Viermin
Knap Lastig! Kinderen met een ontwikkelings- of gedragsstoornis in de buitenschoolse opvang Implementatie en borging: uitvoeringsadviezen
1. Informatie over de cursus Knap Lastig! De cursus is ontwikkeld in het project Knap Lastig! en heeft als doel om groepsleiding handvatten te geven om álle kinderen in een bso een veilige en uitdagende omgeving te bieden waarin zij hun vrije tijd na school kunnen doorbrengen, ook de kinderen die als lastig of zelfs als ‘knap lastig’ worden ervaren. Het startpunt is dat groepsleiding in de bso vanuit de opleiding (meestal mbo-spw) wel enige theoretische kennis over kinderen met specifieke stoornissen heeft, maar praktijkervaring mist in de wijze waarop ze met deze kinderen in een groep kan omgaan en hen kan ondersteunen. De reden hiervan is dat ze deze kinderen – tot nu toe – niet vaak in de bso aantreffen, of hen niet als zodanig herkennen. In hun dagelijkse werk komen ze wel steeds vaker kinderen tegen die zij als ‘lastig in de omgang’ en ‘stoorzender’ in de groep ervaren. Ze hebben dus wel ervaring met kinderen met lastig gedrag, maar weinig kennis over het professioneel methodisch handelen dat vereist is in de omgang met deze kinderen. Op het terrein van (kinderen met) specifieke stoornissen hebben zij zowel weinig ervaring als weinig kennis. Het gaat om ongeveer 20% van alle kinderen. Dat betekent dat een grote groep kinderen als ‘lastig in de omgang’ wordt ervaren. Wat we hieronder verstaan, wordt verder uitgelegd bij ‘Inhoudelijke uitgangspunten’. Voor groepsleiding is het van belang om onderscheid te kunnen maken tussen kinderen met ‘lastig gedrag dat door hen te beïnvloeden is (‘gewoon lastig’ gedrag) en kinderen met ‘speciaal lastig’ gedrag )als gevolg van of behorend bij bepaalde ontwikkelings- en gedragsstoornissen), waarbij zij ondersteunend en regulerend kunnen handelen. Het gaat daarbij niet alleen om kinderen met externaliserend1 gedrag, maar ook om kinderen met teruggetrokken of passief gedrag, (sociaal) angstige kinderen, extreem verlegen kinderen en sombere/depressieve kinderen. Deze kinderen met internaliserend 2 gedrag zijn weliswaar meestal minder lastig voor de groepsleiding, maar hebben wel extra aandacht nodig. In de cursus wordt kennis overgedragen over het omgaan met alle kinderen, maar ook over wat er anders kan of moet voor kinderen die soms ‘knap lastig’ zijn, Door opdrachten en oefeningen uit te voeren kan de groepsleiding zich vaardigheden eigen maken. In de cursus wordt uitgebreid gebruik gemaakt van het boek Tis knap lastig! Omgaan met lastig gedrag in de buitenschoolse opvang. Dit boek is ook via de boekhandel, dus buiten de cursus om, verkrijgbaar. Verder wordt de dvd Knap lastig gedrag in beeld, Observatiefragmenten bij de cursus gebruikt als oefenmateriaal.
1
Bij externaliserende gedragsproblemen is er te weinig controle over de emoties en worden deze uitgeageerd. Kinderen met externaliserende problemen hebben vaak conflicten met andere mensen of met de maatschappij. Typische externaliserende problemen zijn agressie, overactief gedrag en ongehoorzaamheid.
2
Bij internaliserende gedragsproblemen is er een overcontrole over de emoties; ze worden naar binnen gericht en leiden tot innerlijke onrust. Typische internaliserende problemen zijn sociale teruggetrokkenheid, angst, depressie en psychosomatische klachten. Knap lastig – informatie voor leidinggevenden
Pagina 2
Opzet van de cursus
De cursus is als volgt opgebouwd: Bijeenkomst 1 Bijeenkomst 2`` Bijeenkomst 3 Bijeenkomst 4 Bijeenkomst 5 Bijeenkomst 6
Hoezo, knap lastig? Interactie – groepsleiding – kind Omgang in de groep en conflicthantering Inrichting groepsruimtes en spelmateriaal Dagplanning en activiteitenaanbod Samenwerken met ouders: uitwisselen en afstemmen
Er zijn meerdere mogelijkheden om een keuze te maken m.b.t. de duur van de bijeenkomsten en invulling van de cursus: - Op basis van de beginsituatie van de cursisten een keuze maken uit de onderdelen van een bijeenkomst Richtlijn voor het kiezen: wat weten en kunnen de cursisten al? Bijvoorbeeld de cursisten hebben al behoorlijk wat ervaring en hebben al kennis van en ervaring met het werken met kinderen met lastig gedrag. De trainer kan er in dat geval voor kiezen niet alle stof over de eerste stap (basiskennis) te behandelen, maar vooral die onderdelen te doen, die te maken hebben met kinderen met ‘gewoon lastig’ gedrag en met ‘speciaal lastig’ gedrag. - Op basis van de situatie in de groep / het gedrag van de kinderen een keuze maken uit de onderdelen. Richtlijn voor kiezen: in kaart brengen welke (eventueel lastige) kinderen er in de bso-groep zitten en op die onderdelen inzoomen, Dit moet natuurlijk altijd in combinatie met de hierboven beschreven mogelijkheid, want als er geen basis is voor bijvoorbeeld de interactie met de kinderen, wordt het wel moeilijk om goede interactie aan te gaan met kinderen die meer en specifieke aandacht nodig hebben. Nog te bespreken In Venlo kiezen we voor: 3 theoriebijeenkomsten met praktijkopdrachten van 4 uur met 3 weken tussen de bijeenkomsten Bijeenkomsten tijd: 9.00u - 13.00 1 Terugkomdag/nabespreking van 4 uur. In plaats van een terugkombijeenkomst 4 theoriebijeenkomsten. Werken met videomateriaal uit de praktijk Na de opleiding – verder intervisie (teambespreking) door leidinggevende (borging) Tussen de bijeenkomsten krijgt de groepsleiding opdrachten om uit voeren voor de volgende bijeenkomst. Deze opdrachten kosten de groepsleiding maximaal 3 uur. De opdrachten kunnen bestaan uit de volgende onderdelen: - Een praktijkopdracht, waarbij de groepsleiding datgene wat in een bijeenkomst aan bod is geweest in haar eigen werksituatie in de praktijk uitvoert - Een huiswerkopdracht, waarbij de groepsleiding een voorbereidende opdracht uitvoert die nodig is voor de volgende bijeenkomst - Een leesopdracht waarbij de groepsleiding gevraagd wordt een hoofdstuk uit Tis knap lastig! te lezen ter voorbereiding op de volgende bijeenkomst.
Knap lastig – informatie voor leidinggevenden
Pagina 3
Inhoudelijke uitgangspunten De cursus is gebaseerd op kennis en vaardigheden uit twee werkvelden: het werkveld van (de omgang) met kinderen met gedragsstoornissen en dat van het werkveld kinderopvang / buitenschoolse opvang, Hieronder werken we die uitgangspunten uit: de twee werkvelden verder uit en wordt duidelijk hoe deze samenkomen in de cursus en het boek. Vanuit het werkveld (omgaan met) kinderen met gedragsstoornissen hanteren we in de cursus en het boek de volgende uitgangspunten: -
‘Lastige kinderen’ bestaan niet; kinderen met ‘lastig gedrag’ bestaan wel.
-
Lastig gedrag kan verschillende oorzaken hebben die om een verschillende aanpak vragen. Hoewel het meestal gaat om een combinatie van allerlei factoren bij het kind en de omgeving, onderscheiden wij hier voor de duidelijkheid twee soorten lastig gedrag: lastig gedrag dat wordt veroorzaakt door bepaalde omstandigheden en lastig gedrag dat ontstaat vanuit een onvermogen bij het kind. ̵ Kinderen met ‘gewoon lastig’ gedrag Bij deze kinderen ligt de oorzaak van het lastig gedrag buiten henzelf. Bijvoorbeeld een (tijdelijk) moeilijke gezinssituatie, opgevoed worden vanuit een ander normbesef, het weer, een naderend feest. Het lastige gedrag is een reactie op omstandigheden ̵ Kinderen met ‘speciaal lastig’ gedrag Bij deze kinderen is de hersenontwikkeling ‘anders dan gewoon’ verlopen; er is sprake van een ontwikkelingsstoornis. Een ontwikkelingsstoornis heeft blijvende invloed op het gedrag. De omgeving moet hiermee rekening houden en aansluiten op dat gedrag.
-
Er zijn veel verschillende ontwikkelingsstoornissen. In deze cursus richten wij ons vooral op de kinderen met kenmerken van ASS en AD(H)D. Maar ook voor het inspelen op andere gedragsproblemen kunnen de kennis en vaardigheden uit deze cursus nuttig zijn. Als wij spreken over ‘kinderen met lastig gedrag’ bedoelen wij de totale groep van ‘gewoon lastig’ en ‘speciaal lastig’.
-
Bij het praten over kinderen met lastig gedrag is het vertrekpunt: hun gedrag. Het vertrekpunt geldt voor alle kinderen in de bso. Groepsleiding moet zich bij ieder kind de vraag stellen: ‘Hoe kan ik het beste aansluiten op de behoefte van het kind; wat kan ik begrijpen uit zijn gedrag?’ Deze vraag is niet anders voor kinderen met een gedragsprobleem.
-
Wij gaan uit van de mogelijkheden van gewone groepsleiding op een gewone bso. Wij hebben het dus altijd over een kind in relatie tot de groep en als onderdeel van de groep. Het kind komt op de bso voor opvang, Groepsleiding moet pedagogisch handelen en niet pedagogisch behandelen.
-
In een zorgzame opvangomgeving is veel contact met ouders, Gesprekken tussen opvang en ouders zijn belangrijk voor alle kinderen. Voor de opvang van kinderen met ‘speciaal lastig’ gedrag is het contact met ouders absoluut noodzakelijk. Zonder (georganiseerde) vormen van uitwisselen en afstemmen met ouders is de opvang van kinderen met ‘speciaal lastig’ gedrag niet mogelijk.
Knap lastig – informatie voor leidinggevenden
Pagina 4
-
Ondanks alle inspanningen van ouders en groepsleiding, ondanks extra inzet en speciale aanpassingen moet een organisatie soms het besluit nemen dat de opvang voor een kind niet langer kan. De ‘grenzen van het mogelijke’ zijn bereikt. Die grens wordt bereikt als: ̵ de bso geen mogelijkheden (meer) heeft om de opvangomgeving adequaat in te richten; ̵ het kind ondanks de geboden aanpassing en steun, niet naar behoefte (belang kind) of behoren (belang groep) kan functioneren.
-
In de cursus en het boek werken wij steeds in drie stappen: 1. We beginnen met informatie over het normale aanbod op een bso. 2. We werken deze informatie uit voor de opvangsituatie van kinderen met lastig gedrag. 3. We geven mogelijkheden voor aanpassingen voor kinderen met speciaal lastig gedrag.
Wij proberen hiermee te laten zien dat een goed aanbod voor kinderen met een gedragsprobleem niet heel anders hoeft te zijn dan het aanbod voor andere kinderen. Want natuurlijk zijn kinderen niet precies in te delen in: gewoon, gewoon lastig en speciaal lastig. Ook gewone kinderen gedragen zich soms lastig; ook kinderen met een gedragsprobleem kunnen zich probleemloos vermaken op de bso. Wij willen wel duidelijk stellen dat een passend aanbod voor kinderen met een gedragsprobleem altijd extra aandacht en inspanning vraagt. Het vraagt om extra inzet van groepsleiding op de groep en extra steun van het management. Voor het werkveld kinderopvang baseren we ons op de vier opvoedingsdoelen uit de Wet kinderopvang. In de Wet kinderopvang staan vier opvoedingsdoelen die belangrijk zijn voor kinderen. Op de bso moet groepsleiding zich actief inzetten om aan die doelen te werken. De manier waarop de organisatie aan die doelen werkt staat beschreven in het pedagogisch beleid. Ook oplossingen voor het omgaan met allerlei vormen van probleemgedrag horen thuis in het pedagogisch beleidsplan of het pedagogisch werkplan. Een organisatie die zegt dat zij opvang biedt aan ‘alle kinderen’, moet in haar pedagogisch beleid duidelijk maken hoe dat er in de praktijk uitziet. Wat houden de vier opvoedingsdoelen in de praktijk in? 1. Bieden van emotionele veiligheid. Een kind moet zich prettig voelen bij een vertrouwde persoon die het kind begrijpt. Het kind moet zich ‘thuis’ voelen op de opvang. Het kind moet zich welbevinden. De groepsleiding moet het kind kennen, begrijpen, aanvoelen. De groepsleiding moet contact met een kind kunnen maken, met woorden en door de manier van omgaan. Een kind moet zich als persoon geaccepteerd en gewaardeerd voelen. Tijdens de opvang moet er ook contact met andere kinderen zijn. De groepsleiding heeft als taak om dat contact tussen kinderen te begeleiden. Ook de ruimte (binnen en buiten) moet voor een kind een herkenbare en vertrouwde uitvalsbasis vormen. De groepsleiding is verantwoordelijk voor een juiste indeling en aankleding van de ruimte. Een warme en positieve sfeer draagt bij aan het ‘thuisgevoel’ van de opvangsituatie. Voor alle kinderen geldt dat dit doel het allerbelangrijkste opvoedingsdoel is.
Knap lastig – informatie voor leidinggevenden
Pagina 5
Voor kinderen met een gedragsprobleem is emotionele veiligheid een absolute voorwaarde om op de opvang te kunnen zijn. Als het kind geen vertrouwde begeleiding heeft in een herkenbare omgeving, kan het niet functioneren. Als er geen duidelijke afspraken zijn over regels en omgangsvormen, weet het niet wat er van hem verwacht wordt. Voor kinderen met ‘speciaal lastig’ gedrag betekent emotionele veiligheid: een duidelijke leefstructuur. 2. Werken aan persoonlijke competentie Een kind moet de kans krijgen om te zijn wie hij is, met zijn eigen kwaliteiten, met zijn grenzen van wat het kan en wil. Een kind moet de kans krijgen om zelfvertrouwen en zelfstandigheid te ontwikkelen. Het kind moet leren om allerlei verschillende soorten problemen op een juiste manier aan te pakken en op te lossen. Voor het ontwikkelen van persoonlijke kwaliteiten is spel voor het kind de belangrijkste leervorm. Door spelend leren ontdekt het kind zijn eigen mogelijkheden. Groepsleiding kan het kind hierbij steunen door het de juiste activiteiten aan te bieden en te helpen bij het (leren) samenspelen met andere kinderen. Als kinderen elkaar beter kennen, spelen ze meer samen en is hun spel van een hoger ‘leerniveau’. Groepsleiding die een kind met ‘speciaal lastig’ gedrag in de groep heeft, zal extra tijd moeten investeren om te ontdekken waar zijn persoonlijke capaciteiten zitten. Sommige kinderen met een gedragsprobleem spelen het liefst maar met één bepaald soort materiaal, of spelen het liefst alleen, op een rustige plek. Werken aan dit opvoedingsdoel vraagt extra aandacht om goed aan te kunnen sluiten op het kind. 3. Werken aan sociale competentie Een kind moet leren omgaan met andere kinderen en volwassenen. Een kind moet leren samenwerken en delen. Een kind moet leren om deel van een roep te zijn. Samenleven met anderen betekent dat een kind moet leren praten met anderen: om te overleggen, om conflicten te voorkomen of ruzies op te lossen. Een kind moet leren om zich te verplaatsen in een andere en begrip te tonen voor andere keuzes en wensen. De groepsleiding moet al deze vormen van contact begeleiden. Een kind dat moeilijk samenspeelt, vaak ruzie veroorzaakt of gepest wordt, heeft daar veel last van. Zo’n kind gaat andere kinderen steeds meer uit de weg of gaat zich juist agressief gedragen. Een opvangsituatie moet ieder kind de kans bieden om met andere kinderen om te (leren) gaan. Zeker in de omgang met een kind met ‘speciaal lastig’ gedrag, is het werken aan sociale competentie soms een echte zoektocht. Hoe help je een kind met een contactprobleem om contact te maken met zijn omgeving? Hoe geef je een angstig en in zichzelf gekeerd kind de juiste steun, zodat het met een ander kind durft te spelen? Hoe begeleid je een kind dat zich alleen maar onwillig of agressief gedraagt in het samenwerken met leeftijdsgenootjes? Voor het ontdekken van de sociale competentie van een kind met ‘speciaal’ gedrag moet je heel gericht op zoek naar mogelijkheden en kansen. Daarbij is duidelijkheid over sociale spel- en gedragsregels eerste vereiste.
Knap lastig – informatie voor leidinggevenden
Pagina 6
4. Overdragen van waarden en normen Een kind moet leren dat samenleven, betekent dat er ‘sociale verkeersregels’ zijn, dat er waarden en normen gelden. Samenleven betekent dat er afspraken zijn, zodat je goed met elkaar om kunt gaan. Die afspraken horen bij dit land, in deze tijd. Tijdens de opvang krijgt een kind te maken met andere gewoontes en afspraken dan het thuis gewend is. Ook leert het dat andere kinderen soms andere regels en gewoontes hebben dan het gewend is. Een kind moet tijdens de opvang leren dat het mogelijk is om met verschillende regels om te gaan, dat anders zijn niet direct raar is, dat anders –zijn juist leuk en spannend kan zijn. Groepsleiding is voor het overdragen van afspraken heel belangrijk. Zij moet uitleggen waarom de verschillen mogelijk zijn en aan welke regels iedereen zich moet houden. Door het voorbeeldgedrag van de groepsleiding bij ruzie, plezier, conflict, verdriet, teleurstelling of pijn, leert een kind hoe het zich in dergelijke situaties moet gedragen. Het ingewikkelde aan normen en waarden is dat het bijna altijd gaat over ‘verborgen gedragsregels’. Je begrijpt ze pas als anderen hebben uitgelegd dat ze bestaan, waarom ze belangrijk zijn en hoe ze in verschillende situaties passen. Waarom doet iedereen zoals hij doet? Je moet leren aanvoelen wanneer bepaald gedrag wel en niet past in een situatie. Voor kinderen met een gedragsprobleem is ‘aanvoelen van passend gedrag’ een moeilijke klus. Een kind met ‘speciaal lastig’ gedrag zal omgangsvormen en gewenst gedrag vooral aanleren door kopiëren. Dit vraagt om duidelijke en consequente afspraken, die steeds opnieuw herhaald en uitgelegd moeten worden.
Manieren om aan goede opvang te werken Omdat steeds meer kinderen met een gedragsprobleem naar een gewone basisschool gaan, komen er ook steeds meer kinderen met gedragsproblemen op de gewone bso. Ook voor deze groep kinderen gelden de vier opvoedingsdoelen uit de wet. Maar wat betekenen de vier opvoedingsdoelen voor deze kinderen? Wat zijn hun mogelijkheden en waar liggen hun kansen op de buitenschoolse opvang? En hoe krijgt groepsleiding het voor elkaar om extra aandacht te besteden aan deze kinderen, terwijl de rest van de groep ook rondloopt? Groepsleiding kan vijf pedagogische middelen inzetten om aan de opvoedingsdoelen te werken. Over deze vijf middelen gaan de bijeenkomsten van de cursus: - Over de rol van de groepsleiding: interactie groepsleiding - kind - Over de groep als opvangomgeving: omgang in de groep en conflicthantering - Over de ruimte en spelmateriaal: inrichting groepsruimtes en spelmateriaal - Over activiteitenaanbod: dagplanning en activiteitenaanbod Bij iedere vorm van inzet kan een team zich vragen stellen over zijn eigen praktijk - Op welke manier moet ik deze vorm van inzet invullen voor mijn gewone groep? - Wat kan ik extra doen voor een kind met ‘gewoon lastig’ gedrag? - Wat kan ik extra doen voor een kind met ‘speciaal lastig’ gedrag? De meeste bso’s zijn al gewend om de eerste vraag te stellen. Bij het vinden van antwoorden op de tweede en derde vraag probeert deze cursus en het boek te helpen.
Knap lastig – informatie voor leidinggevenden
Pagina 7
De zesde manier om aan een goede opvangomgeving te werken voor kinderen met probleemgedrag is door regelmatig momenten af te spreken voor het uitwisselen en afstemmen met ouder. Ook contact met school en andere experts/begeleiders die betrokken zijn bij het kind, geeft noodzakelijk steun aan groepsleiding, Zoals een pedagogisch begeleider van een bso zei: “Zonder ouders kan het niet” Tot slot: voor een goede ondersteuning is goed kijken en luisteren een voorwaarde. Dan pas kan groepsleiding weten wat kinderen, alle kinderen, nodig hebben en op de juiste manier reageren. Daarvoor hebben we een motto geformuleerd, dat als een rode draad door de cursus heen loopt: kijk door de ogen van het kind. Als de groepsleiding in staat is om door de ogen van een individueel kind te kijken, kan ze aansluiten op het gedrag van het kind. Ze kunnen ‘zien’ hoe het kind de omgeving beleeft en daardoor beter inschatten welke behoeften dat kind heeft.
Knap lastig – informatie voor leidinggevenden
Pagina 8
2. Begeleiden van groepsleiding in verandering en vernieuwing Door het volgen van de cursus Knap Lastig! heeft de groepsleiding kennisgemaakt met nieuwe inzichten en geoefend met de toepassing daarvan. De cursus heeft bij de meeste pedagogisch medewerkers het effect dat zij zich bewust worden van hun pedagogisch handelen en ingesleten gewoontes ter discussie stellen; zij willen verbeteringen aanbrengen. Het is de taak van de leidinggevende om dit leerproces in gang te houden en om de inzichten uit de cursus in de dagelijkse praktijk in te bedden en te verankeren. Zo’n proces is niet makkelijk en kost de nodige energie, Sommige mensen staan van nature open voor verandering en vernieuwing, maar veel mensen zijn terughoudender. Veelvoorkomende reacties van medewerkers zijn: ‘Maar dit is toch gewoon een moeilijk kind, wat kan ik daar dan aan doen?’ ‘Waarom moet het naders?’ ‘Het is al zo druk, ik heb geen tijd voor nieuwe dingen.’ Het is belangrijk je te realiseren wat verandering in hun werk voor groepsleiding betekent, het raakt namelijk ook aan hun eigen persoon, aan hun normen en waarden: werken in de buitenschoolse opvang betekent bezig zijn met opvoeden. Opvoeden heeft te maken met visies, waarden en normen. De eigen achtergrond en persoon van de groepsleiding speelt hierin een rol. Reflecteren op je eigen visie en handelen, vanzelfsprekendheden ter discussie stellen, iets nieuws proberen, betekent stilstaan bij wie je bent en zekerheden loslaten. Voor groepsleiding kan het aanvoelen als een inbreuk op hun eigen werk en eigen ideeën. Het is daarom noodzakelijk dat je hun hierin steun biedt, Dat begint bij serieus nemen van de gevoelens van groepsleiding en accepteren dat er weerstanden kunnen zijn. Bezig zijn met nadenken over en vernieuwen van je werk is een proces van het hele team. Een belangrijke voorwaarde is dat er een klimaat in het team is dat zich kenmerkt door openheid. Een klimaat waarin het gewoon is om met elkaar te praten over de alledaagse gebeurtenissen en ervaringen en daarvan te leren. In zo’n klimaat stellen groepsleid(st)ers elkaar vragen als: Waarom doe jij dat eigenlijk zo? Hoe zou ik deze situatie kunnen aanpakken? Wil je eens meekijken hoe ik met dit kind omga of hoe een bepaalde situatie bij mij in de groep verloopt? Ze geven elkaar gevraagd en ongevraagd feedback, zonder dat zij dat ervaren als kritiek. Ook de voorwaarden realiseren voor een goed teamklimaat waarin groepsleiding naar zichzelf en naar anderen durven kijken is dus een belangrijke taak van de leidinggevende.
Coaching Een leidinggevende die het leerproces van de groepsleiding stimuleert en ondersteunt heeft vooral de rol van coach. Belangrijke elementen in het coachen zijn: Begeleiden: groepsleid(st)ers helpen hun persoonlijke sterktes en zwaktes in kaart te brengen, zelfkennis te vergroten, ontwikkelingsbehoeften te kennen en persoonlijke doelen te stellen. Een coach probeert vanuit de individuele kwaliteiten het leren van een leider te stimuleren. Ondersteunen: voorwaarden scheppen voor het functioneren van de groepsleiding. Dit wordt ook wel ‘faciliteren’ genoemd. Hieronder kun je bijvoorbeeld verstaan: informatie geven, budget regelen, zorgen dat de groepsleiding tijd heeft voor de dingen die ze moet doen. Aanspreken op gedrag: dit betekent gewenst gedrag bevestigen en stimuleren, ongewenst gedrag corrigeren. Je kunt dit ook feedback noemen.
Knap lastig – informatie voor leidinggevenden
Pagina 9
Bij het geven van feedback is een aantal regels van belang. - Wacht niet te lang met het geven van feedback - Spreek in de ik-vorm - Beschrijf het gedrag dat je hebt waargenomen - Benoem het gevoel dat het gedrag bij jou oproept - Beschrijf de effecten van het gedrag op jou, het team, kinderen en ouders, andere teams en de organisatie - Sluit af met een tip, suggestie of vraag (‘Kun je proberen de volgende keer…..’) In het ondersteunen en stimuleren van verandering en vernieuwing zijn vier belangrijke houdingsaspecten te onderscheiden. Deze aspecten komen vaak terug in ons trainingsmateriaal, omdat ze hun waarde hebben bewezen in onderzoek en praktijk. In andere bewoordingen vind je deze vier aspecten terug in hoofdstuk 2 van het boek Tis knap lastig!; groepsleiding werkt vanuit deze houdingsaspecten om een goede ‘reisgids’ voor kinderen te kunnen zijn. Ook in deze cursus hanteren we de vier aspecten en geven er aanbevelingen en tips bij. Door vanuit deze houding te werken, fungeert de leidinggevende dus als rolmodel voor de groepsleiding. Emotionele ondersteuning Mensen praten pas open met elkaar over hun eigen houding en gedrag als er wederzijds vertrouwen bestaat. Het is dan ook erg belangrijk dat er een veilige sfeer is in het contact tussen groepsleiding en leidinggevende en in het team. Aanbevelingen en tips: - Zorg voor een positieve benadering: sluit aan bij wat al goed gaat en bevestig groepsleiding daarin - Stel doelen niet te hoog - Zorg voor veiligheid in het team door af te spreken dat groepsleiding naar elkaar luistert, elkaar in hun waarde laat, geen oordeel over anderen uitspreekt - Neem de emoties van groepsleiding serieus, laat merken dat je hen begrijpt Respect en autonomie Ieder mens heeft er behoefte aan om gewaardeerd te worden zoals hij of zij is. Pas dan zijn mensen bereid om te leren. In het team en in het contact tussen leidinggevende en groepsleiding is het dan ook belangrijk dat de teamleden elkaar wederzijds respecteren in wie ze zijn, met een eigen karakter, uiterlijk, culturele achtergrond, ervaring en deskundigheid. Uitgangspunt is dat iedereen zijn werk goed doet; wel valt er altijd meer te leren. Leren van elkaar is een belangrijk principe als je als team je werk verder wilt ontwikkelen. Aanbevelingen en tips: - Heb oog en respect voor de verschillen tussen groepsleiding en stimuleer dat zij dat ook voor elkaar hebben. - Waardeer de eigenheid van elke groepsleid(st)er en stimuleer dat ze dat ook onderling doen. - Geef ruimte voor eigen ideeën en initiatieven. - Vraag groepsleiding expliciet om mee te denken, laat zien dat je hun inbreng nodig hebt, dat je zelf ook niet alles weet. - Creëer in het team een sfeer van respect door uit te stralen dat ieder er mag zijn zoals hij is.
Knap lastig – informatie voor leidinggevenden
Pagina 10
Structuur Ook volwassenen willen graag greep hebben op de situatie, houvast hebben. Als een team zijn werkwijze verder wil ontwikkelen, is het belangrijk dat de teamleden weten wat er van hen verwacht wordt en wat zij zelf kunnen verwachten. Daarvoor is het nodig om structuur aan te brengen. Onder meer door duidelijke afspraken te maken over hoe het traject na de cursus zal verlopen. Aanbevelingen en tips: - Geef duidelijke tips over wat er wanneer gebeurt en wat je daarin van een ieder verwacht. - Neem kleine stappen, houd het overzichtelijk. - Kijk regelmatig terug op het proces: we zijn nu hier gekomen, we gaan op de volgende manier verder. Informatie en uitleg Informatie en uitleg heb je nodig om te kunnen leren. Het boek en de cursus bieden de benodigde informatie om kinderen met lastig gedrag te kunnen ondersteunen en aan te moedigen. Daarnaast zijn de eigen ervaringen van groepsleiding een belangrijke bron van informatie. Het is het beste om vanuit de eigen ervaringen aan de slag te gaan met de onderwerpen. Met behulp van de theoretische informatie van onder meer het boek Tis knap lastig! en aan de hand van de beelden van deel II van de dvd kun je ervaringen in een breder perspectief plaatsen en ze bespreekbaar maken, Zo kun je het inzicht in het eigen handelen vergroten. Aanbevelingen en tips: - Geef woorden aan de ervaringen van groepsleiding en plaats deze in een inhoudelijk kader. - Benoem concrete resultaten en vorderingen. - Vertaal de informatie die je geeft naar de ervaringswereld van groepsleiding.
Valkuilen tips Een organisatie geeft de cursus Knap Lastig! niet zomaar: het is de bedoeling dat de cursisten er wijzer van worden, dat er opnieuw nagedacht wordt over veranderen of verbeteren van een passende aanpak voor kinderen met probleemgedrag. Maar blijf realistisch. Natuurlijk kom je in de bijeenkomsten heel wat te weten, maar het is geen opleidingstraject waardoor groepsleiding ineens verandert in probleemgedragexperts. De cursus garandeert geen verandering, maar geeft bagage voor veranderen. Houd daarom de volgende zaken voor ogen: - Stel je doelen niet te hoog: als je steeds een ideaalbeeld voor ogen hebt dat nog ver van de praktijk af staat, kan dat heel frustrerend werken. Het is wellicht al heel wat om één kind met lastig gedrag in de groep te hebben; verwacht niet dat de groepsleiding er meteen een paar bij kan hebben, ook al hebben ze de cursus gevolgd. - Richt je niet te sterk op verandering. Ook al is verandering/vernieuwing je doel, je bereikt dat het beste door uit te gaan van wat er nu is en dat te waarderen. Besteed dus veel aandacht aan zaken die nu al goed gaan en bewaak deze zaken zorgvuldig bij het aangaan van nieuwe dingen. - Regel en stuur niet te veel. Hierdoor belemmer je groepsleiding in hun eigen initiatieven en ideeën. - Koppel steeds terug wat er wel of niet gebeurd is, als je iets afgesproken hebt met het team. Als iets nog niet gerealiseerd is, is dat niet zo erg zolang je daarover maar communiceert. Knap lastig – informatie voor leidinggevenden
Pagina 11
-
Ga niet te snel: een veranderingsproces kost veel tijd. Veranderen is niet alleen een proces van ‘weten en doen’, maar ook van ‘ervaren en (uit)dragen’. Het is belangrijk er de tijd voor te nemen. Zorg dat je regelmatig nieuwe inspiratie inbrengt. Dat kan bijvoorbeeld een tijdschriftartikel zijn, een bezoek, een bezoek aan een congres of een bezoek aan een collega instelling. Kijk ook eens op de website van landelijke oudervereniging Balans, daar kun je veel informatieve brochures en folders vinden over kinderen met gedrags- en ontwikkelingsstoornissen. Die zijn in principe gericht op ouders, maar een aantal is zeker ook geschikt voor groepsleiding.
Ten slotte Bij het uitvoeren van de cursus op de pilotlocaties hebben wij gesproken met leidinggevenden over de voorwaarden die horen bij het volgen van deze bijeenkomst, Van hen kregen we de volgende praktische adviezen: - Aanbod per team Als je echt verandering wilt in de werkaanpak en werkhouding van een team, dan moet het hele team de cursus volgen. Omdat er zo veel oefenmomenten in de cursus zitten, zijn de leerervaringen niet overdraagbaar. Groepsleidingmoet de leerervaringen persoonlijk meemaken en meenemen naar haar groep. Bovendien kunnen teams er beter over discussiëren als ze dezelfde woorden en begrippen die ze in de cursus hebben geleerd. Het onderwerp blijft ook beter ‘leven’ in een team als iedereen erbij betrokken is. - Boek als voorbereiding Het boek Tis knap lastig! is een goede voorbereiding op de bijeenkomsten. Stimuleer de cursisten om het hoofdstuk dat past bij de cursusbijeenkomst, ook werkelijk te lezen. Hierdoor leer je méér van de bijeenkomsten. Schaf voor iedereen een exemplaar aan zodat iedereen het op tijd kan hebben. Gebruik de vragen na ieder hoofdstuk als manier om dat thema te bespreken; dat bespreken kan tussen de bijeenkomsten door maar ook goed nadat de cursus is afgelopen. - Tijd = geld Als je wilt dat de groepsleiding de bijeenkomsten serieus voorbereidt en nabespreekt, dan moet daarvoor tijd (=geld) beschikbaar zijn. Bij het begroten van de tijdsinvestering voor groepsleiding komt er dus naast de aanwezigheidsduur, nog zo’n 2 uur per bijeenkomst bij.
Knap lastig – informatie voor leidinggevenden
Pagina 12