgaan waarbij aan een opleiding de accreditatie wordt onthouden. §2. Het beroep wordt ingesteld binnen een termijn van dertig kalenderdagen. Die termijn gaat in als volgt: 1° de dag na deze van de betekening aan de belanghebbende; 2° bij ontstentenis van betekening: de dag na deze van de bekendmaking bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad. §3. De Vlaamse Regering toetst een betwiste beslissing aan de bepalingen van dit decreet en van het reglement, vermeld in artikel 13. Ze vernietigt de beslissing als die kennelijk niet in overeenstemming met die bepalingen is. §4. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen inzake het verloop van de beroepsprocedure. Ze houdt daarbij rekening met de regelen inzake de hoorplicht.
Artikel 48 Als het accreditatiebesluit over een opleiding negatief is, geniet de opleiding van rechtswege een tijdelijke erkenning in de volgende gevallen: 1° hangende het beroep bij de Vlaamse Regering, ingesteld door het instellingsbestuur overeenkomstig de bepalingen van artikel 47. Het beroep wordt geacht aanhangig te zijn tot aan de nieuwe beslissing van het accreditatieorgaan, vermeld in het derde lid. De tijdelijke erkenning van rechtswege wordt niet toegekend indien het beroep wordt ingesteld door een andere belanghebbende dan het instellingsbestuur;
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
320
2° hangende enig jurisdictioneel beroep, ingesteld door het instellingsbestuur tegen het accreditatiebesluit en/of de beslissing van de Vlaamse Regering om het aangevochten accreditatiebesluit niet te vernietigen. De tijdelijke erkenning van rechtswege wordt niet toegekend als het beroep wordt ingesteld door enige andere belanghebbende, onverminderd de eventueel door het bevoegde gerecht toegekende voorlopige maatregelen. De tijdelijke erkenning van rechtswege wordt beëindigd op het einde van het schooljaar of academiejaar waarbinnen de beroepen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, opgehouden hebben aanhangig te zijn. Als de Vlaamse Regering een negatief accreditatiebesluit heeft vernietigd, moet het accreditatieorgaan opnieuw delibereren over de ingediende accreditatieaanvraag met inachtname van de dragende motieven die aan de vernietiging ten grondslag liggen. Het nieuwe accreditatiebesluit wordt aan het instellingsbestuur meegedeeld binnen een termijn van dertig kalenderdagen, die ingaat de dag na deze waarop de vernietigingsbeslissing werd genomen.
tieve accreditatiebesluit of het negatieve besluit over de tijdelijke erkenning op aanvraag is genomen. In de gevallen, vermeld in artikel 48, §1, wordt die termijn verlengd met de termijn waarin de opleiding tijdelijk is erkend van rechtswege. §2. De cursisten, ingeschreven in een opleiding van het hoger beroepsonderwijs op het ogenblik dat beslist wordt tot afbouw, moeten de aangevatte opleiding volledig en binnen een normaal tijdsbestek kunnen beëindigen. Met een normaal tijdsbestek wordt bedoeld zonder onderbreking en zonder herhaling van een onderdeel. De afbouw moet gerealiseerd worden binnen een periode van drie schooljaren of academiejaren.
TITEL III Samenwerking bij de organisatie van het hoger beroepsonderwijs
Artikel 50 SECTIE VIII Afbouw van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs
Voor de organisatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs kan een instelling van het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, een centrum voor volwassenenonderwijs of een hogeschool samenwerken met:
Artikel 49 1° één of meerdere onderwijsinstellingen; §1. Een opleiding van het hoger beroepsonderwijs wordt afgebouwd in de volgende gevallen: 1° als het instellingsbestuur nalaat een accreditatieaanvraag in te dienen bij het accreditatieorgaan voor de opleiding overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling. De periode van drie schooljaren, vermeld in §2, begint te lopen vanaf het schooljaar of academiejaar dat volgt op het schooljaar of academiejaar waarbinnen de termijnen, vermeld in artikel 30 of artikel 45, §1, verstrijken; 2° in geval van een negatief accreditatiebesluit of een negatief besluit over de tijdelijke erkenning op aanvraag voor de opleiding. De periode van drie schooljaren, vermeld in §2, begint te lopen vanaf het schooljaar of academiejaar dat volgt op het schooljaar of academiejaar waarbinnen het nega-
2° één of meerdere publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen; 3° één of meerdere sectoren van het beroep waartoe de opleiding leidt; 4° bedrijven of organisaties. Binnen dat samenwerkingsverband wordt steeds één onderwijsinstelling aangewezen als coördinerende instelling. Uitsluitend de coördinerende instelling is bevoegd en verantwoordelijk voor programmatie, evaluatie, studiebekrachtiging en kwaliteitszorg. Onderwijsinstellingen of publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen binnen een samenwerkingsverband, buiten de coördinerende instelling, kunnen slechts onderdelen van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs inrichten.
321
In het geval het samenwerkingsverband betrekking heeft op de organisatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs, vastgelegd in bijlage I bij het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs of een opleiding van het hoger beroepsonderwijs waarmee deze zijn geconcordeerd, overeenkomstig artikel 4, §4, tweede lid, dan is de coördinerende instelling een Centrum voor Volwassenenonderwijs. In het geval het samenwerkingsverband betrekking heeft op de organisatie van de HBO5-opleiding verpleegkunde dan is de coördinerende instelling een instelling van het voltijds secundair onderwijs.
Artikel 51 De samenwerking tussen de instellingen of organisaties, vermeld in artikel 50, wordt vastgelegd in een overeenkomst. In die samenwerkingsovereenkomst worden ten minste de volgende elementen opgenomen: 1° de samenwerkende instellingen of organisaties; 2° de coördinerende onderwijsinstelling;
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
gezamenlijke diplomering. In geval van gezamenlijke diplomering reiken de twee instellingen samen één diploma uit nadat de student de gezamenlijke opleiding met succes heeft afgerond. §2. Instellingen voor het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, Centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen anderzijds kunnen in het kader van het hoger beroepsonderwijs een gezamenlijk diploma van gegradueerde uitreiken.
Artikel 53 §1. In geval van samenwerking bij de organisatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs door een instelling van het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, enerzijds, met één of meer andere instellingen van het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, of één of meer centra voor volwassenenonderwijs of één of meer hogescholen anderzijds schrijft de cursist zich voor de totaliteit van de opleiding in bij de coördinerende instelling. Op het vlak van de financiering of subsidiëring gelden de vigerende decretale en regelgevende bepalingen van de coördinerende instelling.
3° de invulling van de samenwerking; 4° de looptijd van de samenwerking; 5° in voorkomend geval, de afspraken over het inzetten van personeel. Het protocol van de onderhandelingen hierover in de lokale comités wordt als bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst gevoegd; 6° de afspraken over de evaluatie en de kwaliteitszorg in geval van de gezamenlijke organisatie (van een onderdeel) van een opleiding of andere onderwijs, leer- en evaluatieactiviteiten. De samenwerkingsovereenkomst ligt steeds in de onderwijsinstelling of de onderwijsinstellingen in kwestie ter inzage met het oog op administratieve en externe kwaliteitscontrole.
Artikel 52 §1. Indien instellingen een gezamenlijke opleiding van het hoger beroepsonderwijs inrichten kunnen zij in afwijking van artikel 50 in dat geval overgaan tot
Een instelling van het voltijds secundair onderwijs, als vermeld in artikel 4, §3, derde lid, kan als coördinerende onderwijsinstelling, na onderhandeling in het lokale comité, uren-leraar overdragen aan een centrum voor volwassenenonderwijs of een hogeschool waarmee wordt samengewerkt om een opleiding van het hoger beroepsonderwijs te organiseren. In het geval van overdracht van uren-leraar naar een hogeschool worden de betrokken uren-leraar omgezet in een krediet. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van melding van die overdracht aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten en aan het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, de grootte van dat krediet per uurleraar dat wordt omgezet, en de wijze van toekenning ervan. §2. In geval van samenwerking bij de organisatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs door één of meer centra voor volwassenenonderwijs of één of meer hogescholen, wordt de cursist per onderdeel bij de organiserende onderwijsinstellingen ingeschreven. Op het vlak van de financiering of subsidiëring gelden de vigerende decretale en regelgevende bepalingen van de organiserende instellingen. De coör-
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
322
dinerende instelling voorziet één inschrijvingsloket voor de cursist. TITEL IV Wijzigings-, opheffings-, overgangsen slotbepalingen
ONDERAFDELING II Wijzigingen aan het koninklijk besluit nr. 2 van 21 augustus 1978 tot vaststelling van het maximum aantal lestijden per week in het voltijds secundair onderwijs
Artikel 55 HOOFDSTUK I Wijzigingsbepalingen AFDELING I
In artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 2 van 21 augustus 1978 tot vaststelling van het maximum aantal lestijden per week in het voltijds secundair onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 19 april 1995, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt:
Wijzigingen betreffende het voltijds secundair onderwijs
“Het secundair onderwijs wordt verstrekt gedurende een maximum aantal wekelijkse lestijden dat op 32 is vastgesteld, met uitzondering van het onderwijs in:
ONDERAFDELING I
1° het tweede leerjaar van de eerste graad met tenminste 4 wekelijkse lestijden praktische vakken en het beroepsvoorbereidend leerjaar, waarvoor dit maximum 34 bedraagt;
Wijzigingen aan de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving Artikel 54 In artikel 3, §8, 1°, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, toegevoegd bij het decreet van 31 juli 1990 en gewijzigd bij de decreten van 9 april 1992, 25 juni 1992 en 4 juli 2008, wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt: “In afwijking daarvan worden voor de telling per instelling voor voltijds secundair onderwijs van het aantal regelmatige leerlingen van de opties van de derde graad van het technisch en het kunstsecundair onderwijs aangeduid als secundair na secundair en van het aantal cursisten van het hoger beroepsonderwijs, twee data vastgesteld in het schooljaar voorafgaand aan het betrokken schooljaar, namelijk 15 januari of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt, en 1 juni of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt. Op elke datum wordt een regelmatige leerling of cursist voor een halve eenheid in aanmerking genomen.”.
2° de derde graad van het algemeen secundair onderwijs met tenminste 2 wekelijkse lestijden lichamelijke opvoeding en tenminste 1 wekelijkse lestijd artistieke opvoeding of esthetica, waarvoor dit maximum 33 bedraagt; 3° het technisch, het kunst- en het beroepssecundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, waarvoor dit maximum 36 bedraagt.”.
ONDERAFDELING III Wijzigingen aan het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II
Artikel 56 In artikel 46, §2, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995 en 8 juli 1996, wordt in het eerste lid de tweede zin vervangen door wat volgt: “In afwijking van deze bepaling:
323
1° kan het onderwijs worden verstrekt gedurende twintig weken per jaar in die structuuronderdelen waarvoor dit decreet de duurtijd in semesters uitdrukt; voor de HBO5-opleiding verpleegkunde geldt deze bepaling enkel bij modulaire organisatie;
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1 Artikel 59
De onderafdelingen 2 en 3 van hetzelfde decreet worden vervangen door wat volgt: “ONDERAFDELING 2
2° wordt het minimum aantal wekelijkse lesuren voor de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs vastgesteld op 36.”.
Structuur en organisatie
Artikel 57
Vanaf het schooljaar 2009-2010 bestaat het voltijds secundair onderwijs uit:
In artikel 47 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003 en gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het punt 1° worden de woorden “onderafdeling 3bis” vervangen door de woorden “onderafdeling 3”; 2° in het punt 4° worden de woorden “onderafdelingen 1, 2, 3 en 6” vervangen door de woorden “onderafdelingen 1, 2 en 6”.
Artikel 58 In artikel 48 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994, 19 april 1995, 14 februari 2003 en 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het punt 7° wordt vervangen door wat volgt: “7° optie: een leervak of een groep leervakken die, met uitzondering van de eerste graad, het karakteristieke van de opleiding bepalen en die bestaat uit het fundamenteel gedeelte dat de studierichting bepaalt en eventueel het complementair gedeelte; voor het hoger beroepsonderwijs wordt onder optie de opleiding verpleegkunde verstaan;”;
Artikel 49
1° de eerste graad, opgebouwd uit: a) een eerste leerjaar A; b) een eerste leerjaar B, bestemd voor leerlingen die behoefte hebben aan een aangepast onderwijs; c) en tweede leerjaar van de eerste graad, waarin basisopties worden onderscheiden; d) een beroepsvoorbereidend leerjaar, waarin beroepenvelden worden onderscheiden; 2° de tweede graad, opgebouwd uit: a) een eerste leerjaar, waarin onderwijsvormen en opties worden onderscheiden; b) een tweede leerjaar, waarin onderwijsvormen en opties worden onderscheiden; c) uitsluitend in het beroepssecundair onderwijs: een derde leerjaar aangeduid als vervolmakingsjaar, waarin opties worden onderscheiden; 3° de derde graad, opgebouwd uit: a) een eerste leerjaar, waarin onderwijsvormen en opties worden onderscheiden;
2° een punt 11° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt:
b) een tweede leerjaar, waarin onderwijsvormen en opties worden onderscheiden;
“11° cursist: een regelmatige leerling in het hoger beroepsonderwijs.”.
c) uitsluitend in het algemeen en het kunstsecundair onderwijs: een derde leerjaar aangeduid
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
324
als voorbereidend jaar op het hoger onderwijs, waarin opties worden onderscheiden; d) uitsluitend in het technisch en het kunstsecundair onderwijs: niet-leerjaargebonden opties aangeduid als secundair na secundair, afgekort Se-n-Se; e) uitsluitend in het beroepssecundair onderwijs: een derde leerjaar aangeduid als specialisatiejaar, waarin opties worden onderscheiden, en een derde leerjaar aangeduid als naamloos leerjaar; f) uitsluitend in het beroepssecundair onderwijs: een derde en vierde leerjaar, waarin de opties modevormgeving en plastische kunsten worden onderscheiden. Vanaf het schooljaar 2009-2010 wordt de opleiding verpleegkunde aangeduid als hoger beroepsonderwijs, behorend tot het niveau hoger onderwijs. Ze kan evenwel uitsluitend worden ingericht door instellingen voor voltijds secundair onderwijs. Alle wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen die van toepassing zijn op het voltijds secundair onderwijs of op instellingen voor voltijds secundair onderwijs, zijn, in voorkomend geval en tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, ook onverminderd van toepassing op de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs.
Artikel 50 Teneinde overeenstemming te bereiken met de structuur als vermeld in artikel 49, wordt per 1 september 2009: 1° de optie verpleegkunde van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs van rechtswege omgezet naar een gelijknamige opleiding van het hoger beroepsonderwijs met een duurtijd van zes semesters; 2° de tweejarige optie modevormgeving respectievelijk de tweejarige optie plastische kunsten van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs omgezet naar een gelijknamige tweejarige optie van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs; 3° elke tot en met het schooljaar 2008-2009 bestaande optie van het derde leerjaar van de derde graad
van het technisch of het kunstsecundair onderwijs aangeduid als specialisatiejaar, van rechtswege omgezet naar een gelijknamige optie aangeduid als Se-n-Se met een duurtijd van twee semesters en gerangschikt als specifiek.
Artikel 51 De Vlaamse Regering neemt de nodige maatregelen om alle opties aangeduid als Se-n-Se als vermeld in artikel 50, 3°, te toetsen aan erkende onderwijskwalificaties en te bepalen: 1° of die optie als Se-n-Se blijft behouden, in een ander structuuronderdeel wordt ondergebracht dan wel wordt opgeheven; 2° tenzij opgeheven, onder welke benaming en in welke onderwijsvorm en studiegebied die optie verder wordt ingericht; 3° of de voor die optie vigerende leerplannen al dan niet hun goedkeuring behouden; 4° indien Se-n-Se, met welke duurtijd die optie verder wordt ingericht. De beslissingen van de Vlaamse Regering zullen voor inrichtende machten en instellingen in werking treden per 1 september 2012, met inbegrip van, in voorkomend geval, de toepassing van nieuwe leerplannen die overeenkomstig de vigerende regelgeving ter zake door de Vlaamse Regering zijn goedgekeurd.
Artikel 52 Het onderwijsaanbod van een instelling voor voltijds secundair onderwijs bestaat uit één van volgende mogelijkheden: 1° de eerste graad; 2° de eerste en de tweede graad; 3° de tweede en de derde graad; 4° de eerste, de tweede en de derde graad; 5° de tweede en de derde graad en het hoger beroepsonderwijs, opleiding verpleegkunde;
325
6° de eerste, de tweede en de derde graad en het hoger beroepsonderwijs, opleiding verpleegkunde; 7° het hoger beroepsonderwijs, opleiding verpleegkunde, doch enkel in onderwijsinstellingen die tijdens het schooljaar 2008-2009 uitsluitend de opleiding verpleegkunde organiseerden.
Artikel 52bis §1. Se-n-Se van de derde graad van het technisch en kunstsecundair onderwijs hebben een duurtijd van een semester, twee aansluitende semesters of drie aansluitende semesters. Se-n-Se kunnen voor de leerlingen starten hetzij op 1 september hetzij op 1 februari.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
op het vlak van financiering of subsidiëring enkel de vigerende decretale en regelgevende bepalingen van de coördinerende instelling van toepassing zijn. Onderwijsinstellingen of publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen binnen een samenwerkingsverband, buiten de coördinerende instelling, kunnen slechts onderdelen van een Se-n-Se inrichten. De samenwerking wordt vastgelegd in een overeenkomst waarin ten minste de volgende elementen worden opgenomen: 1° de samenwerkende instellingen of organisaties; 2° de coördinerende onderwijsinstelling;
Se-n-Se zijn sterk beroepsgericht, leiden tot een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 4 die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 4, en worden bekrachtigd met een certificaat. Ze bevatten een relevant aandeel werkplekleren, zijnde leeractiviteiten die gericht zijn op het verwerven van algemene en/of beroepsgerichte competenties, waarbij de arbeidssituatie de leeromgeving is.
3° de invulling van de samenwerking;
Onder eenzelfde benaming van optie kan een Se-n-Se slechts aan één welbepaalde duurtijd worden gekoppeld.
6° de afspraken over de evaluatie en de kwaliteitszorg in geval van de gezamenlijke organisatie van een Se-n-Se of andere onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten.
§2. Voor de organisatie van een Se-n-Se kan een instelling voor voltijds secundair onderwijs samenwerken met: 1° één of meer andere instellingen voor secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs of hogescholen; 2° één of meer publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen; 3° één of meer sectoren van het beroep waartoe de Se-n-Se leidt; 4° bedrijven of organisaties. Binnen dat samenwerkingsverband is de eerstvermelde instelling voor voltijds secundair onderwijs altijd de coördinerende instelling. Uitsluitend de coördinerende instelling is bevoegd en verantwoordelijk voor inschrijving (steeds voor het geheel van de Se-n-Se) van leerlingen, programmatie, evaluatie, studiebekrachtiging en kwaliteitszorg, terwijl
4° de looptijd van de samenwerking; 5° in voorkomend geval, de afspraken over het inzetten van personeel. Het protocol van de onderhandelingen hierover in de lokale comités wordt als bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst gevoegd;
De samenwerkingsovereenkomst ligt steeds in de onderwijsinstelling of de onderwijsinstellingen in kwestie ter inzage met het oog op administratieve en externe kwaliteitscontrole. Een coördinerende onderwijsinstelling kan, na onderhandeling in het lokale comité, uren-leraar overdragen aan een centrum voor volwassenenonderwijs of een hogeschool waarmee wordt samengewerkt om een Se-n-Se te organiseren. In het geval van overdracht van uren-leraar naar een hogeschool worden de betrokken uren-leraar omgezet in een krediet en bepaalt de Vlaamse Regering de wijze van melding van die overdracht aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten en aan het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, de grootte van dat krediet per uur-leraar dat wordt omgezet, en de wijze van toekenning ervan. §3. De evaluatie van de Se-n-Se wordt uiterlijk in 2013 opgestart. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere modaliteiten van de evaluatie. De resultaten van de
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
326
evaluatie worden aan het Vlaams Parlement meegedeeld. Artikel 52ter Hoger beroepsonderwijs, bestaande uit de opleiding verpleegkunde, is beroepsgericht onderwijs, leidt tot een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 5 die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 5, en wordt bekrachtigd met een diploma van gegradueerde. Het hoger beroepsonderwijs heeft een duurtijd van zes semesters. Bij modulaire organisatie kan het hoger beroepsonderwijs voor de cursisten starten hetzij op 1 september hetzij op 1 februari, bij niet-modulaire organisatie enkel op 1 september. Het hoger beroepsonderwijs wordt georganiseerd enerzijds overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en anderzijds overeenkomstig de bepalingen van het decreet van […] betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. Artikel 52quater Naast het in artikel 52 gestelde, kan een onderwijsinstelling onthaalonderwijs organiseren. Onthaalonderwijs, dat niet in een graad of in het hoger beroepsonderwijs wordt gerangschikt, is een specifiek en tijdelijk onderwijsaanbod dat anderstalige nieuwkomers in staat stelt om Nederlands te leren en nadien in te stromen in het Nederlandstalig onderwijs. Het is gericht op taalvaardigheid Nederlands en inburgering. De Vlaamse Regering bakent de doelgroep af, ten minste rekening houdend met de criteria ‘leeftijd’, ‘taalkennis Nederlands’ en ‘duurtijd van de aanwezigheid op het Belgische grondgebied’ van de anderstalige nieuwkomer. Onthaalonderwijs kan slechts worden gefinancierd of gesubsidieerd indien per scholengemeenschap of ander samenwerkingsverband van onderwijsinstellingen een minimum aantal anderstalige nieuwkomers worden geteld. Naast de basisfinanciering of -subsidiëring, inherent aan het voltijds secundair onderwijs, vindt een specifieke financiering of subsidiëring tijdens het lopende schooljaar plaats die fluctueert met bepaalde schommelingen van het aantal anderstalige nieuwkomers. Daarenboven vindt ook een specifieke financiering of subsidiëring plaats ten einde gewezen anderstalige nieuwkomers verder te ondersteunen, opvolgen en begeleiden. De Vlaamse Regering bepaalt de omvang en de duur van die financiering
of subsidiëring en de data voor telling van het aantal anderstalige nieuwkomers. In aansluiting op eventuele decretale bepalingen ter zake, kan de Vlaamse Regering voorwaarden opleggen inzake samenstelling van het wekelijks lessenrooster voor onthaalonderwijs teneinde het bereiken van de doelstellingen van onthaalonderwijs maximaal te waarborgen. De Vlaamse Regering kan tenslotte aanvullende organisatiebepalingen vastleggen.
Artikel 52quinquies Een onderwijsinstelling kan inhaallessen organiseren in de eerste en de tweede graad en het eerste leerjaar van de derde graad.”.
Artikel 60 In onderafdeling 3bis van hetzelfde decreet, die wordt hernummerd in onderafdeling 3, wordt een artikel 52sexies ingevoegd, dat luidt als volgt: “Artikel 52sexies De bepalingen van deze onderafdeling zijn niet van toepassing op: 1° het derde leerjaar van de derde graad van het algemeen en het kunstsecundair onderwijs, aangeduid als voorbereidend jaar op het hoger onderwijs; 2° de Se-n-Se van het technisch en het kunstsecundair onderwijs; 3° de opties van het derde en vierde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs; 4° het hoger beroepsonderwijs.”.
Artikel 61 Aan artikel 52bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het artikel wordt hernummerd in artikel 52septies;
327
2° de woorden “met uitzondering van de vierde graad,” worden geschrapt.
Artikel 62 Aan artikel 52ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het artikel wordt hernummerd in artikel 52octies; 2° de woorden “met uitzondering van de vierde graad,” worden geschrapt.
Artikel 63 Aan artikel 52quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het artikel wordt hernummerd in artikel 52novies; 2° de woorden “artikel 52ter, §2, tweede lid” worden vervangen door de woorden “artikel 52octies, §1, tweede lid”.
Artikel 64 In artikel 55, §7, van hetzelfde decreet worden de woorden “artikel 50, §5, 4°” vervangen door de woorden “artikel 49, 3°, e)”.
Artikel 65 In artikel 57, §1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 19 april 1995, worden de woorden “de vierde graad van het secundair onderwijs” vervangen door de woorden “de structuuronderdelen als vermeld in artikel 52sexies.”.
Artikel 66 Aan artikel 57, §3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001, 14 februari 2003, 22 juni 2007 en 4 juli 2008, wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Uitsluitend in door de Vlaamse Regering aangeduide structuuronderdelen kan bedoelde aanwen-
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
ding ook plaats vinden onder vorm van aanwerving van voordrachtgevers. Het aantal lesuren van de wekelijkse lessentabel van het betrokken structuuronderdeel dat, omgerekend naar schooljaarbasis, aan voordrachtgevers kan worden besteed, bedraagt maximum twee. In voorkomend geval worden urenleraar omgezet in een krediet. Een voordrachtgever is een persoon die geen deel uitmaakt van de inrichtende macht of van het personeel van de instelling en die, hetzij in eigen naam hetzij in dienst van een organisatie of onderneming en in het kader van de realisatie van het onderwijsprogramma, voor cursisten voordrachten geeft vanuit zijn of haar deskundigheid en ervaring in de arbeidsmarkt en de bedrijfswereld. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van melding van de aanwerving van voordrachtgevers aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten, de grootte van het krediet per uur-leraar dat wordt omgezet en de wijze van toekenning ervan, met dien verstande dat desbetreffende regeling dezelfde is voor het voltijds secundair onderwijs en voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs.”.
Artikel 67 Aan artikel 58bis, §1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1994, vervangen bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 22 juni 2007 en 10 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het punt 4° wordt vervangen door wat volgt: “4° in het onderwijsaanbod van de instellingen die na de fusie overblijven, zijn - met uitzondering van de eerste graad - geen overlappingen van structuuronderdelen toegelaten”; 2° het tweede lid wordt opgeheven.
Artikel 68 In artikel 74bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 2005, wordt in 1° punt a) vervangen door wat volgt: “a) in het voltijds secundair onderwijs: het derde leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs aangeduid als vervolmakingsjaar, het derde leerjaar van het algemeen en het kunstsecundair onderwijs aangeduid als voorbe-
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
328
reidend jaar op het hoger onderwijs, de Se-n-Se van het technisch en het kunstsecundair onderwijs, de opties van het derde en vierde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, het hoger beroepsonderwijs;”.
woorden “een diploma in de verpleegkunde” vervangen door de woorden “een diploma van gegradueerde, doch uitsluitend in de HBO 5 -opleiding verpleegkunde”.
Artikel 72 Artikel 69 Aan artikel 74novies, §1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006 en gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt in 4° een punt e) toegevoegd, dat luidt als volgt: “e) de afwijkende toelatingsvoorwaarden in het hoger beroepsonderwijs.”.
Aan artikel 74quinquies decies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt de volgende zin toegevoegd: “In afwijking op deze bepaling kan de HBO5-opleiding verpleegkunde slechts starten hetzij op 1 september hetzij op 1 februari van een lopend schooljaar”.
Artikel 73 Artikel 70 In artikel 74duodecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden het eerste en het tweede lid vervangen door wat volgt: “Tot en met het schooljaar 2011-2012 voor wat het hoger beroepsonderwijs betreft en tot het tijdstip waarop de decreetgever globale hervormingsmaatregelen voor de overige structuuronderdelen van het voltijds gewoon secundair onderwijs in werking laat treden, kan als experiment in door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde instellingen voor voltijds gewoon secundair onderwijs, modulair onderwijs worden georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling. In voorkomend geval zijn wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen die in strijd zijn met de bepalingen van deze afdeling, niet van toepassing. Het experiment heeft enkel betrekking op het beroepssecundair onderwijs en op het hoger beroepsonderwijs van het voltijds gewoon secundair onderwijs en kan enkel worden ingericht door instellingen die gedurende het schooljaar 2007-2008 modulair onderwijs organiseerden overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel.”.
Artikel 71 In artikel 74ter decies, §5, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de
In artikel 74sexies decies, §1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° tussen de woorden “modulair onderwijs” en het woord “gelden” worden de volgende woorden ingevoegd: “, met uitzondering van de HBO5-opleiding verpleegkunde,”; 2° in het punt 1° wordt de tweede zin opgeheven.
Artikel 74 In hetzelfde decreet wordt een artikel 74sexies deciesbis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Artikel 74sexies decies-bis §1. In het modulair onderwijs, HBO5-opleiding verpleegkunde, gelden als gezamenlijke toelatingsvoorwaarden voor cursisten: 1° het voldaan hebben aan de leerplicht; 2° het bezit van een van de volgende studiebewijzen: a) een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs; b) een diploma van secundair onderwijs;
329
c) een certificaat van een opleiding van het secundair onderwijs voor sociale promotie van minimaal 900 lestijden;
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
lijk verslag gemaakt, dat wordt opgenomen in het dossier van de cursist.
d) een certificaat van een opleiding van het secundair volwassenenonderwijs van minimaal 900 lestijden;
§3. Behoudens de toelatingsvoorwaarden als vermeld in §1 en 2, geldt voor toelating tot een sequentieel geordend onderdeel van de HBO5-opleiding verpleegkunde het voldoen aan een van de volgende voorwaarden:
e) een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie;
1° het bezit van het deelcertificaat van een sequentieel voorafgaand onderdeel;
f) een certificaat van het hoger beroepsonderwijs;
2° het bezit van een studiebewijs van een andere opleidings- of vormingsinstelling. De toelatingsklassenraad bepaalt welke studiebewijzen toegang geven tot sequentieel geordende onderdelen;
g) een diploma van het hoger beroepsonderwijs; h) een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan; i) een diploma van bachelor of master; j) een studiebewijs dat krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst wordt erkend als gelijkwaardig met een van de studiebewijzen, vermeld in a) tot en met i). Bij ontstentenis van een dergelijke erkenning kan de toelatingsklassenraad personen die in een land buiten de Europese Unie een studiebewijs hebben behaald dat toelating geeft tot het hoger onderwijs in dat land, toelaten tot de opleiding. §2. In afwijking van §1 worden in het schoolreglement van de betrokken instelling afwijkende toelatingsvoorwaarden tot de HBO5-opleiding verpleegkunde opgenomen. De afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen enkel rekening houden met de volgende elementen:
3° het bezit van een titel van beroepsbekwaamheid als vermeld in het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid en in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2005 tot uitvoering van het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid. De Vlaamse Regering bepaalt welke titels van beroepsbekwaamheid toegang geeft tot sequentieel geordende onderdelen; 4° de toelatingsklassenraad oordeelt dat de cursist beschikt over een studiebewijs uit het onderwijs of uit een andere opleidings- of vormingsinstelling waaruit blijkt dat hij over voldoende kennis, vaardigheden en attitudes beschikt om het onderdeel aan te vangen; 5° de toelatingsklassenraad oordeelt op basis van een toelatingsproef dat de cursist de nodige ervaring heeft verworven die hem toelaat het onderdeel te volgen.
1° humanitaire redenen; 2° medische, psychische of sociale redenen; 3° het algemene niveau van de cursist, getoetst met een toelatingsproef die wordt georganiseerd binnen de vijf lesdagen nadat de cursist met de opleiding is gestart. De organisatie van een toelatingsproef, op verzoek van de cursist, kan niet worden geweigerd. De proef wordt beoordeeld door de toelatingsklassenraad, die nagaat of de cursist over de kennis en vaardigheden beschikt die vereist zijn om de opleiding in kwestie aan te vangen. Van de beoordeling wordt een schrifte-
§4. Een cursist kan slechts één module tezelfdertijd volgen. §5. De overstap van een cursist van het modulair naar het niet-modulair onderwijs vindt plaats op basis van een beslissing van de toelatingsklassenraad, tenzij wordt voldaan aan de reglementaire toelatingsvoorwaarden op basis van het bezit van een eindstudiebewijs. §6. De bepalingen van §1 en §2 gelden eveneens bij niet-modulaire organisatie van de HBO5-opleiding verpleegkunde.”.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
330
Artikel 75 In artikel 74septies decies, §1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet 4 juli 2008, worden in het eerste lid de woorden “een diploma in de verpleegkunde” vervangen door de woorden “een diploma van gegradueerde, doch uitsluitend in de HBO5-opleiding verpleegkunde”. Artikel 76 In artikel 74duodevicies worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het punt 8° wordt vervangen door wat volgt: “8° diploma van secundair onderwijs (hoger beroepsonderwijs): wordt uitgereikt aan de cursist die: a) houder is van het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, en b) door de delibererende klassenraad als geslaagd voor het hoger beroepsonderwijs wordt beschouwd, wat het geslaagd zijn voor alle modules van de HBO5-opleiding verpleegkunde impliceert;”; 2° het punt 9° wordt vervangen door wat volgt: “9° diploma van gegradueerde: wordt uitgereikt aan de cursist die geslaagd is voor alle modules van de opleiding verpleegkunde en derhalve houder is van de deelcertificaten van alle modules van die opleiding. Bij het diploma wordt een diplomasupplement uitgereikt. Dit is een document dat de inhoud van de studies van de cursist en de structuur van het onderwijs in het land waar de cursist gestudeerd heeft, verduidelijkt. De Vlaamse Regering bepaalt het model van het diplomasupplement en de nadere modaliteiten met betrekking tot de uitreiking ervan.”; 3° tussen het tweede en het derde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: “Diegene aan wie overeenkomstig dit decreet het diploma van gegradueerde (in het Engels vertaald
als associate degree) is verleend met of zonder naderespecificatie, is gerechtigd tot het voeren van de overeenkomstige titel van gegradueerde met of zonder nadere specificatie.”; 4° in fine wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Ook bij niet-modulaire organisatie van de HBO5opleiding verpleegkunde wordt aan de cursist die geslaagd is voor de opleiding een diploma van gegradueerde, met diplomasupplement, toegekend, en is betrokkene gerechtigd tot het voeren van de overeenkomstige titel. Indien betrokkene daarenboven houder is van het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, dan wordt bij het slagen voor de opleiding ook het diploma van secundair onderwijs toegekend.”.
Artikel 77 In artikel 74undevicies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1, derde lid, worden de woorden “de vierde graad van het studiegebied personenzorg” vervangen door de woorden “de HBO 5 -opleiding verpleegkunde”; 2° in §2, eerste lid, wordt de tweede zin vervangen door wat volgt: “De gelijkstelling vindt plaats met een opdracht in de tweede graad of in de derde graad van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs of, doch uitsluitend voor wat betreft de HBO 5-opleiding verpleegkunde, met een opdracht in het hoger beroepsonderwijs.”.
Artikel 78 In artikel 74vicies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de woorden “15 juni” vervangen door de woorden “1 juni”.
Artikel 79 In artikel 84bis, §1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 april 1995 en gewijzigd bij de
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
331
1° de tekst bij het derde gedachtestreepje wordt vervangen door wat volgt:
onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 22 juni 2007 en 4 juli 2008,wordt het punt 24° vervangen door wat volgt:
“– die houder zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling, of door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap, en die het derde en vierde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs met vrucht volbracht hebben;”;
“24° optie: een leervak of een groep leervakken die, met uitzondering van de eerste graad, het karakteristieke van de opleiding bepalen en die bestaat uit het fundamenteel gedeelte dat de studierichting bepaalt en eventueel het complementair gedeelte; voor het hoger beroepsonderwijs wordt onder optie de opleiding verpleegkunde verstaan;”.
decreten van 20 oktober 2000 en 19 juli 2002, worden in het punt 2° de volgende wijzigingen aangebracht:
2° een vierde gedachtestreepje wordt toegevoegd, waarvan de tekst luidt: “– die houder zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling, of door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap, en die het hoger beroepsonderwijs van het secundair onderwijs met vrucht volbracht hebben.”.
Artikel 82 In hetzelfde decreet wordt titel III vervangen door wat volgt: “TITEL III Onderwijsaanbod
Artikel 3 Artikel 80 In artikel 84quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 12 juni 1991 en gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het punt 1° worden na de woorden “de Vlaamse Regering” de woorden “, tenzij bij dit decreet bepaald” toegevoegd; 2° in het punt 2° worden de woorden “van de in 1°, c), van dit artikel bedoelde” geschrapt.
De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op het voltijds gewoon secundair onderwijs en op de opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs.
Artikel 4 Het aanbod in het secundair onderwijs, met uitzondering van de eerste graad, wordt ingedeeld in studiegebieden. De studiegebieden zijn: 1)
algemeen secundair onderwijs;
ONDERAFDELING IV
2)
sport;
Wijzigingen aan het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs
3)
auto;
4)
bouw;
5)
chemie;
6)
decoratieve technieken;
7)
fotografie;
8)
glastechnieken;
Artikel 81 In artikel 2 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1 9)
332
grafische communicatie en media;
10) handel; 11) hout; 12) juwelen; 13) koeling en warmte; 14) land- en tuinbouw; 15) lichaamsverzorging; 16) maritieme opleidingen; 17) mechanica-elektriciteit; 18) mode; 19) muziekinstrumentenbouw; 20) optiek;
derdelen worden als niet-specifiek beschouwd. In afwijking op deze bepaling zijn opties aangeduid als Se-n-Se steeds specifiek. Voor de toepassing van deze bepaling wordt met structuuronderdelen bedoeld: de basisopties, de beroepenvelden, de opties van de tweede en derde graad, en de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs.
Artikel 6 De Vlaamse Regering kan beslissen om omzettingen van bestaande naar nieuwe benamingen van structuuronderdelen door te voeren. Voor de toepassing van deze bepaling wordt met structuuronderdelen bedoeld: de basisopties, de beroepenvelden en de opties van de tweede en derde graad.
21) orthopedische technieken; Artikel 7
22) personenzorg; 23) tandtechnieken; 24) textiel; 25) toerisme; 26) voeding; 27) ballet; 28) beeldende kunsten;
§1. De Vlaamse Regering kan, afhankelijk van maatschappelijke, onderwijskundige of technologische ontwikkelingen of afhankelijk van arbeidsmarktbehoeften, nieuwe structuuronderdelen vastleggen. Ze kan hiertoe zelf het initiatief nemen of onderbouwde voorstellen in overweging nemen die door onderwijsverstrekkers of derden worden ingediend. Voor die voorstellen bepaalt de Vlaamse Regering de indienings- en adviseringsprocedure. Als een nieuw structuuronderdeel wordt vastgelegd, dan bepaalt de Vlaamse Regering:
29) podiumkunsten. De Vlaamse Regering rangschikt elk structuuronderdeel in één van desbetreffende studiegebieden. Voor de toepassing van deze bepaling wordt met structuuronderdeel bedoeld: een optie van de tweede of derde graad en de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs.
1° of dit structuuronderdeel al dan niet als specifiek moet worden beschouwd, behoudens voor de Sen-Se die altijd als specifiek worden beschouwd; 2° in welk studiegebied dit structuuronderdeel, voor zover het de tweede of de derde graad betreft, wordt gerangschikt;
Artikel 5
3° voor wat betreft de Se-n-Se: de duurtijd uitgedrukt in semesters.
De Vlaamse Regering wijst de structuuronderdelen aan die specifiek zijn; alle resterende structuuron-
Voor uitzonderlijke gevallen kan de Vlaamse Regering bepalen dat tijdens het eerste schooljaar waarin
333
een geprogrammeerd structuuronderdeel wordt georganiseerd de telling van de regelmatige leerlingen of cursisten van dat structuuronderdeel, voor de toepassing van de omkaderingsnormen voor de diverse personeelscategorieën enerzijds en de bepaling van de werkingsmiddelen anderzijds, vastgesteld wordt op een bepaalde datum of data in de loop van het betrokken schooljaar. Onder uitzonderlijke gevallen worden programmaties van structuuronderdelen verstaan die: a) rechtstreeks en onmiddellijk tegemoetkomen aan dringende of onvoorziene lokale of regionale ontwikkelingen op socio-economisch, maatschappelijk of onderwijskundig vlak, waarbij de betrokken inrichtende machten tot een ingreep in het studieaanbod genoodzaakt zijn, en b) in de aanvangsperiode van effectieve organisatie de inzet van een groter aantal personele en materiële middelen vereisen dan in het gewone financierings- en subsidiëringssysteem is voorzien. §2. Voor de toepassing van §1 wordt met structuuronderdelen bedoeld: basisopties, beroepenvelden, opties van de tweede of derde graad. Artikel 7bis Voor de toepassing van de omkaderingsnormen voor de diverse personeelscategorieën, de bepaling van de werkingsmiddelen en de toepassing van het programmatie- en rationalisatieplan wordt, voor wat betreft een optie aangeduid als Se-n-Se, het hoogste aantal regelmatige leerlingen dat wordt geteld op één van beide teldata zoals bepaald in artikel 3, §8, 1°, van de wet van 29 mei 1959, geacht ook het aantal regelmatige leerlingen te zijn op de andere teldatum. Deze bepaling geldt evenwel niet indien op laatstgenoemde datum geen regelmatige leerlingen kunnen worden geteld omdat de onderwijsinstelling ervoor heeft gekozen in het lopende semester de betrokken optie niet in het studieaanbod te voorzien, waardoor er geen inschrijvingen konden worden gerealiseerd.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
dair onderwijs zijn voorbehouden voor de onderwijsinstellingen van de Krijgsmacht. Op deze opties zijn de bepalingen van artikel 4, 5 en 6 niet van toepassing.”.
Artikel 83 Artikel 9 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Artikel 9 De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op het voltijds gewoon secundair onderwijs, met uitzondering van het hoger beroepsonderwijs.”.
Artikel 84 In hetzelfde decreet worden in titel IV de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het hoofdstuk II wordt opgeheven; 2° het hoofdstuk III wordt hernummerd in II; 3° het hoofdstuk IV wordt hernummerd in III.
Artikel 85 In artikel 28, §1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 22 juni 2007 en 4 juli 2008, worden in het eerste lid de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het punt 3° wordt hernummerd in 4°; 2° een punt 3° wordt ingevoegd, dat luidt als volgt: “3° niet-georganiseerde specifieke optie, georganiseerd als Se-n-Se;”.
Artikel 86 Artikel 8 De opties “elektronica militaire wapensystemen”, “militaire en sociale wetenschappen” en “militaire bewapeningstechnieken” van het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad van het technisch secun-
In artikel 29, §2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het punt 4° wordt vervangen door wat volgt:
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
334
“4° een optie van de tweede of derde graad van een bepaalde onderwijsvorm;”; 2° het punt 7° wordt vervangen door wat volgt: “7° het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, georganiseerd als een specialisatiejaar;”.
“ONDERAFDELING C Programmatie van structuuronderdelen - derde leerjaren van de derde graad en Se-n-Se”; 2° onderafdeling D wordt opgeheven; 3° onderafdeling E wordt hernummerd in D; 4° onderafdeling F wordt hernummerd in E.
Artikel 87 In titel IV, hoofdstuk III, afdeling 3, van hetzelfde decreet wordt een onderafdeling E, bestaande uit artikel 29bis, toegevoegd, die luidt als volgt: “ONDERAFDELING E
Artikel 90 In artikel 38, §1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 22 juni 2007 en 4 juli 2008, worden in het eerste lid de volgende wijzigingen aangebracht:
Niet-programmeerbare structuuronderdelen 1° het punt 3° wordt hernummerd in 4°; Artikel 29bis Door de Vlaamse Gemeenschap kan een in de betrokken instelling op 1 oktober van het voorafgaand schooljaar niet georganiseerde optie van het derde en vierde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, niet worden gefinancierd of gesubsidieerd.”.
2° een punt 3° wordt ingevoegd, dat luidt als volgt: “3° niet-georganiseerde specifieke optie, georganiseerd als Se-n-Se;”.
Artikel 91 Artikel 41 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt:
Artikel 88 “Artikel 41 In artikel 33, §1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: “Bij de toepassing van de gestelde minimale leerlingennorm worden enkel de leerlingen van het eerste en het tweede leerjaar van de tweede en de derde graad in aanmerking genomen.”.
Door de Vlaamse Gemeenschap kan een in de betrokken instelling op 1 oktober van het voorafgaand schooljaar niet georganiseerde optie van het derde en vierde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, niet worden gefinancierd of gesubsidieerd.”.
Artikel 92 Artikel 89 In hoofdstuk IV, dat wordt hernummerd in III, afdeling 3, van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
§1. In artikel 44, §1, van hetzelfde decreet wordt in het punt 3° tussen de woorden “derde graad” en de woorden “, de omvorming” de woorden “en de Se-nSe” ingevoegd.
1° het opschrift van onderafdeling C wordt vervangen door wat volgt:
§2. In artikel 44, §2, van hetzelfde decreet wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt:
335
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1 Artikel 96
“6° de Se-n-Se”.
Artikel 93 In artikel 47 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: “Voor de toepassing van deze rationalisatienorm worden niet in aanmerking genomen: 1° de leerlingen van het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers;
In artikel 55 van hetzelfde decreet wordt het punt 1° vervangen door wat volgt: “1° hetzij over te gaan tot geleidelijke afbouw, leerjaar na leerjaar te beginnen met het eerste, van de af te bouwen graad of graden of tot geleidelijke afbouw van het hoger beroepsonderwijs, onverminderd het in artikel 52 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II gestelde;”. Artikel 97
2° de leerlingen van het derde leerjaar van de derde graad, ingericht als een voorbereidend jaar op het hoger onderwijs;
In artikel 76 van hetzelfde decreet wordt het punt 2° vervangen door wat volgt:
3° de leerlingen van de Se-n-Se.”.
“2° 0,20: voor de tweede en de derde graad en het hoger beroepsonderwijs.”.
Artikel 94
ONDERAFDELING V
In artikel 50, §3, van hetzelfde decreet worden in het punt 1°, b), de volgende wijzigingen aangebracht:
Wijzigingen aan het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs
1° het derde gedachtestreepje wordt vervangen door wat volgt: “– een optie van de tweede of derde graad van een bepaalde onderwijsvorm;”; 2° een gedachtestreepje wordt toegevoegd, dat luidt als volgt: “– een opleiding van het hoger beroepsonderwijs.”.
Artikel 98 In artikel 2 van het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs worden tussen de woorden “buitengewoon secundair onderwijs” en de woorden “De Vlaamse Regering” de woorden “, met uitzondering van het hoger beroepsonderwijs” ingevoegd.
Artikel 95 §1. In artikel 53, §1, van hetzelfde decreet worden de woorden “de vierde graad” vervangen door de woorden “het hoger beroepsonderwijs”. §2. In artikel 53, §2, van hetzelfde decreet worden de volgende woorden toegevoegd: “of indien de instelling de optie modevormgeving of de optie plastische kunsten van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs organiseert.”.
ONDERAFDELING VI Wijzigingen aan het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering in de Vlaamse Gemeenschap Artikel 99 §1. In artikel 17 van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering in de Vlaamse Gemeen-
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
336
schap worden de woorden “of in de vierde graad van het voltijds secundair onderwijs” vervangen door de woorden “, in de opleidingen modevormgeving en plastische kunsten van de derde graad van het voltijds beroepssecundair onderwijs en in de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs”. §2. In artikel 39, §5, tweede lid, van hetzelfde decreet wordt het punt 2° vervangen door wat volgt:
1° tussen het woord “technieken” en het woord “, fotografie” worden de woorden “(met uitzondering van de optie plastische kunsten van de derde graad beroepssecundair onderwijs)” ingevoegd; 2° het woord “kleding” wordt vervangen door de woorden “mode (met uitzondering van de optie modevormgeving van de derde graad beroepssecundair onderwijs)”;
“2° de leerling zit in de opleiding modevormgeving of plastische kunsten van de derde graad van het voltijds beroepssecundair onderwijs of in de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs;”.
3° de woorden “vierde graad” worden vervangen door de woorden “hoger beroepsonderwijs en de opties modevormgeving en plastische kunsten van de derde graad beroepssecundair onderwijs”.
§3. In artikel 50, §1, van hetzelfde decreet worden de woorden “het eerste, tweede of derde leerjaar van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs” vervangen door de woorden “de opleiding modevormgeving of plastische kunsten van de derde graad van het voltijds beroepssecundair onderwijs of in de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs”.
AFDELING II
§4. In artikel 50, §2, van hetzelfde decreet worden de woorden “het voltijds secundair beroepsonderwijs van het eerste, het tweede of het derde leerjaar van de vierde graad” vervangen door de woorden “de opleiding modevormgeving of plastische kunsten van de derde graad van het voltijds beroepssecundair onderwijs of in de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs”.
ONDERAFDELING VII Wijzigingen aan het decreet van 4 juli 2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft
Artikel 100 In artikel 8 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft worden in het punt 1° de volgende wijzigingen in de tabel aangebracht:
Wijzigings- en opheffingsbepalingen in het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs
Artikel 101 In artikel 2 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een punt 2°bis ingevoegd, die luidt als volgt: “2°bis een beroepskwalificatie: een afgerond en ingeschaald geheel van competenties waarmee een beroep kan uitgeoefend worden als vermeld in artikel 8 van het decreet van […] betreffende de kwalificatiestructuur;”; 2° aan punt 2° wordt de volgende zin toegevoegd: “Voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs worden hiermee de competenties, als vermeld in artikel 3, 5°, van het decreet van […] betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, bedoeld.”; 3° er worden een punt 18bis en 18 ter ingevoegd, die luiden als volgt: “18°bis jaar: een kalenderjaar; 18°ter
kwalificatieniveau: een onderverdeling van de kwalificatiestructuur gebaseerd
337
op niveaudescriptoren vermeld in het decreet van […] betreffende de kwalificatiestructuur;”;
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
2° het punt 5° wordt opgeheven. Artikel 105
4° er wordt een punt 42bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “42°bis studieomvang: het aantal studiepunten toegekend aan een onderdeel of aan een opleiding;”.
In artikel 14, §3, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “de leerplannen” en de woorden “goed volgens” de woorden “van de opleidingen van de leergebieden, vermeld in artikel 6, en de studiegebieden, vermeld in artikel 7,” ingevoegd.
Artikel 102
Artikel 106
Artikel 4 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een punt, luidende:
In artikel 16 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
“4° specifieke lerarenopleidingen.”
1° in het eerste lid worden de woorden “, uitgezonderd de opleidingen van het studiegebied onderwijs” geschrapt;
Artikel 103 In artikel 5, §3, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden “omvat beroepsgerichte opleidingen die georganiseerd worden op het niveau van het hoger onderwijs en die niet leiden tot de graad van bachelor of de graad van master.” worden vervangen door de woorden “is beroepsgericht onderwijs als vermeld in artikel 4 van het decreet van […] betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.”; 2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs hebben een minimale globale duur van twee jaar en een studieomvang van ten minste 90 studiepunten en ten hoogste 120 studiepunten.”.
Artikel 104 In artikel 8 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° tussen de woorden “Het hoger beroepsonderwijs” en de woorden “wordt ingedeeld in volgende studiegebieden” worden de woorden “aangeboden door de Centra voor Volwassenenonderwijs” ingevoegd;
2° het tweede lid wordt opgeheven. Artikel 107 In artikel 17, §1, van hetzelfde decreet wordt het eerste lid opgeheven. Artikel 108 Artikel 21 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Artikel 21 §1. De Vlaamse Regering bepaalt de omzetting van studiepunten naar lestijden voor de opleidingen van de studiegebieden, zoals vermeld in artikel 8, en voor de specifieke lerarenopleidingen conform de bepalingen in deze afdeling. Voor de berekening van de financiering of subsidiëring van de opleidingen van de studiegebieden, zoals vermeld in artikel 8, en de specifieke lerarenopleidingen wordt het aantal lestijden in aanmerking genomen, zoals bepaald door de Vlaamse Regering na de omzetting van studiepunten. §2. De Centra voor Volwassenenonderwijs delen de opleidingsprogramma’s, vermeld in artikel 17, §1, in modules in en leggen het aantal lestijden per module vast.”.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
338
Artikel 109 Aan artikel 24, §1, eerste lid, van hetzelfde decreet worden de woorden “van de opleidingen van de leergebieden, vermeld in artikel 6, en de studiegebieden, vermeld in artikel 7,” toegevoegd.
Artikel 110 Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 24bis toegevoegd, dat luidt als volgt:
1° aan §1, 1°, worden de volgende woorden toegevoegd: “, dat minstens drie jaar behaald is”; 2° in §1 wordt er een punt 4°bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “4°bis een certificaat van het hoger beroepsonderwijs;”; 3° in §1, 9°, worden de woorden “professioneel onderwijs dan wel het academisch” geschrapt;
“Artikel 24bis §1. Het opleidingsprofiel voor een opleiding van de studiegebieden, vermeld in artikel 8, komt tot stand, zoals bepaald in titel II van het decreet van […] betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, en omvat ten minste:
4° in §2 worden de woorden “kan het centrumbestuur in zijn centrumreglement afwijkende toelatingsvoorwaarden opnemen” vervangen door de woorden “neemt het centrumbestuur in zijn centrumreglement afwijkende toelatingsvoorwaarden op”.
1° het minimale aantal lestijden van de opleiding; Artikel 114 2° het aantal modules; 3° het aantal lestijden per module; 4° de verdeling van de erkende beroepskwalificaties en basiscompetenties over de modules binnen de opleiding.
In artikel 38, §2, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “hoger beroepsonderwijs” en “kan” de woorden “en de specifieke lerarenopleidingen” ingevoegd.
Artikel 115 §2. De Vlaamse Regering kan de procedure en de criteria om tot opleidingsprofielen te komen bepalen.”.
Artikel 111 In artikel 25 van hetzelfde decreet worden de woorden “door de Vlaamse Regering goedgekeurde opleidingsprofielen” vervangen door de woorden “opleidingsprofielen, vermeld in artikel 24 of artikel 24bis”.
Artikel 112 In artikel 26, §4, van hetzelfde decreet worden aan het eerste en derde lid de woorden “, vermeld in artikel 24 en 24bis” toegevoegd.
In artikel 39, 6°, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “hoger beroepsonderwijs” en “een tweede” de woorden “en de specifieke lerarenopleidingen” ingevoegd.
Artikel 116 In artikel 41 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §4 worden tussen de woorden “diploma” en “bekrachtigt” de woorden “van het secundair onderwijs” ingevoegd; 2° aan §4, 2°, worden de volgende woorden toegevoegd: “of een diploma van gegradueerde”;
Artikel 113 In artikel 34 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
3° in §5 worden de woorden “opleiding van het studiegebied onderwijs” vervangen door de woorden “specifieke lerarenopleiding,”;
339
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
4° in §6 worden de woorden “hoger beroepsonderwijs van minimum 900 lestijden” vervangen door de woorden “hoger beroepsonderwijs”;
woorden “en de organisatie van de specifieke lerarenopleidingen” ingevoegd.
5° aan §6 wordt een tweede, derde en vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt:
Artikel 120
“Diegene aan wie overeenkomstig dit decreet het diploma van gegradueerde (in het Engels vertaald als associate degree) is verleend met of zonder nadere specificatie, is gerechtigd tot het voeren van de overeenkomstige titel van gegradueerde met of zonder nadere specificatie. Bij een diploma van gegradueerde wordt steeds een diplomasupplement uitgereikt. Dit is een document dat de inhoud van de studies van de cursist en de structuur van het onderwijs in het land waar de cursist gestudeerd heeft, verduidelijkt. De Vlaamse Regering bepaalt het model van diplomasupplement en de nadere modaliteiten met betrekking tot het uitreiken van een diplomasupplement.”.
Artikel 117 In artikel 42 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “de opleidingen” en de woorden “, die in combinatie” de woorden “van een ander studiegebied in het secundair volwassenenonderwijs” ingevoegd.
In artikel 64 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §2 worden de woorden “en de studiegebieden, zoals vermeld in artikel 8” vervangen door de woorden “en de specifieke lerarenopleidingen”; 2° in §5 worden tussen de woorden “een opleiding” en de woorden “niet georganiseerd” de woorden “van de studiegebieden zoals vermeld in artikel 7 en de specifieke lerarenopleidingen” tussengevoegd. 3° er wordt een §8 toegevoegd, die luidt als volgt: “§8. In afwijking van §1 tot en met §7 wordt de onderwijsbevoegdheid voor een opleiding van de studiegebieden, vermeld in artikel 8, aan het bestuur van een Centrum voor Volwassenenonderwijs toegekend, overeenkomstig de bepalingen in titel II van het decreet van […] betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.”.
Artikel 121 Aan artikel 65, §1, van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht:
Artikel 118 In artikel 49 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan punt 2° worden de woorden “, als vermeld in artikel 24 en artikel 24bis” toegevoegd; 2° in 3° worden tussen de woorden “bestaande opleidingsprofielen voor het volwassenenonderwijs” en de woorden “coördineren,” de woorden “, als vermeld in artikel 24 en artikel 24bis” ingevoegd.
1° aan §1, wordt een derde punt toegevoegd dat luidt als volgt: “3° het structuuronderdeel wordt gerangschikt als secundair volwassenenonderwijs.”;
2° aan §1, wordt een lid toegevoegd dat luidt als volgt:
Artikel 119
“In afwijking van §1, 3°, kan een opleiding die gerangschikt wordt als hoger beroepsonderwijs overgeheveld worden, indien aan volgende voorwaarden voldaan wordt:
In artikel 63, §1, 1°, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “artikelen 7 en 8,” en “voor zover” de
1° de opleiding wordt ingericht in een vestigingsplaats waarvoor het centrumbestuur een afwij-
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
340
king heeft verkregen, zoals bedoeld in artikel 70, §1; 2° de opleiding wordt overgeheveld naar een Centrum voor Volwassenenonderwijs waarvan de hoofdvestigingsplaats in het werkingsgebied van hetzelfde consortium volwassenenonderwijs ligt als de vestigingsplaats, bedoeld in 1°; 3° de opleiding wordt na de overheveling ingericht in een vestigingsplaats van het ontvangende Centrum voor Volwassenenonderwijs, die gelegen is in het werkingsgebied van hetzelfde consortium volwassenenonderwijs als de hoofdvestigingsplaats.”.
Artikel 122
het personeel van het centrum en die, hetzij in eigen naam hetzij in dienst van een organisatie of onderneming en in het kader van de realisatie van het onderwijsprogramma, voor cursisten voordrachten geeft vanuit zijn of haar deskundigheid en ervaring in de arbeidsmarkt en bedrijfswereld. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van melding van de aanwerving van voordrachtgevers aan het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, de grootte van het krediet per leraarsuur dat wordt omgezet en de wijze van toekenning ervan. Over de aanwending van leraarsuren voor de aanwerving van voordrachtgevers en over de vergoeding van die voordrachtgevers moet een voorafgaandelijk akkoord bereikt worden in het lokale comité.”.
In artikel 93 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: Artikel 124 1° in §1, 1°, worden tussen de woorden “het opleidingsprofiel” en de woorden “georganiseerd moet worden” de woorden “, vermeld in artikel 24,” tussengevoegd; 2° in §3, 1°, worden tussen de woorden “het opleidingsprofiel” en de woorden “georganiseerd moet worden” de woorden “vermeld in artikel 24,” tussengevoegd.
Artikel 123
In artikel 99 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1, 2°, worden tussen de woorden “het opleidingsprofiel” en “georganiseerd” de woorden “,vermeld in artikel 24 en artikel 24bis,” ingevoegd; 2° in §3, 1°, worden tussen de woorden “het opleidingsprofiel” en “georganiseerd” de woorden “,vermeld in artikel 24 en artikel 24bis,” ingevoegd.
In artikel 98 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: Artikel 125 1° in §1, 8°, worden de woorden “en onderwijs” vervangen door de woorden “en de specifieke lerarenopleidingen”;
In titel VII van hetzelfde decreet wordt aan hoofdstuk VI een afdeling III, bestaande uit artikel 130bis, toegevoegd, die luidt als volgt:
2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: “AFDELING III “§3. In afwijking van §1 kan een Centrum voor Volwassenenonderwijs leraarsuren aanwenden voor de aanwerving van voordrachtgevers ten bedrage van maximaal 5 procent van het voor het Centrum voor Volwassenenonderwijs beschikbare pakket leraarsuren. Een voordrachtgever is een persoon die geen deel uitmaakt van het centrumbestuur of van
Administratieve en geldelijke rechtspositie voor de personeelsleden van de specifieke lerarenopleidingen
Artikel 130bis Voor de administratieve en geldelijke rechtspositie van de personeelsleden die worden aangesteld in de
341
specifieke lerarenopleiding geldt dezelfde regelgeving als deze die van toepassing is op de personeelsleden van het hoger beroepsonderwijs, in afwachting dat de Vlaamse regering dit anders bepaalt.”.
Artikel 126 In hetzelfde decreet wordt een artikel 179ter ingevoegd, dat luidt als volgt: “Artikel 179ter In afwijking van artikel 24bis bepaalt de Vlaamse Regering het opleidingsprofiel voor een opleiding van de studiegebieden, vermeld in artikel 8, conform de bepalingen van artikel 24, in het geval de stuurgroep het voorstel van opleidingsprofiel uiterlijk op 15 januari 2009 heeft voorgedragen.”.
Artikel 127 In artikel 181, tweede lid, worden de woorden “Die opleidingen beschikken op dat ogenblik over door de Vlaamse Regering goedgekeurde opleidingsprofielen” vervangen door de woorden “Die opleidingen beschikken op dat ogenblik over opleidingsprofielen, als vermeld in artikel 24 of artikel 24bis”.
Artikel 128 In artikel 184 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “de opleidingen” en de woorden “die op het ogenblik” de woorden “, van de leergebieden, vermeld in artikel 6, en de studiegebieden, vermeld in artikel 7,” ingevoegd.
Artikel 129 In artikel 185 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden ‘modulaire opleidingen” en “waarvoor” de woorden “, van de leergebieden, vermeld in artikel 6, en de studiegebieden, vermeld in artikel 7,” ingevoegd.
Artikel 130 In hetzelfde decreet wordt een artikel 185bis toegevoegd, dat luidt als volgt:
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1 “Artikel 185bis
De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs van minder dan 900 lestijden leiden in afwachting van de omvorming, zoals vermeld in artikel 158 van het decreet van […] betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, tot een certificaat van het hoger beroepsonderwijs.”.
Artikel 131 In hetzelfde decreet wordt een artikel 185ter toegevoegd, dat luidt als volgt: “Artikel 185ter Wanneer opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, vastgelegd in bijlage I, op basis van artikel 15 van het decreet van […] betreffende de kwalificatiestructuur leiden tot een erkende kwalificatie van kwalificatieniveau 4, is de Vlaamse Regering gemachtigd deze opleidingen in te delen in een studiegebied van het secundair volwassenenonderwijs, als vermeld in artikel 7. De Vlaamse Regering is ook gemachtigd ambtshalve onderwijsbevoegdheid te verlenen aan de Centra voor Volwassenenonderwijs, die onderwijsbevoegdheid hebben voor de opleidingen vermeld in het eerste lid.”.
AFDELING III Wijzigingen betreffende het hoger onderwijs
ONDERAFDELING I Wijzigingen aan het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen
Artikel 132 In artikel 3 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen worden de volgende wijzigingen aangebracht:
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
342
1° tussen de omschrijving van het begrip “instellingsbestuur” en de omschrijving van het begrip “kwalificatie van een graad” wordt een zevende streepje ingevoegd, dat luidt als volgt: “– jaar: kalenderjaar;”; 2° aan het dertiende streepje, met de omschrijving van het begrip “studiejaar”, worden de volgende woorden toegevoegd: “; met uitzondering voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs”.
Artikel 136 In artikel 23, §1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004 en 16 juni 2006, worden tussen de woorden “ in het hoger professioneel onderwijs” en de woorden “opleidingen organiseren” de woorden “en in het hoger beroepsonderwijs” ingevoegd, en worden tussen de woorden “de overeenstemmende graden van bachelor” en de woorden “verlenen in of over de volgende studiegebieden” de woorden “respectievelijk diploma’s van gegradueerde” ingevoegd.
Artikel 133 Artikel 137 In artikel 12 van hetzelfde decreet wordt voor §1, die §1bis wordt, een nieuwe §1 ingevoegd, die luidt als volgt:
Aan artikel 25, §5, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 19 maart 2004, wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt:
“§1. Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zijn beroepsgericht als vermeld in artikel 4 van het decreet van […] betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.”.
“3° houders van het diploma van gegradueerde (in het Engels vertaald als associate degree), uitgereikt in het hoger beroepsonderwijs.”.
Artikel 134
Artikel 138
In artikel 14 van hetzelfde decreet wordt voor §1, die §1bis wordt, een nieuwe §1 ingevoegd, die luidt als volgt:
In hetzelfde decreet wordt een artikel 53ter ingevoegd, dat luidt als volgt: “Artikel 53ter
“§1. De hogescholen bieden in het hoger beroepsonderwijs opleidingen aan die leiden tot het diploma van gegradueerde.”.
Artikel 135 In hetzelfde decreet wordt een artikel 17bis ingevoegd, dat luidt als volgt:
De ambtshalve geregistreerde instellingen, vermeld in artikel 32 tot en met 53, kunnen elk in de studiegebieden en de vestigingen waarbinnen ze opleidingen in het hoger professioneel onderwijs kunnen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden mogen verlenen, opleidingen van het hoger beroepsonderwijs aanbieden en de daarop betrekking hebbende diploma’s van gegradueerde uitreiken.”.
“Artikel 17bis Artikel 139 §1. Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs sluiten aan bij het secundair onderwijs. §2. De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs hebben een minimale globale duur van twee jaar en een studieomvang van ten minste 90 studiepunten en ten hoogste 120 studiepunten.”.
In artikel 77 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een nieuw 1° ingevoegd, dat luidt als volgt:
343
“1° voor elke bachelors- en mastersopleiding : de graad waartoe de opleiding leidt, de kwalificatie van de graad en desgevallend de specificatie van de graad;”; 2° er wordt een nieuw 1°bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “1°bis voor elke opleiding van het hoger beroepsonderwijs:
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
“§3. Bij een diploma van gegradueerde wordt steeds een diplomasupplement uitgereikt. Dit is een document dat de inhoud van de studies van de cursist en de structuur van het onderwijs in het land waar de cursist gestudeerd heeft, verduidelijkt. De Vlaamse Regering bepaalt de modellen van het diploma van gegradueerde en van het diplomasupplement, en de nadere modaliteiten met betrekking tot het uitreiken van het diploma van gegradueerde en het diplomasupplement.”.
a) het diploma waartoe de opleiding leidt; b) de bacheloropleidingen die erop volgen;”; 3° het bestaande 1° wordt hernummerd tot 1°ter en wordt vervangen door wat volgt:
ONDERAFDELING II Wijzigingen aan het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen
“1°ter voor elke opleiding: a) de inhoud en de doelstellingen van de opleiding, het opleidingsprogramma en de indeling in opleidingsonderdelen; b) in voorkomend geval: de afstudeerrichtingen; c) de volgtijdelijkheid van de onderscheiden opleidingsonderdelen; d) de organisatie van de opleiding in de vorm van modeltrajecten en geïndividualiseerde trajecten;”; 4° het bestaande 1°bis en 1°ter wordt respectievelijk hernummerd tot 1°quater en 1°quinquies.
Artikel 141 In artikel 2 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen wordt een punt 9°bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “9°bis cursist: een deelnemer aan het hoger beroepsonderwijs die voldoet aan de toelatingsvoorwaarden en ingeschreven is, als vermeld in artikel 3, 6°, van het decreet van […] betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs;”.
Artikel 142 Artikel 140 In artikel 83 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
Aan artikel 4 van hetzelfde decreet worden de volgende woorden toegevoegd: “, met uitzondering van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs.”.
1° er wordt voor §1, die §1bis wordt, een nieuwe §1 ingevoegd, die luidt als volgt:
Artikel 143
“§1. Het instellingsbestuur verleent een diploma van gegradueerde met nadere kwalificatie aan ieder die een opleiding van het hoger beroepsonderwijs met succes heeft voltooid.”; 2° een §3 wordt toegevoegd, die luidt als volgt:
In artikel 9 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt een punt 3°bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “3°bis een diploma of certificaat, uitgereikt in het kader van het hoger beroepsonderwijs;”.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
344
Artikel 144 Aan titel III, hoofdstuk III, afdeling 2, van hetzelfde decreet wordt een onderafdeling 4, bestaande uit artikel 15 bis en 15ter, toegevoegd, die luidt als volgt: “ONDERAFDELING 4 Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs
Artikel 15bis Om als regelmatige cursist toegelaten te worden tot een opleiding van het hoger beroepsonderwijs, georganiseerd door een hogeschool, moet de cursist voldaan hebben aan de leerplicht en het onderwijsregeling ontvangen en ondertekend hebben. Daarenboven moet de cursist beschikken over een van de volgende studiebewijzen: 1° een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, dat minstens drie jaar behaald is; 2° een diploma van het secundair onderwijs; 3° een certificaat van een opleiding van het secundair onderwijs voor sociale promotie van minimaal 900 lestijden; 4° een certificaat van een opleiding van het secundair volwassenenonderwijs van minimaal 900 lestijden; 5° een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie; 6° een certificaat van het hoger beroepsonderwijs; 7° een diploma van het hoger beroepsonderwijs; 8° een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan; 9° een diploma van bachelor of master; 10° een studiebewijs dat krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst wordt erkend als gelijkwaardig met een van de diploma’s vermeld in 1° tot en met 9°. Bij ontstentenis van een dergelijke erken-
ning kan het instellingsbestuur personen die in een land buiten de Europese Unie een diploma of een getuigschrift hebben behaald dat toelating geeft tot het hoger onderwijs in dat land, toelaten tot de inschrijving voor een opleiding hoger beroepsonderwijs.
Artikel 15ter In afwijking van §1 neemt het instellingsbestuur in zijn onderwijsregeling afwijkende toelatingsvoorwaarden op. De afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen enkel rekening houden met de volgende elementen: 1° humanitaire redenen; 2° medische, psychische of sociale redenen; 3° het algemene niveau van de cursist, getoetst met een door het instellingsbestuur georganiseerde toelatingsproef. De toelatingsproef, vermeld in 3°, wordt uiterlijk de vijfde dag na het einde van de inschrijvingsperiode georganiseerd en gaat na of de cursist over de kennis en vaardigheden beschikt die vereist zijn om de opleiding in kwestie aan te vangen. Het instellingsbestuur kan de organisatie van een toelatingsproef op verzoek van de cursist niet weigeren. Het instellingsbestuur maakt op basis van de resultaten van de toelatingsproef, vermeld in het eerste lid, 3°, een beoordeling op in de vorm van een schriftelijk verslag, dat opgenomen wordt in het dossier van de cursist. De voorwaarden om een toelatingsproef als vermeld in het eerste lid, 3°, te organiseren worden opgenomen in de onderwijsregeling.”.
Artikel 145 In artikel 39 van hetzelfde decreet wordt voor punt 1°, dat punt 1°bis wordt, een nieuw punt 1° ingevoegd, dat luidt als volgt: “1° de in artikel 6, §1, van het decreet van […] betreffende de kwalificatiestructuur bedoelde competenties die eigen zijn aan de kwalificaties van
345
niveau 5 en die gehanteerd worden voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs;”.
neel gerichte opleidingen” de woorden “opleidingen in het hoger beroepsonderwijs en” ingevoegd. Artikel 150
ONDERAFDELING III Wijzigingsbepalingen in het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen
Artikel 146 In artikel 2 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen wordt een punt 18°bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “18°bis opleiding van het hoger beroepsonderwijs: opleiding van het hoger beroepsonderwijs, als vermeld in artikel 4 van het decreet van […] betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, georganiseerd door een hogeschool.”.
Artikel 147 Aan artikel 7, §1, 1°, van hetzelfde decreet worden een punt d) en een punt e) toegevoegd, die luiden als volgt: “d) een of meer opleidingen in het hoger beroepsonderwijs; e)
een of meer opleidingsonderdelen die behoren tot een of meer opleidingen in het hoger beroepsonderwijs.”.
Artikel 148 In artikel 15, §3, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “veranderen van opleiding en instelling” en de woorden “, tenzij de uitschrijving” de woorden “of door over te stappen naar een opleiding van het hoger beroepsonderwijs” ingevoegd.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 40 bis toegevoegd, dat luidt als volgt: “Artikel 40bis §1. Op basis van artikel 19 derde lid van het decreet van [...] betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs wordt het totaal van de werkingsuitkering voor hogescholen voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs (Whbo) berekend. §2. De werkingsuitkering voor hogescholen voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs (W-hbo) is samengesteld uit volgende componenten: 1° een onderwijssokkel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs (SOW-hbo); 2° een variabel onderwijsdeel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs ( VOW-hbo). §3. Voor de componenten, vermeld in §1, kunnen volgende bedragen worden vastgelegd (uitgedrukt in euro) begrotingsjaar
SOW-hbo
VOW-hbo
2011
20.250
162.000
2012
178.288
1.426.300
2013
361.100
2.888.000
Vanaf 2014
524.344
4.194.750
§4. Vanaf 2015 is SOW-hbo steeds minstens 1/8e van VOW-hbo.”. Artikel 151 Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 40ter toegevoegd, dat luidt als volgt: “Artikel 40ter
Artikel 149
§1. Voor de berekening van de onderwijssokkel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs (SOWhbo) wordt het aantal opgenomen studiepunten in een opleiding van het hoger beroepsonderwijs als volgt vastgesteld;
In artikel 23, §1, 1°, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “voor de” en de woorden “professio-
a) voor het begrotingsjaar 2011: de opgenomen studiepunten in het academiejaar 2009-2010;
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
346
b) voor het begrotingsjaar 2012: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010 en 2010 -2011; c) voor het begrotingsjaar 2013: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012;
“Artikel 40quater §1. Voor de berekening van het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs voor een instelling (VOWi-hbo) worden de bedragen vermeld in artikel 40 bis als volgt omgeslagen: VOWi-hbo = FPi-hbo x VOWhbo; ∑ i FPi-hbo
d) voor het begrotingsjaar 2014: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013;
De sommatie i loopt over het aantal hogescholen;
e) voor het begrotingsjaar 2015: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012, 2012-2013 en 2013-2014;
a) VOWi-hbo gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in hogeschool i;
f) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2. §2. Voor de berekening van de onderwijssokkel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs voor een hogeschool (SOWi-hbo) wordt het bedrag, vermeld in artikel 40bis, §2, omgeslagen over de hogescholen die opleidingen in het hoger beroepsonderwijs aanbieden overeenkomstig de volgende formule: SOWi-hbo = OSTPi-hbo x SOW-hbo; ∑ i OSTPi-hbo waarbij: 1° SOWi-hbo gelijk is aan de onderwijssokkel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs voor instelling i; 2° OSTPi-hbo gelijk is aan het aantal opgenomen studiepunten, berekend overeenkomstig §1; 3° SOW-hbo gelijk is aan de totale onderwijssokkel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, zoals vermeld in artikel 40bis, §2. De sommatie i verloopt over alle hogescholen.”. Artikel 152 Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 40quater toegevoegd, dat luidt als volgt:
waarbij:
b) FPi-hbo gelijk is aan het totale aantal financieringspunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in hogeschool i; c) VOWhbo gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, vermeld in §1; De financieringspunten, worden als volgt berekend: FPi-hbo = FPi-hbo-input + FPi-hbo-output + FPi-hbo-diploma + FPi-hbo-credit, waarbij: 1° FPi-hbo-input gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal opgenomen studiepunten voor het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in instelling i, zoals bepaald in §2; 2° FPi-hbo-output gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten voor het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in instelling i, zoals bepaald in §3; 3° FPi-hbo-diploma gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma’s in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in instelling i, zoals bepaald in §4; 4° FPi-hbo-credit gelijk is aan het aantal financieringspunten in instelling i, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten door studenten onder creditcontract voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, zoals bepaald in §6.
347
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
§2. 1° Het aantal opgenomen studiepunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs wordt als volgt meegerekend voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPihbo-input:
b) het aantal studiepunten waarvoor de student in de desbetreffende opleiding in het hoger beroepsonderwijs een vrijstelling heeft gekregen voor een opleidingsonderdeel.
a) voor het begrotingsjaar 2011: de opgenomen studiepunten in het academiejaar 2009-2010;
§3. 1° voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-hbo-output wordt het aantal financieringspunten gebaseerd op het aantal verworven studiepunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in aanmerking genomen;
b) voor het begrotingsjaar 2012: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010 en 2010 -2011; c) voor het begrotingsjaar 2013: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012;
2° het aantal verworven studiepunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs wordt als volgt meegerekend voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-hbo-output:
d) voor het begrotingsjaar 2014: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013;
a) voor het begrotingsjaar 2011: de verworven studiepunten in het academiejaar 20092010;
e) voor het begrotingsjaar 2015: het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012, 2012-2013 en 2013-2014; f) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2; 2° het aantal opgenomen studiepunten wordt vermenigvuldigd met het puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23; 3° voor de berekening van het aantal opgenomen studiepunten per opleiding wordt het aantal studiepunten in aanmerking genomen waarvoor een student onder diplomacontract zich heeft ingeschreven voor een opleiding in het hoger beroepsonderwijs tot op het ogenblik dat de student 60 studiepunten heeft verworven in één en dezelfde opleiding in het hoger beroepsonderwijs. Voor de vaststelling van die eerste 60 studiepunten in één en dezelfde opleiding in het hoger beroepsonderwijs worden de volgende studiepunten in aanmerking genomen: a) het aantal studiepunten waarvoor de student een creditbewijs ontvangen heeft in de desbetreffende opleiding in het hoger beroepsonderwijs;
b) voor het begrotingsjaar 2012: het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren 2009-2010 en 2010 -2011; c) voor het begrotingsjaar 2013: het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012; d) voor het begrotingsjaar 2014: het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 20112012 en 2012-2013; e) voor het begrotingsjaar 2015: het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 20112012, 2012-2013 en 2013-2014; f) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2. 3° voor de vaststelling van het aantal verworven studiepunten per opleiding wordt het aantal studiepunten in aanmerking genomen waarvoor een student onder diplomacontract een creditbewijs ontvangen heeft in een opleiding in het hoger beroepsonderwijs, voor zover zijn niet gefinancierd worden onder input financiering, zoals vermeld in §2;
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
348
4° het aantal opgenomen studiepunten wordt vermenigvuldigd met het puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23.
4° het aantal uitgereikte diploma’s wordt vermenigvuldigd met het puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23.
§4. 1° voor de berekening van het aantal studiepunten FPi-hbo-diploma wordt voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in de hogescholen: het aantal financieringspunten gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma’s in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in aanmerking genomen;
§5. Het aantal financieringspunten in het kader van FPi-hbo-input, FPi-hbo-output en FPi-hbo-diploma gegenereerd door een werkstudent, een beursstudent en door een student met een functiebeperking wordt vermenigvuldigd met een factor 1,5.
2° voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-hbo-diploma wordt het aantal uitgereikte diploma’s in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs als volgt meegerekend: a) voor het begrotingsjaar 2012: de uitgereikte diploma’s in het academiejaar 2010-2011, vermenigvuldigd met 30; b) voor het begrotingsjaar 2013: het gemiddeld aantal uitgereikte diploma’s over de academiejaren 2010-2011 en 2011-2012, vermenigvuldigd met 30; c) voor het begrotingsjaar 2014: het gemiddeld aantal uitgereikte diploma’s over de academiejaren 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013, vermenigvuldigd met 30; d) voor het begrotingsjaar 2015: het gemiddeld aantal uitgereikte diploma’s over de academiejaren 2010-2011, 2011-2012, 2012-2013 en 2013-2014, vermenigvuldigd met 30; e) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal uitgereikte diploma’s over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2, vermenigvuldigd met 30; 3° alleen de diploma’s, uitgereikt aan studenten die voor minstens de helft van de studiepunten van de desbetreffende opleiding een creditbewijs ontvangen hebben in de instelling die het diploma uitreikt, worden in aanmerking genomen voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-hbo-diploma;
In het geval dat een student beantwoordt aan meer dan één categorie van studentenkenmerken, vermeld in het eerste lid, dan wordt het aantal opgenomen studiepunten, het aantal verworven studiepunten en de diplomabonus van de student verhoogd met de helft van het aantal opgenomen studiepunten, de helft van het aantal verworven studiepunten en de helft van de diplomabonus van die student voor elke categorie van studentenkenmerken van toepassing op de betreffende student. §6. 1° voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-hbo-credit wordt het aantal financieringspunten gebaseerd op behaalde creditbewijzen in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, door studenten met een creditcontract, in aanmerking genomen; 2° het aantal verworven studiepunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, behaald door studenten met een creditcontract, wordt als volgt meegerekend voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-hbo-credit: a) voor het begrotingsjaar 2011: de verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in het academiejaar 20092010; b) voor het begrotingsjaar 2012: het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren 2009-2010 en 2010 -2011; c) voor het begrotingsjaar 2013: het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen
349
in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011 en 20112012; d) voor het begrotingsjaar 2014: het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 20112012 en 2012-2013; e) voor het begrotingsjaar 2015: het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 20112012, 2012-2013 en 2013-2014; f) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t3/t-2. De studiepunten waarvoor studenten onder creditcontract een creditbewijs behaald hebben in een instelling, worden verdeeld over de studiegebieden waarvoor de instelling onderwijsbevoegdheid heeft pro rata het aantal financieringspunten FPi-hbooutput in de studiegebieden en vermenigvuldigd met het puntengewicht van het betreffende studiegebied, zoals vastgelegd in artikel 23.
Artikel153 In artikel 47, §2, van hetzelfde decreet worden na de woorden “verandert van opleiding” de woorden “of door over te stappen naar een opleiding van het hoger beroepsonderwijs zoals bepaald in artikel 4 van het decreet van [….] betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs:” toegevoegd.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1 AFDELING IV
Wijzigingen betreffende de administratieve en geldelijke rechtspositie
ONDERAFDELING I Wijzigingsbepalingen aan het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs
Artikel 154 In artikel 3 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 1 december 1998, 18 mei 1999, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 15 juli 2005, 7 juli 2006, 15 juni 2007, 13 juli 2007 en 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 10° wordt de eerste zin vervangen door wat volgt: “de concrete werkgelegenheid in een bepaald ambt in een instelling, uitgedrukt in een door de inrichtende macht bepaald aantal prestatie-eenheden per week. Als het gaat om een onderwijsopdracht vermeldt de inrichtende macht eveneens het onderwijsniveau, de opleiding, de module, het vak en de specialiteit ervan of de met het vak of specialiteit gelijkgestelde activiteit, de graad en voor het voor het voltijds secundair onderwijs eventueel het HBO5, de onderwijsvorm of de opleidingsvorm.”; 2° in punt 12° worden de woorden “de graad of cyclus” vervangen door de woorden “de graad en voor het voltijds secundair onderwijs eventueel het HBO5,”; 3° een punt 35° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt:
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
350
“35° HBO5: het hoger beroepsonderwijs met kwalificatieniveau 5 in het voltijds secundair onderwijs zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet van […] betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.”.
Artikel 155 In artikel 31, §1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 14 februari 2003, worden de woorden “en eventueel vierde graad” vervangen door de woorden “graad en eventueel het HBO5”. ONDERAFDELING II Wijzigingsbepalingen aan het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding
Artikel 156 In artikel 5 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994, 1 december 1998, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 15 juli 2005, 7 juli 2006, 15 juni 2007 en 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 12° wordt de eerste zin vervangen door wat volgt: “de concrete werkgelegenheid in een bepaald ambt in een instelling, uitgedrukt in een door de inrichtende macht bepaald aantal prestatie-eenheden per week. Als het gaat om een onderwijsopdracht vermeldt de inrichtende macht eveneens het onderwijsniveau, de opleiding, de module, het vak en de specialiteit ervan of de met het vak of specialiteit gelijkgestelde activiteit, de graad en voor het voor het voltijds secundair onderwijs eventueel het HBO5, de onderwijsvorm of de opleidingsvorm.”; 2° in punt 13° worden de woorden “de graad of cyclus” vervangen door de woorden “de graad en
voor het voltijds secundair onderwijs eventueel het HBO5,”; 3° een punt 25° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt: “25° HBO5: het hoger beroepsonderwijs met kwalificatieniveau 5 in het voltijds secundair onderwijs zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet van […] betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.”.
Artikel 157 In artikel 45 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1994 en 18 mei 1999, worden de woorden “, een derde en eventueel een vierde graad” vervangen door de woorden “en derde graad en eventueel het HBO5”. ONDERAFDELING III Wijzigingsbepalingen aan het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek
Artikel 158 In artikel IX.2, §2, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek, wordt tussen de woorden “graad” en de woorden ”de cyclus” de woorden “het hoger beroepsonderwijs van kwalificatieniveau 5” toegevoegd.
ONDERAFDELING IV Wijzigingsbepalingen aan het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV
Artikel 159 In artikel X.40 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, gewijzigd bij het decreet van 15 juni 2007, worden tussen het woord “graad” en de woorden “de cyclus” de woorden “het hoger beroepsonderwijs van kwalificatieniveau 5” toegevoegd.
351
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
HOOFDSTUK II
Artikel 162
Overgangsbepalingen
§1. In de volgende gevallen wordt een opleiding van het hoger beroepsonderwijs als vermeld in artikel 160 afgebouwd:
AFDELING I Algemeen
1° in geval het instellingsbestuur nalaat een aanvraag in te dienen bij de Commissie en het accreditatieorgaan binnen de termijn, vermeld in artikel 161, §2.
Artikel 160 Vanaf de inwerkingtreding van dit decreet worden de volgende opleidingen van rechtswege vastgelegd als opleidingen van het hoger beroepsonderwijs: 1° de opleiding verpleegkunde van de vierde graad in het secundair onderwijs; 2° de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, vastgelegd in bijlage I bij het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs..
2° in geval het besluit van de Vlaamse Regering over de aanvraag, vermeld in artikel 161, §2, negatief is. §2. De cursisten, ingeschreven in de instelling voor het voltijds secundair onderwijs, het centrum voor volwassenenonderwijs op het ogenblik dat beslist wordt tot afbouw, moeten de aangevatte opleiding volledig en binnen een normaal tijdsbestek kunnen beëindigen. Met een normaal tijdsbestek wordt bedoeld zonder onderbreking en zonder herhaling van een onderdeel. De afbouw moet gerealiseerd worden binnen een periode van drie schooljaren.
Artikel 161 §1. De instellingen voor secundair onderwijs en de centra voor volwassenenonderwijs vormen de opleidingen als vermeld in artikel 160 van dit decreet om overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
HOOFDSTUK III
§2. De instellingen voor secundair onderwijs en de centra voor volwassenenonderwijs dienen daartoe een aanvraag in volgens de procedure als vermeld in titel II, hoofdstuk I, afdeling II. Zonder afbreuk te doen aan de termijnen vermeld in artikel 18, §1, moet de aanvraag ingediend zijn voor 1 januari 2012. In afwijking van artikel 20 geeft de Commissie een positief of negatief advies over de macrodoelmatigheid van deze opleidingen uitsluitend op basis van de criteria als vermeld in de punten 3° tot en met 13° van artikel 20.
Artikel 163
In het geval er voor 1 januari 2011 geen erkende beroepskwalificatie voor die opleidingen bestaat, legt de Vlaamse Regering de competenties voor die opleidingen vast, tot zolang er geen erkende beroepskwalificaties zijn. De Vlaamse Regering bepaalt de door sectoren of door overheidsinstanties erkende referentiekaders die hiervoor gebruikt moeten worden en de wijze van beschrijving van deze competenties op basis van de descriptorelementen, als vermeld in artikel 6 van het decreet van […] betreffende de kwalificatiestructuur.
Slotbepalingen
De evaluatie van het hoger beroepsonderwijs wordt uiterlijk in 2013 opgestart. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere modaliteiten van de evaluatie. De programmatieprocedure en het kwaliteitszorgsysteem maken in ieder geval deel uit van de evaluatie. De resultaten van de evaluatie worden aan het Vlaams Parlement meegedeeld.
Artikel 164 §1. Binnen de perken van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap worden de bedragen vastgelegd in artikel 40bis van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen aangepast, met dien verstande dat de waarde per financieringspunt in VOW-hbo niet meer dan 5% afwijkt van de waarde per financieringspunt in VOWprof, zoals bepaald in artikel 10 van het decreet
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
352
van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen. §2. De Vlaamse Regering kan vanaf 1 september 2009 een subsidie toekennen aan:
Artikel 165 Dit decreet treedt in werking op 1 september 2009 met uitzondering van titel I, hoofdstuk II, dat in werking treedt op 1 mei 2009. Brussel, 6 maart 2009.
1° de stuurgroep en de VLHORA, om de kosten te dekken voor de organisatie van de visitaties van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs; 2° het accreditatieorgaan, als vermeld in artikel 12, om de kosten te dekken voor de programmatie en de accreditatie van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs; 3° het instellingsbestuur dat de opleiding organiseert, als tussenkomst in de kosten die verbonden zijn aan de visitatie van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. §3. Indien van toepassing wordt de subsidie, vermeld in §2, 3°, toegekend aan de coördinerende instelling. §4. De Vlaamse Regering bepaalt minstens de volgende modaliteiten voor de toekenning van de subsidie, vermeld in §2: 1° het tijdstip waarop de subsidie wordt toegekend; 2° de hoogte van het bedrag van de subsidie; 3° de wijze van toekenning van de subsidie.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Kris PEETERS
De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, Frank VANDENBROUCKE
___________________
353
BIJLAGE bij de memorie van toelichting: Reguleringsimpactanalyse
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
354
355
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
11 juni 2008
RIA
Reguleringsimpactanalyse voor het betreffende het hoger beroepsonderwijs
decreet
1 Korte beschrijving thema Het decreet dat het voorwerp uitmaakt van deze reguleringsimpactanalyse regelt het hoger beroepsonderwijs. Het hoger beroepsonderwijs is beroepsgericht onderwijs dat georganiseerd wordt door instellingen voor gewoon voltijds secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen. Het hoger beroepsonderwijs omvat opleidingen die leiden tot een erkende onderwijskwalificatie van niveau 4 of niveau 5 van de Vlaamse Kwalificatiestructuur, die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 4 respectievelijk kwalificatieniveau 5.
2 Probleem en doelstellingen 2.1
Probleemstelling
2.1.1 VANUIT DE ARBEIDSMARKT Er zijn belangrijke veranderingen aan de gang in ons economisch weefsel en op de arbeidsmarkt, vooral ten gevolge van technologische ontwikkelingen, veranderingen in productieprocessen en globalisering. Deze veranderingen uiten zich in wijzigende kwalificatienoden op de Vlaamse arbeidsmarkt. Vanuit het perspectief van een goede aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt is het noodzakelijk deze ontwikkelingen in de gaten te houden en na te gaan hoe het onderwijs zich moet ontwikkelen om op deze wijzigende kwalificatienoden een antwoord te bieden. Het is duidelijk dat Vlaanderen in de toekomst nood zal hebben aan meer hooggeschoolden. De instroom in en uitstroom uit het hoger onderwijs moet dus toenemen. Maar ook bij de middengeschoolden tekenen zich belangrijke ontwikkelingen af. Uit de vacatureanalyse van de VDAB blijk dat er op het niveau van de middengeschoolden heel wat jobs zijn waarvoor de werkgevers te weinig kandidaten vinden in de populatie die het secundair onderwijs heeft afgemaakt. Bij de technische knelpuntberoepen gaat het onder meer om onderhoudsmecaniciens en – elektriciens, tekenaars mechanica en bouwelektriciens. Bij de administratieve knelpuntberoepen gaat het om boekhouders, dispatcher-transportplanners, bedienden planning en logistiek en 1 systeembeheerders-informatica . Waar vroeger een diploma secundair onderwijs nog garant stond
1
Van Hauwermeiren, A. (2007). Naar een nieuwe vorm van tertiair onderwijs. In: Vlaamse Onderwijsraad, Tertiair onderwijs, een verkenning. (Antwerpen-Apeldoorn: Garant).
1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
356
RIA
voor een succesvolle overgang naar een job, is dit vandaag minder het geval. Ook voor functies waarvoor geen hoger onderwijsdiploma wordt gevraagd, nemen de kwalificatie-eisen toe. Vandaar de nood aan postsecundaire opleidingen. De goede tewerkstellingskansen van gegradueerden uit de het vroegere HOSP en van mensen met een diploma van het 7 jaar TSO tonen dit aan. Precies op dit niveau van de middengeschoolden zijn er bovendien ook inhoudelijke wijzigingen in kwalificatienoden, samenhangend met verschuivingen tussen sectoren en specifieke ontwikkelingen binnen sectoren. Vanuit verschillende sectoren wordt de vraag naar nieuwe opleidingen gesteld. In de chemische sector bijvoorbeeld, waar productieprocessen en technische installaties complexer worden, is een nood ontstaan aan proces- en onderhoudstechnici die competenties bezitten die men niet met een opleiding secundair onderwijs kan verwerven. De vliegtuigindustrie heeft te kampen met een gelijkaardige problematiek. Ook in de bouw is men vragende partij voor een nieuwe opleiding tot 2 werfleider en/of bouwploegbaas. De arbeidsmarkt heeft dus nood aan mensen met bepaalde competenties waarvoor de opleidingen in het secundair onderwijs ontoereikend zijn en een bacheloropleiding tot ‘overkwalificatie’ zou leiden. 2.1.2 VANUIT ONDERWIJS In het beleidsdenken en -debat gedurende de voorbije jaren over het opleidingen- en kwalificatielandschap tussen secundair en hoger onderwijs is de overtuiging gegroeid dat bepaalde opleidingen in het volwassenenonderwijs en in het secundair onderwijs een gelijkaardig niveau van kwalificatie nastreven dat postsecundair is, maar niet gelijkgeschakeld kan worden aan een bachelorgraad. Deze opleidingen, die zeer waardevol zijn voor de arbeidsmarkt, hebben nood aan een duidelijke positionering en erkenning, zodat de verschillende mogelijke doelgroepen gemakkelijker hun weg vinden naar het verwerven van deze kwalificaties. Dit blijkt onder meer in de 3 beleidsnota en de beleidsbrief 2006-2007 en in diverse toespraken . Zowel vanuit het secundair onderwijs als het hoger onderwijs zelf werd een standpunt over HBO voorbereid. De VLOR hield in december 2006 een toekomstverkenning over tertiair onderwijs (nu hoger beroepsonderwijs genoemd), die uitmondde in een platformtekst in het voorjaar van 2007. Het decreet op het volwassenenonderwijs voert het begrip “hoger beroepsonderwijs” (HBO) in als derde niveau van het volwassenenonderwijs en bepaalt aspecten als instroomvoorwaarden en studiebekrachtiging. Het Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke hervorming van het hoger onderwijs. De aanpassing van de standaarden voor de bachelorgraden in het structuurdecreet aan internationale normen zorgden voor een opwaardering van de hogeschoolopleidingen. Tegelijk werd beslist om bepaalde bestaande postsecundaire kwalificaties buiten de BaMa-structuur van het hoger onderwijs te houden. Sindsdien is de nood groot om aan deze zinvolle opleidingen een duidelijke plaats in de opleidingenstructuur te geven en het diploma dus een heldere waarde en betekenis te geven. Ook Europese ontwikkelingen tonen aan dat de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs nood hebben aan een duidelijke positionering. In een studie van EURASHE worden de opleidingen binnen de ‘tertiary short cycle education’ (TSC) of ‘sub-degree education’ beschreven als programma’s die niet leiden tot een Bachelor’s degree, met een maximum studieduur van twee jaar of gevalideerd met 4 minder dan 180 ECTS punten. Het is een erg heterogene groep van programma’s en studies. In sommige landen worden deze programma’s gezien als deel uitmakend van het hoger onderwijs, in andere landen wordt geen van deze programma’s als hoger onderwijs erkend. Een zelfde type van onderwijs dat leidt tot dezelfde professionele kwalificaties kan – volgens de studie – in één land als deel van het hoger onderwijs worden erkend, terwijl het in een ander land binnen het postsecundair onderwijs wordt geplaatst. Ook de plaats waar het georganiseerd wordt (in universiteiten, hogescholen, secundair onderwijs) verschilt sterk van land tot land. Deze verschillen in aanpak bemoeilijken uiteraard de vergelijkbaarheid van de studies en dus ook de mobiliteit van de studenten. 2
De Rick, K. (2007). De bouwnijverheid: een sector op zoek naar gekwalificeerde werknemers. In: Vlaamse Onderwijsraad, Tertiair onderwijs, een verkenning. (Antwerpen-Apeldoorn: Garant). 3 Zie onder meer de toespraak Een toekomst voor lerende volwassenen in het hoger en tertiair onderwijs (september 2004), Zie www.vandenbroucke.com 4 Kirsch, M., Beernaert, Y. & Norgaard, S. (2003).Tertiary short cycle education in Europe. A comparative study. (Brussels: EURASHE).
2
RIA
357
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
In vele Europese landen ontstaan nieuwe ontwikkelingen in de richting van korte hogere beroepsopleidingen. Nederland is gestart met het oprichten van de Associate Degrees. Dit is een deelprogramma van de bacheloropleiding dat ongeveer 120 studiepunten bestrijkt. Afgestudeerden kunnen daarmee terecht op de arbeidsmarkt, maar kunnen evengoed de eigenlijke bacheloropleiding verder zetten. De Associate Degrees bestaan – net zoals het geplande HBO in Vlaanderen – uit korte opleidingen die op de arbeidsmarkt gericht zijn. Ze verschillen echter ook wezenlijk van onze opvatting over het HBO omdat ze een integraal onderdeel van een bacheloropleiding vormen en enkel door hoger onderwijsinstellingen kunnen ingericht worden. Wij willen in de ontwikkeling van het HBO ook het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs een belangrijke rol laten spelen en geven prioriteit aan de arbeidsmarktfinaliteit van de opleidingen. In het Verenigd Koninkrijk kunnen kortdurende en arbeidsmarktgerichte opleidingen ingericht worden in de ‘further education’-sector. Further Education Colleges bieden opleidingsmogelijkheden aan post-leerplichtige jongeren (in dit geval ouder dan 16) die kunnen, maar niet noodzakelijk moeten leiden naar het hoger onderwijs. Ze leiden wel tot erkende kwalificaties. Een specifiek initiatief zijn de zogenaamde Foundation Degrees, die sinds 2001 bestaan in Engeland. De opleidingen worden ontworpen door een partnerschap van bedrijven en opleidingsorganisaties (universiteiten en hogescholen) en hebben een flexibele structuur. Op die wijze willen ze tegemoet komen aan de opleidingsnoden van werknemers. Deze opleidingen worden ontwikkeld om tegemoet te komen aan knelpuntberoepen en hebben de bedoeling meer gekwalificeerden van een hoger technisch en professioneel niveau te vormen. Een opleiding duurt twee jaar en kan ook een opstap zijn naar het behalen van een bachelor. Foundation Degrees worden ingeschaald in level 5 van het National 5 Qualifications Framework. Een uitgebreid kwaliteitszorgsysteem ziet toe op de kwaliteit van de opleidingen (cf. Foundation Degree Forward). Er bestaan nu reeds 1.600 Foundation Degrees. De intense samenwerking met de bedrijven en het kwaliteitszorgsysteem van de Foundation Degrees leveren interessante inzichten voor de ontwikkeling van het HBO in Vlaanderen. Zoals uit de studie van EURASHE duidelijk blijkt, is er geen internationaal aanvaard concept van de ‘tertiary short cycle education’ (TSC) of ‘sub-degree education’. Het is een erg heterogene groep van programma’s en studies. Voor Vlaanderen is het dan ook aangewezen om een eigen model uit te werken, inspelend op de lokale context, noden en behoeften, maar met aandacht voor de Europese context. De nood aan nieuwe kwalificaties op de arbeidsmarkt en aan opleidingen die daartoe leiden, heeft ook spontaan tot initiatieven en experimenten in het onderwijs geleid. In verschillende regio’s kwamen al samenwerkingsverbanden tussen instellingen van verschillende onderwijsniveaus en andere publieke opleidingsverstrekkers tot stand om voorstellen te ontwikkelen om aan die behoefte tegemoet te komen. Wat de vrije juridische beleidsruimte betreft, werd het hoger beroepsonderwijs reeds ingevoerd als derde niveau van het volwassenenonderwijs bij decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Onder meer aspecten als instroomvoorwaarden en studiebekrachtiging voor het hoger beroepsonderwijs werden daarbij ingevoerd. Ook in het hoger onderwijs werd het hoger beroepsonderwijs als begrip reeds ingeschreven, meer bepaald in artikel 11 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (gewijzigd door het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII). Verder dient bij het uitwerken van de regelgeving betreffende het hoger beroepsonderwijs rekening gehouden te worden met drie cruciale omgevingsfactoren: • • •
de federale regelgeving inzake minimale voorwaarden voor de uitreiking van diploma’s; het geheel van bestaande Europese afspraken; het gelijkheidsbeginsel.
De federale regelgeving inzake minimale voorwaarden voor de uitreiking van diploma’s
5
http://www.fdf.ac.uk/
3
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
358
RIA
Omwille van deze federale bevoegdheid, bepaald in artikel 127, §1, eerste lid, 2° van de Grondwet, is het onmogelijk in de volle uitoefening van de onderwijsbevoegdheid een nieuw onderwijsniveau te creëren en/of voor reeds bestaande onderwijsniveaus nieuwe voorwaarden vast te stellen. De federale bevoegdheid dient volgens de grondwetgever zelf beperkt geïnterpreteerd te worden omdat met ‘minimale voorwaarden voor het uitreiken van diploma’s’ bedoeld wordt: “De voorwaarden die werkelijk bepalend zijn voor de waarde en dus de gelijkwaardigheid van diploma’s: dit zijn enkel de grote indelingen van het onderwijs in niveaus, leidend tot de uitreiking van diploma’s en eindgetuigschriften, alsook de minimale globale duur die aan elk van deze niveaus moet worden besteed.” Doordat de federale overheid geen apart onderwijsniveau voorziet tussen het secundair onderwijs en het hoger onderwijs, is het zonder een aanpassing van die wet niet mogelijk een volwaardig onderwijsniveau te maken van het hoger beroepsonderwijs. Dus moet het worden ingebed in het secundair onderwijs en/of het hoger onderwijs. Op inhoudelijke gronden is het niet wenselijk om HBO-opleidingen uitsluitend in het secundair onderwijs te positioneren. Het gaat hier immers om opleidingen postsecundair beroepsonderwijs, waarin ook opleidingen uit de Europese ‘short cycle’, worden opgenomen. Short Cycle opleidingen worden door de Europese Hoger Onderwijsruimte mee opgenomen in de Bolognacyclus. Het is evenmin wenselijk om het HBO uitsluitend in het hoger onderwijs in te bedden. Men kan immers niet stellen dat opleidingen die leiden tot een kwalificatie van niveau 4 beantwoorden aan de vereisten waaraan de short cycle in Europa moet tegemoet komen. We kiezen er daarom voor om het HBO leidend tot een kwalificatie van niveau 4 en niveau 5 respectievelijk binnen het secundair en het hoger onderwijs de positioneren. In het secundair onderwijs stelt zich uiteraard het probleem niet van de globale minimale duur, aangezien de duur door een HBO4-opleiding alleen maar verlengt in een postsecundair traject dat momenteel ook al bekend is in de vierde graden en de derde jaren van de derde graad van het secundair onderwijs. Maar wat betreft de minimale globale duur in het hoger onderwijs is er een probleem. De federale wet van 7 juli 1970 bepaalt immers dat een opleiding van het korte type aan een hogeschool uit één cyclus van ten minste 2 jaar bestaat, en het lange type uit twee cycli van 2 jaar. De wijzigingen die het Bamadecreet hierin aanbracht zijn door het Arbitragehof aanvaard, maar zijn hier verder niet relevant omdat die wijzigingen de professionele en academische bachelor betreffen die we hier niet gaan regelen. Het arrest van het Arbitragehof stelt de uitdrukking van de minimale globale duur in jaren in vraag: “De minimale globale duur wordt omschreven als de resultante van het aantal studiejaren, het aantal weken per jaar en het aantal uren per week. De duur kan worden uitgedrukt in een totaal aantal uren of kredietpunten en eventueel in een aantal minimumjaren.” We kunnen daarin een aanmoediging lezen om de minimale globale duur niet langer louter in studiejaren uit te drukken. Toch zal het voor HBO5 -opleidingen van 90 studiepunten een uitdaging zijn om deze opleidingen in te passen binnen de huidige federale wetgeving. Europese afspraken In de mate dat er over een onderwijsaangelegenheid bindende afspraken zijn binnen de Europese Unie, of binnen andere internationale verdragen, moeten we daarmee al rekening houden. Van die afspraken kan zowel een verplichting tot regelgevend optreden uitgaan als een verbod om een initiatief te nemen dat daarmee strijdig is. De afspraken die deel uitmaken van het brede Bolognaproces (met inbegrip van de uitbouw van de Short Cycle) en het Kopenhagenproces (met inbegrip van het European Qualification Framework) zijn niet dwingend recht. Het betreft noch verordeningen noch richtlijnen. Ze kunnen dus niet als directe bron van rechten of plichten worden beschouwd. In de mate dat de bevoegde overheden in ons land (de gemeenschappen) hierin engagementen hebben aangegaan, is het vanuit de gedachte van een coöperatief federalisme noodzakelijk dat de federale overheid dit proces niet bemoeilijkt en zonodig belemmeringen binnen haar
4
RIA
359
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
bevoegdheidssfeer wegneemt. Het spreekt voor zich dat het beleid dat men als gemeenschap zou kiezen in uitvoering van die Europese engagementen moet overeenstemmen met die engagementen, zoniet is het juridisch moeilijk te argumenteren dat Europese engagementen een doorbreken van de federale regels noodzaakt. De nauwe aansluiting van het HBO met het Europese en Vlaamse kwalificatieraamwerk en de positionering van HBO5 -opleidingen in de Short Cycle van de Europese Hoger Onderwijsruimte zijn een vertaling van deze argumenten. Het gelijkheidsbeginsel Elke onderwijsregeling moet voldoen aan het gelijkheidsbeginsel. Bij het positioneren van het HBO in zowel het secundair onderwijs als in het hoger onderwijs, moet terdege worden verantwoord op welke vlakken er een gemeenschappelijkheid is (= gelijkheid), en op welke vlakken er verschillen blijven. In dat laatste geval moeten die verantwoord worden. Die oefening moet gebeuren op het vlak van onderwijsinhouden, kwaliteitscontrole, financiering, personeelsstatuut. Het vertrekpunt van elke juridische verantwoording mag de noodzaak zijn om te voorzien in dat specifiek aanbod. Dat aanbod kan, gezien de ontwikkelingen en engagementen in het Bolognaproces, geen professionele bachelor zijn. Anderzijds is het niet realistisch dat aanbod volledig in te bedden in het (post)secundair onderwijs, dus is het verantwoordbaar het HBO deels in het secundair onderwijs en deels in het hoger onderwijs in te bedden. Het Europese Kwalificatieraamwerk kan, met invulling van wat momenteel al bestaat, deze hele verantwoording goed onderbouwen: het ontbreken in ons onderwijsaanbod van opleidingen op niveau 5, het feit dat opleidingen in hogescholen en in 7de jaren TSO of 4de graden BSO op een gelijkaardig publiek mikken, en de 7de jaren TSO en de 4de graden BSO EQF-niveau 4 hebben. Het is evident dat dit bij voorkeur niet zomaar geponeerd wordt maar zal worden onderbouwd met onderzoek. 2.1.3 ONTWIKKELINGEN ROND KWALIFICATIESTRUCTUUR De Europese Raad van 2000 in Lissabon stelde het streven naar transparantie op het gebied van kwalificaties en het stimuleren van levenslang leren voorop als twee belangrijke pijlers van de inspanningen om de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels af te stemmen op de behoeften van de kennismaatschappij. Het European Qualifications Framework for Life Long Learning (EQF) moet een antwoord bieden op de vraag naar meer transparantie. Het EQF wil een gemeenschappelijke taal creëren om kwalificaties te beschrijven. Door het EQF zullen in de verschillende lidstaten werkgevers, werkenden, werkzoekenden en lerenden kwalificaties op een eenduidige wijze kunnen beschrijven en vergelijken. Het Europese Parlement heeft op 24 oktober de aanbeveling over het European Qualifications Framework (EQF) aangenomen die eind januari verscheen in het Europees 6 Publicatieblad . Omdat het EQF een metaraamwerk is, worden de lidstaten aanbevolen om een eigen nationaal kwalificatiesysteem te ontwerpen en dit tegen 2010 aan het Europese kwalificatiekader te koppelen. Ook wordt gesteld dat lidstaten maatregelen nemen tegen 2012 om waar nodig alle nieuwe certificaten, diploma’s en “Europass”-documenten die door de bevoegde autoriteiten worden afgegeven via de nationale kwalificatiesystemen te koppelen aan het passende niveau van het Europees kwalificatiekader. Ook de OESO heeft recent een belangwekkend rapport 7 over kwalificatiestructuren gepubliceerd. Denken in termen van kwalificatiestructuren zal het onderwijs ingrijpend veranderen. De VLOR spreekt in zijn advies over de Vlaamse kwalificatiestructuur van een paradigmawissel: “In plaats van te focussen op de input van leren wordt nu gewerkt en gedacht vanuit de notie ‘leerresultaten’, ‘kunnen functioneren in levensechte contexten’. Vanuit een onderwijskundig perspectief is het een Copernicaanse revolutie om te vertrekken van functioneringsvereisten in levensechte contexten. Dit veronderstelt een integratie van kennis, vaardigheden en attitudes om datgene wat een lerende kan,
6 7
http://ec.europa.eu/education/policies/educ/eqf/rec08_nl.pdf OECD (2007). Qualifications systems. Bridges to lifelong learning (Paris:OECD).
5
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
360
RIA
te valoriseren in plaats van te vertrekken vanuit de hiaten die de lerende nog heeft en de leercontext waarin het leren plaats heeft gevonden”.8 Vlaanderen is momenteel bezig met het uittekenen van de Vlaamse kwalificatiestructuur. De Vlaamse kwalificatiestructuur zal – net zoals het EQF – acht niveaus onderscheiden waarin kwalificaties een plaats krijgen. Een kwalificatie is een afgerond geheel van competenties. Met afgerond bedoelen we dat het geheel van competenties relevant is voor bijvoorbeeld het uitoefenen van een beroep of om verdere opleidingen aan te vatten. Voor elk niveau van de Vlaamse kwalificatiestructuur bestaat er een algemene omschrijving van de karakteristieken van de competenties die behoren tot de kwalificatie op dat niveau. Dit zijn de niveaudescriptoren. Die algemene omschrijving laat toe kwalificaties van verschillende niveaus van elkaar te onderscheiden. De Europese Hoger Onderwijsruimte hanteert vooralsnog een eigen ordening van kwalificaties in het hoger onderwijs naast het EQF. De niveaus daarvan worden onderscheiden aan de hand van de Dublin-descriptoren. Binnen het Bologna-proces werd het ‘Short Cycle Higher Education’ sinds 2005 9 expliciet gelinkt aan de eerste cyclus van het hoger onderwijs. Er is echter gezorgd voor een compatibiliteit van EQF met het kwalificatiekader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs. “De descriptor voor het hoger onderwijs korte cyclus (binnen of gekoppeld aan de eerste cyclus) door het Joint Quality Initiative” ontwikkeld als onderdeel van het Bolognaproces, stemt overeen met de 10 leerresultaten van EQF niveau 5. Vlaanderen heeft dus niet enkel de opdracht om een eigen kwalificatiekader uit te tekenen. Ook verwacht Europa dat studiebewijzen in de toekomst via het nationale kader aan het EQF gekoppeld worden. Wat de vrije juridische beleidsruimte betreft, wordt de Vlaamse kwalificatiestructuur momenteel ingevoerd bij een decreet betreffende de kwalificatiestructuur, waarvan het wetgevend proces nog lopende is. De regeling van het hoger beroepsonderwijs dient ook hierop afgestemd te zijn.
2.2
Doelstellingen
2.2.1
ARBEIDSMARKTKANSEN VERSTERKEN VAN LERENDEN, WERKENDEN EN WERKZOEKENDEN De centrale doelstelling van het hoger beroepsonderwijs is de competentieontwikkeling van mensen met het oog op het versterken van hun kansen op de arbeidsmarkt. Om hiertoe te komen is een eerste voorwaarde dat beroepsgerichte opleidingen vlot kunnen inspelen op evoluties en de reële kwalificatiebehoeften op de arbeidsmarkt. Een nauwe samenwerking met het bedrijfsleven is hierbij onontbeerlijk, bijvoorbeeld door werkplekleren te integreren in de opleiding. Hiertoe dient een gemeenschappelijk kader gecreëerd te worden voor alle postsecundair beroepsgerichte opleidingen. 2.2.1.1. Beroepsgerichte opleidingen afstemmen op evoluties op de arbeidsmarkt -
Op de arbeidsmarkt moeten mensen een vlotte start kunnen nemen. Opleidingen moeten dus relevant zijn voor de arbeidsmarkt. Het succes van het vroegere hoger onderwijs voor sociale promotie (HOSP) toont dat het maatschappelijk relevante opleidingen zijn. Hetzelfde geldt voor de meeste zevende jaren in het technisch secundair onderwijs en vierde graden beroepssecundair onderwijs.
8
VLOR-Algemene Raad, Advies over het werkdocument "Naar een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren", 24 november 2005. 9 Zie http://www.bolognabergen2005.no/EN/Bolsem/Other_sem/050124_Amsterdam/ 050124_Recommendations.pdf 10
Zie bijlage 2 van de Europese aanbeveling omtrent EQF: http://ec.europa.eu/education/policies/educ/eqf/rec08_nl.pdf
6
361
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
RIA
De intense samenwerking met de beroepswereld zal zich voor het HBO niet enkel situeren bij de vormgeving van een opleiding, maar ook bij het realiseren ervan en het nagaan van de kwaliteit van de opleiding. In de mate dat Europese richtlijnen of federale regelgeving de toegang tot en de uitoefening van bepaalde beroepen regelen, zullen we ervoor zorgen dat het diploma HBO in die toelatings- of uitoefeningsvoorwaarden wordt opgenomen. De kwalificatiestructuur is een goed instrument om opleidingen vlot af te stemmen op de evoluties op de arbeidsmarkt. De sociale partners maken via de SERV beroepscompetentieprofielen aan. Die beroepscompetentieprofielen worden vervolgens ingediend voor inschaling in de kwalificatiestructuur. De competenties die in een kwalificatie vervat zijn, moeten minimaal in een opleiding die daar naar toe leidt terug te vinden zijn. 2.2.1.2. Eén kader creëren voor alle postsecundaire beroepsgerichte opleidingen Opleidingen in het vroegere HOSP, de specialisatiejaren TSO en de vierde graad BSO bieden belangrijke kansen op de arbeidsmarkt. Niettemin hebben deze opleidingen in het verleden te kampen gehad met een onduidelijke positionering: enerzijds ten opzichte van opleidingen in het secundair onderwijs, anderzijds ten opzichte van de bacheloropleidingen. Het creëren van een gemeenschappelijk kader voor deze postsecundaire beroepsgerichte opleidingen die niet tot een bachelor leiden dringt zich dus op. In het decreet volwassenenonderwijs streefden we een modernisering en kwaliteitsverbetering van de opleidingen in de centra voor volwassenenonderwijs na. De HOSP-opleidingen zullen omgevormd worden naar het hoger beroepsonderwijs. We willen ook andere en nieuwe postsecundaire opleidingen in dit perspectief brengen. Via de koppeling met het EQF en de Vlaamse kwalificatiestructuur zullen deze opleidingen in binnenen buitenland herkenbaar zijn en een duidelijke positie verwerven binnen onderwijs en op de arbeidsmarkt. 2.2.2 PARTICIPATIE AAN LEVENSLANG LEREN BEVORDEREN Met het hoger beroepsonderwijs willen we de ontbrekende trede op de onderwijsladder invullen met opleidingen met een duidelijke arbeidsmarktfinaliteit. Deze trede moet ook een opstap bieden naar opleidingen die naar een professionele bachelorgraad leiden. Door deze opleidingen toegankelijk te maken voor zowel jongeren als volwassenen op verschillende momenten in hun loopbaan, willen we de participatie aan levenslang leren bevorderen. Tevens zullen we stimuleren dat werkzoekenden in de begeleiding van een traject naar werk ook verwezen worden naar relevante trajecten in het hoger beroepsonderwijs. Ook personen die een arbeidsmarktgerichte kwalificatie behaalden via VDAB of Syntra moeten de weg naar het hoger beroepsonderwijs vinden om hun competenties verder te ontwikkelen. 2.2.2.1. Ontbrekende trede tussen secundair onderwijs en hoger onderwijs invullen Met het nieuwe financieringssysteem en de flexibele trajecten wordt een verhoogde en succesvolle deelname van nieuwe doelgroepen aan het hoger onderwijs beoogd. Maar voor sommige jongeren is de sprong naar het hoger onderwijs te groot: 34 % van de jongeren uit TSO en 68,5% van de jongeren uit BSO die naar de hogeschool of de universiteit gaan, haken af in het eerste jaar, t.o.v. 11 12 9% van de jongeren uit het ASO . Uit de databank tertiair onderwijs blijkt bovendien dat de kans op slagen voor jongeren uit het 7e jaar BSO in het hoger onderwijs zeer klein is. Informatie over slaagkansen wordt in deze databank weergegeven als de verhouding van het aantal verworven credits ten opzichte van het aantal oorspronkelijk opgenomen studiepunten, voor verschillende groepen studenten. Met andere woorden: in welke mate behalen deze studenten de doelstellingen die ze voor zichzelf hebben vooropgesteld? Een gemiddelde student in het hoger onderwijs realiseert e 61% van wat hij zich heeft voorgenomen bij het begin van het academiejaar. Voor jongeren uit het 7 11
De Rick, K., Maes, L. & Saliën K. (2007). De mogelijke doelgroep voor het tertiair onderwijs. In: Vlaamse Onderwijsraad, Tertiair onderwijs, een verkenning. (Antwerpen-Apeldoorn: Garant). 12 Cijfers van het academiejaar 2005-2006
7
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
362
e
RIA
jaar BSO (4% van alle studenten in het hoger onderwijs) is dit slechts 27%. Ook jongeren uit het 6 jaar TSO doen het minder goed dan hun collega’s uit het ASO, 54% t.o.v. 70%. Op die wijze gaat er ontzettend veel talent verloren. De overgang van secundair onderwijs naar hoger onderwijs mag geen ‘kwalificatie-val’ worden voor mensen voor wie de stap naar een bacheloropleiding te groot is. Gepaste tussentreden zou sommigen kunnen helpen om toch de ladder te beklimmen. Met het hoger beroepsonderwijs vullen we die ontbrekende trede op de onderwijsladder in met opleidingen met een duidelijke arbeidsmarktfinaliteit. 2.2.2.2. Een opstap naar de bacheloropleiding bieden Opleidingen HBO zijn in de eerste plaats gericht op het verwerven van een kwalificatie die onmiddellijk inzetbaar is op de arbeidsmarkt. Toch willen we met het HBO eveneens een opstap bieden naar opleidingen die naar een professionele bachelorgraad leiden. Op die wijze hopen we talenten te ontwikkelen die nu omwille van een ontspoorde loopbaan in het secundair onderwijs of een verkeerde studiekeuze dreigen verloren te gaan. Het HBO opent perspectieven voor diegenen die een opleiding in het hoger onderwijs willen volgen, maar zich niet meteen klaar voelen om aan e een bachelor-opleiding te beginnen. Illustratief hiervoor is de 4 graad verpleegkunde uit het BSO, waarvoor uit de databank tertiair onderwijs blijkt dat jongeren met dit diploma op zak met succes doorstromen naar de professionele bachelors die erop aansluiten. Het gaat slechts om 0,3% van de studenten in het hoger onderwijs, maar zij slagen er wel in om voor 73% van de vooropgestelde studiepunten ook effectief te slagen. Daarnaast willen we voor zoveel mogelijk opleidingen HBO de aansluiting nog versterken door het uittekenen van verkorte bachelortrajecten in de aansluitende opleidingen te stimuleren. Het EVK13 HOSP project uitgevoerd door de VLOR heeft bewezen dat dit mogelijk is. In dit project werd een samenwerking tot stand gebracht tussen CVO’s en een of meer hogescholen om een verkort bachelortraject vanuit een HOSP-opleiding - in het nieuwe decreet op het volwassenenonderwijs HBO-opleidingen - uit te tekenen. Niet enkel heeft men binnen dit project al een heel aantal verkorte trajecten uitgewerkt, de betrokken CVO’s en hogescholen hebben samen ook een transparante methodiek ontwikkeld voor de toekenning van studieduurverkorting en de ontwikkeling van aanvullingstrajecten in het hogescholenonderwijs. 2.2.2.3. Opleidingen toegankelijk maken voor verschillende doelgroepen In het bestaande veld van postsecundaire opleidingen kunnen momenteel veel doelgroepen terecht. Enerzijds zijn er de generatiestudienten die willen verder studeren. Anderzijds vindt men in het volwassenenonderwijs vooral mensen terug die reeds ervaring hebben opgedaan en dan, al of niet werkend, opnieuw een opleiding aanvatten. We moeten inspelen op behoeften van mensen die niet geïnteresseerd zijn in lange bacheloropleidingen, maar via kortere of deeltijdse trajecten een erkende beroepskwalificatie willen verwerven, onmiddellijk na het secundair onderwijs of later in hun loopbaan. Het HBO moet daarom toegankelijk zijn voor een brede doelgroep. Zowel jongeren die zich verder willen kwalificeren, werkenden die een nieuwe uitdaging willen of moeten opnemen en werkzoekenden die hun arbeidsmarktkansen willen vergroten, moeten er terecht kunnen. Daarnaast willen we – onder bepaalde voorwaarden –ook een kwalificatiemogelijkheid bieden aan mensen die 14 het secundair onderwijs ongekwalificeerd hebben verlaten.
De uitbouw van het hoger beroepsonderwijs, toen nog tertiair onderwijs genoemd, werd aangekondigd in de beleidsnota 2004-2009 ‘Onderwijs en vorming. Vandaag kampioen in wiskunde, morgen in gelijke kansen’.
13
VLOR – Algemene Raad, Advies over de organisatie van aanvullingstrajecten tussen het CVO en de hogeschool en Eindrapport Project EVK-HOSP (2005-2007), 31 mei 2007 14 Ongekwalificeerd wordt hier gedefinieerd als niet in het bezit zijn van het ASO-diploma, het KSO/TSO-diploma of het BSO-getuigschrift derde graad.
8
363
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
RIA
De VLOR hield in december 2006 een toekomstverkenning over tertiair onderwijs (nu hoger beroepsonderwijs genoemd), die uitmondde in een platformtekst in het voorjaar van 2007. In de beleidsbrief 2007-2008 ‘Onderwijs en vorming. Gelijke kansen op de hele onderwijsladder. Een tienkamp’ werd ‘hoger beroepsonderwijs oprichten’ als prioritaire beleidsmaatregel opgenomen en verder geconcretiseerd: Het hoger beroepsonderwijs dat we willen oprichten, is op de eerste plaats bedoeld om in te spelen op de behoeften van al wie na het secundair onderwijs via korte trajecten een beroepskwalificatie wil verwerven. Dit nieuwe onderwijsniveau vindt dus zijn plaats tussen het secundair onderwijs en de bacheloropleidingen. Het bestaat uit op te richten en bestaande studierichtingen, die een duidelijk extra meegeven voor de arbeidsmarkt: het vroegere hoger onderwijs voor sociale promotie (HOSP), de zevende jaren in het technisch secundair onderwijs en de vierde graad beroepssecundair onderwijs, en alle nieuwe opleidingen die op vraag van instellingen of van de arbeidsmarkt daaraan kunnen worden toegevoegd. Met het hoger beroepsonderwijs bouwen we dus een stevige sport bij op de onderwijsladder. We moeten immers vermijden dat de sporten zo ver uit elkaar komen te staan, dat sommige mensen geen geschikt niveau vinden op de onderwijsladder. In het najaar van 2007 lanceerde Frank Vandenbroucke, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, een discussienota ‘Hoger Beroepsonderwijs. Treden naar succes, werk en leren.’, waarin de beleidslijnen voor een hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs concreter werden uitgetekend Op basis van deze discussienota werd het advies van SERV,VLOR en VLHORA ingewonnen. Instanties als VVS, VSKO, UNIZO, ACW, COC, de Associatie K.U.Leuven en de inspectie hebben een vrijwillig advies uitgebracht, Op 11 januari 2008 vond een gedachtewisseling plaats over deze discussienota in de Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie van het Vlaams Parlement. De adviezen en de gedachtewisseling in het Vlaams Parlement resulteerden in een herwerkte discussienota ‘Hoger Beroepsonderwijs. Treden naar succes, werk en leren. HBO4 en HBO5 in het Vlaamse onderwijs’,.
3 Opties om realiseren
de
doelstellingen
te
Bij de doelstellingen (zie punt 2.2.) werden vijf doelstellingen beschreven:: •
Beroepsgerichte opleidingen afstemmen op evoluties op de arbeidsmarkt (3.1.)
•
Eén kader creëren om alle postsecundaire beroepsgerichte opleidingen een duidelijke plaats in het onderwijslandschap te geven en de kwaliteitszorg te versterken (3.2.)
•
Ontbrekende trede tussen secundair onderwijs en hoger onderwijs invullen (3.3.)
•
Een opstap naar de bacheloropleiding bieden (3.4.)
•
Opleidingen toegankelijk maken voor verschillende doelgroepen.(3.5.)
Twee ervan hebben betrekking op het versterken van de arbeidsmarktkansen van lerenden, werkenden en werkzoekenden (zie punt 2.2.1., met daaronder de punten 2.2.1.1. en 2.2.1.2.). De drie overige betreffen het bevorderen van participatie aan levenslang leren (zie punt 2.2.2., met daaronder de punten 2.2.2.1., 2.2.2.2., en 2.2.2.3.). Hieronder worden voor elk van deze vijf doelstellingen de opties beschreven. Daarbij worden telkens drie opties onderscheiden. De nuloptie beschrijft de situatie indien er geen regelgevend initiatief wordt genomen. Zowel bij de doelstellingen (zie punt 2.2.) als de consultatie (zie punt 6) vindt u een beschrijving van het uitvoerig beleidsvoorbereidend proces dat deze maatregel heeft gekend: een discussienota werd publiek
9
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
364
RIA
gemaakt eind 2007, het advies van SERV,VLOR en VLHORA werd ingewonnen, instanties als VVS, VSKO, UNIZO, LOGOS en de inspectie hebben een vrijwillig advies uitgebracht, en uiteindelijk werd een herwerkte discussienota in juni 2008 uitgebracht. De opties 2 en 3 beschrijven telkens de belangrijkste overwegingen die voor de betrokken doelstelling tijdens dit beleidsvoorbereidend proces werden gemaakt. In optie 3 wordt telkens de optie beschreven die uiteindelijk in de herwerkte discussienota ‘Hoger Beroepsonderwijs. Treden naar succes, werk en leren. HBO4 en HBO5 in het Vlaamse onderwijs’ (juni 2008) werd opgenomen en is dus de gekozen optie.
3.1
Beroepsgerichte arbeidsmarkt
opleidingen
afstemmen
op
evoluties
op
de
Optie 1: nuloptie De aanbieders van opleidingen gaan niet in op de behoeften van de arbeidsmarkt en worden niet gestimuleerd om hun opleidingen af te stemmen op evoluties van de arbeidsmarkt. De sectoren worden niet gevraagd om te expliciteren aan welke arbeidskrachten men nood heeft in een snel evoluerende arbeidsmarkt;
Optie 2: De overheid neemt stimulerende maatregelen opdat de bestaande aanbieders van opleidingen in samenwerking met beroepssectoren referentiekaders opstellen voor de opleidingen. De opleidingen komen op ad hoc basis tot stand.
Optie 3: Uit de herwerkte discussienota ‘Hoger Beroepsonderwijs. Treden naar succes, werk en leren. HBO4 en HBO5 in het Vlaamse onderwijs’ (juni 2008): ‘Een opleiding HBO leidt op tot een beroepsgerichte kwalificatie in de Vlaamse kwalificatiestructuur en komt tot stand door een doorgedreven samenwerking met het bedrijfsleven. Elke opleiding in het HBO leidt op tot minstens één beroepskwalificatie. Een beroepskwalificatie in de kwalificatiestructuur is een afgerond en erkend geheel van competenties waarmee mensen de handelingen kunnen stellen die men van hen in een specifieke beroepscontext verwacht. Een beroepskwalificatie is met andere woorden een verzameling van competenties die bij een bepaald beroep horen en die mensen in staat stellen effectieve, kwaliteitsvolle prestaties te leveren gericht op een beroep of op maatschappelijke rollen die verwant zijn met een beroep (vb. vrijwilligerswerk). De competenties vervat in de beroepskwalificaties worden bepaald door de sociale partners. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren onder de vorm van een beroepscompetentieprofiel. De beroepskwalificatie wordt pas erkend wanneer deze ook ingeschaald wordt in de Vlaamse kwalificatiestructuur en bekrachtigd wordt door de Vlaamse Regering. Voor elke HBO-opleiding, ook reeds bestaande opleidingen, zal op termijn aangeduid worden tot welke beroepskwalificatie(s) de opleiding leidt. Elke HBO-opleiding zal dan minimaal die competenties moeten nastreven die in de beroepskwalificatie beschreven zijn. De opleiding kan uiteraard nog eigen accenten leggen en kiezen hoe men deze competenties in leerdoelen en didactiek vorm geeft of de mate waarin ze naast specifieke beroepscompetenties ook sleutelcompetenties als richtsnoer voor de opleiding nemen. Momenteel wordt het decreet over de kwalificatiestructuur, gelijklopend met het decreet HBO voorbereid. De afstemming van de HBO-opleidingen op de beroepskwalificaties zal dus een geleidelijk proces zijn, waarbij opleidingen de tijd zullen krijgen om de opleiding af te stemmen op de beroepskwalificatie. Op het studiebewijs dat uitgereikt wordt, zal duidelijk zijn tot welke beroepskwalificatie(s) de opleiding leidt.
10
RIA
365
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Zowel bij de Foundation Degrees in Engeland als de Associate Degrees in Nederland is een doorgedreven samenwerking met beroepssectoren een kernelement en grote troef van deze opleidingen. 15 Een nauwe samenwerking met de beroepswereld zal voor nieuwe HBO-opleidingen een belangrijke voorwaarde zijn voor het toekennen van een opleiding aan een of meerdere onderwijsverstrekkers. Die samenwerking moet er voor zorgen dat de opleiding maximaal is afgestemd op de nood van de arbeidsmarkt en dat werkplekleren kwaliteitsvol aangeboden kan worden. Niet enkel zal de beroepswereld via de SERV instaan voor het uittekenen van de beroepscompetentieprofielen die de basis vormen voor de kwalificatie en de opleiding. Ook bij de uittekening van het curriculum en meer in het bijzonder bij de vormgeving van werkplekleren, zullen de onderwijsverstrekkers de beroepswereld nauw moeten betrekken. Bij een aanvraag voor programmatie zullen ze deze samenwerking moeten aantonen. De samenwerking blijft niet beperkt tot onderwijsverstrekkers. Het zal eveneens mogelijk zijn om een verregaande samenwerking aan te gaan met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB, waarbij Syntra en VDAB de mogelijkheid krijgen om onderdelen van zowel een HBO4 - als HBO5 16 opleiding te verzorgen en hiervoor eventueel competentiebewijzen uit te reiken . Ook in dit geval dient een samenwerkingsovereenkomst opgesteld te worden. Minimaal dienen afspraken te worden gemaakt over de equivalentie van deze competentiebewijzen met de studiebewijzen uit onderwijs en over het gezamenlijk bewaken van de kwaliteitszorg.’
3.2
Eén kader creëren voor alle postsecundaire beroepsgerichte opleidingen
Optie 1: nuloptie Het studieaanbod blijft zoals het is en de opleidingen blijven in een onduidelijke positie verkeren ten e opzichte van de opleidingen in het leerplichtonderwijs en de bacheloropleidingen. De 7 e e specialisatiejaren TSO, de 7 specialisatiejaren KSO, de 4 graad BSO en de opleidingen van het HBO van het volwassenenonderwijs volgen hun eigen organisatie- en programmatieregels volgens de bestaande kwaliteitseisen die gelden in het onderwijsniveau waarin ze ingericht worden. Hogescholen mogen geen opleidingen aanbieden onder het niveau van de bachelor.
Optie 2: Alle postsecundaire beroepsopleidingen onder het bachelorniveau worden in een nieuw onderwijsniveau ondergebracht dat volledig autonoom wordt geregeld (met eigen onderwijsinstellingen, een eigen financieringssysteem, eigen personeelsreglementering, kwaliteitszorgsysteem, programmatie, …)
Optie 3: Uit de herwerkte discussienota ‘Hoger Beroepsonderwijs. Treden naar succes, werk en leren. HBO4 en HBO5 in het Vlaamse onderwijs’ (juni 2008): ‘Kenmerkend voor alle opleidingen HBO is, dat deze opleiden tot een beroepsgerichte kwalificatie in de Vlaamse kwalificatiestructuur en tot stand komen door een doorgedreven samenwerking met het bedrijfsleven (zie 3.1.). We stellen voor opleidingen in het HBO een bepaalde studieomvang voorop. Hoewel HBOopleidingen in de eerste plaats gedefinieerd worden door het niveau en de inhoud van de kwalificatie waartoe ze leiden, vinden we het ook belangrijk dat het korte opleidingen zijn. Dit betekent dat de
15
http://www.foundationdegree.org.uk/uploads/documents/dfes_task_force_report.pdf en www.leido.nl Het uitreiken van deelcertificaten kan enkel in een samenwerking het een CVO of een 4e graad verpleegkunde omdat enkel hier modulair onderwijs georganiseerd wordt.
16
11
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
366
RIA
globale studielast haalbaar moet zijn voor het doelpubliek en dat de opleiding hen binnen een redelijke termijn moet voorbereiden op het uitoefenen van een beroep. Ten tweede gaat het om een opleiding die kan gevolgd worden na het secundair onderwijs, maar die geen professionele bachelor is. De opleidingen veronderstellen een bereikt niveau van algemene vorming dat gevalideerd wordt door het diploma secundair onderwijs. De opleiding zelf bouwt voort op de beroepsgerichte vorming in het secundair onderwijs. Er bestaan reeds jaren binnen het onderwijs dergelijke beroepsgerichte opleidingen. Deze opleidingen zullen dan ook opgenomen worden in het HBO. Het gaat om de zevende specialisatiejaren TSO, de zevende specialisatiejaren KSO in zoverre deze opleiding beroepsgericht zijn en alle opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in het volwassenenonderwijs (dit zijn de voormalige opleidingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie). De zevende jaren BSO worden bekroond met een diploma secundair onderwijs. Ze behoren dus integraal tot het secundair onderwijs en kunnen bijgevolg niet opgenomen worden in het hoger beroepsonderwijs ook al leiden ze tot een kwalificatie van niveau 4. Deze algemene regel betekent niet dat in een opleiding HBO geen vrijstellingen voorzien kunnen worden op basis van overlappende competenties. e Hoewel een opleiding van de 4 graad BSO (Modevorming, Verpleegkunde en Plastische Kunsten) ook een diploma secundair onderwijs uitreikt, is dit niet de eindfinaliteit van de opleiding. Daarom zullen deze opleidingen wel opgenomen worden in het HBO.
Een derde gemeenschappelijk element is dat werkplekleren in alle opleidingen HBO zal ingeboud worden. In het HBO - met een missie, doelgroep en aanbod gericht op een arbeidsmarktgerichte kwalificaties - zal een intensieve samenwerking met de arbeidsmarkt één van de kernelementen zijn. Het HBO leent zich dus uitstekend om werken en leren geïntegreerd aan te bieden. Werkplekleren zal dan ook in alle HBO-opleidingen vorm dienen te krijgen. Niet alles van wat men in een opleiding aanbiedt, leent zich echter voor werkplekleren. En ook de arbeidsmarkt kan niet altijd op maat de nodige praktijkervaringen bieden. Over de meest geschikte en ook haalbare formules van werkplekleren (korte stage in bedrijf, praktijkoefening, simulaties, langdurig leerwerktraject, duaal traject) binnen het HBO kan maar beslist worden tegen de achtergrond van de eigenheid en doelstellingen van de specifieke opleiding en de mogelijkheden van de participerende sector en bedrijven en organisaties.
Ten vierde zullen alle opleidingen HBO aan dezelfde programmatievoorwaarden moeten voldoen alsook aan hetzelfde kwaliteitszorgsysteem worden onderworpen. De programmatie en kwaliteitszorg van een opleiding hangen nauw met elkaar samen. Wanneer men op een systematische manier wil werken aan de kwaliteit van het onderwijs, zal er steeds gewerkt worden met criteria om na te gaan op welke vlakken de gewenste kwaliteit al dan niet bereikt wordt. De criteria gehanteerd bij het kwaliteitszorgsysteem en de programmatie moeten nauw op elkaar afgestemd zijn. De programmatieprocedure gaat immers het proces van kwaliteitszorg vooraf. De instanties die belast zullen zijn in HBO met programmatie en kwaliteitszorg zullen de opdracht krijgen de procedures en criteria tot in detail verder uit te werken. In wat volgt, worden de belangrijkste aspecten van programmatie en kwaliteitszorg uiteen gezet.’
3.3
Ontbrekende treden tussen secundair onderwijs en hoger onderwijs invullen
Optie 1: nuloptie Het studieaanbod blijft zoals het is en er gebeuren geen inspanningen om de slaagkansen te verbeteren. Verder is er geen aandacht voor de vraag naar middengeschoolden en geen afstemming met de Europese ontwikkelingen. Optie 2:
12
367
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
RIA
De postsecundaire beroepsgerichte opleidingen in instellingen voor secundair onderwijs blijven ongewijzigd (derde jaar in de derde graad van het technisch secundair onderwijs, derde jaar in de derde graad van het kunstsecundair onderwijs ingericht als specialisatiejaar en de vierde graad) . Enkel de short cycle, opleidingen die leiden tot kwalificaties van niveau 5 worden ondergebracht in het hoger beroepsonderwijs.
Optie 3: Uit de herwerkte discussienota ‘Hoger Beroepsonderwijs. Treden naar succes, werk en leren. HBO4 en HBO5 in het Vlaamse onderwijs’ (juni 2008): ‘Het HBO in Vlaanderen kan niet los gezien worden van internationale ontwikkelingen, meer bepaald de ontwikkelingen rond de Short Cycle in het kader van het European Qualification Framework. en de ontwikkelingen naar aanleiding van de Bolognaverklaring. De Short Cycle opleidingen uit de Europese Hoger Onderwijsruimte wordt gekoppeld aan niveau 5 van het EQF. Deze opleidingen zullen in Vlaanderen tot het HBO horen. Echter, indien we enkel opleidingen in het HBO zouden opnemen die leiden tot kwalificaties van niveau 5, dan zouden nog heel wat beroepsgerichte opleidingen op postsecundair niveau uit de boot vallen. Het HBO heeft een ruimere doelstelling voor ogen, namelijk een gemeenschappelijk kader creëren voor àlle opleidingen die zich na het secundair onderwijs positioneren maar geen bachelor zijn. De visie op wat nu het HBO genoemd wordt is geïnspireerd op het model van Further Education in het Verenigd Koninkrijk, waarbij in één systeem zowel opleidingen op het niveau van secundair onderwijs als bachelors of onderdelen daarvan worden aangeboden. Vandaar dat ervoor gekozen wordt om binnen het HBO zowel opleidingen op te nemen die leiden tot kwalificaties van niveau 4 en van niveau 5. Het HBO zal dus berusten op twee volwaardige pijlers: het HBO van niveau 4, verankerd in het secundair onderwijs, en het HBO van niveau 5, dat behoort tot het hoger onderwijs en de Vlaamse invulling van de Short Cycle wordt. Beide pijlers van het HBO worden evenwaardig uitgebouwd. De omschrijving van niveau 4 en 5 in het Vlaamse raamwerk komt grotendeels overeen met die van het EQF. In de discussienota over de Vlaamse kwalificatiestructuur worden niveau 4 en niveau 5 omschreven als: “Kwalificaties van niveau 4 omvatten vaardigheden die gericht zijn op het oordeelkundig oplossen van diverse niet-vertrouwde, maar concrete en domeinspecifieke problemen en op het efficiënt uitvoeren van taken. Dat gebeurt door het ontwikkelen van een strategische aanpak op basis van afgewogen en geïntegreerde informatie. Concrete én abstracte gegevens uit een specifiek domein worden geïnterpreteerd. De taken zijn divers en hebben betrekking op een combinatie van wisselende contexten. De vaardigheden zijn van reflectieve (cognitieve) en van productieve motorische aard. De persoonlijke inbreng is substantieel, met volledige autonomie en verantwoordelijkheid ten opzichte van het eigen functioneren en zelfs met enig initiatief. Men evalueert het eigen handelen en stuurt het bij met het oog op het bereiken van collectieve resultaten. Een kwalificatie van niveau 5 omvat het vermogen om de informatie uit een specifiek domein met concrete en abstracte gegevens uit te breiden (extrapolatie) of met ontbrekende gegevens aan te vullen (interpolatie) en om begrippenkaders te hanteren. Anderzijds is men zich bewust van de reikwijdte of de beperktheid van de domeinspecifieke kennis. Geïntegreerde cognitieve en/of motorische vaardigheden worden toegepast. Theoretische en praktische kennis worden getransfereerd. Procedures en strategisch denken worden flexibel en inventief ingezet bij de uitvoering van taken en bij de oplossing van problemen. Verworven kennis en vaardigheden worden gebruikt in een reeks van nieuwe, complexe contexten. De autonomie, het initiatief en de verantwoordelijkheid reiken verder dan het eigen werk en het eigen handelen; ook groepsresultaten worden gestimuleerd.” De gemeenschappelijkheid van de HBO opleidingen zit vooral in de sterke arbeidsmarktgerichtheid (i.e. de afstemming op beroepscompetentieprofielen), het belang van het werkplekleren en de nadruk op samenwerking met de arbeidsmarkt en andere onderwijs- en opleidingsverstrekkers. Een gemeenschappelijke procedure voor programmatie en gemeenschappelijke kwaliteitseisen specifiek voor het HBO zal deze homogeniteit mee moeten vormgeven en bewaken.
13
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
368
RIA
Uiteraard behoudt elke pijler binnen het HBO voor een stuk zijn eigenheid. Ze leiden immers op tot verschillende kwalificatieniveaus. Opleidingen die leiden tot kwalificaties van niveau 4 en niveau 5 zullen respectievelijk aan specifieke criteria moeten voldoen eigen aan het kwalificatieniveau en het onderscheid in kwalificatieniveau binnen het HBO zal zich uiten in een verschillende studieomvang, onderwijsbevoegdheid en studiebekrachtiging. Om een transparant aanbod te verzekeren zal het noodzakelijk zijn dat verschillende onderwijsniveaus nauw samenwerken. Samenwerking tussen onderwijsinstellingen wordt gezien als een continuüm. De samenwerking zal minimaal een inhoudelijke samenwerking zijn. De omliggende onderwijsniveaus worden dan betrokken bij de vormgeving van het curriculum en uittekening van voor- en natrajecten. Daarbij wordt bepaald welke opleidingen uit het secundair onderwijs of het volwassenenonderwijs voorbereiden op de HBO-opleiding en welke EVC en EVK regelingen gelden. Wanneer een opleiding inhoudelijk aansluit bij een opleiding van een hoger niveau moet nagekeken worden of een verkort traject uitgetekend kan worden. Inhoudelijke samenwerking tussen onderwijsniveaus moet ervoor zorgen dat het gehele traject voor een kandidaat cursist helder is. Samenwerking tussen onderwijsniveaus kan verder gaan dan een inhoudelijke samenwerking. De samenwerking kan ook organisatorisch zijn waarbij men bijvoorbeeld leerkrachten of docenten uitwisselt, elkaar logistieke ondersteuning biedt en/of zelfs aan gezamenlijke diplomering doen. Deze organisatorische vorm van samenwerking is niet verplicht, al kan hier een grote meerwaarde van HBO zitten, zeker in opleidingen die zich bevinden in eenzelfde studiegebied. In uitzonderlijke gevallen zullen aanvragers van dezelfde opleidingen in een regio verplicht worden tot een samenwerking. Deze laatste vorm van samenwerking ontstaat echter best organisch vanuit het veld eerder dan door dit op te leggen. Indien een samenwerkingsverband tussen instellingen wordt aangegaan met betrekking tot de organisatie van de opleiding, dient steeds een samenwerkingsovereenkomst tussen de participerende instellingen opgesteld worden. Hierin worden bijvoorbeeld afspraken omtrent het gezamenlijk bewaken van de interne kwaliteitszorg van de opleiding, het uitreken van studiebewijzen, het uitlenen van personeel en infrastructuur.’
3.4
Een opstap naar de bacheloropleiding bieden
Optie 1: nuloptie Het studieaanbod blijft zoals het is. Aanbieders van opleidingen worden niet gestimuleerd om verkorte of aangepaste trajecten uit te tekenen in vervolgopleidingen van de professionele bachelor zodat minder mensen de kans krijgen om sneller een hogere kwalificatie te behalen. Optie 2: De overheid legt voor alle bacheloropleidingen opleidingsprofielen vast zodat de opleidingen eenvormig zijn. Dit heeft als consequentie dat wanneer één verkort of aangepast traject uitgetekend wordt voor een bacheloropleiding die volgt op een vooropleiding in het secundair onderwijs of het volwassenenonderwijs, hetzelfde verkort traject geldig moet zijn voor alle hogescholen die dezelfde aansluitende bacheloropleiding aanbieden.
Optie 3: Uit de herwerkte discussienota‘Hoger Beroepsonderwijs. Treden naar succes, werk en leren. HBO4 en HBO5 in het Vlaamse onderwijs’ (juni 2008): ‘Het civiel effect van het hoger beroepsonderwijs voor doorstroming naar het hoger onderwijs zal decretaal worden vastgelegd. Een studiebewijs van een HBO-opleiding zal steeds toegang verlenen tot het hoger onderwijs. Daarnaast willen we voor zoveel mogelijk opleidingen HBO de aansluiting
14
369
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
RIA
nog versterken door het uittekenen van verkorte of aangepaste trajecten in de aansluitende opleidingen te stimuleren De methodiek van het EVK-HOSP project dient verder geïmplementeerd te worden binnen het HBO. Hierbij is het belangrijk dat gestreefd wordt naar voldoende schaalgrootte. Indien meerdere CVO’s samen met een of meerdere hogescholen eenzelfde verkort of aangepast traject kunnen realiseren, is er meer potentiële instroom mogelijk in de verkorte trajecten van de bacheloropleidingen en wordt het dus interessanter voor hogescholen om aangepaste trajecten op maat aan te bieden. HBO5 -opleidingen zullen enkel ingericht kunnen worden door centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen omdat deze opleidingen behoren tot de Short Cycle. Hogescholen kunnen enkel opleidingen inrichten die een aansluiting hebben in een bacheloropleiding van ten minste één hogeschool. Er dient dan ook steeds een verkort of aangepast traject in de bacheloropleiding worden uitgetekend. De mate waarin het graduaatsdiploma leidt tot een verkort of aangepast traject in een vervolgopleiding in het hoger onderwijs zal afhangen van de mate waarin de kwalificatie waartoe de HBO5 -opleiding leidt, inhoudelijk aansluit bij de kwalificatie die met een professionele bacheloropleiding wordt nagestreefd. De hogescholen nemen de nodige maatregelen om de doorstroming vanuit het HBO5 naar de professionele bachelors te faciliteren. Hiertoe ontwerpen zij aangepaste studietrajecten in functie van de vooropleiding HBO5 of voorzien zij in specifieke voorbereidingsprogramma's. Voor elke opleiding die de hogeschool zelf in het kader van het HBO5 aanbiedt wordt ten minste de doorstroom naar één professionele bacheloropleiding gefaciliteerd. Indien een HBO5 -opleiding georganiseerd wordt in een centrum voor volwassenenonderwijs en inhoudelijk aansluit bij een bacheloropleiding, is het de taak van de instelling die een nieuwe HBOopleiding wil inrichten om daarover met minstens één bacheloropleiding overleg te organiseren. Men kan hierbij de methodiek gebruiken die werd ontwikkeld binnen het EVK-HOSP project van de VLOR waar CVO’s en hogescholen samenwerken om verkorte trajecten uit te tekenen. Een dergelijk verkort traject in de bacheloropleiding moet minimum 60 studiepunten bedragen. Een verkort of aangepast traject vanuit een HBO4-opleiding is niet mogelijk naar een bacheloropleiding. Wel kunnen vrijstellingen verleend worden op individuele basis.’
3.5
Opleidingen toegankelijk maken voor verschillende doelgroepen
Optie 1: nuloptie Het studieaanbod blijft zoals het is. Instellingen voor secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen worden niet gestimuleerd om een breder doelpubliek te bereiken. Enkel centra voor volwassenenonderwijs richten hun aanbod vooral op werkenden en werkzoekenden. In instellingen secundair onderwijs kunnen ze nagenoeg enkel voltijds en overdag de vakken mee volgen met beperkte mogelijkheden tot vrijstellingen.
Optie 2. Alle HBO-opleidingen in instellingen secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen worden gemodulariseerd om een zo flexibel en transparant mogelijk aanbod te hebben.
Optie 3: Uit de herwerkte discussienota ‘Hoger Beroepsonderwijs. Treden naar succes, werk en leren. HBO4 en HBO5 in het Vlaamse onderwijs’ (juni 2008): ‘In functie van levenslang leren moeten HBO4 –en HBO5 – opleidingen toegankelijk zijn voor verschillende doelgroepen. We denken hierbij aan leerlingen die hun studies willen verder zetten in een postsecundaire beroepsopleiding, werkenden die zich willen herscholen of een hogere kwalificatie willen bereiken, werkzoekenden die hun kansen op de arbeidsmarkt via een opleiding
15
RIA
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
370
willen versterken en diegenen die in het hoger onderwijs niet slagen en toch voortgezette studies willen aanvangen om eventueel later opnieuw de stap naar een bacheloropleiding te kunnen zetten. Daarom moeten HBO4 en HBO5 korte opleidingen aanbieden, die voldoen aan een aantal minimale voorwaarden qua flexibiliteit van het aanbod en is het van belang dat in alle instellingen die HBO inrichten een EVC-beleid wordt uitgebouwd. Hierin moeten ook afspraken worden gemaakt omtrent de erkenning van kwalificaties die werkzoekenden en (kandidaat-)ondernemers verworven hebben via de VDAB en de Syntra. En ook in- en non-formeel leren moet maximaal gevaloriseerd worden via de uitwerking van een begeleidingsaanbod en laagdrempelige assessmentprocedures. Hoewel een opleiding HBO zal verder bouwen op de competenties die men in de beroepsopleidingen van het secundair onderwijs heeft verworven, zal het mogelijk zijn voor leerlingen van het ASO om een opleiding in het HBO aan te vangen ook al hebben zij de nodige technische vaardigheden nog niet verworven. De vereiste startcompetenties die nodig zijn om de opleiding aan te vangen, moeten steeds duidelijk gecommuniceerd worden. Indien iemand voldoet aan de toelatingsvoorwaarden, maar een aantal startcompetenties niet bezit dan kan de instelling de mogelijkheid voorzien om inhaallessen te organiseren. In het hoger onderwijs organiseren sommige instellingen voorbereidende cursussen, bijvoorbeeld zomercursussen wiskunde of Latijn. Dit doen ze met hun eigen werkingsmiddelen, en is verder niet gereglementeerd. Ook in het volwassenenonderwijs kunnen cursisten in een HBO-opleiding bijgeschoold worden via modules in het secundair volwassenenonderwijs. Ook in het secundair onderwijs is het mogelijk bijscholing te organiseren. Voor het hele HBO moet het dus mogelijk zijn dat jongeren uit het ASO kunnen instappen in een opleiding HBO en dat de inrichters van de opleidingen HBO het initiatief kunnen nemen om deze instromers goed voor te bereiden. Of dit nodig zal zijn is echter sterk afhankelijk van het soort opleiding en de instroom die men vanuit het ASO verwacht. Ook cursisten die het secundair onderwijs ongekwalificeerd hebben verlaten, krijgen onder bepaalde voorwaarden toegang tot het HBO. In zowel HBO4 als HBO5 zullen lerenden, werkenden en werkzoekenden op korte tijd een beroepsgerichte kwalificatie kunnen verwerven. Een flexibel aanbod is dan ook een vereiste om aan de noden en behoeften van deze diverse doelgroep tegemoet te kunnen komen. Een belangrijke voorwaarde voor elke vorm van flexibiliteit is voldoende helderheid. Een opleiding moet heldere leerwegen omvatten en voor elke opleiding moet duidelijk zijn tot welke beroepskwalificatie(s) die leidt en dus welke competenties verworven worden in de opleiding. Om deze transparantie te verhogen zal bij elk studiebewijs op het einde van een opleiding een certificaatsupplement uitgereikt worden waarin de competenties worden vermeld die in de opleiding verworven werden. Dit certificaatsupplement wordt in het kader van Europass aanbevolen om de mobiliteit tussen landen te stimuleren. Ook binnen opleidingen in Vlaanderen kan dit een middel zijn om meer helderheid te creëren en zo EVC-regelingen in het kader van de beoogde flexibiliteit eenduidiger te maken. Een flexibel onderwijsaanbod vereist een goede trajectbegeleiding van cursisten. Leertrajectbegeleiding start met de begeleiding van het studiekeuzeproces. Maar ook tijdens de opleiding is leertrajectbegeleiding belangrijk om de vorderingen van de cursist permanent te evalueren en het leertraject eventueel bij te sturen. Een (elektronisch) portfolio kan hiervoor een hulpmiddel zijn. Ook hier is het in eerste plaats de onderwijsinstelling zelf die instaat voor de trajectbegeleiding. Centra voor leerlingenbegeleiding in het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs of diensten voor studentenvoorzieningen in hogescholen kunnen de nodige ondersteuning bieden.’
16
371
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
RIA
4 Voor- en nadelen van de gekozen optie 4.1
Omschrijving van de doelgroepen
1. Cursisten: de doelgroep van cursisten is zeer divers. Het gaat hier over jongeren die het secundair onderwijs zonder diploma verlaten en alsnog de mogelijkheid krijgen een diploma secundair onderwijs te behalen, terwijl ze een opleiding van het hoger beroepsonderwijs volgen, afgestudeerden met een diploma secundair onderwijs (jongeren en volwassenen) die een specifiek gericht studiebewijs van het hoger beroepsonderwijs willen halen al dan niet in het verlengde van een initiële opleiding. De verscheidenheid van doelgroepen heeft consequenties voor het aanbod van hoger beroepsopleidingen en voor de plaats waar het aanbod gegeven wordt. 2. Personeel: Leerkrachten secundair onderwijs en docenten in centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen. 3. Directies en instellingsbesturen: inrichtende machten van instellingen voor het voltijds secundair onderwijs, centrumbesturen van centra voor volwassenenonderwijs en hogeschoolbesturen. 4. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: VDAB en SYNTRA. 5. Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties.
4.2
Beroepsgerichte arbeidsmarkt 4.2.1
opleidingen
afstemmen
op
evoluties
op
de
VOORDELEN VAN ELKE OPTIE
Bij de nuloptie Voor alle doelgroepen blijft het aanbod van opleidingen ongewijzigd. Er worden dus geen bijkomende inspanningen gevraagd om zich aan te passen aan een evoluerende arbeidsmarkt.
Bij optie 2 Cursisten: Cursisten kunnen opleidingen volgen die beter afgestemd zijn op de evoluerende arbeidsmarkt. Personeel: Leerkrachten worden gestimuleerd om hun vakinhouden actueel te houden en zichzelf bij te scholen. Directies en instellingsbesturen: Directies en instellingsbesturen krijgen zicht op de concrete noden van beroepssectoren en krijgen concrete aanwijzingen om het opleidingsaanbod af te stemmen op deze noden. Ze worden gestimuleerd om meer samen te werken met de beroepssectoren. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: VDAB en SYNTRA: De opleidingen komen op ad hoc basis tot stand. Een onderwijsinstelling kan eventueel samenwerken met de VDAB of SYNTRA Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: Beroepssectoren krijgen door de samenwerking met onderwijsverstrekkers een duidelijk zicht op de leerdoelen van dit beroepsgerichte onderwijs. Onderwijsverstrekkers worden gestimuleerd om het onderwijs aan te passen aan de noden van de beroepssectoren.
17
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
372
Bij optie 3
RIA
Cursisten: Voor cursisten is het gegarandeerd dat hun opleidingen afgestemd zijn op recente ontwikkelingen in de arbeidsmarkt. Elke opleiding heeft een civiel effect op de arbeidsmarkt door de erkende beroepskwalificatie die opgesteld werd door de beroepssector. Personeel: Leerkrachten worden gestimuleerd om hun vakinhouden actueel te houden en zichzelf bij te scholen. Directies en instellingsbesturen: Directies en instellingsbesturen krijgen zicht op de concrete noden van beroepssectoren en krijgen concrete aanwijzingen om het opleidingsaanbod af te stemmen op deze noden. Ze werken samen met de beroepssectoren. Ze krijgen sneller zicht op nieuwe opleidingen waaraan de sector nood heeft. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: VDAB en SYNTRA: Bij samenwerking met onderwijsverstrekkers verhogen de doorstroommogelijkheden naar onderwijs vanuit het deel van de opleiding hoger beroepsonderwijs dat door hen wordt aangeboden. Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: Beroepssectoren krijgen door de samenwerking met onderwijsverstrekkers een duidelijk zicht op de leerdoelen van dit beroepsgerichte onderwijs. Onderwijsverstrekkers passen het opleidingsaanbod aan de noden van de beroepssectoren aan door het opnemen van de competenties die de beroepssector omschreven heeft in het beroepscompetentieprofiel. 4.2.2
NADELEN VAN ELKE OPTIE
Bij de nuloptie Cursisten krijgen geen bijkomende garanties dat de opleidingen afgestemd zijn op de evoluerende arbeidsmarkt. Personeel: Leerkrachten worden niet bijkomend gestimuleerd om hun vakinhouden actueel te houden en zichzelf bij te scholen. Directies en instellingsbesturen: Directies en instellingsbesturen krijgen moeilijker zicht op de concrete noden van beroepssectoren en krijgen weinig concrete aanwijzingen vanuit de beroepssectoren om het opleidingsaanbod af te stemmen op deze noden. Ze worden niet gestimuleerd om meer samen te werken met de beroepssectoren. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: VDAB en SYNTRA en de onderwijsverstrekkers worden niet gestimuleerd om samen te werken om dit beroepsgerichte onderwijs vorm te geven.. Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: Beroepssectoren krijgen geen vat op de leerdoelen van dit beroepsgerichte onderwijs. Onderwijsverstrekkers worden niet gestimuleerd het onderwijs aan te passen aan de arbeidsmarktbehoeften.
Bij optie 2 Cursisten: Cursisten krijgen geen garantie dat alle opleidingen afgestemd zijn op de evoluerende arbeidsmarkt. Het gaat hier immers enkel over stimulerende maatregelen en geen structurele maatregelen die gelden voor alle opleidingen. Personeel: Het is afhankelijk van de initiatieven van de instelling waar ze werken of van eigen initiatieven van leerkrachten of ze gestimuleerd worden om hun vakinhouden actueel te houden en zichzelf bij te scholen. Het gaat hier immers enkel over stimulerende maatregelen en geen structurele maatregelen die gelden voor alle opleidingen.
18
373
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
RIA
Directies en instellingsbesturen: Het is afhankelijk van de initiatieven van de instelling of ze samenwerken met de beroepssectoren. Het gaat hier immers enkel over stimulerende maatregelen en geen structurele maatregelen die gelden voor alle opleidingen. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: VDAB en SYNTRA: De stimulus tot samenwerking ontbreekt waardoor VDAB en SYNTRA en de onderwijsverstrekkers geen garanties hebben voor de onderlinge afstemming van hun aanbod. Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: De samenwerking is afhankelijk van de initiatieven van de instelling of de beroepssector of beide. Het ontbreekt aan structurele maatregelen die gelden voor alle opleidingen en aan structurele richtlijnen om de opleidingen op de vragen van de arbeidsmarkt af te stemmen. Bij optie 3 Cursisten: / Personeel: Door het opnemen van de beroepskwalificaties en bijhorende competenties in de opleiding, moeten de leerkrachten hun vakinhouden hieraan aanpassen. Dit kan een extra inspanning betekenen. Directies en instellingsbesturen: De leerinhouden worden meer afhankelijk gemaakt van de competenties die gevraagd worden binnen de beroepskwalificaties die opgesteld worden door de beroepssectoren. Daardoor heeft men voor de beroepsspecifieke competenties minder vrijheid in het curriculum van de beroepsopleiding. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: VDAB en SYNTRA: Voor VDAB en SYNTRA is er geen sluitende garantie dat onderwijsverstrekkers effectief met hen zullen samenwerken. Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: /
4.3
Eén kader creëren voor alle postsecundaire beroepsgerichte opleidingen
4.3.1
VOORDELEN VAN ELKE OPTIE
Bij de nuloptie Voor alle doelgroepen blijft het aanbod van opleidingen ongewijzigd en verankerd in de huidige structuren volgens de eigen regels van programmatie en kwaliteitszorg.
Bij optie 2 Cursisten: Alle doelgroepen van cursisten komen terecht in een eenvormig nieuw onderwijsniveau dat zich duidelijk positioneert ten opzichte van het secundair onderwijs en het hoger onderwijs. Er worden eenvormige studiebewijzen uitgereikt met een duidelijk civiel effect op de arbeidsmarkt en binnen onderwijs. Personeel: Leerkrachten vallen onder eenzelfde personeelsstatuut en -regelgeving. Directies en instellingsbesturen: Alle opleidingen voldoen aan dezelfde programmatieregels en vallen onder één kwaliteitszorgsysteem. De opleidingen worden volgens eenzelfde financieringssysteem bekostigd. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: VDAB en SYNTRA moeten telkens maar met één soort instelling samenwerken.
19
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
374
RIA
Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: Voor de beroepssectoren is het duidelijk waar de beroepsgerichte opleiding zich situeert ten opzichte van opleidingen secundair onderwijs en bacheloropleidingen.
Bij optie 3 Cursisten: Alle opleidingen worden in éénzelfde kader gezet waardoor het postsecundaire beroepsgerichte opleidingsaanbod voor de cursisten duidelijker is. Er worden eenvormige studiebewijzen uitgereikt met een duidelijk civiel effect op de arbeidsmarkt en binnen onderwijs. Personeel: Leerkrachten blijven het huidige personeelsstatuut behouden, verbonden aan het onderwijsniveau waarin ze lesgeven. Daardoor zijn ze makkelijker inzetbaar in andere opleidingen van dezelfde instelling. Directies en instellingsbesturen: Alle opleidingen voldoen aan dezelfde programmatieregels en vallen onder één kwaliteitszorgsysteem. De regelgevende bepalingen inzake personeel en financiering van de verschillende onderwijsniveaus blijft behouden. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: VDAB en SYNTRA: Het is duidelijk wat de voorwaarden zijn voor de onderlinge samenwerking. Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: Voor de beroepssectoren is het duidelijk waar de beroepsgerichte opleiding zich situeert ten opzichte van opleidingen secundair onderwijs en bacheloropleidingen. 4.3.2
NADELEN VAN ELKE OPTIE
Bij de nuloptie Cursisten: Er ontbreekt een eenduidig kwaliteitskader voor en een duidelijke positionering van alle postsecundaire beroepsgerichte opleidingen waardoor dat onderwijslandschap voor de cursisten onduidelijk is. Er worden verschillende studiebewijzen uitgereikt, de kwaliteit van de opleidingen wordt niet op eenzelfde manier gegarandeerd. Cursisten kunnen opleidingen slechts in één soort instelling volgen. De band tussen de opleidingen ingericht in het secundair onderwijs en deze van het volwassenen- en het hoger onderwijs ontbreekt. Personeel: / Directies en instellingsbesturen: De onderwijsinstellingen blijven te kampen hebben met een onduidelijke positionering van hun opleidingen en een onduidelijk civiel effect zowel naar vervolgopleidingen toe als naar de arbeidsmarkt. Hogescholen kunnen geen postsecundaire beroepsgerichte opleidingen onder de bachelor inrichten. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: VDAB en SYNTRA: De voorwaarden tot samenwerking zijn onduidelijk en worden niet gestimuleerd. Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: Voor de beroepssectoren blijft het onduidelijk waar de beroepsgerichte opleidingen zich situeren. De kwaliteit van deze opleidingen wordt niet op eenzelfde manier gegarandeerd.
Bij optie 2 Algemene opmerking: Omwille van de federale bevoegdheid, bepaald in artikel 127, §1, eerste lid, 2° van de Grondwet, is het onmogelijk in de volle uitoefening van de onderwijsbevoegdheid een
20
375
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
RIA
nieuw onderwijsniveau te creëren tussen het secundair onderwijs en het hoger onderwijs. Deze optie impliceert dus dat we samenwerking zoeken met de federale overheid en dat we hiervoor ook de Franse en Duitse Gemeenschap mee moeten klrijgen.
Cursisten: Cursisten hebben niet meer de mogelijkheid om de opleiding te volgen in de verschillende bestaande onderwijsinstellingen waar ze eventueel al een vooropleiding gevolgd hebben of waar ze een vervolgopleiding willen volgen. Personeel: Voor personeel moet er een nieuw personeelsstatuut uitgewerkt worden dat geldt voor het nieuwe onderwijsniveau. Dit brengt onzekerheid met zich mee. Directies en instellingsbesturen: Er moeten nieuwe onderwijsinstellingen opgericht worden, een nieuw financierings- en kwaliteitszorgsysteem moet uitgetekend worden en de personeelsreglementering moet uitgewerkt worden voor het nieuwe onderwijsniveau. Dit brengt onzekerheid met zich mee. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: VDAB en SYNTRA: / Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: / Bij optie 3 Cursisten: De cursisten komen voor het volgen van een postsecundaire beroepsgerichte opleiding terecht in verschillende onderwijsniveaus met eigen financieringssystemen. Daardoor zijn de financiële implicaties voor de cursist verschillend van de instelling waar ze een opleiding volgen. Personeel: Leerkrachten blijven het huidige personeelsstatuut verbonden aan het onderwijsniveau waarin ze lesgeven, behouden. Dit verschilt evenwel tussen de verschillende aanbieders van postsecundaire beroepsgerichte opleidingen; Directies en instellingsbesturen: De personeelreglementering en financiering van de verschillende onderwijsniveaus blijft behouden. Dit verschilt evenwel tussen de verschillende aanbieders van postsecundaire beroepsgerichte opleidingen; Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: De samenwerking met VDAB en SYNTRA wordt bepaald door de specifieke karakteristieken van verschillende soorten onderwijsinstellingen. Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: Beroepssectoren moeten zich in hun samenwerking aanpassen aan de eigenheden van verschillende soorten onderwijsinstellingen.
4.4
Ontbrekende trede tussen secundair onderwijs en hoger onderwijs invullen
4.4.1
VOORDELEN VAN ELKE OPTIE
Bij de nuloptie Voor alle doelgroepen blijft het aanbod van opleidingen ongewijzigd. Er worden dus geen inspanningen gevraagd om zich aan te passen aan een nieuwe opleidingenstructuur.
21
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
376
RIA
Bij optie 2 Algemene opmerking: opleidingen van het hoger beroepsonderwijs omvatten enkel opleidingen van niveau 5 van de Vlaamse kwalificatiestructuur zodat het hoger beroepsonderwijs volledig kan ondergebracht worden in het federaal onderwijsniveau ‘hoger onderwijs’. Dit laat toe een eenduidig kader te ontwikkelen voor centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen, geënt op het hoger onderwijs. De samenwerking tussen centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen wordt daardoor gestimuleerd. Cursisten: cursisten kunnen zowel in centra voor volwassenenonderwijs als in hogescholen opleidingen van het hoger beroepsonderwijs van niveau 5 volgen. Personeel: Personeel van centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen kunnen in het kader van een samenwerkingsverband met betrekking tot een opleiding van het hoger beroepsonderwijs, uitgewisseld worden. Directies en instellingsbesturen: Instellingen voor het secundair onderwijs kunnen blijven opleidingen organiseren volgens de huidige regelgeving, programmatie- en kwaliteitsnormen. Centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen kunnen opleidingen van niveau 5 aanbieden waardoor ze een duidelijke erkenning krijgen, ook op internationaal vlak. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: Er worden kansen gecreëerd om met centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen samen te werken voor een opleiding van niveau 5. Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: Het hoger beroepsonderwijs kent slechts opleidingen van één niveau. Dit bevordert de transparantie.
Bij optie 3 Cursisten: cursisten kunnen zowel in instellingen voor het secundair onderwijs als in centra voor volwassenenonderwijs opleidingen van het hoger beroepsonderwijs van niveau 4 volgen en zowel in centra voor volwassenenonderwijs als in hogescholen opleidingen van niveau 5 volgen. Daardoor kunnen versschillende doelgroepen beter worden bediend. De kwaliteit van alle opleidingen van het hoger beroepsonderwijs wordt op dezelfde wijze gegarandeerd. De instroommogelijkheden in en de doorstroom doorheen het hele beroepsonderwijs is duidelijk. Personeel: Personeel van instellingen voor het secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen kunnen in het kader van een samenwerkingsverband met betrekking tot een opleiding van het hoger beroepsonderwijs, uitgewisseld worden. Directies en instellingsbesturen: Instellingen voor het secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs kunnen opleidingen van het hoger beroepsonderwijs van niveau 4 aanbieden die duidelijk gepositioneerd worden in de Vlaamse kwalificatiestructuur. Centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen kunnen opleidingen van niveau 5 aanbieden waardoor ze een duidelijke erkenning krijgen, zowel in de Vlaamse kwalificatiestructuur als in de short cycle van het Bolognaraamwerk voor hoger onderwijs. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: Er worden kansen gecreëerd om met instellingen voor voltijds gewoon secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen samen te werken voor een opleiding hoger beroepsonderwijs van hetzij niveau 4 hetzij niveau 5. Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: Het hoger beroepsonderwijs kent een ruim en duidelijk gepositioneerd aanbod aan beroepsgerichte opleidingen, zowel van niveau 4 als niveau 5, dat steeds geënt is op een erkende beroepskwalificatie en waarvan de doorstroommogelijkheden duidelijk zijn.
22
377
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
4.4.2 NADELEN VAN ELKE OPTIE
RIA
Bij de nuloptie Cursisten: de positie van de postsecundaire opleidingen in het secundair onderwijs blijft onduidelijk. Cursisten kunnen opleidingen slechts volgen in instellingen voor het secundair onderwijs of centra voor volwassenenonderwijs. Ze kunnen geen postsecundaire beroepsgerichte opleiding onder de graad van bachelor volgen in hogescholen. Personeel: leerkrachten van instellingen secundair onderwijs en docenten in centra voor volwassenenonderwijs blijven te kampen hebben met de onduidelijke positie van de postsecundaire beroepsgerichte opleidingen waarin ze lesgeven. Directies en instellingsbesturen: Scholen en centra voor volwassenenonderwijs blijven te kampen hebben met de onduidelijke positie van de postsecundaire beroepsgerichte opleidingen die ze organiseren. Hogescholen mogen geen opleidingen aanbieden onder het niveau van de bachelor. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: VDAB en SYNTRA: Onderwijsinstellingen worden niet gestimuleerd om samen te werken met VDAB en SYNTRA. Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: beroepssectoren blijft het onduidelijk waar de beroepsgerichte opleidingen zich situeren.
Voor
de
Bij optie 2 Cursisten: Cursisten die een postsecundaire beroepsopleiding op niveau 4 willen volgen, komen terecht in opleidingen. De kloof tussen deze opleidingen en postsecundaire beroepsopleidingen op niveau 5 wordt niet gedicht. Personeel: leerkrachten in instellingen secundair onderwijs blijven te kampen hebben met de onduidelijke positie van de opleiding waarin ze lesgeven. Docenten in centra voor volwassenenonderwijs die lesgeven in opleidingen die niet tot niveau 5 behoren, maar wel postsecundaire beroepsopleidingen zijn (opleidingen met minder dan 900 lestijden), blijven te kampen hebben met de onduidelijke positie van de opleiding waarin ze lesgeven. Directies en instellingsbesturen: instellingen secundair onderwijs blijven te kampen hebben met de onduidelijke positie van de opleiding die ze inrichten. Centra voor volwassenenonderwijs die opleidingen aanbieden die niet tot niveau 5 behoren, maar wel postsecundaire beroepsopleidingen zijn (opleidingen met minder dan 900 lestijden), blijven te kampen hebben met de onduidelijke positie van die opleidingen. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: VDAB en SYNTRA: Samenwerking met instellingen secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs die postsecundaire opleidingen blijven aanbieden onder niveau 5 wordt niet gestimuleerd. Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: Samenwerking met instellingen secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs die postsecundaire opleidingen blijven aanbieden onder niveau 5 wordt niet gestimuleerd.
Bij optie 3 Cursisten: / Personeel, directies en instellingsbesturen: Het aangaan van samenwerkingsverbanden tussen verschillende onderwijsverstrekkers en met publieke opleidingsverstrekkers en beroepssectoren vraagt extra inspanningen van het personeel, de directies en instellingsbesturen. Het personeel, de directies en instellingsbesturen van de instellingen voor het secundair onderwijs en de centra voor
23
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
378
volwassenenonderwijs moet zich aanpassen aan een nieuw kwaliteitszorgsysteem en een nieuwe programmatieprocedure. Dat vergt een andere ingesteldheid en bijkomende inspanningen.
RIA
Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: / Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: /
4.5
Een opstap naar de bacheloropleiding bieden 4.5.1
VOORDELEN VAN ELKE OPTIE
Bij de nuloptie Voor alle doelgroepen blijft het aanbod van opleidingen en verkorte of aangepaste trajecten in bacheloropleidingen onveranderd. Bij optie 2 Cursisten: De cursist kan in elke hogeschool die de betreffende bachelor aanbieden, hetzelfde centraal afgesproken verkort of aangepast traject volgen. Personeel: / Directies en instellingsbesturen: Er moet slechts éénmalig een verkort of aangepast traject uitgetekend worden. Eens dit traject is goedgekeurd, is het geldend voor alle hogescholen. Er moet dus geen traject per instelling uitgetekend worden. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: Een eenduidig opleidingsaanbod zal de eventuele samenwerking tussen opleidingverstrekkers vergemakkelijken. Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: opleidingsaanbod zodat eventuele samenwerking gefaciliteerd wordt.
Er is een eenduidiger
Bij optie 3 Cursisten: Cursisten krijgen de garantie dat, indien een aansluitende bacheloropleiding bestaat, ze in één hogeschool een verkort of aangepast traject kunnen volgen. De doorstroommogelijkheden zijn duidelijk. Personeel: / Directies en instellingsbesturen: Hogescholen kunnen een verkort of aangepast traject realiseren dat volledig afgestemd is op de eigen bachelopleiding. De academische vrijheid van de hogescholen blijft bewaard. Centra voor volwassenenonderwijs hebben garanties dat indien een aansluitende bachelor bestaat, er ten minste in één hogeschool een verkort of aangepast traject wordt georganiseerd. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: VDAB en SYNTRA: Indien VDAB of SYNTRA samenwerkt met een centrum voor volwassenenonderwijs voor de organisatie van een opleiding hoger beroepsonderwijs, krijgen hun cursisten eveneens garanties dat indien een aansluitende bachelor bestaat, en ten minste in één hogeschool een verkort of aangepast traject wordt georganiseerd. Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: Werknemers kunnen vlotter een bachelordiploma halen. De doorstroommogelijkheden zijn duidelijk. 4.5.2
NADELEN VAN ELKE OPTIE
24
379
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Bij de nuloptie
RIA
Cursisten: Cursisten krijgen geen garantie dat ze, indien een aansluitende bacheloropleiding bestaat, in een hogeschool een aangepast of verkort traject kunnen volgen. Zelfs met relevante ervaring uit een vooropleiding is het mogelijk dat ze nog het hele bachelortraject moeten doorlopen of een uitgebreide EVKprocedure moeten aanvragen. Personeel: / Directies en instellingsbesturen: De onderlinge afstemming van verschillende opleidingen is onduidelijk, waardoor een potentiële bijkomende instroom wordt afgeremd. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: VDAB en SYNTRA: De onderlinge afstemming van verschillende opleidingen is onduidelijk Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: Indien een werknemer in het kader van interne loopbaanontwikkeling een bacheloropleiding wil halen zijn er weinig of geen verkorte of aangepaste trajecten mogelijk binnen de bacheloropleidingen. De onderlinge afstemming van verschillende opleidingen is onduidelijk. Bij optie 2 Cursisten: / Personeel: / Directies en instellingsbesturen: Hogescholen moeten een eenvormig traject uittekenen met CVO’s en andere hogescholen wat een belangrijke tijdsinvestering is en kan gezien worden als een inbreuk op hun academische vrijheid. Het uitgewerkte verkorte of aangepaste traject sluit mogelijk niet goed aan op de bacheloropleiding waardoor aanpassingen in de bacheloropleiding vereist kunnen zijn. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: / Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: / Bij optie 3 Cursisten: De verkorte of aangepaste trajecten in bacheloropleidingen van hogescholen verschillen per instelling. Personeel, directies en instellingsbesturen: Centra voor volwassenenonderwijs moeten telkens met hogescholen onderhandelen om een aangepast of verkort traject uit te tekenen dat aangepast is aan de eigenheden van de specifieke bacheloropleiding in de betrokken hogeschool. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: VDAB en SYNTRA: / Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: Voor werknemers die de graad van bachelor willen behalen, na een opleiding hoger beroepsonderwijs, verschillen de verkorte of aangepaste trajecten per instelling.
4.6
Opleidingen toegankelijk maken voor verschillende doelgroepen
4.6.1
VOORDELEN VAN ELKE OPTIE
Bij de nuloptie Cursisten: /
25
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
380
Personeel, directies en instellingsbesturen: In instellingen secundair onderwijs is er nagenoeg een homogeen aanbod in dagonderwijs. Personeel van centra voor volwassenenonderwijs richten zich op een doelpubliek van werkenden en werkzoekenden.
RIA
Andere publieke opleidingsverstrekkers: Het aanbod blijft zoals het is.. Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: / . Bij optie 2 Cursisten: De modules zijn gestandaardiseerd en daarom onderling uitwisselbaar. Een cursist kan zijn/haar opleiding onderbreken en later verder zetten in een andere instelling met hetzelfde aanbod. Er geldt een éénvormige onderwijsorganisatie in verschillende soorten instellingen. Personeel: Modulair onderwijs is een onderwijsvorm waarin competentiegericht doceren of lesgeven gestimuleerd wordt. De opleiding wordt opgedeeld in grotere zinvolle eenheden. Directies en instellingsbesturen: Voor verschillende soorten instellingen geldt een eenvormige onderwijsorganisatie. Die vergemakkelijkt samenwerking, transparantie en uitwisseling van opleidingsonderdelen. Centra voor volwassenenonderwijs zijn reeds vertrouwd met het modulaire systeem. Het systeem wordt bovendien gehanteerd in het opleidingenaanbod van het secundair volwassenenonderwijs. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: Er wordt gewerkt met een eenvormige onderwijsorganisatie. Dit vergemakkelijkt de samenwerking, transparantie en de inpassing van de eigen modules in de modulair georganiseerde onderwijsopleiding. Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: Modulair onderwijs is een onderwijsvorm die competentiegericht is. Modules worden grotendeels gebaseerd op competentieclusters die men op de arbeidsmarkt als zinvol onderscheidt.
Bij optie 3 Cursisten: Cursisten krijgen de mogelijkheid om korte opleidingen te volgen die voldoen aan een aantal minimale voorwaarden qua flexibiliteit van het aanbod. Cursisten kunnen vlotter vrijstellingen bekomen voor vakken in het secundair onderwijs. Zowel lerenden, werkenden als werkzoekenden kunnen in verschillende instellingen terecht. Cursisten krijgen een duidelijker zicht op de mogelijk verkorte of aangepaste trajecten die men kan volgen in vervolgopleidingen. Cursisten hebben een duidelijk zicht via onder andere het certificaatssupplement op de verworven competenties en kunnen dit zowel in Vlaanderen als internationaal laten gelden. Er wordt een maximum aantal studiepunten voor de opleidingen bepaald zodat cursisten in een beperkte tijd hun studiebewijs kunnen behalen. Personeel: Er worden meer mogelijkheden gecreëerd om een flexibel aanbod te realiseren, maar rekening houdend met de mogelijkheden binnen het bestaande reglementair kader voor het personeel. Directies en instellingsbesturen: Instellingen worden meer gestimuleerd om zich te richten naar verschillende doelgroepen. Centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen kunnen hun eigen flexibele systeem (respectievelijk modulair onderwijs en creditsysteem) ook voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs blijven hanteren. Voor instellingen secundair onderwijs worden meer mogelijkheden gecreëerd om een flexibel aanbod te realiseren. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: VDAB en SYNTRA: Door een zekere mate van flexibilisering van de opleidingen in instellingen van secundair onderwijs worden SYNTRA en VDAB gestimuleerd om ook met deze instellingen samen te werken. Via de samenwerkingsovereenkomst kan men steeds de overeenstemming bepalen van de eigen uitgereikte attesten met de deelstudiebewijzen die in het onderwijs worden uitgereikt.
26
381
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
RIA
Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: Er worden meer mogelijkheden gecreëerd om het opleidingenaanbod af te stemmen op de noden van de arbeidsmarkt. 4.6.2
NADELEN VAN ELKE OPTIE
Bij de nuloptie Cursisten: De flexibiliteit van het studieaanbod verschilt sterk van onderwijsniveau tot onderwijsniveau. Indien de cursisten relevante ervaringen hebben opgedaan, kunnen ze hiervoor nagenoeg geen vrijstelling bekomen. Cursisten kunnen niet terecht in hogescholen voor postsecundaire beroepsgerichte opleidingen die niet leiden tot de graad van bachelor.. Personeel, directies en instellingsbesturen: In instellingen secundair onderwijs is men gebonden aan een strikte onderwijsorganisatie wat weinig ruimte biedt voor het flexibiliseren van het aanbod.in functie van de doelgroepen. Hogescholen kunnen geen aanbod inrichten onder het bachelorniveau en missen dus een doelgroep en een potentiële instroom in hun bacheloropleidingen. Andere publieke opleidingsverstrekkers: Het aanbod blijft zoals het is. Alle publieke opleidingsverstrekkers en onderwijsverstrekkers richten zich op een eigen doelgroep. Samenwerking wordt niet gestimuleerd. Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: De mate waarin het opleidingenaanbod is afgestemd op de arbeidsmarkt blijft zoals het is. Bij optie 2 Cursisten: / Personeel, directies en instellingsbesturen: Het modulaire systeem stelt aan het personeel grote eisen qua inzetbaarheid. Leerkrachten van secundair onderwijs en docenten in hogescholen moeten belangrijke inspanningen leveren om de opleidingen modulair uit te tekenen. Het modulaire systeem vraagt eveneens een fundamentele aanpassing van de personeelsregelgeving. Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: / Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: /
Bij optie 3 Cursisten: Ten opzichte van een modulair onderwijssysteem is de transparantie voor cursisten minder groot omdat de onderdelen minder uitwisselbaar zijn. Het weglaten van de opleidingsprofielen in het volwassenenonderwijs impliceert dat er minder garanties voor aansluiting zijn voor de cursisten. Personeel, directies en instellingsbesturen: / Andere publieke opleidingverstrekkers voor volwassenen: VDAB en SYNTRA: Ten opzichte van een modulair onderwijssysteem is de transparantie minder groot omdat de onderdelen minder uitwisselbaar zijn. Interprofessionele en professionele werknemers- en werkgeversorganisaties: Ten opzichte van een modulair onderwijssysteem is de transparantie minder groot omdat de onderdelen minder uitwisselbaar zijn.
4.7
De gekozen optie
Tijdens het uitvoerig beleidsvoorbereidend proces van dit decreet werden de voor- en nadelen van de gekozen optie voor alle doelgroepen zorgvuldig afgewogen, rekening houdend met de
27
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
382
RIA
verschillende adviezen die werden uitgebracht. De uiteindelijk gekozen optie werd verwerkt in de herwerkte discussienota ‘Hoger Beroepsonderwijs. Treden naar succes, werk en leren. HBO4 en HBO5 in het Vlaamse onderwijs’ (juni 2008) (zie bijlage) en stemt telkens overeen met optie 3.
4.8
Effecten voor andere regelgeving
Het hoger beroepsonderwijs wordt ingevoerd in het secundair onderwijs. De opleidingen van het derde leerjaar in de derde graad van het technisch en kunstsecundair onderwijs ingericht als specialisatiejaar en de opleidingen van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs zullen er in ondergebracht worden. Dit impliceert de opname van wijzigings-, opheffings- en overgangsbepalingen voor onder meer de volgende regelgeving die van toepassing is op het secundair onderwijs: •
het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II;
•
de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;
•
het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs;
•
het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.
Aan de rechtspositieregeling voor het personeel van de instellingen voor het secundair onderwijs en het financieringssysteem van het secundair onderwijs wordt niet geraakt. In het kader van een samenwerkingsverband voor een opleiding van hoger beroepsonderwijs wordt de uitwisselbaarheid van personeelsleden en de overdracht van financiële middelen mogelijk gemaakt tussen instellingen voor het secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs voor het HBO4, en tussen centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen voor het HBO5. Het hoger beroepsonderwijs wordt verder ingevoerd in het volwassenenonderwijs. De nu reeds bestaande opleidingen van het hoger beroepsonderwijs van minder dan 900 lestijden en van minimum 900 lestijden worden vastgelegd als opleidingen van het hoger beroepsonderwijs van niveau 4 respectievelijk niveau 5. Dit impliceert de opname van wijzigings-, opheffings- en overgangsbepalingen voor de regelgeving die van toepassing is op het volwassenenonderwijs, meer bepaald voor het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Wederom wordt zowel de rechtspositieregeling voor het personeel van de centra voor volwassenenonderwijs, als het financieringssysteem van de centra voor volwassenenonderwijs niet gewijzigd. In het kader van een samenwerkingsverband voor een opleiding van hoger beroepsonderwijs wordt de uitwisselbaarheid van personeelsleden en de overdracht van financiële middelen mogelijk gemaakt tussen instellingen voor het secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs als hogescholen,
Het hoger beroepsonderwijs wordt verder ingevoerd in het hoger onderwijs. Voor hogescholen wordt mogelijk gemaakt postsecundaire beroepsgerichte opleidingen in te richten die niet leiden tot de graad van bachelor en die behoren tot niveau 5 van de Vlaamse kwalificatiestrucuur. Dit impliceert de opname van wijzigingsbepalingen voor onder meer de volgende regelgeving die van toepassing is op het hoger onderwijs: •
het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;
•
het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen;
•
het decreet van 14 maart 2008 betreffende de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen.
28
RIA
383
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Het hoger beroepsonderwijs leidt tot een erkende onderwijskwalificatie van niveau 4 of niveau 5 van de Vlaamse kwalificatiestructuur, die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van niveau 4 respectievelijk niveau 5. De procedure van erkenning van onderwijs- en beroepskwalificaties wordt geregeld in het decreet betreffende de kwalificatiestructuur waarvan het wetgevend proces lopende is. De beleidsprocessen voor beide decreten - het voorliggend decreet en dat betreffende de kwalificatiestructuur - verliepen evenwel parallel en zijn bijgevolg op elkaar afgestemd.
De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs worden onderworpen aan een eigen kwaliteitszorgsysteem. Dit heeft geen effect op de regelgeving die van toepassing is op het kwaliteitszorgsysteem waaraan de instellingen voor het secundair onderwijs en het de centra voor volwassenenonderwijs onderworpen zijn.
4.9 -
Andere effecten Kindeffecten:
Het hoger beroepsonderwijs is enkel toegankelijk voor cursisten die voldaan hebben aan de leerplicht. Er zijn dus geen kindeffecten.
-
Brusseltoets:
Het decreet is ook van toepassing op de Brusselse onderwijsactoren.
-
Effecten voor lokale besturen
Voor zover de lokale besturen organisator zijn van onderwijs is het decreet betreffende het hoger beroepsonderwijs ook op hen van toepassing. De effecten van de gekozen optie op de werkingskosten, investeringen of ontvangsten van lokale besturen werden opgenomen in een uitgebreide nota aan de Inspectie van Financiën. In het kader van een samenwerkingsverband voor een opleiding van hoger beroepsonderwijs wordt de uitwisselbaarheid van personeelsleden en de overdracht van financiële middelen mogelijk gemaakt tussen instellingen voor het secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs als hogescholen, -
Effecten voor de Vlaamse Overheid:
Aangezien het hoger beroepsonderwijs kan ingericht worden in het secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en het hoger onderwijs, dienen de databanken binnen de Vlaamse Overheid die op de verschillende onderwijsvormen van toepassing zijn voor het hoger beroepsonderwijs op elkaar afgestemd worden. Verder wordt er binnen de Vlaamse Overheid een Commissie Hoger Beroepsonderwijs opgericht die een advies geeft aan de Vlaamse Regering over het rationeel aanbod van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, die oordeelt over de macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs en die de samenstelling van de visitatiecommissies nagaat. Eventueel kan de Vlaamse Regering nog bijkomende opdrachten toekennen aan deze Commissie. Het secretariaat van de Commissie wordt waargenomen door een ambtenaar van de Vlaamse Overheid. - Overige toetsen: armoede : Het hoger beroepsonderwijs kan voor werkzoekenden bijdragen tot het vinden van werk.
29
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
384
RIA
5 Uitwerking, uitvoering en evaluatie 5.1
Juridisch technische uitwerking
De gekozen optie wordt juridisch technisch uitgewerkt via een decreet betreffende het hoger beroepsonderwijs. De autonome bepalingen van dit decreet regelen de organisatie, de programmatie en het kwaliteitszorgsysteem van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Verder bevat het decreet wijzigings- en opheffingsbepalingen voor de regelgeving die van toepassing is op het secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en het hoger onderwijs (zie punt 4.8.).
Een aantal aspecten van het hoger beroepsonderwijs worden bij decreet gedelegeerd aan de Vlaamse Regering en zullen bijgevolg bij besluit van de Vlaamse Regering geregeld worden. Het betreft onder meer de volgende aspecten:
5.2
•
De Vlaamse Regering richt een Commissie Hoger Beroepsonderwijs op, stelt de leden en de secretaris ervan aan en regelt de werking ervan. De Vlaamse Regering kan bijkomende opdrachten aan deze Commissie toekennen behoudens de opdrachten die in het decreet geregeld zijn;
•
Op advies van de Commissie Hoger Beroepsonderwijs beslist de Vlaamse Regering over de volgende aspecten van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs: 1° de wenselijkheid van een aanbod van nieuwe opleidingen hoger beroepsonderwijs, het aantal keren dat een opleiding wordt ingericht en de geografische inplanting; 2° de studieomvang van de nieuwe opleidingen hoger beroepsonderwijs, uitgedrukt in studiepunten; 3° de omzetting van studiepunten naar lesuren of lestijden voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs aangeboden door de instellingen voor het voltijds secundair onderwijs respectievelijk de centra voor volwassenenonderwijs;
•
Er is hoger beroep mogelijk bij de Vlaamse Regering tegen een beslissing van de Commissie Hoger Beroepsonderwijs over de macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs;
•
De Vlaamse Regering bekrachtigt het besluit van het accreditatieorgaan over de toets nieuwe HBO-opleiding;
•
Iedere belanghebbende kan bij de Vlaamse Regering een georganiseerd beroep instellen tegen een beslissing van het accreditatieorgaan waarbij aan een opleiding de accreditatie wordt onthouden;
•
De Vlaamse Regering bepaalt de vorm en de nadere modaliteiten van de uitgereikte studiebewijzen, diploma- en certificaatsupplementen;
•
De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs worden vastgelegd bij een besluit van de Vlaamse Regering;
•
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere modaliteiten van de evaluatie van het decreet.
•
De Vlaamse Regering kan vanaf 1 januari 2010 voor elke opleiding van het hoger beroepsonderwijs een forfaitair bedrag als subsidie toekennen aan het instellingsbestuur dat de opleiding inricht, voor de kosten verbonden aan de erkenning, de externe beoordeling en de accreditatie van de opleiding. De Vlaamse Regering bepaalt hiertoe de nadere modaliteiten.
Wijzigingen in de taakinhoud op het onderwijsveld
De gekozen optie heeft de volgende invloed op de taakinhoud op het onderwijsveld:
30
385
5.2.1
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
PROGRAMMATIE
RIA
Programmatie nieuwe HBO-opleidingen In onderstaande tabellen wordt een vergelijking gemaakt tussen de huidige programmatieprocedure voor specialisatiejaren in het secundair onderwijs en opleidingen hoger beroepsonderwijs in het volwassenenonderwijs (tabel 1) en de programmatieprocedure voor nieuwe HBO-opleidingen zoals ze voorzien wordt in het voorliggend decreet (tabel 2). In het hoger onderwijs is het tot nu toe niet mogelijk om postsecundaire beroepsgerichte opleidingen onder de graad van bachelor in te richten, en werd dan ook niet in tabel 1 opgenomen.
Tabel 1 – Huidige programmatieprocedures
Secundair onderwijs
Volwassenenonderwijs
Aanvraag benaming
Leerplan wordt aangemaakt door koepels
Aanmaak opleidingsprofiel door het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs (VOCVO)
Indienen leerplan bij inspectie
Indienen opleidingsprofiel door stuurgroep17 bij administratie
Goedkeuring leerplan door inspectie
Indienen opleidingsprofiel bij VLOR
Goedkeuring benaming door Vlaamse Regering
Leerplan wordt aangemaakt door de koepels Indienen programmatieaanvraag bij VLOR + goedkeuring Vlaamse Regering
Indienen programmatieaanvraag bij VLOR + goedkeuring Vlaamse Regering Start nieuwe opleiding / werken met voorlopig leerplan
Start nieuwe opleiding
Goedkeuring leerplan door inspectie
Tabel 2 – Nieuwe programmatieprocedure hoger beroepsonderwijs
Hoger beroepsonderwijs Ontwikkeling opleiding van het hoger beroepsonderwijs
17
Het orgaan belast met de inhoudelijke opvolging van de opdrachten toegekend aan het samenwerkingsverband gericht op kennis- en expertiseontwikkeling tussen het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs en de pedagogische begeleidingsdiensten.
31
RIA
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
386
Indienen dossier macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets Macrodoematigheids- en capaciteitstoets: beslissing Commissie Hoger Beroepsonderwijs Indienen volledig programmatiedossier Toets nieuwe HBO-opleiding: advies accreditatieorgaan + goedkeuring Vlaamse Regering Start nieuwe HBO-opleiding Als we beide tabellen met elkaar vergelijken kunnen de volgende wijzigingen in de taakinhoud op het onderwijsveld worden vastgesteld: 1. In vergelijking met de bestaande programmatieprocedures zullen alle instellingen voor secundair onderwijs en centra voor volwassenenonderwijs die een bepaalde nieuwe HBOopleiding willen aanbieden een aanvraag voor macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets moeten indienen. 2. Bij de nieuwe programmatieprocedure bestaat niet meer de verplichting om te werken met door de inspectie goedgekeurde leerplannen. Leerplannen kunnen wel nog aangemaakt worden door de onderwijskoepels en ingebracht worden in het inhoudelijk dossier van de toets nieuwe HBO-opleiding. Instellingen worden echter niet verplicht te werken met de leerplannen van de onderwijskoepels. 3. Voor het hoger beroepsonderwijs in het volwassenenonderwijs zal niet meer gewerkt met op Vlaams niveau goedgekeurde modulaire structuurschema’s (opleidingsprofielen). De competenties waartoe een opleiding van het hoger beroepsonderwijs moet leiden zijn wel vastgelegd in de erkende beroepskwalificaties, alsook het aantal studiepunten en de omrekening van studiepunten naar lestijden. Net als bij de leerplannen kunnen modulaire structuurschema’s wel nog aangemaakt worden door het VOCVO. Centra voor volwassenenonderwijs kunnen echter eigen modulaire structuurschema’s opstellen. 4. De hogescholen kunnen tot nu toe geen postsecundaire beroepsgericht opleidingen onder de graad van bachelor aanbieden. Voor de programmatie van een nieuwe HBO-opleiding van het hoger beroepsonderwijs moeten zij zowel een aanvraagdossier voor de macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets als voor de toets nieuwe HBO-opleiding opmaken.
Programmatie bestaande opleidingen De bestaande specialisatiejaren in het technisch en kunstsecundair onderwijs en opleidingen hoger beroepsonderwijs in het volwassenenonderwijs worden van rechtswege beschouwd als een opleiding van het hoger beroepsonderwijs. De opleidingen krijgen een voorlopig niveau toegewezen bij de inwerkingtreding van het decreet HBO en krijgen een overgangsaccreditatie die beperkt is in de tijd. Deze opleidingen moet zich omgevormd hebben overeenkomstig de bepalingen van het decreet ten laatste voor 1 januari 2012.
De omvormingsprocedure is een meer beperkte procedure dan de programmatieprocedure voor nieuwe HBO-opleidingen. De onderwijsinstellingen dienen enkel een dossier in te dienen voor de toets nieuwe HBO-opleiding bij het accreditatieorgaan. Dit orgaan doet evenwel een bijkomende uitspraak over de overeenstemming van de ingediende opleiding met de bestaande opleiding. Indien blijkt dat er weinig of geen overeenstemming wordt opleiding beschouwd als nieuw en moet er alsnog een dossier ingediend worden bij de Commissie Hoger Beroepsonderwijs voor de macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets (zie vorige titel).
32
387
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
18
1. In het secundair onderwijs zijn er in totaal 193 opleidingen van rechtswege als hoger beroepsonderwijs worden beschouwd vanaf de inwerkingtreding van het decreet en die zich moeten omvormen ten laatste voor 1 januari 2012.
RIA
19 2. In het volwassenenonderwijs betreft het in totaal 334 opleidingen .
5.2.2 KWALITEITSZORG 1. Het proces van externe kwaliteitszorg voor de evaluatie van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs start met de verzameling van gegevens en een reflectie op de eigen sterktes en zwaktes aangeleverd door de onderwijsinstelling in een zelfevaluatierapport. Hierop volgt een kwaliteitscontrole door een visitatiecommissie met een bezoek aan de opleiding, gesprekken en consultatie van documenten. De visitatiecommissie bespreekt alle belangrijke gegevens voor de opmaak van het eindrapport. In het eindrapport wordt een eindoordeel gegeven. 2. Als onderdeel van de externe kwaliteitszorg zullen HBO-opleidingen eveneens geaccrediteerd worden door het accreditatieorgaan. Accreditatie is een formele en onafhankelijke uitspraak die aangeeft dat het programma al dan niet aan een aantal vooraf bepaalde standaarden voldoet die in een accreditatiekader worden vastgelegd. Dit accreditatiekader is uiteraard afgestemd op de standaarden van de visitatiecommissie en de criteria die gebruikt worden bij de toets nieuwe HBO-opleiding. De accreditatie is gebaseerd op het evaluatierapport van de visitatiecommissie en wordt aangevraagd door de instelling zelf die de opleiding aanbiedt. De instellingen moeten dus geen nieuwe bijkomende documenten voorleggen aan het accreditatieorgaan. Dit zorgt ervoor dat de bijkomend last voor accreditatieaanvragen beperkt blijft. 5.2.3 SAMENWERKINGSOVEREENKOMST Bij een organisatorische samenwerking tussen verschillende instellingen, dient er steeds een samenwerkingsovereenkomst tussen de participerende instellingen te zijn. In deze overeenkomst moet aangegeven worden op welke manier gezamenlijk de kwaliteitszorg van de opleiding bewaakt zal worden. De instellingen vragen gezamenlijk de accreditatie aan voor deze opleiding. 5.2.4 CERTIFICAAT- OF DIPLOMASUPPLEMENT Aan een cursist die een opleiding van het hoger beroepsonderwijs met vrucht voltooid heeft, wordt een certificaat of een diploma van gegradueerde uitgereikt. Bijkomend bij dit certificaat of diploma dient de onderwijsinstelling een certificaatsupplement of diplomasupplementen uit te reiken waarin de competenties worden vermeld die deel uitmaken van de kwalificatie waartoe de opleiding leidt. Dit certificaat- of diplomasupplement wordt in het kader van Europass aanbevolen om de mobiliteit tussen landen te stimuleren. Ook binnen opleidingen in Vlaanderen kan dit een middel zijn om meer helderheid te creëren en zo EVC-regelingen in het kader van de beoogde flexibiliteit eenduidiger te maken. 5.2.5
TWEE TELDATA VOOR HET HOGER BEROEPSONDERWIJS IN HET SECUNDAIR ONDERWIJS Om dubbele financiering van een cursist te verhinderen voor een cursist die zich ingeschreven heeft in een opleiding van het hoger beroepsonderwijs die samen wordt georganiseerd door een instelling voor secundair onderwijs en een centrum voor volwassenenonderwijs, worden er voor het secundair onderwijs twee teldata ingevoerd.
5.3
18 19
Wijzigingen inzake administratieve lasten op het onderwijsveld
Stand van zaken op 6 juni 2008. Dit aantal werd ook voor de berekening van de begroting in rekening gebracht. Stand van zaken op 6 juni 2008. Dit aantal werd ook voor de berekening van de begroting in rekening gebracht.
33
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
388
De berekening van de administratieve lasten is gebeurd op basis van de wijziging in de taakinhoud op het onderwijsveld zoals omschreven in 5.2.
RIA
5.3.1
PROGRAMMATIE
Programmatie nieuwe HBO-opleidingen Voor de berekening van de administratieve lasten voor de programmatie van nieuwe HBOopleidingen, dient er rekening gehouden te worden met het feit dat voorheen ook een programmatieprocedure bestond voor deze opleidingen. Bovendien wordt bij de programmatie van een opleiding zowel de inhoud als de organisatie van een opleiding concreet uitgetekend wat tot de kerntaak van de scholen behoort, en dus niet in de berekening van de administratieve lasten wordt opgenomen. Voor de berekening van de administratieve lasten voor secundaire scholen gaan we ervan uit dat de onderwijskoepels leerplannen blijven opmaken voor hun onderwijsinstellingen, en dat de onderwijsinstellingen hiervan blijven gebruik maken, zodat het aanvraagdossier voor de toets nieuwe HBO-opleiding slechts een beperkte bijkomende taaklast met zich meebrengt. Voor de Centra voor volwassenenonderwijs gaan we ervan uit dat ze met eigen modulaire structuurschema’s zullen werken voor het aanvraagdossier voor de toets nieuwe HBO-opleiding. Dit wordt aangetoond in de evoluties in de specifieke lerarenopleiding, waar men ook meer met eigen modulaire structuurschema’s begint te werken. Aangezien de competenties en het totale aantal studiepunten reeds vastgelegd zijn in de beroepskwalificaties rekenen we hiervoor 5 werkdagen (een werkdag telt 7,5 uur): Voor de berekening van de administratieve lasten gaan we ervan uit dat er voor de opmaak van een aanvraagdossier voor de macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets, en toets nieuwe opleiding 4 werkdagen nodig zijn voor een 1 FTE en 1 werkdag door de directeur (Hierin zit begrepen: de opmaak van een dossier, het verzenden ervan, het ontvangen van een antwoord). Voor het secundair onderwijs betekent dit een licentiaat en een directeur met derde graad. Voor het volwassenenonderwijs betekent dit een lector en een directeur. Voor het hoger onderwijs betekent vijf werkdagen voor een lector. Voor de berekening van de begroting gaan we ervan uit dat voor heel Vlaanderen er twee nieuwe opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in het secundair onderwijs, drie nieuwe opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in het volwassenenonderwijs en vijf nieuwe opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in het hoger onderwijs worden uitgetekend per jaar. Wijziging inzake administratieve lasten voor het secundair onderwijs (per jaar) = ((Duur opmaak aanvraagdossier macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets + toets nieuwe HBO-opleiding = 4 werkdagen = 30 uur) x (loon per uur = 38 euro) + (1 werkdag =7,5 uur x loon per uur = 45,50 euro )) x (N opleidingen per jaar = 2) = 2962,5 euro Wijziging inzake administratieve lasten voor het volwassenenonderwijs (per jaar) = ((Duur opmaak aanvraagdossier macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets + toets nieuwe HBO-opleiding = 4 werkdagen = 30 uur) x (loon per uur = 42 euro) + (1 werkdag =7,5 uur x loon per maand = 45,50 euro )) x (N opleidingen per jaar = 3) = 4803,75 euro Wijziging inzake administratieve lasten voor hogescholen (per jaar) = (Duur opmaak aanvraagdossier macrodoelmatigheids- en capaciteitstoets + toets nieuwe HBO-opleiding = 5 werkdagen = 37,5 uur) x (N opleidingen per jaar = 5) x (loon per uur= 42 euro) = 7875 euro Programmatie bestaande opleidingen 1. Voor de berekening van de administratieve lasten gaan we ervan uit dat al de 193 bestaande postsecundaire beroepsgerichte opleidingen van het secundair onderwijs zich omvormen naar een opleiding van het hoger beroepsonderwijs. Zij hebben hiervoor 28 maanden de tijd (de periode vanaf 1 september 2009, de datum van inwerkingtreding van het decreet, tot 31 december 2011, de uiterste datum dat de opleiding moet omgevormd zijn). Dit betekent dat op jaarbasis 83 opleidingen
34
RIA
389
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
zich dienen om te vormen. Per opleiding moet een aanvraagdossier ingediend worden bij het accreditatieorgaan voor de toets nieuwe HBO-opleiding. Aangezien voor elk van deze opleidingen leerplannen voorhanden zijn gaan we ervan uit dat het aanvraagdossier gebaseerd is op de bestaande leerplannen. Bovendien moeten de scholen voor het de toets nieuwe opleiding de onderwijsinhoud, het onderwijsproces en de uitgereikte studiebewijzen aantonen, wat tot de kerntaak van de school behoort. Daarom gaan we ervan uit dat een aanvraagdossier kan voorbereid worden gedurende vier werkdagen door een 1 FTE en één werkdag voor een directeur met derde graad (Hierin zit begrepen: de opmaak van een dossier, het verzenden ervan, het ontvangen van een antwoord). We tellen 7u30 voor een werkdag. Wijziging administratieve lasten voor bestaande opleidingen in het secundair onderwijs (per jaar) = (((Duur opmaak aanvraagdossier = 4 werkdagen = 30 uur) x (loon per uur = 38 euro)) + (1 werkdag = 7,5 uur x uurloon = 45,50 euro)) x(N opleidingen per jaar = 83) = 122.943,75 euro Voor de berekening van de administratieve lasten gaan we ervan uit dat al de 334 bestaande postsecundaire beroepsgerichte opleidingen van het volwassenenonderwijs zich omvormen naar een opleiding van het hoger beroepsonderwijs. Zij hebben hiervoor 28 maanden de tijd (de periode vanaf 1 september 2009, de datum van inwerkingtreding van het decreet, tot 31 december 2011, de uiterste datum dat de opleiding moet omgevormd zijn). Dit betekent dat op jaarbasis 144 opleidingen zich dienen om te vormen. Per opleiding moet een aanvraagdossier ingediend worden bij het accreditatieorgaan voor de toets nieuwe HBO-opleiding. Aangezien voor elk van deze opleidingen modulaire structuurschema’s en leerplannen voorhanden zijn gaan we ervan uit dat het aanvraagdossier gebaseerd is hierop. Bovendien moeten de centra voor de toets nieuwe opleiding de onderwijsinhoud, het onderwijsproces en de uitgereikte studiebewijzen aantonen, wat tot de kerntaak van de school behoort. Daarom gaan we ervan uit dat een aanvraagdossier kan voorbereid worden gedurende 4werkdagen door 1 FTE (lector), en 1 werkdag van een directeur (Hierin zit begrepen: de opmaak van een dossier, het verzenden ervan, het ontvangen van een antwoord). We tellen 7u30 voor een werkdag. Wijziging administratieve lasten voor bestaande opleidingen in het volwassenenonderwijs (per jaar) = (((Duur opmaak aanvraagdossier = 4 werkdagen = 30 uur) x (loon per uur = 42 euro)) + (1 werkdag = 7,5 uur x uurloon = 45,50 euro)) x (N opleidingen per jaar = 144) x = 230.580 euro Deze administratieve lasten zijn slechts éénmalig en vallen weg vanaf 1 januari 2012
Totaal wijziging administrtatieve lasten voor de programmatie van nieuwe en bestaande opleidingen = 369.165 euro per jaar tot 31 december 2011 en 15.641,25 euro per jaar vanaf 1 januari 2012 5.3.2 KWALITEITSZORG 1. De interne kwaliteitszorg is een kerntaak van elke onderwijsinstelling en wordt daarom niet in rekening gebracht voor de berekening van de wijziging in de administratieve lasten. De voorbereiding van het visitatiebezoek en de eigenlijke visitatie wordt wel in rekening gebracht. We gaan ervan uit dat dit voor de onderwijsinstelling 10 werkdagen in beslag neemt voor een team van 2 FTE’s. Voor het secundair onderwijs betreft het een licentiaat en een directeur met derde graad, voor het volwassenenonderwijs een lector en een directeur, en voor het hoger onderwijs twee lectoren. We tellen 7u30 voor een werkdag. In een cyclus van 6 jaar worden alle opleidingen gevisiteerd. Bijgevolg worden per jaar 33 opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in het secundair onderwijs, 57 opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in het volwassenenonderwijs, en 1 opleiding van het hoger beroepsonderwijs in het hoger onderwijs gevisiteerd. Wijziging inzake administratieve lasten voor het secundair onderwijs (per jaar) = [(Duur voorbereiding + eigenlijke visitatie = 10 werkdagen = 75 uur) x (Loon per uur = 38 euro) + (10 werkdagen = 75 uur x (Loon per uur = 45,50 euro))] x (N opleidingen = 33) = 206.662,5 euro Wijziging inzake administratieve lasten voor het volwassenenonderwijs (per jaar) = [(Duur voorbereiding + eigenlijke visitatie = 10 werkdagen = 75 uur) x (loon per uur = 42 euro) + (10 werkdagen = 75 uur) x (loon per uur = 45,50 euro)] x (N opleidingen = 57) = 374.062,5euro
35
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
390
Wijziging inzake administratieve lasten voor het hoger onderwijs (per jaar) = (Duur voorbereiding + eigenlijke visitatie = 10 werkdagen = 75 uur) x (loon per uur = 42 euro) x2 x (N opleidingen = 1) = 6300 euro
RIA
2.
De (voorwaardelijke) accreditatie is gebaseerd op het evaluatierapport van de visitatiecommissie en wordt aangevraagd door de instelling zelf die de opleiding aanbiedt. De instellingen moet dus geen nieuwe bijkomende documenten voorleggen aan het accreditatieorgaan. Dit zorgt ervoor dat de bijkomende last voor (voorwaardelijke) accreditatieaanvragen beperkt blijft. Voor de berekening van de administratieve lasten gaan we ervan uit dat één administratieve kracht een week nodig heeft om het dossier samen te stellen en te bezorgen aan het accreditatieorgaan. Aangezien een onderwijsinstelling binnen de maand na het visitatierapport de accreditatieaanvraag moet ingediend hebben stellen we het aantal gevisiteerde opleidingen per jaar gelijk aan het aantal instellingen waarvoor een accreditatieaanvraag moet ingediend worden, met name per jaar 33 opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in het secundair onderwijs, 57 opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in het volwassenenonderwijs, en 1 opleiding van het hoger beroepsonderwijs in het hoger onderwijs.
Wijziging inzake administratieve lasten voor het secundair onderwijs (per jaar) = (Duur samenstellen verzenden dossier = 5 werkdagen = 37,5 uur) x (N opleidingen = 33) x (loon per uur = 20,50 euro) = 25.368,75 euro Wijziging inzake administratieve lasten voor het volwassenenonderwijs (per jaar) = (Duur samenstellen verzenden dossier = 5 werkdagen = 37,5 uur) x (N opleidingen = 57) x (loon per uur = 20,50 euro) = 43.818,75 euro Wijziging inzake administratieve lasten voor het hoger onderwijs (per jaar) = (Duur samenstellen verzenden dossier = 5 werkdagen = 37,5 uur) x (N opleidingen = 1) x (loon per uur = 26,50 euro) = 993,75 euro 3. Bij een negatief accreditatiebesluit is er een hoger beroep mogelijk bij de Vlaamse Regering. Omdat er in het decreet een aantal mogelijkheden worden ingebouwd om een negatieve accreditatie te voorkomen (bv. terugtrekken van de accreditatieaanvraag na het ontwerp van accreditatiebesluit, voorwaardelijke accreditatie,…) gaan we er voor de berekening van de administratieve lasten van uit dat dit 1 keer om de 10 jaar voorkomt. Bovendien rekenen we dat 1FTE 2 werkdagen nodig heeft om het dossier voor te bereiden en het beroep in te dienen. Voor het secundair onderwijs is dat een licentiaat (38 euro/uur). Voor het volwassenenonderwijs en het hoger onderwijs een lector (42 euro/uur). Voor de berekening nemen we het gemiddelde van deze drie tarieven (= 41 euro) (eventueel gewogen gemiddelde nemen?) Wijziging administratieve lastenvoor het instellen van een hoger beroep (per jaar) = (Duur opmaken en indienen dossier = 2 werkdagen = 15 uur) x (N opleidingen = 1/10) x (loon per uur = 41 euro) = 61,5 euro
Totaal wijziging administratieve lasten voor de kwaliteitszorg = 657.267,75 euro 5.3.3 SAMENWERKINGSOVEREENKOMST Een proefproject rond samenwerking tussen onderwijsverstrekkers in het kader van HBO krijgt momenteel vorm in de VLOR. In een vervolg op het EVK-HOSP project waarin een nauwe samenwerking tot stand werd gebracht tussen centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen in het kader van het uittekenen van verkorte trajecten, zal men in dit project bekijken welke mogelijke vormen en modaliteiten van samenwerking in het kader van opleidingen HBO mogelijk zijn. Naast centra voor volwassenenonderwijs en hogescholen zullen in dit project ook instellingen voor secundair onderwijs betrokken worden alsook de SYNTRA en VDAB. Het project heeft tot doel generieke conclusies te trekken over samenwerking in het HBO. In totaal werden 44 projectaanvragen ingediend. We nemen dit getal als richtlijn voor het aantal samenwerkingsovereenkomsten dat er over een periode van zes jaar (een accreditatiecyclus) zullen gesloten worden. Bijgevolg worden er per jaar ca. 7 samenwerkingsovereenkomsten gesloten.
36
RIA
391
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Verder gaan we ervan uit dat voor het tot stand komen van de samenwerkingsovereenkomst 2 FTE’s per instelling nodig zijn gedurende 1 werkdag (hierin zit inbegrepen: het voeren van de onderhandelingen over bv. de uitwisseling van personeelsleden, het opstellen van de overeenkomst, het beschikbaar houden van de overeenkomst in de instelling), dus 4 FTE’s in totaal per samenwerkingsovereenkomst, in de veronderstelling dat een samenwerking telkens maar tussen twee instellingen tot stand komt. Voor het secundair onderwijs betreft het telkens één licentiaat (38 euro/uur) en één directeur met derde graad (45,50 euro/uur), voor het volwassenenonderwijs één lector (42 euro/uur) en één directeur (45,50 euro/uur), en voor het hoger onderwijs twee lectoren (42 euro/uur). Voor de berekening van de administratieve lasten nemen we het gemiddelde van de tarieven per uur (met overhead) van deze 6 FTE’s en vermenigvuldigen we dit met het totaal aantal personeelsleden nodig om 7 samenwerkingsovereenkomsten te sluiten. Wijziging inzake administratieve lasten voor de samenwerkingsovereenkomst (per jaar) = (N samenwerkingsovereenkomsten = 7) x (N manuren per samenwerkingsovereenkomst = 30) x (gemiddeld loon per uur = 41,50 euro) = 8.715 euro
Totaal wijziging inzake administratieve lasten voor de samenwerkingsovereenkomst = 8.715 euro 5.3.4 CERTIFICAAT- EN DIPLOMASUPPLEMENT De opmaak van een bijkomend certificaat- of diplomasupplement impliceert een wijziging inzake administratieve lasten. Voor de berekening ervan gaan we ervan uit dat de opmaak van een certificaat- of diplomasupplement de facto per opleiding gebeurt. Verder gaan we ervan uit dat dit kan gebeuren door 1FTE gedurende 1 werkdag. De competenties die dienen omschreven te worden in deze supplementen worden immers duidelijk geformuleerd in de kwalificatiestructuur. Voor het secundair onderwijs brengen we een licentiaat in rekening (38 euro/uur), voor het volwassenenonderwijs en het hoger onderwijs telkens een lector (42 euro/uur). Een werkdag telt 7,5 uren. Wijziging inzake administratieve lasten voor het certificaatsupplment in het secundair onderwijs (per jaar) = (N opleidingen = 33) x (duur opmaak = 1 werkdag = 7,5 uur) x (loon per uur = 38 euro) = 9.405 euro Wijziging inzake administratieve lasten voor het certificaat-en diplomasupplment in het volwassenenonderwijs (per jaar) = (N opleidingen = 57) x (duur opmaak = 1 werkdag = 7,5 uur) x (loon per uur = 42 euro) = 17.955 euro Wijziging inzake administratieve lasten voor het diplomasupplment in het hoger onderwijs(per jaar) = (N opleidingen = 1) x (duur opmaak = 1 werkdag = 7,5 uur) x (loon per dag = 42 euro) = 315 euro Deze administratieve lasten zijn in principe éénmalig per opleiding.
Totaal wijziging inzak administratieve lasten voor het certificaat- en diplomasupplement = 27.675 euro 5.3.5
TWEE TELDATA VOOR HET HOGER BEROEPSONDERWIJS IN HET SECUNDAIR ONDERWIJS De invoering van twee teldata impliceert voor de scholen secundair onderwijs die het hoger beroepsonderwijs aanbieden één extra elektronische zending van de cursistengevens aan het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming. Voor de wijziging inzake de administratieve lasten gaan we ervan uit dat 1FTE een werkdag nodig heeft om de elektronische zending klaar te maken en door te zenden. We brengen hiervoor een administratieve kracht in rekening (20,50 euro/uur). Wijziging inzake administratieve lasten (per jaar) = (elektronische verzending = 1 dag = 7,5 uur) x (N secundaire scholen die hoger beroepsonderwijs aanbieden = 113) x (loon per uur = 20,50) = 17.373,75 euro
37
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
392
RIA
Algemeen totaal wijziging inzake administratieve lasten = 1.080.196,50 euro per jaar tot 31 december 2011 en 739.707,75 euro per jaar vanaf 1 januari 2012
5.4
Uitvoering van de nieuwe regelgeving
Om het HBO als veld van opleidingen met gemeenschappelijke basiskenmerken bekend te maken bij toekomstige cursisten, in de onderwijswereld, op de arbeidsmarkt en bij het brede publiek, zullen onderstaande acties op het vlak van communicatie ondernomen worden. Vanuit het Agentschap communicatie van het Ministerie van onderwijs en vorming wordt naar de onderwijswereld gecommuniceerd, via de bestaande kanalen: •
Voor de goedkeuring van het decreet HBO zal het hoger beroepsonderwijs al opgenomen worden in de brochure ‘Onderwijs in Vlaanderen’ onder de rubriek ‘Actualiteit’. Deze brochure verschijnt begin schooljaar 2008-2009.
•
In aanloop naar de Sid-ins van 2009 wordt HBO al opgenomen in de brochure ‘Wat na het secundair onderwijs?’ Informatie over HBO zal ook aanwezig zijn in de stand van het departement onderwijs op deze Sid-In.
•
Wanneer het decreet HBO wordt goedgekeurd, wordt dit gecommuniceerd via Schooldirect, Lerarendirect, Klasse voor Leraren (10 sterren), Klasse.be en Maks!
•
Bij de inwerkingtreding van HBO, wordt dit via onderstaande kanalen gecommuniceerd: a. Schooldirect, Lerarendirect (HBO als aspect binnen alle nieuwe maatregelen voor het nieuwe schooljaar), Klasse voor Leraren (nieuwspagina), Maks! (nieuwspagina), Klasse.be b. Website Onderwijsaanbod (niveau HBO toevoegen) c.
Webpagina niveau HBO op website Onderwijs Vlaanderen (naar analogie met pagina Basisonderwijs, Secundair Onderwijs …)
d. Persconferentie minister bij begin van schooljaar waarin nieuwe zaken worden toegelicht •
Na implementatie, in het schooljaar 2009-2010, kan HBO in de kijker worden gezet via bvb. een reportage in Klasse voor Leraren over goede samenwerking tussen SO en HO, een filmpje of webreportage op Klasse.be, enz.
Voor de communicatie naar de beroepswereld zullen we het netwerk van de sectorconsulenten binnen de SERV en de communicatiekanalen van de interprofessionele en sectorale sociale partners aanspreken.
5.5
Evaluatie van de nieuwe regelgeving
Bij de invoering van een belangrijke onderwijsvernieuwing zoals het hoger beroepsonderwijs, is het belangrijk nauwgezet de implementatie, de resultaten en de effecten van het nieuwe beleid op te volgen. Een goed uitgebouwd monitoringsysteem voor hoger beroepsonderwijs is daarbij een eerste voorwaarde. Dit moet van bij de invoering van het HBO via indicatoren periodiek beschrijvende informatie opleveren over de implementatie en de resultaten van het gevoerde beleid. Onder meer voor volgende variabelen moeten indicatoren ontwikkeld worden om in dit systeem op te nemen: 1.
Noden •
Op de arbeidsmarkt: nood aan ‘middengeschoolden’
38
393
•
Vanuit onderwijs: jongeren die in de hogescholen in het eerste jaar uitvallen en aantal credits dat ze realiseren ten opzichte van het aangegane aantal credits Doelgroep: aantal/profiel cursisten HBO
3.
Input/middelen
RIA
2. •
Jaarlijks budget dat instellingen spenderen aan HBO
•
Inschrijvingsgeld betaald door cursisten
4.
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
Processen •
Aantal/aard HBO-opleidingen
•
Aantal opleidingen in dag-/avondonderwijs
•
Aantal verkorte trajecten
•
Aantal/aard werkplekplaatsen
•
EVC-beleid in het HBO
•
Aantal/aard samenwerkingsverbanden
5.
Output •
Aantal afgeleverde certificaten/diploma’s
•
Tewerkstelling uitstroom HBO
•
Doorstroom naar de professionele bachelor
6.
Effecten •
Kwalificatieniveau van de bevolking
•
Aantal ingevulde gespecialiseerde functies op niveau 4 en 5
Een aantal van deze indicatoren worden al verzameld door vb. VDAB, departement onderwijs, e.a. Het is echter belangrijk dat deze gegevens op een plaats worden samengebracht en ook op gezette tijden als geheel worden gerapporteerd. Zo zou het hoger beroepsonderwijs bijvoorbeeld een terugkerend hoofdstuk kunnen worden in het Statistisch jaarboek van het Vlaams onderwijs. De informatie uit het monitoringsysteem kan vervolgens dienen als input voor beleidsevaluatie, waarbij op zoek kan gegaan worden naar verbanden, verklaringen en verbeterpunten. Nadat de inspectie en de VLHORA hun eerste rapport over bevindingen en trends in het HBO hebben gepubliceerd, zal een eerste beleidsevaluerend onderzoek worden uitgevoerd naar enkele centrale vragen m.b.t. efficiëntie en de effectiviteit van het hoger beroepsonderwijs. Ten slotte wordt in het decreet ingeschreven dat de evaluatie van het decreet uiterlijk in 2013 wordt opgestart. De Vlaamse Regering kan de nadere modaliteiten van de evaluatie bepalen. Bovendien zullen de resultaten van de evaluatie aan het Vlaams Parlement meegedeeld worden.
6 Consultatie De VLOR hield in december 2006 een toekomstverkenning over tertiair onderwijs (nu hoger beroepsonderwijs genoemd), die uitmondde in een platformtekst in het voorjaar van 2007. Het hoger beroepsonderwijs werd reeds ingevoerd als derde niveau van het volwassenenonderwijs bij decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Onder meer aspecten als instroomvoorwaarden en studiebekrachtiging voor het hoger beroepsonderwijs werden daarbij ingevoerd. Naar aanleiding van dit decreet hebben reeds de eerste consultaties plaatsgevonden, met name die in het kader van het wetgevend proces noodzakelijk zijn (advies Inspectie van Financiën, advies VLOR, onderhandelingen, advies Raad van State,…)
39
394
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
RIA
Zowel vanuit het secundair onderwijs als het hoger onderwijs zelf werd een standpunt over het hoger beroepsonderwijs voorbereid. In het najaar van 2007 lanceerde Frank Vandenbroucke, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, een discussienota ‘Hoger Beroepsonderwijs. Treden naar succes, werk en leren.’, waarin de beleidslijnen voor een hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs concreter werden uitgetekend Op basis van deze discussienota werd het advies van SERV, VLOR en VLHORA ingewonnen. Instanties als VVS, VSKO, UNIZO, ACW, COC, de Associatie K.U.Leuven en de inspectie hebben een vrijwillig advies uitgebracht, Op 11 januari 2008 vond een gedachtewisseling plaats over deze discussienota in de Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie van het Vlaams Parlement. De adviezen en de gedachtewisseling in het Vlaams Pearlement resulteerden in een herwerkte discussienota ‘Hoger Beroepsonderwijs. Treden naar succes, werk en leren. HBO4 en HBO5 in het Vlaamse onderwijs’, die tegelijk met de start van dit besluitvormingsproces openbaar wordt gemaakt. Ten slotte zullen ook voor dit decreet de verplichte consultaties plaatsvinden die in het kader van het wetgevend proces noodzakelijk zijn (advies Inspectie van Financiën, advies VLOR, onderhandelingen, advies Raad van State,…)
7 Informatie Financiën
voor
de
Inspectie
van
Zie aparte nota voor de Inspectie van Financiën.
8 Samenvatting Het hoger beroepsonderwijs oprichten is een belangrijke proef in de tienkamp voor gelijke 20 onderwijskansen . Het hoger beroepsonderwijs is op de eerste plaats bedoeld om in te spelen op de behoeften van al wie na het secundair onderwijs via korte trajecten een beroepskwalificatie wil verwerven. Dit veld van opleidingen vindt dus zijn plaats tussen het secundair onderwijs en de bacheloropleidingen. Het bestaat uit op te richten en bestaande opleidingen, die een duidelijk extra meegeven voor de arbeidsmarkt: het vroegere hoger onderwijs voor sociale promotie (HOSP), de zevende jaren in het technisch secundair onderwijs en de vierde graad beroepssecundair onderwijs, en alle nieuwe opleidingen die naar aanleiding van duidelijke noden op de arbeidsmarkt daaraan kunnen worden toegevoegd. Met het hoger beroepsonderwijs bouwen we dus een stevige sport bij op de onderwijsladder. Deze trede moet vervolgens ook een opstap kunnen bieden naar opleidingen die naar een professionele bachelorgraad leiden. Door deze opleidingen toegankelijk te maken voor zowel jongeren als volwassenen, op verschillende momenten in hun loopbaan, willen we de participatie aan levenslang leren bevorderen. Tegelijk komt het erop aan om bij de uitbouw van de onderwijsladder een evenwichtige samenwerking te vinden tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt. Met name in het hoger beroepsonderwijs zal de kwaliteit van de opleidingen hier in grote mate van afhangen. Aansluiten op de noden van de arbeidsmarkt, voluit de kaart trekken van werkplekleren,…. daarvoor is een structurele samenwerking tussen het onderwijsveld en het bedrijfsleven noodzakelijk. In de competentieagenda werden de kiemen voor een dergelijke samenwerking gelegd. Hierop zullen we verder bouwen en zo de bruggen tussen onderwijsinstellingen en bedrijven en organisaties verstevigen.
20
Verwijzing naar de beleidsbrief 2007-2008 ‘Onderwijs en vorming. Gelijke kansen op de hele onderwijsladder. Een tienkamp’ werd ‘hoger beroepsonderwijs oprichten’
40
395
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
RIA
We willen verder gaan dan het enkel nemen van stimulerende maatregelen voor het afstemmen van beroepsgerichte opleidingen op evoluties van de arbeidsmarkt (optie 2 bij doelstelling 2.2.1.1.). Op die manier krijgen de cursisten immers meer garanties dat alle beroepsgerichte opleidingen daadwerkelijk afegestemd zijn op een evoluerende arbeidsmarkt. Ook wordt zo de samenwerking met de beroepssectoren, en de andere publieke opleidingverstrekkers meer gewaarborgd. Omwille van de federale bevoegdheid, bepaald in artikel 127, §1, eerste lid, 2° van de Grondwet, is het onmogelijk in de volle uitoefening van de onderwijsbevoegdheid een nieuw onderwijsniveau te creëren (optie 2 bij doelstelling 2.2.1.2.). Daarnaast kunnen ook inhoudelijk argumenten aangebracht worden om deze optie achterwege te laten: hoewel het onderbrengen van het hoger beroepsonderwijs in een nieuw onderwijs niveau het Vlaamse onderwijslandschap transparanter zou maken, zou deze optie te weinig rekening houden met de bestaande situatie van postsecundaire beroepsgerichte opleidingen en te veel onzekerheden met zich meebrengen voor het personeel, de directies en de inrichtende machten. Bovendien werd niet gekozen om enkel de short cycle, opleidingen die leiden tot kwalificaties van niveau 5 van de kwalificatiestructuur, onder te brengen in het hoger beroepsonderwijs (optie 2 bij doelstelling 2.2.2.1.), maar om alle postsecundaire beroepsgerichte opleidingen erin een plaats te geven. Het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen zal daarmee berusten op twee volwaardige pijlers: het hoger beroepsonderwijs van niveau 4 van de kwalificatiestructuur, verankerd in het secundair onderwijs, en het hoger beroepsonderwijs van niveau 5 van de kwalificatiestructuur, dat behoort tot het hoger onderwijs en de Vlaamse invulling van de short cycle wordt. Het decreet betreffende het hoger beroepsonderwijs verankert ook het principe dat vanuit een opleiding van het hoger beroepsonderwijs van kwalificatieniveau 5 steeds een verkort of aangepast traject mogelijk moet zijn in de aansluitende bacheloropleidingen in het hoger onderwijs. Om de academische vrijheid van de hogescholen in deze te vrijwaren werd er niet voor geopteerd om voor alle bacheloropleidingen opleidingsprofielen vast te leggen zodat die opleidingen eenvormig zijn en er slechts één verkort of aangepast traject moet uitgetekend worden per bacherloropleiding (optie 2 bij doelstelling 2.2.2.2.). Ten slotte wordt er niet gekozen om de al de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs modulair te organiseren (optie 2 bij doelstelling 2.2.2.3.) Wel worden de bestaande organisatiesystemen behouden; lineair in het derde jaar in de derde graad van het technisch en kunstsecundair onderwijs, modulair in de vierde graad van het beroepssecudair en volwassenenonderwijs, een het creditsysteem in het hoger onderwijs.
9 Contactinformatie 9.1
Contactpersonen
Behandelaar kabinet: Ella Desmedt Kabinet Onderwijs Koning Albert II-laan 15 1210 BRUSSEL Tel. 02/552 68 77 Behandelaar administratie: Evelien Masschelein Adjunct van de directeur Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming Afdeling Strategische Beleidsondersteuning Koning Albert II-laan 15 - 5C03
41
Stuk 2157 (2008-2009) – Nr. 1
396
RIA
1210 BRUSSEL Tel. 02/553 95 71 Andy Thoelen Adjunct van de directeur Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming Afdeling Strategische Beleidsondersteuning Koning Albert II-laan 15 - 5C25 1210 BRUSSEL Tel. 02/553 95 62
9.2
Aanvullende literatuur en/of bijlagen • • • • • • • • • • •
ACW, ‘ACW-standpunt over het hoger beroepsonderwijs’, (11 december 2007) Associatie K.U.Leuven, ‘Standpunt Associatie K.U.Leuven t.a.v. Discussienota Hoger Beroepsonderwijs, (16 november 2007) COC, ‘COC-visie op discussienota HBO’, (30 november 2007) De Unie van Zelfstandige Ondernemers (UNIZO), ‘UNIZO-standpunt hoger beroepsonderwijs’, (22 oktober 2007); Sociale-economische Raad van Vlaanderen (SERV), ‘Hert hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs’ (advies van 30 november 2007); Vandenbroucke, Frank, De herwerkte discussienota ‘Hoger Beroepsonderwijs. Treden naar succes, werk en leren. HBO4 en HBO5 in het Vlaamse onderwijs’ (juni 2008); Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA), ‘Advies tertiair onderwijs’ (advies van 14 november 2007); Vlaamse Onderwijsraad (VLOR), ‘Tertiair onderwijs. Een verkenning’ (oktober 2007); Vlaamse Onderwijsraad (VLOR), ‘Advies over de discussienota hoger beroepsonderwijs’ (advies van 22 november 2007); Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (VSKO), ‘VSKO-standpunt met betrekking tot de discussienota hoger beroepsonderwijs’ (13 december 2007); Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS), Standpunt hoger beroepsonderwijs (HBO)’ (Standpunten 2007-2008).
42