rapportage 2015
Voor woord Het Nederlands Autisme Register (NAR) is opgericht door de Nederlandse Vereniging voor Autisme (NVA) in samenwerking met de Vrije Universiteit. Het doel van dit register is om via online vragenlijsten zoveel mogelijk basisinformatie te verzamelen over de levensloop van mensen met autisme in Nederland: waar volgen zij onderwijs, waar werken ze, waar wonen ze, welke ondersteuning krijgen ze, hoe is hun welbevinden? Zo krijgen we meer inzicht in waar het goed gaat en wat nog beter kan, en kunnen we op basis daarvan gericht beleid ontwikkelen op het gebied van vervolgonderzoek en belangenbehartiging (zie ook de aanbevelingen op pagina 4 en 5). In dit rapport vindt u de resultaten van 1194 ingevulde vragenlijsten uit de NAR-meting van 2015. Dit is de tweede NAR-meting, de startmeting vond plaats in 2013. De rapportage geeft inzicht in de leefsituatie van mensen met autisme in Nederland met betrekking tot: diagnose, begeleiding en behandeling, wonen, onderwijs, arbeid, sociale contacten en welbevinden. Deze tweede meting is financieel mogelijk gemaakt met dank aan: de afdeling Klinische Ontwikkelingspsychologie van de Vrije Universiteit Amsterdam, het AutismeFonds, de NVA, het CZ Fonds en de Stichting Dijkverzwaring. Graag willen we alle mensen bedanken die deelnamen of anderszins meewerkten aan dit onderzoek. Dankzij hen kunnen we samen het begrip van en voor autisme verbeteren, en vanuit het perspectief van mensen met autisme en hun naasten verder bouwen aan een autismevriendelijke maatschappij; een maatschappij waarin mensen met autisme optimaal geïntegreerd, geaccepteerd en zelfredzaam zijn.
Drs. Marlies Wierda, Vrije Universiteit Amsterdam,
[email protected] Dr. Sander Begeer, Vrije Universiteit Amsterdam,
[email protected] Drs. Bernadette Wijnker, Nederlandse Vereniging voor Autisme (NVA),
[email protected]
Marlies Wierda, Sander Begeer, Frederica Martijn
2
Rapportage 2015
Bernadette Wijnker
3
Inhouds opgave Voorwoord
3
Inhoudsopgave
4
1 Conclusies en aanbevelingen voor beleid en onderzoek 6 2 Het Nederlands Autisme Register 2.1 Achtergrond Nederlands Autisme Register 2.2 Meetmomenten en deelname 2.3 Werkwijze en respons
4
Rapportage 2015
8
3 Kenmerken steekproef 3.1 Omvang van de steekproef 3.2 Rapporteurs 3.3 Samenstelling van de steekproef
10
4 Kenmerken (biologische) ouder(s) en familie 4.1 Thuissituatie kinderleeftijd 4.2 (Biologische) ouders van persoon met autisme 4.3 Autisme in de familie
19
5 Diagnose en diagnosetraject 5.1 Eerste vermoeden 5.2 Leeftijd eerste vermoeden en diagnose 5.3 Huidige diagnose 5.4 Eerdere diagnoses 5.5 Comorbiditeit
26
6 Behandeling en begeleiding 6.1 Meest voorkomende behandelingen 6.2 Medicatie 6.3 Alternatieve geneesmiddelen 6.4 Zorg
39
7 Wonen 7.1 Woonsituatie 7.2 Zelfstandig met partner en/of kinderen 7.3 Wonen bij ouder(s)/verzorger(s) of familie 7.4 Wonen met woonbegeleiding 7.5 Woonvorm met begeleiding en/of zorg
47
8 Onderwijs 8.1 Leerlingen in het (speciaal) basisonderwijs 8.2 Leerlingen in het voortgezet (speciaal) onderwijs 8.3 Leerlingen in het vervolgonderwijs 8.4 Onderwijs en intelligentie 8.5 Thuiszitters en onderwijsuitval 8.6 Onderwijsbegeleiding 8.7 Opleidingsniveau volwassenen
50
9 Arbeid en overige dagbesteding volwassenen 60 9.1 Bronnen van inkomsten 9.2 Aanmoediging en steun ouders 9.3 Arbeid en dagbesteding 9.4 Waardering van dagbesteding of regulier werk 9.5 Ondersteuning bij het zoeken naar werk 9.6 Begeleiding en ondersteuning bij huidig werk of dagbesteding 9.7 Vertellen over autisme op het werk 9.8 Behoefte aan veranderingen in de werksituatie 9.9 Maatschappelijke waardering 10 Bijzondere interesses 10.1 Bijzondere interesses 10.2 Tijdsbesteding 10.3 Belemmering dagelijks functioneren
72
11 Sociale contacten 11.1 Vriendschappen en relaties 11.2 Behoefte aan sociale contacten 11.3 Sociaal gedrag in de jeugd
74
12 Algemeen welbevinden 12.1 Algemeen welbevinden 12.2 Deelname maatschappij 12.3 Overgangssituatie in het leven 12.4 In aanraking met politie en justitie 12.5 Sterke eigenschappen en vaardigheden
76
13 Referenties
82
5
1
Conclusies en aanbevelingen voor beleid en onderzoek
Conclusies en aanbevelingen voor beleid en onderzoek Wie leverden de informatie voor dit NAR-rapport?
In totaal deden 1194 mensen mee aan de NAR-meting 2015, waaronder: 580 mensen met autisme, 563 ouders van kinderen met autisme en 51 vertegenwoordigers van mensen met autisme en een verstandelijke beperking. Samen vormen zij een unieke bron van basisinformatie voor vervolgonderzoek bij de VU en elders. Daarnaast benut de NVA deze informatie in haar belangenbehartiging voor een beter leven voor mensen met autisme (zie verder: www.autisme.nl).
Hieronder 7 topics die daarbij aandacht verdienen: 114 meisjes < 18 jaar
471 jongens < 18 jaar
315 vrouwen > 18 jaar
294 mannen > 18 jaar
1. Autisme in de familie: onderzoek naar de impact op families Van de NAR-deelnemers heeft 74% één of meer familieleden met autisme. Daarbij hebben oudere familieleden zoals ouders, opa’s en oma’s vaak geen officiële diagnose. Bij hen gaat het vaak om een vermoeden van autisme. De jongere generatie heeft vaker wel een diagnose. Meer onderzoek naar de impact van autisme op allerlei gezinsrelaties: partner-van, kind-van, ouder-van, broer/zus-van is nodig om beter in te kunnen spelen op hulpvragen die hieruit voortvloeien.
2. Diagnose en diagnosetraject: sneller en beter Net als in de eerste NAR-meting, blijkt ook uit deze meting dat het vaak jaren duurt vanaf het eerste vermoeden van autisme tot een uiteindelijke diagnose. Met name bij volwassenen: bij vrouwen duurt dit gemiddeld 3,5 jaar, bij mannen 3,4 jaar. Bij kinderen duurt dit gemiddeld 1,8 jaar. Het is daarom van belang om te blijven investeren in snellere en betere screening en diagnostiek, onder andere door betere screening en doorverwijzing door huisartsen, schoolartsen en gemeenten.
Rapportage 2015
In het vervolgonderwijs (mbo/hbo/universiteit) wordt de minste begeleiding geboden (32% van de studenten met autisme die we in het NAR volgen krijgt begeleiding, tegenover 46% van de basisschoolleerlingen) en is de ontevredenheid over de frequentie en de kwaliteit van de onderwijsbegeleiding het grootst. Ook zien we daar relatief veel uitval. Om studenten met autisme kansen te bieden om hun talenten te ontplooien is het noodzakelijk dat meer geïnvesteerd wordt in de begeleiding van deze groep in het vervolgonderwijs, op alle niveaus.
6. Arbeid en overige dagbesteding volwassenen: wat past bij talenten en interesses?
Er zijn grote verschillen in keuzes die (ouders en vertegenwoordigers van) mensen met autisme uit het NAR maken als het gaat om begeleiding, behandeling en medicatie. Ook hun tevredenheid over de gekozen aanpak wisselt. Nadere analyses en vervolgonderzoek zijn nodig naar hoe behandeling en begeleiding bij verschillende problemen naar tevredenheid wordt ingezet. Alleen op die manier krijgen we inzicht in wat effectieve hulp kan zijn in specifieke situaties. Dit blijft maatwerk.
Van de volwassenen met autisme in het NAR heeft 40% betaald werk en/of is als zelfstandige werkzaam, vaak in deeltijd. De meeste anderen hebben een structurele dagbesteding zoals vrijwilligerswerk of begeleid werk. Echter: 15% zegt geen enkele structurele dagbesteding te hebben. Deze groep, en de groep die dagbesteding heeft in een instelling, vinden dat zij het minst bijdragen aan de maatschappij, en zijn het minst gelukkig. Investeren in zinvolle dagbesteding, met oog voor individuele interesses en talenten, is essentieel voor kwaliteit van leven. Deze NAR-meting laat zien dat die interesses en talenten heel divers zijn: bij vrouwen behoren autisme, creatieve beroepen en dieren tot hun grootste passies, bij mannen computers, autisme en muziek. Kortom: werken in de ICT past lang niet bij iedereen met autisme. Het is belangrijk dat werkgevers en beroepsopleidingen dit stereotype beeld van beroepen die passen bij mensen met autisme bijstellen.
4. Wonen: thuis als het kan, met begeleiding waar nodig
7. Sociale contacten: meer vriendschappen met leeftijdgenoten
Een deel van de volwassenen met autisme in het NAR krijgt woonbegeleiding: niet alleen mensen met een verstandelijke beperking, maar ook 20% van de volwassenen met een normale intelligentie. De intensiteit van die woonbegeleiding verschilt sterk van persoon tot persoon: van een half uur per week tot 24-uurszorg. Het is daarom heel belangrijk dat maatwerk in woonbegeleiding financieel mogelijk blijft, ook in het nieuwe zorgstelsel. Bijvoorbeeld in kleinschalige wooninitiatieven.
Voor de meeste mensen met autisme is het maken en onderhouden van sociale contacten vaak lastig. Met name buiten het eigen gezin. Ongeveer 60% van de NAR-deelnemers heeft niet of nauwelijks vriendschappen met leeftijdgenoten. Tegelijkertijd geeft een groot deel van deze groep aan daar wel behoefte aan te hebben. Investeren in initiatieven die hierbij concreet kunnen helpen, zoals NVA-initiatief AutThere (www.aut-there.nl) is essentieel.
3. Behandeling en begeleiding: maatwerk
6
5. Onderwijs: voortijdig schoolverlaten terugdringen
7
2
Het Nederlands Autisme Register
Het Nederlands Autisme Register 2.1 Achtergrond Nederlands Autisme Register
2.3 Werkwijze en respons
Het Nederlands Autisme Register (NAR) is opgericht door de Nederlandse Vereniging voor Autisme (NVA) in samenwerking met de Vrije Universiteit Amsterdam. Het doel van dit register is om via online vragenlijsten basisgegevens te verzamelen over de levensloop van mensen met autisme in Nederland. Zodat op basis van dit cijfermateriaal gericht beleid ontwikkeld kan worden, en we vanuit het perspectief van mensen met autisme en hun naasten verder kunnen bouwen aan een autismevriendelijke maatschappij; een maatschappij waarin mensen met autisme optimaal geïntegreerd, geaccepteerd en zelfredzaam zijn.
Sinds de start van het Nederlands Autisme Register in 2013 is over 1866 personen met autisme een startvragenlijst ingevuld. Vanaf 2015 wordt er in het eerste kwartaal van elk opvolgend jaar een meting van het NAR uitgevoerd. Eind december 2014 waren er 1666 personen met autisme ingeschreven bij het NAR en deze zijn per e-mail met een persoonlijke link uitgenodigd om deel te nemen aan de meting van 2015. Daarvan hebben 1206 personen (72% van alle geregistreerde personen) de vragenlijst volledig ingevuld. Bij analyse van de data bleek bij 12 personen onduidelijkheid te zijn over de diagnose, waardoor de gegevens van deze personen niet meegenomen zijn. In totaal zijn de data geanalyseerd van 1194 personen met autisme.
Het NAR is in 2013 gestart. In maart 2013 hield de Nederlandse Vereniging voor Autisme (NVA), voor de vierde keer een grote landelijke enquête onder haar leden. Deze online enquête werd ook opengesteld voor niet-leden, omdat deze meting tevens de start was van het Nederlands Autisme Register (NAR). In de NVA-enquête werd aan de deelnemers gevraagd of zij in de toekomst door het NAR opnieuw benaderd mochten worden. Ruim 1600 personen hebben zich toen ingeschreven in het NAR. De NVA-enquête fungeerde voor deze groep deelnemers als startmeting van het NAR. In het NAR ligt de nadruk op de verschillen tussen mensen met autisme. We verzamelen basisgegevens over persoonskenmerken, familiekenmerken, diagnostiek, comorbiditeit, aard van behandeling, medicijngebruik, onderwijs, dagbesteding, werk, wonen, vrije tijd. Vervolgens onderzoeken we wat de oorzaken zijn van onderlinge verschillen en overeenkomsten tussen mensen met autisme. Wat kenmerkt bijvoorbeeld de mensen die weinig tot niet afhankelijk zijn van hulp? Welke verschillen zijn er tussen mannen en vrouwen met autisme? Hoe tevreden zijn mensen met autisme over hun diagnosetraject, behandelingen, medicijngebruik, onderwijs, sociale contacten, werk en woonsituatie?
2.2 Meetmomenten en deelname Jongeren (>16,0 jaar) en volwassenen met autisme (>18,0 jaar), ouders van kinderen met autisme (<16,0 jaar) en wettelijk vertegenwoordigers van volwassenen met autisme en een verstandelijke beperking kunnen zich op elk moment inschrijven in het Nederlands Autisme Register (NAR). Zij ontvangen dan direct een uitnodiging om de startvragenlijst van het NAR in te vullen. Deze vragenlijst wordt als basis gebruikt voor alle vervolgmetingen. Wanneer iemand is ingeschreven wordt deze persoon automatisch elk jaar uitgenodigd voor de vervolgmetingen die in het eerste kwartaal van het jaar plaatsvinden. Alle personen die in december van het jaar voorafgaand aan de meting ingeschreven staan, worden uitgenodigd voor de meting. Deelname is vrijwillig, iedereen kan zich op elk moment zonder opgaaf van reden per direct uitschrijven en wordt dan niet meer uitgenodigd voor vervolgmetingen.
8
Rapportage 2015
Opstellen vragenlijst Bij het opstellen van de vragen is deels gebruik gemaakt van bestaande vragen uit eerdere enquêtes, om zo voort te kunnen bouwen op gegevens uit eerdere metingen. Daarnaast is, in samenwerking met wetenschappelijke onderzoekers op het gebied van autisme, gekozen voor vragen die aansluiten bij nationale en internationale kennis over autisme. De concept-vragenlijst is op inhoud en begrijpelijkheid getest door ervaringsdeskundigen en op basis van hun input vervolgens definitief gemaakt.
Verspreiding en verwerking van de vragenlijsten De NAR-vragenlijst wordt steeds afgenomen via het online vragenlijstprogramma Qualtrics. Doordat de vragenlijst via een persoonlijke link wordt afgenomen, zijn de data die in Qualtrics ingevoerd worden niet herleidbaar tot een specifiek persoon. De vragenlijst van de meting uit 2015 heeft 2 maanden open gestaan, waarin respondenten op elk willekeurig tijdstip de vragenlijst konden invullen. Na de eerste uitnodiging zijn er drie reminders verstuurd, om respondenten te herinneren aan deelname. De data uit de NAR-meting van 2015 zijn geanalyseerd met behulp van het statistische programma SPSS. De resultaten van deze basisanalyses vindt u in dit rapport. Daarnaast zijn dit jaar voor het eerst longitudinale data geanalyseerd van 950 personen met autisme waarbij er meer dan een jaar zat tussen het invullen van de startvragenlijst en de meting van 2015. Zodat we voor de eerste keer iets meer over de levensloop bij autisme te weten konden komen. De meest interessante uitkomsten hiervan kunt u terugvinden op onze website: www.nederlandsautismeregister.nl. Het onderzoek dat uitgevoerd wordt binnen het NAR is beoordeeld door de Medisch Ethische Toetsingscommissie (METc) van het VU Medisch Centrum en de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO). Het NAR wordt ook aangemeld bij het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP).
9
Kenmerken steekproef
3
Kenmerken steekproef In de vragenlijst zijn vragen opgenomen over persoonlijke kenmerken van de respon-
Uitval
denten, om zo een beeld te krijgen van de representativiteit van het onderzoek wat
Van de 1866 personen die de startvragenlijst hebben ingevuld hebben 262 zich uitgeschreven en deden 398 personen
betreft: verhouding mannen en vrouwen, verhouding jeugd en volwassenen, spreiding
geworden en zelf niet wil deelnemen (zie ook figuur 3.2). Bij 12 personen met autisme is de vragenlijst van 2015 wel
over de verschillende regio’s en variatie in het intelligentie quotiënt (IQ).
ingevuld, maar zijn de data niet meegenomen in de analyses, omdat deze personen geen officiële diagnose binnen het
niet mee aan de meting van 2015. De belangrijkste reden voor uitschrijven is dat de persoon met autisme 16 jaar is
autismespectrum hebben of omdat het onduidelijk is wat hun diagnose is.
Figuur 3.2 Uitval flow
3.1 Omvang van de steekproef Sinds de start van het Nederlands Autisme Register in 2013 is over 1866 personen met autisme een startvragenlijst
Totaal ingevulde startvragenlijst bij start meting 2015 (n=1866)
ingevuld. In de analyses van de NAR-meting van 2015 zijn de data van in totaal 1194 personen met autisme geanalyseerd.
Redenen uitschrijven: • Persoon met autisme is 16 jaar geworden en wil
Uitgeschreven uit het NAR (n=200)
Figuur 3.1 Respondenten flow
zelf niet deelnemen (n=151) • E-mailadres van de rapporteur bestaat niet meer (n=43)
Totaal deelnemers NAR wat uitnodiging meting 2015 heeft
Totaal ingevulde startvragenlijst bij start
deelnemen (n=6)
ontvangen (n=1666)
meting 2015 (n=1866) Totaal ingevulde vragenlijsten
• Persoon met autisme of rapporteur wil niet meer
Meting 2015 niet ingevuld, maar staat nog
meting 2015 (n=1206)
wel ingeschreven (n=398)
Totaal ingevulde vragenlijsten meting 2015 (n=1206)
Meting 2015 wel ingevuld, maar geen officiële ASS diagnose of diagnose onduidelijk (n=12)
Persoon met autisme (16+)
Ouders van persoon met autisme (16-)
(n=589)
(n=564)
Redenen uitschrijven: • E-mailadres van de rapporteur bestaat niet meer
Wettelijke vertegenwoordiger van persoon met autisme met verstandelijke
Uitgeschreven uit het NAR (n=62)
beperking (16+) (n=53)
(n=46) • Persoon met autisme of rapporteur wil niet meer deelnemen (n=15)
Geen officiële ASS diagnose
Geen officiële ASS diagnose
Geen officiële ASS diagnose
of diagnose onduidelijk (n=9)
of diagnose onduidelijk (n=9)
of diagnose onduidelijk (n=9)
Persoon met autisme (16+)
Ouders van persoon met autisme (16-)
(n=580)
(n=563)
Wettelijke vertegenwoordiger van
Totaal aantal respondenten meting 2015 (n=1194)
• Persoon met autisme is overleden (n=1)
3.2 Rapporteurs
persoon met autisme met verstandelijke
De meting van 2015 is over 1194 personen met autisme ingevuld. 580 mensen met autisme (van 16 jaar of ouder) vulden
beperking (16+) (n=51)
de vragenlijst over zichzelf in (49%). De overige vragenlijsten (51%) werden ingevuld door iemand anders dan de persoon met autisme, dit was bijna altijd een ouder of verzorger, meestal de moeder (92%), in 8% van de gevallen was dit de vader. Voor 563 kinderen en jongeren met autisme (jonger dan 16 jaar) is de vragenlijst door één of beide ouders ingevuld
Totaal aantal respondenten meting 2015
Totaal uitval rapport meting
(47%) en voor 51 mensen met autisme en een verstandelijke beperking (van 16 jaar of ouder) is de vragenlijst door de
(n=1194)
2015 (n=672)
wettelijk vertegenwoordiger ingevuld. In 98% van de gevallen is de wettelijk vertegenwoordiger de ouder of verzorger van de persoon met autisme, in 1 geval (2%) is dit de zus van de persoon met autisme.
10
Rapportage 2015
11
Kenmerken steekproef
Figuur 3.4 Geslacht personen met autisme
Figuur 3.3 Door wie is de vragenlijst ingevuld? 4,3%
19,49% 51,72%
48,6%
48,28%
47,2%
n Persoon met ASS 16+ n Ouder van kind 16n Wettelijke vertegenwoordiger
n Man n Vrouw
80,51% Jeugd (<18,0 jaar)
Volwassenen (>18,0 jaar)
Dubbelrol 10 volwassenen met autisme vulden naast een vragenlijst over zichzelf ook de vragenlijst over 1 of meerdere kinderen
Leeftijd
met autisme in (0.8%).
Er zijn ongeveer evenveel volwassen respondenten (>18,0 jaar; 51%) als jeugdige respondenten (<18,0 jaar; 49%). De leeftijdsgroep 12,0-18,0 jaar is goed vertegenwoordigd met 28% van alle respondenten.
3.3 Samenstelling steekproef
Tabel 3.1 Leeftijd
Geslacht Ruim een derde (36%) van de ingevulde vragenlijsten gaat over meisjes en vrouwen met autisme. Het aandeel vrouwen met autisme in het Nederlands Autisme Register (NAR) is daarmee relatief groot. Geschat wordt dat wereldwijd ongeveer 20% van alle personen met autisme een vrouw is (Centers for Disease Control and Prevention, 2012). Het aandeel meisjes tot 16 jaar is in deze meting 19%, wat dus vergelijkbaar is met deze schatting. Bij de groep volwassenen met autisme in deze meting (>18 jaar) is het aandeel vrouwen met 52% duidelijk oververtegenwoordigd ten opzichte van de prevalentie. Een verklaring hiervoor is dat vrouwen over het algemeen meer geneigd zijn om mee te doen aan onderzoek. Ook gegevens uit andere landen laten zien dat vrouwen vaker meedoen aan dit soort onderzoeken, als ervaringsdeskundige, maar ook bijvoorbeeld als moeder van een kind met autisme.
12
Rapportage 2015
Aantal
Percentage
Gemiddelde
Minimaal-maximaal
Kinderen (<12,0 jaar)
251
21%
9,4 jaar
2,4 - 12,0 jaar
Jongeren (12,00 - 18,0 jaar)
334
28%
14,2 jaar
12,1 - 17,8 jaar
Volwassenen (18,0 - 65,0 jaar)
584
49%
41,7 jaar
18,0 - 64,8 jaar
Ouderen (> 65,0 jaar)
25
2%
68,6 jaar
65,0 - 77,1 jaar
Totaal
1194
100%
27,8 jaar
2,4 - 77,1 jaar
13
Kenmerken steekproef
Figuur 3.7 Verdeling van de leeftijden van de mannen en vrouwen met autisme in de steekproef
In de figuren 3.5 t/m 3.7 is de verdeling van de leeftijden weergegeven voor de jeugdigen en de volwassenen die deelnamen aan deze meting. De gemiddelde leeftijd van de rapporteurs die over een familielid de vragenlijst invulden
200 Aantal deelnemers
is 44,8 jaar (de jongste rapporteur is 29,7 jaar, de oudste is 81,5 jaar). De gemiddelde leeftijd van de rapporterende moeders (44,4 jaar) ligt iets lager dan de gemiddelde leeftijd van de rapporterende vaders (49,1 jaar).
Figuur 3.5 Verdeling van leeftijd jeugd tot 18 jaar (n=585) 60
100 50 0
50
200 Aantal deelnemers
Aantal personen
Man
150
40
30
20
Vrouw
150 100 50 0 5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
10
Burgerlijke staat Aan de 580 jongeren (16+) en volwassenen met autisme, die de vragenlijst over zichzelf invulden is gevraagd wat
0 2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
Leeftijd
hun burgerlijke staat is. Daarbij waren meerdere antwoorden per persoon mogelijk, omdat de categorieën elkaar niet helemaal uitsloten. Bijna de helft (46%) van de volwassen respondenten zonder verstandelijke beperking is alleenstaand. De mannen (38%) die de vragenlijst invulden zijn vaker gehuwd dan de vrouwen (26%).
Figuur 3.6 Verdeling van leeftijd volwassenen vanaf 18 jaar (N=609) 50
Tabel 3.4 Burgerlijke staat (meerdere antwoorden per persoon mogelijk).
40
Burgerlijke staat
Mannen
Vrouwen
Totaal jongeren (16+)
Aantal personen
en volwassenen 30
20
10
0 15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80
Leeftijd De gemiddelde leeftijd van de mannen in de steekproef (25,3 jaar) is lager dan de gemiddelde leeftijd van de vrouwen (32,2 jaar). 14
Rapportage 2015
Alleenstaand
44%
47%
46%
Relatie, niet samenwonend
7%
10%
8%
Relatie, samenwonend
10%
13%
11%
Gehuwd
38%
26%
32%
Gescheiden
8%
8%
8%
Weduwe / weduwnaar
1%
1%
1%
Totaal
n = 278
n = 302
n = 580
15
Kenmerken steekproef
Regio
Verstandelijk vermogen (IQ)
De spreiding van de respondenten van de meting van 2015 over de verschillende regio’s is weergegeven in tabel 3.2. Ter
Van 903 personen met autisme (76%) in de steekproef is de uitslag van een IQ test bekend. Daarbij ging het in bijna de
vergelijking wordt ook de landelijke bevolkingsspreiding weergegeven, op basis van gegevens van het Centraal Bureau
helft van de gevallen om uitslagen van intelligentietesten (44%) die in de afgelopen 2 jaar zijn afgenomen. De overige
voor de Statistiek (CBS). Uit deze gegevens blijkt dat de spreiding van de respondenten over de Nederlandse provincies
respondenten (23%) werd gevraagd om zelf een inschatting te maken van het verstandelijk vermogen van de persoon met
een representatieve afspiegeling vormt van de landelijke bevolkingsspreiding.
autisme. In 17 gevallen (1%) is het IQ van de persoon met autisme onduidelijk. De grote meerderheid van de respondenten (89%) heeft een IQ van boven de 70. Slechts 10% van de personen met
Tabel 3.2 Landelijke spreiding van de respondenten van meting 2015
autisme heeft een IQ van onder de 70 en valt dus in de groep met een verstandelijke beperking. Daarnaast valt op dat een hoog percentage respondenten (14%) een IQ hoger dan 130 heeft, en dus hoogbegaafd is. In de algemene bevolking wordt
Provincie
16
Rapportage 2015
Spreiding respondenten
Landelijke bevolkingsspreiding 2015
meting 2015
volgens het CBS
geschat dat hoogbegaafdheid voorkomt bij slechts 2,3% van de bevolking. De verdeling van de intelligentie bij mannen en vrouwen is vergelijkbaar. Bij bijna de helft (49%) van de personen die
Groningen
2%
3,5%
Friesland
3%
4%
Drenthe
2%
3%
Overijssel
7%
7%
Flevoland
3%
2,5%
Gelderland
14%
11%
IQ range
Utrecht
10%
7,5%
IQ boven 130
16%
8%
14%
Noord-Holland
14%
16%
IQ van 116 tot en met 130
31%
42%
33%
Zuid-Holland
19%
21%
IQ van 86 tot en met 115
34%
42%
35%
Zeeland
2%
2,5%
IQ van 71 tot en met 85
9%
2%
7%
Noord-Brabant
17%
15%
IQ van 56 tot en met 70
6%
2%
5%
Limburg
6%
7%
IQ van 41 tot en met 55
3%
1%
3%
Buitenland
1%
-
IQ lager dan 40
1%
3%
2%
Totaal
100%
100%
IQ is onduidelijk
-
-
1%
Totaal
100%
100%
100%
n = 903
n = 274
n = 1194
ooit een IQ test hebben gedaan en de uitslag nog wisten, is er sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel. Dit betekent dat er een significant verschil is tussen verbale en non-verbale intelligentie, een patroon waarvan bekend is dat dit vaak voorkomt bij personen met autisme.
Tabel 3.3 Verstandelijk vermogen (IQ) Uitslag IQ test
Eigen inschatting IQ
Totaal
17
Kenmerken steekproef
4
Kenmerken (biologische) ouder(s) en familie
Etniciteit
4.1 Thuissituatie in de kinderleeftijd
Aan alle respondenten is gevraagd tot welke etnische groep(en) ze de persoon met autisme rekenen. Er waren meerdere
96% van de respondenten groeide of groeit op bij zijn of haar biologische ouders. Maar een klein gedeelte van de mensen
antwoorden per persoon mogelijk. In de steekproef blijkt een duidelijke onderrepresentatie te zijn van etnische
met autisme in deze steekproef groeit of groeide op in een andere thuissituatie.
minderheden met autisme: het aantal etnische minderheden binnen het NAR is 10 keer zo klein als het landelijke aantal.
Tabel 4.1 Thuissituatie waar persoon met autisme opgroeit Tabel 3.5 Etniciteit (meerdere antwoorden per persoon mogelijk) Etnische groep
Totale groep
Waar opgegroeid?
Totale groep
Biologische ouders
96%
volgens het CBS in 2015
Pleeggezin
.4%
Etniciteit (eerste en tweede generatie allochtonen) in Nederland
Nederlanders
98%
68%
Adoptiegezin
.5%
Marokkanen
.2%
2%
Kindertehuis, woonvorm of internaat
2%
Turken
-
2,5 %
Deels thuis en deels in woonvorm
1%
Surinamers
.3%
2%
Anders *
.2%
Antilianen, Arubanen
.2%
1%
Totaal
n = 1194
Indonesiërs (Nederlands-Indisch)
.5%
2%
Anders *
3%
16,5%
Totaal aantal etnische minderheden
2%
22%
Totaal
n = 1194
Aantal personen in huishouden Gemiddeld groei(d)en de personen met autisme op in een huishouden van 4,5 personen (inclusief de persoon met autisme). Hoe ouder de persoon met autisme is, hoe groter het huishouden waar hij (is) op(ge)groei(t)(d). 43% van de personen met autisme groeit op in een huishouden met 4 personen. Ook huishoudens met 3 personen (14%) en 5 personen (23%) of 6 personen (10%) komen veel voor.
* Bij de categorie anders werden voornamelijk andere Europese of Westerse nationaliteiten genoemd.
Tabel 4.2 Aantal personen in huishouden waar persoon met autisme opgroeit NVA lidmaatschap Aantal
Gemiddelde
Minimaal-maximaal
Kinderen (<12,0 jaar)
251
4,0 personen
2 - 8 personen
Jongeren (12,00 - 18,0 jaar)
334
4,2 personen
2 - 10+ personen
Volwassenen (18,0 - 65,0 jaar)
583
4,9 personen
2 - 10+ personen
Ouderen (> 65,0 jaar)
25
5,3 personen
2 - 10+ personen
Totaal
1193
4,5 personen
2 - 10+ personen
Van de respondenten in de meting van 2015 is 61% lid van de Nederlandse Vereniging voor Autisme (NVA).
Autipas De Autipas is een initiatief van de NVA. Als je autisme hebt, dan kun je vastlopen in situaties waarbij de spanning oploopt. Dat kan zich uiten in bijzonder gedrag dat door anderen vaak niet wordt begrepen. De Autipas verklaart dat gedrag en geeft de gebruiker meer zelfvertrouwen in moeilijke situaties. 46% van alle respondenten heeft een Autipas; bij de jeugd ligt dit percentage hoger (57%) dan bij de volwassenen (37%).
18
Rapportage 2015
19
Kenmerken (biologische) ouder(s) en familie
4.2 (Biologische) ouders/verzorgers van persoon met autisme
Hoogst genoten opleiding (biologische) ouders of verzorgers Ook hebben we gevraagd naar de hoogst genoten opleiding van de ouder(s)/verzorger(s) waarbij de persoon met autisme is
Leeftijd biologische ouders bij geboorte van kind met autisme
opgegroeid. Van de moeders heeft 56% een vervolgopleiding op MBO, HBO of universitair niveau afgerond. Dit percentage
In eerder onderzoek is er verband aangetoond tussen een hogere leeftijd van ouders en de kans op een kind met autisme
ligt iets hoger bij de vaders (61%).
(Parner et al., 2012). Van de huidige respondenten zijn moeders gemiddeld 30,3 jaar bij de geboorte van hun kind met autisme, terwijl vaders gemiddeld 32,9 jaar zijn. Dit komt ongeveer overeen met het landelijk gemiddelde. Er lijkt op basis van deze data voorlopig geen aanwijzing te zijn dat kinderen met autisme oudere vaders of moeders hebben.
Tabel 4.4 Hoogst genoten opleiding ouders
Tabel 4.3 Gemiddelde leeftijd biologische ouders bij geboorte van kind met autisme Aantal
Gemiddelde
Minimaal-maximaal
Biologische moeder
1176
30,3 jaar
13 - 45 jaar
Biologische vader
1158
32,9 jaar
19 - 58 jaar
Geboorteland biologische ouders Naast dat er gevraagd is tot welke etnische groep de persoon met autisme zichzelf rekent, is ook naar de etnische afkomst van de biologische ouders van de persoon met autisme gevraagd. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (www.cbs.nl) hanteert de term ‘allochtoon’ voor personen die in Nederland woonachtig zijn en van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Volgens gegevens uit 2015 van het CBS is 22% van de Nederlandse bevolking allochtoon. In deze enquête waren in 91% van de gevallen beide biologische ouders in Nederland geboren. Hoewel er dus relatief weinig allochtone deelnemers zijn, valt met name het lage aantal niet-westerse allochtonen op. Turkse en Marokkaanse allochtonen zijn de grootste groepen niet-westerse allochtonen in Nederland, maar zij zijn nauwelijks vertegenwoordigd in het Nederlands Autisme Register.
Moeder Regulier basisonderwijs/Lagere school
7%
5%
S(B)O: speciaal (basis)onderwijs
.5%
.2%
VMBO/MAVO/ULO/MULO/LAVO
17%
11%
HAVO/HBS/MMS
6%
5%
VWO/Atheneum/Gymnasium
3%
2%
VSO: voortgezet speciaal onderwijs
.1%
.3%
PRO: Praktijkonderwijs (voormalige SVO-MLK en SVO-LOM)
.2%
.1%
Lager beroepsonderwijs (LTS / LHNO / huishoudschool / LEAO etc.)
7%
9%
Middelbaar beroepsonderwijs (ROC/AOC/MTS/MEAO/kleuterkweekschool etc.)
21%
20%
Hoger beroepsonderwijs (HBO / HTS / HEAO / lerarenopleiding etc.)
25%
26%
Universiteit (Bachelor / Master / Doctoraal / ingenieursexamen etc.)
10%
15%
Anders
.2%
.2%
Weet niet / Onbekend
3%
5%
100%
100%
n = 1194
n = 1194
Totaal
20
Rapportage 2015
Vader
21
Kenmerken (biologische) ouder(s) en familie
Werksituatie (biologische) ouders of verzorgers
4.3 Autisme in de familie
Om een idee te krijgen van de sociaal economische status van de gezinnen waarin kinderen met autisme opgroeien is aan
Het is bekend dat autisme erfelijk is, maar hoe ziet dat er in de praktijk uit in families? Inderdaad blijkt bijna driekwart (74%)
de ouders/verzorgers (van kinderen < 16 jaar) gevraagd wat hun huidige werksituatie is. Bijna driekwart van de vaders
van de personen met autisme familieleden te hebben met een officiële autismediagnose of een vermoeden van autisme.
(74%) heeft een betaalde baan en nog eens 15% werkt als zelfstandige (ZZP). Bij de moeders liggen deze percentages
Daarbij zien we dat bij de oudere familieleden zoals ouders, opa’s en oma’s vaak geen officiële diagnose is gesteld, maar
iets lager (respectievelijk 57% en 8%). Van de moeders is 17% huisvrouw, terwijl 1% van de vaders huisman is. Van alle
wel een vermoeden van autisme. Het is bekend dat bij deze generatie de diagnose vaak is gemist, omdat hier vroeger veel
ouders/verzorgers is 2% werkloos.
minder kennis over was dan tegenwoordig. Ook kan het zijn dat het hier gaat om familieleden die wel autistische trekken hebben, maar niet genoeg voor een diagnose. Bij jeugdige familieleden is vaker een officiële diagnose gesteld, en dan met name bij jongens (broers of neven).
Tabel 4.5 Werksituatie (biologische) ouders of verzorgers Moeder
Vader
57%
74%
Zelfstandige (ZZP)
8%
13%
Ziektewet/arbeidsongeschikt (AAW, WIA, WAZ, WAO, invaliditeitspensioen)
7%
4%
Werkloos/werkzoekend (WW)
2%
Bijstandsuitkering
Betaald werk (loondienst, inclusief uitzendwerk)
Tabel 4.6 Autisme in de familie (meerdere antwoorden per persoon mogelijk). Jeugd (<18,0 jaar)
Volwassenen (>18,0 jaar)
Totale groep
Diagnose
Vermoeden
Diagnose
Vermoeden
Diagnose
Vermoeden
Vader
9%
23%
3%
34%
6%
29%
2%
Moeder
5%
6%
.7%
13%
3%
10%
2%
.4%
Broer
14%
5%
8%
14%
11%
10%
Huisvrouw/huisman
17%
1%
Zus
5%
3%
4%
6%
4%
4%
Scholier/student
.5%
.2%
Opa
.2%
23%
-
13%
.1%
18%
Vrijwilligerswerk (eventueel met behoud van uitkering)
5%
-
Oma
.2%
11%
-
7%
.1%
9%
-
.2%
Oom
5%
16%
2%
14%
3%
15%
1%
-
Tante
2%
6%
1%
7%
2%
7%
.2%
5%
Neef
19%
10%
17%
13%
18%
11%
100%
100%
Nicht
7%
4%
7%
7%
7%
5%
n = 561
n = 561
Zoon
-
-
11%
6%
6%
3%
Dochter
-
-
6%
5%
3%
2%
Kleinzoon
-
-
.5%
.5%
.3%
.3%
Kleindochter
-
-
-
.2%
-
.1%
Gepensioneerd / VUT Anders Weet niet / Onbekend Totaal
Gevolgen van komst kind met ASS voor arbeidsmarkt ouders Voor veel ouders is het krijgen van een kind met autisme reden om minder te gaan werken of zelfs te stoppen met werken. Bij bijna driekwart van de ouders/verzorgers van kinderen met autisme (73%) had het krijgen van een kind met autisme invloed op hun werksituatie. Meer de helft van de ouders (53%) is minder gaan werken of zelfs gestopt met werken. 29% van de ouders pasten hun werktijden aan en gingen meer thuis werken. Slechts een kwart (25%) van de ouders zegt dat
Geen* Totaal
28% n = 585
24% n = 609
n = 585
26% n = 609
n = 1194
n = 1194
het hebben van een kind met autisme geen gevolgen heeft gehad voor hun positie op de arbeidsmarkt. * Geen familieleden met een officiële autisme diagnose of een vermoeden van autisme.
22
Rapportage 2015
23
Kenmerken (biologische) ouder(s) en familie
Broers en/of zussen
Eigen kinderen
89% van de personen met autisme heeft broer(s) en/of zus(sen). Gemiddeld hebben de personen met autisme 1,9 broer(s)
Van de volwassenen met autisme (n=580) heeft 38% zelf kinderen. De volwassenen met autisme hebben gemiddeld 2,2
en of zus(sen), meestal biologisch. Bijna de helft (49%) van de personen met autisme die broer(s) en/of zus(sen) hebben,
kinderen. Bijna de helft (45%) heeft 2 kinderen, ook gezinnen met 1 kind (23%) of 3 kinderen (22%) komen geregeld voor.
hebben 1 broer of zus, ruim een kwart (28%) hebben 2 broer(s) en/of zus(sen) en 13% heeft 3 broer(s) en/of zussen. Maar 10% heeft meer dan 3 broer(s) en of zus(sen).
Tabel 4.8 Gemiddeld aantal kinderen van persoon met autisme Tabel 4.7 Gemiddeld aantal broers en/of zussen Aantal
Gemiddelde
Minimaal-maximaal
Aantal biologische broers en/of zussen
1050
1,8 broers/zussen
0 - 8 broers/zussen
Aantal stiefbroers en/of -zussen
1050
0,1 broers/zussen
0 - 6 broers/zussen
Aantal adoptie broers en/of -zussen
1050
<0,1 broers/zussen
0 - 2 broers/zussen
Aantal pleeg broers en/of zussen
1050
<0,1 broers/zussen
0 - 6 broers/zussen
Totaal aantal broers en/of zussen
1050
1,9 broers/zussen
1 - 8 broers/zussen
Aantal
Gemiddelde
Mnimaal-maximaal
Aantal biologische kinderen
221
2,0 kinderen
0 - 6 kinderen
Aantal stiefkinderen
221
0,2 kinderen
0 - 4 kinderen
Aantal adoptiekinderen
221
<0,1 kinderen
0 - 2 kinderen
Aantal pleegkinderen
221
<0,1 kinderen
0 - 1 kinderen
Totaal aantal kinderen
221
2,2 kinderen
1 - 7 kinderen
76% van de 221 volwassenen met autisme die kinderen hebben, heeft 1 of meer biologische kinderen met (een vermoeden van) autisme. 71% van de 167 ouders met biologische kinderen met (een vermoeden van) autisme heeft minimaal 1 kind
38% van de personen met broer(s) en/of zussen heeft 1 of meer biologische broer(s) en/of zus(sen) met (een vermoeden
met een officiële diagnose.
van) autisme.
Figuur 4.2 Kinderen met (een vermoeden van) autisme (n=221) Figuur 4.1 Broers en/of zussen met (een vermoeden van) autisme (n=909) 3% <.1% 21%
76% 62% 38%
n Biologische ouder, kind(eren) met (een vermoeden van) autisme
n Geen broers en/of zussen met autisme n Niet-biologische broers en/of zussen met (een vermoeden van) autisme
n Biologische broers en/of zussen met
n Niet-biologische ouder, kind(eren) met (een vermoeden van) autisme
n Ouder, geen kind(eren) met (een vermoeden van) autisme
(een vermoeden van) autisme
24
Rapportage 2015
25
5
Diagnose en diagnosetraject
Diagnose en diagnosetraject 5.1 Eerste vermoeden van autisme
Tabel 5.2 Eerste afwijkende gedrag (meerdere antwoorden per persoon mogelijk).
Wie sprak als eerste een vermoeden van autisme uit?
Leeftijdscategorie / Geslacht
Bij kinderen en jongeren met autisme in de steekproef die jonger zijn dan 18 jaar ontstaat het eerste vermoeden van autisme meestal bij de ouders (45%). Consultatiebureaus (4%) en huisartsen (1%) spelen een opvallend kleine rol in de eerste herkenning van autisme. Dit ondanks initiatieven om autisme binnen deze groepen professionals meer onder de aandacht te brengen. Bij volwassenen worden
Jeugd
Volwassenen
(<18,0 jaar)
(>18,0 jaar)
Jongen Meisje
Verstandelijk
Normaal
ouders worden door deze groep regelmatig genoemd (11%). Maar bij volwassenen ontstaat het vermoeden van autisme toch ook vaak
beperkt
intelligent
bij de persoon met autisme zelf (28%). Ook de partner speelt vaak een rol bij de eerste herkenning van autisme bij volwassenen (8%).
(IQ < 70)
(IQ > 70)
psychologen, orthopedagogen of psychiaters (32%) het meest genoemd als personen die een eerste vermoeden uitspraken. Ook
Tabel 5.1 Persoon die eerste vermoeden van autisme had Jeugd (<18,0 jaar)
Volwassenen (>18,0 jaar)
2%
28%
15%
Ouder(s)/verzorger(s)
45%
11%
27%
(GZ-)psycholoog, psychiater, (ortho)pedagoog
20%
32%
26%
School: leerkracht/ambulant begeleider/OBD
12%
3%
7%
Kinderdagverblijf of peuterspeelzaal
7%
1%
4%
Huisarts
1%
1%
1%
Consultatiebureau/schoolarts
4%
.3%
2%
Arts Ziekenhuis (kinder-, KNO-, neuroloog)
1%
2%
1%
Maatschappelijk werker/coach/begeleider
1%
2%
2%
Logopedist
1%
-
.5%
Fysiotherapeut
1%
-
.4%
Partner
.3%
8%
4%
Familie
.5%
1%
1%
Vrienden/kennissen
1%
4%
3%
Anders
3%
4%
4%
Weet niet/onbekend
1%
3%
2%
100% n = 585
100% n = 609
100% n = 1194
Persoon met autisme zelf
Totaal
Totale groep
Man
Vrouw
Intelligentie Totaal
Weinig interesse in andere mensen
33%
31%
40%
30%
41%
33%
34%
Geen, weinig of verstoord initiatief tot sociale interacties
50%
54%
64%
58%
64%
55%
56%
Weinig oogcontact
42%
39%
32%
35%
46%
37%
37%
Vertraagde, afwezige of opvallend afwijkende spraak
36%
36%
24%
16%
64%
24%
28%
Vertraagde of geen reactie op eigen naam
18%
14%
8%
6%
31%
10%
12%
Repeterende bewegingen (wiegen of handen flapperen)
33%
25%
19%
17%
53%
21%
24%
Zelfbeschadigend gedrag
6%
8%
7%
11%
10%
7%
8%
Ongewoon intense interesses
48%
34%
47%
30%
53%
40%
42%
Ongewone reactie bij aanraking, smaak, geur of geluid
39%
47%
33%
41%
40%
39%
39%
Geen aanwijsgedrag, gebaren of imitatie van anderen
14%
11%
8%
6%
30%
8%
10%
Het verlies van vaardigheden
5%
4%
8%
4%
13%
5%
6%
Had minder slaap nodig dan andere kinderen
24%
24%
7%
7%
21%
15%
15%
Abnormale of vertraagde motorische ontwikkeling
36%
34%
21%
20%
47%
26%
28%
Andere mensen vertelden dat er iets mis was
9%
9%
22%
17%
13%
15%
14%
Behoefte aan structuur, moeite met overgangen
9%
5%
3%
5%
3%
7%
6%
Prikkelgevoelig, heftige uitingen emoties (angst, woede)
8%
11%
2%
4%
3%
6%
6%
Moeite met sociale contacten en gedrag/‘anders zijn’
5%
8%
5%
8%
3%
6%
6%
Agressief gedrag/woedebuien
6%
11%
2%
2%
3%
4%
4%
Ander afwijkend gedrag *
21%
19%
19%
19%
10%
21%
20%
Weet niet/onbekend
.6%
1%
7%
10%
-
5%
5%
n = 116
n = 1078
Totaal
n = 471 n = 114
n = 294 n = 315
n = 1194
* Veel genoemd bij andersafwijkend gedrag zijn: depressies/neerslachtigheid/angsten (3%), druk/impulsief gedrag (4%), herkenning (broer, zus, eigen kind, vreemden; 1%), dwangmatigheid (1%), oververmoeid/veel slapen (1%), herkent emoties niet (1%), in eigen wereld/afsluiten voor buitenwereld /geen fantasie (1%), abnormale of vertraagde cognitieve ontwikkeling (slimmer, trager, anders; 1%). 26
Rapportage 2015
27
Diagnose en diagnosetraject
Eerste opvallende gedragingen
Figuur 5.1 Gemiddelde leeftijd en diagnose
Uit de resultaten blijkt dat het eerste vermoeden van autisme in de helft van de gevallen gebaseerd is op een beperkt
In de totale groep valt op dat veel diagnoses worden gesteld bij kinderen in de basisschoolleeftijd. Wanneer een diagnose
initiatief tot contact (56%). Een gebrek aan eigen sociaal initiatief lijkt dus een belangrijk teken aan de wand. Een ongewone
pas op volwassenenleeftijd wordt gesteld, gebeurt dit relatief vaak tussen het 38ste en 47ste levensjaar.
interesse in bepaalde onderwerpen (42%), een ongewone reactie bij aanraking, smaak, geur of geluid (39%), weinig
250
oogcontact (37%) en weinig interesse in andere mensen (34%) worden ook vaak genoemd.
ongewone reactie bij aanraking, smaak, geur of geluid relatief vaker wordt gezien. Bij personen met autisme en een verstandelijke beperking worden alle kenmerken vaker genoemd: naast een gebrek aan sociaal initiatief waren spraak, motoriek en ongewone interesse belangrijke gedragingen die opvallen in deze groep.
Aantal personen
Maar eigenlijk is het vooral opvallend hoe divers de genoemde gedragingen zijn. Bij jongens en mannen worden ongewoon intense interesses in bepaalde onderwerpen, speelgoed of activiteiten relatief vaak gezien, terwijl bij vrouwen een
Totale groep (n=1102)
200 150 100 50
5.2 Leeftijden eerste vermoeden en diagnose
0
De gemiddelde duur tussen het eerste vermoeden van autisme en de uiteindelijke diagnose is 1.8 jaar bij de kinderen en
0
3.5 jaar bij de volwassenen in de steekproef. Dit verschil kan te maken hebben met het feit dat autismediagnostiek bij
Bij personen met autisme die zelf ook een kind met autisme hebben, kreeg de ouder in 89% van de gevallen de diagnose
Aantal jeugdigen
tijdsduur tussen eerste vermoeden en diagnosestelling bij vrouwen langer dan bij mannen.
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80
60
geregeld voor dat eerst aan andere diagnoses, zoals een depressie, wordt gedacht, dan aan autisme. Dit komt bij vrouwen in deze steekproef, de diagnose bij vrouwen gemiddeld op jongere leeftijd wordt gesteld dan bij mannen. Wel is de
10
Leeftijd bij diagnosestelling
volwassenen nog minder een ‘standaardprocedure’ is dan bij jeugd. Daarnaast komt het bij mildere vormen van autisme vaker voor dan bij mannen, zie ook paragraaf 5.4. (zie ook Begeer, 2011). Opvallend is dat bij de volwassenen met autisme
5
50
Jeugd (<18,0 jaar, n=515)
40 30 20
autisme op een later moment dan dat het kind gediagnosticeerd werd. Dit suggereert dat er bij deze ouders mogelijk door de diagnose van hun kind voor het eerst ook bij henzelf aan een diagnose is gedacht.
10 0
Tabel 5.3 Gemiddelde leeftijden eerste vermoeden en diagnose
1
2
3
4
5
Gemiddelde
Gemiddelde
Gemiddelde
Gemiddelde
Gemiddelde
Gemiddelde
leeftijd eerste
leeftijd
tijdsduur tussen
leeftijd
leeftijd
tijdsduur tussen
vermoeden van
diagnose
vermoeden en
vermoeden
diagnose
vermoeden en
autisme
stelling
diagnose
van autisme
stelling
diagnose
Man
3,1 jaar
5,2 jaar
1,8 jaar
33,7 jaar
37,9 jaar
3,4 jaar
Vrouw
4,0 jaar
6,0 jaar
1,8 jaar
28,8 jaar
32,2 jaar
3,6 jaar
Totaal
3,2 jaar
5,3 jaar
1,8 jaar
31,2 jaar
5,3 jaar
3,5 jaar
Aantal
n = 538
n = 515
n = 485
n = 572
n =587
n = 557
6
7
8
9
10
11
12
13
14
Leeftijd bij diagnosestelling
60
Volwassenen (>18,0 jaar)
50 Aantal volwassenen
Jeugd (<18,0 jaar)
0
Volwassenen (>18,0 jaar, n=587)
40 30 20 10
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80
Leeftijd bij diagnosestelling
28
Rapportage 2015
29
Diagnose en diagnosetraject
5.3 Huidige diagnose
Tabel 5.4 Huidige diagnose
Het syndroom van Asperger (35%), PDD-NOS (27%) en autistische stoornis/klassiek autisme (22%) zijn net als in eerdere Jeugd (<18,0 jaar)
Volwassenen (>18,0 jaar)
Autistische stoornis/(Klassiek) autisme
32%
13%
22%
Stoornis van Asperger/Syndroom van Asperger
20%
49%
35%
PDD-NOS
32%
23%
27%
PDD-NOS, type M(c)DD
7%
2%
4%
Autisme Spectrum Stoornis
8%
13%
11%
Anders
1%
1%
1%
enquêtes de meest genoemde diagnoses. Er komen geen significante verschillen tussen mannen en vrouwen naar voren in de mate waarin deze diagnoses voorkomen. De verwachting is dat in de komende jaren de diagnose ASS (Autisme Spectrum Stoornis) vaker zal worden gesteld, en de diagnoses Asperger en PDD-NOS gaan verdwijnen, omdat deze niet meer voorkomen in de nieuwe versie van het handboek voor de classificatie van psychiatrische stoornissen, de DSM-5. In deze nieuwste editie worden de huidige diagnoses klassiek autisme, Asperger en PDD-NOS samen genomen in de diagnose Autisme Spectrum Stoornis. Naar verwachting zal de DSM-5 in Nederland in 2016 formeel in gebruik worden genomen.
Figuur 5.2 Huidige diagnose 0,1% 10,4%
Totaal
0,7% 0,3%
3,9%
Totale groep
100%
100%
100%
n = 585
n = 609
n = 1194
22,3%
Door wie is de diagnose gesteld? De GZ-psycholoog en (kinder-)psychiater zijn het vaakst verantwoordelijk voor het stellen van de diagnose. Er worden hierin geen verschillen gevonden tussen mannen en vrouwen.
27,2%
35,2%
n Autistische stoornis/(Klassiek) autisme (22,3%) n Stoornis van Asperger (35,2%) n PDD-NOS (27,2%) n PDD-NOS: type M(c)DD (3,9%) n Autisme Spectrum Stoornis (10,4%) n Andere stoornis binnen het autisme spectrum (0,1%) n Hoogfunctionerend Autisme (0,7%) n Onduidelijk welke ASS diagnose (0,3%)
Tabel 5.5 Door wie is de diagnose gesteld? Jeugd (<18,0 jaar)
Volwassenen (>18,0 jaar)
(GZ-)psycholoog
41%
60%
51%
Orthopedagoog
6%
2%
4%
(Kinder)psychiater
47%
29%
38%
(Kinder)arts
.2%
1%
1%
Anders*
3%
4%
4%
Weet niet
2%
3%
3%
100%
100%
100%
n = 585
n = 609
n = 1194
Totaal
Totale groep
* Veel personen (3%) noemen hier een multidisciplinair team binnen de GGZ.
30
Rapportage 2015
31
Diagnose en diagnosetraject
Tabel 5.7 Is de ADOS en/of ADI-R gebruikt in het diagnostisch proces?
Waar is de diagnose gesteld? De diagnose wordt het vaakst gesteld in een (specialistische) GGZ-instelling (76%). Hierin worden geen leeftijds- en
Aantal
geslachtsverschillen gevonden.
(Specialistische) GGZ-instelling (bijv. Centrum Autisme, Jeugdriagg,
76%
Dr. Leo Kannerhuis, Accare, de Bascule, Altrecht, etc.)
Nee
Weet niet
Ja
Nee
Weet niet
n = 250
26%
8%
66%
8%
12%
80%
n = 334
20%
8%
73%
9%
8%
83%
n = 580
12%
15%
72%
14%
10%
75%
n = 25
12%
16%
72%
28%
12%
60%
n = 116
25%
12%
63%
8%
17%
75%
beperking (IQ > 70)
n = 1074
16%
12%
72%
12%
9%
79%
Totaal
n = 1189
17%
12%
71%
12%
10%
79%
Kinderen (<12,0 jaar) Jongeren (12,0-18,0 jaar)
Zelfstandig (GZ-)psycholoog, orthogedagoog of (kinder)psychiater
14%
Ziekenhuis
7%
(18,0-65,0 jaar)
Anders
2%
Ouderen
Weet niet
1%
Totaal
100% n = 1194
ADI-R
Ja
Tabel 5.6 Waar is diagnose gesteld? Totale groep
ADOS
Volwassene
(>65,0 jaar) Verstandelijke beperking (IQ < 70) Geen verstandelijke
Diagnostiek met ADOS en ADI-R Internationaal worden twee diagnostische instrumenten gezien als de ‘gouden standaard’ methode om de diagnose autisme te kunnen stellen: 1 de ADOS (Autism Diagnostic Observation Scale) (Lord et al., 2000), een observatiemethode en 2 de ADI-R (Autism Diagnostic Interview) (Lord, Rutter, & Lecouteur, 1994), een uitgebreid ouderinterview.
Verkorte Autisme Screeningslijst (AQ-28) Dit jaar is voor het eerst bij alle deelnemers aan het NAR de Autism Quotient vragenlijst afgenomen. Deze
Veel respondenten weten niet of gebruik gemaakt is van deze instrumenten bij het stellen van de diagnose. Voor zover
vragenlijst is ontwikkeld door het Autism Reseach Center in Cambridge (www.autismresearchcentre.com/) en
het gebruik van de instrumenten wel bekend is lijkt de ADI-R relatief vaker ingezet te worden bij volwassenen en ouderen
is daar gratis te downloaden. Wij maakten gebruik van de AQ-28 (Hoekstra et al., 2011), een ingekorte versie
dan bij kinderen en jongeren. De ADOS lijkt vaker bij kinderen en verstandelijk beperkten ingezet te worden. Van de 205
van de originele vragenlijst die uit 50 vragen bestond. De AQ-28 is gebaseerd op een dynamische benadering
personen waar een ADOS bij is afgenomen was in 88% van gevallen de uitslag van de ADOS positief, in 3% van de gevallen
van autisme: autisme of autistische trekken komen in meer of mindere mate bij iedereen voor. De AQ bestaat uit
was de uitslag negatief en 9% wist niet meer wat de uitslag was. Van de 140 personen waar een ADI-R bij is afgenomen
vragen over 5 factoren: Sociale vaardigheden, Routine, Schakelen, Verbeelding en Nummers & patronen. Door de
was in 86% van de gevallen de uitslag van de ADI-R positief, in 2% van de gevallen was de uitslag negatief en 12% wist
mate (quotiënt) van het autisme te berekenen, krijg je een AQ score, vergelijkbaar met een intelligentie quotiënt
niet meer wat de uitslag was.
(IQ). De AQ is afgenomen in verschillende landen, en deelnemers met autisme laten consistent verhoogde scores zien op de lijst. Ook bij de NAR deelnemers bleek de gemiddelde score verhoogd. Binnen het NAR wordt de AQ-28 gebruikt om de ernst van het autisme in kaart te brengen, zodat dit in vervolgstudies gekoppeld kan worden aan andere uitkomstmaten, bijvoorbeeld succes op school of op de arbeidsmarkt of om verschillen tussen mannen en vrouwen te verhelderen. De AQ-28 is afgenomen bij personen met autisme vanaf 6 jaar, die geregistreerd staan in het NAR, en die geen verstandelijke beperking hebben. Er is (nog) geen goede screeningslijst beschikbaar voor personen die naast autisme ook een verstandelijke beperking hebben.
32
Rapportage 2015
33
Diagnose en diagnosetraject
Verkorte Autisme Screeningslijst (AQ-28)
Autismeschaal van gedragsvragenlijst voor kinderen onder de 6 jaar (CBCL 1,5-5)
Dit jaar is voor het eerst bij alle deelnemers aan het NAR de Autism Quotient vragenlijst afgenomen. Deze
Omdat de AQ alleen geschikt is vanaf 6,0 jaar, is bij de kinderen onder de 6,0 jaar zonder verstandelijke beperking de schaal
vragenlijst is ontwikkeld door het Autism Reseach Center in Cambridge (www.autismresearchcentre.com/) en
Pervasieve Ontwikkelingsproblemen van de CBCL 1,5-5 jaar afgenomen als autisme screeningslijst.
is daar gratis te downloaden. Wij maakten gebruik van de AQ-28 (Hoekstra et al., 2011), een ingekorte versie
De schaal Pervasieve Ontwikkelingsproblemen (13 items) heeft een bereik van 13-39 punten en bestaat uit de volgende
van de originele vragenlijst die uit 50 vragen bestond. De AQ-28 is gebaseerd op een dynamische benadering
items: Is bang om iets nieuws te proberen, Vermijdt anderen aan te kijken, Kan er niet tegen wanneer dingen ergens anders
van autisme: autisme of autistische trekken komen in meer of mindere mate bij iedereen voor. De AQ bestaat uit
staan, Verstoort wanneer iets anders gaat dan hij/zij gewend is, Geeft geen antwoord wanneer anderen tegen hem/haar
vragen over 5 factoren: Sociale vaardigheden, Routine, Schakelen, Verbeelding en Nummers & patronen. Door de
praten, Kan niet opschieten met andere kinderen, Bonkt steeds met hoofd of wiegt met lichaam, Lijkt niet te reageren op
mate (quotiënt) van het autisme te berekenen, krijg je een AQ score, vergelijkbaar met een intelligentie quotiënt
liefde of genegenheid, Toont weinig liefde of genegenheid voor anderen, Spraakproblemen, Vreemd gedrag, Van streek
(IQ). De AQ is afgenomen in verschillende landen, en deelnemers met autisme laten consistent verhoogde scores
door onbekende mensen of situaties, Teruggetrokken, gaat niet met anderen om.
zien op de lijst. Ook bij de NAR deelnemers bleek de gemiddelde score verhoogd. Binnen het NAR wordt de AQ-28 gebruikt om de ernst van het autisme in kaart te brengen, zodat dit in vervolgstudies gekoppeld kan worden aan
Items (score range 1-3) waar vooral hoog op gescoord werd waren de items: Verstoort wanneer iets anders gaat dan hij/
andere uitkomstmaten, bijvoorbeeld succes op school of op de arbeidsmarkt of om verschillen tussen mannen en
zij gewend is (2.64), Geeft geen antwoord wanneer anderen tegen hem/haar praten (2.55), Van streek door onbekende
vrouwen te verhelderen. De AQ-28 is afgenomen bij personen met autisme vanaf 6 jaar, die geregistreerd staan in
mensen of situaties (2.64).
het NAR, en die geen verstandelijke beperking hebben. Er is (nog) geen goede screeningslijst beschikbaar voor personen die naast autisme ook een verstandelijke beperking hebben.
Tabel 5.9 Uitkomsten CBCL 1,5-5 De volwassen NAR deelnemers die de AQ hebben ingevuld bieden een unieke mogelijkheid om de verschillen te analyseren tussen de manier waarop mannen en vrouwen met autisme de vragenlijst invullen. De voorlopige analyses wijzen erop dat
Aantal
Aantal items
de AQ bij mannen en vrouwen over het algemeen op dezelfde manier wordt ingevuld en op dezelfde manier is opgebouwd,
kinderen
in schaal
11
13
maar dat enkele items toch anders worden ingevuld door vrouwen en mannen. Zo hebben vrouwen bijvoorbeeld minder dan mannen de neiging om bevestigend te antwoorden op het AQ-item: “Ik word gefascineerd door jaartallen en data”. De factor ‘Nummers & patronen’, waartoe dit item behoort, beoogt de kenmerkende stereotype interesses van mensen met
Bereik schaal
Gemiddelde
Bereik
13-39 punten
28,0 punten 24,0-32,0 punten
Kinderen jonger dan 6,0 jaar zonder verstandelijke beperking
autisme in kaart te brengen. Het kan zijn dat de bewoording van dit item meer aansluit bij ‘mannelijke’ onderwerpen van specifieke interesses, zie ook hoofdstuk 10. Er wordt op dit moment gewerkt aan een publicatie over dit onderwerp, die te zijnder tijd via de NAR website zal worden verspreid.
Tabel 5.8 Uitkomsten AQ-28 Schaal
34
Rapportage 2015
Aantal items in schaal Bereik schaal
Totale groep (n = 1045) Gemiddelde
Minimaal-maximaal
Factor Sociale vaardigheden
7 items
7-28 punten
20,9 punten
7-28 punten
Factor Routine
4 items
4-16 punten
12,3 punten
4-16 punten
Factor Schakelen
4 items
4-16 punten
13,1 punten
5-16 punten
Factor Verbeelding
8 items
8-32 punten
23,2 punten
10-32 punten
Factor Nummers & patronen
5 items
5-20 punten
12,4 punten
5-20 punten
Sociaal gedrag
20 items
20-80 punten
60,9 punten
31-80 punten
Totaal
28 items
28-112 punten
73,3 punten
42-98 punten
35
Diagnose en diagnosetraject
5.4 Eerdere diagnoses
5.5 Comorbiditeit
De tijdsduur tussen een eerste vermoeden dat er ‘iets’ aan de hand is en een uiteindelijke diagnose autisme is vaak lang. In deze periode kan het ook voorkomen dat een kind of volwassene een andere diagnose krijgt. Bij 8% van alle personen
Comorbide psychische problematiek
met autisme was er eerder sprake van een andere diagnose binnen het autisme spectrum. In de meeste gevallen betrof dit
Mensen met autisme hebben vaak naast autisme ook nog een andere diagnose, dit wordt ook wel comorbiditeit genoemd.
de diagnose PDD-NOS (59%).
Van alle respondenten heeft 54% naast autisme nog een tweede diagnose. Dit is het geval bij 50% van de mannelijke deelnemers en 60% van de vrouwelijke deelnemers. Dat vrouwen vaker dan mannen bijkomende problemen ervaren komt
In 36% van de gevallen (47% van volwassenen, 24% van de jeugd) werd eerder een diagnose buiten het autisme spectrum
mogelijk doordat vrouwen met autisme wellicht meer onder druk staan om ‘normaal’ sociaal gedrag te laten zien en dat
gesteld. Een eerdere diagnose buiten het autisme spectrum kwam bij vrouwen (50%) veel vaker voor dan bij mannen (28%).
dit leidt tot bijkomende psychische problemen als angst en depressie. Het is ook mogelijk dat vrouwen eerder benoemen dat zij psychische klachten ervaren dan mannen. Deze suggesties moeten echter getoetst en onderbouwd worden door
Tabel 5.10 Meest genoemde eerdere diagnoses per groep(meerdere antwoorden per persoon mogelijk) Top 5: Jongens (<18,0 jaar) 1 AD(H)D
n = 107 43%
22%
(o.a. selectief mutisme)
16%
4 Leerstoornis (o.a. dyslexie )/NLD
15%
5 Verstandelijke beperking (IQ < 70)
Tabel 5.11 Meest genoemde comorbide diagnoses per groep (meerdere antwoorden per persoon mogelijk) 48%
2 Persoonlijkheidsstoornis / borderline
3 Spraak- taalstoornis
n = 106
1 Stemmingsstoornis (o.a. depressie, bipolaire stoornis)
2 Motorische beperking / DCD / Dyspraxie / Hypermobiliteit
Top 5: Mannen (> 18 jaar)
32%
3. Angst-, dwang-, fobiestoornis / OCD
29%
4. AD(H)D
18%
(middelenmisbruik en -afhankelijkheid)
Top 5: Jongens (<18,0 jaar) 1 AD(H)D
(IQ < 70) 3 Leerstoornis (o.a. dyslexie )/NLD
1 AD(H)D
n = 35 40%
10%
Dyspraxie / Hypermobiliteit
3 Leerstoornis (o.a. dyslexie )/NLD
20% 14%
4 Verstandelijke beperking (IQ < 70)
14%
5 Motorische beperking/DCD/ yspraxie / Hypermobiliteit
36
Rapportage 2015
Top 5: Meisjes (<18,0 jaar) 59%
2. Persoonlijkheidsstoornis / borderline
n = 124
1. Stemmingsstoornis (o.a. depressie, bipolaire stoornis)
31%
29%
2. AD(H)D
27%
18%
3. Angst-, dwang-, fobiestoornis / OCD
24%
4. Verstandelijke beperking (IQ < 70)
18%
13% 11%
1. AD(H)D
n = 69 36%
5. Burn-out / overspannen / chronisch vermoeid
Top 5: Vrouwen (> 18 jaar)
14%
n = 187
1. Stemmingsstoornis (depressie, bipolaire stoornis)
2. Verstandelijke beperking
41%
46%
(IQ < 70)
25%
2. AD(H)D
27%
3. Angst-, dwang-, fobiestoornis / OCD
34%
3. Leerstoornis (o.a. dyslexie )/NLD
20%
3. Angst-, dwang-, fobiestoornis / OCD
21%
4. AD(H)D
19%
4. Angst-, dwang-, fobiestoornis/ OCD
17%
4. Posttraumatische stressstoornis (PTSS) 18%
5. Eetstoornis 9%
Top 5: Mannen (> 18 jaar)
n = 179
1. Stemmingsstoornis (o.a. depressie, bipolaire stoornis)
2 Spraak- taalstoornis (o.a. selectief mutisme)
Top 5: Vrouwen (> 18 jaar)
46%
4 Motorische beperking/DCD/
5 Angst-, dwang-, fobiestoornis / OCD
Top 5: Meisjes (<18,0 jaar)
n = 257
2 Verstandelijke beperking
5. Verslavingsproblematiek 13%
longitudinaal onderzoek.
(anorexia / boulimia)
5. Spraak- taalstoornis 13%
(o.a. selectief mutisme)
5. Burn-out / overspannen / 9%
chronisch vermoeid
12%
37
Diagnose en diagnosetraject
6
Behandeling en begeleiding
Eetstoornis
6.1 Meest voorkomende behandelingen
27 personen in de steekproef hebben naast hun autisme een eetstoornis, bij ruim de helft (56%) is dit een Eetstoornis niet anderszins
Ruim de helft (54%) van de personen met autisme volgt op het moment van invullen een behandeling of heeft in de
omschreven (NAO), bij een kwart (26%) Anorexia nervosa. Meest voorkomend compensatiegedrag bij de groep met een eetstoornis
periode tussen de startvragenlijst en de meting van 2015 een behandeling gevolgd. Er worden hierbij geen verschillen
en autisme is: lijnen (50% doet dit nu, 39% deed dit vroeger), overmatig bewegen (12% doet dit nu, 64% deed dit vroeger) en braken
tussen mannen en vrouwen of tussen leeftijdsgroepen gevonden.
(15% doet dit nu, 39% deed dit vroeger). In het Nederlands Eetstoornissen Register (NER, www.nederlandseetstoornisregister.nl)
Het is opvallend dat intensieve en effectief bevonden behandelingen voor (jonge) kinderen, zoals Applied Behavior
wordt het beloop van eetstoornissen gevolgd. Door de gegevens uit het NAR en het NER (die beiden worden gecoördineerd vanuit
Analysis, nauwelijks worden genoemd, zelfs niet binnen de relatief kleine groep jonge kinderen. Andere bewezen
de Vrije Universiteit Amsterdam) in de toekomst te combineren kan meer inzicht verkregen worden in het beloop van eetstoornissen
effectieve behandelingen worden wel regelmatig gevolgd, zoals cognitieve gedragstherapie, ouderbegeleiding,
bij mensen met autisme.
mindfulness en psycho-educatie.
Lichamelijke klachten Ruim de helft van de mensen met autisme (51%) heeft naast het autisme last van lichamelijke klachten. Vrouwen met autisme (65%)
Tabel 6.1 Meest genoemde behandelingen (meerdere antwoorden per persoon mogelijk)
hebben vaker lichamelijke klachten dan mannen (44%). Verder blijken volwassenen met autisme (63%) meer lichamelijke klachten te hebben dan de jeugd (39%). Slaapproblemen/vermoeidheid (48%) en allergie (33%) zijn hierbij de meest genoemde klachten.
Tabel 5.12 Meest genoemde lichamelijke klachten per subgroep (meerdere antwoorden per persoon mogelijk) Top 5: Jongens (<18,0 jaar)
n = 172
Top 5: Mannen (> 18 jaar)
n = 162
1 Slaapproblemen/vermoeidheid
48%
1 Slaapproblemen/vermoeidheid
44%
2 Allergie/allergische klachten
36%
2 Maag-/darmklachten
29%
3 Maag-/darmklachten
29%
3 Allergie/allergische klachten
27%
4 Huidproblemen/eczeem
25%
4 Hoofdpijn/migraine
19%
5 Astma/luchtwegaandoening
23%
5 Huidproblemen/eczeem
19%
Top 10: Jongens (<18,0 jaar)
n = 253
1 Sociale vaardigheidstraining (SoVa)
31%
2 Fysiotherapie/ergotherapie
30%
3 Ouderbegeleiding
28%
38
Rapportage 2015
Top 5: Vrouwen (> 18 jaar)
n = 224
1 Slaapproblemen/vermoeidheid
57%
1 Slaapproblemen/vermoeidheid
50%
2 Allergie/allergische klachten
36%
2 Maag-/darmklachten
41%
3 Maag-/darmklachten
23%
3 Allergie/allergische klachten
34%
4 Hoofdpijn/migraine
19%
4 Hoofdpijn/migraine
32%
5 Huidproblemen/eczeem
17%
5 Huidproblemen/eczeem
28%
1 Psycho-educatie voor de persoon 27%
2 Psychotherapie
21%
3 Mindfulness training
21%
22%
4 Cognitieve gedragstherapie
18%
5 Speltherapie/speltraining
17%
5 Fysiotherapie/ergotherapie
18%
6 Logopedie
17%
6 Sociale vaardigheidstraining (SoVa)
18%
7 Gespreksgroepen
13%
8 Theory of Mind (ToM) training
10%
4 Psycho-educatie voor de persoon met autisme
7 Psychomotore therapie (PMT)/ sensorische integratietherapie
(bv. Rots & Water) n = 53
n = 148
met autisme
13%
8 Weerbaarheidstraining Top 5: Meisjes (<18,0 jaar)
Top10: Mannen (> 18 jaar)
13%
9 Cognitieve gedragstherapie
10%
10 Creatieve therapie/muziektherapie
10%
9 Individuele gesprekken met een psycholoog of psychiater 10 Relatietherapie
10% 8%
39
Behandeling en begeleiding
Tabel 6.2 Meest genoemde behandelingen per leeftijdsgroep (meerdere antwoorden per persoon mogelijk) Top 10: Meisjes (<18,0 jaar)
n = 67
Top 10: Vrouwen (> 18 jaar)
n = 172
Top 5: Kinderen (<12,0 jaar)
n = 148
Top 5: Jongeren (12,0 - 18,0 jaar)
1 Ouderbegeleiding
31%
1 Psychotherapie
33%
1 Fysiotherapie/ergotherapie
34%
1 Sociale vaardigheidstraining (SoVa)
2 Sociale vaardigheidstraining (SoVa)
30%
2 Cognitieve gedragstherapie
30%
2 Ouderbegeleiding
29%
2 Psycho-educatie voor de persoon
3 Logopedie
19%
3 Psycho-educatie voor de persoon
3 Logopedie
25%
4 Sociale vaardigheidstraining (SoVa)
23%
5 Speltherapie/speltraining
20%
met autisme
4 Psycho-educatie voor de persoon met autisme
26%
4 Mindfulness training
23%
5 Psycho-educatie voor ouders/omgeving 19%
5 Fysiotherapie/ergotherapie
19%
6 Creatieve therapie/muziektherapie
6 Gespreksgroepen
13%
7 Sociale vaardigheidstraining (SoVa)
12%
8 EMDR
11%
19%
15%
7 Psychomotore therapie (PMT)/ sensorische integratietherapie
13%
8 Weerbaarheidstraining (bv. Rots & Water)
12%
9 Cognitieve gedragstherapie
10%
10 Cursus voor broertjes en zusjes
10%
9 Individuele gesprekken met een psycholoog of psychiater
8%
10 Psychomotore therapie (PMT)/ sensorische integratietherapie
8%
Top 5: Volwassenen (18,0 - 65,0 jaar 1 Psychotherapie
n = 311 27%
2 Psycho-educatie voor de persoon met autisme
26%
met autisme
n = 172 37%
27%
3 Ouderbegeleiding
27%
4 Fysiotherapie/ergotherapie
22%
5 Cognitieve gedragstherapie
12%
Top 5: Ouderen (> 65,0 jaar)
n=9
1 Cognitieve gedragstherapie
33%
2 Mindfulness training
22%
3 Psycho-educatie voor de persoon
3 Cognitieve gedragstherapie
24%
met autisme
22%
4 Mindfulness training
22%
4 Psychotherapie
22%
5 Fysiotherapie/ergotherapie
18%
5 Sociale vaardigheidstraining (SoVa)
22%
Tabel 6.3 Meest genoemde behandelingen voor personen met autisme en een verstandelijke beperking uitgesplitst in jeugd en volwassenen (meerdere antwoorden per persoon mogelijk) Top 5: Kinderen met verstandelijke beperking (<18,0 jaar)
40
Rapportage 2015
Top 5: Volwassenen met verstandelijke n = 37
beperking (>18,0 jaar)
n = 16
1 Logopedie
49%
1 Fysiotherapie/ergotherapie
38%
2 Fysiotherapie/ergotherapie
30%
2 Logopedie
25%
3 Creatieve therapie/muziektherapie
22%
3 Speltherapie/speltraining
19%
4 Speltherapie/speltraining
19%
4 Creatieve therapie/muziektherapie
13%
5 Ouderbegeleiding
16%
5 Ouderbegeleiding
13%
41
Behandeling en begeleiding
Waardering van de behandeling
6.2 Medicatie
Aan personen die een bepaalde behandeling hadden gevolgd, is gevraagd naar hun tevredenheid over deze behandeling.
Bijna de helft (42%) van de personen met autisme gebruikt op het moment van invullen autisme-gerelateerde medicatie
Bij de meeste behandelingen ligt het percentage van respondenten dat tevreden of zeer tevreden is met de behandeling
of heeft in de periode tussen de startvragenlijst en de meting van 2015 autisme-gerelateerde medicatie gebruikt. Er
rond de 60% en het percentage dat ontevreden of zeer ontevreden is rond de 10%. Het vaakst tevreden zijn mensen over
worden hierbij geen verschillen tussen mannen en vrouwen gevonden. De jeugd gebruikt iets vaker (46%) medicatie dan
psycho-educatie (72%), ouderbegeleiding (78%), logopedie (73%) en fysiotherapie/ergotherapie (71%). Het minst vaak is
volwassenen (39%). Bij volwassenen is er een grotere spreiding qua medicijngebruik, dit kan komen doordat er minder
men tevreden over sociale vaardigheidstraining (58%) en mindfulnesstherapie (55%).
duidelijke zorgpaden zijn beschreven, maar ook omdat er voor volwassenen meer medicatie op de markt is.
Tabel 6.4 Waardering van de 10 meest voorkomende behandelingen
Tabel 6.5 Meest genoemde autisme-gerelateerde medicatie uitgesplitst in personen met autisme en een verstandelijke beperking en personen met autisme zonder verstandelijke beperking (meerdere antwoorden per persoon mogelijk)
Behandelingen Psycho-educatie voor de persoon
Zeer tevreden
Tevreden
Neutraal
Ontevreden
Zeer ontevreden
Weet niet
Aantal
18%
54%
17%
7%
3%
1%
100%
met autisme Sociale vaardigheidstraining
n = 151 16%
42%
30%
9%
1%
1%
100% n = 144
Fysiotherapie/ergotherapie
24%
47%
22%
3%
1%
3%
100% n = 143
Cognitieve gedragstherapie
19%
40%
26%
6%
6%
3%
100% n = 108
Ouderbegeleiding
27%
51%
15%
7%
-
1%
Top 5: Personen met autisme en
Top 5: Personen met autisme
verstandelijke beperking
n = 50
zonder verstandelijke beperking
n = 451
1 Risperdal/Risperidon
34%
1 Melatonine/Circadin
30%
2 Melatonine/Circadin
26%
2 Risperdal/Risperidon
20%
3 Dipiperon/Pipamperon
16%
3 Ritalin /Methylfenidaat
17%
4 Abilify/Aripiprazol
14%
4 Concerta /Methylfenidaat
15%
5 Ritalin /Methylfenidaat
8%
5 Abilify/Aripiprazol
14%
100% n = 107
Psychotherapie
25%
43%
17%
6%
4%
5%
100% n = 102
Mindfulness therapie
24%
31%
27%
4%
11%
3%
100% n = 74
Logopedie
Psychomotore therapie (PMT)/
21%
23%
52%
37%
15%
18%
3%
14%
1%
-
8%
8%
sensorische integratietherapie Creatieve therapie/muziektherapie
34%
26%
6%
-
6%
Top 5: Jeugd (< 18,0 jaar)
n = 266
Top 5: Volwassenen (>18,0 jaar)
n = 235
1 Melatonine/Circadin
43%
1 Risperdal/Risperidon
15%
n = 66
2 Risperdal/Risperidon
27%
2 Cipramil/Citalopram
15%
100%
3 Ritalin /Methylfenidaat
24%
3 Ritalin /Methylfenidaat
14%
4 Abilify/Aripiprazol
20%
4 Seresta/Oxazepam
12%
5 Concerta /Methylfenidaat
20%
5 Seroquel/Quetiapine
11%
100%
n = 65 28%
Tabel 6.6 Meest genoemde autisme-gerelateerde medicatie uitgesplitst in jeugd en volwassenen (meerdere antwoorden per persoon mogelijk)
100% n = 47
Waardering van de medicatie Wanneer personen ervaring hebben met een bepaalde medicatie is er gevraagd naar de tevredenheid over deze medicatie. Bij de meeste medicatie ligt het percentage van respondenten dat tevreden of zeer tevreden is rond de 80% en het percentage dat ontevreden of zeer ontevreden is rond de 5-10%.
42
Rapportage 2015
43
Behandeling en begeleiding
6.4 Zorg
Tabel 6.7 Waardering van de meest voorkomende medicatie Medicatie Melatonine/Circadin
Zeer tevreden
Tevreden
Neutraal
Ontevreden
Zeer ontevreden
Weet niet
Aantal
27%
56%
12%
2%
1%
2%
100% n = 124
Risperdal/Risperidon
35%
48%
12%
4%
1%
-
100%
AWBZ Met ingang van 2015 is de AWBZ-zorg (de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) overgeheveld naar de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Zorgverzekeringswet. Gemeenten zijn daarbij verantwoordelijk geworden voor onder andere jeugdhulp en begeleiding (dit is de AWBZ-zorg die het meest gebruikt wordt door mensen met autisme). Tijdens deze meting van begin 2015 golden in het algemeen nog de ‘oude’ AWBZ-indicaties.
n = 107 Ritalin /Methylfenidaat
24%
56%
9%
8%
1%
3%
100% n = 80
Abilify/Aripiprazol
14%
64%
17%
1%
3%
1%
100%
In totaal heeft 56% van de respondenten een AWBZ-indicatie. Van de jeugdigen is 45% door het Bureau jeugdzorg geïndiceerd en 21% via het CIZ; dit zijn jeugdigen, die naast autisme ook een verstandelijke, lichamelijke en/of zintuiglijke beperking hebben. In totaal heeft 40% van de mensen met autisme geen AWBZ-indicatie. Als belangrijkste reden hiervoor noemt 33% dat de AWBZ-zorg niet nodig is. Slechts 2% zegt dat de indicatie is afgewezen.
n = 71 Concerta /Methylfenidaat
46%
47%
2%
4%
-
1%
100% n = 68
Cipramil/Citalopram
20%
51%
20%
4%
2%
2%
23%
57%
14%
3%
3%
-
Jeugd (<18,0 jaar)
Volwassenen (>18,0 jaar)
Totale groep
Ja
66%
47%
56%
Nee
31%
49%
40%
3%
4%
4%
100% n = 45
Seresta/Oxazepam
Tabel 6.9 AWBZ-indicatie voor de zorg
100% n = 30
Weet niet/ Onbekend Totaal
6.3 Alternatieve geneesmiddelen
100%
100%
100%
n = 585
n = 615
n = 1187
Het overgrote deel (80%) van de personen met autisme gebruikt geen alternatieve geneesmiddelen of vitamines. Van de groep die wel alternatieve geneesmiddelen gebruikt (n = 238), gebruikt 77% vitamines en/of voedingssupplementen. Bijna
Wijzigingen in aantal uur geïndiceerde zorg?
eenderde (30%) gebruikt homeopathische middelen, 6% gebruikt andere alternatieve geneesmiddelen.
In de aanloop naar de overheveling van AWBZ naar gemeenten konden mensen te maken krijgen met wijzigingen in het
Waardering van de alternatieve geneesmiddelen
aantal uren zorg of begeleiding dat zij geïndiceerd kregen. Aan de respondenten met een AWBZ-indicatie is gevraagd of
Wanneer personen ervaring hebben met alternatieve geneesmiddelen is er gevraagd naar hun tevredenheid over deze
het aantal uur geïndiceerde zorg de afgelopen tijd veranderd is (sinds het invullen van de startvragenlijst). In totaal geeft
middelen. Over vitaminen en voedingssupplementen is 57% tevreden, over homeopathische middelen 77%.
43% van de respondenten aan dat dit inderdaad het geval is. Opvallend is dat 29% van de respondenten aangeeft dat de geïndiceerde zorg juist is toegenomen in plaats van afgenomen. Van de respondenten met een AWBZ indicatie zegt 51%
Tabel 6.8 Waardering van de alternatieve geneesmiddelen
dat er geen wijzigingen in het aantal uur zorg zijn geweest; zij hebben dus voor langere periode onveranderde zorg nodig. De jeugd lijkt er meer op vooruit te zijn gegaan, dan de volwassen populatie.
Medicatie Vitaminen/voedingssupplementen
Zeer tevreden
Tevreden
Neutraal
Ontevreden
Zeer ontevreden
Weet niet
Aantal
14%
43%
34%
2%
-
8%
100% n = 172
Homeopathische middelen
33%
44%
15%
2%
-
6%
100% n = 52
44
Rapportage 2015
45
Behandeling en begeleiding
7
Wonen
7.1 Woonsituatie
Tabel 6.10 Wijzigingen in geïndiceerde zorg
Bijna driekwart van de volwassenen met autisme zonder verstandelijke beperking woont zelfstandig (73%); 30% woont Jeugd
Volwassenen
Totaal personen
alleen en 43% woont samen met een partner en/of kinderen. Ruim een kwart van de volwassenen met autisme en een
(<18,0 jaar)
(>18,0 jaar)
met een
verstandelijke beperking woont bij ouders of familie (26%), bij de volwassenen zonder verstandelijke beperking is dit
AWBZ-indicatie
percentage maar 10%. Ruim de helft van de volwassenen met autisme en een verstandelijke beperking woont in een
Het aantal uur geïndiceerde zorg is meer geworden
32%
23%
29%
Het aantal uur geïndiceerde zorg is minder geworden
13%
17%
14%
Het aantal uur geïndiceerde zorg is gelijk gebleven
50%
52%
51%
Weet niet/onbekend
5%
9%
6%
100% n = 383
100% n = 282
100% n = 665
Totaal
woonvorm met begeleiding en/of zorg (54%). Bij de jeugd woont ongeveer 95% bij één of beide ouders of familie, er is hierbij maar een klein verschil tussen jeugdigen met en zonder verstandelijke beperking.
Tabel 7.1 Woonsituatie (meerdere antwoorden per persoon mogelijk) Leeftijdscategorie / Intelligentie Totale groep
Gemeente
Jeugd
Volwassenen
(<18,0 jaar)
(>18,0 jaar)
Bijna een vijfde (19%) van de personen met autisme ontvangt ondersteuning via de gemeente (bijvoorbeeld via de Jeugdwet
Verstandelijk
Normaal
Verstandelijk
Normaal
Totale
of de Wmo, de Wet maatschappelijke ondersteuning). Dit aandeel zal de komende jaren toenemen als gevolg van de over-
beperkt
intelligent
beperkt
intelligent
Groep
(IQ < 70)
heveling van de AWBZ naar de gemeenten. Woont bij ouder(s)/ verzorger(s) of familie
Mantelzorg Met de overheveling van begeleiding naar gemeenten, zal naar verwachting een groter beroep gedaan worden op mantelzorgers. In de meting in 2015 ontvangt 57% van alle respondenten mantelzorg van één of meerdere verzorgers; bij de jeugd ligt dit percentage hoger (73%) dan bij volwassenen (42%). Jeugdigen ontvangen vooral zorg van hun ouders (65% van alle respondenten) en overige familieleden (23%). Ook volwassenen ervaren veel steun van hun ouders: 22% van alle volwassen respondenten krijgt begeleiding van zijn of haar ouders. In totaal krijgt 43% van de respondenten geen mantelzorg, voor bijna 10% van alle respondenten zou dit wel wenselijk zijn maar is er geen netwerk beschikbaar of kan het netwerk de benodigde zorg niet bieden. 33% van alle respondenten vindt mantelzorg niet nodig; dit percentage ligt hoger bij de volwassenen (45%) dan bij de jeugd (20%).
(IQ > 70)
93%
97%
26%
10%
53%
Zelfstandig alleen wonend (zonder woonbegeleiding)
-
-
-
30%
14%
Woont zelfstandig met partner en/of kinderen (zonder woonbegeleiding)
-
-
6%
43%
21%
Woont zelfstandig met aantal uur woonbegeleiding
-
-
9%
14%
7%
Woont in een woonvorm met begeleiding en/of zorg
9%
4%
54%
5%
6%
Gecombineerd: deels bij ouder(s), deels in instelling
1%
1%
6%
.2%
1%
-
.2%
3%
1%
1%
n = 81
n = 502
n = 35
n = 569
n = 1187
Andere woonsituatie Totaal
Tabel 6.11 Mantelzorg (meerdere antwoorden per persoon mogelijk)
Rapportage 2015
Volwassenen
Totale
7.2 Zelfstandig wonen met partner en/of kind(eren)
(>18,0 jaar)
groep
245 volwassenen met autisme wonen zelfstandig met een partner en/of kind(eren). Aan deze personen is gevraagd uit
Ja,
73%
42%
57%
Nee
27%
58%
43%
100%
100%
100%
n = 582
n = 604
n = 1186
Totaal
46
Jeugd (<18,0 jaar)
hoeveel personen het huishouden bestaat waarin ze nu wonen. Het gaat hier om alle personen die volledig of een deel van de tijd in het huishouden wonen inclusief henzelf, een eventuele partner, (stief-, pleeg-, adoptie-) kinderen en andere inwonenden. Gemiddeld wonen deze personen in een huishouden van 2,9 personen (inclusief de persoon met autisme). 41% woont op dit moment in een huishouden met 2 personen. Ook huishoudens met 3 personen (20%) en 4 personen (20%) komen geregeld voor. Huishoudens van 5 personen (8%), 6 personen (1%) en 7 personen (.5%) komen een stuk minder vaak voor.
47
Wonen
Tabel 7.2 Aantal personen in het huishouden
Tabel 7.3 Aantal uur woonbegeleiding Aantal
Gemiddelde
Minimaal-maximaal
Volwassenen met autisme die zelfstandig
Aantal
Gemiddelde
Minimaal-maximaal
68
3,5 uur
0,25 - 15 uur
Volwassenen met autisme die zelfstandig wonen
wonen met een partner en/of kinderen
239
2,9 personen
2 - 7 personen
met een aantal uur woonbegeleiding
7.3 Wonen bij ouder(s)/ verzorger(s) of familie
7.5 Woonvorm met begeleiding en/of zorg
626 personen met autisme (voornamelijk kinderen en jongeren) wonen bij ouder(s)/ verzorger(s) of familie. Aan deze
Van alle respondenten woont 6% in een woonvorm met begeleiding en/of zorg. Er zijn veel verschillende woonvormen waar
personen is gevraagd hoe de gezinssituatie is in het huishouden waar ze nu wonen. Ruim 80% woont bij beide ouders
begeleiding en/of zorg geboden wordt. Van deze groep van 68 respondenten woont ruim een derde (34%) in een instelling
en verzorgers. Daarnaast woont 11% alleen bij de moeder. Slechts 1,2% woont niet ten minste een deel van de tijd bij de
voor mensen met een verstandelijke beperking. Van deze groep heeft 70% een verstandelijke beperking en 30% een hoger IQ.
moeder (maar bij vader of overige familie).
Tabel 7.4 Type woonvorm met begeleiding en/of zorg Figuur 7.1 Gezinssituatie van thuiswonenden Personen die wonen in een
3,6% 3,1%
woonvorm met begeleiding
0,3%
en/of zorg
0,8% Instelling voor mensen met een verstandelijke beperking
11,1%
Gezinsvervangend tehuis (GVT) of Dependance Gezinsvervangend tehuis
4%
Workhome voor mensen met een autisme spectrumstoornis (WWA)
7%
Regionale Instelling voor Beschermd Wonen (RIBW)
7%
Zorgboerderij
6%
Woonvorm voor kinderen met autisme jonger dan 12 jaar
3%
Woonvorm voor 12-18 jarigen met autisme
4%
Woonvorm opgestart door ouders (ouderinitiatief)
7%
Thomashuis
2%
Verzorgings/ verplegingshuis of woonvorm voor ouderen
2%
7.4 Wonen met woonbegeleiding
Particuliere woonvorm
7%
14% van de totale groep (83 volwassenen met autisme) woont zelfstandig met een aantal uur woonbegeleiding. Aan deze
Justitiële (behandel)instelling of forensische kliniek (bijv. JJI of TBS)
2%
81,0%
n Bij beide ouders/verzorgers n Bij moeder alleen n Bij vader alleen n Bij moeder met partner (niet vader) n Co-ouderschap n Andere familie
personen is gevraagd hoeveel uur woonbegeleiding ze krijgen per week: dit is gemiddeld 3,5 uur per week. Het aantal uur woonbegeleiding dat mensen krijgen varieert van een kwartier tot 15 uur per week. De helft (50%) van de personen heeft 2 of minder uur woonbegeleiding per week. Een kwart (25%) heeft 2,5 tot 4 uur woonbegeleiding per week. 23,5% heeft 5-9 uur woonbegeleiding per week en 1,5 % (1 persoon) heeft meer dan 10 uur woonbegeleiding per week.
48
Rapportage 2015
34%
Andere woonvorm Totaal
15% 100% n = 68
49
8
Onderwijs
Onderwijs Ruim de helft van de respondenten (53%) volgt op dit moment onderwijs. Het grootste
Waardering basisonderwijs
deel van de respondenten die een opleiding of onderwijs volgt, gaat naar het basison-
Over de afstemming van het onderwijs op het intelligentieniveau van de leerling zijn ouders over het algemeen tevreden: 75%
derwijs (42%), 33% gaat naar het voortgezet onderwijs en 15% naar vervolgonderwijs.
over de frequentie (35%) en de kwaliteit (42%) van de begeleiding die hun zoon of dochter krijgt in het basisonderwijs.
8.1 Leerlingen in het (speciaal) basisonderwijs
Tabel 8.2 Waardering van verschillende aspecten van het basisonderwijs
tevreden of zeer tevreden en maar 12% is ontevreden of zeer ontevreden. Minder dan de helft van de ouders is echter tevreden
Van de leerlingen met autisme in het basisonderwijs volgt 30% regulier onderwijs, 14% gaat naar het speciaal basisonZeer tevreden
Tevreden
Neutraal
Ontevreden
Zeer ontevreden
Weet niet
Totaal
24%
51%
13%
9%
3%
.3%
100%
informatie verwerkt
24%
40%
15%
15%
6%
.3%
100%
Mate van uitdaging voor ontwikkeling
20%
45%
17%
13%
3%
1%
100%
Aantal uur extra begeleiding
8%
27%
16%
14%
7%
28%
100%
Kwaliteit van de extra begeleiding
12%
30%
20%
6%
3%
29%
100%
Autismedeskundigheid in de klas
24%
35%
20%
12%
7%
2%
100%
26%
39%
15%
12%
6%
2%
100%
derwijs en 56% naar het speciaal onderwijs. 68% van de kinderen in het speciaal onderwijs (SO) gaat naar een cluster 4 school. Met de invoering van Passend Onderwijs in augustus 2014 was de verwachting dat meer kinderen met autisme naar het regulier basisonderwijs zouden gaan. In de meting in 2015 blijkt meer dan de helft speciaal onderwijs te volgen.
Afstemming van het onderwijs op intelligentieniveau van de persoon Afstemming van het onderwijs
Tabel 8.1 (Speciaal) basisonderwijs
op wijze waarop de persoon leert/ Personen met autisme die basisonderwijs volgen
Regulier basisonderwijs
30%
SBO: speciaal basisonderwijs
14%
SO: speciaal onderwijs cluster 1 (onderwijs voor blinde / slechtziende leerlingen)
-
Mogelijkheid tot aanpassingen in
SO: speciaal onderwijs cluster 2 (onderwijs voor leerlingen met communicatieve handicaps)
3%
Totaal
SO: speciaal onderwijs cluster 3 (onderwijs voor leerlingen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap)
Totaal
n = 295
15%
SO: speciaal onderwijs cluster 4 (onderwijs voor leerlingen met psychiatrische stoornissen en/of gedragsproblemen)
de klas/ bij het leren
38% 100% n = 295
8.2 Leerlingen in het voortgezet (speciaal) onderwijs Van de leerlingen met autisme in het voortgezet onderwijs volgt 37% een vorm van regulier onderwijs (VMBO, HAVO, VWO). De grootste groep leerlingen gaat naar het speciaal voortgezet onderwijs (VSO) op VMBO niveau (29%). Bijna een derde (31%) van de middelbare scholieren (regulier en speciaal) volgt onderwijs op HAVO of VWO niveau. Een klein deel volgt praktijkonderwijs (5%) of Leerweg ondersteunend onderwijs (2%). Met de invoering van Passend Onderwijs in augustus 2014 was de verwachting dat meer kinderen met autisme naar het regulier voortgezet onderwijs zouden gaan. In de meting
Bijzondere onderwijsvormen basisonderwijs
in 2015 blijkt de meerderheid van de middelbare scholieren met autisme speciaal voortgezet onderwijs te volgen.
Een klein deel (2%) van de leerlingen met autisme in het basisonderwijs maakt gebruik van alternatieve onderwijsvormen, zoals thuisonderwijs, onderwijs op afstand (zoals de Wereldschool) of een combinatie van dagbehandeling en onderwijs. Daarnaast volgt nog eens 2% van de basisschoolleerlingen met autisme in deze steekproef minder onderwijsuren dan de leerplicht voorschrijft.
50
Rapportage 2015
51
Onderwijs
Tabel 8.3 (Speciaal) voortgezet onderwijs
Tabel 8.2 Waardering van verschillende aspecten van het basisonderwijs Personen met autisme die voortgezet onderwijs volgen
VMBO
13%
HAVO
8%
VWO
16%
VSO (voortgezet speciaal onderwijs): niveau ZMLK
12%
VSO (voortgezet speciaal onderwijs): niveau VMBO
29%
VSO (voortgezet speciaal onderwijs): niveau HAVO/VWO
15%
PRO: Praktijkonderwijs (voormalige SVO-MLK en SVO-LOM)
5%
Leerweg ondersteunend onderwijs (LWOO)
2%
Totaal
100% n = 244
Bijzondere onderwijsvormen voortgezet onderwijs
Zeer tevreden
Tevreden
Neutraal
Ontevreden
Zeer ontevreden
Weet niet
Totaal
21%
50%
10%
11%
6%
2%
100%
informatie verwerkt
15%
39%
21%
14%
8%
3%
100%
Mate van uitdaging voor ontwikkeling
6%
49%
16%
13%
4%
2%
100%
Aantal uur extra begeleiding
8%
19%
14%
19%
6%
35%
100%
Kwaliteit van de extra begeleiding
12%
19%
16%
10%
4%
39%
100%
Autismedeskundigheid in de klas
19%
36%
21%
14%
6%
3%
100%
17%
37%
20%
14%
5%
7%
100%
Afstemming van het onderwijs op intelligentieniveau van de persoon Afstemming van het onderwijs op wijze waarop de persoon leert/
Mogelijkheid tot aanpassingen in de klas/ bij het leren Totaal
n = 243
Vergeleken met het basisonderwijs maakt in het voortgezet onderwijs een relatief grote groep leerlingen met autisme
8.3 Leerlingen in het vervolgonderwijs
gebruik van alternatieve onderwijsvormen (13%): 6% maakt minder onderwijsuren dan de leerplicht voorschrijft, al dan
Bijna een derde van het aantal studenten met autisme op een vervolgopleiding gaat naar het MBO (30%), een derde (34%)
niet in combinatie met een bijzondere onderwijsvorm. En 7% volgt alleen alternatief onderwijs: 1% krijgt thuisonderwijs
gaat naar het HBO en ruim een derde (36%) gaat naar de universiteit.
of onderwijs op afstand (via de wereldschool), 2% maakt gebruik van e-learning en 6% volgt een bijzonder onderwijsprogramma, zoals een combinatie van dagbehandeling en onderwijs.
Tabel 8.5 Vervolgonderwijs
Waardering voortgezet onderwijs
Personen met autisme die vervolgonderwijs volgen
Relatief gezien zijn ouders en verzorgers van leerlingen met autisme het meest tevreden over de afstemming van het onderwijs op het intelligentieniveau; 71% is tevreden of zeer tevreden en 17% is ontevreden of zeer ontevreden. Het aantal respondenten dat tevreden is over de begeleiding van leerlingen met autisme in het voortgezet onderwijs is kleiner dan in het basisonderwijs. Slechts 27% van de respondenten is tevreden over het aantal uur begeleiding en 31% over de kwaliteit van de begeleiding.
Middelbaar beroepsonderwijs (MBO; ROC of AOC)
30%
Hoger beroepsonderwijs (HBO)
34%
Universiteit (Bachelor/Master)
36%
Totaal
100% n = 50
52
Rapportage 2015
53
Onderwijs
Bijzondere onderwijsvormen vervolgonderwijs
8.4 Onderwijs en intelligentie
In het vervolg onderwijs worden alternatieve onderwijsvormen veel vaker benut door studenten met autisme dan in het basis-
In onderstaande tabel staan de intelligentieniveaus vermeld van leerlingen in de verschillende onderwijsvormen. Opvallend
of voortgezet onderwijs: 40% maakt hier gebruik van. Wellicht komt dit omdat er geen speciaal onderwijs wordt aangeboden
is hierbij dat 5% van de hoogbegaafden (IQ >130) op het MBO zit.
in het vervolgonderwijs, waardoor men op zoek gaat naar andere passende vormen van onderwijs. Met name de route van volwasseneneducatie wordt relatief vaak gevolgd (14%), maar ook thuisonderwijs (8%) en onderwijs op afstand (8%) worden regelmatig gebruikt. Het REA-traject, particulier onderwijs, combinaties van dagbehandeling en onderwijs, e-learning en
Tabel 8.7 Onderwijs en intelligentie
andere bijzondere onderwijsvormen worden elk door 2% van de studenten met autisme in het vervolgonderwijs benut. Van de Intelligentie
leerplichtige studenten in deze steekproef volgt 4% minder onderwijsuren dan de leerplicht voorschrijft.
Waardering vervolgonderwijs Studenten met autisme zijn relatief vaak ontevreden over de verschillende aspecten van het vervolgonderwijs. Over de autismedeskundigheid in de opleiding is slechts 8% tevreden, en over de begeleiding van studenten met autisme is minder dan een kwart tevreden. Iets meer dan de helft van de studenten zijn tevreden over de afstemming van het onderwijs op het intelligentieniveau van de studenten en over de mate van uitdaging voor de ontwikkeling. Ook “niet van toepassing” wordt overigens bij veel items aangeklikt. Het vervolgonderwijs heeft duidelijk nog een slag te maken als het gaat om het passend maken van het onderwijs voor personen met autisme.
Zeer tevreden
Tevreden
Neutraal
Ontevreden
Zeer ontevreden
Weet niet
Totaal
16%
40%
14%
14%
8%
8%
100%
Afstemming van het onderwijs op
Afstemming van het onderwijs
71-85
86-155
116-130
>130
-
2%
16%
20%
15%
14%
Speciaal Onderwijs (SO Cluster I-V)
55%
43%
23%
20%
12%
26%
Speciaal Basisonderwijs (SBO)
1%
21%
8%
2%
3%
7%
Regulier Voortgezet Onderwijs: VMBO
1%
3%
8%
5%
2%
5%
Regulier Voortgezet Onderwijs: HAVO
-
-
3%
4%
10%
3%
Regulier Voortgezet Onderwijs: VWO
-
-
2%
12%
24%
6%
Voortgezet Speciaal Onderwijs: ZMLK/VMBO 32%
16%
21%
7%
2%
16%
Voortgezet Speciaal Onderwijs: HAVO/VWO
-
2%
4%
12%
7%
6%
4%
10%
3%
-
-
3%
-
-
3%
2%
5%
2%
1%
-
3%
4%
2%
3%
-
-
1%
6%
10%
3%
6%
3%
5%
7%
9%
6%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
n = 71
n = 67
n = 240
n = 183
n = 59
n = 627
Basisonderwijs Regulier Basisonderwijs
PRO/ LWOO
op wijze waarop de persoon leert/ informatie verwerkt
10%
28%
28%
16%
8%
10%
100%
Mate van uitdaging voor ontwikkeling
10%
42%
18%
10%
10%
10%
100%
Middelbaar beroepsonderwijs (MBO)
Aantal uur extra begeleiding
2%
20%
22%
6%
8%
42%
100%
Hoger beroepsonderwijs (HBO)
Kwaliteit van de extra begeleiding
4%
22%
20%
4%
8%
42%
100%
Universiteit (WO)
Autismedeskundigheid in de klas
-
8%
24%
10%
12%
46%
100%
Mogelijkheid tot aanpassingen in de klas/ bij het leren Totaal
54
<70
Voortgezet onderwijs
Tabel 8.6 Waardering van verschillende aspecten van het vervolgonderwijs
intelligentieniveau van de persoon
Rapportage 2015
Vervolgonderwijs
Ander onderwijs Totaal
4%
16%
24%
Totaal
8%
12%
36%
100% n = 50
55
Onderwijs
8.5 Thuiszitters en onderwijsuitval
Tabel 8.8 Vorm van onderwijsbegeleiding (meerdere antwoorden per persoon mogelijk)
Kinderen van 5 – 16 jaar zijn in principe leerplichtig. Tenzij ze worden vrijgesteld van de leerplicht omdat naar school gaan voor (S)BO
hen op dat moment niet mogelijk is of lijkt. Kinderen worden bijvoorbeeld vrijgesteld van leerplicht wanneer zij een zeer laag
(S)VO
IQ hebben of omdat zij een heel intensief behandelprogramma moeten volgen. Van de kinderen die geen onderwijs volgen,
Vervolg
Totaal personen
onderwijs
met extra onderwijsbegeleiding
heeft 4% vrijstelling van de leerplicht en is 0.5% een thuiszitter (wel leerplichtig, maar volgt sinds enkele maanden geen onderwijs). Deze cijfers zijn vergelijkbaar met eerdere uitkomsten. Hoewel scholen met de invoering van Passend Onderwijs
51%
31%
46%
Begeleiding (AWBZ)
9%
13%
-
10%
Remedial teaching
15%
7%
-
10%
Formatie in de klas is uitgebreid
8%
7%
-
8%
8.6 Onderwijsbegeleiding
Klas is een persoonlijk begeleider voor het kind aanwezig
7%
4%
6%
6%
Iets minder dan de helft (43%) van de leerlingen en studenten met autisme krijgt extra begeleiding in het onderwijs. In het
Extra gesprekken met mentor/decaan/studiebegeleider
14%
37%
75%
28%
Huiswerkbegeleiding door ouders
16%
31%
6%
22%
Huiswerkbegeleiding op een instituut of thuis door extern persoon
5%
19%
13%
11%
Buddy/ maatje
2%
3%
13%
3%
-
2%
19%
3%
2%
-
6%
2%
16%
12%
13%
15%
6%
2%
-
4%
16%
11%
13%
14%
niet te zijn verminderd in de eerste helft van het schooljaar. In de huidige enquête geeft 3% aan dat men geen onderwijs volgt omdat ze gestopt zijn met een opleiding of geen passende opleiding heeft gevonden. De overige 92% is niet van leerplichtige leeftijd (.7%: <5 jaar; 91%: >18 jaar).
basisonderwijs ligt dit cijfer iets hoger (46%), dan in het voortgezet onderwijs (43%) en het vervolgonderwijs (32%). Aan de leerlingen en studenten zonder extra onderwijsbegeleiding is gevraagd waarom ze geen extra onderwijsbegeleiding ontvangen. 82% geeft aan dat er geen extra begeleiding nodig is. In 7% van de gevallen is er wel een indicatie, maar geen extra begeleiding beschikbaar. Bij 2% is de aanvraag afgewezen en bij 0,5% wil de school niet meewerken. Bij de resterende groep loopt het aanvraagtraject nog of is er een andere reden dat er geen begeleiding is, bijvoorbeeld omdat ouders en leerlingen niet weten wat de mogelijkheden zijn (bij 2%). De voornaamste vorm van extra begeleiding in het basis- en voortgezet onderwijs is ambulante begeleiding (BO: 44%; VO: 51%), in het vervolgonderwijs komt dit ook vaak voor (31%). In het vervolgonderwijs hebben de meeste studenten met autisme die begeleiding krijgen extra gesprekken met hun mentor/studiebegeleider/decaan (75%), dit komt ook in het voortgezet onderwijs vaak voor (37%). Opvallend is dat nog maar weinig leerlingen en studenten met autisme een maatje of buddy hebben in de klas of op de opleiding, ondanks dat de afgelopen jaren diverse maatjes-projecten zijn opgestart in het onderwijs.
56
Rapportage 2015
Ambulante begeleiding (rugzakje)
44%
sinds augustus 2014 zorgplicht hebben voor alle basis- en middelbare scholieren, lijkt het aantal thuiszitters met autisme dus
Stagebegeleiding Training voor leerlingen met autisme Adviezen van orthopedagoog/psycholoog of autismedeskundige Logopedie Overige vormen van begeleiding Totaal
100%
100%
100%
100%
n = 135
n = 105
n = 16
n = 270
57
Onderwijs
8.7 Opleidingsniveau volwassenen
Voortijdig uitval
Aan jongeren (16+) en volwassen respondenten die geen onderwijs (meer) volgen, is gevraagd wat hun hoogst genoten
Aan deze groep is ook gevraagd of men ooit begonnen is aan een opleiding, maar deze niet heeft afgemaakt. Van de 480
opleiding is. Met hoogst genoten wordt bedoeld: wat is de hoogste opleiding die volledig is afgerond. 25% geeft aan dat dit
respondenten gaf 61% aan dat zij ooit begonnen waren aan een opleiding die ze niet afgemaakt hadden. De grootste uitval
een MBO opleiding is; 31% heeft een HBO opleiding afgerond en 18% een universitaire studie.
lijkt op te treden in de vervolgopleiding, dus bij MBO- (30%), en HBO- (40%) opleidingen en de universiteit (25%). In het voortgezet onderwijs is de uitval uit HAVO (6%) en VWO (7%) relatief het hoogst.
Tabel 8.9 Hoogst genoten opleiding bij volwassenen met autisme die geen onderwijs meer volgen Tabel 8.10 Voortijdig uitval uit onderwijs (meerdere antwoorden per persoon mogelijk) Totaal personen die geen onderwijs volgen Regulier basisonderwijs/Lagere school
1%
S(B)O: speciaal (basis)onderwijs
.2%
VMBO/MAVO/ULO/MULO/LAVO
7%
HAVO/HBS/MMS
7%
VWO/Atheneum/Gymnasium
5%
VSO: voortgezet speciaal onderwijs
.5%
PRO: Praktijkonderwijs (voormalige SVO-MLK en SVO-LOM)
.5%
Lager beroepsonderwijs (LTS / LHNO / huishoudschool / LEAO etc.)
1%
Middelbaar beroepsonderwijs (ROC/AOC/MTS/MEAO/kleuterkweekschool etc.)
25%
Hoger beroepsonderwijs (HBO / HTS / HEAO / lerarenopleiding etc.)
31%
Universiteit (Bachelor / Master / Doctoraal / ingenieursexamen etc.)
18%
Anders Totaal
3% 100% n = 480
Totaal personen die uitvallen Regulier basisonderwijs/Lagere school
-
S(B)O: speciaal (basis)onderwijs
1%
VMBO/MAVO/ULO/MULO/LAVO
4%
HAVO/HBS/MMS
7%
VWO/Atheneum/Gymnasium
6%
VSO: voortgezet speciaal onderwijs
1%
PRO: Praktijkonderwijs (voormalige SVO-MLK en SVO-LOM)
.5%
Lager beroepsonderwijs (LTS / LHNO / huishoudschool / LEAO etc.)
2%
Middelbaar beroepsonderwijs (ROC/AOC/MTS/MEAO/kleuterkweekschool etc.)
30%
Hoger beroepsonderwijs (HBO / HTS / HEAO / lerarenopleiding etc.)
39%
Universiteit (Bachelor / Master / Doctoraal / ingenieursexamen etc.)
25%
Anders
11%
Totaal
100% n = 480
58
Rapportage 2015
59
9
Arbeid en overige dagbesteding volwassenen
Arbeid en overige dagbesteding volwassenen 9.1 Bronnen van inkomsten
40% van de volwassenen heeft betaald werk en/of is als zelfstandige werkzaam. Van deze personen heeft 69% inkomen
Aan alle volwassenen met autisme is gevraagd wat hun drie belangrijkste inkomstenbronnen zijn. In onderstaande tabel
uit arbeid als belangrijkste inkomstenbron, 20% zet inkomen uit arbeid op de 2e plaats en 6% zet inkomen uit arbeid op
staat in de eerste kolom de belangrijkste inkomstenbron, in de 2e kolom de bron van inkomsten die daarna de belangrijkste
de 3e plaats. Voor 5% van de personen met betaald werk of ZZP behoort inkomen uit arbeid niet tot hun 3 belangrijkste
is en in de 3 kolom die daarna volgt. Het totaal is het percentage van de mensen dat de betreffende inkomstenbron als
inkomstenbronnen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer iemand voor slechts één of enkele dagdelen per week
belangrijk heeft opgegeven. Voor 30% van de volwassenen met autisme is inkomsten uit arbeid hun belangrijkste inkom-
betaalde arbeid verricht.
e
stenbron. Ook de WAJONG uitkering (20%) en WIA of WAO (16%) en het inkomen van de partner (14%) worden door een relatief grote groep genoemd als belangrijkste inkomstenbron.
9.2 Steun/aanmoediging ouders Aan de volwassenen met autisme die regulier betaald werk hebben, als zelfstandige werkzaam zijn of op zoek zijn naar een
Tabel 9.1 Belangrijkste bronnen van inkomsten (maximaal 3 antwoorden per persoon) 1
2
3
Totaal volwassen (> 18 jaar)
Inkomen uit arbeid
30%
11%
3%
44%
Inkomen partner
14%
12%
1%
27%
20%
4%
.5%
de ouders hierin is of gaf aan dat deze vraag niet van toepassing is voor hen. Deze resultaten komen overeen met het onderzoek van Holwerda et al. (2012) waaruit bleek dat de mate waarin ouders het belangrijk vonden dat hun zoon of
9.3 Arbeid en dagbesteding 16%
8%
.3%
24%
Eigen vermogen
1%
5%
4%
10%
Inkomen ouders / verzorgers
3%
4%
2%
9%
Pensioen
4%
2%
1%
7%
Bijstandsuitkering
4%
1%
.5%
5%
Studiefinanciering
2%
2%
-
4%
WSW (wet sociale werkvoorziening)
2%
.3%
.5%
3%
WW
2%
.3%
.3%
3%
Toeslagen (kinderbijslag, zorgtoeslag)
-
1%
.7%
2%
Alimentatie
-
1%
-
1%
Ziektewet
1%
.2%
-
1%
Overige bron van inkomsten *
1%
1%
.5%
3%
Totaal
zeer belangrijk te vinden dat zij aan het werk gingen of bleven. 19% van de volwassenen weet niet wat het standpunt van
25%
WIA (wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; ook WGA of IVA) / WAO (wet arbeidsongeschiktheid)
Bij 80% van de respondenten met een reguliere betaalde arbeidsplaats of ZZP-werk, bleken de ouders het belangrijk of
dochter werkt één van de belangrijkste voorspellers van succesvolle arbeidsparticipatie was.
WAJONG (wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten)
baan, is gevraagd hoe belangrijk hun ouders het vinden dat zij aan het werk gaan of blijven.
Aan alle volwassen respondenten met autisme is gevraagd of zij actief zijn op de arbeidsmarkt, studeren of andere structurele dagbesteding hebben. De percentages over werk of dagbesteding zijn niet exclusief, aangezien een persoon meerdere vormen van werk of dagbesteding kan hebben.
n = 604
* hier worden o.a. genoemd PGB, bijzondere bijstand, zakgeld, stagevergoeding, kinderbijslag, inkomen uit verhuur woning, AOW, vrijwilligersvergoeding.
60
Rapportage 2015
61
Arbeid en overige dagbesteding volwassenen
Tabel 9.2 Arbeid en dagbesteding (meerdere antwoorden per persoon mogelijk)
Arbeid en intelligentie Uit onderstaande tabel blijkt dat vooral de groep met een IQ tussen de 86 en de 130 regulier betaald werk heeft. Mensen
Geslacht
Totaal
Gemiddeld
Minimaal-
met een lage intelligentie hebben vaker structurele dagbesteding in de vorm van een dagverblijf of een werk-/zorgboerderij.
volwassenen
aantal uur
maximaal
Mensen met ASS en een hogere intelligentie (vanaf een IQ van 116) hebben relatief vaak geen structurele dagbesteding (dit
per week
Volwassen
Volwassen
(>18 jaar)
mannen
vrouwen
per week
Regulier betaald werk
42%
28%
35%
29,0 uur
3 - 60 uur
Als zelfstandige werkzaam (ZZP)
10%
5%
7%
22,8 uur
1 - 80 uur
Onderwijs of Studie
6%
8%
7%
23,9 uur
1 - 65 uur
Vrijwilligerswerk
21%
33%
27%
7,4 uur
1 - 32 uur
Stage
1%
4%
2%
14,8 uur
6 - 40 uur
Werk met behoud van uitkering
2%
2%
2%
15,9 uur
8 - 24 uur
Sociale werkvoorziening
3%
1%
2%
24,3 uur
12 - 36 uur
Werk-/ zorgboerderij
2%
4%
3%
15,9 uur
2 - 40 uur
Dagactiviteiten/dagverblijf
6%
9%
8%
18,0 uur
3 - 40 uur
Dagbehandeling psychiatrische instelling
.5%
3%
2%
9,9 uur
3 - 16 uur
betreft 63% van de totale groep die geen structurele dagbesteding heeft).
Regeling Begeleid Werken / gedetacheerd
Tabel 9.3 Arbeid en intelligentie Intelligentie <70
71-85
86-155
116-130
>130
3%
54%
33%
37%
36%
35%
-
-
5%
8%
11%
7%
Onderwijs of Studie
3%
15%
7%
9%
5%
7%
Vrijwilligerswerk
7%
31%
29%
30%
21%
27%
Stage
3%
15%
3%
1%
3%
2%
Werk met behoud van uitkering
3%
8%
2%
2%
2%
2%
Sociale werkvoorziening
3%
-
4%
1%
1%
2%
Werk-/ zorgboerderij
13%
8%
5%
1%
1%
3%
68%
8%
5%
3%
3%
8%
-
8%
3%
1%
1%
2%
7%
-
4%
3%
1%
3%
Werkzoekend
-
-
6%
8%
8%
7%
Regulier betaald werk Als zelfstandige werkzaam (ZZP)
via sociale werkvoorziening
3%
2%
3%
n.v.t.
n.v.t.
Dagactiviteiten/dagverblijf
Werkzoekend
7%
7%
7%
n.v.t.
n.v.t.
Dagbehandeling psychiatrische instelling
Hobbies/eigen tijd
3%
4%
3%
n.v.t.
n.v.t.
Regeling Begeleid Werken/ gedetacheerd
Huisman/huisvrouw
7%
16%
12%
n.v.t
n.v.t
Ziektewet / arbeidsongeschikt
via sociale werkvoorziening
(AAW, WIA, WAZ, WAO, invaliditeitspensioen)
15%
24%
20%
n.v.t
n.v.t
Hobbies/eigen tijd
-
-
2%
5%
4%
3%
Gepensioneerd / VUT
8%
1%
5%
n.v.t
n.v.t
Huisman/huisvrouw
-
-
10%
13%
16%
12%
Geen structurele dagbesteding
13%
15%
14%
n.v.t.
n.v.t.
Ziektewet /arbeidsongeschikt
Anders
4%
4%
4%
n.v.t.
n.v.t.
(AAW, WIA, WAZ, WAO, invaliditeitspensioen)
-
-
17%
24%
21%
20%
Totaal
n = 293
n = 311
n = 604
-
-
Gepensioneerd/VUT
-
-
3%
4%
10%
5%
10%
-
11%
15%
19%
14%
Anders
-
-
2%
5%
6%
4%
Totaal
n = 31
n = 13
n = 192
n = 238
n = 119
n = 604
Geen structurele dagbesteding 40% van de volwassenen heeft regulier betaald werk en/of is als zelfstandige werkzaam. Bij mannen (49%) ligt dit percentage hoger dan bij vrouwen (31%). Een relatief grote groep (27%) doet vrijwilligerswerk, en zo’n 14% heeft geen enkele vorm van structurele dagbesteding.
62
Rapportage 2015
Totaal
63
Arbeid en overige dagbesteding volwassenen
9.4 Waardering van dagbesteding of regulier werk
Tabel 9.5 Waardering van regulier betaald werk
Dagverblijf of dagbehandeling Aan de personen met autisme die naar een dagverblijf of dagbehandeling gaan (n = 52) is gevraagd hoe tevreden ze zijn over de verschillende aspecten van deze dagbesteding. Ongeveer 60% van deze groep is tevreden over het niveau van de dagbesteding, de aansluiting bij de interesses en de kwaliteit van de begeleiding. Over het aantal uur dagbesteding is 71% tevreden.
Tabel 9.4 Waardering van dagverblijf of dagbehandeling
Tevreden
Neutraal
Ontevreden
Weet niet/ n.v.t
Totaal
Het passen van het werk bij mijn mogelijkheden
62%
21%
17%
1%
100%
Het passen van het werk bij mijn interesse
65%
21%
14%
1%
100%
Deskundigheid van de begeleiders
20%
19%
11%
50%
100%
15%
30%
19%
37%
100%
11%
21%
15%
54%
100%
.8%
14%
19%
60%
100%
Collega’s hebben voldoende specifieke kennis over autisme en passen die toe
Zeer tevreden
Tevreden
Neutraal
Ontevreden
Zeer ontevreden
Weet niet
Totaal
Tijd op de wachtlijst
21%
12%
25%
2%
4%
37%
100%
en uitgevoerd, specifiek voor mij, gericht op mijn werk
Aantal uur dagbesteding
23%
48%
21%
6%
-
2%
100%
Er is sprake van toegepaste, gestructureerde opleiding
Dagbesteding past bij opleidingsniveau
19%
35%
19%
14%
12%
2%
100%
Dagbesteding sluit aan op interesse
25%
39%
13%
13%
6%
4%
100%
Kwaliteit van de begeleiding
37%
31%
15%
10%
4%
4%
100%
Kennis van autisme van begeleiding
23%
37%
21%
6%
10%
4%
100%
Totaal
n = 52
Er wordt steeds naar tevredenheid een plan gemaakt
en/of onderwijs in het kader van mijn werk Totaal
n = 209
Overige vormen van dagbesteding De vraag naar tevredenheid over aspecten van werk is ook gesteld aan de volwassenen met vrijwilligerswerk, stage, werk met behoud van uitkering, werk in een sociale werkvoorziening, gedetacheerd via sociale werkvoorziening of werk in een werk-/ zorgboerderij. De resultaten bij deze groep zijn vergelijkbaar met de mensen die werkzaam zijn in een
Regulier betaald werk
reguliere baan. Respondenten met overige vormen van dagbesteding baan zijn in 50-55% van de gevallen tevreden over
Aan personen met autisme met regulier betaald werk (n = 209) is voor een aantal aspecten van het werk gevraagd naar de
hoe het werk past bij hun mogelijkheden en interesses. Bij deze groep heeft een kleiner deel van de mensen, zo’n 16%,
mate van tevredenheid. Van de mensen die een reguliere baan hebben blijkt bijna 65% tevreden over hoe het werk past bij
op hun werk niet verteld over hun autisme (zie ook paragraaf 9.7). Wat betreft de deskundigheid van de begeleiders en de
hun mogelijkheden en interesses. Van deze groep heeft 22% niet op hun werk verteld over hun autisme (zie ook paragraaf
specifieke kennis over autisme bij collega’s, een persoonlijk plan en gestructureerde opleiding geeft 36-62% aan dat dit
9.6). Wat betreft de deskundigheid van de begeleiders, een persoonlijk plan en gestructureerde opleiding zegt 50-60% dat
niet op hen van toepassing is of dat zij dit niet weten. De respondenten bij wie deze aspecten wel van toepassing zijn, zijn
dit niet op hen van toepassing is, waar het gaat om specifieke kennis over autisme bij collega’s is dit 37% van de mensen
hier iets vaker tevreden over dan de respondenten die regulier werk hebben.
met regulier werk. Dit lijkt te impliceren dat deze mensen een reguliere functie binnen een bedrijf te hebben waarbij er geen specifiek traject is ingezet met betrekking tot hun autisme. De personen bij wie deze aspecten wel van toepassing zijn, zijn hier vaker ontevreden dan tevreden over.
64
Rapportage 2015
65
Arbeid en overige dagbesteding volwassenen
Tabel 9.6 Waardering van overige vormen van dagbesteding
Tabel 9.7 Ondersteuning bij het zoeken naar werk (meerdere antwoorden per persoon mogelijk).
Tevreden
Neutraal
Ontevreden
Weet niet/ n.v.t
Totaal
Het passen van het werk bij mijn mogelijkheden
51%
16%
15%
18%
100%
Het passen van het werk bij mijn interesse
55%
18%
9%
18%
100%
Deskundigheid van de begeleiders
30%
23%
11%
36%
100%
Collega’s hebben voldoende specifieke kennis over autisme en passen die toe
16%
22%
16%
46%
100%
19%
18%
15%
48%
100%
9%
13%
16%
62%
100%
Er wordt steeds naar tevredenheid een plan gemaakt en uitgevoerd, specifiek voor mij, gericht op mijn werk Er is sprake van toegepaste, gestructureerde opleiding en/of onderwijs in het kader van mijn werk Totaal
n = 241
Personen met ondersteuning bij zoeken naar werk Re-integratiebedrijf
47%
UWV-WERKbedrijf
30%
Persoonlijke coach
30%
Decaan of stagebegeleider (vanuit de opleiding)
3%
Eigen netwerk, zoals ouders, partner, vrienden
16%
MEE
5%
SW-bedrijf
9%
Andere ondersteuners* Totaal
9.5 Ondersteuning bij het zoeken naar werk Aan volwassenen met autisme en betaald werk, ZZP-werk, vrijwilligerswerk, stage, werk met behoud van uitkering, werk
23% n = 105
* hier worden o.a. genoemd uitzendbureau, trajectbegeleider, GGZ.
in een sociale werkvoorziening, werk volgens de regeling begeleid werken, detachering via sociale werkvoorziening,
9.6 Begeleiding en ondersteuning bij huidige werk of dagbesteding
werk op een werk-/zorgboerderij, geen werk, de werkzoekenden en de respondenten zonder structurele dagbesteding
Aan dezelfde groep volwassenen met werk of dagbesteding (n = 479) is de vraag gesteld of ze op dit moment of sinds
(n = 479) is gevraagd of zij nu of sinds het invullen van de startvragenlijst hulp hebben (gehad) bij het zoeken naar werk.
het invullen van de startvragenlijst begeleiding hebben gehad bij het behouden van werk en zo ja, welke begeleiding.
Ruim een vijfde van deze groep (22%) heeft in deze periode ondersteuning (gehad) bij het zoeken naar werk. Bijna twee
Bijna een kwart van deze groep (24%) heeft ondersteuning gehad bij het huidige werk of dagbesteding. Een relatief kleine
derde (62%) heeft geen ondersteuning (gehad), maar zegt dit ook niet nodig te hebben. Van de respondenten heeft 10%
groep (12%) krijgt geen ondersteuning maar vindt dit eigenlijk wel nodig. De overige respondenten zeggen dat zij geen
geen begeleiding (gehad), maar dat dit eigenlijk wel noodzakelijk is/was.
begeleiding nodig hebben (49%) of weten niet of er sprake was van extra begeleiding (15%).
De ondersteuning bij het zoeken naar werk is voornamelijk geboden door re-integratiebedrijven (47%), het UWV-WERKbedrijf
De begeleiding wordt voornamelijk gegeven door een jobcoach (32%), collega’s (25%), een persoonlijke coach (23%), door
(30%) of een persoonlijke coach (30%). Vaak was het een combinatie van UWV en re-integratiebureau/coach. Met
het eigen netwerk of door een re-integratiebedrijf (beiden 18%). Een kleiner percentage is begeleid vanuit UWV-WERKbedrijf
persoonlijke coach werd vaak de jobcoach bedoeld, die zelfstandig werkt of verbonden is aan een re-integratiebedrijf.
(8%), SW-bedrijf (10%), MEE (3%) of personeelszaken (8%).
Een kleine groep heeft begeleiding gehad vanuit school (3%), MEE (eveneens 5%), SW-bedrijf (9%) en/of van de ouders/eigen netwerk (23%).
66
Rapportage 2015
67
Arbeid en overige dagbesteding volwassenen
9.7 Over autisme vertellen op het werk
Tabel 9.8 Begeleiding en ondersteuning bij huidig werk of dagbesteding (meerdere antwoorden per persoon mogelijk).
Aan elke volwassene met autisme en een regulier betaalde baan of een andere vorm van werk (n= 413) is gevraagd of men op de werkplek bekend is met het feit dat hij/zij autisme heeft. Bijna driekwart van hen (73%) heeft op het werk verteld Personen met ondersteuning
over deze diagnose. Bij de personen met een regulier betaalde baan en de zelfstandigen (ZZP) (n= 243; 76%) en personen
bij huidig werk
die werken op een sociale werkvoorziening, zorgboerderij, met behoud van uitkering of de Regeling Begeleid Werken (n
UWV-WERKbedrijf
8%
Reïntegratiebedrijf
18%
Collega’s
25%
Afdeling personeelszaken
8%
Stagebegeleider
3%
Persoonlijke coach
23%
Jobcoach
32%
MEE
Indien deelnemers op hun werk verteld hadden over hun autisme, deden zij dit voornamelijk aan hun leidinggevende (72%) en in ruim de helft van de gevallen aan hun naaste collega’s (56%). Klanten of opdrachtgevers werden doorgaans niet op de hoogte gesteld (10%). Vrouwen vertelden iets vaker alleen aan naaste collega’s over hun autisme (mannen 51% < vrouwen 62%), terwijl mannen het eerder aan alle collega’s vertelden (mannen 32% > vrouwen 24%)
Tabel 9.9 Aan wie is verteld over autisme (meerdere antwoorden per persoon mogelijk) Personen die op hun werk hebben verteld
3%
SW-bedrijf
10%
Eigen netwerk, zoals ouders, partner of vrienden
18%
Andere ondersteuner *
17%
Totaal
= 56; 82%) ligt dit percentage hoger dan bij de personen met vrijwilligerswerk (n=164; 66%) of een stage (n = 18; 61%).
n = 114
* hier worden o.a. genoemd ondersteuning ingekocht via PGB, GGZ, leidinggevende, bedrijfsarts.
Waardering arbeidsondersteuning Daarnaast is gevraagd naar de tevredenheid met deze begeleiding. Door de kleine aantallen respondenten per type
over hun autisme Alleen naaste collega(’s)
56%
Aan alle collega’s
29%
Aan de leidinggevende
72%
Aan klanten/opdrachtgevers
10%
Mijn werk is gerelateerd aan mijn autisme /Ik heb mijn baan via begeleiding
3%
Andere personen
7%
Totaal
n = 301
begeleider moeten we voorzichtig zijn met conclusies trekken. Het lijkt er wel op dat men relatief minder vaak tevreden is over de re-integratiebureus en het UWV-WERKbedrijf (ongeveer de helft is hier tevreden over) en vaker tevreden over de persoonlijke coach, jobcoach, collega’s en het eigen netwerk (80%-90% is hier tevreden over).
68
Rapportage 2015
69
Arbeid en overige dagbesteding volwassenen
9.8 Behoefte aan veranderingen in de werksituatie
Tabel 9.11 Cijfer in bijdrage aan de maatschappij
Aan de volwassenen met autisme die een reguliere betaalde baan hebben en/of werkzaam zijn als zelfstandige (ZZP) Aantal
(n=246) is gevraagd of zij er behoefte aan hebben om aspecten aan hun werksituatie te veranderen. Wat opvalt is dat een relatief kleine groep naar een andere werkgever wil (9%). Dat betekent dat de meeste werknemers tevreden genoeg zijn over hun werk om er te willen blijven, wat een goede indicatie is voor werkplezier. Werkplezier is een belangrijke drijfveer om succesvol aan het werk te blijven. Dat geldt voor werknemers in het algemeen, maar voor mensen met autisme in het bijzonder. Wel wil een iets grotere groep (22%) inhoudelijk ander werk (nieuwe uitdagingen) en meer of betere begeleiding (17%). Ruim de helft is tevreden met het werk zoals het is.
Tabel 9.10 Behoefte om werksituatie te veranderen (meerdere antwoorden per persoon mogelijk)
Gemiddeld cijfer
Dagbesteding Regulier betaald werk
n = 211
7,1
Als zelfstandige werkzaam (ZZP)
n = 44
7,6
Onderwijs/studie/stage
n = 69
5,4
Vrijwilligerswerk
n = 165
6,5
via sociale werkvoorziening
n = 60
6,1
Werk met behoud van uitkering/sociale werkvoorziening/werk-/ Personen met regulier baan of zelfstandigen (ZZP)
zorgboerderij/ Regeling Begeleid Werken/gedetacheerd
Nee
50%
Dagactiviteiten/dagverblijf/dagbehandeling psychiatrische instelling
n = 59
4,4
Ja,
50%
Werkzoekend
n = 41
6,0
...meer of betere begeleiding bij werk
17%
Hobbies/eigen tijd/huisman/huisvrouw
n = 85
5,8
...inhoudelijk ander werk
22%
Ziektewet / arbeidsongeschikt
n = 118
4,9
...andere werkgever
9%
Gepensioneerd / VUT
n = 27
7,2
...minder uren/minder werk
4%
Geen structurele dagbesteding
n = 84
3,7
...meer uren/meer werk
2%
...meer overzicht in het werk
4%
Mannen
n = 311
6,2
...andere reden
7%
Vrouwen
n = 315
5,5
n = 626
5,9
Totaal
Geslacht
100%
Totaal
n = 246
9.9 Maatschappelijke waardering Aan alle volwassenen met autisme (n = 626) is gevraagd in hoeverre zij vinden dat zij succesvol zijn als het gaat om hun bijdrage aan de maatschappij voor wat betreft betaald en/of onbetaald werk. Dit kon worden aan gegeven op een 10-punts-schaal variërend van 1 ‘helemaal niet succesvol’ tot 10 ‘zo succesvol als het maar kan’. De totale gemiddelde score is 5,9. Net geen voldoende dus. Mannen (6,2) scoren hun bijdrage aan de maatschappij hoger dan vrouwen (5,5). Duidelijk is dat er een enorme spreiding is in de mate waarin deelnemers het gevoel hebben een bijdrage te leveren aan de maatschappij (variërend van cijfer 1 tot 10). Zelfstandigen (7,6), gepensioneerden (7,2) en personen met een regulier betaalde baan (7,1) scoren het hoogst. Personen in de ziektewet of arbeidsongeschikten (4,9), personen in dagbehandeling of dagverblijven/dagactiviteiten (4,4) en personen zonder structurele dagbesteding (3,7) scoren het laagst.
70
Rapportage 2015
71
10
Bijzondere interesses
Bijzondere interesses 10.1 Bijzondere interesses
10.2 Tijdsbesteding
Veel mensen met autisme hebben een buitengewoon intense of aparte interesse: 68% van de respondenten geeft aan
Aan de personen met een bijzondere interesse is gevraagd hoeveel tijd ze aan deze bijzondere interesse besteden. Meisjes
een bijzondere interesse te hebben in een bepaald onderwerp. Er komen hierbij duidelijke geslachtsverschillen en leef-
(<18,0 jaar) lijken met gemiddeld bijna 28 uur per week de meeste tijd aan hun bijzondere interesse(s) te besteden, terwijl
tijdsverschillen naar voren. Mannen (74%) hebben vaker bijzondere interesses dan vrouwen (56%). Ook leeftijd doet er
jongens (<18,0 jaar) met gemiddeld iets meer dan 21 uur per week de minste tijd aan hun bijzondere interesse lijken te
toe: jongens (<18,0 jaar; 77%) hebben iets vaker een bijzondere interesse dan mannen (>18,0 jaar; 71%), terwijl dit bij de
besteden. Volwassenen zitten qua tijdsbesteding hier tussenin. Duidelijk is dat er een enorme spreiding is in het aantal uur
vrouwen juist omgekeerd is: vrouwen (>18,0 jaar; 59%) hebben vaker een bijzondere interesse dan meisjes (<18,0 jaar;
per week dat respondenten aan hun bijzondere interesse besteden; het aantal uur per week varieert van 1 uur per week
48%). Ook wanneer je kijkt naar welke specifieke interesses genoemd worden hebben leeftijd en geslacht invloed.
tot aan 168 uur per week (wat neer komt op 24 uur per dag, 7 dagen in de week).
Buiten bijgaande ‘top 3’ per subgroep worden nog uiteenlopende andere bijzondere interesses genoemd, zoals: politiek en geschiedenis (16%), wetenschap (19%), science fiction (12%), cijfers/wiskunde (11%), dinosaurussen (6%), strips (5%),
10.3 Belemmering dagelijks functioneren
landkaarten/kalenders (10%) en sport (13%).
Aan de personen met een bijzondere interesse (n = 796) is gevraagd in hoeverre deze bijzondere interesse een belemmering voor hun dagelijks functioneren vormt. Dit kon worden aangegeven op een 10-punts-schaal waarbij ‘1’ ‘helemaal geen belemmering’ is en ‘10’ ‘een zeer grote belemmering’. Bij de jeugd (4,8) lijkt hun bijzondere interesse een grotere
Tabel 10.1 Top 3 bijzondere interesses per subgroep (meerdere antwoorden per persoon mogelijk)
belemmering te zijn voor hun dagelijks functioneren, dan bij de volwassenen (3,3). Echter, bij de volwassen groep is sprake van zelfrapportage en bij de jeugd van rapportage door de ouder(s)/verzorger(s), wat een vertekend beeld kan geven.
Top 3: Jongens (<18,0 jaar) 1 Computers, gamen, internet, YouTube
n = 358 72%
2 Vervoersmiddelen (bv. treinen, modelbouw, tractoren, hijskranen, vrachtwagens, openbaar vervoer)
23%
Top 3: Mannen (> 18 jaar)
n = 206
1 Computers, gamen, internet, YouTube
44%
2 Autisme
34%
3 Muziek, artiesten, bands
31%
Tabel 10.2 Belemmering dagelijks functioneren Geslacht & Leeftijd
Aantal
belemmering (schaal 1 - 10)
3 Techniek, constructiespeelgoed (bv. Lego, Knexx), radio, draaiende voorwerpen
Top 3: Meisjes (<18,0 jaar)
21%
n = 55 46%
1 Autisme
2 Computers, gamen, internet, YouTube
36%
2 Handvaardigheid, tekenen, schilderen, kleding maken, handwerken, beeldhouwen
3 Films, tv-series, acteurs/actrices,
72
Rapportage 2015
Top 3: Vrouwen (> 18 jaar)
1 Dieren (bv. paarden, dolfijnen, vogels)
tv-persoonlijkheden (celebrities)
Gemiddelde
33%
3 Dieren (bv. paarden, dolfijnen, vogels)
n = 181 38%
Jongens (<18,0 jaar)
357
4,9
Meisjes (<18,0 jaar)
53
4,7
Mannen (> 18 jaar)
205
3,3
Vrouwen (> 18 jaar)
181
3,4
Totaal
796
32% 28%
73
11
Sociale contacten
Sociale contacten 11.1 Vriendschappen en relaties
11.2 Behoefte aan sociale contacten
Voor mensen met autisme is het maken en onderhouden van sociale contacten vaak niet eenvoudig. Een groot deel van
Maar de helft van alle respondenten (49%) is tevreden met zijn of haar sociale contacten; 25% is hier ontevreden over.
de respondenten heeft nauwelijks sociale contacten (22%). Van de volwassenen heeft slechts ca. 40% een partner en/of
Hierbij lijken geslacht en leeftijd weer invloed te hebben. Jongens (<18,0 jaar) zijn met 56% het meest tevreden over hun
vriendschappen met leeftijdsgenoten. Van de jeugd heeft eveneens maar 35 - 45% vriendschappen met leeftijdgenoten.
sociale contacten, mannen (>18,0 jaar) zijn met 45% het minst tevreden met hun sociale contacten. Meisjes (<18,0 jaar; 46%) en vrouwen (>18,0 jaar; 47%) vallen daar tussen in.
Tabel 11.1 Sociale contacten (meerdere antwoorden per persoon mogelijk).
Aan de groep die neutraal of ontevreden zijn of haar contacten is (50%), is gevraagd aan welke sociale contacten ze nog meer behoefte hebben. De meeste personen met autisme blijken vooral meer behoefte te hebben aan vriendschappen met
Leeftijdscategorie / Geslacht Jeugd (<18,0 jaar)
Totaal
Volwassenen (>18,0 jaar)
leeftijdsgenoten (68%); dit geldt met name voor de jeugd (84-87%). Het is opvallend dat volwassen mannen (37%) veel vaker behoefte hebben aan een partnerrelatie dan volwassen vrouwen met autisme (20%). Rond de 10% van de respon-
Jongen
Meisje
Man
Vrouw
Nauwelijks sociale contacten
20%
18%
29%
20%
22%
Contacten met ouders
93%
97%
64%
73%
81%
Contacten met broers/zussen
76%
82%
62%
65%
70%
denten geeft aan helemaal geen behoefte te hebben aan sociaal contact, bij de volwassenen (>18,0 jaar) ligt dit percentage
Contacten met overige familieleden
hoger (13-15%) dan bij de jeugd (<18,0 jaar; 5-6%).
11.3 Sociaal gedrag in de jeugd Bij jeugdigen zonder verstandelijke beperking tussen de 6,0 en 18,0 jaar oud (n = 464) zijn 6 items rond sociaal gedrag van de CBCL afgenomen. Items (score range 1-3) waar vooral hoog gescoord op werd waren de items: Is liever alleen dan
(bijv. kinderen, neef, oma, oom)
75%
80%
36%
36%
55%
Vriendschappen met leeftijdsgenoten
35%
45%
36%
42%
38%
andere mensen met autisme
22%
24%
31%
33%
27%
Partnerrelatie
.5%
2%
40%
40%
21%
Contacten via hobby/sport
32%
36%
32%
33%
32%
Contacten via school of werk
48%
52%
39%
37%
43%
Contacten via de kerk
6%
8%
11%
14%
9%
Contacten via internet
18%
16%
23%
29%
22%
Contacten met buren
17%
20%
26%
22%
21%
Contacten met medebewoners
3%
3%
9%
9%
6%
Contacten met overige vrienden/kennissen
13%
11%
31%
34%
23%
met anderen (2,29) en Doet te jong voor zijn leeftijd (2,21). Als we kijken naar pesten dan wordt 8% van de jeugd tussen de 6 - 18 jaar zonder verstandelijke beperking vaak gepest.
Contacten/vriendschappen met
Contacten met begeleiders/hulpverlening
4%
4%
1%
3%
74
Rapportage 2015
Item
Is liever alleen dan met anderen
Helemaal
Een beetje
Duidelijk
niet (1)
of soms (2)
of vaak (3)
10%
51%
39%
Doet te jong voor zijn leeftijd
4%
2%
.7%
1%
2%
Overige contacten
.2%
1%
-
3%
1%
n = 469
n = 114
n = 293
n =248
n = 1187
Gemiddelde
Bereik itemscore
100%
2,29 punten
1 - 3 punten
18%
42%
40%
100%
2,21 punten
1 - 3 punten
1,95 punten
1 - 3 punten
1,70 punten
1 - 3 punten
1,58 punten
1 - 3 punten
1,31 punten
1 - 3 punten
n = 464 Gaat liever om met jongere jongens of meisjes
34%
38%
28%
100% n = 464
Gaat liever om met oudere jongens of meisjes
47%
35%
18%
100% n = 464
Wordt veel gepest
(dagbesteding, logeeropvang, zorgboerderij)
Totaal
n = 464
3%
Contacten tijdens de opvang
Totaal
Tabel 11.2 Uitkomsten sociaal gedrag items CBCL 6,0-18,0 jaar
50%
42%
8%
100% n = 464
Pest veel
72%
26%
2%
100% n = 464
75
12
Algemeen welbevinden
Algemeen welbevinden 12.1 Algemeen welbevinden
Verder is er bij de volwassenen gekeken naar het gemiddelde geluk van de groepen die bij de vraag over maatschappe-
Aan alle respondenten is gevraagd hoe gelukkig de persoon met autisme waarover gerapporteerd wordt is. In de tabel is te zien
lijke waardering in paragraaf 9.9 ofwel zeer hoog ofwel zeer laag scoren. Hierbij lijkt over het algemeen hoe succesvoller
dat 53% van de personen met autisme vaak of altijd gelukkig is, terwijl 26% vaak of altijd ongelukkig is. Een vijfde (21%) van de
wat betreft maatschappelijke bijdrage de persoon met autisme zichzelf ziet hoe gelukkiger hij is. Vooral personen zonder
respondenten zegt even vaak gelukkig als ongelukkig te zijn. Volwassenen lijken ongelukkiger dan kinderen en vrouwen ongelukkiger
structurele dagbesteding scoren zeer laag op algemeen welbevinden; 62% van deze groep is vaak of altijd ongelukkig.
dan mannen. Een kanttekening hierbij is weer dat het overgrote deel van de jeugdige groep de vragenlijst niet zelf heeft ingevuld.
12.2 Deelname aan maatschappij
Tabel 12.1 Algemeen welbevinden
30% van de respondenten vindt dat de persoon met autisme voldoende kan deelnemen aan de maatschappij, 29% Altijd of bijna
Vaker
Even vaak
Vaker
Altijd of
bijna altijd
gelukkig dan
gelukkig als
ongelukkig dan
bijna altijd
gelukkig (1)
ongelukkig (2)
ongelukkig (3)
gelukkig (4)
ongelukkig (5)
Totaal Gemiddelde
van alle respondenten vindt dat deze onvoldoende kan deelnemen en 40% zegt dat hij/zij enigszins voldoende kan
(bereik 1-5)
deelnemen aan de maatschappij. Er worden hierbij geen noemenswaardige verschillen tussen mannen en vrouwen of tussen jeugd en volwassenen gevonden.
Dagbesteding volwassenen Als zelfstandige werkzaam (ZZP)
Tabel 12.2 Wat is nodig voor deelname aan maatschappij (meerdere antwoorden per persoon mogelijk). 15%
40%
15%
32%
-
100%
2,65 Leeftijdscategorie / Geslacht
n = 40 Gepensioneerd / VUT
15%
33%
22%
26%
4%
100%
Jeugd (<18,0 jaar)
2,70
Jongen
11%
41%
23%
20%
5%
100%
2,67
n = 205 Ziektewet / arbeidsongeschikt
4%
33%
17%
37%
10%
100%
3,17
n = 115 Dagactiviteiten/dagverblijf/
9%
36%
14%
29%
13%
dagbehandeling psychiatrie Geen structurele dagbesteding
100%
3,00
n = 56 4%
18%
17%
35%
27%
100%
3,63
n = 79 Geslacht & Leeftijd Jongens (<18,0 jaar)
21%
42%
19%
15%
3%
100%
2,36
n = 456 Meisjes (<18,0 jaar)
16%
41%
25%
18%
1%
100%
2,47
n = 113 Mannen (> 18 jaar)
9%
39%
20%
24%
8%
Man
Vrouw
Verandering van mijn eigen gedrag en/of cognitie 54%
64%
38%
30%
45%
Passende hulpverlening/begeleiding
31%
34%
27%
28%
30%
Passend onderwijs
26%
25%
7%
10%
18%
Passende dagbesteding
13%
16%
12%
16%
14%
Passend werk/stage/vrijwilligerswerk
12%
13%
40%
46%
27%
Passende woonplek
11%
8%
14%
17%
13%
Passende regelgeving
10%
4%
15%
12%
11%
Meer financiën
19%
16%
32%
29%
24%
Meer sociale contacten
40%
35%
33%
23%
33%
Meer mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding
40%
43%
13%
16%
29%
7%
4%
7%
5%
6%
100%
tevreden met situatie
2%
1%
6%
6%
4%
Vrouwen (> 18 jaar)
7%
34%
22%
28%
9%
100%
Overig
2%
1%
2%
4%
2%
2,84
2,97
n = 297 Totaal
76
Rapportage 2015
14%
39%
21%
21%
5%
n = 1149
Totaal
n = 351
n = 83
n = 162
n = 207
n = 803
Meer acceptatie/begrip/kennis vanuit de maatschappij/omgeving
n = 283
2,65
Volwassenen (>18,0 jaar)
Meisje
n = 27 Regulier betaald werk
Totaal
Weet niet/niet van toepassing /
77
Algemeen welbevinden
Aan de respondenten die aangaven dat de deelname aan de maatschappij onvoldoende was, is gevraagd wat volgens hen
Tabel 12.3. Problemen met overgangssituaties (meerdere antwoorden per persoon mogelijk).
nodig is voor een betere maatschappelijke deelname. Voor de jeugd worden vooral verandering van eigen gedrag/cognitie (54-64%), meer sociale contacten (35-40%) en meer mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (40-43%) nodig gevonden
Jeugd
om beter deel te kunnen nemen aan de maatschappij. De volwassenen vinden passend werk (40-46%) en verandering van
(<18,0 jaar)
(>18,0 jaar)
groep
Van thuissituatie naar kinderdagverblijf/peuterspeelzaal of basisonderwijs
6%
-
3%
Van kinderdagverblijf of peuterspeelzaal naar basisonderwijs
4%
-
2%
Van basisonderwijs naar voortgezet onderwijs
47%
-
24%
Van voortgezet onderwijs naar vervolgopleiding (zoals MBO, HBO, universiteit)
2%
11%
7%
-
17%
9%
Van thuis wonen naar woonvorm of zelfstandig wonen
9%
19%
14%
Van jeugdzorg naar volwassenenzorg
.5%
3%
2%
-
25%
13%
erbij krijgen, nieuwe relatie, kinderen uit huis, verandering bij gezinsleden)
3%
15%
9%
Overige veranderingen in de schoolsituatie (wisseling school, leerkracht, klas)
27%
3%
15%
Verandering van woonsituatie (verhuizing)
7%
14%
10%
wisselen groep, overgang naar (andere) behandeling)
8%
10%
9%
Overlijden van naaste(n)
1%
4%
3%
Verandering in wet- en regelgeving
.5%
4%
2%
Overige overgangssituaties
3%
7%
5%
n = 211
n = 202
n = 413
eigen gedrag/cognitie (30-38%) vooral belangrijk, ook meer financiën en meer sociale contacten worden vaak genoemd.
12.3 Overgangssituaties in het leven De helft van de respondenten (50%) zegt dat er in het leven van de persoon met autisme sinds het invullen van de startvragenlijst geen overgangssituaties hebben plaatsgevonden en ongeveer 5% weet niet of er overgangssituaties hebben plaatsgevonden. 10% zegt dat er wel overgangssituaties hebben plaatsgevonden, maar dat deze niet voor problemen hebben gezorgd. In de groep die wel problemen heeft ervaren in overgangssituaties sinds het invullen van de startvragenlijst (35%, n = 413) speelt logischerwijs leeftijd een grote rol als we kijken naar welke overgangssituaties er hebben plaatsgevonden. Bij de jeugd lijkt vooral de overgang van basisonderwijs naar voortgezet onderwijs (47%) voor veel kinderen lastig te
Van onderwijs/opleiding naar werken
zijn. Van de volwassenen noemt een kwart (25%) veranderingen in de werksituatie als moeilijke veranderingen waarbij
Verandering van werksituatie (overgang naar werk of werkloosheid,
zij problemen hebben ervaren. Ook veranderingen in de woonsituatie, de gezinssituatie en in de hulpverlening worden
verandering van baan, reorganisatie op werk)
regelmatig genoemd als lastige overgangssituaties.
Volwassenen Totale
Verandering van gezinssituatie (scheiding, kinderen krijgen, zus/broer
Verandering in hulpverlening (opnames, verandering hulpverlener,
Totaal
78
Rapportage 2015
79
Algemeen welbevinden
12.4 In aanraking met politie en justitie
12.5 Sterke eigenschappen en vaardigheden
Het merendeel van de respondenten heeft niet met politie en justitie te maken gehad (93%). Dit komt overeen met eerdere
Als men over autisme praat, wordt er vaak over tekorten of zwakke vaardigheden gesproken, terwijl mensen met
gegevens uit de NVA-enquêtes van 2008 (zie Begeer en Wijnker-Holmes, 2010) en 2013. Onder de jeugd heeft 8% van de
autisme juist ook veel positieve eigenschappen of sterke vaardigheden hebben, mede juist dankzij hun autisme. De
ouders zorgen dat dit in de toekomst wel zal gebeuren, bij de volwassenen is dit 6%.
sterke vaardigheden of eigenschappen die het meest genoemd worden zijn: eerlijkheid (73%), een sterk gevoel voor
Wanneer we alleen naar de volwassen populatie kijken blijkt dat 10% van de volwassenen weleens in aanraking is geweest
rechtvaardigheid (69%) en een zeer goed geheugen voor bepaalde onderwerpen (64%). De verschillen tussen mannen
met politie of justitie. Dit gebeurde vaker als slachtoffer (8%) dan als dader (2%). Aan alle respondenten die wel eens met
en vrouwen zijn vooral te zien bij vaardigheden als ‘goed in wiskunde, wetenschappen of het gebruik van computers’;
politie in aanraking zijn geweest (7%, n = 78), zowel slachtoffers als daders, is gevraagd om welk type delict het ging en
waar de mannen duidelijk hoger op scoren en ‘muzikaal of kunstzinnig creatief’; waar juist de vrouwen duidelijk hoger
met welke instantie(s) ze te maken hebben.
op scoren. Deze verschillen komen overeen met de geslachtsverschillen in de resultaten van de bijzondere interesses.
Tabel 12.6 Sterke eigenschappen en vaardigheden (meerdere antwoorden per persoon mogelijk). Tabel 12.4 Type delict (meerdere antwoorden per persoon mogelijk) Leeftijdscategorie / Geslacht Daders
Jeugd (<18,0 jaar) Jongen
Meisje
Man
Vrouw
37%
45%
52%
49%
45%
bepaalde onderwerpen
54%
40%
67%
65%
59%
Eerlijkheid
66%
64%
78%
81%
73%
Een gevoel van rechtvaardigheid
58%
65%
76%
79%
69%
Ervaart de wereld op een andere manier
57%
61%
50%
50%
54%
gebruik van computers/technisch handig
38%
20%
44%
32%
36%
Muzikaal of kunstzinnig creatief
18%
43%
23%
41%
28%
72%
65%
63%
54%
64%
Geweldsdelict (bv. mishandeling, verkrachting, aanranding, bedreiging, moord, doodslag, overval met geweld)
Kan op ongebruikelijke,
23%
creatieve manieren denken
Vermogensdelict (bv. winkeldiefstal, belastingfraude, zakkenrollen, overval zonder geweld) 14%
Kan zich intensief richten op
Vernieling en openbare orde delict (bv. openbaar dronkenschap, verstoring openbare orde, inbraak, vandalisme, brandstichting, vernieling, huisvredebreuk, verboden wapenbezit) 46% Ander type delict
32%
Totaal
Totaal
Volwassenen (>18,0 jaar)
n = 22
Goed in wiskunde, exacte wetenschappen, het
Tabel 12.5 Instanties (meerdere antwoorden per persoon mogelijk) Dader
Slachtoffer
Totale groep
Politie
82%
88%
87%
Rechtbank
27%
17%
17%
Slachtofferhulp
9%
8%
9%
perfectionistisch/nauwgezet/precies
52%
55%
67%
71%
61%
Openbaar Ministerie
18%
8%
9%
Een ongelooflijke verbeelding/fantasie
28%
39%
20%
27%
27%
Raad voor de Kinderbescherming
9%
3%
5%
Vriendelijkheid/lief/zacht/behulpzaam/trouw/
Bureau HALT
9%
-
3%
zorgzaam/beleefd/gevoelig
49%
44%
58%
51%
51%
-
22%
17%
Andere sterke eigenschappen*
13%
5%
13%
22%
15%
n = 22
n = 60
n = 78
n = 469
n = 114
n = 293
n=
n = 1187
Overige instanties Totaal
Een zeer goed geheugen voor bepaalde onderwerpen/goed visueel geheugen Kan zich concentreren op kleine details/
Totaal
* Hier werden nog heel veel andere sterke vaardigheden genoemd. We hebben deze gecategoriseerd en in de volgende meting worden deze meegenomen.
80
Rapportage 2015
81
13
Referenties Hoekstra, R. A., Vinkhuyzen, A. A. E., Wheelwright, S., Bartels, M., Boomsma, D. I., Baron-Cohen, S., . . . van der Sluis, S. (2011). The Construction and Validation of an Abridged Version of the Autism-Spectrum Quotient (AQ-Short). Journal of Autism and Developmental Disorders, 41(5), 589-596. doi: 10.1007/s10803-010-1073-0 Lord, C., Risi, S., Lambrecht, L., Cook, E. H., Leventhal, B. L., DiLavore, P. C., . . . Rutter, M. (2000). The Autism Diagnostic Observation Schedule-Generic: A standard measure of social and communication deficits associated with the spectrum of autism. Journal of Autism and Developmental Disorders, 30(3), 205-223. doi: 10.1023/a:1005592401947 Lord, C., Rutter, M., & Lecouteur, A. (1994). AUTISM DIAGNOSTIC INTERVIEW-REVISED - A REVISED VERSION OF A DIAGNOSTIC INTERVIEW FOR CAREGIVERS OF INDIVIDUALS WITH POSSIBLE PERVASIVE DEVELOPMENTAL DISORDERS. Journal of Autism and Developmental Disorders, 24(5), 659-685. doi: 10.1007/bf02172145 Parner, E. T., Baron-Cohen, S., Lauritsen, M. B., Jorgensen, M., Schieve, L. A., Yeargin-Allsopp, M., & Obel, C. (2012). Parental Age and Autism Spectrum Disorders. Annals of Epidemiology, 22(3), 143-150. doi: 10.1016/j. annepidem.2011.12.006
82
Rapportage 2015
83
De NAR-meting 2015 is mede mogelijk gemaakt met dank aan: