4.
Managementstatuut Stichting Openbaar Primair Onderwijs Alblasserwaard/Vijfheerenlanden
Bij de invoering van het model met een Raad van Toezicht is een aanpassing van het managementstatuut noodzakelijk. De functie van algemeen directeur verdwijnt uit het functiegebouw en daarmee alle bepalingen die de verhouding tussen bestuur en algemeen directeur regelen. De verhouding tussen de bestuurder en de Raad van Toezicht is geregeld in de statuten en maakt derhalve geen onderdeel uit van het managementstatuut. De functie lid managementteam heeft een ander benaming gekregen: regiodirecteur. Voor het overige is aangesloten bij het bestaande managementstatuut. I
KADER EN UITGANGSPUNTEN
Dit managementstatuut beschrijft hoe de aansturing van de scholen plaatsvindt en zet de verhouding tussen het bevoegd gezag en het management uiteen. Het bevoegd gezag wordt gevormd door de professionele bestuurder, die handelt onder toezicht van de Raad van Toezicht. Het managementteam wordt gevormd door de bestuurder samen met de regiodirecteuren. Uitgangspunten voor het besturingsmodel 1.
De geldende wettelijke kaders.
2.
De doel- en grondslagformulering die zijn vastgelegd in de stichtingsstatuten, zijn kaderstellend.
3.
Het stichtingsbeleidsplan.
4.
Resultaatgericht management.
5.
Verantwoordelijkheden laag in de organisatie.
6.
Scholen hebben een zo groot mogelijke eigen beleidsruimte.
Ad 1: geldende wettelijke kaders De wijze waarop binnen de organisatie met elkaar wordt omgegaan, is altijd gebonden aan bestaande wettelijke kaders. Daar liggen de grenzen voor wat wel en niet kan/mag. Ad 2: doel- en grondslagformulering Hiermee wordt de identiteit van de organisatie als kaderstellend vastgesteld. Ad 3: stichtingsbeleidsplan De scholen functioneren beleidsmatig binnen het door het bestuur vastgestelde strategisch stichtingsbeleidsplan. Op de verschillende beleidsterreinen (onderwijs en kwaliteit, personeel, financiën, huisvesting en beheer, organisatie en communicatie) zijn integraal samenhangende uitspraken gedaan die richtinggevend zijn voor het beleid in de scholen. De consequentie hiervan is dat op schoolniveau integraal beleid wordt gevoerd. Ad 4: resultaatgericht management Het strategisch beleid wordt geoperationaliseerd in doelen die in een managementcontract met de directeuren gelden als te behalen resultaten. Op deze wijze wordt gestuurd op doelen die in contracten zijn vastgelegd. De directeuren zijn voor hun scholen integraal beleidsmatig verantwoordelijk. Ad 5: verantwoordelijkheden laag in de organisatie Om het beleidsvormend vermogen zo groot mogelijk te laten zijn, wordt beleidsverantwoordelijkheid zo laag mogelijk in de organisatie neergelegd. Ad 6: scholen hebben een zo groot mogelijke eigen beleidsruimte
Uitgangspunt is dat scholen een ‘eigen gezicht’ hebben. Dat betekent dat zij de ruimte krijgen om de doelen die in het managementcontract zijn geformuleerd op hun eigen wijze te realiseren. Het betekent ook dat het bestuur geen andere richtlijnen geeft over de wijze waarop de school georganiseerd is. De organisatorische opzet In de schoolorganisatie onderscheiden we de volgende organisatorische eenheden die voor de beleidsontwikkeling relevant zijn: 1.
De bestuurder.
2.
Het managementteam.
3.
Het directeurenoverleg.
4.
De scholen.
1. de bestuurder De bestuurder is belast met het bevoegd gezag en als zodanig eindverantwoordelijk voor al hetgeen in de organisatie plaatsvindt. Hij stelt het stichtingsbeleidsplan vast en bepaalt het bovenschools beleid op alle beleidsterreinen. Hij doet dat in overleg met het directeurenoverleg. De bestuurder is onder toezicht van de Raad van Toezicht verantwoordelijk voor de realisatie van het stichtingsbeleidsplan. 2. het managementteam Het managementteam is het werkoverleg bestaande uit de bestuurder en de regiodirecteuren. De bestuurder is eindverantwoordelijk voor de aansturing van de scholen. Regiodirecteuren zijn op basis van mandaat ieder verantwoordelijk voor de aansturing van een aantal scholen. De bestuurder regelt de taakverdeling onder de regiodirecteuren. Het managementteam zorgt voor het behalen van de gewenste onderwijsresultaten door het adequaat inzetten van personele en financiële middelen. Het managementteam zorgt voor de noodzakelijke coördinatie tussen de verschillende scholen, stimuleert dat het beleid wordt gerealiseerd door de schooldirecties, legt afspraken in managementcontracten vast, bewaakt het uitvoeringsproces en beoordeelt de resultaten. 3. het directeurenoverleg In het directeurenoverleg hebben alle directeuren en de regiodirecteuren zitting. De bestuurder is voorzitter. Daarnaast vindt overleg plaats met de directeuren van een groep scholen in een subregio. Dit overleg staat onder voorzitterschap van regiodirecteur. In dit overleg: a.
wordt stichtingsbeleid voorbereid en ontwikkeld door de richtinggevende uitspraken van het bestuur te
vertalen in beleid; b.
vindt afstemming plaats van zaken die noodzakelijk zijn voor de realisering van het stichtingsbeleidsplan;
c.
worden ervaringen en kennis met elkaar uitgewisseld;
d.
wordt lokaal besproken en afgestemd.
In het voltallige directeurenoverleg ligt het accent op a, in het overleg in de subregio’s op b, c en d. De taken en bevoegdheden van het directeurenoverleg zijn vastgelegd in het managementstatuut. 4. de scholen De scholen voeren het binnen de stichting geformuleerde beleid uit en leveren bijdragen aan de ontwikkeling daarvan. De directeuren voeren integraal management en hebben hun organisatie zo ingericht dat zij op eigen wijze doelen en resultaten realiseren die in het managementcontract staan geformuleerd. Reglement en instrument Om het samenwerken tussen de vier organisatorische eenheden zo goed mogelijk te laten verlopen, maakt de bestuurder afspraken over taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden met betrekking tot: 1.
de doelen waarop wordt gestuurd
2.
de wijze waarop het bestuur zich organiseert
3.
de grenzen waarbinnen de scholen hun gang kunnen gaan
4.
de samenwerking tussen bestuurder en management.
Deze afspraken worden voor een deel neergelegd in een managementstatuut en voor een deel vertaald naar bestuurlijke instrumenten. Uitgangspunt is zo weinig mogelijk in regelgeving op te nemen om de flexibiliteit en de ontwikkeling van de vernieuwingen niet te blokkeren. Bij de instrumenten die nodig zijn om het besturen van de organisatie mogelijk te maken, moet gedacht worden aan het stichtingsbeleidsplan, het managementcontract, managementrapportages, financiële kwartaaloverzichten en jaarverslagen. Op schoolniveau volgt de follow up in het schoolplan en/of ander schoolspecifiek beleidsplan. Ad 1 de doelen waarop wordt gestuurd Deze zijn vermeld in het managementcontract. Ad 2 de wijze waarop het bestuur zich organiseert Dit wordt geregeld in de statuten en het bestuursreglement. Ad 3 de grenzen waarbinnen de scholen hun gang kunnen gaan Deze worden bepaald door de statuten, het managementstatuut, het stichtingsbeleidsplan en de afspraken zoals deze gemaakt worden in het directeurenoverleg. Ad 3 de samenwerking tussen bestuurder en management. Dit is geregeld in het managementstatuut en wordt gereguleerd door besturingsinstrumenten.
II
BEGRIPSBEPALINGEN
Bestuur
Het bestuur van Stichting Openbaar Onderwijs Alblasserwaard-Vijfheerenlanden
Bestuurder
De functionaris die als zodanig is benoemd door de Raad van Toezicht
Regiodirecteur
Degene die gemandateerd is taken in verband met voorbereiding en uitvoering van het stichtingsbeleidsplan uit te voeren en die binnen de toegewezen regio het schoolbeleid vaststelt
Schooldirecteur
Degene die binnen het stichtingsbeleidsplan verantwoordelijk is voor het strategisch beleid van de school
Directeurenoverleg
Het binnen de totale organisatie overeengekomen overleg van directeuren en leden van het regiodirecteuren onder voorzitterschap van de bestuurder
Managementcontract
Het document waarin de afspraken zijn opgenomen die de bestuurder met de regiodirecteur of de regiodirecteur met de schooldirecteur heeft gemaakt
Opdragen
Het door of onder verantwoordelijkheid van het bestuur opdragen van specifieke taken of bevoegdheden aan een regiodirecteur of aan de schooldirecteur met de daarbij behorende middelen
Stichtingsbeleidsplan
Het strategisch kaderstellend beleidsplan van de stichting en daarmee richtinggevend voor de schoolplannen. Strategisch beleid geeft de hoofdlijnen weer van het bestuursbeleid en de strategische keuzes daarbinnen voor de komende 3 tot 5 jaar.
Meerjarenbegroting
De begroting waarin de financiële aspecten van het stichtingsbeleidsplan worden vastgelegd
Schoolplan
Strategisch plan op schoolniveau, waarin deelbeleidsplannen een plek krijgen. Strategisch beleid geeft de hoofdlijnen weer van het schoolbeleid en de strategische keuzes daarbinnen voor de komende 3 tot 5 jaar.
Stichtingsjaarplan
De uitwerking van het stichtingsbeleidsplan op stichtingsniveau voor één jaar, inclusief begroting
Jaarplan
De uitwerking van het schoolplan voor één jaar, inclusief begroting
Voorbereiden
Het verrichten van werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de voorbereiding van een voorstel of reeks beleidsalternatieven.
Opstellen
Het uitvoeren van voorbereidende werkzaamheden om tot een concreet voorstel te komen dat door anderen uiteindelijk wordt vastgesteld.
Toetsen
Het nagaan of een voorstel consistent is met de bestaande regelingen of wettelijke bepalingen.
Vaststellen
Het formaliseren van een voorstel.
Uitvoeren
Het tot stand brengen van een gewenst en gedefinieerd
resultaat binnen aangegeven richtlijnen en volgens het vastgesteld plan of beleid.
In deze lijst van begrippen zijn de begrippen verdwenen die op de huidige bestuurlijke rol duiden, zoals fiatteren en marginale toetsing en bestuurlijk toetsingskader. III
DE ARTIKELEN
IIIA TAKEN EN BEVOEGDHEDEN Bestuurder Artikel 1 1.
De bestuurder oefent al de bij wet en statuten aan het bevoegd gezag toegekende taken en bevoegdheden uit, onverminderd het bepaalde in dit artikel en de bevoegdheden van de Raad van Toezicht.
2.
de regiodirecteur oefent de bij dit managementstatuut opgedragen en in het managementcontract vastgelegde taken en bevoegdheden uit namens en onder verantwoordelijkheid van de bestuurder.
3.
De schooldirecteur oefent de bij dit managementstatuut opgedragen en in het managementcontract vastgelegde taken en bevoegdheden uit namens en onder verantwoordelijkheid van de regiodirecteur.
4.
De bestuurder kan gemotiveerd de overdracht van taken en/of bevoegdheden te allen tijde ongedaan maken.
Het artikel over de verhouding tussen bestuur en algemeen directeur komt te vervallen. Het artikel over de taken en bevoegdheden van de algemeen directeur komen te vervallen. Artikel 2 1. 2.
De bestuurder benoemt de regiodirecteuren en de schooldirecteuren. De bestuurder wijst een van de regiodirecteuren aan die de bestuurder vervangt bij afwezigheid of ziekte.
3.
De bestuurder belast de regiodirecteuren met taken en bevoegdheden op een of meer specifieke beleidsgebieden.
4.
De bestuurder stelt het stichtingsbeleidsplan vast.
5.
De bestuurder stelt de begroting en de jaarrekening vast.
6.
De bestuurder stelt, na overleg in het directeurenoverleg, procedures vast voor de totstandkoming van in ieder geval het onderwijskundig, het financieel en het sociaal jaarverslag.
7.
De bestuurder geeft leiding aan het managementteam.
8.
De bestuurder is de voorzitter van het directeurenoverleg.
9.
De bestuurder geeft leiding aan het stafbureau.
10. Benoeming, ontslag en het treffen van orde- en disciplinaire maatregelen ten aanzien van schooldirectieleden en regiodirecteuren zijn voorbehouden aan de bestuurder. Het laatste lid is, met enige aanpassing, aan dit artikel toegevoegd. Het staat in het huidige managementstatuut in het deel over de plannen, waar het niet op zijn plaats is. Regiodirecteur Artikel 3 1.
De regiodirecteur heeft de volgende taken:
a.
Geeft leiding aan de schooldirecteuren in zijn regio door middel van onder meer: toetsing en vaststelling van schoolplan, schoolgids, schoolformatieplan, scholingsplan en schoolbegroting;
b.
Maakt met iedere directeur in zijn regio afspraken over de uitvoering van het stichtingsbeleidsplan en legt deze vast in een managementcontract;
c.
Is voorzitter van het directieoverleg in zijn regio
d.
Voert functionerings- en beoordelingsgesprekken met de schooldirecteuren in zijn regio;
e.
Voert minimaal 1 x per jaar overleg met de MR van de scholen en vertegenwoordigt het bevoegd gezag in de GrMR (indien aanwezig) in zijn regio;
f.
Informeert schriftelijk 3x per jaar de bestuurder over verloop en resultaten van het gevoerde beleid van de scholen in de regio;
g.
Is verantwoordelijk voor de uitvoering van beleid binnen zijn regio;
h.
Draagt in samenspraak met de andere regio zorg voor de uitvoering van beleid binnen de stichting (met een specialisatie op een of meer van de terreinen onderwijs, kwaliteit, huisvesting, financiën, personeel en organisatie);
i.
Legt verantwoording af aan de bestuurder;
j.
Is belast met de voorbereiding en uitvoering van de besluiten van de bestuurder;
k.
Is mede belast met de voorbereiding en uitvoering van het strategisch en algemeen financieel
l.
Vertegenwoordigt binnen de gemeenten in de eigen regio de bestuurder in in- en extern
beleid; overleg; m. Verricht enkele taken die voortvloeien uit zijn managementfunctie; n.
Benoemt na overleg met de bestuurde de personeelsleden van de scholen in zijn regio op voordracht van de schooldirecteuren.
2.
De regiodirecteur is bevoegd: a.
Het bovenschools beleid op de beleidsterreinen onderwijs, organisatie, huisvesting, personeel, financiën en kwaliteit mede te ontwikkelen, uit te voeren en te evalueren en is bevoegd binnen het stichtingsbeleid besluiten te nemen.
b.
Het schoolbeleid op de beleidsterreinen onderwijs, organisatie, huisvesting, personeel, financiën en kwaliteit vast te stellen en te evalueren;
c.
Te besluiten over algemene aspecten van management, beheer en bedrijfsvoering binnen de onderwijsorganisatie in zijn regio;
d.
M.b.t. lokaal beleid binnen de regio mede te ontwikkelen, te besluiten, uit te voeren en te evalueren;
e.
De bestuurder te adviseren;
f.
Uitgaven te doen met inachtneming van de door de bestuurder vastgestelde begrotingen;
g.
Maatregelen en/of besluiten van schooldirecteuren of derden te schorsen indien hij dit noodzakelijk vindt.
Schooldirecteur Artikel 4 1.
De schooldirecteur heeft de volgende taken: a.
Geeft leiding aan en is verantwoordelijk voor zijn school;
b.
Voert functionerings- en beoordelingsgesprekken met het personeel van zijn school;
c.
Stelt binnen de kaders van het stichtingsbeleidsplan een schoolplan op, dat in ieder geval de volgende beleidsterreinen bevat: onderwijs, personeel, financiën, huisvesting en beheer, organisatie en communicatie;
d.
Is verantwoordelijk voor de uitvoering van het vastgestelde schoolbeleid;
e.
Informeert de regiodirecteur in zijn regio over verloop en resultaten van het gevoerde beleid;
f.
Legt verantwoording af aan de regiodirecteur;
g.
Adviseert de regiodirecteur over de aanstelling en het ontslag van locatiepersoneel.
2.
De schooldirecteur is bevoegd: a.
Het schoolplan op de beleidsterreinen onderwijs, personeel, financiën, huisvesting en beheer, organisatie en communicatie te ontwikkelen, voor te stellen, uit te voeren en te evalueren;
b.
De bestuurder en de regiodirecteur te informeren;
c.
Uitgaven te doen met inachtneming van de door de bestuurder vastgestelde begrotingen.
Artikel 5 1.
De schooldirecteur ontwikkelt het concept-schoolplan.
2.
Het schoolplan bevat minimaal: a.
Het vaststellen van te bereiken doelen;
b.
De wijze van uitvoering op hoofdlijnen;
c.
Een tijdsindicatie van realisering van vastgestelde doelen;
d.
Een evaluatie van het gevoerde beleid.
Directeurenoverleg Artikel 6 1.
Het directeurenoverleg vergadert minimaal twee keer per jaar. Daarnaast vindt een keer per twee maanden gestructureerd directeurenoverleg plaats in kleiner verband of subregio’s.
2.
De organisatorische vormgeving en de samenstelling worden in goed overleg tussen de bestuurder en de schooldirecteuren bepaald.
3.
De bestuurder is voorzitter van het directeurenoverleg. Het overleg in de subregio’s vindt plaats onder leiding van een regiodirecteur.
4.
In de genoemde overleggen wordt de dagelijkse gang van zaken besproken en worden ervaringen uitgewisseld.
5. 6.
In het directeurenoverleg wordt het stichtingsbeleid voorbereid en de uitvoering ervan gevolgd. In het directeurenoverleg vindt afstemming plaats van die zaken die van belang zijn voor een goede uitvoering van het stichtingsbeleidsplan.
7.
Regio-overleg en directeurenoverleg hebben een adviserende functie.
8.
Het directeurenoverleg doet voorstellen voor de procedures voor de totstandkoming van in ieder geval het onderwijskundig, het financieel en het sociaal jaarverslag.
Artikel 7 1.
De bestuurder stelt het directeurenoverleg in de gelegenheid advies uit te brengen over: a)
De vaststelling en wijziging van de (meerjaren)begroting.
b)
De vaststelling van de jaarrekening.
c)
De criteria die worden toepast bij de verdeling van de totale lumpsum tussen de gemeenschappelijke
voorzieningen op bovenschools niveau en de voorzieningen op schoolniveau. d)
De criteria en spelregels die worden toepast bij het verschuiven van middelen tussen de afzonderlijke
scholen. 2.
De bestuurder stelt het directeurenoverleg zo spoedig mogelijk schriftelijk en met redenen omkleed op de hoogte of aan het uitgebrachte advies gevolg wordt gegeven.
Dit artikel is toegevoegd om expliciet te voldoen aan het bepaalde in artikel 31 WPO lid 1. Daarin staat dat in het managementstatuut ten minste een regeling is opgenomen betreffende de bevoegdheden van de directeur en indien toepassing is gegeven aan artikel 29, vijfde lid, tevens van de bevoegdheden van het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen en de scholen, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, met betrekking tot de toedeling, bestemming en aanwending van de bekostiging. Voor de hier geformuleerde regeling is aangesloten bij het voorstel dat door AVS
en VOS/ABB is opgesteld.
IIIB DE PLANNEN Stichtingsbeleidsplan Artikel 8 Het stichtingsbeleidsplan omvat in ieder geval: 1.
Strategische uitspraken over de onderscheiden beleidsterreinen, de stichtingsbegroting en de toelating van leerlingen;
2.
De ontwikkelingen van het onderwijsaanbod op de scholen binnen de stichting;
3.
Een opsomming van de bestuursinstrumenten;
4.
Beleidsplannen voor die onderdelen waarvan is overeengekomen dat het om gezamenlijk beleid voor alle scholen gaat.
Schoolplan Artikel 9 Het schoolplan omvat strategisch beleid op schoolniveau op de onderscheiden beleidsterreinen. Poer beleidsterrein wordt het schoolbeleid verder uitgewerkt. IIIC OVERIG Overleg en medezeggenschap Artikel 10 1. 2.
De bestuurder voert het overleg met de GMR of een geleding daarvan. De regiodirecteur voert namens het bestuur het overleg met de groepsmedezeggenschapsraden of een geleding daarvan binnen zijn regio over: - lokaal onderwijsbeleid dat van invloed is op de scholen van de stichting in elke afzonderlijke gemeente
Hier is de beperking tot openbare scholen vervangen door de scholen van de stichting, die immers ook een niet openbare school bestuurt. - lokale thema’s en - meningsvormend de beleidsvoorstellen die in de GMR worden besproken. 3.
De schooldirecteur voert met betrekking tot het schooleigen beleid het overleg met (een geleding van) de MR.
4.
De bestuurder draagt zorg voor de noodzakelijke faciliteiten voor de medezeggenschapsorganen zoals vastgelegd in het medezeggenschapsstatuut.
5.
De bestuurder draagt er zorg voor dat de leden van de medezeggenschapsorganen niet uit hoofde van hun lidmaatschap van de raad worden benadeeld in hun positie.
Artikel 11 De bestuurder voert samen met een in het directeurenoverleg afgesproken delegatie van schooldirecteuren het overleg over aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel met de daarvoor in aanmerking komende personeelscentrales. Rapportage en verantwoording
De bepalingen rond de rapportage van algemeen directeur naar bestuur komen te vervallen.
Artikel 12 Informatieverstrekking over realisering van de gemaakte afspraken in het managementcontract door de regiodirecteur aan de bestuurder, vindt plaats door middel van managementrapportages. Deze rapportages bevatten in ieder geval: 1.
informatie over de uitvoering van beleid binnen de stichting;
2.
informatie over de uitvoering van beleid binnen zijn regio;
3.
info over de algemene gang van zaken binnen zijn regio.
Artikel 13 Informatieverstrekking over realisering van de gemaakte afspraken in het managementcontract genoemd in artikel 10 (aanpassen), door de schooldirecteur aan de regiodirecteur, vindt plaats door middel van kwartaalrapportages. Deze rapportages bevatten in ieder geval: 1.
informatie over de uitvoering van de verschillende plannen;
2.
informatie over de algemene gang van zaken binnen de school.
3.
een overzicht van inkomsten en uitgaven en de stand van zaken met betrekking tot de begrotingsbewaking.
Artikel 14 De schooldirecteuren stellen jaarlijks voor 1 oktober het onderwijskundig jaarverslag van hun school op. De schooldirecteuren voorzien de bestuurder van de benodigde gegevens voor 1 februari i.v.m. het opstellen van het financieel jaarverslag en het sociaal jaarverslag. De bestuurder stelt jaarlijks op basis van de in het vorige lid beschikbare documenten en gegevens de in lid 1 en lid 2 genoemde jaarverslagen op stichtingsniveau vast. Vernietiging en schorsing van besluiten Artikel 15 Besluiten van de schooldirecteuren en regiodirecteuren kunnen wegens strijd met enige geldende regel en/of wegens schade aan de belangen van de stichting door de bestuurder bij gemotiveerd besluit worden geschorst en/of vernietigd. Werkingsduur Artikel 16 1.
Dit managementstatuut heeft een werkingsduur van drie jaar. Tijdig, dat wil zeggen ten minste drie maanden voor de expiratiedatum, zal worden bezien of herziening nodig of gewenst is. Is herziening niet aan de orde, dan wordt de werkingsduur voor ten minste 1 jaar verlengd.
2.
Indien gedurende het overleg over de herziening de termijn van drie jaar verstrijkt, blijft het vigerende statuut van toepassing totdat het nieuwe managementstatuut is vastgesteld.
3.
Vaststelling, wijziging of intrekking van dit managementstatuut zijn onderwerp van medezeggenschap overeenkomstig het bepaalde in het binnen de stichting geldende reglement voor de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad.
Slotbepaling Artikel 17 Ter zake van onderwerpen die in dit managementstatuut niet zijn voorzien of bij interpretatiegeschillen besluit de bestuurder.