1 vmbo
Godsdienst voor het vmbo BIJBEL ALS BASIS
Marius van Biert Pauline Buit Gerrit Hagens José Korsaan Hans Meerveld (eindredactie) Dave Plantinga Jet Roodnat-Kievit Willem van Rumpt Jan David Warta
1 vmbo
Inhoud Intro 1: Wat doe je bij het vak Godsdienst? Intro 2: De Bijbel
1
De komst van Jezus
1.1 1.2 1.3 1.4
De geboorte van Jezus Herders op kraamvisite Wijzen begroeten het kind Jezus Toen Jezus net zo oud was als jij
2
Vrienden en leerlingen van Jezus
2.1 2.2 2.3 2.4
Vriendschap Familie van Jezus De leerlingen van Jezus Kun je zelf leerling van Jezus zijn?
3
Woorden van Jezus
3.1 3.2 3.3 3.4
Woorden hebben kracht De woorden van Jezus op de berg Jezus over de wet en het gebed Jij en de woorden van Jezus
4
Gelijkenissen
4.1 4.2 4.3 4.4
Verhalen met een betekenis Verloren en weer teruggevonden De terugkomst van de verloren zoon De barmhartige Samaritaan: een voorbeeld voor je?
5
Wonderen van Jezus
5.1 5.2 5.3 5.4
De wonderen zijn de wereld niet uit Jezus geneest Jezus bevrijdt Jezus maakt levend!
6
Ontmoetingen met Jezus
6.1 6.2 6.3 6.4
Je leven op zijn kop Jezus ontmoet een vrouw uit Samaria Jezus ontmoet de tollenaar Zacheüs Jezus ontmoeten: het gebeurt nog steeds
7
Jezus in Jeruzalem: de lijdensweek
7.1 7.2 7.3 7.4
Jezus’ aankomst in Jeruzalem Jezus wordt onterecht veroordeeld Goede vrijdag Redding door het kruis
8
Jezus is opgestaan!
8.1 8.2 8.3 8.4
De begrafenis van Jezus Getuigen van de opstanding Verschijningen Betekenis van de opstanding
9
Het werk van Jezus gaat door
9.1 9.2
Hemelvaart en Pinksteren Na Pinksteren
4 8
13 16 18 21
25 28 30 32
37 40 42 44
47 51 53 55
59 61 62 64
67 69 73 76
81 83 87 90
93 95 98 101
105 108
2
Vrienden en leerlingen van Jezus
2.1 Vriendschap Je zit nog maar net op deze school. Je zit in een nieuwe klas met nieuwe klasgenoten. Hopelijk kun je goed met je klasgenoten opschieten. Misschien krijg je wel nieuwe vrienden of vriendinnen. Is het je al opgevallen dat iedereen heel verschillend is? Die ene jongen is heel stil, maar als hij wat zegt moet je wel lachen. Terwijl dat meisje bij het raam aldoor zit te praten! En jijzelf? Ben je creatief? Of juist sportief? Iedereen is verschillend. Maar je hebt elkaar in de klas wel nodig. Je kunt van elkaar leren en met elkaar plezier hebben.
opdracht
1
Je weet vast wel waarom je jouw vrienden of vriendinnen leuk vindt. Bijvoorbeeld omdat je lekker met hen kan sporten, winkelen of gamen. Maar het is ook belangrijk hoe jullie met elkaar omgaan. A
Wat doe jij graag samen met je vrienden of vriendinnen?
B
Wat vind je leuk of goed aan jouw vrienden of vriendinnen? Maak op een apart vel papier een woordspin waarin je de goede eigenschappen schrijft.
Hoofdstuk 2 Vrienden en leerlingen van Jezus
25
opdracht vervolg
1 C
Stel dat je beste vriend of vriendin iets over jou mag zeggen. Wat vindt hij of zij goed aan jou, denk je? Goede eigenschappen 1 2 3
D
En wat denk je dat hij of zij minder goed aan jou vindt? Minder goede eigenschappen 1 2
E
Soms zegt iemand: ‘Een goede vriend neemt je zoals je bent: met je goede en je slechte kanten.’ Schrijf op waarom je het wel eens bent met deze uitspraak:
F
Schrijf nu op waarom je het niet eens bent met deze uitspraak:
Over vriendschap valt best veel te zeggen, hè? Meestal zijn vrienden of vriendinnen even oud, maar je kunt ook bevriend zijn met bijvoorbeeld een opa, een voetbaltrainer of een muziekleraar. Dan heb je een ander soort vriendschap. Met sommige vrienden maak je vooral lol en met andere vrienden praat je meer. Lees maar wat Peter en Anneke daarover vertellen. Peter: ‘Ik woon in dezelfde stad als mijn opa. Elke dinsdag fiets ik uit school bij hem langs om een potje te dammen. En ’s zomers gaan we vaak vissen. We praten veel met elkaar. Eigenlijk is mijn opa mijn beste vriend. Mijn klasgenoten vinden dat maar vreemd, maar mij kan het niets schelen. Bij mijn opa voel ik me helemaal veilig.’ Anneke: ‘Ik ben superblij! Vanmiddag mag ik weer oppassen op mijn buurmeisje Marleen. Marleen is vier jaar en ik kan heel leuk met haar spelen. Ze is een echte vriendin, al is ze veel jonger dan ik.’
opdracht
2
26
A
Heb jij ook een vriend die ouder of jonger is dan jij? En wie is dat?
B
Wat ondernemen jullie samen?
De vrienden van Jezus Jezus had ook vrienden. Dat waren zijn twaalf leerlingen. Jezus reisde met hen door het land. Jezus was bijna altijd bij zijn leerlingen. Zo leerden ze elkaar heel goed kennen. Jezus was een perfect voorbeeld voor de leerlingen. Hij leerde hun hoe ze met elkaar om moesten gaan en hoe ze het beste konden leven. Hij leerde aan hen wie God is. Jezus leerde zijn vrienden veel, omdat ze zijn taak over moesten nemen.
1 2
opdracht
3
Jezus had twaalf leerlingen. De namen van de leerlingen staan in de Bijbel, bijvoorbeeld in Matteüs 10:2-4. ‘Dit zijn de namen van de twaalf apostelen: als eerste Simon, die Petrus genoemd wordt, en zijn broer Andreas, Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en zijn broer Johannes, Filippus en Bartolomeüs, Tomas en de tollenaar Matteüs, Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Taddeüs, en ten slotte Simon Kananeüs en Judas Iskariot, die hem zou uitleveren.’ A
Schrijf onder of boven de tekening op de juiste plaats de namen van de vrienden van Jezus (voor de duidelijkheid kun je er ook pijltjes bij tekenen).
B
Kijk nog eens goed naar de namen van de leerlingen. Sommige namen worden nu nog gebruikt. Welke namen zijn dat? Ken je iemand die zo heet?
C
Kleur de tekening.
Hoofdstuk 2 Vrienden en leerlingen van Jezus
27
opdracht
4
Met het volgende rollenspel kun je een situatie naspelen. A
Stel dat er nu nog een klasgenoot bij komt. Hoe kunnen jullie deze nieuweling helpen? Wat zeg je tegen elkaar? Wat doe je zodat de nieuweling zich op zijn gemak voelt? Eén leerling speelt ‘de nieuwe’, twee anderen ontvangen de nieuwe klasgenoot.
B
Jij hebt iets geleend van je beste vriend(in). Per ongeluk is het stuk gegaan. Hoe vertel je dat?
opdracht
5
Maak met twee anderen een poster over vriendschap. Kijk eerst terug bij opdracht 1. Kies de twee woorden die jullie het belangrijkst vinden. Verdeel de poster in twee vakken. Gebruik voor elk vak één van de woorden. Iemand die de poster ziet, moet meteen kunnen zien wat vriendschap voor jullie betekent.
2.2 Familie van Jezus Voor veel mensen is familie erg belangrijk. Soms zijn familieleden een soort vrienden, maar soms kun je helemaal niet met je familie opschieten. Je kunt verdriet om je familie hebben omdat er iemand is gestorven of omdat je ouders zijn gescheiden. Familie kun je niet kiezen, je hoort er gewoon bij.
opdracht
6 A
Teken op een apart vel papier een fotolijst. Daarbinnen teken je jouw gezin (en iedereen waarvan jij vindt dat die er ook bijhoort). Of plak een foto van jou met je gezin op.
B
Wat betekent familie voor jou? Hoe vind je het om bij een familie te horen?
Jezus kwam ook uit een gezin. Toen Hij jong was woonde Hij gewoon thuis, samen met zijn broertjes en zusjes. Zijn vader heette Jozef en zijn moeder Maria. Ze woonden in Nazaret. Jozef was timmerman. Jozef leerde Jezus het timmermansvak en Jezus kwam bij Jozef werken. Jezus was anders dan de anderen: Hij deed nooit iets dat verkeerd was.
7
opdracht Zou Jezus een leuke broer geweest zijn? Waarom wel/niet?
28
De hemelse Vader van Jezus Jezus had niet alleen verstand van timmeren, Hij wist ook erg veel van de joodse godsdienst. Weet je nog dat Jozef en Maria Jezus kwijt waren? Het staat in hoofdstuk 1 van dit boek. Jezus was toen twaalf. Hij was in de tempel gebleven om met de joodse wijze mannen, de schriftgeleerden, te praten. Later legde Jezus aan Jozef en Maria uit waarom Hij dat deed: Hij wilde bij zijn hemelse Vader zijn. Jezus noemt God zijn ‘hemelse Vader’. Pas toen Jezus ongeveer dertig jaar oud was, begon Hij aan iedereen uit te leggen wie God is. Heel vaak ging Jezus alleen naar een stille plaats om met zijn hemelse Vader te praten. Dan bad Hij.
opdracht
8 A
Wat betekent ‘hemelse Vader’?
B
Hoe zou Jozef dat vinden, dat Jezus over zijn hemelse Vader praat? Schrijf ook op waaróm je dat denkt.
C
Jezus ging bidden, praten met God. Weet jij waarom Hij dat deed?
Een hele grote familie Op een dag was Jezus in het dorpje Kafarnaüm. Daar kwamen heel veel mensen om naar Hem te luisteren. Ook zijn moeder en zijn broers wilden Hem ontmoeten. Maar het was te druk, ze moesten buiten wachten. Toen iemand dat aan Jezus vertelde, zei Jezus: ‘‘Wie zijn mijn moeder en mijn broers?’ Hij keek de mensen aan die in een kring om hem heen zaten en zei: ‘Jullie zijn mijn moeder en mijn broers. Want iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en zuster en moeder.’’ (Marcus 3:33-35). Vind je dat niet gek? Wilde Jezus soms niks met zijn familie te maken hebben? Nee, hiermee legde Jezus uit hoe bijzonder de band is tussen Hem en de mensen die geloven. Ze vormen eigenlijk een soort familie.
opdracht
9 A
Vul de goede woorden in: In veel kerken en christelijke gemeenten noemen de mensen elkaar . Dat past bij de kerk, omdat
en een bijzondere
met elkaar hebben. B
Lees deze stelling: Gelovigen hebben een sterkere band met elkaar dan ‘echte’ familieleden. Ben je het met de stelling eens? Waarom wel/niet? Bespreek je antwoord met elkaar.
Hoofdstuk 2 Vrienden en leerlingen van Jezus
29
1 2
2.3 De leerlingen van Jezus In de tijd van Jezus werd een leraar een rabbi genoemd. Een rabbi was een wijze man die veel wist van de Bijbel. De gewone mensen keken erg tegen een rabbi op. De rabbi gaf het goede voorbeeld aan de mensen. Hij kon natuurlijk niet het ene leren, en dan zelf lekker iets anders doen. Een rabbi had altijd wel een paar leerlingen, zij werden discipelen genoemd. De leerlingen letten goed op wat de rabbi leerde en deed. Zo konden ze later zelf rabbi worden. Ook Jezus werd door zijn discipelen rabbi genoemd. Zij hadden veel respect voor hem. Jezus behandelde hen als zijn vrienden. Dat deden de meeste rabbi’s niet: ze behandelden hun leerlingen als knechten.
Vissers van mensen Jezus had nogal bijzondere leerlingen. Zeker omdat ze zo slim waren en zoveel wisten? Nou, niet echt; zijn eerste leerlingen waren vissers: Simon, zijn broer Andreas en zijn helpers Jakobus en Johannes (Lucas 5:1-10). Lees maar hoe ze elkaar hebben ontmoet.
Rabbi met Tora-rollen (schilderij van Marc Chagall, 1930)
verteller
Jacobus en Johannes varen met hun vissersscheepje op het meer. Ze varen vlak bij Simon.
Jacobus en Johannes
‘Wat gevangen?’
Simon
‘Nee, niets. En jullie?’
De Bijbel in de tijd van Jezus
Jacobus
‘Wij ook niet.’
In de tijd van Jezus was de
Johannes
‘Laten we maar naar de haven varen.’
verteller
Jezus was op het land in gesprek met een heleboel mensen. Het was geweldig om naar Jezus te luisteren. Simon, Jacobus en Johannes luisterden ook mee. Ze waren tegelijkertijd hun netten aan het schoonmaken.
Jezus
‘Kan Ik misschien jullie schip gebruiken? Ik wil de mensen graag vanaf het schip toespreken. Nu kan niet iedereen Mij horen.’
leraar = rabbi leerling = discipel
Bijbel er nog niet zoals wij die kennen. Ze hadden boekrollen van de Tora, de Profeten en de Geschriften. Dat noemen we nu het ‘Oude Testament’.
30
Simon
‘Dat is goed, komt U maar aan boord.’
verteller
Jezus vertelde prachtig. Heel veel mensen luisterden naar Hem. Na een poos was Hij klaar.
Jezus
‘Simon, vaar naar diep water en gooi jullie netten uit om vis te vangen.’
Simon
‘Meester, we hebben de hele nacht gewerkt en niets gevangen … Maar als U het zegt zal ik de netten uitgooien.’
verteller
Er kwam zo veel vis in de netten, dat Simon er van schrok.
Jezus
‘Wees niet bang, van nu aan zul je mensen vangen.’
10
opdracht 1
De mannen begrepen waarschijnlijk wel wat Jezus bedoelde met ‘vissers van mensen’. Zij waren immers zélf vissers. Jezus pastte Zich aan bij hoe deze mannen leefden. Begrijp jij wat Jezus bedoelde met de uitspraak: ‘Jullie zullen vissers van mensen worden?’
2
Evangelie Evangelie betekent ‘de goede boodschap’ of ‘het goede nieuws’. Het goede nieuws is dat God Jezus naar de wereld gestuurd heeft. Jezus is gekomen om de mensen te redden.
Opgeleid om het evangelie te vertellen
Discipel en apostel
Jezus wilde dat zijn leerlingen Hem gingen helpen om het evangelie te vertellen. Het evangelie is de boodschap dat God van alle mensen houdt. Jezus leidde zijn discipelen op om met dat nieuws de wereld in te gaan.
In de Bijbel worden twee namen voor de leerlingen van Jezus gebruikt: discipel = leerling apostel = iemand die het goede nieuws verder vertelt
opdracht
11
Toen Jezus op aarde was,
De volgende puzzel gaat over dit hoofdstuk.
werden zijn leerlingen discipelen genoemd. Nadat Jezus naar de hemel gegaan
A
Zoek bij elke vraag het antwoord.
B
Schrijf de letters die in een oranje vakje staan achter elkaar.
was noemde men hen apostelen. Jezus had hen als leraren de wereld ingezonden.
Wat is een ander woord voor ‘het goede nieuws’?
G
Wat was het beroep van Simon, Jacobus en Johannes? Wat is een ander woord voor leraar?
S A
De naam voor iemand die gezonden is.
O
Wat gaan de leerlingen volgens Jezus vangen?
N
Wat is een ander woord voor leerlingen?
P
Wie was de vader van Jezus? Je hebt het Oude Testament en het …
Hoofdstuk 2 Vrienden en leerlingen van Jezus
O W
31
2.4 Kun je zelf leerling van Jezus zijn? In tv-programma’s zie je wel eens mensen die vertrekken naar een ander land. Ze verkopen alles wat ze hebben en zeggen hun familie en vrienden gedag. Ze willen hun droom waarmaken. Zo’n stap verandert hun hele leven. Dan durf je wel! Vrienden opgeven, sport, huis en familie achterlaten en dan een totaal nieuwe weg inslaan. Dat doe je niet zomaar.
opdracht
12
Stel je voor dat jij naar een ander land vertrekt om daar een nieuw bestaan op te bouwen. Wat zou er allemaal veranderen in je leven? A
Wat zou je moeten doen? Wat zou je allemaal denken? En wat zou je voelen? Vul voor deze drie vragen trefwoorden in. Doen
B
32
Denken
Bespreek daarna met twee anderen wat er allemaal zou veranderen.
Voelen
Een ander leven voor de discipelen Zo’n beslissing om naar een ander land te verhuizen heeft grote gevolgen. De keuze van de discipelen om Jezus te volgen kun je daar wel mee vergelijken. Ze gaven hun baan op en verdienden daardoor geen geld meer. Ze kozen voor een heel ander leven. Jezus geeft de discipelen op drie momenten een opdracht. De opdracht wordt steeds groter.
1 2
opdracht
13 A
De discipelen kregen eerst de opdracht om Jezus te volgen. Lees Matteüs 4:18-22. Vul daarna de tabel in. Over wie gaat het?
Zendingsbevel
Welke opdracht(en) krijgen ze?
De discipelen kregen vlak voordat de Here Jezus naar de hemel zou gaan een heel belangrijke opdracht. Dit wordt het zendingsbevel
Wat moeten ze achterlaten?
genoemd. Het staat in Matteüs 28:19: ‘Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest.’
B
Jezus belooft de discipelen dat
Een tijdje later krijgen de discipelen een opdracht die wat verder gaat. Lees Matteüs 10:7-14. Vul dan de tabel in.
Hij bij hen zal blijven tot aan het eind van deze wereld.
Wat is de hoofdopdracht? (vers 7)
Welke taken kregen ze?
Wat mochten ze niet doen en waarom?
C
Hoofdstuk 2 Vrienden en leerlingen van Jezus
Nóg later, als Jezus is gestorven en opgestaan uit de dood, krijgen de discipelen hun laatste en grootste opdracht. Dat kun je lezen in Matteüs 28:19. Als je in de Here Jezus gelooft ben je een leerling van Hem. Op welke manier kun jij merken dat er nog steeds aan deze opdracht wordt gewerkt?
33
Jezus volgen De discipelen waren onder de indruk van Jezus. Zijn boodschap was geweldig, daarom wilden ze alles opgeven om Hem te volgen. Ze vertelden iedereen wie Jezus was en wat Hij kwam doen. Sommige mensen vertelden dat weer aan anderen, en die weer aan anderen. Op die manier is het evangelie ook bij ons gekomen. Jezus begon met twaalf leerlingen, nu zijn er ongeveer twee miljard (2.000.000.000) mensen die Jezus volgen.
opdracht
14 A
Stel je voor dat je in de tijd van Jezus zou leven. Op een dag komt Jezus met zijn leerlingen bij jou in de buurt. Wat zou jij aan Jezus willen vragen? Bedenk drie vragen. 1 2 3
B
Aan jongeren werd de vraag gesteld of ze in deze tijd ook een vriend of vriendin van Jezus zouden kunnen zijn. Ze schreven daarover het volgende:
‘Zeker, want ik vind alle dingen die Jezus heeft gedaan heel interessant en daar zou ik ook bij willen zijn. Ik zou het ook wel leuk vinden om verhalen over Jezus te vertellen aan allerlei mensen.’
Nicole, 12 jaar
C
‘Ik denk het wel. Het is vast een aardige man. Alleen als ik een vriend van Hem zou zijn, zou ik niet weten wat ik met Hem zou gaan doen. Want je kunt natuurlijk niet zo maar even een balletje trappen met Jezus!
Stel dat Jezus vandaag zou rondtrekken met zijn vrienden. Zou jij dan een vriend of vriendin van Hem willen zijn? Waarom wel of niet?
opdracht
15
34
Frank, 13 jaar
A
Zet in een SMSje de volgende tekst: ‘Jezus houdt van jou’. Kijk naar de contacten in je telefoon. Aan wie zou je dit berichtje willen sturen? Ga je het ook echt doen?
B
Bespreek in de groep waarom je het SMSje wel of niet verstuurt.
1 2
Hoe volg je Jezus? Wilfred en Mariska hebben een paar jaar geleden hun huis in Nederland verkocht. Samen willen ze in Spanje het evangelie van Jezus vertellen. Slechts een paar belangrijke spullen pakken ze in om mee te nemen. Ze kunnen ook niet veel meenemen, omdat ze eerst een jaar naar de Bijbelschool zijn gaan. Daar wonen ze samen in een klein kamertje. Na de Bijbelschool verhuizen ze in 2004 naar Spanje. De eerste tijd in Spanje zijn ze vooral bezig om de Spaanse taal en cultuur te leren kennen. Hun Nederlandse namen zijn te moeilijk voor de Spanjaarden: iedereen kent hen daar als Guillermo en Marisa. Sinds 2007 wonen ze in Onda, een kleine stad in de provincie Castellón. In deze omgeving zijn weinig hristenen. Samen met twee echtparen stichten Wilfred en Mariska in Onda een christelijke gemeente. Ze geven onderwijs en organiseren activiteiten. De activiteiten zijn voor de gemeenteleden, maar ook voor andere mensen die meer van Jezus willen weten. Wilfred en Mariska werken ook mee aan een project voor mensen die een nieuwe start willen maken. Er is een huis waar deze mensen, bijvoorbeeld ex-verslaafden of ex-gevangenen, kunnen wonen. Wilfred en Mariska helpen de bewoners, ze praten met hen over hoe ze een nieuw leven kunnen opbouwen.
opdracht
16
Bespreek de volgende vragen in een groepje. A
Mensen als Wilfred en Mariska bewonderen Jezus en proberen net als Hem te leven. Is er iemand die jij bewondert? Wat doe je daar allemaal voor?
B
Wat is volgens jou het verschil tussen bewonderen van een popster of filmster en bewonderen van Jezus?
C
Ken je zelf iemand die Jezus op zo’n manier volgt? Leg uit waarom juist déze persoon probeert te leven als Jezus.
Hoofdstuk 2 Vrienden en leerlingen van Jezus
35
Samenvatting • De eerste paragraaf ging over vriendschap. Bij vriendschap gaat het erom dat je het fijn vindt om met elkaar op te trekken. Vriendschap ontstaat als je veel met elkaar te maken hebt of samen dingen beleeft. De Here Jezus noemde zijn leerlingen zijn vrienden (paragraaf 2.1). • Met gezinsleden heb je meestal een sterke band. Jezus heeft ook familie. Maar naast zijn vader Jozef heeft Hij ook nog een hemelse Vader, God zelf. En zijn familie is groter dan het gezin waar Hij uit komt. Hij noemt iedereen die in Hem gelooft ‘mijn familie’. Daarom noemen mensen in de kerk elkaar ‘broeder’ of ‘zuster’ (paragraaf 2.2). • Jezus heeft twaalf discipelen. Zij hebben gezien hoe Jezus aan iedereen in Israël vertelde dat God van hen houdt. Jezus heeft hen opgeleid tot apostel. Als apostelen trekken ze de wereld in om het goede nieuws (het evangelie) door te geven aan andere mensen (paragraaf 2.3). • Als je de Here Jezus wilt volgen, moet je alles aan de kant willen zetten. De discipelen deden dat. Ze werden zijn vrienden. Jij mag ook vriend van Jezus zijn (paragraaf 2.4).
De belangrijkste begrippen:
vissers van mensen vriendschap rabbi leerling
discipel apostel
God als Vader van Jezus evangelie
broeders en zusters Jezus volgen
36