Vlees op tafel bij de klimaatonderhandelingen Johan Albrecht en Désirée Vandenberghe, Universiteit Gent 15 november 2015 ABSTRACT Koolstofarme energietechnologieën staan centraal in zowat alle klimaatdiscussies. Maar ook het voedingspatroon - in het bijzonder onze vleesconsumptie - heeft een zeer belangrijke impact op de uitstoot van broeikasgassen. Zo bedraagt het aandeel van de veeteelt in de globale antropogene broeikasuitstoot 14,5 tot 18%. Ook in Europa tekent de veeteelt voor 12 tot 17% van de totale antropogene uitstoot. Tegen 2050 wordt verwacht dat de globale vleesconsumptie (zeer) sterk zal stijgen waardoor het aandeel van de veeteelt in de totale uitstoot kan oplopen tot 25% of zelfs 33%. Een groot aandeel van de CO2-winsten door investeringen in koolstofarme technologieën dreigt dan ook gecompenseerd te worden door hogere emissies van de veeteelt als gevolg van spontane wijzigingen in het globale dieet. Powell en Lenton (2012) tonen aan dat een extreem ‘high meat/low efficiency’ scenario zelfs kan leiden tot een relatieve toename van de CO2-concentratie met 80 ppm en een temperatuurverschil van bijna 0.5°C. Alle wetenschappers die dergelijke scenario’s ontwikkelen, concluderen dat dergelijke vooruitzichten zonder meer catastrofaal zijn. Om de effectiviteit van het internationale klimaatbeleid op lange termijn te vrijwaren, verdient de evolutie van de vleesconsumptie nu al een prominente plaats aan tafel bij de klimaatonderhandelingen.
Prof.dr. Johan Albrecht Universiteit Gent - Faculteit Economie & Bedrijfskunde Tweekerkenstraat 2, B-9000 Gent Tel: ++ (0)9 264 35 10 / Fax: ++ (0)9 264 35 99 /
[email protected]
Eind 2015 poogt de internationale gemeenschap in Parijs een ambitieus globaal akkoord te onderhandelen om de klimaatsverandering te beperken tot 2 graden Celsius. In de aanloop naar deze belangrijke conferentie publiceerden stakeholders zoals het Internationale Energie Agentschap (IEA)1 en Greenpeace2 indrukwekkende rapporten om alle betrokken beleidsmakers en onderhandelaars te inspireren. Hoewel deze studies verschillen in methodologie en conclusies, blijkt het beperken van de globale klimaatverandering in essentie een technologisch vraagstuk te zijn. De combinatie van betere en goedkopere nieuwe technologieën biedt in principe het potentieel om een relatief kostenefficiënte energietransitie te realiseren die aansluit bij de beoogde klimaatdoelstellingen. Centraal hierin staan betere hernieuwbare en koolstofarme energietechnologieën, grootschalige en kleinschalige opslagsystemen, de elektrificatie van transport en industriële processen, biobrandstoffen, investeringen in energie-efficiëntie en tijdelijke opties zoals koolstofopslag. Deze mogelijke energietransitie is van cruciaal belang en moet sterk ondersteund worden door een ambitieus R&Dbeleid en sterke marktinstrumenten zoals een globale prijs op CO2. Hierdoor zal elke economische agent – van individu tot buurtcomité, KMO en multinational – op termijn attractieve technologische keuzes kunnen maken om de uitstoot van broeikasgassen te beperken. De nadruk op koolstofarme energietechnologie doet vergeten dat elke consument ook via het voedingspatroon een belangrijke klimaatkeuze kan maken. Vooral de productie van vlees is en blijft immers zeer energie- en koolstofintensief. Volgens de laatste berekeningen van het Intergovernmental Panel on Climate Change bedraagt het aandeel van de globale veeteelt in de totale uitstoot van broeikasgassen ongeveer 14.5%.3 Bovendien stijgt de vleesconsumptie per capita sterk in de ontwikkelingslanden, waardoor het aandeel van veeteelt in de totale uitstoot verder kan toenemen in de komende decennia. Toch werden voedingskeuzes nooit een centraal thema in discussies over het klimaatbeleid. Lord Nicholas Stern4 stelde in 2008 in diverse kranteninterviews dat een vegetarisch dieet een belangrijke bijdrage kan leveren in de strijd tegen de klimaatverandering5. Dergelijke pleidooien worden geïnterpreteerd als vrijblijvende suggesties maar halen zelden of nooit de onderhandelingstafels. Er zijn echter enkele sterke argumenten om vlees en voeding wel een meer prominente plaats te geven in het internationale klimaatdebat. Hiertoe overlopen we eerst de literatuur over het huidige aandeel van de veeteelt in de totale uitstoot van broeikasgassen. Vervolgens gaan we na hoe de mondiale vleesconsumptie kan evolueren en welke impact deze evoluties kunnen hebben op de globale CO2-equivalente uitstoot en de te verwachten temperatuursverandering. Deze analyse laat toe te concluderen dat vlees zeker een plaats aan de onderhandelingstafel verdient.
1
IEA. (2015). Energy Technology Perspectives 2015. Mobilizing Innovation to Accelerate Climate Action. https://www.iea.org/publications/freepublications/publication/EnergyTechnologyPerspectives2015ExecutiveS ummaryEnglishversion.pdf 2 Greenpeace. (2015). The Energy [R]evolution 2015. http://www.greenpeace.org/international/en/campaigns/climate-change/energyrevolution/ 3 IPCC. (2014). Climate Change 2014: Mitigation of Climate Change. Working Group III contribution to the Fifth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change. (O. Edenhofer, R. Pichs-Madruga, Y. Sokona, J. C. Minx, E. Farahani, S. Kadner, … T. Zwickel, Eds.). Cambridge, UK and New York, NY, USA. Cambridge University Press. 4 Auteur van de bekende Stern Review on the Economics of Climate Change 5 The Times, 27 oktober 2008
1. Het aandeel van de veeteelt in de totale uitstoot van broeikasgassen Reeds in 2006 concludeerde de Food and Agricultural Organisation (FAO) in Livestock’s Long Shadow 6 dat de vleesproductie vanuit een levenscyclusperspectief verantwoordelijk is voor ongeveer 18% van de totale uitstoot van broeikasgassen. Met deze publicatie flakkerde de discussie over het klimaatbelang van onze vleesconsumptie tijdelijk op. Indien de globale vleesproductie effectief voor dit aandeel verantwoordelijk is, overtreft de uitstoot van de veestapel deze van de globale transportsector7. Intussen werken alle autoconstructeurs aan energiezuinigere motoren, lichtere materialen, hybride technologieën en elektrische auto’s om de CO2-uitstoot per gereden kilometer te beperken. Dit is zeer positief en onze mobiliteit zal in de komende decennia alsmaar energiezuiniger verlopen8. Echter, intussen zal ook de wereldbevolking toenemen en is de kans groot dat de consumptie van vlees meer dan evenredig groeit. Tussen 1991 en 2007 steeg de consumptie van vlees in de ontwikkelingslanden immers met 4.1% per jaar9. Bovendien stijgt de vraag naar vlees vooral in regio’s met een eerder extensieve veeteelt. Deze heeft volgens de analyse van het FAO uit 2006 een aandeel van 13% in het globaal aandeel van 18%. De eerder intensieve of industriële veeteelt in de Westerse landen levert de resterende 5% in het globaal aandeel van 18% de CO2-uitstoot van de veeteelt. Wanneer de groeiende wereldbevolking in toenemende mate kiest voor extensief geproduceerd vlees in het voedselpatroon, dreigen de inspanningen in de transportsector meer dan gecompenseerd te worden door de groeiende CO2-uitstoot bij de productie van meer vlees. Het aandeel van 18% dat FAO in 2006 aan de veeteelt toekende, werd nadien vanuit academische hoek bevestigd. In 2009 publiceerden Robert Goodland 10 en Jeff Anhang in het World Watch Institute rapport ‘Livestock and Climate Change: What if the key actors in climate change are … cows, pigs and chickens?’ echter een sterk afwijkende analyse. Goodland en Anhang stellen dat FAO het aandeel van de vleesproductie in de totale uitstoot sterk onderschat en dat de veestapel verantwoordelijk zou zijn voor maar liefst 51% van de totale uitstoot van broeikasgassen. Dit zeer opzienbarende cijfer kreeg tijdelijk veel weerklank en wordt ook vandaag nog frequent geciteerd. Het enorme verschil tussen de 18% van FAO en de 51% van Goodland en Anhang is problematisch en suggereert dat wetenschappers blijkbaar geen eenduidige conclusie kunnen formuleren inzake het aandeel van de veestapel in de globale CO2-uitstoot. Dit gebrek aan consensus kan een argument zijn om vlees en voeding niet op te nemen in klimaatdebatten, want wat als andere wetenschappers overmorgen concluderen dat het aandeel van vlees geen 18% of 51% bedraagt maar slechts 8%? Het grote verschil tussen FAO en Goodland en Anhang is toe te schrijven aan drie factoren: a. Goodland en Anhang nemen de uitstoot van broeikasgassen bij de ademhaling van dieren mee op in hun analyse; b. Goodland en Anhang kwantificeren de verloren opportuniteit voor de vermindering van broeikasgassen mocht het land gebruikt voor veeteelt terug bos worden;
6
FAO. (2006). Livestock’s long shadow - Environmental Issues and options. (H. Steinfeld, P. Gerber, T. Wassenaar, V. Castel, M. Rosales, & C. de Haan, Eds.) Rome. doi:10.1007/s10666-008-9149-3 7 Transport was in 2004 verantwoordelijk voor 13% van de totale antropogene broeikasuitstoot (IPCC, 2007) en in 2010 voor 14% van het totaal (IPCC, 2014) 8 Omwille van het rebound effect en het hoeveelheidseffect (globaal meer voertuigen per inwoner) kan de totale reductie van het energieverbruik beperkt zijn ondanks een sterke verbetering van de CO 2-uitstoot per gereden kilometer. 10
Robert Goodland werkte 23 jaar voor de Wereldbank als lead environmental advisor en overleed eind 2014. Zijn publicaties zijn beschikbaar op : http://goodlandrobert.com/
c. Goodland en Anhang hanteren een veel hogere Global Warming Potential (GWP) voormethaanemissies; d. Goodland en Anhang voegen enkele uitstootcategorieën toe die FAO niet of onvolledig heeft opgenomen. Het opnemen van de CO2-uitstoot bij de ademhaling van levende wezens is echter niet correct omdat levende wezens voeding verbranden waarin voorheen CO2 is gefixeerd door fotosynthese. FAO (2006) en diverse andere auteurs stellen dan ook terecht dat ‘respiration by livestock is not a net source of CO2’. Door zonder sterke argumenten af te wijken van deze logische premisse hebben Goodland en Anhang hun eigen analyse onnodig in diskrediet gebracht. Hierdoor worden enkele andere elementen uit hun analyse ook van tafel geveegd terwijl deze wel relevant kunnen zijn. Andere auteurs zoals Herrero et al. (2011) bevestigen immers dat het FAO in 2006 vrij conservatieve hypothesen11 hanteerde bij de becijfering van de uitstoot, en enkele rubrieken niet opnam omwille van ontbrekende gegevens. Vooral inzake het gewijzigde gebruik en beheer van gronden door de toenemende productie van veevoeder en vlees sluit FAO (2006) bewust enkele belangrijke rubrieken uit; ‘Other possibly important but unquantified livestock-related deforestation as reported from for example Argentina is excluded from this estimate.’ (FAO, p.91.). En dit terwijl Argentinië een belangrijke vleesproducent is. Omwille van de liefde voor de steak stoot de gemiddelde Argentijn meer CO2 uit dan de gemiddelde Fransman of Italiaan12. Ook gebruikte FAO in 2006 een GWP voor methaan van 23 terwijl intussen de wetenschappelijke consensus uitkomt bij een GWP tussen 28 en 36.13 Hierdoor krijgen dezelfde methaanemissies een hoger gewicht in de totale uitstoot. De veel hogere GWP-waarde die Goodland en Anhang gebruiken in hun analyse geldt echter voor een periode van 20 jaar in plaats van de veelal gehanteerde periode van 100 jaar. Kortom, er zijn zeker enkele gegronde redenen om het cijfers van 18% uit 2006 naar boven te corrigeren maar deze correctie is eerder beperkt. De 51% van Goodland en Anhang heeft het debat eerder vertroebeld dan vooruit geholpen… In Europa Na de publicatie van het FAO-rapport werd vooral in de VS gesuggereerd dat 18% misschien representatief was voor de globale vleesproductie maar dat het aandeel in de uitstoot van de superefficiënte industriële veeteelt in Europa en de VS aanzienlijk lager zou zijn. Vooral de inefficiënte veeteelt in ontwikkelingslanden met een grote impact op het grondgebruik - ontbossing voor de productie van veevoeders of voor grasweiden - werd met de vinger gewezen. Het tegendeel blijkt echter waar te zijn. Uit een gedetailleerde analyse voor de EU-27 op basis van MITERRA-Europe model – gebaseerd op cijfers voor de periode 2003-2005 – concludeerden Lesschen14 en co-auteurs in 2011 dat de Europese veeteelt verantwoordelijk is voor ongeveer 17,8% van de totale CO2-equivalente uitstoot in de EU-27.
11
In hun analyse van de verschillen tussen FAO (2006) en Goodland en Anhang (2009) stellen Herrero et al. (2011) in Animal Feed Science and Technology 166-167 (2011) 779-782 immers ‘While estimates from FAO (2006) may be conservative in many aspects, the argument and analysis by the authors [Goodland en Anhang] raises some questions.’ 12 De Standaard, Het broeikaseffect van een Argentinian steak, 10 september 2015 13 Het IPCC (2013) verhoogde het Global Warming Potential van methaan over een tijdspanne van 100 jaar naar 34. 14 Lesschen, J.P. et al. (2011). Greenhouse gas emission profiles of European livestock sectors. Animal Feed Science and Technology 166-167 (2011), 16-28
Markant hierbij is dat de auteurs in hun conclusies stellen dat de emissies van de veeteelt ongeveer 10% van de totale uitstoot uitmaken en vervolgens emissietotalen van nog niet opgenomen activiteiten vermelden. De lezer moet deze zelf optellen om te komen tot een finaal aandeel van 17,8%. Dit aandeel is overigens gebaseerd op een vrij conservatieve FAO-inschatting van de CO2-impact van ontbossing in Latijns-Amerika als gevolg van een toenemende soja-teelt voor de productie van veevoeders. Over dit laatste onderwerp evolueert de wetenschappelijk kennis permanent zodat het mogelijk is dat deze impact later hoger wordt ingeschat. Weiss en Leip (2012)15 bestudeerden de broeikasemissies (CH4, N2O en CO2) in het jaar 2004 van de EU-27 (218 NUTS 2 regio’s) op basis van het CAPRI-model met een LCA van ‘cradle to farm gate’. Deze levenscyclusanalyse omvat het kweken van vee, productie van veevoeder, kunstmest, pesticiden, en verdere energie voor transport en verwerking van het veevoeder. Niet opgenomen zijn de emissies uit transport, verpakking, distributie en afvalverwerking. In tegenstelling tot de Vries en de Boer (2010), voegen Weiss en Leip ook de emissies van gewijzigd landgebruik toe op basis van drie scenario’s. Weiss en Leip (2012) concluderen dat de Europese veeteelt in 2004 een aandeel van 12 tot 17% heeft in de totale CO2-equivalente uitstoot van de EU-27. Bellarby et al. (2013)16 bouwen verder op de methode van Weiss en Leip (2012) om de broeikasuitstoot in het jaar 2007 voor de EU-27 te berekenen. Ook deze auteurs concluderen dat veeteelt - afhankelijk van het landgebruik - verantwoordelijk is voor 12 tot 17% van de totale antropogene broeikasgasemissies in de EU-27. Belangrijk hierbij is wel dat de impact van geïmporteerde veevoeders niet wordt opgenomen in de analyse, evenals de uitstoot bij deze transporten. Kortom, de werkelijke uitstoot kan hoger zijn maar gedetailleerde data ontbreken voor een betere analyse. Uit bovenstaande cijfers blijkt wel dat de EU-27 met slechts 7.5% van de wereldbevolking een vleesindustrie heeft die verantwoordelijk is voor 12% van de globale emissies uit veeteelt. Het ‘kleine’ Europa tekent immers voor 21% van de globale vraag naar vlees. Ook blijkt dat de efficiënte veeteelt in ontwikkelde regio’s geen aanzienlijk lagere broeikasuitstoot heeft. Het inefficiënte profiel van vleesproductie Naast het aandeel van vlees in de totale CO2-equivalente uitstoot, is er ook de sterk verschillende CO2intensiteit van vleesproducten. Detailanalyses van o.a. Lesschen et al. (2011) bevestigen keer op keer de hoge CO2-intensiteit en ruimtebeslag van vooral de productie van rundsvlees. Wie één kilogram rundsvlees uit de EU-27 consumeert, veroorzaakt indirect een totale CO2-uitstoot van 22,6 kg, wat te vergelijken valt met de uitstoot door een autorit van 200 kilometer met een efficiënte dieselwagen. Weiss en Leip (2012) becijferen voor Europees rundsvlees een CO2-uitstoot van 21 tot 28 kg per kg product. De CO2-intensiteit van de productie in Europa van gevogelte is veel lager maar nog altijd veel hoger dan de CO2-intensiteit van de productie en distributie van groenten en fruit (niet opgenomen in Tabel 1). Tussen ontwikkelde landen zijn er grote verschillen in de CO2-intensiteit van de vleesproductie. De Vries17 en de Boer (2010) concluderen dat de productie van rundsvlees in 16-OESO landen resulteert in een uitstoot van 14 tot 32 kg CO2-eq per kilogram. Voor varkensvlees varieert de CO2-uitstoot van 3,9 tot 10 kilogram. Voor gevogelte vinden de Vries en de Boer een uitstoot van 3,7 tot 6,9 kilogram
15
Weiss, F., & Leip, A. (2012). Greenhouse gas emissions from the EU livestock sector: A life cycle assessment carried out with the CAPRI model. Agriculture, Ecosystems and Environment, 149, 124–134. doi:10.1016/j.agee.2011.12.015 16 Bellarby, J., Tirado, R., Leip, A., Weiss, F., Lesschen, J. P., & Smith, P. (2013). Livestock greenhouse gas emissions and mitigation potential in Europe. Global Change Biology, 19(1), 3–18. doi:10.1111/j.1365-2486.2012.02786.x 17 De Vries, M. en de Boer, I.J.M (2010). Comparing environmental impacts for livestock products: a review of of life-cycle assessments. Livestock Science 128, 1-11
CO2-eq. Ook voor koemelk en eieren zijn er heel wat ontwikkelde landen met een aanzienlijk hogere CO2-intensiteit dan gerapporteerd in Tabel 1. Tabel 1 – Voederconversie, ruimtebeslag en CO2-equivalente uitstoot per categorie in de EU-27 Product Conversieratio veevoeder Ruimtebeslag voor Broeikasgasemissies (kg veevoeder / kg product voeders en grazen (kg CO2eq / kg product) (m2 /kg product) Koemelk 1.2 2.4 1.3 Rundsvlees 19.8 37.3 22.6 Varkensvlees 4.1 11.7 3.5 Gevogelte 3.3 9.2 1.6 Eieren 2.8 9.0 1.7 Bron: Lesschen, J.P. et al. (2011). Greenhouse gas emission profiles of European livestock sectors. Animal Feed Science and Technology 166-167 (2011), 16-28 Naast deze cijfers voor de EU-27 valt op dat er globaal zeer grote verschillen zijn in de CO2-uitstoot per kilogram rundsvlees. Onderstaande figuur uit een meer recente analyse van FAO (2013)18 toont een globaal gemiddelde van 46,2 kg CO2-eq per kilogram rundvlees. Vooral in Zuid-Azië, Sub-Sahara Afrika (SSA) en Latijns-Amerika (LAC) bedraagt de uitstoot een veelvoud van de Europese uitstoot. Uit de analyse van FAO (2013) blijkt bovendien dat de Europese (runds)veeteelt veel minder CO2 produceert dan de productie van rundsvlees in de Verenigde Staten. Deze grote regionale verschillen zijn niet alleen het gevolg van efficiëntieverschillen maar ook van de sterk verschillende melkproductie per regio. In regio’s waar dieren zowel melk als vlees produceren (dairy herds) wordt de CO2-uitstoot verdeeld over de productie van melk en de productie van rundsvlees. In regio’s met een zeer lage melkproductie en een gespecialiseerde veeteelt (specialized beef) wordt de integrale CO2-uitstoot toegewezen aan de vleesproductie. Figuur 1 leert dat ongeveer één derde - of 24 kg CO2 – van de uitstoot per kilogram rundsvlees in LatijnsAmerika en de Caraïben (LAC) toe te schrijven is aan een gewijzigd grondgebruik of ontbossing door de expansie van de veestapel (LUC; pasture expansion). Zonder dit gewijzigde grondgebruik in één weliswaar zeer belangrijke regio (de totale productie van rundsvlees is in LAC hoger dan in de VS) zou de globale uitstoot per kilogram rundsvlees minder dan 40 kg CO2 bedragen (in plaats van 46,2 kg). Over dit belangrijke aandeel van gewijzigd grondgebruik schrijft FAO (2013) zelf: ‘This estimate is to be taken with caution, given the numerous methodological and data uncertainties affecting land-use emissions estimates (p.26).’ De werkelijke uitstoot kan significant afwijken van de cijfers in Figuur 1.
18
Gerber, P., Steinfeld, H., Henderson, B., Mottet, A., Opio, C., Dijkman, J., … Tempio, G. (2013). Tackling Climate Change Through Livestock - A Global Assessment of Emissions and Mitigation Opportunities. Rome: Food and Agriculture Organization of the United Nations (FAO).
Figuur 1 – Regionale verschillen in CO2-uitstoot per kilogram rundsvlees
Bron: Gerber, P. et al. (2013). Tackling Climate Change Through Livestock - A Global Assessment of Eissions and Mitigation Opportunities. Rome: Food and Agriculture Organization of the United Nations (FAO). Deze hoge CO2-intensiteit van de vleesproductie illustreert de grote inefficiëntie van de productie van vlees. Van al de energie die runderen consumeren, wordt 46% omgezet in mest terwijl 43% omgezet wordt in de productie van warmte die aan de omgeving wordt afgegeven. 6% van de geconsumeerde energie wordt omgezet in het broeikasgas methaan en 1% leidt tot afval in het slachthuis. Slechts 4% van de geconsumeerde energie wordt omgezet in vlees als finaal product voor de consument19. Dit finale product bevat dan ook nog verzadigde vetten, cholesterol en andere minder wenselijke componenten terwijl dieren planten eten zonder deze vetten of cholesterol. Uit alle analyses blijkt dat de productie van plantaardig voedsel – groenten en fruit – ongeveer 25 keer meer energie-efficiënt is dan de productie van vlees. Hierdoor is het aandeel van de veeteelt in de globale consumptie van biomassa zeer hoog. De globale consumptie van plantaardig voedsel is goed voor 12% van de totale biomassaproductie terwijl de veeteelt 58% van de globale biomassaproductie opeist (als voeder of graasweide). Ongeveer 78% van het globale landbouwareaal wordt gebruikt als grasweide of voor de productie van veevoeders. FAO na 2006 Na Livestock’s Long Shadow uit 2006 - gebaseerd op data van 2002 -, publiceerde FAO aanvullende studies over de emissies van broeikasgassen door de veeteelt. Een interessant element hierbij is dat Goodland en Anhang door FAO uitgenodigd werden om hun cijfers toe te lichten. Goodland stelt in zijn blog20 bij de New York Times dat er binnen FAO onenigheid heerste over de conclusies van het rapport 19
T. Powell & T. Lenton. (2012). Future carbon dioxide removal via biomass energy constrained by agricultural efficiency and dietary trends. Energy & Environmental Science; DOI: 10.1039/C2EE21592F 20 http://bittman.blogs.nytimes.com/2012/07/11/fao-yields-to-meat-industry-pressure-on-climatechange/?_r=0
uit 2006 en over de impliciete beleidsaanbeveling om de consumptie en productie van vlees op termijn te beperken. Goodland hekelt vervolgens het partnership vanaf 2011 tussen FAO en de vleesindustrie (o.a. met International Meat Secretariat en International Dairy Federation) om de milieuprestaties van de vleessector grondig te analyseren en te verbeteren. Frank Mitloehner, de Amerikaanse voorzitter van dit partnership, stelde eerder al zonder cijfers aan te voeren dat de 18% uit Livestock’s Long Shadow niet representatief zou zijn voor de Amerikaanse veeteelt. In 3 opeenvolgende FAO-studies (Gerber et al., 2010; MacLead et al., 2013; Opio et al. 2013) werd telkens eenzelfde ‘cradle to retail’ LCA-framework gebruikt en werden de emissies per regio meer gedetailleerd bestudeerd. Vervolgens publiceerde FAO in 2013 het overkoepelend rapport Tackling climate change through livestock (Gerber et al., 2013) waarin bovenvermelde studies samengevoegd werden. Hierin schatten de auteurs van FAO (2013) de broeikasgasuitstoot uit veeteelt op 7.1 gigaton CO2-eq in 2005, goed voor 14.5% van alle antropogene broeikasemissies in dat jaar (49 gigaton CO2eq). Dit cijfer is wat lager dan de 18% uit het rapport van 2006. De gehanteerde assumptie inzake de emissies door het gewijzigde landgebruik in Latijns-Amerika kan een deel verklaren van het lagere cijfer uit 2013. De levenscyclusanalyse van FAO laat echter een aantal belangrijke emissieposten uit de analyse, voornamelijk emissies die met ‘landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw’ (Land Use, Land Use Change and Forestry, LULUCF) te maken hebben zoals veranderingen in carbon stocks, verbranding van biomassa... Dit is belangrijk aangezien deze LULUCF-categorie volgens IPCC (2014) verantwoordelijk is voor 12% van de globale antropogene uitstoot. Uiteraard is dit percentage niet volledig aan veeteelt of aan de vleesproductie toe te kennen. In vergelijking met deze totale antropogene broeikasuitstoot is de veeteelt volgens FAO goed voor 5% van de totale antropogene CO2-uitstoot, 44% van de antropogene CH4-uitstoot en 53% van de antropogene N2O-uitstoot.21 De emissies uit de veeteelt bestaan uit CH4 (44%), N2O (29%) en CO2 (27%). In het laatste FAO-rapport van 2013 wordt ook het potentieel om de globale CO2-uitstoot te verminderen gekwantificeerd; ‘A 30 percent reduction of GHG emissions would be possible … if [all] producers … adopted the technologies and practices currently used by the 10 percent of producers with the lowest emission intensity (Gerber et al., 2013, p. xiii).’ Dit belangrijke theoretische reductiepotentieel heeft echter een meerkost en kan bovendien conflicteren met lokale belangen, bijvoorbeeld deze van de producenten van veevoeders die lokale markten niet willen openstellen voor nieuwe aanbieders. Uit ervaringen in landen zoals Australië blijkt dat een sterk beleid – o.a. inzake landgebruik en ontbossing – kan leiden tot emissiereducties. Zo daalde de CO2-uitstoot van de Australische veeteelt tussen 1981 en 2010 met 14% (zonder rekening te houden met emissies als gevolg van een gewijzigd landgebruik)22.
21
Hierbij gebruikte FAO 2004-schattingen voor de totale antropogene broeikasemissies en GLEAM-berekeningen voor de emissiewaarden uit 2005. 22 Wiedemann, SG et al. (2015). Resource use and greenhouse gas intensity of Australian beef production: 1981-2010. Agricultural Systems 133, 109-118
2. De evolutie van de vleesconsumptie Het huidige aandeel van de vleesproductie in de totale uitstoot van broeikasgassen is belangrijk, maar vooral de potentiële evolutie van de globale vleesconsumptie en –productie is van fundamenteel belang voor de effectiviteit van het klimaatbeleid. Vanaf 1960 steeg de globale vraag naar vlees van 78 miljoen ton in 1963 tot 308 miljoen ton in 2014, wat neerkomt op een toename van de gemiddelde per capita consumptie van 26 kg vlees per jaar rond 1970 tot 39 kg per jaar rond 2007. Uit Tabel 2 blijken de duidelijke verschillen tussen ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen; ontwikkelingslanden zijn belangrijk voor de groei na 1961 maar ook in ontwikkelde landen blijft de hoge vleesconsumptie verder toenemen. Alexandratos en Bruinsma (2012) van FAO benadrukken wel dat deze groei niet in alle ontwikkelingslanden terug te vinden is en voornamelijk door China en Brazilië wordt geleid. De empirische analyse van OECD en FAO in de Agricultural Outlook van 2015 concludeert dat de globale vleesconsumptie tot 2024 jaarlijks gemiddeld met 1.4% stijgt, wat de totale vleesconsumptie tegen 2024 met 51 miljoen ton zal verhogen. Tabel 2 – Toename van de vleesconsumptie 23 per jaar (%) 1961 1971 1981 1991 2005/2007 - 2005/2007 2007 2007 2007 -2007 2030 2050 Wereld 2.9 2.7 2.6 2.5 1.6 1.3 Ontwikkelingslanden 4.9 5.1 4.9 4.1 2.2 1.8 Ontwikkelde landen 1.5 1.0 0.7 0.7 0.6 0.4 Bron: Alexandratos, N. and J. Bruinsma. (2012.) World agriculture towards 2030/2050: the 2012 revision. ESA Working paper No. 12-03. Rome, FAO In Tabel 3 tonen we op basis van het werk van Gill et al. (2015) de evolutie van de consumptie per hoofd van enkele basiscategorieën in Europa, China, India en Brazilië voor de periode van 1961 tot 2011. Tabel 3 – Evolutie van de consumptie per hoofd (kg/hoofd per jaar) Rundsvlees Gevogelte Varkensvlees Melk Groenten Fruit 1961 2011 1961 2011 1961 2011 1961 2011 1961 2011 1961 2011 Europa 15.7 69 4.6 17 21.6 34.7 171 219 85.4 119 49.4 91.0 China 0.1 0.1 0.9 4 2.0 35.6 2.4 31.1 80.1 337 3.9 81.4 India 2.3 8 0.2 1 0.3 0.3 38.1 80.4 36.9 80.8 25.6 51.5 Brazilië 17.6 66 1.7 8 7.0 12.6 62.5 151 24.4 53.9 70.5 139 Bron: Gill, M. et al. (2015). The environmental impact of nutrition transition in three case study countries, Food Security (2015) 7: 493-504 Tabel 3 toont dat de consumptie van voedsel spectaculair toenam in alle regio’s maar dat er grote verschillen zijn in de samenstelling van het dieet per regio. Brazilianen eten veel meer fruit dan Europeanen maar quasi evenveel rundsvlees. Chinezen eten evenveel varkensvlees als Europeanen maar amper rundsvlees. Dit compenseren ze met een zeer hoge consumptie van groenten en een vergelijkbare consumptie van fruit. Indiërs eten zeer weinig vlees maar ook minder groenten en fruit dan Europeanen. Mocht het dieet van de wereldburgers in de komende decennia convergeren naar bijvoorbeeld het Europese dieet, dan stijgt op termijn de consumptie van vlees en melk in de emerging
23
Som van rundsvlees, schapenvlees, kippen- en varkensvlees
economies samen met een stijgende bevolking. Een dergelijke convergentie is een hypothese op basis van het historische verband tussen de evolutie van inkomens en de per capita consumptie van vlees. Naast deze economische factoren zijn er ook culturele elementen. Zo valt op dat de consumptie van rundsvlees in China ongewijzigd bleef tussen 1961 en 2011 terwijl deze wel sterk toenam in India en Brazilië. De consumptie van varkensvlees steeg dan weer wel zeer sterk in China maar niet in India of Brazilië. Met de stijging van de globale vleesconsumptie gaat ook een wijziging in de samenstelling hiervan gepaard. Een FAO rapport uit 200624 voorspelde al dat er in 2050, in vergelijking met 2010, 2,3 keer meer kippenvlees geconsumeerd zou worden en tussen 1,4 en 1,8 keer meer van de andere vleesproducten. OECD-FAO (2015) en Henchion et al. (2014)25 verwachten dat vanaf 2024 de consumptie van kippenvlees deze van rundsvlees overstijgt. In 2024 zou kippenvlees dan de helft van de volledige vleesconsumptie uitmaken. De redenen hiervoor zijn voornamelijk dat kippenvlees goedkoper is, als een gezondere voedingscomponent wordt beschouwd en geen religieuze bezwaren oproept. De consumptie van varkensvlees zou slechts stijgen met 1%, terwijl de consumptie van duurdere alternatieven zoals rundsvlees en schapenvlees respectievelijk met 1,3 en 1,9% stijgt. De eerder genoemde convergentie naar het Europese dieet zou niet alleen problematisch zijn voor de globale CO2-uitstoot. Al de welvaartsziekten gekoppeld aan het Westerse dieet worden eveneens geglobaliseerd. In Tabel 4 presenteren we ter illustratie de gemiddelde BMI-waarden voor de landen in Tabel 3. Tabel 4 – BMI-percentages voor Europa, China, India en Brazilië Aandeel bevolking Aandeel pre-obees; Obesitas; met normale BMI 25 < BMI < 29.9 aandeel bevolking (18.5 – 24.99) met BMI > 30 Europa (beperkt tot België) 55 % 30.2 % 10.8 % China 58.9 % 16 % 2.9 % India 62.5 % 3.8 % 0.7 % Brazilië 55.4 % 29.5 % 11.1 % Bron: WHO (2015).Global Database on Body Mass Index (http://apps.who.int/bmi/index.jsp) Uit de vergelijking tussen Tabel 3 en Tabel 4 blijkt dat Europa (België) en Brazilië niet alleen een voorkeur voor rundsvlees delen maar ook een sterk vergelijkbaar BMI-profiel waarbij meer dan 10% van de bevolking obees is met een BMI hoger dan 30. Chinezen eten net zoals Europeanen veel varkensvlees maar drinken veel minder melk. In combinatie met hun grote consumptie van groenten - inclusief rijst - leidt dit niet tot een groot aandeel Chinezen met een BMI hoger dan 30. Deze observaties wijzen niet op een causaliteit - andere factoren dan de consumptie van vlees spelen hier zeker een rol - maar sluiten wel aan bij de literatuur over de negatieve gezondheidsconsequenties van een (te) hoge vleesconsumptie26.
24
FAO, (2006). World agriculture: towards 2030/2050 – Interim report. Rome. (http://www.fao.org/fileadmin/user_upload/esag/docs/Interim_report_AT2050web.pdf) 25 Henchion, M., McCarthy, M., Resconi, V. C., & Troy, D. (2014). Meat consumption: Trends and quality matters. Meat Science, 98(3), 561–568. doi:10.1016/j.meatsci.2014.06.007 26 Voor een overzicht, zie; Tilman, D. & Clark M. (2014). Global diets link environmental sustainability and human health. Nature (515), 518-522
3. Evolutie van de CO2-uitstoot bij een toename van de globale vleesconsumptie In hun analyse over het verband tussen bevolkingstoename, inkomenstoename en een graduele maar niet-complete convergentie van het mondiale voedingspatroon stellen Tilman en Clark in Nature dat een toename van de wereldbevolking met 36% tussen 2009 en 2050 zal resulteren in een toename van CO2-equivalente emissies door de globale consumptie van voeding met 80%. Dit hoge percentage mag niet verward worden met de toename van de emissies door een toename van alleen de vleesconsumptie. In 2050 eet de wereldburger immers niet alleen vlees. De toename van de vraag naar vlees draagt wel bij tot de sterke stijging van de emissies. Mocht de wereldbevolking tegen 2050 opteren voor een vegetarisch dieet – een vrij extreme variant -, zou deze toename met 80% omgezet worden in een daling van de CO2-equivalente uitstoot door de globale consumptie van voedsel27. Om het belang van de vleesproductie in het globale klimaatbeleid duidelijk te maken, moet de mogelijke evolutie van de CO2-uitstoot door de productie van vlees gerelateerd worden aan de beoogde reductie van de globale CO2-uitstoot tussen vandaag en 2050. Vandaag bedraagt de totale uitstoot ongeveer 49 Gt CO2-eq maar het is wenselijk dat deze tegen 2050 aanzienlijk daalt, eventueel met zelfs 80%. Hiertoe zijn ingrijpende inspanningen nodig in alle sectoren. Een sterk klimaatbeleid zal overigens leiden tot een lagere CO2-footprint van de vleesproductie omdat bijvoorbeeld de productie van veevoeders of het transport van veevoeders en van vlees minder koolstofintensief kan worden. Er kunnen ook nieuwe technologieën ontwikkeld worden om mest beter te benutten enzovoort. Maar wat er binnenin de koe gebeurt, kan niet zomaar door technologische ingrepen radicaal veranderd worden; de productie van dierlijke proteïnen blijft relatief inefficiënt in vergelijking tot de productie van plantaardige proteïnen. En een verdere ontbossing leidt altijd tot een verlies aan carbon sinks. Alexandratos en Bruinsma (2012) stellen dat de globale vraag naar vlees stijgt met gemiddeld 1.6% tot 2030 en met 1.3% tussen 2007 en 2050 (zie Tabel 3). Deze groeivoeten liggen een stuk lager dan in voorgaande decennia; de auteurs geven hiervoor een aantal hoofdredenen. Ten eerste zal per capita consumptie in ontwikkelde landen een lage groei vertonen. Ten tweede, zal de per capita consumptie in China en Brazilië nog steeds significant stijgen maar aan een lager tempo dan hiervoor. Een derde observatie is dat de per capita vleesconsumptie in India stabiel blijft. Ten slotte blijft het inkomensniveau in vele ontwikkelingslanden relatief laag. Mocht de samenstelling van de vraag naar vlees niet wijzigen tussen vandaag en 2050 – met andere woorden, Chinezen eten ook in 2050 zeer weinig rundsvlees etc. – dan stijgt de CO2-uitstoot uit de productie van vlees quasi proportioneel met de toename van de globale vraag. Intussen zullen ook maatregelen genomen worden om de CO2-footprint van de vleesproductie te beperken. Indien deze effectief zijn, zal de toename van de CO2-uitstoot per kg vlees lager uitvallen dan de toename van de productie. In Figuur 2 stijgt de CO2-uitstoot van de globale uitstoot door veeteelt van 7.1 Gt CO2 vandaag tot 10.2 Gt CO2-eq in 2050. Deze toename met 44% is lager dan de verwachte toename van de consumptie van vlees volgens Alexandratos en Bruinsma (2012) en sluit aan bij een divergentie-hypothese. Deze hypothese houdt in dat ontwikkelingslanden niet opteren voor dezelfde vleesconsumptie als de ontwikkelde landen (‘CO2 vlees DIV’ in Figuur 2). De groeivoeten van Alexandratos en Bruinsma (2012) werden lager ingeschat om rekening te houden met divergentie en beleidsmaatregelen. Indien er toch een (beperkte) convergentie naar een Europees dieet optreedt, ligt de toename van de CO2-uitstoot aanzienlijk hoger (‘CO2 vlees CONV’ in Figuur 2). De jaarlijkse groeivoet van de emissies
27
Tilman, D., & Clark, M. (2014). Global diets link environmental sustainability and human health. Nature, 515(7528), 518–522. doi:http://www.nature.com/nature/journal/v515/n7528/full/nature13959.html
verschilt niet sterk maar cumulatief wegen deze kleine verschillen tegen 2050 wel zwaar door. Aangezien het overgrote deel van bevolkingsgroei in ontwikkelingslanden zal plaatsvinden, heeft een wijziging van hun dieet zeer grote effecten op de globale uitstoot. In Figuur 2 maken we een onderscheid28 tussen de CO2-uitstoot door de productie van vlees en de CO2uitstoot door alle andere sectoren. De optelsom van beide grootheden geeft de totale CO 2-uitstoot van ongeveer 49 Gt CO2-eq in 2015.29 Tussen 2015 en 2050 daalt de uitstoot in de rest van de wereldeconomie met ongeveer 25%30. Deze daling staat in contrast met de toename van de uitstoot van vlees/veeteelt waardoor het aandeel van de vleesproductie in de totale uitstoot toeneemt van 14.5% vandaag tot 25% (CO2 vlees DIV) of zelfs 33% (CO2 vlees CONV). Merk hierbij op dat bij ‘CO2 vlees CONV’-hypothese de totale uitstoot – inclusief de CO2-uitstoot van de vleesproductie – aanzienlijk hoger is dan de totale uitstoot bij de hypothese van geen convergentie (CO2 vlees DIV). De forse toename van het aandeel van de vleesproductie in de totale uitstoot is vooral het gevolg van de daling van de uitstoot in de rest van de economie. Figuur 2 – Projectie CO2-uitstoot veeteelt en andere sectoren (Gt), 2015-2050 60,00 50,00 40,00 30,00 20,00 10,00 0,00
CO2 vlees DIV
CO2 vlees CONV
CO2 rest
Deze sterk vereenvoudigde voorstelling toont aan dat de globale uitbouw van een nieuwe koolstofarme energie-infrastructuur zeker belangrijk is om de klimaatambities waar te maken. Maar als we keuzes inzake voeding overlaten aan de vrije marktwerking – die sterk verstoord wordt door verkeerde prijzen, negatieve externaliteiten en enorme subsidiestromen – dreigt een deel van de CO2reductie dankzij clean tech gecompenseerd te worden door een hogere mondiale vleesconsumptie. Dit hoeft niet te gebeuren. Een daling van de CO2-uitstoot door een dalende vleesconsumptie of door een stabiele vleesconsumptie met een verschuiving van de vraag naar minder CO2-intensieve
28
Dit onderscheid is in de praktijk niet altijd te maken, bijvoorbeeld voor het transport van vlees. Cijfers voor de totale antropogene broeikasuitstoot gebaseerd op IPCC (2014) en IEA (2012) 30 Deze eerder conservatieve hypothese sluit niet aan bij de doelstellingen van een ambitieus klimaatbeleid waarin hogere reducties beoogd worden. Maar klimaatambities alleen leiden niet tot klimaatrealisaties zodat achteraf deze conservatieve hypothese misschien te optimistisch blijkt te zijn. 29
vleessoorten31 zou de klimaatinspanningen in andere sectoren van de economie versterken in plaats van compenseren. De impact van mondiale voedingspatronen op CO2-concentratie en de temperatuursverandering zal in belangrijke mate afhangen van de efficiënte van de globale landbouwsector tussen vandaag en 2050. Hoe efficiënter de landbouw, hoe minder ontbossing en hoe meer gronden gebruikt kunnen worden voor energiegewassen. De productie van energiegewassen voor bijvoorbeeld biobrandstoffen van de tweede of derde generatie is belangrijk om het gebruik van fossiele brandstoffen te beperken in toepassingen die niet of zeer moeilijk te elektrificeren zijn. Zo zijn biobrandstoffen voor vrachtschepen of vliegtuigen voorlopig zowat de enige optie om hun activiteiten te decarboniseren. Een sterke toename van de productie van biomassa voor energiedoeleinden laat dus toe de CO2-uitstoot te beperken. Deze potentiële klimaatbaat valt in het water indien de wereldbevolking kiest voor een hogere vleesconsumptie per capita. Omwille van de inherent inefficiënte productie van vlees zal nog meer grond gebruikt worden voor de veeteelt waardoor er letterlijk geen plaats is voor energiegewassen. Deze en gerelateerde interacties werden door Powell en Lenton32 gemodelleerd om de impact van het toekomstige biomassagebruik op de CO2-concentratie in kaart te brengen. Biomassa biedt het potentieel om CO2 tijdens de groei op te slaan en achteraf via koolstofopslag voor lange tijd uit de atmosfeer te houden. In hun analyse veronderstellen Powell en Lenton dat de globale vraag naar voedsel tegen 2050 zal stijgen met 70%, waarbij de verwachte toename van de vleesconsumptie per capita de belangrijkste drijvende factor is: de per capita vleesconsumptie zou stijgen van 16% van de huidige dagelijkse calorie-inname tot 18,8 % van de toekomstige dagelijkse calorie-inname. Hierdoor stijgt de vraag naar energie voor de productie van voedsel met 82% (of van 26 EJ naar 46 EJ per jaar). Powell en Lenton veronderstellen dat de dagelijkse calorie-inname stijgt van 2 760 vandaag tot 3 302 kcal in 2050. Om de verwachte toename van de vraag naar voedsel in te vullen, moet de plantaardige productie stijgen met 76% en de dierlijke productie met 110%. Om de impact op het landgebruik, biomassaproductie en CO2-sinks te analyseren laten Powell en Lenton in hun analyse de efficiëntie van het globale landbouwsysteem en de preferenties in het dieet variëren. Dit leidt tot vier scenario’s: ‘high-meat, low-efficiency’, ‘low-meat, low-efficiency’, ‘high-meat, highefficiency’ en ‘low-meat, high-efficiency’. In de ‘low-efficiency’ scenario’s blijft de landbouwproductie even efficiënt als vandaag. In de ‘highmeat’ scenario’s vertegenwoordigt de consumptie van vlees 18,8% van de calorie-inname terwijl dit aandeel in de ‘low-meat’ scenario’s daalt tot 15% van de (stijgende) calorie-inname. Dit aandeel van 15% is vergelijkbaar met de globale per capita consumptie van vlees in 1960. Om te evolueren naar deze 15% is wel een halvering van de per capita vleesconsumptie nodig in de Westerse landen. Al deze inputgegevens worden verwerkt tot een CO2 removal potentieel per scenario waarbij rekening wordt gehouden met fysieke beperkingen maar ook met CCS, types van herbebossing, de relatieve opportuniteit van biomassa in vergelijking tot andere hernieuwbare energiebronnen etc. Figuur 3 toont een belangrijk resultaat uit de complexe analyse door Powell en Lenton. In het ‘highmeat, low-efficiency’ met ontbossing en geen ruimte voor energiegewassen (en biomassasinks) is er geen potentieel tot CO2-absorptie waardoor de CO2-concentratie dramatisch toeneemt. Volgens Powell en Lenton is dit scenario met een toename van 55 ppm ‘a catastrophe for natural ecosystems and thus for humans that depend on their services’. Het alternatief met een sterke beperking van de
31
Europeanen eten bijvoorbeeld minder rundsvlees maar meer gevogelte. T. Powell, T. Lenton. Future carbon dioxide removal via biomass energy constrained by agricultural efficiency and dietary trends. Energy & Environmental Science, 2012; DOI: 10.1039/C2EE21592F 32
vleesconsumptie in de Westerse landen en een globaal meer efficiënte landbouw biedt veel ruimte tot extra biomassaproductie en CO2-removal waardoor de CO2-concentratie kan dalen met 25 ppm. Het verschil tussen de twee ‘extreme’ scenario’s bedraagt volgens Powell en Lenton dus maar liefst 80 ppm. Figuur 3 – Verandering in de CO2-concentratie; ‘high-meat’ versus ‘low-meat’
Bron: Powell, T. & Lenton, T. (2012). Future carbon dioxide removal via biomass energy constrained by agricultural efficiency and dietary trends. Energy & Environmental Science; DOI: 10.1039/C2EE21592F Figuur 4 – Verandering in de globale temperatuur: ‘high-meat’ versus ‘low-meat’
Bron: Powell, T. & Lenton, T., (2012). Can Negative Emissions Technologies Help Avoid Climate Tipping Points? University of Exeter.
In een presentatie over deze modelresultaten presenteren Powell en Lenton de mogelijke impact van deze veranderingen in de CO2-concentratie op de evolutie van de globale temperatuur. Figuur 4 toont dat de evolutie van de samenstelling van het dieet tegen 2050 kan leiden tot een verschil in de te verwachten temperatuurstoename van bijna 0.5 °C Het modelwerk van Powell en Lenton levert vooral indicatieve resultaten omdat de onderliggende complexiteit van al de beschouwde interacties ver van definitief uitgeklaard is. Wel maakt deze analyse overduidelijk dat het gewicht van vlees in het dagelijkse dieet van zeer groot belang is voor onze capaciteit om de temperatuursverandering onder controle te houden. 4. Conclusies In debatten over het te voeren klimaatbeleid ligt de nadruk steevast op combinaties van nieuwe koolstofarme energietechnologieën. Deze fixatie gaat ten koste van het besef dat ook ons voedingspatroon een belangrijke invloed heeft op de uitstoot van broeikasgassen. In deze paper bekeken we de literatuur over het huidige aandeel van de veeteelt in de totale broeikasuitstoot en projecties over de toekomstige vleesconsumptie en de hieraan gekoppelde globale CO2-equivalente uitstoot. Deze driedelige analyse leert ons dat er – ondanks de onenigheid over exacte cijfers – een belangrijke rol gespeeld wordt door veeteelt en vlees in de totale broeikasuitstoot. Een recente analyse van FAO (2013) berekent het aandeel van veeteelt in de globale antropogene broeikasuitstoot op 14,5% in 2015. Ook in Europa tekent de veeteelt voor 12 tot 17% van de totale antropogene uitstoot. Wat betreft de CO2-efficiëntie zijn er grote verschillen zowel tussen regio’s als tussen vleesproducten, wat ruimte kan creëren voor verschuivingen in productie- en consumptiepatronen. De toekomstige jaarlijkse groei van vleesconsumptie ligt lager in vergelijking met voorgaande decennia. Wel wordt een jaarlijkse groei van 1,3 % verwacht tussen 2005/2007 en 2050. Vooral ontwikkelingslanden zijn verantwoordelijk voor de verdere toename van de globale vleesconsumptie. De evolutie van de vleesconsumptie bepaalt de rol die veeteelt en vlees zullen spelen in de toekomstige uitstoot van broeikasgassen. Op basis van een vereenvoudigde voorstelling van de toekomstige broeikasuitstoot door vlees en door de rest van de economie, tonen we aan dat de globale vleesconsumptie in 2050 kan tekenen voor een vierde tot zelfs een derde van de globale uitstoot. Het belang van veranderingen in onze voedingskeuze wordt door Powell en Lenton (2012) scherp aangetoond in hun analyses van ‘high meat/low efficiency’ (scenario met ontbossing en geen ruimte voor energiegewassen) tot ‘low meat/high efficiency’ (scenario met beperking van vleesconsumptie en meer efficiënte landbouw). Het verschil tussen deze twee extreme gevallen bedraagt volgens de auteurs maar liefst 80 ppm, wat neerkomt op een temperatuursverschil van bijna 0.5°C tegen 2050. Los van de inherente onzekerheden bij al deze analyses en simulaties kunnen we wel met zekerheid stellen dat vlees- en voedingspatronen wel een plaats aan tafel verdienen bij de (inter)nationale klimaatonderhandelingen.