3 VMBO-BASIS
ECONOMIE
Naam Klas
LEERWERKBOEK A
P I N COD E 5e editie vmbo-basis 3A leerwerkboek Auteurs Jacques van der Linden Ben van Os
Eindredacteur Leen Doorduin
Noordhoff Uitgevers Groningen
Omslagfoto: Image Select, Wassenaar Conceptontwerp omslag: Fabrique, Communicatie en design, Delft Vertaling vormgeving omslag: Duko Hamminga Grafisch Ontwerp, Assen Ontwerp binnenwerk: Duko Hamminga Grafisch Ontwerp, Assen Illustraties: Cartoony, Pieter Hogenbirk, Huizen Technisch tekenwerk: PrePressMediaPartners, Wolvega Beeldresearch: B en U International Picture Service, Diemen ANP Photo, Rijswijk: p. 6 Nationale Beeldbank, Amsterdam: p. 7, 92 Ben van Os, Veldhoven: p. 8, 14, 55, 86 Picture Alliance, Frankfurt: p. 15 www.beltonen.nl: p. 17 Ina Bos, Haren: p. 22 Hollandse Hoogte, Amsterdam: p. 25, 28, 38, 40, 50, 70, 71, 83, 97 o Angel Photography, Amsterdam: p. 39 Merlijn Michon Fotografie, Amsterdam: p. 44, 60 WFA Fotografie, Den Haag: p. 45 DNB, Amsterdam: p. 46 BMW Group Nederland / PR & Sponsoring, Rijswijk: p. 56 www.goodweave.org: p. 75 ANWB, Den Haag: p. 76 Consumentenbond, Den Haag: p. 77, 78, 79, 80, 94, 96, 97l, 98 Voermans van Bree, Arnhem: p. 84 Nestlé, Amsterdam: p. 88 Courtesy of Apple: p. 97 b www.gazelle.nl: p. 101
0 1 2 3 4 / 14 13 12 11 10 © 2010 Noordhoff Uitgevers bv Groningen/Houten, The Netherlands Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl). All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise without prior written permission of the publisher. ISBN 978-90-01-79451-4
Inhoud
Hoe werk je met Pincode? 4 1 Hoe ga je met geld om? 6 Exameneenheid Consumptie
ETE ETF ETG ETH
114-'00+5 8 1'-1/,+,##0+0-1/'0` 10 ##4*'$,+,$'*1'(6'##0` 14 1/,+,#4/''7+6` 18 #6*'$,''4811418'4` 22 #/'08#66+0) 26 ')4+22'0 27 '41'2'0 28 '7<'12&4#%*6'0 29 '56,'<'.( 30 '4*#.+0)512)#8'0 32 :64#12)#8'0 35
2 Kan ik pinnen? 38 Exameneenheid Consumptie
114-'00+5 40 FTE ##4*'$,')'.&811401&+)` 42 FTF 70,+,/'6)'.&1/)##0` 46 FTG ##4811452##4,'` 50 FTH ''0)'.&'061%*+'65-12'0` 54 #/'08#66+0) 58 ')4+22'0 59 '41'2'0 60 '7<'12&4#%*6'0 61 '56,'<'.( 62 '4*#.+0)512)#8'0 64 :64#12)#8'0 67
3 Weet jij wat je koopt? 70 114-'00+5 72 GTE ##4*##.,+,,'+0(14/#6+'` 74 GTF #6+5&'$'56'-112` 78 GTG 7#.9''44'%.#/'` 82 GTH '0,'$'.#<'4&` 86 #/'08#66+0) 90 ')4+22'0 91 '41'2'0 92 '7<'12&4#%*6'0 93 '56,'<'.( 94 '4*#.+0)512)#8'0 96 :64#12)#8'0 99
Algemene vaardigheden 102 Alfabetische begrippenlijst 105 Register 107
© Noordhoff Uitgevers bv
Exameneenheid Consumptie
Hoe werk je met Pincode? Pincode voor vmbo bovenbouw basis bestaat uit vier leerwerkboeken. Voor ieder leerjaar twee. De nadruk in de eerste twee leerwerkboeken ligt op het schoolexamen. De nadruk van de laatste twee leerwerkboeken ligt op het centraal examen. Hoe ziet een hoofdstuk eruit? Hoofdstukopening Ieder hoofdstuk begint met een stuk tekst over Jesse en zijn vrienden. Deze tekst en de vragen die erbij horen, zetten je aan het denken over het onderwerp in het hoofdstuk. Exameneenheid
Paragraaf Iedere paragraaf bestaat uit vier pagina’s. Boven aan de pagina staat een tekst met een bron. De teksten die je moet leren, zijn aangegeven met een rode stippellijn. Onder de tekst en bron staan vragen over de tekst en de bron. Met deze vragen oefen je of je de leertekst goed snapt. Als er een voor een vraag staat, weet je dat er in deze opgave gerekend moet worden. Rode stippellijn
Rekenblok
Inleidend verhaal
Samenvatting en begrippen In de samenvatting staan alle belangrijke dingen op een rij. In de begrippenlijst vind je de belangrijke begrippen en wat ze betekenen. Voorkennis In deze paragraaf worden belangrijke theorie en de bijbehorende begrippen herhaald die in de onderbouw zijn behandeld. Ook kun je met vragen oefenen of je de theorie nog weet. Theorie
© Noordhoff Uitgevers bv
Vragen
4
Hoe werk je met Pincode?
Samenvatting
Begrippen
Beroep en ICT In elk hoofdstuk wordt aandacht besteed aan een beroep. In het leerwerkboek staat een korte omschrijving. In de ICT werk je deze opdracht over het beroep verder uit. Hierna weet je gelijk of je dit beroep leuk vindt of niet. Ook vind je op deze pagina een overzicht van alle ICT die er bij dit hoofdstuk zit.
Oefenen Je kunt erg veel oefenen met Pincode. In elk hoofdstuk heb je een Test jezelf om te kijken wat je al weet. Met de Herhalingsopgaven kun je per paragraaf extra oefenen. Vervolgens zijn er de Extra opgaven. Deze opgaven zijn iets moeilijker en lijken ook meer op het eindexamen. Test
Keuzeopdrachten
Keuzeopdrachten Na Beroep en ICT staan twee keuzeopdrachten. Dit zijn onderzoeken of grotere opdrachten die je samen met andere leerlingen kunt doen.
Herhalingsopgaven
Extra opgaven
© Noordhoff Uitgevers bv
Beroep en ICT
Hoe werk je met Pincode?
5
1
Hoe ga je met geld om?
Exameneenheid Consumptie
Inhoud
© Noordhoff Uitgevers bv
1.1 1.2 1.3 1.4
6
Voorkennis Hoe kom jij aan inkomen? Waar heb jij behoefte aan? Kom jij daarmee uit? Wat heb je ervoor over? Samenvatting & Begrippen Beroep en ICT Keuzeopdrachten Test jezelf Herhalingsopgaven Extra opgaven
Intro Had ik maar een scooter! Jesse hoort een enorm lawaai onder het raam van zijn slaapkamer. Als hij naar buiten kijkt, ziet hij Amir lachend naar boven kijken. Hij zit op een gave scooter. ‘Niet van mij hoor’, roept hij, ‘van mijn broer.’ Bovengekomen meldt Amir trots dat hij aardig opschiet met sparen voor een eigen scooter. ‘En elke maand krijg ik van mijn ouders twintig euro voor de scooter.’ Jesse wordt rood van jaloezie. Ook hij wil graag een scooter. Maar bij zijn ouders hoeft hij voor iets extra’s niet aan te komen. Die moeten iedere maand al puzzelen om rond te komen met hun geld. Jesse zal er echt zelf voor moeten sparen!
1 Lees de tekst Had ik maar een scooter! a Amir zit op een gave scooter. Van wie is die scooter?
b Vanaf welke leeftijd mag je op een scooter rijden?
c Wat kost een scooter ongeveer?
© Noordhoff Uitgevers bv
d Jesse woont op tien minuten fietsen van school. Wat vind jij van Jesses wens om een scooter te kopen?
7
*
Voorkennis In Voorkennis gaat het over hoe je in je behoeften kunt voorzien en over consumeren. Ook leer je hoe je een deel van een bedrag kunt omrekenen in procenten.
Consumeren Jesse wil graag een scooter en een laptop. Zijn moeder kan dat niet voor hem betalen. ‘We moeten ook nog kunnen eten’, zegt ze. Dingen die je graag wilt of die je nodig hebt, noem je behoeften. Het voorzien in behoeften noem je consumeren. Als je meer wilt consumeren, heb je meer inkomen nodig. Met een bijbaan krijg je extra inkomen. Je ontvangt dan loon voor je werk. Van je loon kun je bijvoorbeeld een laptop kopen en zo in je behoefte aan een laptop voorzien.
2 Lees de tekst Consumeren. a Jesse heeft een aantal wensen. Noteer zijn wensen hieronder.
Streep het foute antwoord door. b Dingen die je graag wilt of die je nodig hebt, noem je behoeften / consumeren. c Het voorzien in een behoefte noem je behoeften / consumeren. Vul het juiste woord in. d Met een bijbaan ontvang je
© Noordhoff Uitgevers bv
3 Bekijk de bron bij de tekst Consumeren. Normaal kost een cd in deze winkel € 9,99. Hoeveel geld kan Jesse besparen als hij gebruik maakt van de aanbieding?
8
1 Hoe ga je met geld om?
Van bedrag naar procenten Sophie heeft € 500 op de bank staan. Zij krijgt na een jaar van de bank € 15 rente. Hoeveel % rente krijgt ze? Stap 1 Van welk bedrag moet je uitgaan?
Stappen Stap 1 Van welk bedrag moet je uitgaan?
€ 500 Stap 2 Bereken 1% van het bedrag waarvan je uitgaat. € 500 = 5 100 Stap 3 Hoe vaak past de uitkomst van stap 2 in het bedrag dat je om wilt rekenen in %? € 15 = 3% 5
Stap 2 Bereken 1% van het bedrag waarvan je uitgaat.
Stap 3 Hoe vaak past de uitkomst van stap 2 in het bedrag dat je om wilt rekenen in %?
4 Bekijk de bron bij de tekst Van bedrag naar procenten. a Je hebt € 250 op de bank staan. Na een jaar krijg je van de bank € 7,50 aan rente. Reken uit hoeveel procent rente je krijgt. Stap 1: Stap 2: Stap 3: b Amir heeft € 550 op de bank staan. Na een jaar krijgt Amir van de bank € 22 aan rente. Reken uit hoeveel procent rente Amir krijgt. Stap 1: Stap 2: Stap 3: We maken de berekening nu iets korter. We slaan stap 1 over en beginnen direct met stap 2. c Sophie heeft € 2.550 op de bank staan. Na een jaar krijgt Sophie van de bank € 84,15. Dit is de rente die ze van de bank krijgt. Reken uit hoeveel procent rente Sophie krijgt. Stap 2: Stap 3: © Noordhoff Uitgevers bv
R
Voorkennis
9
1.1 Hoe kom jij aan inkomen? Heb jij inkomen? Waar geef jij je geld aan uit? In deze paragraaf leer je hoe mensen aan geld komen en waar mensen het geld aan besteden.
A
Inkomensvormen
Jesse krijgt per maand € 25 zakgeld en € 40 kleedgeld. Jesse hoeft niets te doen voor zijn zakgeld en kleedgeld. Hij krijgt het van zijn ouders.
14 jongens meisjes
12 10
Zijn ouders geven een deel van hun inkomen aan hem. Dat noem je een inkomensoverdracht.
4 2 0
kr an tb ez or ge n ba by sit te ka n bi rw jd ei w e tje bo er ke er se n n in k lu de sje su s pe rm ar kt ho sc re ho ca on m ak an en de rb aa nt je
Veel jongeren hebben een bijbaan. Inkomsten van een bijbaan noem je inkomen uit arbeid. Inkomen in natura is loon dat niet in geld wordt uitbetaald. Zo werkt Mark bij een boer. Hij mag iedere week groenten mee naar huis nemen. Er zijn drie inkomensvormen: • inkomen uit arbeid (loon of salaris, vakantiegeld, loon in natura) • inkomen uit bezit (rente, winst, huur, pacht) • inkomen uit overdracht
8 6
In het staafdiagram zie je dat 11% van de meisjes een bijbaan in de winkel heeft.
5 Lees tekst A Inkomensvormen. a Hoe noem je de inkomensvorm(en) van Jesse?
b Jesse krijgt iedere maand onder andere € 25 zakgeld en € 40 kleedgeld. Omcirkel het juiste antwoord. Dit inkomen van Jesse hoort bij: A bijbaan B vakantiewerk C geld van ouders c Onder welke inkomensvorm valt de rente die je krijgt over je banktegoed?
© Noordhoff Uitgevers bv
6 Bekijk de bron bij tekst A Inkomensvormen. In de grafiek zie je onderstaande bijbanen. Schrijf een J bij de bijbanen die jongens vooral hebben en een M bij bijbanen die meer door meisjes worden gedaan. werken in de supermarkt
bij de boer
10
babysitten
1 Hoe ga je met geld om?
schoonmaken
horeca
karweitjes en klusjes
krant bezorgen
ander baantje
B
Inkomensverschillen
Het inkomen van Jesse is lager dan dat van zijn vrienden. Amir krijgt bijvoorbeeld € 55 kleedgeld, € 45 zakgeld en nog € 20 om voor een scooter te sparen.
Gemiddeld inkomen per maand in euro’s naar leeftijd en geslacht
Inkomensverschillen zie je overal. Het inkomen van jou en jouw klasgenoten is niet gelijk. Ook jullie ouders verdienen niet allemaal hetzelfde. Er is verschil in inkomen tussen jongeren, tussen ouders en tussen de inwoners van verschillende landen.
Leeftijd
Jongens
Meisjes
13 jaar 14 jaar 15 jaar 16 jaar 17 jaar
84 108 181 239 284
75 102 150 203 236
In de grafiek hiernaast zie je inkomensverschillen tussen jongens en meisjes.
In de tabel hierboven kun je zien dat een meisje van 16 jaar gemiddeld € 203 te besteden heeft.
7 Lees tekst B Inkomensverschillen. a Amir heeft verschillende inkomsten per maand. Bereken het totale inkomen van Amir in één maand. Het inkomen van Amir is per maand
b Hoeveel euro ontvangt Amir iedere maand meer dan Jesse?
8 Bekijk de bron bij tekst B Inkomensverschillen. a In de tabel staan de gemiddelde inkomens van jongeren. Het gemiddelde inkomen per maand van een jongen van vijftien jaar is
Streep het foute antwoord door. b Jesse heeft meer / minder dan het gemiddelde inkomen.
© Noordhoff Uitgevers bv
c Geef twee redenen waarom Jesse minder inkomen heeft dan de gemiddelde jongen van 15 jaar.
1.1 Hoe kom jij aan inkomen?
11
C
Koopkracht
Frisdrank in de voetbalkantine is € 0,20 per glas duurder geworden. Als Jesse daar een glas cola koopt, houdt hij minder geld over dan eerst. Als de glazen fris duurder worden, kun je minder kopen voor je geld. Je koopkracht wordt minder. Koopkracht laat zien hoeveel goederen je met je geld kunt kopen. Als je inkomen gelijk blijft en de prijzen stijgen, kun je minder kopen. Een glas frisdrank is een kleine uitgave voor Jesse. Maar hij wil ook de volgende dingen kopen: een broek van € 60, een trui van € 45 en een computerspel van € 25. De koopkracht van Jesse is niet genoeg om alles te kopen. Mensen met een laag inkomen hebben hier iedere maand mee te maken!
De boodschappen zijn in 2010 duurder geworden. De koopkracht is gedaald.
9 Bekijk de bron bij tekst C Koopkracht. a Op de tekening zie je twee gevulde winkelwagentjes. Onder beide tekeningen staat € 100. Hoe komt het dat de ene winkelwagen minder gevuld is dan de andere? Omcirkel het juiste antwoord. A De prijzen zijn gedaald. B De prijzen zijn gestegen. C De prijzen zijn gelijk gebleven.
10 Lees tekst C Koopkracht. a Jesse schrikt van de nieuwe prijzen in de voetbalkantine. Kun je een reden verzinnen waarom de prijzen stijgen?
b Streep het foute antwoord door. Als de prijzen stijgen en je inkomsten blijven gelijk, dan daalt / stijgt je koopkracht. c Noem een manier waarop Jesse zijn koopkracht zelf kan vergroten.
© Noordhoff Uitgevers bv
d Streep het foute antwoord door. Moeder betaalde vorig jaar voor de wekelijkse boodschappen € 83,70. Dit jaar betaalde ze voor dezelfde boodschappen € 79,45. Haar koopkracht is gedaald / gestegen.
12
1 Hoe ga je met geld om?
D
Hoeveel procent is dat?
Amir wil wel eens weten hoeveel procent hij van zijn inkomen uitgeeft aan kleding.
Stappen
Zijn inkomen is € 120. Amir geeft gemiddeld € 30 uit aan kleding. Hoeveel procent van zijn inkomen besteedt Amir aan kleding?
Stap 1 Bereken 1% van het bedrag waar je van uitgaat (dat noem je 100%).
Stap 1
Stap 2 Hoe vaak past de uitkomst van stap 1 in het bedrag dat je om wilt rekenen in %?
€ 120 = 1,20 100
Stap 2 € 30 = 25% 1,20
11 Lees tekst D Hoeveel procent is dat? a Je krijgt iedere week € 10 zakgeld van je ouders. Hiervan besteed je € 2 aan snoep. Hoeveel procent van je zakgeld besteed je aan snoep? b Jesse geeft gemiddeld € 10 uit aan snoep en drank per maand. Zijn inkomsten zijn per maand € 75. Hoeveel procent van zijn inkomen besteedt hij aan snoep en drank?
c Maya krijgt € 12,50 als kerstbonus op haar werk. Normaal verdient ze € 50 per weekend. Hoeveel procent is haar kerstbonus van haar weekendsalaris?
12 Lees de samenvatting. Hieronder zie je drie zinnen. Zet onderstaande begrippen bij de juiste zin. inkomen uit arbeid – inkomen uit bezit – inkomensoverdracht 1 Je krijgt iedere maand geld van je ouders. 2 Je werkt iedere week een paar uur in de supermarkt. 3 Je hebt veel geld staan op je spaarrekening en krijgt daarvan ieder jaar rente.
Samenvatting Er zijn drie inkomensvormen: inkomen uit arbeid (bijbaan), inkomen uit bezit en inkomen uit overdracht (zakgeld en kleedgeld). Niet iedereen heeft evenveel inkomen: er zijn inkomensverschillen. Koopkracht laat zien hoeveel goederen je met je geld kunt kopen.
1.1 Hoe kom jij aan inkomen?
13
1.2 Waar heb jij behoefte aan? Mensen kopen niet allemaal hetzelfde. In deze paragraaf leer je waardoor onze wensen verschillen en hoe we beïnvloed worden bij wat we kopen.
A
Basisbehoeften en overige behoeften
Jesse heeft veel wensen. Zo wil hij nu graag een nieuwe broek. Zijn oude is uit de mode! Basisbehoeften zijn kleding, onderdak, eten en drinken. De basisbehoeften zijn noodzakelijk. Alle andere behoeften noem je overige behoeften. Dit zijn de niet-noodzakelijke behoeften. Wel kunnen ze je leven fijner maken. Een voorbeeld hiervan is een mobiel. Een mobiel is een luxe goed. Luxe goederen zijn niet van levensbelang, niet noodzakelijk. Ze horen bij de overige behoeften. Je kunt in je behoeften voorzien door het kopen van goederen. Dit noem je consumeren. Iemand die in zijn behoeften voorziet door iets te kopen, noem je een consument.
13 Bekijk de bron bij tekst A Basisbehoeften en overige behoeften. a Is een notebook een basisbehoefte of hoort een notebook bij de overige behoeften?
b De prijs voor het notebook was € 450. Wat wordt de nieuwe prijs met de korting eraf?
14 Lees tekst A Basisbehoeften en overige behoeften. a De tekst vertelt over basisbehoeften en overige behoeften. Zet de volgende goederen in de juiste kolom. aftershave – brood – trui – aardappelen – make-up – mobiel
© Noordhoff Uitgevers bv
Basisbehoeften
Overige behoeften
b Vul het juiste woord in. Als je producten of goederen koopt om in je behoeften te voorzien, noem je dat
14
1 Hoe ga je met geld om?
B
Prioriteitenlijst
Jesse bekijkt zijn wensenlijstje nog eens goed. Een broek, een trui, een computerspel. Heeft hij die trui echt nodig? En dat computerspel? Jesse heeft genoeg te wensen, maar niet genoeg geld. Hij moet keuzes maken. Vaak zijn je (geld)middelen niet voldoende om in al je wensen te voorzien. Een econoom zegt dan dat de middelen schaars zijn. Als je niet alles kunt kopen moet je een keuze maken. Wil je een nieuwe trui of een nieuwe broek? Om beter te kunnen kiezen kun je een keuzelijst maken. Je belangrijkste behoefte zet je bovenaan. Je noemt dit een prioriteitenlijst: een lijst met behoeften waarvan de belangrijkste bovenaan staat.
15 Bekijk de bron bij tekst B Prioriteitenlijst. Op de foto zie je enkele computergames. Streep het foute antwoord door. Deze games behoren tot de basisbehoeften / overige behoeften. Deze games zijn om het leven prettiger te maken / nodig om te kunnen leven. 16 Lees tekst B Prioriteitenlijst. a Wat wordt er bedoeld met: ‘Middelen zijn schaars’? Streep het foute antwoord door. Er is genoeg / te weinig geld om alles te kopen. b Vul het juiste woord in. Een lijstje van al je behoeften noem je een
c Stel dat jij niet alles kunt kopen wat je wilt. Je moet kiezen tussen nieuwe schoenen of een nieuwe winterjas. Wat kies je en waarom?
e De vader van Sanne heeft een andere baan. Hij gaat € 500 per maand meer verdienen. Sanne zegt: ‘Onze basisbehoeften blijven hetzelfde, maar onze prioriteitenlijst wordt nu anders’. Vertel of Sanne gelijk heeft of niet. Leg uit waarom.
1.2 Waar heb jij behoefte aan?
15
© Noordhoff Uitgevers bv
d Als je middelen schaars zijn, waarom moet je dan een prioriteitenlijst maken?
C
Consumentengedrag
Jesse ziet in de winkel een computerspel liggen. Het is afgeprijsd voor € 9,99. Hij koopt het spel meteen. Consumentengedrag of koopgedrag is de manier waarop je geld uitgeeft. Jouw koopgedrag wordt beïnvloed. Reclame, vrienden en ouders hebben invloed op je koopgedrag. Belangrijk voor je consumentengedrag zijn je inkomen, je leeftijd en je opleiding. Ook maakt het verschil of je een jongen of meisje bent.
Verschil in consumentengedrag tussen 15- tot 16-jarigen en 21- tot 24-jarigen kleding, cosmetica alcohol, roken, drugs, gokken transport mobiele telefoon huur en huishoudgeld, kost en inwoning verzekeringen
Door technologische ontwikkelingen verandert je koopgedrag ook. Nu zijn er producten die er vroeger niet waren. En bestaande producten worden steeds vernieuwd.
vakantie
15 tot 16-jarigen 21 tot 24-jarigen
De boodschappen zijn in 2010 duurder geworden. 0 5 10 15 20 25 30 35 40 De koopkracht is gedaald. Percentage van het inkomen
17 Lees tekst C Consumentengedrag. a Kruis aan wie invloed hebben op het koopgedrag van jongeren bij het kopen van schoenen. je ouders je vrienden de regering b Streep door wat niet belangrijk is voor koopgedrag. je inkomen / je woonplaats / je opleiding c Fabrikanten verzinnen steeds weer nieuwe producten. Hierdoor verandert je koopgedrag. Deze verandering komt door
18 Bekijk de bron bij tekst C Consumentengedrag. a Waaraan geven de 15- en 16-jarigen in verhouding meer geld uit dan de 21- tot 24-jarigen?
b Wat vond jij vijf jaar geleden heel leuk, maar nu niet meer?
c Waaraan geven de 21- tot 24-jarigen in verhouding meer geld uit dan de 15- en 16-jarigen?
© Noordhoff Uitgevers bv
d Waarom zouden de 21- tot 24-jarigen procentueel minder geld uitgeven aan alcohol, drugs en gokken?
16
1 Hoe ga je met geld om?
D
Doelgroep en reclame
Amir laat Jesse zijn nieuwe mobieltje zien. Het is het nieuwste mobieltje dat er is. Gaaf! Jongeren hebben veel geld te besteden. Omdat veel jongeren dezelfde behoeften hebben, zijn ze een belangrijke groep consumenten (kopers). Een groep consumenten met dezelfde behoeften noem je een doelgroep. Reclame is aandacht vragen voor een product en vertellen dat een bepaald product erg goed is. Het doel van reclame is het product te verkopen. Er zijn veel manieren om een reclameboodschap over te brengen. Denk bijvoorbeeld aan: tv, kranten, radio, tijdschriften, folders, bushokjes, huis-aan-huisbladen en internet.
E-commerce: winkelen op internet.
19 Lees tekst D Doelgroep en reclame. Waarom zijn jongeren een belangrijke doelgroep? Kruis de juiste antwoorden aan. Ze hebben allemaal dezelfde behoeften. Ze zijn jong. Ze laten zich niet gemakkelijk ompraten. Ze hebben veel te besteden. 20 Bekijk de bron bij tekst D Doelgroep en reclame. a Je ziet hier de site van beltonen.nl. Er wordt een aantal ringtonen aangeboden. Voor welke doelgroep is deze reclame bedoeld?
b Heb jij wel eens een ringtone gedownload?
c Weet jij of je opa of oma ook ringtonen downloadt?
21 Lees de samenvatting. Schrijf twee zaken op die invloed hebben op jouw consumentengedrag. 1 2
Samenvatting Je moet keuzes in je behoeften maken. Je consumentengedrag wordt beïnvloed door ouders, vrienden en reclame. En door je inkomen, leeftijd en opleiding.
1.2 Waar heb jij behoefte aan?
17
1.3 Kom jij daarmee uit? Veel mensen hebben moeite om rond te komen. In deze paragraaf leer je hoe je de eindjes aan elkaar kunt knopen.
A
Inkomsten en uitgaven
Jesse heeft in de stad een leuke broek gezien. Hij kost € 79,95. Helaas, Jesse komt een tientje tekort. Jesse wil alles wel kopen: een broek, een computergame, een nieuwe dvd en een bioscoopkaartje voor de nieuwste film. Hij heeft meer behoeften dan hij met zijn geld kan kopen. Je kunt niet alles kopen wat je wilt. Je moet keuzes maken. Daarom moet je weten wat je inkomsten zijn en je uitgaven daarop aanpassen.
Totaalplanning inkomen familie Muller in euro’s Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December
3.325 2.350 2.350 2.900 4.465 2.350 2.900 2.350 2.350 2.900 2.350 2.350 +
Totaal
22 Lees tekst A Inkomsten en uitgaven. a Streep de foute antwoorden door. Jesse heeft veel / weinig behoeften. Voor zijn behoeften heeft Jesse voldoende / te weinig geld. b Je kunt niet alles kopen wat je wilt. Je moet keuzes maken. Waarom moet je keuzes maken?
23 Bekijk de bron bij tekst A Inkomsten en uitgaven. a Wat zijn de totale verwachte inkomsten van de familie Muller per jaar? Omcirkel het juiste antwoord. A 23.940 B 32.940 C 28.560 b Welk bedrag ontvangt de familie Muller minimaal iedere maand?
© Noordhoff Uitgevers bv
c In de maand mei ontvangt de familie Muller vakantiegeld. Bereken het bedrag aan vakantiegeld.
18
1 Hoe ga je met geld om?
B
Budgetplan
De moeder van Jesse zegt: ‘Je moet leren met je geld uit te komen. Laten we jouw uitgaven maar eens op een rijtje zetten.’ Een overzicht van je inkomsten en uitgaven die je verwacht, noem je een budgetplan of begroting. Een budgetplan kun je bijvoorbeeld van een maand of van een jaar maken.
Inkomsten Kleedgeld Zakgeld Geld opa
Het maken van een budgetplan noem je budgetteren. Door te budgetteren weet je beter hoeveel je te besteden hebt. Je stemt je uitgaven af op je inkomsten. Zo voorkom je dat je geldproblemen krijgt.
Uitgaven 40 25 10
Kleding Snoep, snacks, drinken Bioscoop, eten Computerspellen, tijdschriften Cadeaus
28 24 7 15 5
Uitgaven en inkomsten van Jesse.
Jesse komt er nu achter dat hij een tekort heeft. Hij kan niet eens voor zijn scooter sparen!
24 Bekijk de bron bij tekst B Budgetplan. a Je ziet het budgetplan van Jesse. Bereken de totale inkomsten en uitgaven van Jesse. Inkomsten
Totaal:
Uitgaven
Totaal:
b Jesse heeft een overschot / tekort van
c Hoe zou Jesse dit tekort kunnen aanvullen?
25 Lees tekst B Budgetplan. Schrijf het bijpassende woord in de tweede kolom. © Noordhoff Uitgevers bv
Een overzicht van inkomsten en uitgaven noem je: Het maken van een budgetplan noem je: Door goed te budgetteren voorkom je:
1.3 Kom jij daarmee uit?
19
C
Huishoudelijke uitgaven
De moeder van Jesse heeft een budgetplan voor de maand september. Ze heeft de uitgaven keurig verdeeld in: • Dagelijkse uitgaven De gewone uitgaven voor bijvoorbeeld voeding, persoonlijke verzorging, zakgeld en uitgaan. • Vaste lasten Dat zijn uitgaven die iedere maand of kwartaal terugkomen. Denk aan uitgaven voor huur, energie, verzekeringen en abonnementen. Dit zijn uitgaven waar je aan vastzit. • Incidentele uitgaven Dit zijn grote uitgaven die je niet regelmatig doet of die je nog niet had verwacht. Bijvoorbeeld: de vakantie of de televisie die plotseling kapot gaat. Voor incidentele uitgaven leg je geregeld geld apart.
Budgetplan familie Muller september dit jaar 650 525 340 315 160 28 65 41 280 41 25 64 49 25 125 35
Huishoudgeld Huur Kleding Verzekeringen Gas en elektra Abonnementen Zak- en kleedgeld Gemeentelijke belastingen Schoolkosten Motorrijtuigenbelasting Contributies Waterleidingbedrijf Telefoonrekening Drogist Espressoapparaat Kapper
2.768
Totaal
26 Lees tekst C Huishoudelijke uitgaven. De huishoudelijke uitgaven kun je in drie groepen verdelen. Noteer hieronder deze drie groepen. 1 2 3 27 Bekijk de bron bij tekst C Huishoudelijke uitgaven. a Tel de dagelijkse uitgaven op. b Tel de incidentele uitgaven op. Huishoudgeld
€
Kleding
€
Zakgeld
€
Schoolkosten
€
Drogist
€
Espressoapparaat
€
Kapper
€
Totaal
€
Totaal
€
+
+
© Noordhoff Uitgevers bv
c Vul onderstaande tabel in en gebruik de uitkomsten van hierboven. Tel de bedragen op. Dagelijkse uitgaven
€
Vaste lasten
€
1.248,00
Incidentele uitgaven € Totaal
20
€
1 Hoe ga je met geld om?
+
D
Van week naar maand en andersom
Maya betaalt € 7,50 per week voor haar tennisles. Hoeveel geeft Maya per maand uit aan tennisles? Bereken als tussenstap eerst het bedrag per jaar! € 7,50 * 52 = € 390 per jaar € 390 : 12 = € 32,50 per maand Maandbedragen kun je ook omrekenen naar weekbedragen. Zo kost de krant bijvoorbeeld € 20 per maand. Hoeveel is dat per week? (Als tussenstap eerst het bedrag per jaar uitrekenen.)
Formule Bedrag per maand = bedrag per week * 52 weken : 12 maanden Bedrag per week = bedrag per maand * 12 maanden : 52 weken
€ 20 * 12 = € 240 per jaar € 240 : 52 = € 4,62 per week
28 Zoek op in je agenda. Een jaar heeft
weken. Een jaar heeft
maanden.
29 Lees tekst D Van week naar maand en andersom. a Je krijgt € 15 per maand aan zakgeld. Reken uit hoeveel dat per week is. b Je krijgt € 7,50 per week aan zakgeld. Reken uit hoeveel dat per maand is. c Imke geeft € 650 uit aan kleding per jaar, aan toiletartikelen € 15 per maand en voor € 10 per maand aan cadeaus. Hoeveel geeft zij gemiddeld per week uit?
d Achmed geeft € 25 per maand uit aan uitgaan, gemiddeld € 3 per week aan cadeaus en € 175 per drie maanden aan kleding. Hoeveel geeft hij gemiddeld per maand uit?
30 Lees de samenvatting. Vul in en gebruik daarbij de begrippen uit de samenvatting. a Inzicht in je inkomsten en uitgaven krijg je door b Uitgaven van een huishouden kun je verdelen in
Samenvatting Een budgetplan is belangrijk om inzicht te hebben in je inkomsten en uitgaven. De uitgaven van een huishouden kun je verdelen in dagelijkse uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
1.3 Kom jij daarmee uit?
21
1.4 Wat heb je ervoor over? Een scooter kost meer dan alleen de aanschafprijs. In deze paragraaf leer je iets over bijkomende kosten en hoe je daar rekening mee kunt houden.
A
Nibud
Jesse komt niet rond met zijn inkomen. Hij zal een bijbaan moeten zoeken. Met folders rondbrengen kan hij € 15 per week verdienen. Misschien kan hij daar wat van sparen. Het Nibud is het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting. Het geeft voorlichting over rondkomen met je inkomsten. Nibud heeft software waarmee je je uitgaven en inkomsten kunt bijhouden. Dat programma heet Nibud C@shflow Manager.
Grip op de knip is bepalend voor geluk De hoogte van het inkomen heeft geen invloed op het geluksgevoel. De mate waarin mensen controle over hun financiële situatie hebben, speelt een veel belangrijkere rol. Grip op inkomsten en uitgaven maakt veel gelukkiger dan de hoogte van het inkomen. Dat blijkt uit een onderzoek door het Nibud en de Wageningen Universiteit.
31 Lees tekst A Nibud. a Wat is de belangrijkste taak van het Nibud?
b Waarom denk je heeft het Nibud een Nibud C@shflow Manager-programma?
© Noordhoff Uitgevers bv
32 Bekijk de bron bij tekst A Nibud. a Vertel in je eigen woorden wat er wordt bedoeld met dit krantenartikel.
b Heb jij grip op je geld?
22
1 Hoe ga je met geld om?
B
Bijbaan
Jesse komt Amir tegen. ‘In de supermarkt zoeken ze nog vakkenvullers’, zegt hij. Jesse springt op zijn fiets en gaat naar de supermarkt. Als hij terugkomt, straalt hij helemaal. ‘Ik ben aangenomen. Ik werk 2 uur per week en krijg € 3,75 per uur!’ Jesse weet dat hij meer inkomsten moet hebben dan uitgaven. Anders kan hij nooit geld reserveren voor zijn scooter. Gelukkig kan hij zijn inkomsten vergroten met folders rondbrengen en vakken vullen!
33 Lees tekst B Bijbaan. a Jesse had te weinig inkomsten. Hij heeft gezorgd dat hij meer inkomsten kreeg. Op welke manier heeft Jesse zijn inkomsten kunnen vergroten?
b Omcirkel het juiste antwoord. Reserveren kun je alleen maar, wanneer je veel inkomsten hebt
geen uitgaven hebt
meer uitgaven dan inkomsten hebt
meer inkomsten dan uitgaven hebt
34 Bekijk de bron bij tekst B Bijbaan. a Reken uit wat Jesse nu iedere week aan extra inkomsten heeft. • Folders rondbrengen • Vakken vullen Totaal
2*€
€ = € €
© Noordhoff Uitgevers bv
b Hoeveel inkomsten heeft Jesse nu per maand? Reken het weekbedrag om naar een maandbedrag.
1.4 Wat heb je ervoor over?
23
C
Reserveren
Jesse spaart voor zijn scooter. Hij heeft inmiddels € 300 op de bank staan.
Aankoop bedrag
Termijnbedrag
Looptijd In maanden
500 700 900 1.000 1.100 1.200 1.300 1.400 1.500
16 23 29 32 35 38 42 45 48
46 44 45 46 46 46 45 45 46
Reserveren is geld apart houden waarmee je later onverwachte of grote uitgaven wilt betalen. Je reserveert geld voor incidentele uitgaven zoals een vakantie. Of voor een scooter. Reserveren kan alleen als je inkomsten groter zijn dan je uitgaven. Er is nog een andere manier om aan geld te komen. Je kunt geld lenen om producten te kopen.
Bij postorderbedrijf Nekkerkamp kun je met geleend geld kopen!
35 Lees tekst C Reserveren. a Wanneer kun je reserveren?
b Vind je lenen voor jezelf wel of geen verstandige manier om aan geld te komen? Waarom? Wel / Niet verstandig, omdat
36 Bekijk de bron bij tekst C Reserveren.
Even aandacht • Het aankoopbedrag is het bedrag dat je maximaal mag besteden. Dit is dus het bedrag dat je leent. • Het termijnbedrag is het bedrag dat je iedere maand moet betalen. • De looptijd is het aantal keren dat je het maandbedrag moet betalen.
a Stel dat je € 1.000 leent. Wat moet je dan in totaal terugbetalen? 32 * €
Totaal terug te betalen:
=
€
b Bereken hoeveel je extra betaalt door in 32 maanden (in termijnen) te betalen. Totaal terug te betalen – geleend bedrag = kosten van het lenen © Noordhoff Uitgevers bv
– c Je leent € 1.200. Wat moet je terugbetalen?
d Hoeveel betaal je extra?
24
1 Hoe ga je met geld om?
=
D
Benzinekosten
Jesse heeft op internet opgezocht wat een scooter per maand kost. Hij schrok flink: gemiddeld € 55 per maand aan verzekering, reparatie- en onderhoudskosten. De benzinekosten zijn afhankelijk van het aantal gereden kilometers. Om de benzinekosten per maand te weten, reken je eerst de benzinekosten van één kilometer uit.
Benzineprijs per kilometer: Benzineprijs per liter Aantal gereden kilometers per liter
Benzinekosten per maand: Aantal gereden kilometers * prijs per kilometer
Amirs broer rijdt gemiddeld 240 kilometer per maand. Met 1 liter benzine kan hij 20 kilometer rijden. Het benzineverbruik is dus 1 : 20. Een liter benzine kost € 1,25. De benzinekosten per kilometer zijn dan € 1,25 : 20 = € 0,0625. De benzinekosten per maand zijn:
240 * € 0,0625 = € 15 per maand
37 Lees tekst D Benzinekosten. Omcirkel het juiste antwoord. Waarvan zijn de benzinekosten afhankelijk? A Het aantal kilometers dat je rijdt. B Prijs van één liter benzine. C Het verbruik van de motor. D Alle drie bovengenoemde factoren. 38 Bekijk de bron bij tekst D Benzinekosten. a Het aantal gereden kilometers van een scooter is 350. Met 1 liter benzine kan hij 25 kilometer rijden. De literprijs is € 1,41. Wat is de benzineprijs per kilometer? b Bereken de totale benzinekosten voor 350 kilometer. c Een motor heeft 240 km gereden. Het benzineverbruik is 1 : 20. De benzineprijs per liter is € 1,46. Bereken de totale benzinekosten van 240 km.
39 Lees de samenvatting. a Je kunt alleen reserveren als je b Je reserveert deze bedragen voor
groter zijn dan je of
uitgaven.
Samenvatting Geld opzij zetten is belangrijk. Reserveren kan alleen als je inkomsten groter zijn dan je uitgaven. Je kunt hier later onverwachte of grote uitgaven van betalen.
1.4 Wat heb je ervoor over?
25
Samenvatting
De meeste jongeren krijgen zakgeld van hun ouders. Zakgeld is een inkomen uit overdracht, want het is inkomen waarvoor je niets hoeft te doen. Het geld dat je via een bijbaan ontvangt, is inkomen uit arbeid. Hiervoor moet je werken. Er zijn drie inkomensvormen: • inkomen uit arbeid (loon of salaris, inkomen in natura) • inkomen uit bezit (rente, winst, huur en pacht) • overdrachtsinkomen Niet iedereen verdient evenveel. Koopkracht is hoeveel goederen je met je geld kunt kopen.
Paragraaf 1.2
De behoeften kun je verdelen in basisbehoeften (kleding, onderdak, eten en drinken) en overige behoeften (niet-noodzakelijke behoeften). Een prioriteitenlijstje is een voorkeurslijst met behoeften die het meest dringend zijn. Je consumentengedrag is de manier waarop jij je geld uitgeeft. Dit wordt beïnvloed door ouders, vrienden en reclame. Maar ook door je inkomen, leeftijd, opleiding en technologische ontwikkelingen. Jongeren vormen een belangrijke doelgroep. Reclame wil aandacht vragen voor een product met als doel meer te verkopen.
Paragraaf 1.3
Een budgetplan geeft een overzicht van je inkomsten en uitgaven. Door te budgetteren weet je beter hoeveel je te besteden hebt. De uitgaven van een huishouden kun je verdelen in dagelijkse uitgaven (gewone huishoudelijke uitgaven), vaste lasten (uitgaven die iedere maand of kwartaal terugkomen) en incidentele uitgaven (grote uitgaven die je niet regelmatig doet of die je nog niet had verwacht).
Paragraaf 1.4
Het Nibud (Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting) geeft voorlichting over rondkomen met je inkomen. Reserveren kan alleen als je inkomsten groter zijn dan je uitgaven. Je kunt dan geld opzij zetten. Zo kun je later onverwachte of grote uitgaven betalen.
© Noordhoff Uitgevers bv
Paragraaf 1.1
26
1 Hoe ga je met geld om?
Begrippen
Paragraaf 1.1
• inkomen uit arbeid (loon of salaris) • inkomen uit bezit (rente, winst, huur en pacht) • inkomen uit overdracht Koopkracht
De hoeveelheid producten die je met geld kunt kopen. Paragraaf 1.2
Prioriteitenlijst
Een voorkeurslijst met behoeften die het meest dringend zijn.
Basisbehoeften
De behoeften aan eten en drinken, onderdak en kleding.
Overige behoeften
Niet noodzakelijke, overige behoeften.
Consumentengedrag
De manier waarop je je geld uitgeeft.
Reclame
Aandacht vragen voor een product met als doel meer te verkopen. Paragraaf 1.3
Budgetplan
Een overzicht van inkomsten en uitgaven in een bepaalde periode.
Dagelijkse uitgaven
De gewone huishoudelijke uitgaven voor bijvoorbeeld voeding, persoonlijke verzorging, zakgeld en uitgaan.
Vaste lasten
De uitgaven die iedere maand of ieder kwartaal terugkomen. Je hebt daarvoor vaak een afspraak met een bedrijf.
Incidentele uitgaven
Dit zijn grote uitgaven die je niet regelmatig doet of die je nog niet had verwacht. Paragraaf 1.4
Het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting. Het geeft voorlichting over rondkomen met je inkomen.
© Noordhoff Uitgevers bv
Nibud
Begrippen
27
Beroep en ICT Beroep: Werken op kantoor?
Wat ga je doen? Samen met een klasgenoot ga je uitzoeken wat het werk op kantoor kan inhouden. Op de leerlingensite staat bij deze opdracht een interview met een kantoormedewerker. Bekijk het interview en maak de opdrachten die erbij horen. Wat is het resultaat? Je hebt een goed beeld gekregen van wat werken op een kantoor inhoudt.
Met de juiste opleiding kun je later op een kantoor werken. Maar houdt werken op een kantoor eigenlijk in? Moet je nauwkeurig zijn? Moet je goed met anderen kunnen omgaan? Past dat wel bij jou?
Eigen mening Nu je het interview hebt gezien, wil je dan op een kantoor werken? Schrijf hieronder op waarom wel of niet.
ICT Bij dit hoofdstuk horen de volgende ICT-opdrachten.
H1
Geld en welvaart
© Noordhoff Uitgevers bv
Intro
28
ICT
Tijd
Verkenningsopdracht
15 min
§ 1.1
Wat voor inkomen heb jij?
Webquest
50 min
§ 1.2
Waar blijft je geld?
Webquest
50 min
§ 1.3
Kom je uit met je geld?
Minicursus
50 min
§ 1.4
Waar kies je voor?
Webquest
50 min
Samenvatting & Begrippen
Game
10 min
Test jezelf
Rekenen, diagnostische t0ets Rekenen, oefent0ets Kennistest Toepassingstest
10 min 15 min 10 min 15 min
Beroep en ICT
Oriëntatie op beroep
50 min
1 Hoe ga je met geld om?
Gemaakt
Keuzeopdrachten Kies samen met je docent welke opdrachten jullie gaan maken.
2
Een auto, wat kost dat nu?
2 leerlingen – 00:50 uur
2 leerlingen – 00:50 uur
Ongeveer de helft van alle scholieren heeft een bijbaan. In deze keuzeopdracht onderzoek je in een parallelklas wat de favoriete bijbanen zijn en wat medescholieren ermee verdienen. Ook onderzoek je of er verschil is tussen jongens en meisjes.
Bijna iedereen wil later een auto. In deze keuzeopdracht onderzoek je hoeveel een auto per maand kost. Je ondervraagt iemand in je omgeving naar de kosten die hij/zij per maand kwijt is voor de auto. Ook vraag je hoe duur de auto bij de aanschaf was.
Wat moet je doen? Maak een vragenlijst met de volgende vragen: • Heeft iemand een bijbaan? • Hoeveel verdient hij of zij er per maand mee? • Hoelang heeft hij of zij deze baan al? • Wat is de ideale bijbaan? Schrijf ook op of de persoon een jongen of een meisje is. Vraag minimaal 10 leerlingen.
Alle antwoorden schrijf je in een tabel. Per geïnterviewde krijg je een kolom. Dan kijk je welke bijbanen het vaakst voorbij komen, welke bijbanen het best verdienen en of er verschil is tussen jongens en meisjes. Analyse Schrijf op: • welke bijbaan het populairst is • welke bijbanen het best verdienen • of er verschil is tussen jongens en meisjes • welk verschil er is Heb ik alles gedaan?
Vragenlijst gemaakt Planning gemaakt De vragen gesteld aan 10 leerlingen Analyse gemaakt en geschreven Tabel + analyse aan docent gegeven Cijfer docent
Ja/Nee
Wat moet je doen? Maak een vragenlijst met de volgende vragen: • Hoe duur was de auto bij aanschaf? • Hoe lang heb je de auto? • Hoeveel betaal je voor verzekering en wegenbelasting per maand? • Hoeveel liter brandstof gebruik je per maand? • Hoeveel kosten de reparaties en beurten per jaar? • Hoeveel geld krijg je voor de auto als je hem nu verkoopt?
Alle antwoorden schrijf je in een tabel. Dan reken je uit hoeveel een auto per maand kost. Dan vergelijk je jouw uitkomst met drie andere klasgenoten. Analyse Schrijf op: • welke auto het duurst is • hoe dat komt • of dure/nieuwe auto’s goedkoper zijn dan oude/goedkope auto’s Heb ik alles gedaan?
Ja/Nee
Vragenlijst gemaakt Planning gemaakt © Noordhoff Uitgevers bv
1
Betaalt dat goed?
De vragen gesteld aan 10 leerlingen Analyse gemaakt en geschreven Tabel + analyse aan docent gegeven Cijfer docent
Keuzeopdrachten
29
Test jezelf Wat weet je al over Hoe ga je met geld om? Test jezelf en ontdek het.
1.1 Hoe kom jij aan inkomen?
1 Streep door: waar of niet waar? • Loon in natura is geld dat je krijgt voor het werk dat je hebt gedaan. waar / niet waar • Rente is inkomen uit bezit.
waar / niet waar
• Loon is inkomen uit arbeid.
waar / niet waar
1.2 Waar heb jij behoefte aan?
5 Prioriteitenlijstje a Wat staat er in een prioriteitenlijstje?
b Welke geldmiddelen kun je gebruiken als je iets wilt betalen?
2 Streep het foute antwoord door. • ls de prijzen dalen en je inkomsten blijven gelijk, dan daalt / stijgt de koopkracht. • Als ik meer kan kopen voor mijn geld, dan is mijn koopkracht gedaald / gestegen. 3 Schrijf hieronder de drie inkomensvormen. 1
6 Zet onderstaande woorden in de juiste kolom. jas – iPod – uitgaan – brood – televisie – woning – melk – internet Basisbehoeften
Overige behoeften
2 3
4 Zet onderstaande woorden in de juiste kolom. baan – vakantiewerk – zakgeld – geld van ouders – kleedgeld – auto wassen – rente spaarrekening – verhuren fiets Inkomen uit bezit
© Noordhoff Uitgevers bv
Inkomen uit arbeid
Inkomensoverdracht
7 Vul het juiste woord in. a De manier waarop je geld uitgeeft, noem je koopgedrag of
Kruis de goede antwoorden aan. b Door technologische ontwikkelingen: komen er nieuwe producten. worden bestaande producten vernieuwd. verandert je koopgedrag. weet je niet meer wat je kopen moet. Streep het foute antwoord door. c Technologische ontwikkelingen veranderen je koopgedrag niet / wel.
30
1 Hoe ga je met geld om?
1.3 Kom jij daarmee uit?
8 Vul het juiste woord in. a Een groep met dezelfde behoeften noem je een
1.4 Wat heb je ervoor over?
11 Waarom reserveren mensen?
b Reclame is het overbrengen van een
c Noem drie manieren waarop reclame wordt gemaakt.
12 Streep het foute antwoord door. a Inkomsten moeten groter / kleiner zijn dan de uitgaven. Vul het juiste woord in. b Je inkomsten kun je vergroten door
b Uitgaven die iedere maand of ieder kwartaal terugkomen, zijn
c Uitgaven die af en toe voorkomen, zijn
d De gewone huishoudelijke uitgaven zijn de
10 Je gaat rekenen van week naar maand en van maand naar week. a Je krijgt € 125 per maand aan zakgeld. Reken uit wat dat per week is.
b Je krijgt € 15 per week aan zakgeld. Reken uit wat dat per maand is.
c Je verdient elke zaterdag € 25 bij een tuinder. Wat verdien je nu per maand?
Aankoopbedrag
Termijnbedrag
Looptijd in maanden
€ 1.300
€ 42
45
€ 1.400
€ 45
45
€ 1.500
€ 48
45
€ 1.600
€ 51
45
€ 1.700
€ 54
45
13 Maak gebruik van bovenstaande tabel. a Bereken wat je in totaal betaalt als je € 1.300 leent.
b Bereken wat je extra betaalt als je € 1.400 leent.
14 Het benzineverbruik. a Het benzineverbruik van een auto is 1 : 20. Een liter benzine kost € 1,40. Wat zijn de benzinekosten per kilometer?
b Wat zijn de benzinekosten van 550 kilometer? © Noordhoff Uitgevers bv
9 Vul het juiste woord in. a Een overzicht van je inkomsten en uitgaven noem je
Test jezelf
31
Herhalingsopgaven 1.1 Hoe kom jij aan inkomen?
1 Een van de inkomensvormen die je in dit hoofdstuk hebt geleerd, is inkomen in natura. Jij werkt bij een bloemenkweker. Geef een voorbeeld wat je bij die kweker als loon in natura zou kunnen krijgen.
4 Neem de gegevens van de jongens in de tabel bij tekst B Inkomensverschillen van paragraaf 1.1 over. Kleur de staafjes in onderstaande grafiek. Inkomsten jongens van 13 t/m 17 jaar €350
€300
€250
€200
€150
€100
2 Neem je eigen zakgeld in gedachten. Wat denk je dat er met je koopkracht gaat gebeuren als de prijzen in de winkel stijgen?
€50
€0 13
14
15
16
17 Leeftijd
1.2 Waar heb jij behoefte aan?
3 Prijsstijging, wat heeft dat voor gevolgen? a Een leuk truitje kostte Sophie een jaar geleden € 19,95. Ze kreeg € 60 kleedgeld per maand. Onderstreep wat goed is.
5 Welke betekenis heeft het woord schaars? Schrijf dat hieronder.
Ze kon 2 / 3 / 4 truitjes voor dat geld kopen. b Dit jaar is de prijs van een trui gestegen naar € 24,95. Haar kleedgeld is hetzelfde gebleven. Onderstreep wat goed is. Ze kan nu 2 / 3 / 4 truitjes voor dat geld kopen.
© Noordhoff Uitgevers bv
c Haar koopkracht is: Omcirkel het juiste antwoord. A gelijk gebleven B gestegen C gedaald
6 Kijk jij ook eens naar het wensenlijstje van Jesse. Zet achter de wensen van Jesse of deze behoort bij de basisbehoefte of bij de overige behoeften. Een broek Een trui Een computerspel
32
1 Hoe ga je met geld om?
7 Koopgedrag wordt beïnvloed door vele zaken. Hieronder staat er een aantal. Zet een kruisje in de juiste kolom of dit je koopgedrag beïnvloedt. Wel
Niet
Reclame
10 In januari is het inkomen extra hoog. Naast het salaris ontvangt zij ook nog rente van de spaarrekening en kinderbijslag. a Mevrouw Muller ontvangt aan het begin van ieder kwartaal kinderbijslag. Welke maanden zijn dat?
Vrienden Ouders
b Bereken het bedrag dat per keer aan kinderbijslag ontvangen wordt.
Inkomen Leeftijd Opleiding Jongen of meisje Technologische ontwikkelingen
8 Streep het foute antwoord door. a Een groep mensen met ongeveer dezelfde behoeften noem je consumenten / een doelgroep.
11 Streep door en leg uit. Vaste lasten zijn iedere maand wel / niet even veel, omdat
b Het doel van reclame is het product verkopen / onder de aandacht brengen.
1.3 Kom jij daarmee uit?
Budgetplan familie Muller september dit jaar Uitgaven
€
Inkomsten Salaris
2.355
Totaal
2.355
Januari
4.130
Huishoudgeld
580
Februari
2.355
525
Maart
2.355
Rente en aflossing hypotheek Kleding
2.975
240
April
Verzekeringen
3.100
315
Mei Juni
2.355
Juli
2.975
Augustus
2.355
September
2.355 2.975
Motorrijtuigenbelasting
32
Oktober November
2.355
Contributies
25
December
2.355
Waterleidingbedrijf
64
Telefoonrekening
49
Totaal
Rekening gasbedrijf
71
Abonnementen
28
Zakgeld
32 280
Schoolkosten
Totaal
€
2.241
9 Bekijk bovenstaande tabel en bereken het totale inkomen. 12 Bereken de dagelijkse uitgaven van de maand september voor de familie Muller.
Herhalingsopgaven
33
© Noordhoff Uitgevers bv
Inkomen van mevrouw Muller
Herhalingsopgaven 13 Gebruik het budgetplan van de familie Muller. Bereken de totale vaste lasten voor de maand september.
14 Rachid krijgt € 25 per maand zakgeld, hij verdient € 5 per week met oppassen en krijgt € 75 per jaar van oma. Reken uit hoeveel dat gemiddeld per week is.
15 Waarom is het nodig om inzicht te hebben in je inkomsten en uitgaven?
20 Als jij de keuze hebt, zou je dan een lening afsluiten of zou je sparen tot je het bedrag bij elkaar hebt?
Aankoopbedrag
Termijnbedrag
Looptijd in maanden
€ 500
€ 16
46
€ 700
€ 23
44
€ 900
€ 29
45
€ 1.000
€ 32
46
€ 1.100
€ 35
46
21 Gebruik bovenstaande tabel. a Wat betaal je in totaal als je € 900 leent? b Bereken wat je extra betaalt als je € 500 leent.
1.4 Wat heb je ervoor over?
16 Vertel in je eigen woorden wat reserveren is.
© Noordhoff Uitgevers bv
17 Gebruik de tabel in paragraaf 1.4. Bereken wat je extra betaalt als je € 1.500 leent.
18 Hoeveel procent betaal je extra als je € 1.500 leent?
22 Jesse schrok flink: gemiddeld € 55 per maand voor de scooter. Zijn vriend Amir zegt: ‘Voor € 55 staat de scooter ook nog stil!’ Wat bedoelt Amir met deze uitspraak?
23 Voor zijn scooter heeft Jesse verschillende uitgaven. Hieronder staat er een aantal. Schrijf achter iedere uitgave tot welke groep die uitgave hoort. Kies daarbij uit dagelijkse uitgave – vaste lasten – incidentele uitgaven. Aanschaf helm Verzekeringskosten
19 Streep het foute antwoord door. Een lening volgens het kredietoverzicht in
Onderhoudskosten
paragraaf 1.4 kost veel / weinig extra geld. Benzine
34
1 Hoe ga je met geld om?
Extra opgaven 7 Met hoeveel procent is het inkomen van de groep bij vraag 6 gestegen?
Inkomsten algemeen Het inkomen van scholieren bedroeg 25 jaar geleden gemiddeld 228 gulden per maand. Omgerekend is dat € 103. In 2009 is het scholiereninkomen gemiddeld € 144 per maand. Deze toename is niet vreemd. Voor een euro kon je in 1984 meer kopen dan in 2009. De totale prijsstijging in de periode 1984–2009 bedraagt 63%. Voor iets wat in 1984 € 1 kostte, betaal je in 2009 dus € 1,63.
1 Hoeveel is het inkomen gestegen tussen 1984 en 2009?
2 Met hoeveel procent is het loon gestegen?
Stap 1: Stap 2: Stap 3:
Vmbo-leerling het rijkst Als we de 15- en 16-jarigen van de drie schooltypen met elkaar vergelijken, zien we dat vmbo-leerlingen het rijkst zijn. Zij beschikken per maand over € 210, havo-leerlingen over € 190 en vwo-scholieren hebben nog minder, slechts € 165 per maand. In 2010 zaten op de Wouter Bos Scholengemeenschap in Den Haag 2693 leerlingen. Van hen zitten 1616 leerlingen op het vmbo.
Stap 1: 8 Bereken het totale inkomen van de vmbo-leerlingen op de Wouter Bos Scholengemeenschap.
Stap 3: 3 Het loon is meer / minder gestegen dan de prijzen. Gemiddeld inkomen van scholieren per maand 2005
2009
12 jaar
€ 53
€ 49
13 jaar
€ 63
€ 79
14 jaar
€ 86
€ 105
15 jaar
€ 126
€ 165
16 jaar
€ 177
€ 221
17 jaar
€ 220
€ 259
18 jaar
€ 345
€ 358
4 Kijk in bovenstaande tabel. In welke leeftijdsgroep is in 2009 het inkomen het hoogst?
5 Geef één reden waarom zij het hoogste inkomen hebben.
6 Laat met een berekening zien bij welke leeftijd de stijging het grootst is.
9 Bereken het aantal leerlingen op havo en vwo samen.
Van de rest van de leerlingen gaat tweederde naar de havo en eenderde deel naar het vwo. 10 Bereken het aantal leerlingen dat op het vwo zit.
11 Bereken het aantal leerlingen dat op de havo zit.
12 Bereken het totale inkomen van de havo-leerlingen.
13 Vul met de berekeningen van 5 t/m 9 onderstaande tabel in en bereken de ontbrekende bedragen. Eerste vier klassen
Aantal leerlingen
Gemiddeld inkomen
Vmbo
1.616
€ 210
Havo
€ 190
Vwo
€ 165
Totaal
Totaal inkomen
2.693
Extra opgaven
35
© Noordhoff Uitgevers bv
Stap 2:
Extra opgaven 14 De titel van het persbericht van het Nibud was: Vmbo-leerling het rijkst. Leg met behulp van je berekeningen uit de vorige opgave uit dat de vmbo-leerlingen het rijkst zijn.
Monica moet voor haar baan 20 km reizen. Dit kan met de auto of met de trein. 15 Noem een reden waarom Monica toch liever een eigen auto gebruikt om mee naar haar werk te rijden.
Koos en Rob werken beide in supermarkt Fioretti. Hieronder staan enkele gegevens over Koos en Rob. Koos
Rob
Leeftijd
35 jaar
31 jaar
Functie
vakkenvuller
chef
Brutoloon per maand
€ 1.200
€ 2.000
Aantal uren per week
36 uur
32 uur
19 Waarom verdient Koos minder dan Rob? Vul het schema in. Nee
Ja
Leeftijd Functie
Monica vindt autorijden best duur. Van haar vriend hoort ze dat rijden met een dieselauto veel goedkoper is. Van de ANWB krijgt Monica de volgende gegevens. Kosten
Benzineauto
Dieselauto
Motorrijtuigenbelasting per jaar
€ 420
€ 960
Brandstofkosten per kilometer
€
€
0,10
20 Cacaobonen zijn de grondstof voor chocola. In 2009 werd op de hele wereld 2940 duizend ton cacaobonen geproduceerd. Kijk in de onderstaande tabel. De belangrijkste cacaoproducerende landen * 1000 ton
0,05
Monica denkt 20 000 kilometer per jaar te gaan rijden. Ze heeft berekend dat een benzineauto haar dan € 2.420 per jaar kost. Ze houdt geen rekening met andere kosten. 16 Wat zijn de kosten voor Monica per jaar als ze met een dieselauto gaat rijden? Geef de berekening.
17 Hoeveel is ze voordeliger uit? Geef de berekening. © Noordhoff Uitgevers bv
Aantal uren per week
18 Noem naast de ANWB nog een consumentenorganisatie die informatie geeft over auto’s.
Ivoorkust
1.300
Ghana
445
Indonesië
420
Nigeria
165
Brazilië
130
Kameroen
120
Ecuador
95
Maleisië
80
Dominicaanse Republiek
47
Colombia
40
Papoea Nieuw-Guinea
37
Mexico
35
Naar: Fair Trade
Bereken de totale productie van de genoemde landen.
36
1 Hoe ga je met geld om?
21 Hoeveel % van de totale hoeveelheid geproduceerde cacaobonen komt uit Ghana? Vul de berekening in.
De prijs van de cacaobonen op de wereldmarkt is in de loop van de tijd zeer sterk gedaald. Was de prijs in 1978 nog 10.000 dollar per ton, in 2009 was dat nog maar 1.000 dollar per ton.
24 Ghana is een arm land in Afrika. In Nederland wordt van de cacaobonen uit Ghana chocola gemaakt. Onderstaand cirkeldiagram laat zien hoe de opbrengst van de verkoop van chocola tussen Ghana en Nederland wordt verdeeld. Verdeling van de opbrengst van 1 kilo chocolade
22 Met hoeveel procent is de prijs van cacaobonen per ton tussen 1978 en 2009 gedaald? Vul de berekening in.
Chocola wordt gemaakt van cacaopoeder en cacaoboter. Cacaopoeder en cacaoboter worden gemaakt door cacaobonen te persen. Dit heet pletten. De meeste cacaobonen worden niet in arme landen zoals Ghana geplet, maar in westerse landen.
Nederland
Duitsland
25 Geef aan de hand van het cirkeldiagram een schatting in procenten van de opbrengst voor Ghana per kilo chocolade. A 10% B 30% C 70% D 90%
Geplette cacaobonen in tonnen 813 000
Verenigde Staten
Nederland Ghana
Ghana wil de cacaobonen liever in Ghana zelf pletten. Daardoor zou Ghana meer kunnen verdienen dan nu het geval is. Ghana verkoopt dan cacaopoeder en cacaoboter in plaats van cacaobonen.
420 000
220 000
Brazilië
190 000
Groot-Brittannië
180 000
23 Hoeveel ton cacaobonen werd er binnen de genoemde landen van de Europese Unie geplet?
26 Leg uit dat meer productie van cacaopoeder en cacaoboter kan leiden tot minder werkgelegenheid in de rijke landen.
27 Zal de prijs van chocola stijgen als de cacaopoeder en cacaoboter in Ghana geproduceerd worden? Streep het foute antwoord door en leg uit. De prijs van chocola zal wel / niet stijgen, want
© Noordhoff Uitgevers bv
Geef de berekening.
Extra opgaven
37
2
Kan ik pinnen?
Exameneenheid Consumptie
Inhoud
© Noordhoff Uitgevers bv
2.1 2.2 2.3 2.4
38
Voorkennis Waar heb je geld voor nodig? Kun jij met geld omgaan? Waarvoor spaar je? Geen geld en toch iets kopen? Samenvatting & Begrippen Beroep en ICT Keuzeopdrachten Test jezelf Herhalingsopgaven Extra opgaven
Intro Geld op zak Jesse moet niets hebben van banken. Het liefst wil hij al zijn geld bij zich hebben. ‘Weet je wat het mooiste geluid ter wereld is?’, zegt Jesse vaak. ‘Het rammelen van geldstukken in mijn broekzak!’ Jesse vond zichzelf ontzettend stoer door zo rond te lopen met een rinkelende broekzak. Tot vorige week. Toen hij een frietje wilde afrekenen, stond hij plotseling met lege handen. Er zat geen geld meer in zijn broekzak. Oorzaak: een groot gat. Thuis hoeft hij niet op medelijden te rekenen. Moet hij maar niet zo slordig zijn! Het zet Jesse aan het denken. Niet alleen koopt hij een portemonnee, maar hij gaat ook een rekening openen bij de bank.
1 Lees de tekst Geld op zak. a Jesse moet niets van banken hebben. Vind jij dat je een bankrekening nodig hebt? Waarom?
b Heb jij tijdens het pinnen wel eens iets stoms gedaan?
c Welke banken ken jij? Schrijf de namen ervan op.
© Noordhoff Uitgevers bv
d Er zijn mensen die geld liever thuis bewaren in plaats van op de bank. Noem een voordeel van het op de bank bewaren van je geld.
Intro
39
*
Voorkennis In Voorkennis gaat het over geld. Het afronden in de winkel en betalen met een pinpas. Verder gaat het over sparen en lenen.
Afronden Bij veel winkels kun je de kleinste munten van één en twee eurocent niet meer gebruiken. Het eindbedrag wordt afgerond op een veelvoud van 5 cent. Je betaalt het dichtstbijzijnde bedrag dat eindigt op 0 of 5 cent.
0 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
Je moet bijvoorbeeld € 12,33 betalen. Hiernaast zie je dat de 3 dichter bij de 5 zit dan bij de 0. Het eindbedrag moet je dus naar boven afronden op € 12,35. Zo wordt een bedrag van € 12,32 naar beneden afgerond op € 12,30. Kijk bij afronden naar het tweede cijfer achter de komma: • Staat dit getal het dichtst bij de 0 of de 5. • Staat het getal het dichtst bij de 0, dan rond je af naar de 0. • Staat het getal het dichtst bij de 5, dan rond je af naar de 5.
\ \ [ [ \ \ [ [
2 Bekijk de bron bij de tekst Afronden. Waarom staan achter de 0 en de 5 geen pijlen?
3 Lees de tekst Afronden. a Waarom denk je dat winkeliers de kleinste munten niet meer gebruiken? Omcirkel het juiste antwoord. A Kost veel ruimte in de kassalade. B Kost veel tijd om het geld te tellen. C Alle bovengenoemde argumenten.
© Noordhoff Uitgevers bv
b Rond onderstaande bedragen af zoals de winkelier dat bij de kassa doet.
40
1 € 12,48
€
6 € 35,72
€
2 € 25,46
€
7 € 1,64
€
3 € 2,33
€
8 € 45,51
€
4 € 5,99
€
9 € 17,77
€
5 € 3,22
€
10 € 95,49
€
Sparen en lenen Jesse wil dolgraag een scooter kopen, maar hij heeft niet genoeg geld. Daarom is hij flink aan het sparen. Geld dat je een tijdje niet nodig hebt, kun je op een spaarrekening zetten. Je ontvangt dan rente van de bank. Liever wil Jesse de scooter meteen kopen. Maar dan moet hij geld lenen bij de bank. En dat kost geld. Hij moet dan rente betalen aan de bank.
4 Bekijk de bron bij de tekst Sparen en lenen. a Streep het foute antwoord door. Geld in een spaarvarken sparen is modern / ouderwets.
b Wat is nadeel van deze manier van sparen? Het nadeel van deze manier van sparen is
5 Lees de tekst Sparen en lenen. Vul het juiste woord in. a Als je je geld naar de bank brengt, zet de bank dat bedrag op een b Na een jaar krijg je op die spaarrekening
van de bank.
c Als Jesse de scooter meteen wil kopen, zal hij geld moeten d Lenen bij de bank kost e Dit geld dat hij aan de bank moet betalen noem je f Stel jij wordt zestien jaar en je wilt een scooter, maar je hebt geen geld. Zou jij gaan sparen of gaan lenen? Ik zou sparen / lenen, omdat
© Noordhoff Uitgevers bv
R
Voorkennis
41
2.1 Waar heb je geld voor nodig? Bijna iedere dag gebruik je geld. Wat voor geld is dat? En hoe betaal je ermee? Heeft geld nog andere functies? Dat leer je in deze paragraaf.
A
Geldfuncties
Jesse staat in de dvd-winkel. Een dvd van zijn favoriete groep is afgeprijsd. Die wil hij hebben. Als je iets koopt, ruil je geld voor goederen. Geld is dan een ruilmiddel. Geld kan ook een rekenmiddel zijn. Je weet bijvoorbeeld dat een broodje gezond € 2 kost. Je drukt dan de waarde van het broodje in geld uit. Geld is ook een spaarmiddel. Je spaart je geld totdat je het nodig hebt. Ruilmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel zijn de drie functies van geld.
6 Lees tekst A Geldfuncties. a Geld is een ruilmiddel. Geef een voorbeeld waarbij jij geld als ruilmiddel gebruikt.
b Geld is ook een rekenmiddel. Geef zelf een voorbeeld waarbij je geld als rekenmiddel gebruikt.
c Geld is ook een spaarmiddel. Geef zelf een voorbeeld hoe jij geld kunt gebruiken als spaarmiddel.
d Welke geldfuncties herken je in de volgende voorbeelden? Kies uit: ruil – reken – spaarmiddel
© Noordhoff Uitgevers bv
Functie
42
Functie
Jesse koopt een dvd voor € 9,95.
Een paar skates staat voor € 119 in de winkel geprijsd.
Yasin legt € 15 opzij om daar later iets leuks van te kopen.
Els koopt een paar nieuwe schoenen voor € 75.
2 Kan ik pinnen?
B
Directe en indirecte ruil
Tijdens de economieles schrikt Jesse op. Wat zegt de docent nu? Hadden ze vroeger geen geld? Vroeger maakten mensen alles wat ze nodig hadden zelf. Zo voorzagen de mensen in hun eigen behoeften. Dat noem je zelfvoorziening. Later ruilden de mensen hun producten met elkaar. Een boer gaf melk en kreeg in ruil een vis terug. Maar wat moest hij geven als iemand een stal bouwde? En melk ‘sparen’ was natuurlijk ook geen succes. Geld heeft het ruilen makkelijker gemaakt. Nu kun je producten tegen geld ruilen. En geld weer tegen de producten die je nodig hebt. Het ruilen van producten tegen elkaar is directe ruil. Producten ruilen tegen geld en geld weer tegen producten, noem je indirecte ruil.
7 Lees tekst B Directe en indirecte ruil. a Ook tegenwoordig ruilen we nog direct met elkaar. Wat is bij onderstaande voorbeelden directe ruil? Omcirkel het juiste antwoord. A Ruilen van videogames met elkaar. B Kopen van de nieuwste game in de winkel. C Krijgen van een cadeau met je verjaardag. b Vul het juiste woord in. Als een boer graan verbouwt en daarvan voor zichzelf brood bakt, noem je dat een voorbeeld van
Je gaat ergens werken, omdat je op vakantie wilt gaan. Door dat werken verdien je geld. Dat geld gebruik je dan weer om je vakantie mee te betalen. c Hierboven staat een voorbeeld van indirecte ruil. Geef nu zelf een voorbeeld van indirecte ruil.
8 Bekijk de bron bij tekst B Directe en indirecte ruil. De boer en de bierbrouwer hebben een probleem. Ze willen graag hun producten kwijt, maar kunnen niets met de producten van de ander. Wat voor oplossing zou jij bedenken om die twee te helpen?
2.1 Waar heb je geld voor nodig?
43
© Noordhoff Uitgevers bv
d Wat is het voordeel van het gebruik van geld?
C
Pinpas
Jesse heeft niet alleen geld in zijn portemonnee. Sinds kort heeft hij een pinpas met chipknip. Niet altijd wil je met contant geld betalen. Dan kun je je pinpas gebruiken. Niet alleen voor grotere bedragen is dat gemakkelijk. Ook voor kleinere. Verder kun je met je pinpas geld opnemen bij de geldautomaat. Veel winkels hebben een betaalautomaat. Je haalt de pinpas erdoor en toetst dan je geheime pincode in. De computer van de bank zorgt dan dat het geld van je bankrekening af gaat.
9 Lees tekst C Pinpas. Wat is het voordeel van een pinpas?
10 Lees tekst C Pinpas. a Je verliest je pinpas. Welk risico loop je als een ander jouw pincode kent?
b Waarom is het verstandig om behalve je pinpas ook contant geld bij je te hebben?
c Hoeveel geld kun je maximaal opnemen bij de geldautomaat?
11 Bekijk de bron bij tekst C Pinpas. a Wat is het verschil tussen een betaalautomaat en een geldautomaat?
b Zijn de volgende beweringen juist of onjuist? Zet een kruisje in het juiste vak. Juist Een pinpas is ook contant geld. © Noordhoff Uitgevers bv
Met een pinpas kun je overal betalen. Bij een pinpas hoort een pincode.
44
2 Kan ik pinnen?
Onjuist
D
Chipknip
Jesse had eerst als pincode: 1203. ‘Dat is wel erg gemakkelijk’, zei zijn vriend Amir. ‘Je verjaardag als pincode! Dat kan ik zelfs verzinnen!’ Jesse heeft toen zijn code veranderd. Een pinpas met chipknip (chippas) is een ‘elektronische’ portemonnee. Bij een oplaadpunt kun je geld van je bankrekening overzetten op je chippas. Daarbij gebruik je je pincode. Als je met je chipknip betaalt hoef je geen pincode meer in te toetsen. Dat werkt sneller. Voor het betalen van kleinere bedragen is de chipknip erg handig.
E-commerce: winkelen op internet
12 Lees tekst D Chipknip. a Zijn de volgende uitspraken waar of niet waar? Zet een kruisje in het juiste vak. Waar
Niet waar
Ik kan op mijn chipknip net zo veel geld zetten als ik zelf wil. Als ik mijn pinpas met chipknip kwijt raak, kan een ander daar niets mee doen. Met een pinpas met chipknip kun je betalen zonder een cent op zak. 13 Bekijk de bron bij tekst D Chipknip. Op welke plaatsen denk je dat je vaak een chipknip-oplaadpunt kunt vinden?
14 Lees de samenvatting. Kies uit de volgende woorden: ruilmiddel – drie – contant – rekenmiddel – pinpas – spaarmiddel – chipknip Zet de bovenstaande woorden op de juiste plaats. In deze paragraaf heb je geleerd dat geld , Je betaalt vaak zonder
functies heeft: en geld. Dat doe je met je © Noordhoff Uitgevers bv
of je
Samenvatting Geld heeft drie functies: ruilmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel. Tegenwoordig kun je zonder contant geld betalen. Dat doe je met je pinpas of chipknip (chippas).
2.1 Waar heb je geld voor nodig?
45
2.2 Kun jij met geld omgaan? Heb jij al een bankrekening? En weet je hoe je ermee om moet gaan? In deze paragraaf leer je daar meer van.
A
Chartaal en giraal geld
Jesse heeft de laatste tijd veel geld uitgegeven. Hij weet eigenlijk niet meer hoeveel geld er op zijn rekening staat. Gelukkig krijgt Jesse regelmatig een rekeningafschrift van zijn Jongerenrekening. Je betaalt soms met echt geld, soms door te pinnen of te chippen. Echt geld, munten en bankbiljetten, noem je chartaal geld. Het zijn wettige betaalmiddelen. De tegoeden op bankrekeningen noem je giraal geld. Je kunt het contant opnemen bij de geldautomaat. Of ermee betalen door het over te schrijven of te pinnen.
15 Bekijk de bron bij tekst A Chartaal en giraal geld. a Streep het foute antwoord door. Munten en bankbiljetten noem je chartaal / giraal geld. b Wat voor soort rekening heb jij: een betaalrekening, een spaarrekening of een jongerenrekening?
c Bij een jongerenrekening zit ook een pinpas. Geef twee voorbeelden waarvoor jij je pinpas hebt gebruikt.
16 Lees tekst A Chartaal en giraal geld, en bekijk de bron. a Verbind de juiste begrippen met elkaar.
© Noordhoff Uitgevers bv
chartaal geld giraal geld wettige betaalmiddelen
munten en bankbiljetten munten en bankbiljetten tegoed bij de bank
b Bereken het totaal bedrag aan munten, als je van elke munt er één pakt. Gebruik niet de 1 en 2 cent.
Doe hetzelfde voor de bankbiljetten. Tel deze op.
46
2 Kan ik pinnen?
B
Negatief of positief saldo?
Jesse heeft een jongerenrekening. Op een jongerenrekening mag je geen negatief saldo hebben! Als je een negatief saldo hebt, heb je meer geld uitgegeven dan er op je bankrekening staat. Je staat dan ‘rood’. Meestal na de zomervakantie of na de dure decembermaand staat de vader van Jesse rood. Zijn vader vindt dit niet leuk. Hij moet rente over zijn tekort betalen. De bank noemt een negatief saldo (‘in de min’ of ‘rood staan’) een debetsaldo. Een positief saldo betekent dat je geld van de bank tegoed hebt. Je staat ‘in de plus’. De bank noemt dit een creditsaldo.
17 Bekijk de bron bij tekst B Negatief of positief saldo? Een paar vragen over het bankafschrift van de familie Muller. Streep het foute antwoord door. a Meneer Muller, de vader van Jesse, heeft een debetsaldo / creditsaldo. b Het saldo staat in de plus / de min. c Door een bijschrijving wordt je saldo meer / minder, door een afschrijving wordt je saldo meer / minder. 18 Lees tekst B Negatief of positief saldo? Streep het foute antwoord door. a Op een jongerenrekening mag je wel / geen negatief saldo hebben. b Bij een negatief saldo heb je meer / minder uitgegeven dan je op je bankrekening hebt. c Bedenk een reden waarom de vader van Jesse eind december vaak in het rood staat.
d Hieronder staan vier woorden. Zet de woorden met dezelfde betekenis in de juiste kolom. Kies daarbij uit: negatief saldo – positief saldo – je staat ‘rood’ – je staat in de plus Debetsaldo
Creditsaldo
e Streep het foute antwoord door. Als de vader van Jesse een debetsaldo heeft op de bank,
© Noordhoff Uitgevers bv
moet hij rente betalen aan de bank / ontvangt hij rente van de bank.
2.2 Kun jij met geld omgaan?
47
C
Saldocontrole
Jesse controleert op zijn rekeningafschrift of zijn nieuwe saldo klopt. Stel je voor dat de bank zich vergist. Meneer Muller controleert ook altijd zijn rekeningafschriften. Hij zet de getallen daarvoor netjes onder elkaar. Kijk maar eens:
Betaalrekening 1508230 Betaalrekening 1508230 HR B J MULLER EN/OF MW J M MULLER-VAN DULDEN ANTWERPENLAAN 19 5628 JB EINDHOVEN
€ 3.245,10 € 3.277,50 + € 6.522,60 Afgeboekt € 6.432,50 Nieuw saldo € 90,10 Vorig saldo Bijgeboekt
Overzicht gemaakt op 20-09-2010 10:30 Geselecteerde periode 12-09-2010 t/m 20-09-2010 Totaal bijgeschreven Saldo 12-09-2010 150,00 120,29 Saldo 20-09-2010 Totaal afgeschreven 301,95 X
Pagina 1 van 1 Het saldo op deze afdruk is het meest recente saldo in de geselecteerde periode Datum 12 SEP 14 SEP 14 SEP 18 SEP 18 SEP 18 SEP 19 SEP
Naam/Omschrijving 110815343 RABO MODEMAGAZIJN DE ZON V.D.EIJNDE SCHOENHANDEL VERZ.MIJ DONATUS J.V. VLIET NV UITGEVERIJ GELD CLAUDIA POSTHOEK 2 17-09-2010 09:53
Code OV BA BA OV AC PO GM
Rekeningnummer 5024933 4686302 4501839 192447 9765432 3566886 2785924
19 Bekijk de bron bij tekst C Saldocontrole. a Vul met behulp van het afschrift onderstaand schema in. Vorig saldo
€
Bijgeboekt
€
Af/Bij BIJ AF AF AF AF AF AF
Bedrag (€) 150,00 19,50 58,95 47,50 15,00 60,00 100,00
Vorig saldo + ontvangsten – betalingen = nieuw saldo
+
€ Afgeboekt
€
Nieuw saldo
€
-
b Waarom controleert meneer Muller het saldo?
20 Lees tekst C Saldocontrole. Bekijk het afschrift hieronder. Vul daarna het schema in en reken het nieuwe saldo uit.
Vorig saldo
€
Bijgeboekt
€
+
© Noordhoff Uitgevers bv
€
48
2 Kan ik pinnen?
Afgeboekt
€
Nieuw saldo
€
-
D
Creditcard en internetbankieren
Jesses vader betaalt zijn rekeningen vaak via zijn computer. Giraal betalen kan op veel manieren. Behalve een pinpas heeft Jesses vader ook een creditcard. Als je met een creditcard betaalt, hoef je alleen je handtekening op de rekening te zetten. Aan het eind van iedere maand worden de betalingen van je rekening afgeschreven. Jesses vader betaalt soms met een acceptgiro. Die moet je invullen en op de post doen. Dat is erg omslachtig. Vaker gebruikt hij de gegevens van de acceptgiro om via de computer te betalen. Je bankzaken regelen via internet noem je internetbankieren.
21 Lees tekst D Creditcard en internetbankieren, en bekijk de bron. a Wat voor een programma heeft Jesse op het scherm van de computer staan?
b Vul het juiste woord in. Betalen van je rekeningen via het internet noem je
c Je kunt op twee manieren betalen met de acceptgiro staat in de tekst. Op welke twee manieren is dat? 1 2 d Met een creditcard betaalt het creditcardbedrijf eerst jouw rekening. Later gaat het pas van je rekening af. Noem een nadeel van een creditcard.
e Bedenk een reden waarom jongeren niet rood mogen staan op hun bankrekening.
22 Lees de samenvatting. a In deze paragraaf heb je geleerd over twee soorten geld. Deze twee soorten zijn: en
© Noordhoff Uitgevers bv
b Tegenwoordig maken steeds meer mensen gebruik van
Samenvatting Chartaal geld bestaat uit munten en bankbiljetten. Giraal geld is je tegoed bij de bank. Mensen maken steeds meer gebruik van internetbankieren.
2.2 Kun jij met geld omgaan?
49
2.3 Waarvoor spaar je? Waarvoor spaar je? En weet je hoeveel rente je krijgt? Dat leer je in deze paragraaf.
A
Spaarmotieven
De opa van Jesse heeft soms een gulle bui. Dan geeft hij Jesse opeens een briefje van vijftig euro. ‘Om te sparen’, zegt hij er vaak bij. Jesse heeft hij een spaarrekening bij de bank. Jesse spaart voor een doel: een scooter. Jesses moeder zet iedere maand ook een bedrag opzij. Voor als iets groots onverwachts kapot gaat. Als je spaart om onverwachte uitgaven te kunnen doen, spaar je uit voorzorg. Je kunt verschillende spaarmotieven hebben: • Je kunt sparen voor een bepaald doel. • Je kunt sparen uit voorzorg. • Je kunt sparen voor de rente.
Sparen voor een doel.
23 Lees tekst A Spaarmotieven. a Welke drie spaarmotieven staan in de tekst genoemd?
b Wat is het laatste doel waarvoor jij gespaard hebt?
c Amir heeft geld gespaard op de bank. Ieder jaar krijgt hij van de bank een soort vergoeding over zijn spaargeld. Zijn spaarmotief is d Moeder spaart, zoals in de tekst staat, voor als iets onverwachts kapot gaat. Streep het foute antwoord door. © Noordhoff Uitgevers bv
Moeder spaart voor zichzelf / haar gezin. 24 Bekijk de bron bij tekst A Spaarmotieven, en de bron bij tekst B Sparen op de volgende bladzijde. Op de foto zie je waarvoor Jesse spaart en op de andere tekening maakt moeder zich zorgen. Beide bronnen gaan over sparen. Wat zijn de belangrijkste spaarmotieven van Jesse en zijn moeder? Omcirkel het juiste antwoord. Jesse spaart A voor de rente B voor een doel C uit voorzorg 50
2 Kan ik pinnen?
Moeder spaart A voor een doel B uit voorzorg C voor de rente
B
Sparen
Jesse probeert steeds een deel van het geld dat hij verdient te sparen. Het bedrag dat hij spaart voor zijn scooter loopt al aardig op. Hij heeft al bijna 1000 euro. Sparen doe je als je niet alles uitgeeft. Je houdt een stukje over van je inkomen. Dat geld kun je later besteden. Als je je geld op een spaarrekening zet, ontvang je rente van de bank. Rente krijg je als vergoeding van de bank. De bank kan dan over jouw geld beschikken. Hoe langer de bank je geld mag hebben, hoe meer rente jij ontvangt.
Sparen uit voorzorg.
25 Lees tekst B Sparen. Vul het juiste woord in. a Je kunt sparen als je
alles uitgeeft.
b Wat geeft de bank je als vergoeding omdat zij jouw geld mogen gebruiken? De bank geeft hiervoor c Streep het foute antwoord door. Als de bank langer over jouw geld mag beschikken, wordt de rente steeds minder / meer. d Bij Rachida thuis gaat de auto plotseling kapot. Er is niet gespaard uit voorzorg en ze hebben een auto nodig. Schrijf hieronder een mogelijke oplossing op.
e Waarom geeft de bank je een hogere rente als zij langer over jouw geld mogen beschikken?
26 Bekijk de bron bij tekst B Sparen. Verbind de juiste begrippen met elkaar.
rente de bank mag lang over jouw geld beschikken
meer rente wasmachine tegoed bij de bank
© Noordhoff Uitgevers bv
sparen uit voorzorg
2.3 Waarvoor spaar je?
51
C
Rente
Jesse heeft € 950 op een spaarrekening staan. De bank vergoedt hem 3% rente. Het enige dat Jesse moet doen is zijn geld een tijdje niet gebruiken. Laten we de rente voor Jesse eens uitrekenen. Jesse krijgt 3% rente van € 950. Eerst reken je uit wat 1% is. 1% = € 950 = € 9,50 100
Rente van 1 jaar Stap 1 Bereken de waarde van 1% Stap 2 Vermenigvuldig de uitkomst met het rentepercentage
Daarna hoeveel 3% per jaar is: 3% = 3 * € 9,50 = € 28,50 rente.
27 Lees tekst C Rente, en bekijk de bron bij de tekst. a Wat reken je bij rente als eerste uit en wat doe je daarna?
b Je hebt € 350 op je spaarrekening staan. Je krijgt bij de bank 2,6 % rente. Welk bedrag aan rente ontvang je na een jaar?
c Je vader heeft € 12.450 op een spaarrekening staan. Hij ontvangt hiervoor 3,3 %. Welk bedrag krijgt hij na één jaar sparen?
d Yuri heeft € 754 en krijgt 2,5 % rente per jaar. Hoeveel rente krijgt hij na één jaar sparen? e Hoeveel rente krijgt hij na 2 jaar sparen? f Sohail heeft € 754 en krijgt 2,5 % rente. Hoeveel rente heeft hij na 3 maanden?
g Mieke heeft € 1.450 en krijgt 3,4 % rente. Hoeveel rente ontvangt zij na 5 maanden?
© Noordhoff Uitgevers bv
h Raymond heeft € 3.456 en krijgt 2,3 % rente. Hoeveel rente ontvangt hij na 2 jaar en 3 maanden?
i Cindy heeft € 444 en krijgt 2,7 % rente. Hoeveel rente ontvangt zij na 13 maanden?
52
2 Kan ik pinnen?
D
Internetsparen
Jesse vindt geld heerlijk. Soms koopt hij er een computergame voor of een cd, maar zijn grootste doel blijft een scooter. Jesse spaart via een gewone spaarrekening bij de bank. Amir, de vriend van Jesse, spaart via internet. Amir zegt dat hij daardoor meer rente krijgt. De banken willen graag dat mensen sparen. En het liefst op een internetspaarrekening. Bij een internetspaarrekening heeft de bank minder kosten. Daarom krijg je als spaarder op een internetspaarrekening een hogere rente.
1 Rabo Internetbonus Sparen • sparen zonder minimum inleg • tot 1,8% spaarrente • spaargeld vrij opneembaar 2 ABN-AMRO • internetsparen zonder minimum inleg • 1,5% spaarrente • tussentijds geld opnemen heeft geen invloed op de rente 3 ABN-AMRO • saldo moet meer dan €1.000 zijn • 1,5% rente • spaargeld vrij opneembaar
Er zijn veel soorten spaarrekeningen en de rente die je krijgt, is nogal verschillend. Het is dus belangrijk om je goed te informeren.
28 Bekijk de bron bij tekst D Internetsparen. Welke spaarrekening lijkt jou het beste en waarom?
29 Lees tekst D Internetsparen. a Welk voordeel heeft de bank als je op een internetspaarrekening spaart?
b Welk voordeel heb jij als je op een internetspaarrekening spaart?
c Waarom is het voor jou belangrijk om je goed te laten informeren over verschillende soorten spaarrekeningen?
30 Lees de samenvatting. a De drie redenen waarom je spaart zijn:
© Noordhoff Uitgevers bv
b Vergoeding over je spaargeld noem je
Samenvatting Je hebt verschillende spaarmotieven: uit voorzorg, voor een bepaald doel of voor de rente. Sparen doe je als je alles niet uitgeeft. Rente is een vergoeding over je spaargeld.
2.3 Waarvoor spaar je?
53
2.4 Geen geld en toch iets kopen? Vroeger was lenen een schande. Nu lijkt het heel gewoon. Wat zijn de redenen om te lenen? En is het wel verstandig? In deze paragraaf leer je dat.
A
Lenen
De scooter komt in zicht. Nog 300 euro en hij kan de scooter kopen. Zou hij geld van zijn vader kunnen lenen? Geld lenen hoeft niet altijd een probleem te zijn. Maar je moet wel weten of je de lening terug kunt betalen. Lenen is gebruik maken van het geld van anderen om aankopen te doen. Een lening noem je ook wel krediet. Je moet later het geleende bedrag terugbetalen. Dat terugbetalen heet aflossen. Over het geleende bedrag moet je rente betalen. Dat is de beloning voor degene (bijvoorbeeld de bank) van wie je geleend hebt.
31 Lees tekst A Lenen. a Omcirkel het juiste antwoord. Geld lenen hoeft geen probleem te zijn als je A veel schulden hebt. B geld te kort komt. C zeker weet dat je kunt terugbetalen. D goede cijfers op school haalt. b Omcirkel het juiste antwoord. Geld lenen is A geld uitgeven dat je nog moet verdienen. B geld krijgen van je ouders. C geld van je spaarrekening halen.
© Noordhoff Uitgevers bv
c Iemand die geld aan je leent, krijgt daarvoor als vergoeding
32 Bekijk de bron bij tekst A Lenen. Noem een reden waarom Jesse wel van zijn vader leent en ook een reden waarom niet. Wel:
Niet:
54
2 Kan ik pinnen?
B
Leenmotieven
Dat valt tegen! Jesses vader wil hem het geld niet lenen. ‘Spaar jij maar door’, zegt hij. Maar Jesse wil die scooter nu. Dat geld betaalt hij later wel terug. Er zijn verschillende redenen om te lenen. Deze leenmotieven zijn: • Je hebt tijdelijk geld te weinig. Bijvoorbeeld omdat je door een onverwacht voorval plotseling iets nieuws moet kopen. • Je wilt eerder gebruik maken van iets waarvoor je het geld nog niet hebt. Anders zou je voor een heel grote aankoop lang moeten sparen.
Een leenmotief.
33 Lees tekst B Leenmotieven. a Geef één reden waarom de vader van Jesse geen geld aan Jesse wil lenen.
b Je kent nu twee leenmotieven: 1 Je komt tijdelijk geld te kort. 2 Je wilt eerder gebruik maken van je aankoop. Hieronder staan vier voorbeelden waarvoor je zou kunnen lenen. Kruis het juiste leenmotief aan. Tijdelijk tekort Eerder gebruik aan geld van je geld Door een ongeluk is je fiets total loss. Je wilt een huis kopen. Je krijgt je zakgeld een maand later. Je wilt nu een computer kopen om je werkstukken te kunnen maken. 34 Bekijk de bron bij tekst B Leenmotieven. a In de tekst zie je verschillende leenmotieven. Welke van deze motieven past het beste bij deze foto?
2.4 Geen geld en toch iets kopen?
© Noordhoff Uitgevers bv
b Zou jij voor een grote aankoop willen sparen of willen lenen? Waarom?
55
C
Consumptief krediet
Jesse baalt. Hij dacht bij de bank geld te kunnen lenen. Maar bij een bank moet je meerderjarig zijn om geld te lenen. Een lening wordt vaak gebruikt om iets groots te kopen: een duurzaam consumptiegoed. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een auto, een computer of een nieuwe keuken. Een lening voor de aankoop van consumptiegoederen noem je consumptief krediet. De belangrijkste vormen van consumptief krediet zijn persoonlijke lening, doorlopend krediet en salariskrediet.
Gekocht met consumptief krediet.
35 Lees tekst C Consumptief krediet. Vul het juiste woord in. a Je moet
zijn om geld te kunnen lenen bij een bank.
b Jesse baalt, staat er in de tekst. Zou jij ook balen, net als Jesse, en waarom baal je wel of baal je niet? Ik zou wel / niet balen, omdat
c Een lening wordt vaak gebruikt om een duurzaam consumptiegoed te kopen. Geef daarvan drie voorbeelden:
d Een lening voor een duurzaam consumptiegoed, noem je
e Omcirkel het juiste antwoord. De belangrijkste vormen van consumptief krediet zijn A salariskrediet, doorlopend krediet, persoonlijke lening B familielening, doorlopend krediet, salariskrediet C salariskrediet, persoonlijke lening, hypotheekkrediet
© Noordhoff Uitgevers bv
36 Bekijk de bron bij tekst C Consumptief krediet. a Veel auto’s worden gekocht met consumptief krediet. Leg uit waarom veel auto’s met consumptief krediet worden gekocht.
b Je kunt geld lenen voor een auto, voor een wasmachine of voor een nieuwe tv. Wat is het gevaar als je voor grote consumptiegoederen steeds een lening afsluit?
56
D
Vormen van consumptief krediet
• Bij een persoonlijke lening krijg je in één keer het geleende bedrag in handen. Je betaalt iedere maand een vast termijnbedrag terug. In het termijnbedrag zit een stukje aflossing en een stukje rente. Waaraan je het geleende bedrag wilt besteden, maakt niet uit. • Bij een doorlopend krediet mag je tot een maximumbedrag lenen. Het bedrag dat je hebt afgelost, mag je opnieuw lenen. Zolang je maar niet over het maximum leenbedrag heen gaat.
Tabel persoonlijke lening Bedrag 1.000 3.000 4.000 7.000
12 mnd.
24 mnd.
36 mnd.
47,12 138,34 184,46 322,21
33,26 96,71 128,95 225,06
88,90 263,66 351,54 614,60
Kosten van een krediet = (aantal termijnen * termijnbedrag) – lening
• Bij een salariskrediet spreek je af met de bank dat je tot een bepaald bedrag ‘rood’ mag staan op je rekening.
37 Lees tekst D Vormen van consumptief krediet. Streep het foute antwoord door. a Bij een persoonlijke lening betaal je iedere maand hetzelfde / een verschillend bedrag aan de bank. b Bij een doorlopend krediet mag je het terugbetaalde bedrag niet / wel weer opnieuw opnemen. c Bij het salariskrediet mag je wel / niet tot een bepaald bedrag in het rood staan. 38 Gebruik de bron bij tekst D Vormen van consumptief krediet. Bereken de kosten van de lening. a Je leent € 1.000. Je betaalt het in 24 maanden terug. b Je leent € 4.000. Je betaalt het in 36 maanden terug. c Je leent € 7.000. Je betaalt het in 24 maanden terug.
39 Lees de samenvatting. Vul de tekst in. Kies uit de volgende woorden: salariskrediet – aflossen – leenmotieven Redenen om te lenen noem je Het leenbedrag moet je terug betalen (
)
© Noordhoff Uitgevers bv
Een vorm van lenen is het
Samenvatting Er zijn verschillende redenen om te lenen: de leenmotieven. Het krediet dat gebruikt wordt voor een grote aankoop noem je consumptief krediet. Bekende vormen zijn de persoonlijke lening, het doorlopend krediet en het salariskrediet.
2.4 Geen geld en toch iets kopen?
57
Samenvatting
Geld heeft verschillende functies. Zo kun je geld gebruiken als ruilmiddel: geld ruil je tegen goederen (producten). Of je gebruikt geld als rekenmiddel: de waarde van de goederen druk je in geld uit. Ten slotte kun je geld gebruiken als spaarmiddel: je zet je geld apart totdat je het later nodig hebt. Vroeger ruilde men producten tegen elkaar: directe ruil. Ruilen van geld tegen goederen noem je indirecte ruil. Vaak betaal je zonder contant geld. Dat doe je met je pinpas met chipknip.
Paragraaf 2.2
Munten en bankbiljetten noem je chartaal geld. Je tegoed bij de bank noem je giraal geld. Een tegoed is een positief saldo op je bankrekening. De bank noemt dit een creditsaldo. Als je rood staat op je rekening, heb je een negatief saldo. De bank noemt dit een debetsaldo. Tegenwoordig maken steeds meer mensen gebruik van een creditcard en internetbankieren.
Paragraaf 2.3
Je hebt verschillende spaarmotieven: • uit voorzorg, zodat je bijvoorbeeld geld hebt als de tv kapot gaat • voor een bepaald doel, als je weet wat je wilt aanschaffen • voor de rente, zodat je extra geld verdient Sparen is het niet uitgeven van een deel van je inkomen: je houdt een stukje van je inkomen over. Rente is de vergoeding over spaargeld op een spaarrekening. Veel mensen sparen via internet.
Paragraaf 2.4
Lenen is gebruik maken van het geld van anderen om aankopen te doen. De verschillende redenen om te lenen noem je de leenmotieven. Leenmotieven zijn: • Je komt tijdelijk geld tekort, bijvoorbeeld omdat door iets onverwachts je plotseling iets nieuws moet kopen. • Ook kun je lenen omdat je eerder van je aankoop wilt genieten (en sparen duurt zo lang). Geld lenen voor de aankoop van consumptiegoederen noem je consumptief krediet. De bekendste vormen zijn de persoonlijke lening, het doorlopend krediet en het salariskrediet.
© Noordhoff Uitgevers bv
Paragraaf 2.1
58
Begrippen
Paragraaf 2.1
Functies van geld
Ruilmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel.
Directe ruil
Het ruilen van producten zonder gebruik te maken van geld.
Indirecte ruil
Producten ruilen tegen geld en dat geld weer ruilen tegen producten. Paragraaf 2.2
Chartaal geld
Wettige betaalmiddelen: bankbiljetten en munten.
Giraal geld
Tegoeden op bankrekeningen.
Debetsaldo
Een negatief saldo op je bankrekening. Je hebt een tekort.
Creditsaldo
Een positief saldo op je bankrekening. Je hebt een tegoed. Paragraaf 2.3
Spaarmotieven
Redenen om te sparen: voor een bepaald doel, uit voorzorg of voor de rente.
Sparen
Een deel van je inkomen niet besteden.
Rente (bij sparen)
Een vergoeding van de bank over je spaargeld, omdat de bank jouw geld mag gebruiken. Paragraaf 2.4
Gebruik maken van het geld van anderen om aankopen te doen.
Leenmotieven
Er zijn twee redenen (motieven) om te lenen: • Je komt tijdelijk geld tekort, bijvoorbeeld omdat je door een onverwacht voorval plotseling iets nieuws moet kopen. • Je wilt eerder profiteren van je aankoop, omdat je voor een heel grote aankoop veel te lang zou moeten sparen.
Consumptief krediet
Geld lenen voor de aankoop van consumptiegoederen. © Noordhoff Uitgevers bv
Lenen
Begrippen
59
Beroep en ICT Beroep: Werken op een bank?
Wat ga je doen? Samen met een klasgenoot ga je uitzoeken wat het werk van een bankmedewerker inhoudt. Op de leerlingensite staan bij deze opdracht een interview met een bankmedewerker. Bekijk dit interview en maak de opdrachten die erbij horen. Wat is het resultaat? Je hebt een goed beeld gekregen van wat werken bij een bank inhoudt.
Met de juiste opleiding kun je later op een bank werken. Maar wat voor werk doet een bankmedewerker eigenlijk? Moet je nauwkeurig zijn? Moet je goed met cijfers zijn? Moet je goed met anderen kunnen omgaan? Past dat wel bij jou?
Eigen mening Nu je het interview hebt gezien, wil je dan bij een bank werken? Schrijf hieronder op waarom wel of niet.
ICT Bij dit hoofdstuk horen de volgende ICT-opdrachten.
H2
Kan ik pinnen?
© Noordhoff Uitgevers bv
Intro
60
ICT
Tijd
Verkenningsopdracht
15 min
§ 2.1
Waar heb je geld voor nodig?
Webquest
50 min
§ 2.2
Kun jij met geld omgaan?
Webquest
50 min
§ 2.3
Waarvoor spaar je?
Webquest
50 min
§ 2.4
Geen geld en toch iets kopen?
Minicursus
50 min
Samenvatting & Begrippen
Game
10 min
Test jezelf
Rekenen, diagnostische t0ets Rekenen, oefent0ets Kennistest Toepassingstest
10 min 15 min 10 min 15 min
Beroep en ICT
Oriëntatie op beroep
50 min
2 Kan ik pinnen?
Gemaakt
Keuzeopdrachten Kies samen met je docent welke opdrachten jullie gaan maken.
1
Kies jij de hoogste rente?
2
De goedkoopste lening?
2 leerlingen – 00:50 uur
4 leerlingen – 00:50 uur
Banken geven heel verschillende rentes op spaarrekeningen. In deze keuzeopdracht onderzoek je wat het verschil in spaarrentes tussen verschillende banken zijn.
Op de televisie wordt veel reclame gemaakt voor leningen. En veel mensen kopen dingen met geld dat ze geleend hebben. In deze keuzeopdracht onderzoek je welke lening het goedkoopst is.
Wat moet je doen? • Maak een groepje van twee personen. • Zoek op internet naar verschillende banken. • Zet de antwoorden op de volgende vragen overzichtelijk op papier: 1 Hoeveel rente krijg je op de spaarrekening? 2 Wat zijn de voorwaarden van de rekening? 3 Krijg je nog iets bijzonders bij deze rekening en zo ja, wat is dat dan? • Als je dit bij vier banken onderzocht hebt, beantwoord je de volgende vraag: Waarom is er verschil in rente tussen de verschillende spaarrekeningen? • Met deze totale informatie bepaal je nu samen welke spaarrekening het best bij je past en waarom.
Wat moet je doen? • Je maakt een groepje van vier personen. • Iedereen zoekt thuis twee verschillende advertenties uit van leningen en/of van doorlopende kredieten. De advertenties neem je mee naar school. • Je rekent per lening uit hoeveel je aan rente moet betalen als je €1.000 leent. • Je vergelijkt de duurste met de goedkoopste lening en rekent het verschil uit.
Analyse Schrijf op: • welke bank de hoogste rente geeft • welke bank de laagste rente geeft • waardoor volgens jou dit verschil wordt veroorzaakt • welke spaarrekening voor jou het meest geschikt is Heb ik alles gedaan?
Ja/Nee
Analyse Schrijf op: • welke lening het duurst is • welke lening het goedkoopst is • waardoor volgens jou dit verschil wordt veroorzaakt • of je denkt ooit geld te gaan lenen Heb ik alles gedaan?
Ja/Nee
Planning gemaakt Vragenlijst gemaakt De spaarrentes met elkaar vergeleken Analyse gemaakt en geschreven Tabel + analyse aan docent gegeven
Planning gemaakt
Cijfer docent © Noordhoff Uitgevers bv
Berekening gemaakt Leningen met elkaar vergeleken Analyse gemaakt en geschreven Tabel + analyse aan docent gegeven Cijfer docent
61
Test jezelf Wat weet je al over Kan ik pinnen? Test jezelf en ontdek het.
2.1 Waar heb je geld voor nodig?
2.2 Kun jij met geld omgaan?
1 De drie functies van geld zijn
5 Verbind de juiste begrippen met elkaar. negatief saldo debetsaldo positief saldo creditsaldo
1 2 3
Rekeningafschrift LANDSTRAAT POSTBUS 25 3800 AA ZWARTEWATER INTERNET: WWW.ABNAMRO.NL
2 Tegenwoordig maken we nog steeds gebruik van direct en indirect ruilen. Hieronder staan enkele voorbeelden van ruilen. I dvd’s ruilen met elkaar II een dvd kopen in de winkel III folders rondbrengen Wat is bij bovenstaande voorbeelden indirecte ruil? Omcirkel het juiste antwoord. A alleen I B alleen II C alleen III D I en II E II en III F I en III 3 Elektronisch betalen doe je met I je chipknip. II contant geld. III je pinpas. Omcirkel het juiste antwoord. A alleen I B alleen II C alleen III D I en II E II en III F I en III
© Noordhoff Uitgevers bv
4 Je hebt in de winkel een computergame gekocht en gaat betalen. Wat is nu het verschil tussen een chipknip en een pinpas als je in de winkel betaalt?
Soort rekening (in EUR) PRIVE-REKENING
Nieuw saldo in EUR X
Rentedatum
Omschrijving
01-07 03-07
LADEN CHIPKNIP ZAKGELD
Datum afschrift 13-07-2010
Aantal bladen Blad 1 001
Totaal afgeschreven 15,00
Totaal bijgeschreven 10,00
Bedrag af (debet)
Volgnr 20
Bedrag bij (credit) 15,00
10,00
6 Bekijk het afschrift hierboven. Vul het schema in en reken het nieuwe saldo uit. Vorig saldo Bijgeboekt
Afgeboekt Nieuw saldo 7 Vul het juiste woord in. a Betalen via een computer en via internet noem je
b Giraal betalen kan met je pinpas, maar ook met de 8 De twee soorten geld die in deze paragraaf genoemd worden, zijn
2
2 Kan ik pinnen?
Rekeningnummer 44.65.64.931
Vorig saldo in EUR 451,25 +/CREDIT
1
62
DE HEER B.J. MULLER EN/OF MEVROUW J.M. MULLER-VAN DULDEN ANTWERPENLAAN 19 5628 JB EINDHOVEN
2.3 Waarvoor spaar je?
9 De drie spaarmotieven uit deze paragraaf zijn: 1 2 3 10 Wanneer kun je sparen? Omcirkel het juiste antwoord. A Als je meer geld uitgeeft dan je ontvangt. B Als je al je ontvangen geld meteen weer uitgeeft. C Als je minder geld uitgeeft dan je ontvangt. D Als je al je ontvangen geld aan uitgaan uitgeeft. 11 Bereken in onderstaande opgaven de rente. a Je hebt € 225 op je spaarrekening staan. Je krijgt bij de bank 3,2%. Welk bedrag aan rente krijg je na één jaar sparen?
2.4 Geen geld en toch iets kopen?
13 Omcirkel het juiste antwoord. Geld lenen is geen probleem als je zeker weet A dat je geen geld nodig hebt. B dat je het op tijd kunt terugbetalen. C dat je binnenkort geen werk hebt. D dat je weer gaat studeren. 14 In de paragraaf worden twee leenmotieven besproken. Schrijf de twee leenmotieven hieronder. 1 2 15 Drie bekende vormen van consumptief krediet zijn: 1 2 3
b Marvin spaart € 345 en krijgt 3,1% rente. Hoeveel rente ontvangt hij na 8 maanden sparen?
c Renate spaart € 550 en krijgt 3,3% rente. Hoeveel rente ontvangt zij na 3 jaar sparen?
Bedrag
12 mnd.
24 mnd.
36 mnd.
€ 3.000
€ 263,66
€ 138,34
€ 96,71
€ 4.000
€ 351,54
€ 184,46
€ 128,95
16 Gebruik bovenstaande tabel bij de volgende berekeningen. a Je leent € 3.000. Je betaalt in 12 maanden terug. Hoeveel moet je in totaal terug betalen?
b Je leent € 4.000. Je betaalt in 36 maanden terug. Wat zijn de kosten van deze lening?
Internetsparen sterk toegenomen c Je leent € 4.000. Je betaalt in 12 maanden teug. Wat zijn de kosten van deze lening?
© Noordhoff Uitgevers bv
VOORBURG - Sparen via internet is vorig jaar sterk toegenomen. Volgens cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) stond er afgelopen jaar een totaalbedrag van 58,4 miljard euro op deze rekeningen. Dit is 37 procent meer dan een jaar eerder. Deze ontwikkeling gaat ten koste van ‘gewoon’ sparen vogens het CBS.
12 Lees het krantenartikel hierboven. Ten koste van welke spaarvorm is internetsparen toegenomen?
Test jezelf
63
Herhalingsopgaven 2.1 Waar heb je geld voor nodig?
1 De drie functies van geld staan hieronder. Geef van ieder een voorbeeld. a ruilmiddel:
5 Geld maakt het ruilen van producten tegen producten veel gemakkelijker. Leg uit waarom geld dit veel gemakkelijker maakt.
b rekenmiddel:
c spaarmiddel:
2 In de supermarkt gebruikt men geen muntjes meer van 1 en 2 cent. Alles wordt bij het afrekenen afgerond op € 0,05. Dit gebeurt dus pas als je bij de kassa staat en de caissière rekent met je af. Waarop zal de caissière onderstaande bedragen afronden? a € 12,46
6 Ook jij haalt wel eens ‘geld uit de muur.’ Omcirkel het juiste antwoord. Je maakt dan gebruik van A de betaalautomaat. B de geldautomaat. C de automatische overboeking. D de chipknip.
2.2 Kun jij met geld omgaan?
7 Vul in. a Munten en bankbiljetten zijn geld.
b € 88,32 c € 27,58
b Het geld op de bankrekening noem je geld.
d € 23,50 e € 9,99 f € 25,51
c Je bankbetalingen doen met de computer noem je
g € 75,83 3 Waarom is het niet verstandig om een groot bedrag op je chipknip (chippas) te zetten?
© Noordhoff Uitgevers bv
4 Zelfvoorziening is voor de meeste mensen tegenwoordig niet meer mogelijk. Vertel in je eigen woorden waarom dat tegenwoordig niet meer kan.
64
2 Kan ik pinnen?
Distributie bankbiljetten en munten Het Europese Centrale Bank (ECB), waar De Nederlandsche Bank (DNB) deel van is, zorgt voor de uitgifte en verspreiding van bankbiljetten in het eurogebied. Voor de distributie in Nederland is De Nederlandsche Bank verantwoordelijk. 8 Chartaal geld wordt uitgegeven door
9 Jesse haalt € 20 uit een geldautomaat. Nu verandert de girale geldhoeveelheid (op je bankafschrift) en de chartale geldhoeveelheid (geld in je portemonnee). Omcirkel het juiste antwoord. De girale hoeveelheid De chartale hoeveelheid A daalt. daalt. B daalt. wordt meer. C wordt meer. daalt. D wordt meer. wordt meer.
2.3 Waarvoor spaar je?
13 Een van de spaarmotieven is sparen uit voorzorg. Waarom zullen je ouders uit voorzorg sparen? Geef een voorbeeld.
14 Noem de andere twee spaarmotieven. 12-09-2010
20-09-2010
Betaalrekening 1508230 Betaalrekening 1508230 HR B J MULLER EN/OF MW J M MULLER-VAN DULDEN ANTWERPENLAAN 19 5628 JB EINDHOVEN
Overzicht gemaakt op 20-09-2010 10:02 Geselecteerde periode 12-09-2010 t/m 20-09-2010 Totaal bijgeschreven Saldo 12-09-2010 120,29 150,00 Totaal afgeschreven Saldo 20-09-2010 301,95 X
Pagina 1 van 1 Het saldo op deze afdruk is het meest recente saldo in de geselecteerde periode Datum
Naam/Omschrijving
Code
Rekeningnummer
Af/Bij
Bedrag (€)
10 a Bereken het nieuwe saldo van het ING-bankafschrift. Vorig saldo Bijgeboekt
15 a Moeder heeft voor de aanstaande 25-jarige bruiloft geld op haar spaarrekening gezet. Er staat nu € 1.850 op. Hoeveel rente krijgt ze na een jaar als de rente 2,9% is?
b Vader is gestopt met roken. Het geld dat hij niet aan roken uitgeeft, zet hij op een spaarrekening. Na een jaar staat daar € 350 op. Wat krijgt hij aan rente als het rentepercentage 2,7% is?
16 Bereken de rente na een aantal jaren sparen. a Rick spaart € 1.980. Hij krijgt 2,8 % rente. Hoeveel rente ontvangt hij na 8 jaar sparen?
Afgeboekt Nieuw saldo b Streep het foute antwoord door. Het nieuwe saldo is positief / negatief.
b Els spaart € 725. Zij krijgt 3,2 % rente. Hoeveel rente ontvangt zij na 7 jaar sparen?
© Noordhoff Uitgevers bv
11 Bij internetbankieren regel je vanachter je computer je bankzaken. Noem een voordeel van internetbankieren.
12 Aan een rekening die je krijgt, zit soms onderaan een gele kaart waarmee je kunt betalen. Bij internetbankieren neem je de gegevens over om te betalen. Hoe heet zo’n formulier?
Herhalingsopgaven
65
Herhalingsopgaven 17 a Voor een schoolfeest over 9 maanden leggen alle leerlingen van de klas € 5 in. Er zitten 25 leerlingen in die klas. De klassenvertegenwoordiger zet het geld op een spaarrekening waar hij 3,4% rente krijgt. Bereken hoeveel rente dit oplevert in die 9 maanden.
21 Noteer achter ieder omschrijving over welk consumptief krediet het gaat. a Je mag het afgeloste bedrag steeds weer opnieuw lenen, zolang je maar niet over het maximum leenbedrag heen gaat.
b Je mag op je bankrekening in het rood staan, maar niet meer dan je per maand aan loon ontvangt. b Voor het survivalkamp in leerjaar 3 sparen de leerlingen per klas. Op het eind van leerjaar 2 is er al € 100 per leerling gespaard. In de klas zitten 22 leerlingen. De klassenvertegenwoordiger zorgt dat het geld op een spaarrekening staat. Op de rekening krijgt hij 3,4% rente. Hoeveel rente ontvangt hij van dat totaalbedrag als het 20 maanden op de spaarrekening staat?
18 a De banken willen graag dat je gaat internetsparen of internetbankieren. Vertel met je eigen woorden waarom de banken dit graag willen.
b Wat doen de banken extra voor de klanten die gaan internetbankieren?
© Noordhoff Uitgevers bv
19 Wat betekent consumptief krediet?
2.4 Geen geld en toch iets kopen?
20 Vul de juiste woorden in. a Een lening noem je ook wel een
b Het geleende geld achteraf terugbetalen heet
66
2 Kan ik pinnen?
c Je leent het bedrag in een keer en betaalt iedere maand een vast termijnbedrag terug. Het terugbetaalde bedrag mag je niet opnieuw weer opnemen.
22 In de tekst worden een aantal leenmotieven genoemd. Kruis de juiste leenmotieven aan. Je wilt graag op stap gaan in het weekend. Je komt tijdelijk geld tekort. Je wilt een huis kopen om in te gaan wonen. Je wilt eerder gebruik maken van je aankoop. Bedrag
12 mnd.
24 mnd.
36 mnd.
€ 1.000
€ 88,90
€ 47,12
€ 33,26
€ 3.000
€ 263,66
€ 138,34
€ 96,71
€ 4.000
€ 351,54
€ 184,46
€ 128,95
€ 7.000
€ 614,60
€ 322,21
€ 225,06
23 Maak gebruik van bovenstaande tabel voor de volgende berekeningen. a Je leent € 1.000. Je betaalt het in 12 maanden terug. Wat zijn de kosten van deze lening?
b Je leent € 1.000. Je betaalt in 36 maanden terug. Wat zijn de kosten van deze lening?
Extra opgaven
Gemiddelde waarde per keer dat men in de winkel koopt
Betaalvormen
Aandeel in de totale omzet
Aandeel in het totaal aantal keren betalen
chartaal
54%
79%
€ 9,60
pin
34%
16%
€ 30,70
overschrijvingen
8%
2%
€ 62,00
creditcard
3%
1%
€ 78,00
chipknip
1%
2%
€ 7,95
1 Janneke en een heleboel andere scholieren en hun ouders kopen 100 keer iets in de winkel. Hoe vaak gebruikt iemand volgens bovenstaande tabel de creditcard? A één keer B twee keer C drie keer 2 Niet alle klanten van de banken, zoals veel oudere mensen, zijn blij met betaalvormen zoals de pinpas, de creditcard en de chipknip. Geef een voorbeeld waarom deze klanten niet blij zijn met de moderne betaalvormen.
3 Janneke heeft een betaalrekening bij een bank. Er staat een saldo van € 56 op deze rekening. Bij een geldautomaat pint ze een bedrag van € 50. In de supermarkt betaalt ze met haar chipknip twee tijdschriften voor in totaal € 5. Hoeveel bedraagt het nieuwe saldo op de rekening van Janneke? A € 111 B € 106 C €1 D €6
4 Tegenwoordig gebruiken veel mensen de chipknip. Geef een reden waarom de chipknip vaak gebruikt wordt.
5 In een discussie over de chipknip zegt een van Jannekes vriendinnen: 1 ‘Een chipknip is een voorbeeld van een wettig betaalmiddel.’ 2 ‘Voor het opladen van een chipknip heb je een pincode nodig.’ Omcirkel het juiste antwoord. Welke van bovenstaande beweringen is juist? A geen van beide B alleen 1 C alleen 2 D beide
Liever sparen dan in aandelen gaan? Jimmy (19 jaar) is na het behalen van zijn mbo-diploma gaan werken als banketbakker. Hij heeft een bedrag van € 500 gespaard. Jimmy twijfelt of hij deze € 500 op een spaarrekening zet of dat hij belegt in aandelen. Toen Jimmy nog op school zat hoorde hij enthousiaste verhalen van zijn economieleraar, die veel geld had verdiend met de handel in aandelen. Maar hij hoorde daarnaast ook dat mensen veel geld verloren hadden.
6 Welk risico is er voor Jimmy als hij in aandelen belegt? © Noordhoff Uitgevers bv
Betalingsgewoonten in Nederland
Extra opgaven
67
Extra opgaven 7
Jimmy zet € 500 op een spaarrekening. Op de spaarrekening van zijn bank ontvangt Jimmy een rente van 3,8% per jaar. Elk jaar wordt de rente over het spaartegoed overgeboekt naar zijn bankrekening. Hoeveel rente zou Jimmy krijgen als hij die € 500 van 1 januari 2011 tot 1 januari 2013 op zijn spaarrekening zet? Laat de berekening zien.
10 Waarom verwacht de Nederlandsche Bank dat de betaalautomaat steeds vaker gebruikt zal worden?
Het gebruik van betaalautomaten heeft voordelen voor de consument. De voordelen voor de winkelier zijn waarschijnlijk veel groter. 8 Geld heeft een aantal functies. Hieronder staan twee situaties waarin geld één van die functies heeft. 1 Marcia betaalt een nieuwe jas contant. 2 Het Nibud beweert dat een trouwdag een bruidspaar in 2010 ongeveer € 7.500 kost. Omcirkel het juiste antwoord. In welke van de bovenstaande situaties wordt geld gebruikt als rekenmiddel? A in geen van beide situaties B alleen in situatie 1 C alleen in situatie 2 D in beide situaties
Ontwikkelingen in het betalingsverkeer
De bankbiljetten in ons land worden door De Nederlandsche Bank uitgegeven. Sommige bankbiljetten worden veel gebruikt in het betalingsverkeer (bijvoorbeeld het briefje van vijf en van tien). Andere biljetten veel minder (bijvoorbeeld het briefje van vijfhonderd).
© Noordhoff Uitgevers bv
9 Geef een reden waarom de briefjes van vijfhonderd die door de Nederlandsche Bank zijn uitgegeven, zo weinig gebruikt worden in het betalingsverkeer.
11 Geef een voordeel van het gebruik van betaalautomaten voor de consument.
12 Geef een voordeel van het gebruik van betaalautomaten voor de winkelier.
In 2009 waren er in Nederland 245.500 betaalautomaten. In totaal werden er in 2009 ongeveer 1.946.000.000 betalingen via de betaalautomaat gedaan. Het gemiddelde bedrag per betaling bedroeg € 39,07.
13 Welk bedrag werd er in 2009 via betaalautomaten betaald? Omcirkel het juiste antwoord. A € 9.591.685 B € 4.777.430.000.000.000.000 C € 76.420.920.000.000.000 Sommige economen denken dat door automatisering op den duur bankbiljetten en munten zullen verdwijnen.
14 Ben jij het eens met deze stelling? Geef een reden voor je ‘ja’ of ‘nee’.
De Nederlandsche Bank verwacht dat de consument de komende jaren de betaalautomaat meer zal gaan gebruiken.
68
2 Kan ik pinnen?
De lening van Carla Carla besluit een flatscreen-tv te kopen. Om aan het benodigde geld te komen, sluit ze een persoonlijke lening af van € 3.000 met een looptijd van twee jaar.
17 Rachida Ouadid sluit voor de aankoop van een woning een hypothecaire lening van € 200.000. De rente bedraagt 6,5%. Hoeveel bedraagt de jaarlijkse rentelast?
Hoe werkt de Premie Sterrekening? Te betalen termijnbedrag per maand Leenbedrag in handen
12 mnd.
24 mnd.
36 mnd.
€ 3.000
€ 266,50
€ 141,17
€ 99,59
€ 3.500
€ 310,91
€ 164,70
€ 116,19
€ 4.000
€ 355,33
€ 188,23
€ 132,79
€ 4.500
€ 399,74
€ 211,75
€ 149,39
15 Bereken met behulp van bovenstaande tabel welk bedrag Carla in totaal moet betalen voor deze persoonlijke lening van twee jaar. Omcirkel het juiste antwoord. A € 141,17 B € 3.378,00 C € 3.388,08 D € 3.756,00 Kredietsom
Terug te betalen in
Te betalen per maand
€ 5.000
48 mnd.
€ 125
€ 12.500
72 mnd.
€ 227
€ 20.000
84 mnd.
€ 326
€ 25.000
96 mnd.
€ 371
16 Ria wil zelfstandig gaan wonen. Ze gaat een flat huren. Om de inrichting van de flat te betalen, sluit ze een persoonlijke lening van € 12.500. a Hoeveel moet zij in totaal voor deze lening betalen?
Als je met een Premie Sterrekening spaart, ben je aan een paar regels gebonden. Zo moet je elk jaar minimaal € 150 sparen. Maar daar staat tegenover, dat je aan het eind van het jaar een premie van € 5 ontvangt. 18 Op 1 januari 2010 opent Katinka een Premie Sterrekening. Zij stort op die datum € 150. Het rentepercentage bedraagt 4%. Bereken met de gegevens uit bovenstaande tekst het saldo van haar Premie Sterrekening aan het eind van het jaar 2010 na bijschrijving van de rente over dat jaar.
Plusrekening
5%
Geen kosten bij opname van bedragen tot met € 10.000 per kalendermaand, anders 1% kosten over het meerdere
19 Hierboven staat een gedeelte uit de folder van de ING over sparen. Gerda zet € 15.000 voor een half jaar op de Plusrekening. Daarna neemt ze de rente op. a Bereken het bedrag aan rente dat Gerda na een half jaar kan opnemen.
c Een vriendin van Ria gaat ook zelfstandig wonen. Zij heeft € 25.000 nodig. Zij sluit een persoonlijke lening af. Hoeveel rente moet zij over deze lening betalen?
b Moet zij als ze de rente opneemt nog kosten betalen?
Extra opgaven
69
© Noordhoff Uitgevers bv
b Hoeveel rente moet zij in totaal over deze lening betalen?