Onderzoeksverslag 16 – 01 – 2014, Delft
VerzorgingsTHUIS
Koen Verhees # @
1285416
[email protected]
Explorelab 16 Architectuur Technische Universiteit Delft
Metoren: 1. Luc Willekens 2. Jan van de Voort 3. Theo van der Voordt
Architectuur Bouwtechniek Onderzoek
Voorwoord Dit afstudeer verslag is onderdeel van de Master opleiding Architectuur aan de Technische Universiteit Delft. Het afstudeeronderzoek is verzorgd door het afstudeerlab; Explorelab. Het explorelab staat voor onderzoeksgedreven onderwijs waaraan een persoonlijke fascinatie ten grondslag ligt. De fascinatie die ten grondslag ligt aan dit onderzoek is de volgende: Architectuur welke is ontworpen vanuit de behoeftes en beleving van de eindgebruiker. Het afstudeer traject is gestart in februari 2013 en duurt een jaar. Dit jaar onderscheidt grof gezegd twee onderdelen; Een onderzoek en een ontwerp gedeelte. Deze twee delen staan niet los van elkaar maar dienen elkaar te ondersteunen en te versterken. Koen Verhees, 1285416
Figuur 1: Figuur 2
Logo Explorelab (Delft, 2013) Logo TU Delft (Delft, 2013)
2
Inhoudsopgave 0 Voorwoord……………………………………………………………………………………………
2
0 Inhoudsopgave……………………………………………………………………………………..
3
0 Inleiding………………………………………………………………………………………………
4
0 Leeswijzer…………………………………………………………………………………………….
5
H1 Onderzoeksopzet……………………………………………………………………………………. 7 H2 Context………………………………………………………………………………………………
13
H3 Thuisgevoel………………………………………………………………………………………..
18
H4 Observatieschema……………
……………………………………….…………
33
H5 Case studies………………………………………………………………………………………..
52
H6 Doel/Middel matrix………….………………………………..………………..
112
H7 Ontwerp verzorgingsthuis.…………………………………………………………………….
115
H8 Conclusies ontwerpproces..………………………………………………………………….
131
H9 Eindproduct…………………….….……………………………………………….
136
H10 Reflectie ……….………………….…………………………………………………………….…
147
- Literatuur………………………………………………………………………………………………
151
- Bijlagen…………………………………………………………………………………………………
156
Bijlage 1 Huidige situatie van de ouderenzorg in Nederland………………………………… Bijlage 2 Recente ontwikkelingen voor de ouderenzorg in Nederland…………………... Bijlage 3 Geschiedenis van de ouderenzorg in Nederland…………………………………….. Bijlage 4 Actuele woonvormen voor ouderen…………………………………………………….... Bijlage 5 Brainstorm…..…………………………………………………………………………………….. Bijlage 6 Structuralisme …………………………………………………………………………………… Bijlage 7 Prramide van Maslow…………………………….…………………………………………… Bijlage 8 Doel – Middel Matrix met schaalniveau’s ..……………………………………………
157 158 163 171 174 180 186 189
3
Inleiding Vergrijzing: De Nederlandse bevolking vergrijst in een rap tempo. De gemiddelde Nederlander wordt ouder en de beroepsbevolking wordt steeds kleiner. De babyboom generatie van na de Tweede Wereld oorlog zal in de komende jaren de pensioensgrechtigde leeftijd van 67 jaar bereiken. Door deze ontwikkeling zal het aandeel van gepensioneerde ten opzichte van de rest van de bevolking toenemen. Volgens de berekeningen en verwachtingen van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) zal dit fenomeen is vanaf ongeveer 2000 gestart en zal het zijn top bereiken rond 2040.
Figuur 3: Een grafiek van het aandeel 65+ -ers op de totale beroepsbevolking (CBS, 2013). Dit getal druk het begrip “grijze druk” uit. (Het aantal personen boven de 65 als percentage van de personen tussen de 20 en de 64 jaar oud).
Deze ontwikkeling heeft en zal een groot effect hebben op de samenstelling van de beroepsbevolking, overheidsbeleid en uitgaven ten gunsten van ons zorgstelstel, maar heeft ook een groot effect op de Nederlandse huizenmarkt. Er zal een groeiende vraag zijn naar aangepaste woningen voor ouderen en ouderenhuisvesting. De absolute toename van de bevolkingsgroep boven de 65 zal ongeveer 1,9 miljoen zijn tussen 2012 en 2042. (2012: 2,83 miljoen en 2042: 4,72 miljoen) (CBS, 2013). Intramurale zorginstelling: (zie H2 Context+ bijlage 1, 2 & 3) Deccenia zijn de uitgaven voor de ouderenzorg extreem toegenomen. Omwille van dit feit, plus de uitdagingen op dit gebied voor de toekomst, is besloten om flink te snijden in deze vorm van overheidsuitgaven (Financien, 2010). Door deze bezuinigingen komen ouderen pas veel later in aanmerking voor intramurale zorg. Ten gevolge hiervan zullen ouderen langer thuis blijven wonen en zullen intramurale instelling meer gericht zijn op het leveren van zwaardere zorg (Rijksoverheid, 2013). Doordat de nadruk in de zorginstellingen op nog zwaardere zorg komt te liggen bestaat de kans dat deze instellingen meer een ziekenhuis karakter zullen krijgen dan een huiselijk karakter. Om deze ontwikkeling voor te zijn is het goed om te onderzoeken of en hoe de architectuur kan bijdragen om dit huiselijke karakter te waarborgen. In dit onderzoek zal worden onderzocht waaruit het thuisgevoel bestaat en hoe dat kan worden ondersteundt in toekomstige ontwerpopgave, voor intramurale zorginstellingen voor ouderen. 4
Leeswijzer In dit onderzoek staat de volgende vraag centraal: Welke architectonische middelen kunnen er worden ingezet om het thuisgevoel voor bewoners van intramurale zorginstellingen te stimuleren? Doelstelling is om inzicht te verkrijgen in wat er nodig is om het “thuisgevoel” te waarborgen voor bewoners van intramurele zorginstellingen. Een generiek model opstellen dat als adviesmodel/ communicatiemiddel gebruikt kan worden voor (en tussen) opdrachtgevers en architecten. In het eerste hoofdstuk zal een uiteenzetting gedaan worden binnen welk kader het onderzoek zich zal afspelen. De opzet en het uiteindelijke doel van het onderzoek zullen worden toegelicht. In het tweede hoofdstuk zal de context van het onderzoek worden behandelt. De ontwikkelingen en achtergronden van de ouderenzorg in Nederland. In het derde hoofdstuk zal het begrip “thuisgevoel” gedefinieerd worden. Met behulp van twaalf verschillende visies van filosofen, architecten en sociologen wordt gezocht naar het achterliggende mechanisme voor het gevoel van thuis zijn. In het vierde hoofdstuk zullen de conclusies over het “thuisgevoel” worden gebundeld en geordend tot een observatieschema. Dit schema moet als handvat dienen om te kunnen observeren hoe het thuisgevoel in de praktijk is gecreeerd. Dit schema kan gezien worden als de voorlopige versie van het eindproduct, het generieke advies model. In het vijfde hoofdstuk zullen aan de hand van het observatieschema uit hoofdstuk vier enkele cases uit de praktijk worden geanalyseerd. Hiermee wordt een inzicht verworven in welke architectonische middelen ingezet worden voor het creeeren van het “thuisgevoel”. In het zesde hoofdstuk zal het observatieschema uit hoofdstuk vier worden aangevuld met de gevonden middelen uit hoofdstuk vijf tot een doel/ middel matrix. De verworven inzichten uit de literatuur en de praktijk leiden tot uitgangspunten voor een ontwerp en een tweede versie van het eindproduct. In het zevende hoofdstuk zal het ontwerp worden behandeld welk tot stand is gekomen middels de inzichten uit de voorafgaande hoofdstukken. Middels dit ontwerp kan het voorlopige generieke adviesmodel uit hoofdstuk zes worden getest in de ontwerppraktijk. In het achtste hoofdstuk zullen de conclusies worden getrokken uit het hanteren van het voorlopige generieke adviesmodel voor het ontwerp. Eventuele onvolledigheden of onhandigheden van het model zullen hier besproken worden. 5
In het negende hoofdstuk zal het eindproduct worden gepresenteerd. De voorgaande hoofdstukken hebben enkele revisies van het adviesmodel opgeleverd. Het eindproduct is daarmee aangescherpt door; de literatuur, de praktijk en het ontwerpproces. Het eindproduct zal antwoord geven op de onderzoeksvraag. In het tiende hoofdstuk zullen enkele aanbevelingen aan bod komen voor verdere evoluering van het adviesmodel en voor verder onderzoek. Tot slot zal het verslag afsluiten met een literatuurlijst en enkele bijlagen.
6
H1 ONDERZOEKSOPZET
1.1 Aanleiding 1.2 Probleemschets 1.3 Veronderstelling 1.4 Probleemstelling 1.5 Vraagstelling 1.6 Deelvragen 1.7 Doelstelling 1.8 Onderzoeksontwerp 1.9 Methodologie 1.10 Eindproduct
7
H1 Onderzoeksopzet Het komende hoofdstuk is een uiteenzetting van het onderzoek en onderzoeksopbouw dat ten grondslag ligt aan dit verslag. 1.1 Aanleiding Door toenemende vergrijzing in Nederland, welke haar hoogtepunt zal bereiken rond 2040, zal de houdbaarheid van de ouderenzorg en ouderenhuisvesting in Nederland onder spanning komen te staan. Er zal meer vraag ontstaan naar ouderenhuisvesting, zowel intramuraal als extramuraal. 1.2 Probleemschets Doordat de AWBZ te hard druk op de overheids uitgaven is er een moderniseringsslag nodig. Deze moderniseringsslag is nodig omwille van de structurele verliezen op de AWBZ en gezondheidszorg in Nederland. Gedreven door de financiele crisis en de gewenste bezuinigingen doet marktwerking zijn intrede in het Nederlandse zorgstelsel. De marktwerking in de (ouderen)zorg heeft als gevolg dat zorginstellingen van een aanbodgestuurd model naar een vraaggestuurd model gaan waarin middels het zorgzwaartepakketten systeem de instelling enkel en alleen vergoedingen krijgt voor de zorg die deze ook daadwerkelijk levert (Financien, 2010). Zorgvragers zijn afhankelijk van de zorgzwaartepakket indicatie die zij krijgen. Deze indicatie bepaalt op welke zorg zij recht hebben en daarvoor door de overheid financiele ondersteuning krijgen. De overheid zet het traject van extramulering in de zorg door en daarmee verdwijnen per 1 januari 2013 de ZZP 1 tm 3 waardoor lichte zorg geen recht geeft op intramurale zorg maar deze zorg zal thuis worden aangeboden. In de nabije toekomst is de verwachting dat ook ZZP 4 zal verdwijnen (Rijksoverheid, 2013). Door deze ontwikkelingen zullen ouderen langer thuis blijven wonen. Het langer thuis blijven wonen is voor veel ouderen een gewenst scenario, als de zorg die zij krijgen maar betaalbaar en van voldoende kwaliteit is. Wanneer de gezondheidssituatie van de ouderen verslechtert en van een lichte ZZP indicatie overgestapt zal moeten worden naar een zwaardere ZZP indicatie zal intramurale opname onvermijdelijk zijn. Door het wegvallen van intramurale opnamen van de ZZP 1 tm 3 onstaat er een groter gat tussen thuis wonen en intramuraal wonen dan dat in de afgelopen jaren (decennia) was. 1.3 Veronderstelling Doordat intramurale zorginstellingen gericht zullen zijn op zwaardere zorg en daarmee een zorgkarakter zullen uitdragen zal het woonkarakter zonder ingrijpen op een tweede plan staan. Dit zal de woonbeleving van de bewoners niet ten goede komen.
8
1.4 Probleemstelling Door de veranderingen in het zorgstelsel welke gedreven zijn door bezuinigingen zal de stap tussen thuis wonen en intramural wonen een grotere impact hebben op ouderen dan dat in de afgelopen jaren. Om dit gat te ondervangen is onderzoek nodig om te inventariseren welke middelen er ingezet kunnen worden om het woonkarakter voor toekomstige opgaven te waarborgen. Zodat intramurale zorginstellingen voor ouderen niet het karakter zullen krijgen van een ziekenhuis en een voorportaal voor de dood, maar een huiselijk karakter welke de levensvreugde van de bewoners stimuleert.
Zonder ingrijpen zal het verzorgingshuis zich diagonaal verplaatsen in de richting van het ziekenhuis. Het zorgkarakter zal toenemen, maar het woonkarakter zal afnemen. Het verzorgingshuis zal zich moeten verplaatsen naar het 2de kwadrant (rechtboven). Op deze plek is zowel zwaardere zorg mogelijk als een goede kwaliteit van wonen. Figuur 4: Schematische probleem weergave
1.5 Vraagstelling
Welke architectonische middelen kunnen er worden ingezet om het thuisgevoel voor bewoners van intramurale zorginstellingen te stimuleren? 1.6 Deelvragen • • • • •
Wat zijn de ontwikkelingen in het Nederlandse zorgstelsel? Wat is thuisgevoel? Welke begrippen zijn van invloed op een thuisgevoel? Welke architectonische middelen die op dit moment worden ingezet in intramurale zorginstellingen dragen bij aan een thuisgevoel? Hoe kan het thuisgevoel worden meegenomen in het ontwerpproces?
9
1.7 Doelstelling Doel van dit onderzoek is inzicht verkrijgen in welke architectonische middelen ingezet kunnen worden om het thuisgevoel te stimuleren voor bewoners van intramurele zorginstellingen. De verkregen inzichten zullen verwerkt worden in een generiek model welke als adviesmodel/ communicatie middel gebruikt kan worden voor (en tussen) opdrachtgevers en architecten. 1.8 Onderzoeksontwerp Het onderzoeksontwerp laat zich kenmerken door de parallel die gemaakt wordt tussen onderzoek en ontwerp. Dit onderzoek vindt plaats op een fundament van een theoretisch kader welke het zorgstelsel in Nederland zal beschrijven en verder een uitspraak zal doen over verschillende opvattingen van het begrip thuisgevoel. Het onderzoek dient als input voor het ontwerp en andersom zal het ontwerpproces elementen naar voren halen welke verder onderzocht dienen te worden.
Figuur 5: Onderzoeksontwerp
10
1.9 Methodologie Het onderzoek kent een 3 deling in; literatuur, veldwerk en ontwerpen. Het onderzoek zal als eindproduct een ontwerp van een gebouw en een adviesmodel opleveren. 1.9.1 Literatuur In de eerste fase van het onderzoek zal er vooral middels literatuur studie worden gedaan naar de ontwikkelingen in de ouderenzorg inNederland. Uit deze studie komen de probleem-, vraag- en doelstelling. Naast dit onderdeel zal er door middel van literatuur een aantal verschillende opvattingen uiteen worden gezet over de definities van het begrip; thuisgevoel. Aan de hand van de visies van filosofen, architecten en sociologen zal in kaart gebracht worden welke termen horen bij het begrip thuis. De termen worden vervolgens geordend tot een observatieschema als input voor het veldwerk (versie 1.0 van het eindproduct). De deelvragen welke beantwoord zullen worden middels de literatuur zijn: • Wat zijn de ontwikkelingen in het Nederlandse zorgstelsel? • Wat is thuisgevoel? • Welke begrippen zijn van invloed op een thuisgevoel? 1.9.2 Veldwerk Het onderzoek zal gedaan worden middels een vijftal casestudies. Aan de hand van het opgestelde observatieschema zullen deze cases worden geobserveerd en geanalyseerd. Middels de casestudies wordt er gezocht naar architectonische middelen welke het thuisgevoel stimuleren in bestaande intramurale zorginstellingen in binnen en buitenland. Deze middelen worden gekoppeld aan het observatieschema en deze samen zullen de input leveren voor het ontwerp. Andersom zal het ontwerp ook input leveren voor de casestudies. De conclusies en bevinding van het veldwerk zullen gecombineert worden met het bestaande observatieschema en creeeren daarmee een tweede versie van het observatieschema (versie 2.0 van het eindproduct). De deelvragen welke beantwoord zullen worden middels de literatuur zijn: • Welke architectonische middelen die op dit moment worden ingezet in intramurale zorginstellingen dragen bij aan een thuisgevoel?
11
1.9.3 Ontwerp Het ontwerp zal bestaan uit een intramuralezorginstelling met een wooncomponent voor bewoners met ZZP VV 4 tm 8 (relatief zware zorg behoeftes). Dit ontwerp zal in een stedelijke omgeving geplaatst worden en ook een wijkfunctie vervullen als zorgkruispunt. Ontwerpbeslissingen in het ontwerp zullen ondersteund worden door de bevindingen uit de casestudies en andersom dient het ontwerpproces als input voor de casestudies. Het ontwerp is een testcase voor het eindproduct (versie 2.0). Het eindproduct(2.0) zal aan de hand van de bevindingen in het ontwerpproces doorontwikkeld worden tot het definitieve eindproduct (versie 3.0). De deelvragen welke beantwoord zullen worden door zelf te ontwerpen: • Hoe kan het thuisgevoel worden meegenomen in het ontwerpproces? 1.10 Eindproduct Het eindproduct zal een adviesmodel zijn. Door de bevindingen uit de literatuur, veldwerk en het ontwerp te verwerken in het observatie model is het eindproduct steeds verder aangescherpt. Het eindproduct beoogt een communicatie model te vormen tussen opdrachtgevers en architecten. Daarnaast kan het ook als ontwerptool gebruikt worden door architecten. Het eindproduct moet antwoord geven op de onderzoeksvraag:
Welke architectonische middelen kunnen er worden ingezet om het thuisgevoel voor bewoners van intramurale zorginstellingen te stimuleren?
12
H2 CONTEXT
2.1 Huidige situatie 2.2 Geschiedenis van de Ouderenzorg 13
H2 Context Het onderzoek bestrijkt het gebied van de ouderenzorg in Nederland. Om de problematiek van deze sector te begrijpen is het nodig om meer te weten over de context van het onderzoek. De context brengt de probleem-,vraag- en doelstelling van het onderzoek voort. De context van het onderzoek zal zich toespitsen op de huidige situatie en de geschiedenis van de ouderenzorg in Nederland. Voor verdere achtergronden of diepgang binnen deze twee thema’s verwijs ik u naar respectievelijk bijlage 1 (huidige situatie), bijlage 2 (recente ontwikkelingen), bijlage 3 (geschiedenis) en bijlage 4 (woonvormen). 2.1 Huidige situatie (+bijlage 1, +bijlage 2) Door de vergrijzing in Nederland zijn er op dit moment 3 parallel processen gaande op het gebied van de langdurige zorg (betaald vanuit de AWBZ), hieronder valt ook de ouderenzorg in dit land (Rijn, 2013). 1: Kwaliteitsverbetering: De hoogste kwaliteit moet altijd worden nagestreefd, maar in een periode waar de sector (door de enorme toenamen van potentiele patienten) erg onder druk staat moet er nagedacht worden over het in stand houden van de kwaliteit van de zorg. 2: Houdbaarheid/ financien: De overheidsuitgaven in de zorg zijn hoog. In de langdurige zorg zelfs veel te hoog en de verwachting is dat zonder hervormingen de uitgaven alleen maar zullen stijgen. Om de toename van het aantal patienten te kunnen opvangen moeten er hervormingen en bezuinigingen worden doorgevoerd. 3: Organisatie: In de huidige tijdsgeest gaat de overheid steeds meer uit van de kracht van het individu. Zo ook aangaande de zorgsector. Patienten zullen minder kunnen rekenen op hulp van buitenaf en zullen meer en meer aangewezen worden op zorg en ondersteuning uit de directe omgeving in de vorm van mantelzorg. Deze processen zijn sterk gedreven door financiele kwesties en daarmee is het proces van houdbaarheid leidend bij alle ontwikkelingen op het gebied van de ouderenzorg. Door de finanaciele wildgroei in de AWBZ is er een moderniseringsslag nodig. Deze moderniseringsslag is nodig vanwege de structurele verliezen op de AWBZ en gezondheidszorg in Nederland. Ooit begonnen met een uitgave van 275 miljoen gulden is het nu een kostenpost van 25,1 miljard euro per jaar (Posthumus, 2013). Gedreven door de financiele crisis en de gewenste bezuinigingen doet marktwerking zijn intrede in het Nederlandse zorgstelsel. De marktwerking in de (ouderen)zorg heeft als gevolg dat zorginstellingen van een aanbodgestuurd model naar een vraaggestuurd model gaan waarin middels het zorgzwaartepakketten systeem de instelling enkel en alleen vergoedingen krijgt voor de zorg die deze ook daadwerkelijk levert.
14
Zorgvragers zijn afhankelijk van de zorgzwaartepakket indicatie die zij krijgen. Deze indicatie bepaalt op welke zorg zij recht hebben en daarvoor door de overheid ondersteuning in krijgen (PGB, 2013). Daarnaast zet de overheid het traject van extramulering in de zorg door (Harkes, 2001). Daarmee verdwijnen per 1 januari 2013 de ZZP 1 tm 3 waardoor lichte zorg niet meer recht geeft tot intramurale zorg. Deze zorg zal thuis worden aangeboden. In de nabije toekomst is de verwachting dat ook ZZP 4 zal verdwijnen. Door deze ontwikkelingen zullen ouderen langer thuis blijven wonen. Het langer thuis blijven wonen is voor veel ouderen een gewenst scenario, als de zorg die zij krijgen maar betaalbaar en van voldoende kwaliteit is. Wanneer de gezondheids situatie van de ouderen zal verslechteren en van een lichte ZZP indicatie overgestapt zal moeten worden naar een zwaardere ZZP indicatie zal intramurale opname onvermijdelijk zijn.Door het wegvallen van intramurale opnamen van de ZZP 1 tm 3 onstaat er een groter gat tussen thuis wonen en intramuraal wonen dan in de afgelopen jaren (Rijksoverheid, 2013). Met als aanleiding de vergrijzing in Nederland en de daarmee gepaard gaande uitgaven en potentiele kwaliteits terugval zijn er hervormingen in de ouderenzorg nodig. Gekozen is voor een hervorming welke meer uitgaat van de kracht van het individue. De overheid zal op meerdere vlakken naar de achtergrond treden en dit is voor de ouderen in het dagelijks leven direct te merken. De meeste impact zullen de ouderen ervaren met het ZZP 1 tm 3. Deze ouderen zullen langer thuis moeten blijven wonen en minder gebruik kunnen maken van overheidssteun (Visser, 2013). Hoewel deze ontwikkeling ook aansluit bij de wensen van de ouderen zelf zal de stap naar een intramurale opname alleen maar groter worden. Daar waar voorheen ZZP 1 tm 8 welkom waren in een intramurale instelling zal dat vanaf 1 jan. 2013 enkel nog gelden voor ZZP 4 tm 8. Wanneer de situatie van ouderen verslechtert en zij aangewezen zullen worden op een hogere ZZP indicatie zal thuis wonen niet meer mogelijk zijn. Zij zullen naar een intramurale instelling gaan welke een sterk zorgkrarakter heeft (Visser, 2013). Omdat deze stap groter is dan voorheen is het voor de hand liggend dat de intramurale instellingen naast het hebben van een zorgkarakter zich ook inzetten op het bieden van een woonkarakter. Dit ligt ook weer in de lijn van de kracht van het individue voorop stellen. Door de marktwerking moeten de instellingen zich immers aanpassen aan de bewoners en niet of minder andersom. Om dit gat te ondervangen is het raadzaam om te kijken naar welke middelen er ingezet kunnen worden om deze intramurale instellingen naast een zorgkarakter ook een beter woonkarakter te geven.
15
2.2 Geschiedenis van de ouderenzorg (+ bijlage 3) Voor het uiteen zetten van de geschiedenis van de ouderenzorg in Nederland is gebruik gemaakt van het boek; De architectuur van ouderenhuisvesting (Mens, 2009). De ontwikkeling van de ouderenzorg valt grofweg op te delen in vier schillende fases: 1: Liefdadigheid (< 1950), 2 Overheidsinstrument (+/- 1950 – 1980), 3: Marktwerking (+/- 1980 – 2010), Kracht van het individue (+/- 2010 <). Opvallend aan deze fasering is dat deze steeds wordt ingezet door economische recessie - Great depression (1929) + WOII (1940) - Oliecrisis (1973) + Dutch Disease (1977) - Schulden crisis (+/- 2005) En dat de grote variable binnen de verschillende fases steeds de rol van de overheid is.
1: Liefdadigheid 2: Overheidsinstrument 3: Marktwerking 4: Kracht van het individue Figuur 6: Grove schets van de overheids bemoeienis tav ouderenhuisvesting in Nederland in de 20ste eeuw.
2.2.1 Liefdadigheid: Voor 1940 ging ouderdom gepaard met enorme armoede. De opvang en huisvesting voor ouderen was afhankelijk van enkele (rijke) weldoeners in de maatschappij, de beroemde hofjes in Nederland zijn hier voorbeelden van. Later kwamen hier de oude van dagen huizen bij. 2.2.2 Overheidsinstrument: Na de tweede wereldoorlog was een belangrijk punt op de overheidsagenda het herstel van de sociale zekerheid in het land. De grote armoede en sociale onzekerheid waren een voedingsbodem voor het ontstaan van de eerste en tweede wereldoorlog. In 1948 trad de noodwet Drees in werking en daarmee werd het startschot gegeven voor de verzorgingsstaat Nederland. Vadertje overheid zorgde voor de zwakkere in de samenleving waaronder ook de ouderen. Ouderen huisvesting was een van de belangrijkste instrumenten om armoede in het land te bestrijden. 16
2.2.3 Marktwerking: In de jaren tachtig komt het neo- liberalisme in omkomst. Dit onder leiding van Ronald Reagan in Amerika en Margaret Thatcher in Groot Brittanie. Het neo- liberalisme kreeg in Nederland ook al snel gehoor. Onder invloed van de reccessie midden jaren tachtig werden steeds meer overheids instelling geprivatiseerd en kreeg de onzichtbare hand van de marktwerking steeds meer aanhang in ons land. Ook de ouderen zorg ondervond hier de gevolgen van. Zorginstellingen moesten steeds meer gaan opereren als op zichzelf staande bedrijven en konden niet constant meer de hand ophouden richting de overheid. Midden jaren negentig trad de echte marktwerking in, in de zorg met als gevolg dat de kwaliteit en prijs volledig werden bepaald door de markt. De drie-eenheid van; Zorgaanbieder, Zorgvrager en Zorgverzekering werden losgekoppeld van het overheidswezen en kregen relatief vrij spel. 2.2.4 Kracht van het individue: De meest recente ontwikkeling is de omschakeling van marktwerking naar de kracht van het individue. De marktwerking blijkt niet optimaal te werken omdat sommige gevallen buiten het marktsysteem vielen. Dit zijn de gevallen die onder de AWBZ vallen. In de jaren dat de marktwerking hoogtij vierde groeide het aantal gevallen dat viel onder de AWBZ. Alles wat niet verzekerd kon worden viel onder deze wet en daarmee is de AWBZ een enorme kosten post geworden voor de overheid. Doordat de overheid drastisch is moeten gaan bezuiniging, niet in de laatste plaats door het intreden van de financiele crisis, is er besloten flink te gaan snijden in de overheidsuitgaven op de zorg. Dit heeft als gevold dat ouderenzorg, welke onder de AWBZ viel, niet meer voor rekening komt van de overheid maar doorgeschoven wordt naar het individue. Dit heeft als gevolg dat er steeds minder gekeken wordt naar wat de zorgvrager niet kan, maar dat er steeds meer wordt uit gegaan van de dingen die de zorgvrager wel kan. Door deze ontwikkeling blijven ouderen steeds langer thuis wonen, zijn ze meer afhankelijk van mantelzorg of moeten ze meer zelf bijdragen aan hun zorgkosten.
17
H3 THUISGEVOEL
3.1 Aristoteles 3.2 Walter Benjamin 3.3 Jorge Luis Borges 3.4 Gilles Deleuze 3.5 Martin Heidegger 3.6 Christopher Alexander 3.7 Eckhard Feddersen 3.8 Herman Hertzberger 3.9 Bernard Leupen 3.10 Adolf Loos 3.11 J.W. Duyvendak 3.12 Lenne Gieles 3.13 Persoonlijke conclusie 18
H3 Thuisgevoel Uit voorgaande hoofdstukken is gebleken dat het thuisgevoel een belangrijke rol zal spelen in de intramurale zorginstelling voor ouderen van de toekomst. De ‘van Dale’ omschrijft een woning als ‘huis of deel van een huis waarin men woont’. In deze omschrijving valt op te maken dat een huis voor meer dient dan alleen het wonen en tegelijkertijd dat een huis pas een woning is als er ook daadwerkelijk in gewoond wordt. Het is dus niet aan de ontwerper om een thuis te maken, maar aan de bewoner zelf. Wat is dan dit thuisgevoel? Om meer inzicht te krijgen in het abstracte begrip thuisgevoel is er gekeken naar twaalf verschillende personen met een visie over dit begrip. De twaalf zijn onder te verdelen in drie catagorien; Filosofen, Architecten en personen uit de sociale wetenschappen. Deze driedeling is gemaakt om zo vanuit verschillende disciplines een inzicht te krijgen. Voor de personen binnen de disciplines is gekozen voor de personen welke veelal worden geciteerd rondom dit onderwerp of welke zeer uitgesproken zijn over het begrip. Filosofen: (op alfabet) 1 Aristoteles 2 Walter Benjamin 3 Jorge Luis Borges 4 Deleuze 5 Martin Heidegger
Architecten: (op alfabet) 6 Christopher Alexander 7 Eckhard Feddersen 8 Herman Hertzberger 9 Bernard Leupen 10 Adolf Loos
Sociale wetenschappen: (op alfabet)
11 J.W. Duyvendak 12 Lenne Gieles
De verschillende personen worden ingeleidt met een korte samenvatting van hun visie over het begrip thuis. Deze samenvatting is wat voor mij persoonlijk de essentie is van de visie. Als afsluiting zijn er verschillender kernwoorden te vinden welke corresponderen met de woorden uit het observatieschema
Figuur 7: De 12 personen die dit hoofdstuk aanbod zullen komen
19
3.1 Aristoteles, Filosoof. ‘Wonen is een activiteit van de bewoner. De paradox tussen vrijheid en bescherming zorgt voor spanning.’ Wonen is volgens Aristoteles een kunst. Het is handelen waarvan het doel samenvalt met het verrichten, zoals in de dans of het toneelspel. Zoals de danser zichzelf in de dans onthult, niet tegenstaande dat hij zich in zijn handelen gebonden weet aan een choreografie, zo is de wonende zelf nadrukkelijk aanwezig in zijn gebaren, al wordt zijn zelfexpressie getemperd door de vorm waarop zijn gebaar is betrokken. Deze zelf expressie,die mogelijk is bij gratie van de zelfgekozen afscheiding, wordt door diezelfde afscheiding ook getemperd. De grenzen van zelfontplooing worden evengoed bepaald door de maat van de omhulling. De bescherming tegen de buitenwereld is tegelijk een begrenzing van het eigen domein, de gevonden vrijheid van de persoonlijke wereld is teven een vrijheidsbeperking van die zelfde persoon (Hoeks, 2001). Wonen is dus een activiteit (kunst) van de bewoner zelf. Deze is mogelijk door de bescherming die het huis hem biedt. Tegelijkertijd is de maat en de vorm van de bescherming ook een belemmering in de activiteit van het wonen. Een huis moet dus rekening houden met de beide zijden van het bieden van een beschermde grens. Identitiet – Expressie – Herkenning - Veiligheid – Bescherming – Vrijheid
20
3.2
Walter Benjamin, Cultuur filosoof.
‘De woning is een weerspiegeling van de identiteit van de bewoner. Zowel naar zichzelf als herkennigspunt als naar buiten als representatie. ‘ Benjamin gaat verder in op het verwezelijken en etaleren van een eigen identiteit door te wonen. Heidegger had het al over het verwezenlijken van de eigen persoonlijkheid middels het wonen. Het gelijk stellen van “ik ben” met “ik woon”. Volgens benjamin is dat vanaf de 19de eeuw ook terug te zien in de interieurs van de woningen. De bewoners trachten middels hun interieur een verhaal te vertellen en zo aan anderen te laten zien of blijken wie ze zelf zijn. Naast dit naar buiten kerende karakter heeft het ook een in zichzelf kerend karakter. Door het interieur te personificeren vormt het ook een punt van herkenning. Het herrinert worden aan mooie of bepaalende gebeurtenissen in het leven of het in contact zijn met je dierbaren (Benjamin, 1992). Een huis kan dus volgens Benjamin in deze tijd enkel en alleen een woning worden als het in staat is om de indentiteit te weerspiegelen van de bewoner. Zowel naar de buiten wereld toe als voor de bewoner zelf. Flexibiliteit en aanpasbaarheid van de woning door de bewoner zelf is daarvoor van essentieel belang. Identiteit – Expressie – Herkenning 3.3 Jorge Luis Borges, Filosoof. ‘Om van je huis een thuis te maken is het essentieel dat je in staat bent tot gastvrijheid’ In het boek ‘Het huis van Asterion’ beschrijft Borges een oneinidige huis welke de maat heeft van de gehele wereld. Dit huis heeft één bewoner; Asterion. Asterion heeft zijn eigen huis/ wereld gecreerd en in de verhalen leidt hij denkbeeldige bezoekers rond in zijn huis. Asterion geeft duidelijk aan dat hij geen gevangene is, ondanks het gebrek aan grenzen om overheen te kunnen gaan. Hij is helemaal alleen in het huis en ontvangt zelden of nooit gasten. Eens in de negen jaar treden er negen jongeren het huis van Asterion binnen, maar bij het zien van de gastheer zullen zij sterven (Borges, 1962). De minotaurus Asterion was niet instaat om van zijn oneindig huis een thuis te maken stelt Borges. Niet omdat hij de beschermende buitengrens niet kon controleren, maar omdat hij niet in staat was er zijn gastvrijheid uit te dragen. Het is zijn eenzaamheid die het huis unheimisch maakt (Streng, 2009). Sociale interactie – Gastvrijheid – Ontmoeting – Veiligheid – Bescherming - Vrijheid
21
3.4 Gilles Deleuze en Felix Guattari, Filosoof. ‘Wonen is de controle krijgen over de chaos van alle dag. Wonen is een activiteit die in wording is.’ Bij Deleuze en Guattari is er geen ordenend subject nodig (zoals bij Heidegger); Zij gaan uit van een wereld die bestaat uit een veranderlijke chaos van mogelijkheden zonder dat daarin sprake is van een subject of object (vloeiende wereld). Zij noemen dit virtualiteit.Uit de veelvoudigheid van de virtualiteit kunnen concepten ontstaan als er een differentiatie of actualisering plaatsvindt. Bepaalde eigenschappen of relaties komen dan sterker naar voren uit de virtualiteit. Dit zijn tijdelijke heldere momenten in de chaos.De tijdelijkheid is hier erg belangrijk in. Deleuze en Gauattari gaan uit van een dynamische chaos en daarom zullen de concepten daarbinnen (de helder moment) uiteindelijk ook aan verandering overhevig zijn. Een concept heeft dus geen vaste verschijningsvorm. Niets ‘is’, alles is voordurend ‘in wording’ (Deleuze, 1987). Het concept thuis omschrijven zij als; Een centrum omsloten door een circel welke de krachten van de chaos buiten zal houden. De chaos zal binnen deze circel niet stoppen, maar kan geinterpreteerd worden als een herkenning van de patronen van de daar geldende chaos. Deze herkenning zorgt voor een orde. Het verschil tussen de chaos en de orde maakt het territorium. Belangrijk op te merken is dat dit territorium niet plaats gebonden is maar door de chaos ook verplaatsbaar is. Het thuis blijft in wording. De boodschap daarin is dan ook dat de opgaven tot het creeren van een thuis de aandacht evenredig moet verdelen tussen zowel het controlerende en beschermende karakter als het uitbreidbare en verplaatsbare karakter van het begrip (Streng, 2009). Het creëren van een thuis ligt buiten de macht van een ontwerper. Een thuis creëren vraagt om een actieve houding van de bewoners. Voor een architect is wel een taak weggelegd om zowel de geslotenheid als de poreusiteit vorm te geven in de architectuur. Veiligheid – Bescherming – Vrijheid – Identiteit – Herkenning - Expressie
22
3.5 Martin Heidegger, Filosoof. ´Wonen is een van de essenties van het menselijk bestaan. Een huis is pas een thuis al de bewoners het een thuis maken.´ “Wonen is een grondcategorie van het menselijk bestaan”, Aldus Heidegger, Saeger & Visscher. Volgens hun is wonen de wijze waarop stervelingen op de aarde zijn en betekent ‘ik ben’ in zekere zin tegelijk ook ‘ik woon’. Dat de mens een wonende is, is niet uitsluitend een grondgedachte van Heidegger. Ook anderen als Otto Friedricht Bollnow, Emanuel Levinas en Saint--‐Exupery delen deze opvatting (M. Heidegger, Saeger, R., & Visscher, J., 1991). Heidegger beschouwt het wonen als een statisch proces waarin het subject, de bewoner, ten alle tijden woont. Het zich thuisvoelen daarentegen is een dynamisch proces waaraan hij het begrip bouwen koppelt. Bouwen is in deze context meer dan alleen maar het vervaardigen van het object huis maar moet gezien worden in een breder geheel. Bouwen wordt geinterpreteerd als het dynamische proces van het aanpassen en het zich eigen maken. Dit alles om een staat te creëren waarin behoeftes ingevuld kunnen worden zonder hier over na te denken. Als voorbeeld, kan comfort direct gevonden worden omdat de stoel er staat en kan warmte ervaren worden omdat het vuur brand. De basis behoeftes worden direct beantwoord. Dit zorgt ervoor dat men zich vrij kan voelen (M. Heidegger, 1999). Het gaat uiteindelijk dus om de driedeling dat de mens ten alle tijden woont en dat wonen draait om het vrij kunnen denken in een beschermde omgeving. Door te bouwen wordt een omgeving gecreërd waarin vrij gedacht kan worden. Tot deze bevindingen komt hij doordat het wonen etymologisch wordt onderzocht. Zijn zoektocht gaat via het woord; Baun, ben, zijn naar het woord wunian en einfrieden. Wunian kan geinterpeteerd worden als tevreden zijn, vredig zijn en vrij zijn. Einfrieden wordt geinterpreteerd als omheind vrij kunnen zijn Het bouwen ontvangt zijn wezen aan het wonen, waardoor ook het denken over deze relatie tot het wonen behoort. Bouwen en denken zijn, als zij voortkomen uit ervaring en oefening, zelfs absolute noodzaak voor het wonen. Wonen moet dus geleerd worden; De stervelingen brengen hun wezen tot volheid als ze vanuit wonen bouwen en voor het wonen denken (Streng, 2009). Comfort – Gebruiksvriendelijkheid – Behoeftes – Veiligheid – Bescherming – Vrijheid – Identiteit – Herkenning - Expressie
23
3.6 Christopher Alexander, Architect. ´Thuis voelen is een gevolg van het gevoel van eigenaarschap te hebben over de woning. Pas met een gevoel van eigenaarschap kan men comfortabel leven.´ Christopher Alexander behandelt in zijn boek, a pattern language, verschillende patronen welke een deeluiteenzetting zijn van wat voor hem architectuur is. In bepaalde zin is het een handleiding tot het creeren van een gebouw, in veel gevallen een woning, waarin het welbehagen van de mens centraal staat. Het uiteindelijke doel van deze patronen is het bieden van handvaten tot het verwezenlijken van de randvoorwaarden om een thuis te creeren. Veel van zijn patronen vinden ligitimatie op basis van empirisme. In de beschrijvingen van de patronen wordt een bepaald oermens gesuggereerd, alsof de mens van nature bepaalde dingen prettig, juist of goed vindt (Alexander, 1977). Hieronder staan twee van zijn patronen die een uitspraak doen over het thuisgevoel. Een daarvan is een algemene beschouwing over een eigen huis de andere is er een die specifiek is toegespitst op ouderen Patroon 40: Old people everywhere Oudere mensen hebben oudere mensen in hun omgeving nodig, maar naast oudere mensen hebben ze net zo goed jongere mensen in hun omgeving nodig. Vooral het feit dat ze contact nodig hebben is belangrijk. Dus zowel tussen leeftijdsgenoten als de andere deelnemers van het stedenlijk leven. Zorg ervoor dat oudere woningen in “3 ringen” worden opgebouwd. 1: Een centraal hart met daarin eet en verzorings faciliteiten. 2: Een 2de ring met ongeveer 50 woningen rondom dit hart. 3: Oudere woningen in een bredere straal welke opgenomen zijn in het omliggende weefsel van de stad. Patroon 79: Your own home Mensen kunnen niet werkelijk comfortabel en gezond leven in een huis dat niet van hen zelf is. Daarom pleit Alexander ook voor het feit dat iedereen een eigenhuis zou moeten bezitten. Het gaat hem dan niet zozeer om de financiele component van dit gegeven maar meer om het gevoel van eigenaarschap dat een persoon krijgt over zijn meeste persoonlijke omgeving. De mogelijkheid om de woningen te kunnen en mogen aanpassen en repareren is essentieel volgens Alexander om een huis tot een thuis te kunnen maken. Tuinen zijn in zijn gedachtengang een onderdeel hiervan. Zij maken onlosmakelijk deel uit van een huis. Ieder huis heeft een buitenruimte nodig. De essentie van het wonen gaat dus om eigenaarschap. Dit eigenaarschap komt tot uiting in het kunnen aanpassen, uitbreiden, veranderen en repareren van het huis naar de wensen van de bewoner zelf. Identiteit – Herkenning - Expressie 24
3.7 Eckhard Feddersen, Architect ´Wonen betekent jezelf comforabel voelen.´ Wonen betekent “Jezelf comfortabel voelen”. Voordat elk individu zich prettig voelt, moet er aan een groot aantal factoren worden voldaan. Van al deze mogelijke factoren is het voor ons als architecten vooral de taak (en plicht) om te komen met een ontwerpframe/houding om bij te dragen aan dit algehele welbehagen. In dit proces moeten we ons er van bewust zijn dat mensen en zeker ook ouderen prima in staat zijn om te beoordelen of iets goed of niet goed werkt. De aantrekkelijkheid van prullerigheid verdwijn met de jaren. Ouderen letten daarintegen veel meer op de essentiele aspecten en dingen die er echt toe doen. Helderheid in expressie en toegankelijkheid zijn belangrijker thema’s (Feddersen, 2011). 1: Equitable Use – Rechtvaardig gebruik Woningen zijn bruikbaar voor iedereen, en zijn daarom niet stigmatiserend of een privilege voor bepaalde groepen. Een drempelloze entree is daar een goed voorbeeld van en zorgt ervoor dat iedereen op de zelfde manier het gebouw kan betreden. 2: Flexibility in Use – Flexibel in gebruik Woonomgevingen dienen niet alleen een grote variëteit aan individuen met hun eigen keuzes, maar ze moeten ook aanpasbaar zijn aan de verschillende mogelijkheden van deze groep van verschillende gebruikers. Als voorbeeld hiervan zijn verstelbare aanrechtbladen, zodat lange en minder lange mensen gebruik kunnen maken van de bladen op een confortabele hoogte. Ook voor mensen in een rolstoel is dit een uitkomst. 3: Simple and Intuitive Simpel en intuïtief Alle aspecten van de woonomgeving zijn makkelijk te begrijpen voor de bewoner, los van de ervaring, kennis, taalvaardigheid of concentratielevel hij heeft. Een voorbeeld hiervan zijn lichtschakelaren welke ongeacht in welke ruimte ze zich bevinden altijd op de zelfde plek hangen. Deze schakelaren hebben dan ook altijd de zelfde vorm en de zelfde aan en uit stand op de zelfde hoogte. 4: Perceptible Information – Merkbare informatie De woonomgeving communiceert effectief alle noodzakelijke informatie voor alle gebruikers, ongeacht omgevings omstandigheden of wisselende zintuiglijke of cognitieve vaardigheden van de gebruikers. Als voorbeeld geldt dat waarschuwings elementen of alarmknoppen zo zijn uitgerust dat ze zowel op het zicht als gehoor als tast herkenbaar zijn als informatie punten. 5: Tolerance for Error – Ruimte voor fouten Het ontwerp van de woonomgeving is bestand tegen foutjes en of ongelukjes van de bewoners. Ingebouwde stoeltjes in de douche, makkelijke te reinigen vloerbekleding en speciale kluisjes voor waardevollespullen zijn hier voorbeelden van. Ook kan gedacht worden aan gladdevloeren voor het gebruik van rollator of rolstoel en de aanwezigheid van een tillift.
25
6: Low Physical Effort – lage fysieke inspanning. Iedereen kan de woonomgeving efficient, comfortabel en met minimale inspanning gebruiken. De gelijkvloersheid van een woning is hier een voorbeeld van. 7: Size and Space for Approach and Use – Toegangkelijke maatvoering. De woonomgeving beidt voldoende ruimte voor toenadering, gebruik en behandeling van iedere gebruiker. Dit ongeacht de lichaamsbouw of functionele beperkingen van de bewoners. Brede deuren en grote gangen zijn hier voorbeelden van. Feddersen houdt vast aan het “Universal Design”. Dit zijn 7 principes welke mee moeten worden genomen in het ontwerpproces om een gebouw te creeeren welke het thuis zijn kan faciliteren. Deze principes zijn niet persé gericht op het genereren van comfort maar vooral op het voorkomen van discomfort Comfort – Gebruiksvriendelijkheid – Fysiologische Behoeftes
26
3.8 Herman Hertzberger, Architect. ‘Pas na toeeigening van het pand door de bewoners, kan een woning een thuis worden.’ Het karakter van het woongebied hangt volgens Hertzberger sterk af van wie de inrichting bepaalt, wie het beheert, wie het verzorgt en wie er verantwoordelijk voor is of er zich verantwoordelijk voor voelt. Hoe meer verantwoordelijkheid gebruikers over een gebied hebben en dus hoe meer invloed daarop, hoe meer zorg en liefde ze geneigd zullen zijn daarin te investeren. En naarmate het gebied meer voor hen geeigend is zal het meer hun eigendom worden. Gebruikers worden dan pas bewoners (H. Hertzberger, & Steenkist, E. , 1984). In de diagoonwonigen van Hertzberger komt deze filosofie ook naar voren. De woningen worden casco opgeleverd en bestaan uit in elkaar overgaande open ruimtes gecentreerd rond een vide die boven en beneden visueel verbindt. Het belangrijkste thema in deze woningen is die van het bepaalde en het onbepaalde. Zo kunnen de gebruikers de woningen naar hun eigen hand zetten, door zelf de inrichting te bepalen. Op die manier moeten de gebruikers uiteindelijk bewoners worden. Door verantwoordelijkheid te nemen voor de indeling van hun eigen woning. (Oase, 57, 052, 2001) Volgens Hertzberger heeft de architect dus slechts een faciliterende rol in het creeeren van een thuisgevoel. In een grotere mate ligt dit bij de bewoners zelf. Met architectuur is het echt wel mogelijk de bewoners instaat te stellen de wonen eigen te maken. Veiligheid – Bescherming – Vrijheid – Sociale interactie – Gastvrijheid – Ontmoeting – Identiteit – Herkenning – Expressie
27
3.9 Bernard Leupen, Architect. ‘De architect maakt het huis, de bewoner maakt het thuis.’ De architect ontwerpt slechts het omhulsel waarbinnen het wonen zal plaatsvinden. Wat er daarbinnen plaatsvind is tot zeker hoogte onvoorspelbaar of op zijn minst niet precies te definieren. Bouwen brengt plaatsen te voorschijn. De ontwerper anticipeert deze plaatsen, en zal zich dus een idee moeten vormen over wat voor plaatsen dit zijn. In deze plaatsen vertoont de bewoner straks zijn levenskunst, binnen de beperkingen die de omhulling hem oplegt. De architect creert plaatsen om te wonen maar legt daarin tevens beperkingen op. Zijn gerealiseerde ontwerp biedt kansen voor het ontstaan voor bepaalde vormen van bewoning, en bemoeilijkt tegelijk andere. Iedere wand, vloer, opening en afmeting van ruimte bepaalt – gewilde of ongewilde – mede de mogelijkheden die in de woning verborgen zitten. De architect zal dus van tevoren goed moeten bedenken aan welke vormen van bewoning hij in zijn ontwerp kansen wil bieden, en welke hij daarmee uitsluit (B. M. Leupen, H, 2008). Leupen benoemt de bepalende maar ook beperkende rol die de architectuur speelt in het thuisgevoel van de bewoners. De bewoners maken uiteindelijk het huis een thuis maar in het ontwerp schuilt al wel een aanzet tot welke woonvormen er mogelijk zijn. Comfort – Gebruiksvriendelijkheid – Fysiologische behoefte – Identitiet – Herkenning Expressie
28
3.10 Adolf Loos, Architect. ‘Een woning is het tegenovergestelde van wat kunst is. Het is een conservatieve aangelegenheid waarbij de gebruiker centraal staat.’ Loos onderscheidt architectuur van kunst en kiest daarin partij voor de bewoner. ‘Het huis moet bij iedereen in de smaak vallen. Dit in tegenstelling tot een kunstwerk, dat niemand hoeft te bevallen. Het kunstwerk is een prive-aangelegenheid van de kunstenaar. Het huis is dat niet. Het kunstwerk wordt gerealiseerd zonder dat er behoefte aan is. Het huis voorziet in een behoefte. Het kunstwerk hoeft aan niemand verantwoording af te leggen, het huis aan iedereen. Het kunstwerk wil de mensen wakker schudden uit hun comfortabele bestaan. Het huis moet juist comfort bieden. Het kunstwerk is revolutionair, het huis conservatief. Het kunstwerk wijst de mensheid op nieuwe wegen en denkt aan de toekomst. Het huis denkt aan het heden. De mens houdt van al wat zijn comfort dient. En hij haat alles wat zijn rust verstoort en hem wil losrukken van het veilige plekje dat hij heeft veroverd. Dus houdt hij van het huis en haat hij kunst (Loos, 1910). Loos stelt dat de architectuur ten dienste staat van de eindgebruik. Hierin zit verscholen dat de bewoner het thuisgevoel creeerd en daarvoor handvaten uit de architectuur gebruikt. Comfort – Gebruiksvriendelijkheid – Fysiologische behoefte – Veiligheid – Bescherming - Vrijheid
29
3.11 Jan Willem Duyvendak, Socioloog. ‘Thuis zijn is vertrouwd voelen met je omgeving’ Jan Willem Duyvendak, hoogleraar Sociologie aan de UvA, stelt het volgende over het thuis gevoel: "Essentieel voor het thuisgevoel zijn herkenbaarheid, veiligheid, vertrouwelijkheid, voorspelbaarheid en vanzelfsprekendheid. En het vermogen om zelf te bepalen wat er gebeurt". Verder stelt hij dat naar aanleiding van een onderzoek dat mensen met een handicap niet gebaat zijn bij een isolement in een instelling buiten de wijk maar beter kunnen worden opgenomen in een wijk. Echter is enkel het plaatsen in een wijk niet voldoende. Wanneer ze gewoon geplaatst worden in die wijk dan voelen ze zich over het algemeen erg alleen en zijn ze toch gebaat bij contact met lotgenoten (Nieuwwij, 2009). Het belangrijkste thema voor Duyvendak is het zich vertrouwd voelen. Alles valt of staat volgens hem met het vertrouwen in en het vertrouwt zijn met de gestelde omgeving. Dit op de schaal van een kamer, tot woning, tot gebouw, tot straat, tot wijk, tot stad, tot land. Comfort – Gebruiksvriendelijkheid – Fysiologische behoefte – Veiligheid – Bescherming – Vrijheid – Identiteit – Herkenning - Expressie 3.12 Lenne Gieles, “Essentie coach”. ‘Thuis voelen is een totale aanvaarding en rust van je omgeving.’ Lenne Gieles is een coach die zich op het gebied van spiritualiteit bezighoud met de beleving van mensen. Zo ook behandelt ze het thema “thuis” in een van haar boeken. ‘Thuis: een uitnodiging om te leven vanuit je oorsprong’ (Gieles, 2011). In dit boek hangt ze een aantal emoties en belevingen aan het gevoel van thuis zijn en het gevoel van niet thuis zijn. Thuisvoelen: In rust, breed,vol, tevreden, stilte als ondertoon, stabiel, zacht en krachtig, blijft aanwezig en een totale aanvaarding van wat er is. Niet thuisvoelen: Onrustig, haast, behoeftig, leeg, ontevreden, praten vanuit denken, wisselende stemming, gaat weg als het moeilijk wordt, verzet en afweer tegen wat er is. Voor Gieles is thuisgevoel iets wat vanuit de bewoner zelf komt. Emotionele balans is hiervoor essentieel. Comfort – Gebruiksvriendelijkheid – Fysiologische behoefte – Identiteit – Herkenning Expressie
30
3.13 Persoonlijke visie: Hieronder staan de 12 essenties waarmee de visies steeds zijn ingeleidt. Door de verschillende visies te vergelijken heb ik getracht mijn persoonlijke definitie te bepalen welke dus gestoeld is op de literatuur. Deze eigen visie is nodig om te kunnen aanvangen met het ontwerpproces. Daarnaast zal deze ook helpen bij het opstellen van het observatieschema in hoofdstuk vier. Filosofen: Aristoteles ‘Wonen is een activiteit van de bewoner. De paradox tussen vrijheid en bescherming zorgt voor spanning.’ Benjamin ‘De woning is een weerspiegeling van de identiteit van de bewoner. Zowel naar zichzelf als herkennigspunt als naar buiten als representatie.‘ Borges ‘Om van je huis een thuis te maken is het essentieel dat je in staat bent tot gastvrijheid. Een thuis deel je met anderen.’ Deleuze & Guattari ‘Wonen is de controle krijgen over de chaos van alle dag. Wonen is een activiteit die in wording is.’ Heidegger ´Wonen is een van de essenties van het menselijk bestaan. Een huis is pas een thuis al de bewoners het een thuis maken.´ Architecten: Alexander ´Thuis voelen is een gevolg van het gevoel van eigenaarschap te hebben over de woning. Pas met een gevoel van eigenaarschap kan men comfortabel leven Feddersen ´Wonen betekent jezelf comfortabel voelen.´ Hertzberger ‘Pas na toeeigening van de bewoners kan een woning een thuis worden.’ Leupen ‘De architect creeert het huis, de bewoner maakt het een thuis.’ Loos ‘Een woning is het tegenovergestelde van wat kunst is. Het is een conservatieve aangelegenheid waarbij de gebruiker centraal staat.’ Socialewetenschappen: Duyvendak ‘Thuis zijn is zichzelf vertrouwt voelen met je omgeving’ Gieles ‘Thuis voelen is een totale aanvaarding en rust van je omgeving.’
31
Voordat er een analyse plaats heeft gevonden van de verschillende visies heb ik een persoonlijke, maar voorlopige, eigen visie opgesteld. Deze visie gaf handvaten om te kunnen aanvangen met het ontwerpproces. Comfort voor de bewoner, Identiteit van de bewoner, Beinvloeding door de bewoner, Actieve houding van de bewoner zijn kernbegrippen die bij meerdere visies terug kwamen. Deze kernbegrippen vormde dan ook de basis voor mijn voorlopige visie op het begrip thuisgevoel. Comfort: Identiteit: Beinvloeding: Actieve houding:
Aristoteles, Deleuze & Guattari,Alexander, Feddersen, Duyvendak Gieles Benjamin, Borges, Leupen, Loos Aristoteles, Deleuze & Guattari,Heidegger, Alexander, Hertzberger, Leupen, Aristoteles, Borges, Deleuze & Guattari, Heidegger, Leupen
Persoonlijke, voorlopige visie op het begrip thuisgevoel: Het thuisgevoel is een gevoel van algemeen comfort. Thuis voelen kan enkel geschieden wanneer de gebruiker zijn eigen identiteit kan verwerken in het huis. Deze beinvloeding is een proces welke nooit af zal zijn en vraagt dus een blijvende actieve houding van de bewoners.* *Koen Verhees, Aug 2013
32
H4 OBSERVATIESCHEMA
4.1 Brainstorm 4.2 Definities 4.3 Hierarchie 4.4 Piramide van Maslow 4.5 Deelvragen 33
H4 Observatieschema De stap tussen de literatuurstudie, het veldwerk (de casestudies), wordt gemaakt middels het observatieschema. De methode komt uit op 8 toetsbare begrippen in de vorm van observatie woorden. Deze woorden zijn gegenereerd uit 8 divergerende sessies 1: 12 teksten (Hoofdstuk 3) 2: 12 samenvatting (3000 woorden 3: 36(12*3) zinnen (800 woorden) 4: 68 zelfstandigenaamwoorden 5: 20 kern woorden met definities 6: 1 hoofddoel 7: 4 subdoelen 8: 8 observatie woorden In Bijlage 5 ‘Brainstorm’ vindt u verdere uitleg over de doorlopen stappen. 4.1 Brainstorm Middels een brainstrom methode zijn de twaalf visies uit hoofdstuk 3 omgezet naar 68 zelfstandigenaamwoorden. Deze zelfstandigenaamwoorden zijn vervolgens gedefinieerd, gebundeld en geplaatst in een hierarchie. De hirarchie van de zelfstandigenaamwoorden levert een schema op welk opgebouwd is uit 1 hoofddoel en 4 subdoelen. Ieder subdoel representeert een bepaalde “tak” in de boom die meer inzicht moet geven in het begrip “thuisgevoel”. In het schema is het begrip thuisgevoel uit elkaar gerafeld in 16 zelstandignaamwoorden welke ieder hangen onder 1 van de subdoelen. Voor verdere uitleg en werkwijze van de methode welke ten grondslag ligt aan het observatieschema verwijs ik u graag naar; bijlage 5 ‘znw methode’.
Figuur 8: Brainstorm waarin de inhoud van de teksten werden teruggebracht tot het observatie schema.
34
Hieronder staan de 68 zelfstandignaamwoorden welke zijn voort gekomen uit de brainstorm. De woorden kennen in deze tabel nog geen hierarchie en zijn gesorteerd op alfabetische volgorde.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34
aanpasbaarheid aanvaarding afbakening basis/thuis basis beperking bescherming comfort communicatie conservatief contact controle controleerbaarheid deelname discomfort eenzaamheid eerlijkheid efficientie eigenaarschap eigendom eigenheid expressie flexibiliteit functionaliteit gastvrijheid gebruiksvriendelijkheid geluk geslotenheid grens herkenbaarheid herkenning houvast identiteit invloed kansen
35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68
keuzevrijheid kunde maatschappij onderdeel ontmoeting openheid opladen orde participatie persoonlijkheid privacy private publieke representatie rust rustgevendheid sociaal contact stilte structuur territorium thuis toegankelijkheid uitbreidbaarheid vanzelfsprekendheid veiligheid veranderlijkheid verantwoordelijkheid vertrouwelijkheid verwelkoming voldoening voorspelbaarheid vrijheid zelfexpressie zelfontplooing
Figuur 9: Eerste output van de brainstorm (eigen figuur). 68 zelstandignaamwoorden op alfabetische volgorde.
35
4.2 Definities De 68 zelfstandignaamwoorden zijn vervolgens gebundeld en aan elkaar gekoppelt. Na deze stap in het process zijn de 68 woorden terug gebracht tot 20 woorden. Voordat deze woorden in een hierarchie worden geplaatst, werden ze eerst voorzien van een definitie. Deze definitie geeft meer inzicht in hoe de woorden tot elkaar zijn gerelateerd. Op alfabetische volgorde: Basisbehoefte: Bescherming: Comfort Contact: Eigenaarschap: Expressie: Flexibiliteit: Functionaliteit: Gastvrijheid: Gebruiksvriendelijkheid: Herkenning: Identiteit Ontmoeting: Openheid: Participatie: Privacy: Sociale interactie Vanzelfsprekendheid: Veiligheid Vrijheid:
De eerste levensbehoefte binnen een woonomgeving. De begrenzing van de persoonlijke levenssfeer. Het gevoel van gemak en aanvaarding van je omgeving. De interactie met mensen, medebewoners, of kennissen. Het gevoel dat de woning eigen is aan de bewoner. De extroverte weerspiegeling van de indentiteit. Het naar de eigen hand kunnen zetten van de woning. Het afgestemd zijn op de wensen van de gebruikers. De mogelijkheid tot het ontvangen van mensen. Het effectief, efficiënt en naar tevredenheid gebruiken. De introverte weerspiegeling van de indentiteit. Het beeld dat andere van je hebben en dat je van jezelf hebt. De mogelijkheid tot het ontmoeten van mensen. De permeabiliteit tussen woning. woongebouw en omgeving. Het deelnemen aan de maatschappij. De persoonlijke levenssfeer. De wijze waarop je kan handelen ten opzichte van anderen. Het zonder na denken voorhanden zijn/ kunnen gebruiken. De toestand van mate van invloeden van de buitenwereld. De mogelijkheid buiten de persoonlijke levenssfeer te treden.
Met deze definities is het mogelijk om de relatie tussen de verschillende woorden te bepalen. Deze relaties zorgen voor een bepaalde hierarchie welke zal leiden tot het observatie schema.(Voor de manier waarop de relaties en hierarchie zijn aangebracht tussen de woorden verwijs ik u naar: bijlage 5 ‘Brainstrom’).
36
4.3 Hierarchie Het aanbrengen van een hierarchie heeft gezorgd voor de volgende onderverdeling; 1 hoofddoel (thuisgevoel), 4 subdoelen (Identiteit, Veiligheid, Sociale interactive en Comfort) en 16 woorden welke in hirarchie onder elkaar zijn geplaatst onder de vier verschillende subdoelen. In hirarchie onder de 4 subdoelen: Identiteit
Het beeld dat andere van je hebben en dat je van jezelf hebt.
Eigenaarschap: Flexibiliteit: Herkenning: Expressie:
Het gevoel dat de woning eigen is aan de bewoner. Het naar de eigen hand kunnen zetten van de woning De introverte weerspiegeling van de indentiteit De extroverte weerspiegeling van de indentiteit
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich kan identificeren met zijn woning. De mate van eigenaarschap over deze woning is daarvoor bepalend. Het gevoel van eigenaarschap wordt verworven door middel van de flexibiliteit van de woning. Het naar de eigen hand kunnen zetten van de woning stelt de bewoner instaat zijn of haar identiteit te weerspiegelen, zowel als herkenning als expressie. Veiligheid
De toestand van mate van invloeden van de buitenwereld.
Privacy Openheid Bescherming Vrijheid
De persoonlijke levenssfeer De permeabiliteit tussen woning. woongebouw en omgeving De begrenzing van de persoonlijke levenssfeer De mogelijkheid buiten de persoonlijke levenssfeer te treden
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich veilig voelt in zijn of haar huis. Dit gevoel van veiligheid wordt bepaalt door de mate van privacy welke de bewoner kan hebben. Door middel van de openheid van het woongebouw kan de invloed vanuit de buitenwereld varieren hierdoor kan de bewoner veiligheid ervaren. Deze veiligheid komt tot uiting in zowel de bescherming als in de vrijheid van de bewoner.
37
Sociale interactie
De wijze waarop je kan handelen ten opzichte van anderen.
Participatie Contact Gastvrijheid Ontmoeting
Het deelnemen aan de maatschappij De interactie met mensen, medebewoners, of kennissen De mogelijkheid tot het ontvangen van mensen De mogelijkheid tot het ontmoeten van mensen
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner sociale interactie kan aangaan. De mate van participatie met de maatschappij is bepalend voor deze sociale interactie. Door middel van contacten aan te gaan met de buitenwereld onstaat deze participatie. Deze contacten leggen kan geschieden middels het ontvangen van mensen of wel door het ontmoeten van mensen. Comfort
Het gevoel van gemak en aanvaarding van je omgeving.
Vanzelfsprekendheid Het zonder na te denken voorhanden zijn Functionaliteit Het afgestemd zijn op de wensen van de gebruikers Gebruiksvriendelijkheid Het effectief, efficiënt en naar tevredenheid gebruiken Basisbehoeften De eerste levensbehoeften binnen een woonomgeving. Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich comfortabel voelt. De mate van vanzelfsprekendheid van zijn directe omgeving is hierin bepalend. Deze vanzelfsprekendheid wordt georganiseerd door middel van de functionaliteit van zijn of haar omgeving. De gebruiksvriendelijkheid en de aanwezigheid van middelen die voorzien in de basisbehoeften van de bewoner dragen bij aan het te ervaren comfort.
38
Uit de opgestelde hirarchie is het volgende observatieschema voortgekomen. Het observatie schema is de eerste opzet voor het generieke eindproduct van dit onderzoek
Figuur 10:
Het observatieschema (eigen figuur). Het schema kent een onderverdeling in 5 lagen, met als vijfde laag de te observeren onderdelen. Het schema is te vinden op A4 in bijlage 5 ‘Observatieschema’.
Het observatie schema is onderverdeeld in vijf verschillende lagen: Hoofddoel:
Thuisgevoel
Subdoelen:
Identiteit, Veiligheid, Sociale interactie en Comfort
De mate van:
Eigenaarschap, Privacy, Participatie en vanzelfsprekendheid
Door middel van:
Flexibiliteit, Openheid, Contact en Functionaliteit
Observatie:
Herkenning & Expressie, Bescherming & Vrijheid, Gastvrijheid & Ontmoeting en Gebruiksvriendlijkheid & Basisbehoeften.
39
4.4 Piramide van Maslow De gedefiniereerde subdoelen in het observatie schema vertonen een overeenkomst met de verschillende lagen in de behoefte piramide van Maslow (A.H Maslow, 1943). Zie Bijlage 8 “De behoeften piramide van Maslow” voor verdere uitleg van deze piramide. De theorie van Maslow gaat ervanuit dat de verschillende lagen niet opzichzelf staan maar dat de mens enkel kan voortborduren op een ondergelegen laag. De begrippen uit het observatie schema staan daarmee dus niet opzichzelf maar kennen onderling ook nog een bepaalde hierarchie.
Figuur 11: De behoeften piramide van Maslow (DIDUS, 2013).
De subdoelen uit het observatie schema; Identiteit, Veiligheid, Sociale interactie en Comfort. Kunnen worden gekoppelt aan de Maslow’s ‘lagen’; Zelfontplooing, Behoefte aan waardering en erkenning, Behoefte aan sociaal contact, Behoefte aan veiligheid en zekerheid en Lichamelijke behoeften. 1. 2. 3. 4.
Comfort Veiligheid Sociale interactie Identiteit
– – – –
Lichamelijke behoeften Behoefte aan veiligheid en zekerheid Behoefte aan sociaal contact Zelfontplooing & Waardering en erkenning
Voorbeeld: Om zich thuis te voelen dient men een zich te vereenzelvigen met zijn woonomgeving. Deze weerspiegeling van de identiteit van de bewoner kan pas geschieden wanneer deze bewoner deel uit maakt van een geheel waarin hij of zij voorzien wordt in de aanwezige sociale behoefte. Deze sociale interacie kan pas worden aangegeaan wanneer de bewoner in voldoende mate bevredigd is in zijn of haar veiligheids en zekerheids behoeftes. Het gevoel van veiligheid kan echter pas verworven worden wanneer de primaire lichaamlijke behoeften van de bewoner kunnen worden beantwoord door de woonomgeving en resulteren in een gevoel van comfort. 40
Figuur 12: Observatie schema na Maslow’s hierarchie.
4.5 Deelvragen Onder de subdoelen hangen per subdoel twee begrippen welke geobserveerd kunnen worden bij de case studies. Ieder subdoel kent daarmee twee deelvragen die per case beantwoorden gaan worden. Comfort: • Welke architectonische middelen bevorderen de gebruiksvriendelijkheid? • Welke architectonische middelen organiseren de fysiologische basisbehoeften? Veiligheid: • Welke architectonische middelen dragen bij aan de bescherming van bewoners ? • Welke architectonische middelen dragen bij aan de vrijheid van bewoners ? Sociale interactie • Welke architectonische middelen faciliteren de gastvrijheid? • Welke architectonische middelen faciliteren een ontmoeting? Identiteit: • Welke architectonische middelen stimuleren de herkenning van eigen identiteit? • Welke architectonische middelen stimuleren de expressie van eigen identiteit? 41
H5 CASE STUDIES
5.1 Ruijschenbergh 5.2 Drie Hoven 5.3 Atrium woning 5.4 A Pattern Language 5.4 Geboortethuis 42
H5 Case studies In een vijftal cases zal er gekeken worden hoe de begrippen uit het observatie model, uit hoofdstuk 4, worden ingezet in de praktijk. De cases hebben als doel om een inzicht te krijgen in de mogelijkheden hiervan. Deze zullen dienen als handvaten voor het ontwerp en input voor de evoluatie van het observatiemodel richting het generieke eindproduct. De cases gaan prallel aan het ontwerpproces zodat deze over en weer input en output leveren aan elkaar. De volgende vijf cases zijn gekozen om te gebruiken als casestudie. Ieder van deze cases kent zijn eigen kenmerken welke deze geschikt maakt tot een case. Deze motivatie zal per case worden besproken. De cases zijn in drie catagorien in te delen: 1 Zorggebouwen • WoonZorgComplex Ruijschenbergh te Gemert. • Verzorgingshuis De Drie Hoven te Amsterdam (Origineel ontwerp). 2 Literatuur • A Pattern Language, Christopher Alexander • Romeins stadshuis, Atriumwoning, Pompei/Rome. 3 Onderzoek • Afstudeerverslag, Nathalie Rabouille, Geboortehuizen. De cases zullen bestaan uit vier onderdelen: 1: Waarom is deze case gekozen? 2: Algemene informatie over het gebouw 3: Beschrijving van het gebouw 4: Analyse van het gebouw aan de hand van het observatiemodel uit hoofdstuk 4 - Comfort - Veiligheid - Sociale interactie - Identiteit Uit het observatie model kwamen een achttal subvragen naar voren, deze vragen worden getracht per case te beantwoorden. Tot slot zal er afgesloten worden met een doel/ middel matrix (hoofdstuk 6) waarin de middelen met elkaar worden vergeleken en waar aan de hand van het observatie model uit hoofdstuk 4 de bevindingen uit de cases worden hierin gebundeld.
43
5.1 Ruijschenbergh, WOZOCO, Gemert 5.1.1 Waarom Het woonzorgcomplex is gerealiseerd in een binnenstedelijke omgeving en heeft een wijk overstijgende functie door zijn gezondheidscentrum. Daarnaast beschikt het over een besloten afdeling met groepswonen waar 24 uurs zorg wordt geleverd. Niet in de laatste plaats is dit gebouw gekozen als case omdat mijn grootvader in een van deze groepswoningen zijn intrek zal nemen. 5.1.2 Algemene informatie Architect: Van den Pauwert Architecten te Eindhoven Locatie: Gemert Bouwjaar: 2007 - 2009 Aantal bewoners: +/- 200 bewoners 6 groepswoningen met 8 bewoners. Vormen van zorg: Zelfstandig, Aanleun, Verzoring en Verpleeg(dementie) 5.1.3 Beschrijving In Gemert stond een oud verzorgingshuis met daaraan gekoppeld drie appartementengebouwen met aanleunwoningen. Het verzorgingshuis diende vervangen te worden terwijl de aanleunappartementen gehandhaafd bleven. De gemeente had het stedenbouwkundige uitgangspunt geformuleerd dat het nieuwe complex tegen de omringende straten aan gesitueerd moest worden waardoor het bestaande schitterende park achter het gemeentehuis dubbel zo groot zou kunnen worden (Mare, 2013).
Figuur 13: Achterzijde van de groepswoningen met zicht op het park. Figuur 14: Uitzicht op het achterliggende park vanuit het gebouw.
44
De nieuwbouw bestaat uit drie bouwdelen, die samen met de oorspronkelijke flats een soort kralensnoer van gebouwen rondom het park vormen. In totaal bevatten de nieuwe gebouwdelen 6 groepswoningen voor elk 5 dementerende bejaarden; ongeveer 100 appartementen (deels huur met zorg, deels koop); afdelingen dagbehandeling, diverse centrale faciliteiten, een centrale keuken, een groot Gezondheidscentrum en een parkeergarage voor bijna 200 auto’s. Die parkeergarage is in opdracht van de Gemeente gebouwd, waardoor heel slim gebruik is gemaakt van deze immense bouwput om ook voor andere functies in de directe omgeving (gemeenteambtenaren, andere bouwplannen) aanvullend ondergronds parkeren te realiseren. De grootschaligheid van het complex is aan de straatzijden visueel teruggebracht door alle gebouwdelen sterk verticaal geritmeerde gevels te geven; door in de hogere bouwdelen de bovenste gewone woonlaag terugliggend en met een zinken gevelbekleding uit te voeren en door bij de hoogste gebouwkoppen de onderbouw plaatselijk sterk terug te leggen. Aan de parkzijde vormt het complex een krans van in gebroken wit stucwerk uitgevoerde stadsvilla’s (Pauwert, 2010).
Figuur 15: Het brandmeldpaneel waarop de compositie als “kralensnoor” is te zien. Figuur 16: Foto van de maquette van het complex (Pauwert, 2010).
Het grote complex is ook binnen in vele bouwdelen onderverdeeld doordat de verkeersruimten zijn uitgevoerd als een stelsel met binnenstraten en atria met “buitengevels” eromheen. Met op vele plekken een mooi uitzicht op het centrale park. Hierdoor, en door de diverse toegangen naar de woongebieden, is het gelukt een soort “dorp” in plaats van een WoonZorgComplex te realiseren (Mare, 2013).
45
5.1.4.1 Comfort Comfort
Het gevoel van gemak en aanvaarding van je omgeving.
Gebruiksvriendelijkheid Basisbehoeften
Het effectief, efficiënt en naar tevredenheid gebruiken De eerste levensbehoeften binnen een woonomgeving.
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich comfortabel voelt. De mate van vanzelsprekendheid van zijn directe omgeving is hierin bepalend. Deze vanzelfsprekendheid wordt georganiseerd door middel van de functionaliteit van zijn of haar omgeving. De gebruiksvriendelijkheid en de aanwezigheid van middelen die voorzien in de basisbehoeften van de bewoner dragen bij aan het te ervaren comfort.
Materialisatie Het complex heeft op alle plaatsen erg gebruiksvriendelijke materialisatie toegepast. Zo zijn alle ruimtes bekleed met linoleum vloeren waardoor het makkelijk schoon te houden is en deze geen ongemakken geeft bij het lopen of het verplaatsen middels een rolstoel of rolator. Zorgcentrum Door de aanwezigheid van een uitgebreid zorgcentrum is het complex ook erg gebruiksvriendelijk. Verschillende zorgfuncties zijn inpandig waardoor de bewoners gemakkelijk gebruik kunnen maken van deze functies. Door de inpandigheid is het ook mogelijk dat deze zorgfuncties naar de bewoners toekomen. Faciliteiten Het complex kent enkele extra faciliteiten zoals een apotheek, cafe en restaurant. Doordat deze faciliteiten inpandig zijn is het erg gebruiksvriendelijk en kunnen de bewoners gemakkelijk gebruik maken van deze functies. Gemeente centrum Het complex ligt te midden van het historische en winkelcentrum van Gemert. Hierdoor zijn veel andere functies zoals winkels en openbaar vervoer makkelijk bereikbaar. Dit draagt bij aan de gebruiksvriendelijkheid van het complex.
Figuur 17: De inpandige apotheek. Figuur 18: Wachtruimte van het zorgcentrum. Figuur 19: Balie van eht zorgcentrum. Figuur 20: Ruimte rondom de inpandige faciliteiten met uitzicht op het park.
46
Comfort Gebruiksvriendelijkheid Basisbehoeften
Het gevoel van gemak en aanvaarding van je omgeving.
Het effectief, efficiënt en naar tevredenheid gebruiken De eerste levensbehoeften binnen een woonomgeving.
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich comfortabel voelt. De mate van vanzelsprekendheid van zijn directe omgeving is hierin bepalend. Deze vanzelfsprekendheid wordt georganiseerd door middel van de functionaliteit van zijn of haar omgeving. De gebruiksvriendelijkheid en de aanwezigheid van middelen die voorzien in de basisbehoeften van de bewoner dragen bij aan het te ervaren comfort.
Aangepaste atributen Het complex en woningen zijn voorzien van aangepaste atributen zodat de bewoners ondank fysieke beperkingen hun basisbehoeften kunnen uitvoeren. Bijv. Grotere telefoons, alarmsystemen, vergrootglazen, liften, hellingsbanen. Sanitair De individuele woningen beschikken over eigen sanitair. In de groepswoningen is er per 5 bewoners een toilet, dit geldt ook voor de douche gelegenheid. De groepswoningen hebben een gezamenlijke was en droog voorziening, dit is niet het geval voor de individuele woningen. De individuele woningen zijn aangewezen op hulp van buiten af. Eetgelegenheid De individuele woningen beschikken over een eigen keukentje en eetplek in de woonkamer. De groepswoningen hebben een gezamelijke keuken en gezamelijke eetkamer. Het complex voorziet ook nog in een restaurent mogelijkheid waar de bewoners, al dan niet met elkaar, kunnen gaan eten. Het restaurant doet ook aan een bezorg service waardoor de bewoners van de individuele kamers niet persee zelf hoeven te koken.
Figuur 21: Aangepaste telefoon voor bewoners met een visuele beperking. Figuur 22: Douchstoel in een de gezamelijke doucheruimte van de groepswoningen. Figuur 23: Inpandig restaurant welke ook catering op de kamers doet.
47
5.1.4.2 Veiligheid Veiligheid
De toestand van mate van invloeden van de buitenwereld.
Bescherming Vrijheid
De begrenzing van de persoonlijke levenssfeer De mogelijkheid buiten de persoonlijke levenssfeer te treden
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich veilig voelt in zijn of haar huis. Dit gevoel van veiligheid wordt bepaalt door de mate van privacy welke de bewoner kan hebben. Door middel van de openheid van het woongebouw kan de invloed vanuit de buitenwereld varieren hierdoor kan de bewoner veiligheid ervaren. Deze veiligheid komt tot uiting in zowel de bescherming als in de vrijheid van de bewoner.
Eigen voordeur Alle bewoners hebben hun eigen voordeur. Deze is ook zo vormgegeven als een “normale”voordeur, volledig met deur bel en naamplaatje. Zelfs bij de groepswoningen is dit het geval. Portiekje Bijna alle woningen zijn voorzien van een klein portiekje waardoor er een ruimte onstaat tussen de gang en de voordeur. De maat van deze portiekjes is wel van dien aart dat deze verder geen extra functie kan herbergen dan een overgangszone. Gangen als straten De gangen in het complex zijn ontworpen als binnenstraten. Door dit stelsel aan straten ontstaat er een gelijdelijke overgang tussen het publieke en private domein. De materialisatie van de wanden van deze straten versterkt dit karakter. De wanden zijn namenlijk gematerialiseerd als buitengevels. Gradatie van private ruimte Het gebouw kent een sterke transitie tussen publiek en prive domein. Doordat het complex een opbouw kent met een sterke analogie naar de opbouw van de stad onstaan er veel verschillende ruimtelijke karakters die zorgen voor bescherming. Omsloten park /hof De omsloten binnentuin/park/hof draagt ook bij aan het beschermende karakter.
Figuur 24,25 & 26: Voordeuren en materialiseren als buitenruimte. Figuur 27: plattegrond van een groepswoning met de gratie van private ruimte.
48
Veiligheid
De toestand van mate van invloeden van de buitenwereld.
Bescherming Vrijheid
De begrenzing van de persoonlijke levenssfeer De mogelijkheid buiten de persoonlijke levenssfeer te treden
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich veilig voelt in zijn of haar huis. Dit gevoel van veiligheid wordt bepaalt door de mate van privacy welke de bewoner kan hebben. Door middel van de openheid van het woongebouw kan de invloed vanuit de buitenwereld varieren hierdoor kan de bewoner veiligheid ervaren. Deze veiligheid komt tot uiting in zowel de bescherming als in de vrijheid van de bewoner.
Straten en pleinen Het gebouw kent een sterkte transitie tussen publiek en prive domein. Doordat het complex een opbouw kent met een sterke analogie naar de opbouw van de stad onstaan er veel verschillende Ruimtelijke karakters die bijdragen aan de vrijheid van de bewoners. Omsloten park /hof Het omsloten park biedt de gelegenheid voor de bewoners om op een gemakkelijke manier buiten het complex te treden. Uitzicht op park Doordat de binnenstraten en pleinen erg transparant zijn gematerialiseerd is er op veel punten uitzicht op het park. Dit uitzicht draagt bij aan het gevoel van vrijheid. Bewegwijzering Door de duidelijke en frequente aanwezigheid van bewegwijzering in het pand is de drempel om door het complex rond te lopen erg laag. Dit draagt bij aan het vrije gevoel voor de bewoners.
Figuur 28: Centraal plein van het complex. Figuur 29: omsloten binnentuin. Figuur 30: Uitzicht op de tuin vanuit de interne straten. Figuur 31: Voorbeeld van de bewegwijzering in het gebouw.
49
5.1.4.3 Sociale interacite Sociale interactie
De wijze waarop je kan handelen ten opzichte van anderen.
Gastvrijheid Ontmoeting
De mogelijkheid tot het ontvangen van mensen De mogelijkheid tot het ontmoeten van mensen
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner sociale interactie kan aangaan. De mate van participatie aan de maatschappij is bepalend voor deze sociale interactie. Door middel van contacten aan te gaan met de buitenwereld onstaat deze participatie. Deze contacten leggen kan geschieden middels het ontvangen van mensen of wel door het ontmoeten van mensen
Woonkamers De woongroepen in het complex hebben gezamenlijke woonkamers. In deze kamers is het mogelijk om bezoek te ontvangen. De kamers buiten het groepswonen hebben een individuele woonkamer. Pleinen en park De pleinen in het complex zijn op verschillende plekken voorzien van zitgelegenheid en of restauratie mogelijkheden. Hier is het dus mogelijk om gasten te ontvangen. Bij mooi weer biedt het park ook een terras en daarmee de mogelijkheid tot het ontvangen van gasten. Gangen als straten Doordat de gangen als straten zijn opgezet onstaan er op sommige plekken intiemere plekker welke voor bepaalde moment geclaimd kunnen worden door de bewoners om gasten te ontvangen. Bewegwijzering Door de duidelijke en frequent aanwezig bewegwijzering in het complex is het laagdrempelig om gasten langs te laten komen in het complex.
Figuur 32: Gezamenlijke woonkamer van de groepswoningen. Figuur 33: Intern plein met zitgelegendheid. Figuur 34: Interne straat met intiemere ontvangst ruimte. Figuur 35: Voorbeeld van de bewegwijzering in het gebouw.
50
Sociale interactie
De wijze waarop je kan handelen ten opzichte van anderen.
Gastvrijheid Ontmoeting
De mogelijkheid tot het ontvangen van mensen De mogelijkheid tot het ontmoeten van mensen
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner sociale interactie kan aangaan. De mate van participatie aan de maatschappij is bepalend voor deze sociale interactie. Door middel van contacten aan te gaan met de buitenwereld onstaat deze participatie. Deze contacten leggen kan geschieden middels het ontvangen van mensen of wel door het ontmoeten van mensen
Woonkamers De groepswoningen in het complex hebben een gezamelijke woonkamer per groepswoning. De bewoners kunnen daar hun mede bewoners ontmoeten. Activiteitenruimtes De gangen rond de groepswoningen zijn extra breedt waardoor er een verblijfruimte onstaat op deze gangen. Op gezette tijden fungeren deze ruimtes als activiteiten ruimtes en is er gelegenheid tot interactie tussen de verschillende groepswoningen waardoor de bewoners ook mensen ontmoeten uit andere groepswoningen Gebedsruimtes In de aanwezige gebedsruimtes is het voor de bewoners mogelijk om medebewoners te ontmoeten met dezelfde geloofsovertuiging. Pleinen, Park en Straten De opzet van het gebouw kent een sterke analogie met die van een stad. De interne straten en pleinen faciliteren daarin de ontmoeting van de verschillende bewoners. Ook het park kan gebruikt worden als ontmoetings ruimte.
Figuur 36: Gezamenlijke woonkamer van de groepswoningen. Figuur 37: Interne straat welke kan dienen als activiteiten ruimte. Figuur 38: Gebedsruimte in het gebouw. Figuur 39: Intern plein als ontmoetingsruimte.
51
5.1.4.4 Identiteit Identiteit
Het beeld dat andere van je hebben en dat je van jezelf hebt.
Herkenning: Expressie:
De introverte weerspiegeling van de indentiteit De extroverte weerspiegeling van de indentiteit
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich kan identificeren met zijn woning. De mate van eigenaarschap over deze woning is daarvoor bepalend. Het gevoel van eigenaarschap wordt verworven door middel van de flexibiliteit van de woning. Het naar de eigen hand kunnen zetten van de woning stelt de bewoner instaat zijn of haar identiteit te weerspiegelen, zowel als herkenning als expressie.
Associatie vitrines: In het woonzorgcomplex Ruijschenbergh zijn op verschillende plekken in het gebouw vitrines te vinden met daarin atributen welke verwijzen naar de jeugd van de bewoners. In deze vitrines zijn bijvoorbeeld oud speelgoed of oude reclameaffiches te vinden. Gebedsruimte: De aanwezigheid van een kapel in het gebouw stelt de bewoners instaat hun geloof te beleven en daarbij herkenning en erkenning te vinden. Vertrouwd eigendom: De bewoners hebben de mogelijkheid hun eigen spullen mee te nemen naar hun nieuwe woning. Dit zijn zowel gebruiksvoorwerpen als atributen welke enkel een emotionele waarde hebben.Door de aanwezigheid van deze spullen heeft de bewoner een herkenningspunt en roept het een vertrouwd gevoel op
Figuur 40 & 41: Vitrines met daarin oude atributen. Figuur 42: Kapel in het gebouw. Figuur 43: Een koffiemolen welke niet meer ingebruik is.
52
Identiteit
Het beeld dat andere van je hebben en dat je van jezelf hebt.
Herkenning: Expressie:
De introverte weerspiegeling van de indentiteit De extroverte weerspiegeling van de indentiteit
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich kan identificeren met zijn woning. De mate van eigenaarschap over deze woning is daarvoor bepalend. Het gevoel van eigenaarschap wordt verworven door middel van de flexibiliteit van de woning. Het naar de eigen hand kunnen zetten van de woning stelt de bewoner in staat zijn of haar identiteit te weerspiegelen, zowel als herkenning als expressie.
Wand afbeeldingen: De muren van de groepswoningen welke aansluiten aan de gangen zijn bekleed met afbeeldingen uit de omgevingen waar de bewoners voorheen woonde. Door deze afbeeldingen wonen ze nog steeds “temidden” hun gemeenschap. Daarnaast geeft het ook een expressie aan de groepswoning zelf. Zo kunnen de bewoners zeggen dat zij wonen in de groepswoning van het raadhuis of die van de dorpstraat, etc. Gebedsruimte: De aanwezigheid van een kapel in het gebouw stelt de bewoners in staat hun geloof te beleven en daarmee zichzelf te uiten. Persoonlijk eigendom: De bewoners hebben de mogelijkheid hun eigen spullen mee te nemen naar hun nieuwe woning. Met deze spullen kunnen de bewoners uiting geven aan hun identiteit door bijvoorbeeld te laten zien welke hobby’s ze hebben.
Figuur 44 &45: Bekende locaties als wandbekleding. Figuur 46: Kapel in het gebouw. Figuur 47: Beeldje van vaandeldragers.
53
Comfort Gebruiksvriendelijkheid Antislip vloeren Easy clean materiaal Zorg functies Gemeente centrum Kapper Activiteitenruimtes
Veiligheid
Fysiologische behoefte
Bescherming
Woonkeuken Eigen voordeur Restaurant Portiekje Cafe Gangen als straten centrale keuken Gradatie van private ruimte Gezamelijke douche Park Gezamelijk toilet Omsloten hof
Sociaal Gastvrijheid
Vrijheid Pleinen Centraal plein Park Uitzicht op groen Hof Bewegwijzering
Identiteit Ontmoeting
Woonkamer Gezamelijke woonkamer Gezamelijke woonkamer Activiteitencentrum Gangen Gangen Pleinen Pleinen Centraalplein Centraalplein Bewegwijzering Gebedsruimte
Herkenning
Expressie
Vitrines Gebedsruimte Vertrouwd eigendom Eigen meubels Portiekje Diepe vensterbank
Wand afbeeldingen Gebedsruimte Vertrouwd eigendom Eigen meubels Portiekje Diepe vensterbank
Figuur 48: Gevonden middelen uit Case Gemert.
54
5.2 De Drie Hoven, verzorgingshuis, Amsterdam 5.2.1 Waarom De Drie Hoven is ontworpen met de gedachten dat het verzorgingstehuis een echt thuis moest vormen voor de bewoners. Doordat het thuisgevoel een belangrijke pijler was voor het ontwerpproces is dit gebouw geschikt als case-studie. 5.2.2 Algemene informatie Architect: Herman Hertzberger, AHH te Amsterdam Locatie: Slotervaart, Amsterdam Bouwjaar: 1974 Aantal bewoners: 592 bewoners Vormen van zorg: Zelfstandig, Verzorging en Verpleeg 5.2.3 Beschrijving De aanleiding voor het ontwerp van De Drie Hoven was een rapport van de geneeskundige Querido, een belangrijk man in de geschiedenis van de gezondheidszorg. In dat rapport maakte hij een uiteenzetting van het benodigde programma voor een nieuwe vorm van ouderenhuisvesting. De essentie van het verhaal was dat het bejaardenhuis een echt huis zou moeten zijn waar bejaarden en gehandicapten met verschillende verzorgingsbehoeften bij elkaar zouden kunnen leven en blijven leven. Wanneer iemand in zo’n huis terecht was gekomen zou, diegene daar niet meer vandaan hoeft te verhuizen wanneer zijn of haar gezondheid verslechterde (Mens, 2009). Het ontwerp van De Drie Hoven komt tot stand door het beschikbare gebied waarop het zich kan vestigen te structureren in een strak grid waarover het programma uitgesmeerd is in verschillende gebouw delen. Deze programmaonderdelen vormen de verschillende vleugels van het gebouw waartussen zich de hoven bevinden. Het grid dat over het gebied is uitgelegd kent enkele verankeringspunten waarop de stijgkernen zich bevinden (Kloos, 2007).
Figuur 49,50,51,52 & 53: Schema’s, ontwerpproces locatie, programma & structuur (AHH, 2013).
55
Elke vleugel herbergt een type verblijf. Er is een deel met 55 zelfstandige woningen voor echtparen Een andere vleugel is een verzorgingshuis met 171 woningen voor 190 bewoners waarbij elke kamer wel een eigen sanitair gedeelte en een kookgedeelte heeft. De laatste verzorgingsvleugel is een verpleeghuis met 250 bedden voor langdurig zieken. Dit verpleeghuis is opgebouwd uit 10 eenheden met ieder 25 bedden. Deze eenheden bestaan uit één, twee en vierbedskamers. Tot slot is er naast verblijf voor bewoners ook een vleugel voor personeel. In deze vleugel bevinden zich 21 tweekamer appartementen met keukens en logeerkamers, 10 flats voor leidinggevend personeel, 16 kamers voor verpleegsters, een directiekamer en een woning voor de concierge. In de kern van het gebouw zijn enkele algemene functies ondergebracht welke sociale interactie moeten bevorderen en de kern moeten laten dienen als centrum van het complex (Goldenberg, 1981). De opbouw van het gebouw kan vergeleken worden met de opbouw van een stad. Er vindt sociale interactie en uitwisseling plaats tussen de verschillende niveaus van zorgbehoefte. Van erf tot straat tot buurt tot wijk tot stad, al deze verschillende niveaus hebben hun eigen openbare ruimte waar interactie mogelijk is. Het gebouw valt onder de stroming; Het Structuralisme. Een stroming waarin veel van het werk van Hertzberger valt. Het gedachtengoed van het Structuralisme is erg uitgesproken over de rol die gebouwenspelen ten behoeven van menselijke interactie. De overgang van publiek naar prive speelt hier een belangrijke rol in (Heuvel, 1992). In bijlage 7 vindt u een uiteenzetting over de ontstaansgeschiedenis van die gedachtengoed, wat het typeerd en wat nu wel en wat nu geen Structuralisme genoemd kan worden.
Figuur 54: Plattegrond van de Drie Hoven (AHH, 2013). Figuur 55: Luchtfoto van de locatie van de Drie Hoven (AHH, 2013). Figuur 56: Programatische schets waarin het programma uit elkaar is gehaald en waarbij de eerste ideeen voor de verschillende vleugels en hoven te zien zijn (Krokorr, 2008).
56
5.2.4.1 Comfort Comfort
Het gevoel van gemak en aanvaarding van je omgeving.
Gebruiksvriendelijkheid Basisbehoeften
Het effectief, efficiënt en naar tevredenheid gebruiken De eerste levensbehoeften binnen een woonomgeving.
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich comfortabel voelt. De mate van vanzelsprekendheid van zijn directe omgeving is hierin bepalend. Deze vanzelfsprekendheid wordt georganiseerd door middel van de functionaliteit van zijn of haar omgeving. De gebruiksvriendelijkheid en de aanwezigheid van middelen die voorzien in de basisbehoeften van de bewoner dragen bij aan het te ervaren comfort.
Liften kernen Het gebouw is ontwerpen met als onderlegger een strak grid waarin de knooppunten als stijgpunten fungeren. De organisatie van het gebouw is dus erg gebruiksvriendelijk als het komt op het bewegen door het gebouw. Verschillende zorgfuncties/ niet hoeven verhuizen De gebruiksvriendelijkheid komt ook tot uiting in de verschillende type zorg die er worden aangeboden binnen het tehuis. Hierdoor is verhuizing naar een andere locatie niet of nauwelijks nodig. Veel faciliteiten inpandig De veelzijdigheid van publieke functies in het gebouw maakt het dat de bewoners niet ver hoeven te reizen voor dagelijkse dingen.
Figuur 57: Complex met de liftkernen geacentueerd (AHH, 2013). Figuur 58: Verschillende kamers met verschillende zorg (H. Hertzberger, 1976). Figuur 59: Inpandige cafe (H. Hertzberger, 1976).
57
Comfort Gebruiksvriendelijkheid Basisbehoeften
Het gevoel van gemak en aanvaarding van je omgeving.
Het effectief, efficiënt en naar tevredenheid gebruiken De eerste levensbehoeften binnen een woonomgeving.
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich comfortabel voelt. De mate van vanzelsprekendheid van zijn directe omgeving is hierin bepalend. Deze vanzelfsprekendheid wordt georganiseerd door middel van de functionaliteit van zijn of haar omgeving. De gebruiksvriendelijkheid en de aanwezigheid van middelen die voorzien in de basisbehoeften van de bewoner dragen bij aan het te ervaren comfort.
Eigen toiletten en douches Op de verpleeg afdeling na hebben alle kamer hun eigen hygiene voorzieningen. Keuken faciliteiten De kamers zijn voorzien van een kleine tot grotere keuken. Daarnaast is ook de mogelijkheid tot het eten in het restaurant bij het centrale plein. De keuken van het restaurant voorziet ook in breng maaltijden zodat bewoners niet persee zelf hoeven te koken. Alle wijk functies bij de hand. Door de aanwezigheid van de vele publieke functies in het gebouw is het niet nodig om voor de basisbehoefte het pand uit te gaan. Alles kan onder een dak gevonden worden.
Figuur 60: 1 kamer appartement met eigen hygiene voorzieningen (H. Hertzberger, 1976). Figuur 61: 2 kamer appartement met eigen kook voorzieningen (H. Hertzberger, 1976). Figuur 62: Centrale hal met activiteiten voor bewoners en buurtbewoners (H. Hertzberger, 1976).
58
5.2.4.2 Veiligheid Veiligheid
De toestand van mate van invloeden van de buitenwereld.
Bescherming Vrijheid
De begrenzing van de persoonlijke levenssfeer De mogelijkheid buiten de persoonlijke levenssfeer te treden
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich veilig voelt in zijn of haar huis. Dit gevoel van veiligheid wordt bepaalt door de mate van privacy welke de bewoner kan hebben. Door middel van de openheid van het woongebouw kan de invloed vanuit de buitenwereld varieren hierdoor kan de bewoner veiligheid ervaren. Deze veiligheid komt tot uiting in zowel de bescherming als in de vrijheid van de bewoner.
Stedelijke opbouw van het gebouw Het complex kent een interne organisatie welke een anologie heeft met de stad. Het complext bestaat uit straten en plein. Door deze organisatie ontstaat er een zachte overgang tussen publiek en prive en draagt daarmee bij aan de bescherming van de bewoners. Segmentatie in publieke ruimte In het complext zijn er verschillende publieke ruimtes. Deze ruimtes liggen aan de route van de straat tot het de kamer van de bewoners. De mate van het publieke karakter trapt af naarmate de route dichter bij de kamer komt. Deze aftrapping zorgt voor een bescherming van de private ruimtes. Portiekjes De kamers in het tehuis zijn voorzien van een portiekje voor de voordeur dit portiekje is een extra buffer tussen de gang en de kamers zelf. Deze buffer zorgt voor extra bescherming.
Figuur 63: Organisatie van het complex (AHH, 2013). Figuur 64: Gezamelijk dakterras (H. Hertzberger, 1976). Figuur 65: Portiekje voor de voordeur (AHH, 2013).
59
Schuifwand naar de slaapkamer Een aantal kamer in het complex hebben de mogelijkheid de slaapkamer af te schermen van de woonkamer. Dit kan gebeuren dmv een schuifwand. Deze schuifwand onttrekt het privatere slaapvertrek van het iets meer publieke woonvertrek. Voordeur half open De voordeuren van de Drie Hoven zijn vormgegeven als zogenaamde staldeuren. De deuren beiden de mogelijkheid om enkel de bovenste helft van de deur te openen. Naast de sociale component van dit gebaar zorgt de deur ook voor een tussen maat van bescherming. Het is minder publiekelijk als de deur openzetten maar het is wel weer uitnodigende dan de deur in zijn geheel te sluiten.
Figuur 66: Appartement met schuifwand tussen slaapkamer en woonkamer (H. Hertzberger, 1976). Figuur 67: Staldeur als voordeur die voor de helft open kan (H. Hertzberger, 1976).
60
Veiligheid
De toestand van mate van invloeden van de buitenwereld.
Bescherming Vrijheid
De begrenzing van de persoonlijke levenssfeer De mogelijkheid buiten de persoonlijke levenssfeer te treden
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich veilig voelt in zijn of haar huis. Dit gevoel van veiligheid wordt bepaalt door de mate van privacy welke de bewoner kan hebben. Door middel van de openheid van het woongebouw kan de invloed vanuit de buitenwereld varieren hierdoor kan de bewoner veiligheid ervaren. Deze veiligheid komt tot uiting in zowel de bescherming als in de vrijheid van de bewoner.
Gangenstelsel als straten Het complex kent een interne organisatie welke een anologie heeft met de stad. Het complext bestaat uit straten en plein. Door deze organisatie ontstaat er een relatie tussen publiek en prive en draagt daarmee bij aan de vrijheid van de bewoners. Dakterrassen Het gebouw kent rondom verschillende dakterrassen. Deze terras zijn zijn zowel priva als publiekelijke ruimtes. Door de terrasen kunnen de bewoners naar buiten treden en daarmij de vrijheid ervaren. Gemeenschappelijke ruimtes bij de liften Rond de stijgkernen van het gebouw bevinden zich gemeenschappelijke ruimtes. Doordat de bewoners door het gebouw kunnen dwalen en steeds uitkomen bij deze ruimtes speelt de organisatie van het gebouw in op het vrijheids gevoel van de bewoners.
Figuur 68: Gezamelijk dakterras (H. Hertzberger, 1976). Figuur 69 Gezamenlijke ruimte met biljard (H. Hertzberger, 1976).
61
Hoven die betreedbaar zijn voor bewoners en omgeving De locatie en gebouwvorm laten zich kenmerken door de gecreerde hoven rondom het gebouw. Deze hoven zijn toegankelijk voor zowel bewoners als omwonende. De inbreng van deze extra publieke ruimte geeft de bewoners vrijheid.
Centraalplein Het centrale plein midden in het gebouw is het kruispunt van alle verschillende routes door het gebouw. Deze heldere structuur maakt het gebouw overzichtelijk en speelt daarmee in op de vrijheidsbeleving van de bewoners.
Figuur 70: Bewoners die vertoeven aan een hof (H. Hertzberger, 1976). Figuur 71: Plattegrond van het centrale plein (AHH, 2013).
62
5.2.4.3 Sociale interactie Sociale interactie
De wijze waarop je kan handelen ten opzichte van anderen.
Gastvrijheid Ontmoeting
De mogelijkheid tot het ontvangen van mensen De mogelijkheid tot het ontmoeten van mensen
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner sociale interactie kan aangaan. De mate van participatie aan de maatschappij is bepalend voor deze sociale interactie. Door middel van contacten aan te gaan met de buitenwereld onstaat deze participatie. Deze contacten leggen kan geschieden middels het ontvangen van mensen of wel door het ontmoeten van mensen
Slaapkamers met schuifwand Doordat sommige kamers een schuifwand hebben waarmee ze de slaapkamer kunnen afschermen van de woonkamer stelt het deze bewoners instaat gasten te ontvangen op hun eigen kamer.
Gemeenschappelijke ruimtes op de gangen De gemeenschappelijke ruimtes op de gangen rondom de stijgkernen zijn ingericht als woonkamers en lenen zich voor de direct aanwonende om daar gasten te ontvangen.
Het dorpsplein Het centrale plein in het gebouw fungeert als een soort dorpsplein. Door deze opzet is het mogelijk om gasten te ontvangen op dit plein. Dit wordt verder kracht bijgezet door de verschillende functies aan dit plein zoals een restaurant en een cafe.
Eigen woonkamer Op de verpleeg afdeling na kennen alle kamers een opzet waarin ze beschikken over een eigen woonkamer. Dit stelt de bewoners instaat om familie en vriendin te ontvangen op hun eigen kamer. Figuur 72: Twee persoonskamer met schuifwand (H. Hertzberger, 1976). Figuur 73: Biljard ruimte op de gang(H. Hertzberger, 1976). Figuur 74: Centraal dorpsplein (H. Hertzberger, 1976). Figuur 75: Een persoonskamer met eigen woonkamer (H. Hertzberger, 1976).
63
Dakterrassen De private en publieke dakterrasen zijn geschikt om gasten te ontvangen in tijden van mooi en droog weer. Hoven De hoven rondom het gebouw zijn ingericht als parkjes en zijn daarom geschikt om mensen mee naartoe te nemen. Puur als ontvangsplek of als locatie voor een kleine wandeling.
Voordeuren die half open kunnen Doordat de voordeuren hald open kunnen vanwegen hun vormgeving als staldeuren kan de bewoner een signaal afgeven naar omwonende dat ze welkom zijn. Dit signaal stelt de bewoner instaat om nonverbaal een gastvrij over te komen.
Figuur 76:Dakterras waar je gasten kan ontvangen (H. Hertzberger, 1976). Figuur 77: Publieke hoven rondom het gebouw (AHH, 2013). Figuur 78 Staldeuren die half openkunnen (H. Hertzberger, 1976).
64
Sociale interactie
De wijze waarop je kan handelen ten opzichte van anderen.
Gastvrijheid Ontmoeting
De mogelijkheid tot het ontvangen van mensen De mogelijkheid tot het ontmoeten van mensen
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner sociale interactie kan aangaan. De mate van participatie aan de maatschappij is bepalend voor deze sociale interactie. Door middel van contacten aan te gaan met de buitenwereld onstaat deze participatie. Deze contacten leggen kan geschieden middels het ontvangen van mensen of wel door het ontmoeten van mensen
Gangen stelsels als straten met pleintjes en bankjes De gangen in het gebouw zijn extra breed vormgegeven en zijn voorzien van verschillende zit gelegenheden. Dit maakt het mogelijk dat bewoner elkaar daar ontmoeten en contact met elkaar aangaan.
Deuren die half open kunnen De half openslaande deuren stellen instaat om vanuit het prive vertrek toevallige passanten of je naaste buren aan te spreken. Dit stelt de bewoner instaat nieuwe mensen te ontmoeten.
Portiekjes De portiekjes voor de voordeur zijn een buffer zone tussen het publieke en private domein. Deze portiekjes zijn veelal opgeleuk met persoonlijke spullen maar ook vaak met een zitje. Dit zitje stelt de bewoner instaat om daar directe buren te ontmoeten.
Centraal plein met activiteiten Het centrale plein fungeert als een dorpsplein waarin verschillende publieke functies zijn gevesticht. Naast de publieke functies worden er ook verschillende activiteiten georaniseerd op dit plein, zoals bingo avonden tot muziek voorstellingen. Deze momenten zijn geschikt voor de bewoners om in contact te komen met andere bewoners.
Figuur 79: Brede gangen geschikt voor ontmoeting van andere (H. Hertzberger, 1976). Figuur 80: Staldeuren die half open kunnen (H. Hertzberger, 1976). Figuur 81: Portiekjes waar men elkaar kan ontmoeten en spreken (AHH, 2013). Figuur 82: Centraal plein waar men elkaar kan ontmoeten (H. Hertzberger, 1976).
65
Dakterrassen De publieke dakterrassen zorgen voor een aangenamen zitplek op de mooie dagen van elkaar. Op dergelijke momenten kunnen verschillende bewoners naar deze plekken toetrekken en zodanig elkaar daar ontmoeten.
Hoven met tuintjes en park De als parkjes vormgegeven hoven rondom het complex biedt de mogelijkheid voor zowel de bewoners als de omwonende van het complex om te genieten van de buitenlucht. Hierdoor is het zeer goed mogelijk dat bewoner in contact komen met omwonende. Activiteiten hoekjes De gemeenschappelijke ruimtes romdom de stijgpunten bieden de mogelijkheid tot het leggen van een kaartje of andere kleinschalige activiteiten tussen bewoners en eventueel hun gasten Faciliteiten In het gebouw zijn wijkoverstijgende functies opgenomen, zoals winkels en een kapper en een buurt cafe. Hierdoor onstaat directe interactie tussen bewoners en omwonende.
Figuur 83: Publiek Dakterras (H. Hertzberger, 1976). Figuur 84: Publieke toegankelijke hoven (AHH, 2013). Figuur 85: Biljartruimte op de gang(H. Hertzberger, 1976). Figuur 86: Inpandig cafe (H. Hertzberger, 1976).
66
5.2.4.4 Sociale interactie Identiteit
Het beeld dat andere van je hebben en dat je van jezelf hebt.
Herkenning: Expressie:
De introverte weerspiegeling van de indentiteit De extroverte weerspiegeling van de indentiteit
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich kan identificeren met zijn woning. De mate van eigenaarschap over deze woning is daarvoor bepalend. Het gevoel van eigenaarschap wordt verworven door middel van de flexibiliteit van de woning. Het naar de eigen hand kunnen zetten van de woning stelt de bewoner instaat zijn of haar identiteit te weerspiegelen, zowel als herkenning als expressie.
Eigen spullen op de kamer De bewoner hebben de mogelijkheid om hun eigen spullen mee te nemen naar de woningen in het verzoringstehuis. Het gaat hier zowel om meubels als om kleinere atributen met emotionele waarde, zoals fotos en of beeldjes. Deze eigenspullen dragen bij aan de herkenning van de eigen identiteit in de woning. Levensbestendigheid van het pand (verschillende zorg statia) Het complex kent verschillende kamers welke ingericht zijn naar de zorgvraag van de bewoners. Wanneer de zorgvraag van de bewoners verandert hoeft er dus niet verhuist te worden maar kan iedereen in het pand blijven wonen. Doordat de bewoners niet uit hun vertrouwde omgeving weg worden gehaald blijft de herkenning van hun identiteit en die van hun woonomgeving gewaarborcht door de variatie aan kamers. Spullen op de gang zetten /portaaltje voor de voordeur De kamers in het tehuis hebben allen een klein portiekje. Dit portiekje heeft meerdere functies maar een daarvan is dat de bewoners hier hun eigenspullen kunnen neerzetten. Doordat de bewoners die portiekje eigen kunnen maken herkennen ze daardoor beter hun eigen woonomgeving.
Figuur 87: Interieur van een 1persoons kamer (H. Hertzberger, 1976). Figuur 88: Plattegronden van de verschillende kamers, verpleging en verzoring (H. Hertzberger, 1976). Figuur 89:Portiekje voor de voordeur met persoonlijke spullen (Krokorr, 2008).
67
Identiteit
Het beeld dat andere van je hebben en dat je van jezelf hebt.
Herkenning: Expressie:
De introverte weerspiegeling van de indentiteit De extroverte weerspiegeling van de indentiteit
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich kan identificeren met zijn woning. De mate van eigenaarschap over deze woning is daarvoor bepalend. Het gevoel van eigenaarschap wordt verworven door middel van de flexibiliteit van de woning. Het naar de eigen hand kunnen zetten van de woning stelt de bewoner instaat zijn of haar identiteit te weerspiegelen, zowel als herkenning als expressie.
Planten in betonblokken op dakterrassen De dakterrassen van het complex zijn afgebakend middels holle beton blokken. Deze blokken stellen de bewoners instaat planten in te zetten en daarmee uit te stralen wie er woont en waarvoor ze staan. Eigen spullen op de kamer De bewoner hebben de mogelijkheid om hun eigen spullen mee te nemen naar de woningen in het verzoringstehuis. Het gaat hier zowel om meubels als om kleinere atributen met emotionele waarde, zoals fotos en of beeldjes. Deze eigenspullen dragen bij aan de expressie van de eigen identiteit in de woning. Portiekje voor de voordeur De kamers in het tehuis hebben allen een klein portiekje. Dit portiekje heeft meerdere functies maar een daarvan is dat de bewoners hier hun eigenspullen kunnen neerzetten. Doordat de bewoners die portiekje eigen kunnen maken geven ze een expressie van hun eigen identiteit af.
Figuur 90: Plantenbakken op de dakterrassen (H. Hertzberger, 1976). Figuur 91: De zelfgemeubileerde kamers (H. Hertzberger, 1976). Figuur 92: Portiekjes voorzien van eigen decoratie (H. Hertzberger, 1976).
68
Comfort Gebruiksvriendelijkheid Lift kernen Groepswonen Inpandige faciliteiten Eenpersoons kamer twee persoonskamer
Fysiologische behoefte eigen toiletten eigen douche Keuken faciliteiten Eigen keuken Wijk functies inpandig
Veiligheid Bescherming Vrijheid Stedelijke structuur Gangen als straten Publieke overgang Dakteras Portiekjes Gezamelijke buitenruimte Schuifwand Gemeenschappelijke ruimte Staldeur publieke hoven centraal plein
Sociaal Gastvrijheid Ontmoeting Schuifwand slaapkamer Stedelijke organisatie Gemeenschappelijke ruimte Staldeur Dorpsplein Portiekjes Eigen woonkamer centraal plein dakterras dakterras hoven hoven Staldeur Activiteiten hoekjes Inpandige faciliteiten
Identiteit Herkenning eigen spullen Levensbestendigheid Spullen op de gang portiekje
Expressie Planten op dakterras eigen spullen portiekjes
Figuur 93: Gevonden middelen uit Case De Drie Hoven.
69
5.3.1 Domus, stadshuis, Vitruvius. 5.3.1 Waarom Het romeinsestadshuis kent een opbouw welke sterk inzet op de overang tussen openbaar en prive. Tijdens het ontwerpen bleek dit een belangrijk thema te zijn waarop het ontwerp georganiseerd moest worden. Vandaar dit uitstapje naar de klassieken om middels deze case meer inzicht te krijgen in de ontwikkeling van het woonhuis in de eerste eeuwen v. Chr. met als bijzonder aandachtspunt de organisatie van publieke en private ruimtes. 5.3.2 Algemene informatie Architect: Meerdere, o.a. Vitruvius Locatie: Meerdere, o.a.Rome en Pompeii Bouwjaar: 400 v.Chr tot 200 v. Chr. Aantal bewoners: Variabel, over het algemeen een familie. Vormen van zorg: Niet van toepassing. 5.3.3 Beschrijving Het Romeinse stadshuis is een type welke in opkomst was vanaf +/- 400 v.Chr. Het huis (Domus) had een nauwe relatie met de stad (Polis) en de opbouw van het huis had daarmee ook een overeenkomstige organisatie met de organisatie van de stad. Door Vitruvius uit het zesde boek van zijn tien boeken over architectuur (Vitruvius, 1960): “We moeten nu de principes beschouwen volgens welke de vertrekken in privewoonhuizen gebouwd moeten worden die bedoeld zijn voor de leden van het huishouden zelf en de ruimten die gedeeld worden met mensen van buiten. De prive ruimten die niemand mag betreden zonder uitnodiging, zoals slaapkamers, eetkamers, badkamers en alle andere voor soortgelijke doelen. Voor de gemeenschappelijke ruimten geldt dat iedereen het volste recht geniet om ze te betreden, zelfs zonder uitnodiging. Deze zijn: hoven, peristilia en andere voor soortgelijk gebruike bedoelde ruimten”. Het oorspronkelijke Romeinse stadshuis zoals dit vanaf de vierde eeuw v.Chr. in het hele kerngebied van het rijk werd aangetroffen, bestaat uit niet meer dan een aantal kleine kamers rond een grotere niet overdekte ruimte, het atrium. In het atrium staan het huisaltaar, de haard en de eettafel; de kleinere kamers doen dienst als slaap-, woon- en berg-ruimten. De beweging door het huis verloopt in de lengterichting. De bezoeker betreedt het atrium via de fauces, een nauwe gang tussen de wintelruimten aan de straat. Achter het atrium ligt een ommuurde kleine tuin die door middel van een gang ontsloten wordt.
70
Vanaf de tweede eeuw v.Chr. werd dit eenvoudige principe bestaande uit een centrale open ruimte en een aantal kamers naar achteren uitgebreid met een of meerdere peristilia. Deze ruimten zijn grotere niet overdekte tuinkamers waarin de familie zich kon terugtrekken. Het peristilium werd in beginsel nog al een openbaar toegankelijke ruimte beschouwd. Deze tweede grote verblijfsruimte voor de familie kan echter ook gezien worden als een element waarin het prive karakter van het huis meer dan voorheen tot uitdrukking kwam. Het atrium repesenteerde de traditie en de sociale prositie van de familie naar buiten toe, terwijl het peristilium een informele woonruimte was. De veranderde verhouding tussen openbaar en prive leidt tevens tot de formalisering van de overgang tussen straat en huis door de introductie van een ingangshal, het vestibulium (B. Leupen, 1993). Hieronder een schematische uiteenzetting van de ontwikkeling van de Domus tussen 400 v.Chr. en 200 v.Chr.. De meest opvallende ontwikkelingen zijn dat de omvang van de woning toeneemt in omvang (doe toedoen van de stijgende welvaart) en dat de private vertrekken steeds verder naar ‘achter’ verschuiven naar een plek verder weg van de straat.
Figuur 94: Voorbeelden van woningen uit Pompei. Figuur 95: Axonometrie van een domus (Walderveen, 2013).
71
\\\\
Figuur 96: Analyse van de ontwikkeling van de romeinse atrium woningen. Publiek en private ruimtes.
72
5.3.4 Analyse 5.3.4.1 Comfort Comfort
Het gevoel van gemak en aanvaarding van je omgeving.
Gebruiksvriendelijkheid Basisbehoeften
Het effectief, efficiënt en naar tevredenheid gebruiken De eerste levensbehoeften binnen een woonomgeving.
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich comfortabel voelt. De mate van vanzelsprekendheid van zijn directe omgeving is hierin bepalend. Deze vanzelfsprekendheid wordt georganiseerd door middel van de functionaliteit van zijn of haar omgeving. De gebruiksvriendelijkheid en de aanwezigheid van middelen die voorzien in de basisbehoeften van de bewoner dragen bij aan het te ervaren comfort.
Water opvang Impluvium Een waterbak midden in het atrium welke het regenwater verzamelde. Achter ingang Posticum Een informele ingang welke uitkwam op de private hoven. Droge routing Collonade perystilium Ommegang rond de hoven welke de bewoners beschermde tegen regen en de felle zon Gat in het atrium Compluvium Opening in het dak van het atrum waardoor geventileerd kon worden en waardoor rook uit de keukenfaciliteiten kon verdwijnen. Het gat liet het regenwater van het dak in het impluvium vallen. Opslag ruimte Cella Opslag ruimte voor persoonlijke spullen en als bevoorrading van de keuken Trap of doorgang Corridor Centraal gelegen stijgpunt rondom het atrium
Figuur 97: Analyse van de gebruiksvriendelijke ruimtes in de atrium woning. Publiek en private ruimtes.
73
Comfort
Het gevoel van gemak en aanvaarding van je omgeving.
Gebruiksvriendelijkheid Basisbehoeften
Het effectief, efficiënt en naar tevredenheid gebruiken De eerste levensbehoeften binnen een woonomgeving.
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich comfortabel voelt. De mate van vanzelsprekendheid van zijn directe omgeving is hierin bepalend. Deze vanzelfsprekendheid wordt georganiseerd door middel van de functionaliteit van zijn of haar omgeving. De gebruiksvriendelijkheid en de aanwezigheid van middelen die voorzien in de basisbehoeften van de bewoner dragen bij aan het te ervaren comfort.
Toilet latrine Hygiene voorziening die vooral voorkwam bij rijkere bewoners Badruimte balneum Hygiene voorziening die vooral voorkwam bij rijkere bewoners en welke tevens gebruikt werd als ontmoetingsruimte. Slaapvertrekken cubiculum Persoonlijke kamers gelegen aan de private hoven. Keuken culina Centrale plek ten dienste van de voedselbereiding. Vaak gelegen rond het atrium. Dit ivm het publieke karakter maar ook uit praktisch oogpunt voor het kunnen ventileren van de rook.
Eten
triclinium
Zalen waar men kon eten en rusten. Dit als eerste levensbehoefte maar ook als sociaal instrument en om bezoekers te ontvangen. Vandaar de positie zowel aan de private hoven als aan het publieke atrium.
Figuur 98 : Analyse van de basisbehoefte ruimtes in de atrium woning. Publiek en private ruimtes.
74
5.3.4.2 Veiligheid Veiligheid
De toestand van mate van invloeden van de buitenwereld.
Bescherming Vrijheid
De begrenzing van de persoonlijke levenssfeer De mogelijkheid buiten de persoonlijke levenssfeer te treden
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich veilig voelt in zijn of haar huis. Dit gevoel van veiligheid wordt bepaalt door de mate van privacy welke de bewoner kan hebben. Door middel van de openheid van het woongebouw kan de invloed vanuit de buitenwereld varieren hierdoor kan de bewoner veiligheid ervaren. Deze veiligheid komt tot uiting in zowel de bescherming als in de vrijheid van de bewoner.
Prive ruimte peristylium Hof waaraan de private ruimtes gelegen zijn. Vaak omsloten met een collonade en ingericht als tuin. Ingang Vestibule en fauces Centrale plek waar men binnen kwam. Een bufferzone tussen het publieke leven en het omsloten atrium Routing collonade Manier van omsluiten van het atrium en vooral het peristyllium. De kolommen definieren die ruimte en het dak beschermt tegen de elementen. Congierge ostiarius Bewaker en beschermer van de woning. Gepositioneerd aan de entree. Wachtruimte prothyrum Vertrek naast de vestibule als extra buffer richting het publieke domein. Winkel Tabernae Direct aan het publieke domein gelegen vertrek waarvanuit handel gedreven kon worden.
Figuur 99: Analyse van de beschermende ruimtes in de atrium woning. Publiek en private ruimtes.
75
Veiligheid
De toestand van mate van invloeden van de buitenwereld.
Bescherming Vrijheid
De begrenzing van de persoonlijke levenssfeer De mogelijkheid buiten de persoonlijke levenssfeer te treden
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich veilig voelt in zijn of haar huis. Dit gevoel van veiligheid wordt bepaalt door de mate van privacy welke de bewoner kan hebben. Door middel van de openheid van het woongebouw kan de invloed vanuit de buitenwereld varieren hierdoor kan de bewoner veiligheid ervaren. Deze veiligheid komt tot uiting in zowel de bescherming als in de vrijheid van de bewoner.
Publieke functies Atrium Centrale plek gelegen achter de ingang waaraan de publieke vertrekken zijn gepositioneerd. Rijk gedecoreerd en dient als visitekaartje van de woning. Routing collonade Ommegang rond de hoven welke de verschillende vertrekken met elkaar verbindt. Stelt de bewoners en bezoeker instaat om door de woning te dwalen. Eetkamers triclinium Ruimte waarvanuit de maaltijd wordt genoten en waar gerust kan worden. Vaak gebeurt dit in het bijzijn van gasten. Tuinen Hortes In vullen van de perystilium waarin men kan genieten van de natuur. Gasten verblijf Oecus Ruimte welke gelegen is aan de hoven, het prive gedeelte. Hier konden gasten overnachten en vertoeven. Tuinkamer Exedra Rijk gedecoreerde private kwamer waarvanuit men kon genieten van de tuinen Waterpartij Piscina / Beeldentuin Specifieke invulling van de tuinen in de perystillium
Varidarium
Figuur 100: Analyse van de vrijheids ruimtes in de atrium woning. Publiek en private ruimtes.
76
5.3.4.3 Sociale interactie Sociale interactie
De wijze waarop je kan handelen ten opzichte van anderen.
Gastvrijheid Ontmoeting
De mogelijkheid tot het ontvangen van mensen De mogelijkheid tot het ontmoeten van mensen
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner sociale interactie kan aangaan. De mate van participatie aan de maatschappij is bepalend voor deze sociale interactie. Door middel van contacten aan te gaan met de buitenwereld onstaat deze participatie. Deze contacten leggen kan geschieden middels het ontvangen van mensen of wel door het ontmoeten van mensen
Gastenverblijven oecus Ruimte welke gelegen is aan de hoven, het prive gedeelte. Hier konden gasten overnachten en vertoeven. Tuin kamer exedra Rijk gedecoreerde private kwamer waarvanuit men kon genieten van de tuinen eetkamers triclinium Ruimte waarvanuit de maaltijd wordt genoten en waar gerust kan worden. Vaak gebeurt dit in het bijzijn van gasten. Tuinen hortus Invulling van de perystilium waarin men kan genieten van de natuur. Woonkamer Tablinium Centrale ruimte in het verlengde van het atrium. Kan worden aangemerkt als het hoofdvertrek. Deze ruimte diende ook als werkkamer en er werden gasten in ontvangen. Beeldentuin Varidarium Specifieke invulling van de tuinen in de perystillium
Figuur 101: Analyse van de gastvrije ruimtes in de atrium woning. Publiek en private ruimtes.
77
Sociale interactie
De wijze waarop je kan handelen ten opzichte van anderen.
Gastvrijheid Ontmoeting
De mogelijkheid tot het ontvangen van mensen De mogelijkheid tot het ontmoeten van mensen
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner sociale interactie kan aangaan. De mate van participatie aan de maatschappij is bepalend voor deze sociale interactie. Door middel van contacten aan te gaan met de buitenwereld onstaat deze participatie. Deze contacten leggen kan geschieden middels het ontvangen van mensen of wel door het ontmoeten van mensen
Werkkamer tablinium Centrale ruimte in het verlengde van het atrium. Kan worden aangemerkt als het hoofdvertrek. Deze ruimte diende ook als werkkamer en er werden gasten in ontvangen. Publieke ruimte Atrium Centrale plek gelegen achter de ingang waaraan de publieke vertrekken zijn gepositioneerd. Rijk gedecoreerd en dient als visitekaartje van de woning. Eetkamers triclinium Ruimte waarvanuit de maaltijd wordt genoten en waar gerust kan worden. Vaak gebeurt dit in het bijzijn van gasten. Winkels Tabernae Direct aan het publieke domein gelegen vertrek waarvanuit handel gedreven kon worden. Tuinen Hortes Invulling van de perystilium waarin men kan genieten van de natuur.
Figuur 102: Analyse van de ontmoetings ruimtes in de atrium woning. Publiek en private ruimtes.
78
5.3.4.4 Identiteit Identiteit
Het beeld dat andere van je hebben en dat je van jezelf hebt.
Herkenning: Expressie:
De introverte weerspiegeling van de indentiteit De extroverte weerspiegeling van de indentiteit
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich kan identificeren met zijn woning. De mate van eigenaarschap over deze woning is daarvoor bepalend. Het gevoel van eigenaarschap wordt verworven door middel van de flexibiliteit van de woning. Het naar de eigen hand kunnen zetten van de woning stelt de bewoner instaat zijn of haar identiteit te weerspiegelen, zowel als herkenning als expressie.
Portretten Fresco Decoratie in het vestibule of het atrium. Goden Mozaic Decoratie in het vestibule of het atrium. Altaar lararium Centrale plek in het atrium vanwaar de goden werden aanbeden Entree portaal Fauces De ingang werd verfraaid om zo uiting te geven aan de identiteit van de bewoners Winkel Tabernae De waar die verkocht werd vanuit de winkel zij iets over de identiteit van de bewoners.
Figuur 103: Analyse van de herkennings ruimtes in de atrium woning. Publiek en private ruimtes.
79
Identiteit
Het beeld dat andere van je hebben en dat je van jezelf hebt.
Herkenning: Expressie:
De introverte weerspiegeling van de indentiteit De extroverte weerspiegeling van de indentiteit
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich kan identificeren met zijn woning. De mate van eigenaarschap over deze woning is daarvoor bepalend. Het gevoel van eigenaarschap wordt verworven door middel van de flexibiliteit van de woning. Het naar de eigen hand kunnen zetten van de woning stelt de bewoner instaat zijn of haar identiteit te weerspiegelen, zowel als herkenning als expressie.
Portretten Fresco Decoratie in het vestibule of het atrium. Altaar lararium Centrale plek in het atrium vanwaar de goden werden aanbeden Grote van het complex Domus De maat van het complex zij iets over de welvarendheid van de bewoners en daarmee iets over hun identiteit en hun positie in de samenleving Goden Mozaic Decoratie in het vestibule of het atrium. Gevel De ingang werd verfraaid om zo uiting te geven aan de identiteit van de bewoners
Figuur 104: Analyse van de expressieve ruimtes in de atrium woning. Publiek en private ruimtes.
80
Comfort Gebruiksvriendelijkheid Water opvang Achter ingang Droge routing Gat in atrium Opslag ruimte centrale trap
Veiligheid
Fysiologische behoefte Toilet Badruimte Slaapvertrekken Keuken Eetzaal
Bescherming Hof prive ruimtes Collonade Congierge Wachtruimte Winkel Vestibule
Sociaal Gastvrijheid Gastenverblijf Tuinkamer Eetkamer Tuinen Woonkamer Beeldentuin
Vrijheid Atrium Collonade Eetkamers Tuinen Gastenverblijf Tuinkamer Waterpartijen beeldentuin vleugels
Identiteit Ontmoeting Werkkamer Atrium Eetzalen Winkels Tuinen Hoven Collonade
Herkenning Portretten Mozaik Altaar Entree Winkel
Expressie Fresco Altaar Grote van het complex Mazaik Gevel Beeldentuin
Figuur 105: Gevonden middelen uit Case Domus/ atriumwoning.
81
5.4 A Pattern Language, Christopher Alexander 5.4.1 Waarom Het boek, A pattern language van Christopher Alexander (Alexander, 1977) bestaat uit een opsommige van verschillende patronen / middelen om een gebouw te maken. Onder deze patronen bevinden zich ook een aantal patronen welke een uitspraak doen over het creeeren van een huiselijk huis. 5.4.2 Algemene informatie N.v.t. 5.4.3 Beschrijving Christopher Alexander behandelt in zijn boek, a pattern language, verschillende patronen welke een deeluiteenzetting zijn van wat voor hem architectuur is. In bepaalde zin is het een handleiding tot het creeren van een gebouw, in veel gevallen een woning, waarin het welbehagen van de mens centraal staat. Het uiteindelijke doel van deze patronen is het bieden van handvaten tot het verwezenlijken van de randvoorwaarden om een thuis te creeren. Veel van zijn patronen vinden ligitimatie op basis van empirisme. Bewezen concepten door de jaren/ eeuwen heen en zijn veelal gestoeld op basis behoeften van de mens. In de beschrijvingen van de patronen wordt regelmatig een bepaald oermens gesuggereerd, alsof de mens van nature bepaalde dingen prettig, juist of goed vindt
Figuur 106: Christopher Alexander Figuur 107: Kaft ‘a pattern language’
82
5.4.4 Analyse 5.4.4.1 Comfort Comfort
Het gevoel van gemak en aanvaarding van je omgeving.
Gebruiksvriendelijkheid Basisbehoeften
Het effectief, efficiënt en naar tevredenheid gebruiken De eerste levensbehoeften binnen een woonomgeving.
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich comfortabel voelt. De mate van vanzelsprekendheid van zijn directe omgeving is hierin bepalend. Deze vanzelfsprekendheid wordt georganiseerd door middel van de functionaliteit van zijn of haar omgeving. De gebruiksvriendelijkheid en de aanwezigheid van middelen die voorzien in de basisbehoeften van de bewoner dragen bij aan het te ervaren comfort.
132: Short passages Lange, rechte, sterille gangen en corridors staan voor het slechte van de moderne architectuur. Houd doorgangen kort. Laat ze minder spreken als gang maar meer als ruimtes opzichzelf. Dit doe je door genoeg ramen erop de laten uit komen, te varieren in vorm en door ze ook daadwerkelijk aantekleden met bijvoorbeeld meubilair. 235: Soft inside walls The massieve en harde muren zorgen voor een galm effect in de ruimte en zijn daarom niet prettig. Zorg dus voor textuur op de wanden zodat het geluid kan worden geabsobeert of diffuus worden weerkaatst. Daarnaast zijn harde muren niet handig voor het aanbrengen van decoratie en daarme het eigenmaken van de ruimte. Zachte muren zijn dus voordelig voor het geluid in de ruimte en om decoratie/ personificatie aan te brengen.
Figuur 108: Short passages (Alexander, 1977). Figuur 109: Soft inside walls (Alexander, 1977).
83
Comfort Gebruiksvriendelijkheid Basisbehoeften
Het gevoel van gemak en aanvaarding van je omgeving.
Het effectief, efficiënt en naar tevredenheid gebruiken De eerste levensbehoeften binnen een woonomgeving.
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich comfortabel voelt. De mate van vanzelsprekendheid van zijn directe omgeving is hierin bepalend. Deze vanzelfsprekendheid wordt georganiseerd door middel van de functionaliteit van zijn of haar omgeving. De gebruiksvriendelijkheid en de aanwezigheid van middelen die voorzien in de basisbehoeften van de bewoner dragen bij aan het te ervaren comfort.
155: Old age Cottage Ouderen mensen, vooral wanneer ze alleenstaand zijn, staan voor een dilemma. Aan de ene kant worden ze gedreven tot een bepaalde onafhankelijkheid, doordat de kinderen uit huis zijn, de buren veranderen en doordat mensen uit de directe omgeving komen te overlijden. Aan de andere kant worden ze steeds afhankelijkere. Deze afhankelijkheid zit hem in zorgbehoefte en in de behoefte tot makkelijk toegangkelijke sociale contacten. Bij ouderen bestaad de behoefte om kleiner en gelijkvloer te gaan wonen. Bij voorkeur op de begangegrond. Zorg bij deze woningen voor interactie met elkaar en met de omgeving eromheen zodat er contact bestaad tussen de woning het publieke domein. De entree van het huis met een semi privaat gedeelte richting het openbare en uitzicht op het “leven” van de omgeving zijn erg belangrijk. 230: Radiant heat Stralende en blazende warmte bronnen worden door mensen als het meest prettig ervaren. Zorg ervoor dat de hitte bronnen te verstellen zijn in intenciteit en dat deze vooral gericht zijn op de ruimtes waar mensen samenkomen. Een haard en de zon zijn bij voorkeur de beste warmte bronnen. Probeer ten alle tijden meerdere warmte bronnen te hebben.
Figuur 110: Old age cottage (Alexander, 1977). Figuur 111: Radiant heat (Alexander, 1977).
84
5.4.4.2 Veiligheid Veiligheid
De toestand van mate van invloeden van de buitenwereld.
Bescherming
De begrenzing van de persoonlijke levenssfeer
Vrijheid
De mogelijkheid buiten de persoonlijke levenssfeer te treden
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich veilig voelt in zijn of haar huis. Dit gevoel van veiligheid wordt bepaalt door de mate van privacy welke de bewoner kan hebben. Door middel van de openheid van het woongebouw kan de invloed vanuit de buitenwereld varieren hierdoor kan de bewoner veiligheid ervaren. Deze veiligheid komt tot uiting in zowel de bescherming als in de vrijheid van de bewoner.
112: Entrance transition Gebouwen, en vooral huizen, welke een gelijdelijke overgang hebben tussen de straat en de kamers (publiek en prive), voelen veel rustiger aan. De manier waarop je een huis binnenkomt bepaald voor een groot deel hoe men zich in de woning voelt. Als de overgang te abrubt is dan kan de binnenkant van een huis moeilijk als eigendom worden ervaren. 114: Hierarchy of open space In een buitenruimte waarin bewoner zich prettige voelen draagt zorg voor twee belangrijke elementen. Ten eerste moet de ruimte rugdekking geven en moet er iets te zien zijn. Een zit element zal dus altijd een afscheiding moeten hebben en een grotere ruimte voor het element dan er achter. In kleine ruimtes kan het een muur zijn welke de rugdekking geeft, maar in grotere ensembles kan de hierarchie van ruimtes de rugdekking zijn. Dan is de kleine ruimte de rugdekking en de grote ruimte het uitzicht.
Figuur 112: Entrance transition (Alexander, 1977). Figuur 113: Hierarchy of open space (Alexander, 1977).
85
117: Sheltering roofs Het dak speelt een primaire rol in ons leven. De meest primitieve gebouwen of huizen zijn niets meer of minder dan alleen een dak. Als het dak verscholen of verborgen is, als zijn aanwezigheid niet in en rondom het gebouwe kan worden ervaren, dan zal dit zorgen voor een fundamenteel verlies aan gevoel van beschutting. 179: Alcoves Mensen kunnen zich pas prettig voelen in een ruimte als ze in deze ruimte zowel samen als alleen kunnen zijn. Zorg er dus voor dat gemeenschappelijke ruimtes ook uitgerust zijn met een plek om alleen te zijn. Een mogelijkheid om dit te doen is het maken van een nis. In deze nis kan iemand zich terug trekken of even samen zijn met iemand. Zorg er dus voor dat deze nis dus groote genoeg is om met 2 personen in te converseren.
Figuur 114: Sheltering roofs (Alexander, 1977). Figuur 115: Alcoves (Alexander, 1977).
86
Veiligheid
De toestand van mate van invloeden van de buitenwereld.
Bescherming Vrijheid
De begrenzing van de persoonlijke levenssfeer De mogelijkheid buiten de persoonlijke levenssfeer te treden
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich veilig voelt in zijn of haar huis. Dit gevoel van veiligheid wordt bepaalt door de mate van privacy welke de bewoner kan hebben. Door middel van de openheid van het woongebouw kan de invloed vanuit de buitenwereld varieren hierdoor kan de bewoner veiligheid ervaren. Deze veiligheid komt tot uiting in zowel de bescherming als in de vrijheid van de bewoner.
95: Building complex Een gebouw kan niet een mensenlijk gebouw zijn als het complex niet bestaad uit meerdere individuele gebouwen met hun eigen identiteit. Probeer het programma van een complex zo op te knippen dat het de mogelijkheid geeft tot het construeren van een complex welke bestaad uit meerdere elementen (gebouwen). Het gebouw moet dan zijn eenheid krijgen door bijvoorbeeld; paden, binnentuinen, arcades, muren of bruggen. 98: Circulation realms In veel moderne woongebouwen komt het probleem van desorientatie voor. Doordat de bewoners en of bezoeker geen idee hebben van waar ze zich in het gebouw bevinden onstaat er stress. Zorg ervoor dat een gebouwencomplex zo is opgebouwt dat het niet een aaneenschakeling van ruimtes is maar dat de ruimtes uitkomen op een centrale ruimte. Daarnaast is het goed om de ruimtes zo te maken dat ze ook ervaren worden als een eigen plek waardoor iemand deze ook zou kunnen aanduiden en beschrijven als een eigen ruimte. 115: Courtyards wich live Een levende binnenplaats/hof heeft interactie met tussen de binnen en de buiten wereld. De randen van de binnenplaat dienen permeable te zijn zodat er een wisselwerking ontstaat en dat het hof niet slecht een afscheiding is tussen twee activiteiten. Deze overgang tussen binnen en buiten wordt vaak verzacht door een gedeelte te overdekken dmv bijvoorbeeld een veranda, collonade of een arcade. Wanneer de binnenplaat geheel omsloten is krijgt men een opgesloten gevoel. Een goede binnenplaats heeft dus ook “ontsnappingsplekken” welke de connectie maken met een volgende buitenruimte. Figuur 116: Building complex (Alexander, 1977). Figuur 117: Circulation realms (Alexander, 1977). Figuur 118: Courtyards wich live (Alexander, 1977).
87
119: Arcades Arcades zijn een transitie ruimte tussen binnen en buiten en dienen als rand van een gebouw of als overdekking van een verkeersruimte. Een zachte overgang tussen binnen en buiten middels een arcade draagt bij aan de interactie tussen binnen en buiten. 131: The flow through rooms De beweging tussen de ruimtes is net zo belangrijk als de ruimtes zelf. De ordening van de ruimtes, en daarmee de mogelijkheid tot beweging tussen deze ruimtes, heeft veel effect op de sociale interactie in en tussen deze ruimtes. Doe dit niet alleen in de vorm van gallerijen en corridors maar ook juiste in de mogelijkheid om van ruimte naar ruimte te lopen door de ruimtes heen. Een andere optie is om de verschillende ruimtes allen te laten aansluiten op een gezamelijke transitie ruimte. Deze transitie ruimte is dan meer dan alleen een verkeersruimte maar ook een verblijfsruimte. 132: Short passages Lange, rechte, sterille gangen en corridors staan voor het slechte van de moderne architectuur. Houd doorgangen kort. Laat ze minder spreken als gang maar meer als ruimtes opzichzelf. Dit doe je door genoeg ramen erop de laten uit komen, te varieren in vorm en door ze ook daadwerkelijk aantekleden met bijvoorbeeld meubilair. 159: Light on two sides of every room Daar waar mensen de keuze hebben, kiezen ze voor een ruimte welke vanuit twee kanten wordt belicht. Positioneer de ruimtes dus zo dat er de mogelijkheid bestaad om vanuit twee kanten van het vertrek natuurlijk licht kan invallen.
Figuur 119: Arcades (Alexander, 1977). Figuur 120: The flow through rooms (Alexander, 1977). Figuur 121: Short passages (Alexander, 1977). Figuur 122: Light on two side of every room (Alexander, 1977).
88
180: Window Place Uit het raam kijken richting het publieke domein is iets wat veel mensen als prettig ervaren. Dit kan je in een woning faciliteren door een zitting te maken in het kozijn. Dit is vooral toepasbaar op ramen welke zich bevinden aan ruimtes welke veel overdag gebruikt worden.
205: Structure follows social spaces Geen enkel gebouw voelt goed aan voor de mensen wanneer de fysieke ruimtes niet overeenkomen met de sociale ruimtes. Voor de constructie geldt dan ook het volgende basis principe; Onder geen enkel beding mag de technologie de vorm van een gebouw dicteren. Eerst moeten dus de ruimtes worden geschapen om vervolgens daar een passend constructie systeem bij te zoeken.
Figuur 123: Window place (Alexander, 1977). Figuur 124: Structure follows social spaces (Alexander, 1977).
89
5.4.4.3 Sociale interactie Sociale interactie
De wijze waarop je kan handelen ten opzichte van anderen.
Gastvrijheid Ontmoeting
De mogelijkheid tot het ontvangen van mensen De mogelijkheid tot het ontmoeten van mensen
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner sociale interactie kan aangaan. De mate van participatie aan de maatschappij is bepalend voor deze sociale interactie. Door middel van contacten aan te gaan met de buitenwereld onstaat deze participatie. Deze contacten leggen kan geschieden middels het ontvangen van mensen of wel door het ontmoeten van mensen
127: Intimacy gradient Een gebouw dat niet geordend is volgens de sequentie naar mate van privacy zal in de praktijk zorgen voor ongemakkelijke situaties wanner het gebouw bezocht zal worden door: Vreemden, vrienden, gasten, klanten, of familie. Zorg er dus voor dat de layout van een gebouw een duidelijke onderscheid maakt tussen het publieke karakter van bijvoorbeeld een ingang en het private karakter van bijvoorbeeld een slaapkamer. 166: Gallery Surround Mensen hebben de behoefte om niet alleen in de woning te verblijven, maar ook gemakkelijk naar buiten te kunnen gaan. Op verdiepingshoogte is dit iets wat evt moeilijk kan zijn. Zorg er daarom dan ook voor dat de woningen daar een gallerij, arcade, een nis, een balkon, etc hebben. 181: The Fire Een vuurplaats/ openhaard dient als sociale lijm in een woning. Het is een punt waar iedereen naar toe trekt. Het vuur kan eigenlijk niet vervangen worden door aan ander item, maar zorg voor een centraal punt waarom het sociale leven in een woning kan worden georganiseerd. 251: Different Chairs Alle mensen zijn anders, waarom zouden ze dan allemaal op de zelfde manier willen zitten? Als teken van gastvrijheid biedt je verschillende mate stoelen aan. Diep, hoog, laag, stof, leer, etc. Figuur 125: Intimacy gradient (Alexander, 1977). Figuur 126: Gallery surround (Alexander, 1977). Figuur 127: The fire (Alexander, 1977). Figuur 128: Different chairs (Alexander, 1977).
90
Sociale interactie
De wijze waarop je kan handelen ten opzichte van anderen.
Gastvrijheid Ontmoeting
De mogelijkheid tot het ontvangen van mensen De mogelijkheid tot het ontmoeten van mensen
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner sociale interactie kan aangaan. De mate van participatie aan de maatschappij is bepalend voor deze sociale interactie. Door middel van contacten aan te gaan met de buitenwereld onstaat deze participatie. Deze contacten leggen kan geschieden middels het ontvangen van mensen of wel door het ontmoeten van mensen
40: Old people everywhere Oudren mensen hebben ouderen mensen in hun omgeving nodig, maar naar oudere mensen hebben ze net zo goed jongere mensen in hun omgeving nodig. Vooral het feit dat ze contact nodig hebben is belangrijk. Dus zowel tussen leeftijdsgenoten als de andere deelnemers van het stedenlijk leven. Zorg ervoor dat ouderen woningen in “3 ringen” worden opgebouwd. 1: Een centraal hart met daarin eet en verzorings faciliteiten. 2: Een 2de ring met ongeveer 50 wonigen rondom dit hart. 3: Ouderen woningen in een bredere straal welke opgenomen zijn in het omliggende weefsel van de stad. 129: Common areas at the heart Iedere groep mensen, of het nu familie, collegas of studiegenoten zijn, hebben altijd behoefte aan informeel contact met elkaar. En daarmee dus ook een plek daarvoor. Verzorg daarom een gemeenschappelijke ruimte waar mensen elkaar ook kunnen ontmoeten. Laat de routes naar deze ruimte te raaklijn van de ruimte zijn.
Figuur 129: Old people everywhere (Alexander, 1977). Figuur 130: Common areas at the heart (Alexander, 1977).
91
131: The flow through rooms De beweging tussen de ruimtes is net zo belangrijk als de ruimtes zelf. De ordening van de ruimtes, en daarmee de mogelijkheid tot beweging tussen deze ruimtes, heeft veel effect op de sociale interactie in en tussen deze ruimtes. Doe dit niet alleen in de vorm van gallerijen en corridors maar ook juiste in de mogelijkheid om van ruimte naar ruimte te lopen door de ruimtes heen. Een andere optie is om de verschillende ruimtes allen te laten aansluiten op een gezamelijke transitie ruimte. Deze transitie ruimte is dan meer dan alleen een verkeersruimte maar ook een verblijfsruimte. 160: Building edge Zorg ervoor dat de rand van een gebouw een bepaald volume heeft. Dit zorgt ervoor dat het gebouw verankerd is aan zijn plaats en dat de rand van het gebouw uitnodigend is. Dit volume kan worden vormgegeven als een diepte voor beschutting, een plek om te zitten/ leunen, het wordt een verblijf en ontmoetings plek.
226: Column place Dunne kolommen, spichtige kolommen of kolommen welke enkele hun vorm te danken hebben aan constructieve argumenten zullen nooit bijdragen aan een conforable omgeving. Een kolom dient minimaal de maat te hebben van een persoon en is uitmate geschikt om meer mee te doen dan enkel te gebruiken als een constructief element. Zitjes en of andere elementen kunnen makkelijke tegen een kolom aangemaakt worden waardoor de kolom mee gaat doen in de ruimte.
Figuur 133: The flow through rooms (Alexander, 1977). Figuur 134: Building edge (Alexander, 1977). Figuur 135: Colmn place (Alexander, 1977).
92
5.4.4.4 Identiteit Identiteit
Het beeld dat andere van je hebben en dat je van jezelf hebt.
Herkenning: Expressie:
De introverte weerspiegeling van de indentiteit De extroverte weerspiegeling van de indentiteit
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich kan identificeren met zijn woning. De mate van eigenaarschap over deze woning is daarvoor bepalend. Het gevoel van eigenaarschap wordt verworven door middel van de flexibiliteit van de woning. Het naar de eigen hand kunnen zetten van de woning stelt de bewoner instaat zijn of haar identiteit te weerspiegelen, zowel als herkenning als expressie.
79: Your own home Mensen kunnen niet werkelijk comfortabel en gezond leven in een huis dat niet van henzelf is. Daarom pleit Alexander ook voor het feit dat iedereen een eigenhuis zou moeten bezitten. Het gaat hem dan niet zozeer om de financiele component van dit gegeven maar meer om het gevoel van eigenaarschap dat een persoon krijgt over zijn meeste persoonlijke omgeving. De mogelijkheid om de woningen te kunnen en mogen aanpassen en repareren is essentieel volgens Alexander om een huis tot een thuis te kunnen maken. Tuinen zijn in zijn gedachtegang een onderdeel hiervan. Zij maken onlosmakelijk deel uit van een huis. Ieder huis heeft een buitenruimte nodig. Wanneer hij gaat om gebouwen in hoge dichtheid of om appartementen op een verdieping dan is een balkon of dakterras noodzakelijk. 141: A room of one’s own Niemand kan dicht tot een ander staan zonder dat hij of zij ook de gelegenheid heeft zich zo nu en dan volledig te ontrekken aan een ander en volledig alleen kan zijn. Deze ruimtes hebben een hoge privicy gradient en staan daarmee ook het verste van de locatie van de entree.
Figuur 136: Your own home (Alexander, 1977). Figuur 137: A room of one’s own (Alexander, 1977).
93
197: Thick walls Huizen met gladde en harde muren, welke zijn vervaardigd uit geprefabriceerde panelen, beton, gips, staal, aluminium of glas zullen ervaren worden als onpersoonlijk en dood. Zorg er daarom voor dat de wanden dikker worden zodat ze de mogelijkheid hebben tot het verwerken van bruikbare ruimte in hun volume. Dit kan door er kasten in te verwerken of plaatsen om te zitten. Ook is het mogelijk om de constructie er mee aan te zetten door kolommen te accenturen in de wanden. 235: Soft inside walls The massieve en harde muren zorgen voor een galm effect in de ruimte en zijn daarom niet prettig. Zorg dus voor textuur op de wanden zodat het geluid kan worden geabsobeert of diffuus worden weerkaatst. Daarnaast zijn harde muren niet handig voor het aanbrengen van decoratie en daarme het eigenmaken van de ruimte. Zachte muren zijn dus voordelig voor het geluid in de ruimte en om decoratie/ personificatie aan te brengen.
Figuur 138: Thick walls (Alexander, 1977). Figuur 139: Soft inside walls (Alexander, 1977).
94
Identiteit
Het beeld dat andere van je hebben en dat je van jezelf hebt.
Herkenning: Expressie:
De introverte weerspiegeling van de indentiteit De extroverte weerspiegeling van de indentiteit
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich kan identificeren met zijn woning. De mate van eigenaarschap over deze woning is daarvoor bepalend. Het gevoel van eigenaarschap wordt verworven door middel van de flexibiliteit van de woning. Het naar de eigen hand kunnen zetten van de woning stelt de bewoner instaat zijn of haar identiteit te weerspiegelen, zowel als herkenning als expressie.
156: Settled work Vooral voor oudere personen is het belangrijk dat ze een nuttige tijds besteding kennen. Zorg er dus voor dat je deze faciliteerd door het creeren van een hobby ruimte of een gebied waarin eigen groenten kunnen worden verbouwt. Deze dag invulling geeft geestelijke rust en een gevoel van waardering. De hobby ruimte is uitermate geschikt om het sociale contact te bevorderen en het is daarom aan te raden om deze ruimte een centrale plek te geven. 191: The shape of the indoor space De perfecte en kristalheldere vierkanten en rechthoeken uit de moderne architectuur kennen geen logica in menselijk opzicht. Ze zijn echter alleen een uiting van de rigde wens die men krijgt als men zich laten overnemen door systeem denken. Wanneer het rationele de overhand krijgt. Zorg ervoor dat er ook ruimte is voor uitzonderingen en dan niet alles ruimtes even clinish rechthoekig zijn. Maak daarintegen juist grofweg rechthoeken of ruimtes welke samengesteld zijn uit verschillende geometrische vormen. 197: Thick walls Huizen met gladde en harde muren, welke zijn vervaardigd uit geprefabriceerde panelen, beton, gips, staal, aluminium of glas zullen ervaren worden als onpersoonlijk en dood. Zorg er daarom voor dat de wanden dikker worden zodat ze de mogelijkheid hebben tot het verwerken van bruikbare ruimte in hun volume. Dit kan door er kasten in te verwerken of plaatsen om te zitten. Ook is het mogelijk om de constructie er mee aan te zetten door kolommen te accenturen in de wanden. Figuur 140: Settled work (Alexander, 1977). Figuur 141: The shape of the indoor space (Alexander, 1977). Figuur 142: Thick walls (Alexander, 1977).
95
235: Soft inside walls The massieve en harde muren zorgen voor een galm effect in de ruimte en zijn daarom niet prettig. Zorg dus voor textuur op de wanden zodat het geluid kan worden geabsobeert of diffuus worden weerkaatst. Daarnaast zijn harde muren niet handig voor het aanbrengen van decoratie en daarme het eigenmaken van de ruimte. Zachte muren zijn dus voordelig voor het geluid in de ruimte en om decoratie/ personificatie aan te brengen.
250: Warm colors: Het groene en grijze van kantoren en ziekenhuis gangen kan ervaren worden als depresief en koud. Natuurlijk hout, zonlicht en felle kleuren daarintegen worden ervaren als warm. De warmte in een ruimte kan een groot verschil maken tussen comfort en discomfort. Kies dus materialen en kleuren welke samen met een natuurlijk, gereflecteerde en kunstmatige licht een bepaalde warmte creeeren. 253: Things from your life Decoratie en interieur ontwerp zijn soms zover doorgeschoten dat ze de persoonlijkheid van de bewoner vergeten. Als bewoner zijn er objecten of atributen welke je graag in je omgeving hebt welke een bepaald gevoel of herinnering oproepen. In de moderne architectuur wordt vaak gesteld dat glad en strak “mooi” is. Maar het gene wat direct afkomstig is uit je eigen leven dat is wat de echte schoonheid behelst.
Figuur 143: Soft inside walls (Alexander, 1977). Figuur 144: Warm colors (Alexander, 1977). Figuur 145: Things from your live (Alexander, 1977).
96
Comfort Gebruiksvriendelijkheid Short passages Soft inside walls
Fysiologische behoefte Old age cottage Radiant heat
Sociaal Gastvrijheid Intimacy gradient Gallery surround The fire Different Chairs
Ontmoeting Old people everywhere Common areas at heart Flow through rooms Building edge Column place
Veiligheid Bescherming Entrance transition Hierarchy of openspace Sheltering roofs Alcoves Light on two sides Structure follows space Building complex
Vrijheid Building complex Circulation realms Courtyards wich live Arcades Flow through rooms Short passages Light on two sides Window place Structure follows space
Identiteit Herkenning Your own home room of one's own Thick walls Soft inside walls Things from your life
Expressie Settled work Shape of indoorspace Thick walls Soft inside walls warm colors Things from your life
Figuur 146: Gevonden middelen uit Case Alexander.
97
5.5 Geboortehuis, Nathalie Rabouille 5.5.1 Waarom Nathalie Rabouille is afgestudeerd met een onderzoek naar het thuisgevoel voor geboortehuizen. Door haar conclusies over het thuisgevoel en de daarbij behorende architectonische middelen te gebruiken worden mijn conclusies rijker (Rabouille, 2013). 5.5.2 Algemene informatie N.v.t. 5.5.3 Beschrijving De conclusies uit haar afstudeer verslag zijn gebaseerd op een literatuurstudie welke 16 verschillende aspecten van de gebouwde omgeving behandelde. Deze 16 aspecten zijn onder te verdelen in 3 themas Thema’s: - Algemene informatie - Het gebouw - Het programma van eisen Per aspect binnen de thema’s stelde ze vragen welke vooraf (middels literatuurstudie) voorzien waren van goede en slechte antwoorden. Zo kon ze bepalen of haar case studies wel of niet op de juiste manier het thuisgevoel faciliteerde. Deze vooraf bepaalde uitgangspunten zijn in deze case meegenomen en per (door mij opgesteld) subdoel ingedeelt. Deze uitgangpunten zijn door haar in diagrammen en symbolen gevisualiseerd. Deze visualisaties zijn terug te vinden onder de subdoelen.
Figuur 147: Titelpagina illustratie afstudeerverslag (Rabouille, 2013).
98
Deze vragen werden in haar cases gesteld: De vragen vormde haar observatie schema zodat ze op deze punten al haar cases kon vergelijken. Algemen informatie: Schaal; Hoeveel kamer bevat het gebouw? Keuze mogelijkheden; Wordt er ingespeeld op de veranderlijke privacy behoefte? Locatie; Wat is de relatie tussen het gebouw en de directe omgeving? Het gebouw: Vorm; Hoe is het gebouw vormgegeven? Herkenbaarheid; Wordt het gebouw geassocieerd met het huiselijkheid? Orientatie; Waar orienteerd het gebouw zich op? Natuur; Welke relatie gaat het gebouw aan met de natuur? Organisatie; Hoe is het gebouw georganiseerd? Overgangen; Hoe is de overgang tussen publiek en prive vormgegeven? Differentiatie in ruimte; Hoe verschillende de ruimtes en of volumes van elkaar? Licht; Op welke mannier wordt het gebouw verlicht? Natuurlijk en kunstmatig? Inrichting; Welke materialen, kleuren en meubels worden in het gebouw gebruikt? Het programma van eisen: Entree; Hoe is de overgang tussen publiek en prive vormgegeven? Gemeenschappelijke ruimte; Waar, hoe en door wie worden de gemeenschappelijke ruimte gebruikt. Buitenruimte; Is er een buitenruimte aanwezig? En hoe kan deze gebruikt worden? Prive ruimte; Hebben de gebruikers een prive ruimte tot hun beschikking?
99
5.65.4 Analyse 5.5.4.1 Comfort Comfort
Het gevoel van gemak en aanvaarding van je omgeving.
Gebruiksvriendelijkheid Basisbehoeften
Het effectief, efficiënt en naar tevredenheid gebruiken De eerste levensbehoeften binnen een woonomgeving.
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich comfortabel voelt. De mate van vanzelsprekendheid van zijn directe omgeving is hierin bepalend. Deze vanzelfsprekendheid wordt georganiseerd door middel van de functionaliteit van zijn of haar omgeving. De gebruiksvriendelijkheid en de aanwezigheid van middelen die voorzien in de basisbehoeften van de bewoner dragen bij aan het te ervaren comfort.
Geen ziekenhuis regelgeving Voorkom de associatie met een ziekenhuis. Dit door het toepassen van de middelen maar ook op het gebied van regelgeving. Door het gebouw fysiek los te trekken van instelling zelf is het niet perse nodig om overal te zwaarste regelgeving toe te passen.
Gebundelde lichtbronnen Door gebundelde lichtbronnen te gebruiken kan een grotere ruimte gedifferentieerd worden waardoor er verschillende plekken ontstaan. Dit zorgt voor extra sfeer in de ruimte en maakt het mogelijke je terug te trekken tot een bepaalde plek. Verschillende activiteiten blieven ook verschillende lichtbundels en intensiteit.
Figuur 148: Ziekenhuisregelgeving (Rabouille, 2013). Figuur 149: Gebundelde lichtbronnen (Rabouille, 2013).
100
Comfort Gebruiksvriendelijkheid Basisbehoeften
Het gevoel van gemak en aanvaarding van je omgeving.
Het effectief, efficiënt en naar tevredenheid gebruiken De eerste levensbehoeften binnen een woonomgeving.
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich comfortabel voelt. De mate van vanzelsprekendheid van zijn directe omgeving is hierin bepalend. Deze vanzelfsprekendheid wordt georganiseerd door middel van de functionaliteit van zijn of haar omgeving. De gebruiksvriendelijkheid en de aanwezigheid van middelen die voorzien in de basisbehoeften van de bewoner dragen bij aan het te ervaren comfort.
Focus op zelfstandigheid van de bewoners Laat de bewoners zoveel als mogelijk aangewezen zijn opzichzelf. Het zelf in controle zijn over hun dagelijkse bezigheden geeft een gevoel van huiselijkheid Gemeenschappelijke eet en hygien voorzieningen Naast de persoonlijke plekken is het ook een kwaliteit als men gezamelijk kan eten of zich verzorgen. Dit is alleen een kwaliteit als het naast een persoonlijke mogelijkheid bestaat. Persoonlijke eet en hygiene voorzieningen Zorg voor een plek waar in beslotenheid gegeten kan worden en waar men zichzelf kan verzorgen. Prive vertrek voor nachtrust Het is essentieel dat de nachtrust kan geschieden in een prive omgeving. Zorg er dan ook voor dat een slaapplek in een prive vertrek staat.
Figuur 150: Focus op zelstandigheid (Rabouille, 2013). Figuur 151: Gemeenschappelijke eet en hygiene voorzieningen (Rabouille, 2013). Figuur 152: Persoonlijke eet en hygiene voorzieningen (Rabouille, 2013). Figuur 153: Prive vertrek voor nachtrust (Rabouille, 2013).
101
5.5.4.2 Veiligheid Veiligheid
De toestand van mate van invloeden van de buitenwereld.
Bescherming Vrijheid
De begrenzing van de persoonlijke levenssfeer De mogelijkheid buiten de persoonlijke levenssfeer te treden
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich veilig voelt in zijn of haar huis. Dit gevoel van veiligheid wordt bepaalt door de mate van privacy welke de bewoner kan hebben. Door middel van de openheid van het woongebouw kan de invloed vanuit de buitenwereld varieren hierdoor kan de bewoner veiligheid ervaren. Deze veiligheid komt tot uiting in zowel de bescherming als in de vrijheid van de bewoner.
Menselijke schaal Kies de afmetingen van de ruimten zodanig dat het gebouw bestaat uit werkbare eenheden. Niet groter dan wat iemand aankan en verzorgen kan met de toewijding die zelf kan opbrengen. Relateer de maat van ruimte aan de functie en aan de personen die het gaan gebruiken. Ervaring van de kapconstructie De symboliek van het dak is belangrijk voor het ervaren van het thuisgevoel. Laat zowel van buiten als van binnen de gebruikers in contact staan met de kapconstructie. Schuinte in een kap is hierin een pre. Focus op kwaliteiten van de locatie Laat het gebouw focussen op de kwaliteit van de omgeving, zoals het groen, en scherm het af van storende factoren, zoals druk verkeer.
Grote punt tot punt afstanden Maak de punt tot punt afstand in het gebouw groot om de bewoners zo relatief een grote privacy te laten ervaren.
Figuur 154: Menselijke schaal (Rabouille, 2013). Figuur 155: Ervaring van de kapconstructie (Rabouille, 2013). Figuur 156: Focus op kwaliteiten van de locatie (Rabouille, 2013). Figuur 157: Grote punt tot punt afstanden (Rabouille, 2013).
102
Differentiatie van publiek naar prive Rangschik de verschillende ruimten in het gebouw in overeenstemming met hun mate van beslotenheid. Ontwerp deze rangschikking van de openbare weg tot aan de priveruimten. Mogelijkheid tot terugtekken binnen een ruimte Zorg ervoor dat binnen de ruimten zelf ook een zekere mate van differentiatie aanwezig is. Dit zorgt ervoor dat bewoners zich ook een het bijzijn van anderen toch nog zelf kunnen terugtrekken zonder daarbij de ruimte te hoeven verlaten.
Entree met als buffer tussen publiek en prive Zorg ervoor dat de overgang tussen publiek en prive zoduidelijk mogelijk is, met zoveel mogelijke gradaties. Voorkom een entree met de deur direct aan de straat.
Figuur 158: Differentiatie van publiek naar prive (Rabouille, 2013). Figuur 159: Mogelijkheid tot terugtrekken binnen een ruimte (Rabouille, 2013). Figuur 160: Entree als buffer tussen publiek en prive (Rabouille, 2013).
103
Veiligheid
De toestand van mate van invloeden van de buitenwereld.
Bescherming Vrijheid
De begrenzing van de persoonlijke levenssfeer De mogelijkheid buiten de persoonlijke levenssfeer te treden
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich veilig voelt in zijn of haar huis. Dit gevoel van veiligheid wordt bepaalt door de mate van privacy welke de bewoner kan hebben. Door middel van de openheid van het woongebouw kan de invloed vanuit de buitenwereld varieren hierdoor kan de bewoner veiligheid ervaren. Deze veiligheid komt tot uiting in zowel de bescherming als in de vrijheid van de bewoner.
Los vaste relatie tot zorgkruispunt Deel de locatie dusdanig in dat het gebouw een los vaste relatie met elkaar heeft. De woningen moeten los kunnen worden gezien van het zorgkruispunt terwijl ze wel een sterke relatie hebben.
Uitzicht op de kwaliteiten van de locatie Naast dat de compositie van het gebouw de kwaliteiten van de locatie moet benadrukken is dit ook het geval voor de raamopeningen. Zorg ervoor dat het uitzicht vanuit de woningen gericht is op levendigheid of op natuur.
Relatie tot de natuur Plaats het gebouw in een natuurrijke omgeving. Dit zodat de bewoner kunnen genieten van de natuur, zowel fysiek als middels het uitzicht hierop. De aanwezigheid van een groene omgeving kan stress reduceren.
Interactie met de natuur Integreer het groen in het gebouw. Naast het feit dat het de stress kan reduceren is het ook een bevordering van de huiselijkheid.
Figuur 161: Los vaste relatie tot zorgkruispunt (Rabouille, 2013). Figuur 162: Uitzicht op de kwaliteiten van de locatie (Rabouille, 2013). Figuur 163: Relatie tot de natuur (Rabouille, 2013). Figuur 164: Interactie met de natuur (Rabouille, 2013).
104
Grote punt tot punt afstanden En grotere punt tot punt afstand maakt het mogelijk het gebouw te ervaren als een stedelijke structuur. Naast dat het extra privacy en bescherming biedt zorgt het ook voor een grotere vrijheids ervaring in het gebouw. Differentiatie van publieke naar prive Rangschik de verschillende ruimten in het gebouw in overeenstemming met hun mate van beslotenheid. Ontwerp deze rangschikking van de openbare weg tot aan de priveruimten. Entree met als buffer tussen publiek en prive Zorg ervoor dat de overgang tussen publiek en prive zoduidelijk mogelijk is, met zoveel mogelijke gradaties. Voorkom een entree met de deur direct aan de straat.
Figuur 165: Grote punt tot punt afstanden (Rabouille, 2013). Figuur 166: Differentiatie van publiek naar prive (Rabouille, 2013). Figuur 167: Entree met als buffer tussen publiek en prive (Rabouille, 2013).
105
5.5.4.3 Sociale interactie Sociale interactie
De wijze waarop je kan handelen ten opzichte van anderen.
Gastvrijheid Ontmoeting
De mogelijkheid tot het ontvangen van mensen De mogelijkheid tot het ontmoeten van mensen
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner sociale interactie kan aangaan. De mate van participatie aan de maatschappij is bepalend voor deze sociale interactie. Door middel van contacten aan te gaan met de buitenwereld onstaat deze participatie. Deze contacten leggen kan geschieden middels het ontvangen van mensen of wel door het ontmoeten van mensen
Ruimtes binnen vertrekken Zorg ervoor dat binnen de ruimten zelf ook een zekere mate van differentiatie aanwezig is. Dit zorgt ervoor dat bewoners zich ook een het bijzijn van anderen toch nog zelf kunnen terugtrekken zonder daarbij de ruimte te hoeven verlaten. Prive vertrek Zorg ervoor dat iedere bewoner een prive vertrek heeft. Hier kan hij bezoek ontvangen zonder dat andere hier last van ondervinden en daarnaast is er de mogelijkheid om je met je bezoek af te zonderen van de andere bewoners.
Figuur 168: Ruimtes binnen vertrekken (Rabouille, 2013). Figuur 169: Prive vertrek (Rabouille, 2013).
106
Sociale interactie
De wijze waarop je kan handelen ten opzichte van anderen.
Gastvrijheid Ontmoeting
De mogelijkheid tot het ontvangen van mensen De mogelijkheid tot het ontmoeten van mensen
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner sociale interactie kan aangaan. De mate van participatie aan de maatschappij is bepalend voor deze sociale interactie. Door middel van contacten aan te gaan met de buitenwereld onstaat deze participatie. Deze contacten leggen kan geschieden middels het ontvangen van mensen of wel door het ontmoeten van mensen
Ruimtes binnen vertrekken Zorg ervoor dat binnen de ruimten zelf ook een zekere mate van differentiatie aanwezig is. Dit zorgt ervoor dat bewoners zich ook een het bijzijn van anderen toch nog zelf kunnen terugtrekken zonder daarbij de ruimte te hoeven verlaten. Gemeenschappelijke ruimte als hart van het gebouw Maak de gemeenschappelijke of publieke ruimte als het hart van het gebouw. Dit om ervoor te zorgen dat alles centraal georganiseert kan worden, maar ook dat alle verkeersstromen daar opuit komen. Gemeenschappelijke ruimte op de route van publiek naar prive Zorg dat de gemeenschappelijke of publieke ruimte zich io de route van de entree naar de priveruimte vindt. Dit zodat je automatische langs deze ruimte af komt.
Figuur 170: Ruimtes binnen vertrekken (Rabouille, 2013). Figuur 171: Gemeenschappelijke ruimte als hart van het gebouw (Rabouille, 2013). Figuur 172: Gemeenschappelijke ruimte op de route van publiek naar prive (Rabouille, 2013).
107
5.5.4.4 Identiteit Identiteit
Het beeld dat andere van je hebben en dat je van jezelf hebt.
Herkenning: Expressie:
De introverte weerspiegeling van de indentiteit De extroverte weerspiegeling van de indentiteit
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich kan identificeren met zijn woning. De mate van eigenaarschap over deze woning is daarvoor bepalend. Het gevoel van eigenaarschap wordt verworven door middel van de flexibiliteit van de woning. Het naar de eigen hand kunnen zetten van de woning stelt de bewoner instaat zijn of haar identiteit te weerspiegelen, zowel als herkenning als expressie.
Kleinschaligheid Voorkom grootschaligheid door ervoor te zorgen dat woongebouwen voor een beperkt aantal bewoners schikt is. Dit voor herkenning van de identiteit en de bevordering van de sociale controle Meerdere volumes Voorkom een monoliet of eenvorming gebouw. Deel het gebouw op in kleinere, herkenbare bouwdelen zodat er werkbare eenheden ontstaan die overeenkomen met de menselijke maat.
Eigen identiteit van het gebouw Zorg ervoor dat het gebouw geen anoniem onderdeel van een eenvorming complex wordt. Ontwerp een op zichzelf staand, van buiten te herkennen gebouw om te zorgen dt het ook zodanig herkent zal worden.
Woonhuis symboliek Laat de vorm van het gebouw een rol spelen in de herkenbaarheid van de huiselijkheid. Kies daarom bij voorkeur voor een schuine kap om zo de symboliek van het huis te benadrukken. Figuur 173: Kleinschaligheid (Rabouille, 2013). Figuur 174: Meerdere volumes (Rabouille, 2013). Figuur 175: Eigen identiteit van het gebouw (Rabouille, 2013). Figuur 176: Woonhuis symboliek (Rabouille, 2013).
108
Warme materialen Kies voor warme materialen zoals hout. Daarnaast zijn herkenbare materialen ook belangrijk. Dus gebruik de materialen die ook in de omgeving gebruikt worden.
Warme kleuren Kies voor warme kleuren voor de afwerking van het gebouw. Dit zal de huiselijkheid ondersteunen.
Herkenbare meubulering Gebruik voor de meubileuring herkenbare meubels en bij voorkeur zelf ingebrachte meubels door de bewoners.
Herkenbaar volume Houd centraal in het ontwerpen dat het gebouw opzichzelf, dus zonder meubels ook herkent moet worden als een huis. Gebruik dit als uitgangspunt.
Figuur 177: Warme materialen (Rabouille, 2013). Figuur 178: Warme kleuren (Rabouille, 2013). Figuur 179: Herkenbare meubulering (Rabouille, 2013). Figuur 180: Herkenbaar volume (Rabouille, 2013).
109
Identiteit
Het beeld dat andere van je hebben en dat je van jezelf hebt.
Herkenning: Expressie:
De introverte weerspiegeling van de indentiteit De extroverte weerspiegeling van de indentiteit
Om een thuisgevoel te ervaren is het van belang dat de bewoner zich kan identificeren met zijn woning. De mate van eigenaarschap over deze woning is daarvoor bepalend. Het gevoel van eigenaarschap wordt verworven door middel van de flexibiliteit van de woning. Het naar de eigen hand kunnen zetten van de woning stelt de bewoner instaat zijn of haar identiteit te weerspiegelen, zowel als herkenning als expressie.
Decentralisatie Verdeel de ouderenzorg over een grotere schaal, zodat je per instelling kleinschaliger kan werken. Kies dus evt voor meerdere kleine voorzieningen dan voor een groot gebouw. Meerdere volumes Voorkom een monoliet of eenvorming gebouw. Deel het gebouw op in kleinere, herkenbare bouwdelen zodat er werkbare eenheden ontstaan die overeenkomen met de menselijke maat. Eigen identiteit van het gebouw Zorg ervoor dat het gebouw geen anoniem onderdeel van een eenvorming complex wordt. Ontwerp een op zichzelf staand, van buiten te herkennen gebouw om te zorgen dt het ook zodanig herkent zal worden. Woonhuis symboliek Laat de vorm van het gebouw een rol spelen in de expressie van de huiselijkheid. Kies daarom bij voorkeur voor een schuine kap om zo de symboliek van het huis te benadrukken. Differentiatie in hoogte van de volumes Zorg dat de ruimten onderling van elkaar gedifferentieerd zijn. Bijvoorbeeld door de plafondhoogte le laten verspringen per functie. Figuur 181: Decentralisatie (Rabouille, 2013). Figuur 182: Meerdere volumes (Rabouille, 2013). Figuur 183: Eigen identiteit van het gebouw (Rabouille, 2013). Figuur184: Woonhuis symboliek (Rabouille, 2013). Figuur 185: Differentiatie in hoogte van de volumes (Rabouille, 2013).
110
Comfort Gebruiksvriendelijkheid
Fysiologische behoefte
Veiligheid Bescherming
Vrijheid
Geen ziekenhuis regels Zelfstandigheid Menselijke schaal Gebundelde licht bron Gemeenschappelijk eten Kapconstructie Gemeenschappelijk hygiene Kwaliteit locatie Persoonlijk eten Grote punt tot punt persoonlijk hygiene Differentiatie prive Prive vertrek Terugtrek mogelijkheid Entree als buffer
Sociaal Gastvrijheid Ontmoeting Ruimtes binnen vertrek Ruimtes binnen vertrek Prive vertrek Gemeenschappelijk hart Hart op de route
relatie zorgkruispunt Uitzicht op kwaliteiten Relatie tot natuur Interactie met natuur Grote punt tot punt Differentiatie prive Entree als buffer
Identiteit Herkenning Kleinschaligheid Meerdere volumes identiteit gebouw Woonhuis symboliek Warme materialen Warme kleuren Herkenbare meubels herkenbare volumes
Expressie Decentralisatie Meerdere volumes Identiteit gebouw Woonhuis symboliek Hoogte verschillen
Figuur 186: Gevonden middelen uit Case Rabouille.
111
H6 Doel – Middel Matrix
112
H6 Doel/ Middel Matrix De uitkomsten van de casestudies zijn samengevoegd tot een matrix. Onderstaande matrix geeft dan ook alle gevonden middelen per subdoel weer. Deze middelen zijn gebruikt als mogelijke input voor het ontwerp van het verzorgingsthuis. Aan de hand van de bevindingen uit het ontwerpproces omtrent de bruikbaarheid van de matrix zal er in hoofdstuk 8 een revisie komen op deze matrix om vervolgens in hoofdstuk 9 te komen tot het uiteindelijke adviesmodel. Comfort Gebruiksvriendelijkheid
Fysiologische behoefte
Veiligheid Bescherming
Vrijheid
Antislip vloeren Woonkeuken Eigen voordeur Pleinen Easy clean materiaal Restaurant Portiekje Centraal plein Zorg functies Cafe Gangen als straten Park Gradatie van private ruimte Uitzicht op groen Gemeente centrum centrale keuken Kapper Gezamelijke douche Park Hof Activiteitenruimtes Gezamelijk toilet Omsloten hof Bewegwijzering Lift kernen eigen toiletten Stedelijke structuur Gangen als straten Groepswonen eigen douche Publieke overgang Dakteras Inpandige faciliteiten Keuken faciliteiten Portiekjes Gezamelijke buitenruimte Eenpersoons kamer Eigen keuken Schuifwand Gemeenschappelijke ruimte twee persoonskamer Wijk functies inpandig Staldeur publieke hoven Water opvang Toilet Hof centraal plein Achter ingang Badruimte prive ruimtes Atrium Droge routing Slaapvertrekken Collonade Collonade Gat in atrium Keuken Congierge Eetkamers Opslag ruimte Eetzaal Wachtruimte Tuinen centrale trap Old age cottage Winkel Gastenverblijf Short passages Radiant heat Vestibule Tuinkamer Soft inside walls Zelfstandigheid Entrance transition Waterpartijen Geen ziekenhuis regels Gemeenschappelijk eten Hierarchy of openspace beeldentuin Gebundelde licht bronGemeenschappelijk hygiene Sheltering roofs vleugels Persoonlijk eten Alcoves Building complex persoonlijk hygiene Light on two sides Circulation realms Prive vertrek Structure follows space Courtyards wich live Building complex Arcades Menselijke schaal Flow through rooms Kapconstructie Short passages Kwaliteit locatie Light on two sides Grote punt tot punt Window place Differentiatie prive Structure follows space Terugtrek mogelijkheid relatie zorgkruispunt Entree als buffer Uitzicht op kwaliteiten Relatie tot natuur Interactie met natuur Grote punt tot punt Differentiatie prive Entree als buffer
113
Sociaal Gastvrijheid
Identiteit Ontmoeting
Woonkamer Gezamelijke woonkamer Gezamelijke woonkamer Activiteitencentrum Gangen Gangen Pleinen Pleinen Centraalplein Centraalplein Bewegwijzering Gebedsruimte Schuifwand slaapkamer Stedelijke organisatie Gemeenschappelijke ruimte Staldeur Dorpsplein Portiekjes Eigen woonkamer centraal plein dakterras dakterras hoven hoven Staldeur Activiteiten hoekjes Gastenverblijf Inpandige faciliteiten Tuinkamer Werkkamer Eetkamer Atrium Tuinen Eetzalen Woonkamer Winkels Beeldentuin Tuinen Intimacy gradient Hoven Gallery surround Collonade The fire Old people everywhere Different Chairs Common areas at heart Ruimtes binnen vertrek Flow through rooms Prive vertrek Building edge Column place Ruimtes binnen vertrek Gemeenschappelijk hart Hart op de route
Herkenning
Expressie
Vitrines Gebedsruimte Vertrouwd eigendom Eigen meubels Portiekje Diepe vensterbank eigen spullen Levensbestendigheid Spullen op de gang portiekje Portretten Mozaik Altaar Entree Winkel Your own home room of one's own Thick walls Soft inside walls Things from your life Kleinschaligheid Meerdere volumes identiteit gebouw Woonhuis symboliek Warme materialen Warme kleuren Herkenbare meubels herkenbare volumes
Wand afbeeldingen Gebedsruimte Vertrouwd eigendom Eigen meubels Portiekje Diepe vensterbank Planten op dakterras eigen spullen portiekjes Fresco Altaar Grote van het complex Mazaik Gevel Beeldentuin Settled work Shape of indoorspace Thick walls Soft inside walls warm colors Things from your life Decentralisatie Meerdere volumes Identiteit gebouw Woonhuis symboliek Hoogte verschillen
Figuur 187: Doel middel matrix, subdoelen Comfort en Veiligheid. Figuur 188: Doel middel matrix, subdoelen sociale interactie en identiteit.
114
H7 ONTWERP
7.1 Tekstuele uitleg ontwerp 7.2 Visualisaties ontwerp 7.3 Ontwerp als case-studie 115
H7 Ontwerp 7.1 Tekstuele uitleg ontwerp STAD De locatie is gekozen omwille van zijn geschiktheid voor ouderenhuisvesting. Dat de locatie geschikt is voor het gewenste programma komt voort uit de positie in de stad ten opzichte van; de aanwezigheid van publieke voorzieningen, aansluiting op openbaar vervoer, parkeergelegenheid en diversiteit van omwonende doelgroepen. De locatie zelf laat zich kenmerken door de tweedeling in de vormgeving van de publieke ruimte. Enerzijds bestaat deze uit het principe van ‘rooms’ welke een gevolg is van de historische verkaveling van de stad Delft. Anderzijds bestaat het uit het principe van ‘space’, welke een gevolg is van de herontwikkeling van de locatie na de sloop van het oude gasthuis. Het ontwerp speelt met zijn compositie in op deze twee principes doordat het met losse volumes in de ‘space’ verschillende ‘rooms’ creëert. TYPE De overgang tussen publieke ruimte en private ruimte speelt een belangrijkte rol in de organisatie van het ontwerp. Om deze overgang te realiseren is de organisatie van het Romeinse Stadshuis, de atrium woning, gebruikt als analogon. Deze organisatie laat zich kenmerken door een centraal plein (Atrium) waaraan de publieke en semi-publieke onderdelen van het programma zijn gevestigd en door aansluitende hoven (Peristilium) waaraan de private en semi-private ruimten zijn gevestigd. Om de aanhechting met het omliggende stedelijk weefsel (en stedelijk leven) te realiseren zijn de losse volumes geschakeld middels een collectieve route. Deze route stelt de bewoners, bezoekers en toevallige passanten in staat het van buiten ogenschijnlijke gesloten karakter van het ontwerp te betreden. Door de route gaat het ontwerp deel uitmaken van het stedelijk weefsel en dat stelt het programma in staat deel uit te maken van het stedelijk leven. De route doet daardoor mee in de overgang tussen het publiek en het private. Daarnaast stelt de route de bewoners, bezoekers en toevallige passanten in staat elkaar te ontmoeten en of te ontvangen.
116
CONSTRUCTIE Programmatisch zit er een sterke tweedeling in datgene wat om bescherming vraagt en in datgene wat de vrijheid vertegenwoordigd. Deze tweedeling is vertaald naar de materialisatie van het ontwerp. Het ontwerp bestaat uit steenachtige volumes welke middels hun robuustheid voorziet in het beschermende karakter. De route bestaat uit een samengestelde houtconstructie welke middels haar fragiliteit de vrijheid laat ervaren. DECORATIE De volumes in het ontwerp zijn voorzien van een ritmische maatvoering welke in staat moet zijn de architectonische expressie te behouden wanneer bewoners en gebruikers de vrije hand krijgen om hun persoonlijke domein eigen te maken. Deze maatvoering zorgt daarnaast voor een verticaliteit in het gevelbeeld welke de ruimtelijkheid van de hoven accentueert. De samengestelde houtconstructie van de route tussen de volumes kent verschillende verschijningsvormen. Deze verschijningsvormen bepalen het karakter van de ruimtes. Daarnaast geeft deze de hierarchie weer tussen de verschillende ruimtes in het ontwerp. De houtconstructie komt voor als tuinelement, afdak, serre en als dakconstructie.
117
7.2 Visualisaties ontwerp
Figuur 189: Stedelijke inpassing verzoringsthuis in de Gasthuisplaats in Delft.
Figuur 190: Organisatie van het verzorgingsthuis naar analogie van de Atriumwoning.
118
Figuur 191, 192 & 193: Openheid en geslotenheid in het ontwerp. Massa, route en hoven.
Figuur 194 & 195:Overgang
tussen publiek en prive binnen het ontwerp.
Figuur 196: Verschillende functies binnen het ontwerp.
119
Figuur 197: Principe gevelbeeld. Strak maatsysteem met steenachtige materialen.
Figuur 198: Gevel fragment waarin deverschillende onderdelen van de gevel te zien zijn.
120
Figuur 199: Ruimtelijke weergave van het principe van de route.
Figuur 200: Technische tekening van de houtverbindingen in de route
121
7.3 Ontwerp als Case studie 7.3.1 Comfort Gebruiksvriendelijkheid: Dichtbij stadscentrum De locatie van het ontwerp is gekozen omwillen van de aanwezigheid van voorzieningen in de nabije omgeving. Zo is de locatie direct verbonden aan het stadcentrum van Delft, zijn er voldoende parkeervoorzieningen in de buurt en is het OV op loopafstand bereikbaar. Zorgkruispunt De locatie ligt centraal en kan daarmee fungeren als zorgkruispunt voor de hele wijk. Dit maakt het mogelijk om verschillende zorgfuncties inpandig te brengen welke dus direct bereikbaar zijn voor de bewoners. Verschillende woontype / levensbestendigheid Het ontwerp neemt verschillende woontype op. Zo is er meer keus voor de bewoners en betekend een verandering in gezondheidstoestand niet per direct dat ze moeten verhuizen. Meerdere stijgpunten Het ontwerp zet in op een heldere horizontale routing welke gecombineert wordt met meerdere stijgpunten. Dit om de verkeersstromen in het complex gebruiksvriendelijk te maken voor zowel bewoners als bezoekers. Droge routing De routing door het complex gaat zowel inpandig als in de buitenlucht. Wel is er gekozen voor het overdekken van deze routing zodat iedereen droog zijn of haar woning kan betreden. Draaicircel De woningen zijn ruim en rolstoelvriendelijk opgezet.
122
Fysiologische behoefte: Zorgkruispunt Het ontwerp zal fungeren als zorgkruispunt voor de wijk en heeft daarom verschillende zorgfuncties inpandig opgenomen. De bewoners hebben de directe zorg in de nabijheid. Restaurant met keuken In het programma is een restaurant opgenomen met eigen keuken. Hier kunnen bewoners en buurtbewoners komen eten. Door de maat van de keuken is het ook mogelijk dat deze kan dienen als uitgifte punt voor een huis aan huis service. Eigen hygiene Het ontwerp voorziet de bewoners van eigen hygiene faciliteiten, zoals toilet en douche. Eigen keuken In de woningen is het mogelijk om een eigen maaltijd te bereiden en om deze daar ook te nuttigen. Prive kamers Alle bewoners krijgen een persoonlijke kamer voor de nachtrust en om zicht terug te kunnen trekken. Gezamelijke hygiene In de vleugel met het groepswonen bestaat ere en gezamelijke hygiene faciliteit. Deze bestaat naar de persoonlijke hygiene faciliteiten.
123
7.3.2 Veiligheid Bescherming: Overgang tussen publiek en prive Het ontwerp gaat een driecte relatie aan met het omliggende weefsel. Deze relatie wordt getypeerd door de gelijdelijke overgang tussen het publieke domein en het private domein. Dit wordt kracht bijgezet door de collectieve route welke het complex tot een geheel maakt. Entrée als buffer tussen publiek en prive De hoofdentree brengt de bewoner en bezoeker middels verschillinde ruimtes van de straat tot aan het atrium en of de hoven. Door deze segmentatie fungeert de entrée als een buffer tussen publiek en prive. Voordeur aan hof De voordeuren van de woningen zijn gelegen aan de binnenzijde van het complex. Door de voordeuren aan de hoven te plaatsen is het entreeportaal gelegen aan de beschermde kant van de volumes. Collonade De route door het complex wordt gedefinieerd door een colonnade welke rondom de volumes is geplaatst. Deze definieerd een extra zone welke bijdraagt aan de bescherming van de bewoners en de bezoekers. Voortuintje De woningen hebben een klein voortuintje welke de afstand tussen het prive domein en het publieke domein vergroot. Portiek De voordeuren liggen terug in de woning door het aanbrengen van een portiek. Deze portiekjes kunnen worden ervaren al seen buffer zone tussen de publieke ruimte en de private ruimte.
124
Vrijheid: Stedelijke aansluiting Het ontwerp ken teen sterke relatie met het omliggende stedelijke weefsel. Zo maakt het complex deel uit van een groter geheel. De bewoners worden op deze manier gemakkelijk in contact gebracht met de directe omgeving. Los vaste relatie met het zorgkruispunt. Door de los vaste relatie met het zorgkruispunt kunnen de bewoners direct gebruik maken van de zorgfuncties. De woningen hebben wel hun eigen uitstaling en de bewoners hoeven niet het idee te hebben dat ze in een instelling wonen. Losse volumes Het ontwerp bestaat losse volumes en vormen samen een eigen stedelijke structuur welke direct is aangesloten op het omliggende weefsel. Doordat men vrij tussen deze volumes kan bewegen geeft de compositie een vrijheidsgevoel. Overgang tussen publiek en prive Het ontwerp zet sterk in op de overgang tussen publiek en prive. Men kan zich beschermd voelen maar heeft wel altijd de mogelijkheid om het publieke leven op te zoeken. Hoven De compositie van losse volumes maakt enkele buitenruimtes. Deze buitenruimtes zijn ingericht als hoven. De bewoners hebben uitzicht op deze hoven en kunnen deze ook vrij betreden. Collectieve route De route tussen de volumes door maakt het mogelijk voor de bewoners en bezoekers om vrij door het complex te bewegen.
125
7.3.3 Sociale interactie Gastvrijheid: Restaurant Het ontwerp bevat een restaurant en café voorziening waar bewoners kunnen afspreken op daar met bezoeker te kunnen afspreken en ze te ontvangen. Tuinen/ hoven De tuinen rondom het complex zijn kunnen worden gebruikt om af te spreken met bezoekers en daar samen tijd door te brengen. Gezamelijke woonkamers De gezamelijke woonkamers in bij het groepswonen kunnen worden gebruikt om bezoekers te ontvangen. Dit is ook mogelijk op de eigen kamer echter is deze qua maat minder geschikt. Eigenwoonkamer De zelfstandige woningen hebben allen een eigen woonkamer en keuken welke als hart van de woning is ingezet. Hierdoor heeft de plattegrond van de woning dus een gastvrije uitstraling en stelt het de bewoners instaat op bezoek te ontvangen. Schuifwand De afscheiding tussen de keuken en de slaapkamer bij de zelfstandige woningen is vormgegeven door een schuifwand. Deze schuifwand zorgt voor extra privacy in de slaapkamer, maar wanneer een bewoner bedlederig is geworden kan de schuifwand opgezet worden om zo toch contact te houden met de medebewoner of het te ontvangen bezoek.
126
Ontmoeting: Faciliteiten Het complex heeft verschillende wijkfuncties opgenomen in het programma. Door deze functies komen ook niet bewoners geregeld naar het complex toe. Dit stelt de bewoners instaat andere mensen te ontmoeten. Activiteitencentrum Het ativiteiten centrum in het zorgkruispunt kan worden aangewend om de bewoners onderling met elkaar in contact te brengen. Het centrum kan ook ingezet worden voor buurtbewoners. Stilteruimte De stilteruimte in het ontwerp stelt de bewoners instaat om gelijkgestemde te ontmoeten. Geloofs beleving kan hierin de bindende factor zijn. Tuinen De tuinen van het ontwerp nodigen bewoners en bezoekers uit om ze te gebruiken. Zeker bij mooi weer zijn de tuinen een instrument om bewoners met elkaar in contact te brengen. Ook buurtbewoners of toevallige passanten zijn welkom. Atrium als plein De collectieve route door het complex staat in directe verbinding met het atrium. Dit atrium kan dus ervaren worden als dorpsplein welke als centrum van ontmoeting kan worden gebruikt. Bankjes aan de route De bankjes aan de route faciliteren de gelegenheid tot een praatje en zijn daarmee ondersteunend aan de interactie tussen bewoners, bezoekers en toevallige passanten.
127
7.3.4 Identiteit Herkenning: Identiteit hof De verschillende hoven in het ontwerp hebben een eigen uitstaling. Door deze verschillen kan een de bewoner zich orienteren en herkenning. Voortuin De woningen hebben een eigenvoortuinje welke gepersonificeerd kan worden. Planten en of bankjes kunnen zorgen voor herkenning van de eigen identiteit. Portiek Net als bij de voortuinen is het protiekje ook een zone waarin de identiteit van de bewoner herkend kan worden. Dit door het personificeren van deze ruimte. Eigen spullen en meubels Door het inbrengen van persoonlijke spullen in de woningen kan de bewoner zichzelf herkennen in zijn of haar interieur. Diepe vensterbank Het ontwerp faciliteerd mogelijkheiden om de woningen te laten personificeren door de bewoners. Het bieden van een diepe vensterbank is hier een voorbeeld van. De bewoners kunnen deze ruimte benutten om persoonlijke spullen te plaatsen.
128
Expressie: Strak maatsysteem De gevels van het ontwerp ken teen strak maatsysteem. Dit system zorgt voor een sterke architectonische expressie. Door deze expressive is het mogelijk voor de bewoners om de woning van buiten te personificeren zonder dat het complex een rommelige uitstaling krijgt. Zachte binnenmuren In het ontwerp zijn de gevels dragend en zijn de binnenmuren en tussenwanden gemaakt van zachtere (niet constructieve) materialen. Deze wanden zijn dus gebruiksvriendelijke als het gaat om het aanbrengen van persoonlijke decoratie. Diepe vernsterbank Het ontwerp faciliteerd mogelijkheiden om de woningen te laten personificeren door de bewoners. Het bieden van een diepe vensterbank is hier een voorbeeld van. De bewoners kunnen deze ruimte benutten om persoonlijke spullen te plaatsen Eigen spullen en meubels Door het inbrengen van persoonlijke spullen in de woningen kan de bewoner zichzelf uitten middels zijn of haar interieur. Voortuin De woningen hebben een eigenvoortuinje welke gepersonificeerd kan worden. Planten en of bankjes kunnen helpen bij het tonen van de identiteit van de bewoners.
129
Comfort Gebruiksvriendelijkheid
Veiligheid
Fysiologische behoefte
Draaicircel Eigen hygiene Meerdere stijgpunten Prive slaapkamers Droge routing Eigen keuken verschillende woontype Restaurant met keuken Dicht bij stadscentrum Gezamelijke hygiene Zorgkruispunt Zorgkruispunt
Bescherming
Vrijheid
portiek voortuintje collonade Voordeur aan hof entree als buffer overgang prive publiek
hoven collonade Losse volumes Stedelijke aansluiting collectieve route overgang prive publiek losse relatie zorgpunt
Sociaal
Identiteit
Gastvrijheid
Ontmoeting
Herkenning
Expressie
Woonkamer Schuifwand restaurant tuinen Gezamelijke woonkamer
Activiteiten centrum Stilte ruimte Bankjes aan de route Atrium als plein Tuinen Faciliteiten
Diepe vensterband voortuin portiek Eigen meubels eigen hof
Diepe vensterbank voortuin Strak maat systeem zachte muren Eigen meubels
Figuur 201: Toegepaste middelen in het ontwerp voor het verzorgingsthuis.
130
H8 CONCLUSIES ONTWERPPROCES
8.1 Bevindingen van het ontwerpproces 8.2 Doel-middel matrix met schaalniveau’s 131
H8 Conclusies ontwerpproces Zoals uit de vorige hoofdstuk valt op te maken hebben de uitkomsten van het onderzoek een behulpzame rol gespeelt in het ontwerp. De uitkomsten van het onderzoek zijn echter wel maar een onderdeel van het ontwerp proces. Dat wil zeggen dat niet alle ontwerpbeslissingen berust zijn op de uitkomsten van het onderzoek. Het onderzoek is daarmee dus ook meer een toolbox gebleken, welke bij sommige beslissingen het ontwerpproces kan ondersteunen.
Figuur 202: De rol van de uitkomsten van het onderzoek binnen het gehele ontwerpproces. Figuur 203: De uitkomsten van het onderzoek al seen toolbox voor het ontwerpproces
8.1 Bevindingen in het ontwerpproces Tijdens het ontwerpproces is gebleken dat de uitkomsten van het onderzoek nog een extra vertaal slag behoeven om ze praktischer te maken voor het gebruik bij het ontwerpen. Deze vertaalslag heeft te maken met het feit dat het ontwerp process geschiedt door verschillende schaal niveau’s heen. Bij het ontwerpen begint men vanzelfsprekend op een grote schaal en werkt men naar een kleiner schaalniveau toe. Dit verschil in schaalniveau’s moet dus ook verwerkt worden in het adviesmodel. Voor het aanbrengen van de verschillende schaalnivau’s is gekeken naar twee voorbeelden uit de literatuur. In het boek ‘A pattern Language’ van Christopher Alexander wordt een driedeling aangebracht in schaal niveau’s. Zijn patronen zijn opgedeelt in de niveau’s van: De stad, Het gebouw en de Constructie (Alexander, 1977). In het boek ‘The metope and the triglyph’ van Antonio Monestiroli wordt een extra niveau aangebracht. Monestiroli maakt een vierdeling, te weten; City, Typologie, Construction & Decoration (Monestiroli, 2005). 132
Voor het advies model wordt er een vierdeling gehanteerd. Deze vierdeling bestaat uit: - Het schaal niveau van de Stad, waarin omgevings en de locatie eigenschappen kunnen worden verwerkt. - Het schaalniveau van de Typologie, waarin de eigenschappen van de compositie en de organisatie van het ontwerp kunnen worden verwerkt. - Het schaalniveau van de Constructie, waarin de eigenschappen van de functie en de bouwmethode van het ontwerp kunnen worden verwerkt. - Het schaalniveau van de Decoratie, waarin de eigenschappen van de materialisatie en afwerking van het ontwerp kunnen worden verwerkt. De gevonden architectonischemiddelen uit de casestudies zullen dus naast dat ze opgedeelt worden in de vier verschillende subdoelen (Comfort, Veiligheid, Sociale interactie & Identiteit), ook worden opgedeelt in vier schaalniveaus; Stad, Type, Constructie & Decoratie.
Figuur 204: Kaft ‘ A Pattern Language’ (Alexander, 1977). Figuur 205: Kaft ‘ The Metope and the Triglyph’ (Monestiroli, 2005).
133
8.2 Doel middel-matrix met schaalniveau’s Onderstaande afbeelding is een opsomming van de gevonde middelen uit de casestudies zoals weergegeven in hoofdstuk 6. Deze matrix heeft een vertaalslag gekregen naar de bevindingen uit de vorige paragraaf. De kleuren geven de verschillende schaalniveau’s aan: Rood = Stad, Groen = Type, Blauw = Constructie en Geel = Decoratie COMFORT
COMFORT
Gebruiksvriendelijkheid
Fysiologische behoeftes
Bescherming
Vrijheid
Achter ingang Activiteitenruimtes Gemeente centrum Inpandige faciliteiten Kapper Zorg functies
Old age cottage Wijk functies inpandig
Stedelijke structuur Publieke overgang Winkel Kwaliteit locatie
Uitzicht op groen Publieke hoven Relatie zorgkruispunt Uitzicht op kwaliteiten Relatie tot natuur
Centrale trap Eenpersoons kamer Geen ziekenhuis regels Groepswonen Lift kernen Short passages Twee persoonskamer
Cafe Centrale keuken Eetzaal Restaurant
Gangen als straten Gradatie van private ruimte Park Omsloten hof Hof Collonade Building complex Grote punt tot punt Differentiatie prive
Pleinen Centraal plein Park Hof Gangen als straten Dakteras Gezamelijke buitenruimte Centraal plein Atrium Collonade Tuinen Tuinkamer Waterpartijen Beeldentuin Building complex Circulation realms Courtyards wich live Arcades Flow through rooms Short passages Grote punt tot punt Differentiatie prive
Opslag ruimte
Badruimte Eigen douche Eigen keuken Eigen toiletten Gemeenschappelijk eten Gemeenschappelijk hygiene Gezamelijk toilet Gezamelijke douche Keuken Keuken faciliteiten Persoonlijk eten Persoonlijk hygiene Prive vertrek Slaapvertrekken Toilet Woonkeuken
Eigen voordeur Portiekje Portiekjes Prive ruimtes Congierge Wachtruimte Vestibule Entrance transition Sheltering roofs Structure follows space Menselijke schaal Kapconstructie Terugtrek mogelijkheid Entree als buffer
Gemeenschappelijke ruimte Eetkamers Gastenverblijf Vleugels Alae Structure follows space Entree als buffer
Antislip vloeren Droge routing Easy clean materiaal Gat in atrium Gebundelde licht bron Soft inside walls Water opvang
Radiant heat Zelfstandigheid
Schuifwand Staldeur Alcoves Light on two sides
Bewegwijzering Light on two sides Window place Interactie met natuur
STAD
TYPOLOGIE
CONSTRUCTIE
DECORATIE
134
SOCIALE INTERACTIE Gastvrijheid
IDENTITEIT
Ontmoeting
Herkenning
Expressie
Activiteitencentrum Gebedsruimte Stedelijke organisatie Inpandige faciliteiten Winkels Old people everywhere
Gebedsruimte Levensbestendigheid Winkel Kleinschaligheid Identiteit gebouw
Gebedsruimte Grote van het complex Settled work Decentralisatie Identiteit gebouw
Gangen Pleinen Centraalplein Dorpsplein dakterras hoven Tuinkamer Tuinen Beeldentuin Intimacy gradient Gallery surround
Gangen Pleinen Centraalplein centraal plein dakterras hoven Activiteiten hoekjes Atrium Eetzalen Tuinen Hoven Collonade Common areas at heart Flow through rooms Gemeenschappelijk hart Hart op de route
Your own home Meerdere volumes Herkenbare volumes
Beeldentuin Meerdere volumes
Woonkamer Gezamelijke woonkamer Gemeenschappelijke ruimte Eigen woonkamer Gastenverblijf Eetkamer Woonkamer The fire Ruimtes binnen vertrek Prive vertrek
Gezamelijke woonkamer Portiekjes Werkkamer Ruimtes binnen vertrek
Portiekje Room of one's own Woonhuis symboliek
Portiekje Portiekjes Shape of indoorspace Woonhuis symboliek Hoogte verschillen
Bewegwijzering Schuifwand slaapkamer Staldeur Different Chairs
Staldeur Building edge Column place
Vitrines Vertrouwd eigendom Eigen meubels Diepe vensterbank Eigen spullen Spullen op de gang Portretten Mozaik Altaar Thick walls Soft inside walls Things from your life Warme materialen Warme kleuren Herkenbare meubels
Wand afbeeldingen Vertrouwd eigendom Eigen meubels Diepe vensterbank Planten op dakterras Eigen spullen Fresco Altaar Mazaik Gevel Thick walls Soft inside walls Warm colors Things from your life
STAD
TYPOLOGIE
CONSTRUCTIE
DECORATIE
Figuur 206 & 207: Doel middel matrix met schaalniveau onderverdeling. *Zie bijlage 8 voor een vergrote versie van bovenstaande twee afbeeldingen.
135
H9 EINDPRODUCT ADVIESMODEL
9.1 Comfort 9.2 Veiligheid 9.3 Sociale interactie 9.3 Identiteit 136
H9 Eindproduct Adviesmodel In hoofdstuk 8 is de revisie op de doel-middel matrix te vinden na de bevindingen uit het ontwerpproces. Echter is de vorm waarin deze nu te zien is nog niet geschikt als zelfstandig adviesmodel. De gevonden middelen in de case-studies zijn specifieke oplossingen met een eigen verschijningsvorm. Aan deze specifieke verschijningsvorming liggen verschillende ontwerpprincipes en uitgangspunten ten grondslag. In een te doorlopen ontwerpproces is creatieve vrijheid essentieel en daarom zouden deze specifieke middelen een remmende werking kunnen hebben. Door de kennis die opgedaan is middels dit onderzoek is het dan ook mogelijk om een persoonlijke interpretatie te geven van de achterliggende ontwerpprincipes. Door deze ontwerpprincipes per subdoel en per schaalniveau te benoemen zijn onderstaande ontwerpprincipes en uitgangspunten tezamen geschikt als input voor andere ontwerpprocessen. Daarmee kan paragraaf 9.1 t/m paragraaf 9.4 opgevat worden als het ten doel gestelde adviesmodel, welke de gestelde onderzoeksvraag moet beantwoorden.
Welke architectonische middelen kunnen er worden ingezet om het thuisgevoel voor bewoners van intramurale zorginstellingen te stimuleren?
137
9.1 COMFORT Gebruiksvriendelijkheid: Stad: Kies een locatie die dicht bij publieke voorzieningen is gelegen zoals het OV en winkelcentra. Ga een los-vaste relatie aan met een zorgcentrum, het liefst inpandig of in de directe omgeving. Zorg dat het complex stevig verankert is in het stedelijkweefsel en laat het ook onderdeel uitmaken van dit stedelijkweefsel. Typologie: Zorg voor een heldere routing met meerdere stijgpunten. Kies meerdere woningtypologien zodat het complex levensbestendig is. Constructie: Biedt ruimte voor het opslaan en opbergen voor persoonlijke spullen. Decoratie: Kies voor makkelijk te reinigen en veilige materialen. Houdt rekening met de fysieke beperkingen van de bewoners. Ontwerp instalaties integraal mee.
138
Fysiologische behoeftes: Stad: Breng enkele wijkfuncties inpandig zodat bewoners niet persee het pand uit hoeven. Plaats verschillinde type woningen, met verschillende doelgroepen dicht bij elkaar. Zelfstandigheid gaat dan gepaard met afhankelijkheid van zorg en contact met anderen. Voorkom isolatie. Typologie: Neem eet en drink voorzieningen op in het programma. Niet alleen voor het complex zel,f maar deze kunnen ook een wijk functie vervullen. Constructie: Geef bewoners ten alle tijden een prive vertrek voor de nachtrust en om zich terug te kunnen trekken. Zorg dat hygiene voorzieningen als een toilet en of douche gebruik kunnen worden in het prive domein. Het nuttigen van een maaltijd en de bereiding daarvan moet kunnen geschieden in het prive domein. Gemeenschappelijke voorzieningen omtrent eten en hygiene zijn een toevoeging maar mogen niet als vervanging dienen van deze voorzieningen in het prive domein. Decoratie: Zorg voor aanpasbare of opmaat gemaakte voorzieningen zodat de focus blijft liggen op zelfstandigheid. Maak gebruik van standaart manier van koeling en verwarming die voor de bewoners vertrouwd zijn en bovendien zelf reguleerbaar zijn.
139
9.2 VEILIGHEID Bescherming: Stad: Laat het gebouw of complex onderdeel uitmaten van de stedelijke structuur Maak een onderscheidt tussen het publieke en het private domein en doe dit op een gelijkmatige manier. Focus op de kwaliteiten van de omgeving. Dit in orientatie maar ook in uitzicht. Typologie: Organiseer het gebouw op middels een stedelijke structuur van straten en pleinen. Creeer een gelijkmatige overgang in de routing van de publieke ruimtes richting de privatere ruimtes. Vergroot middels de organisatie van het gebouw de afstand tussen het publieke en het private domein. Zet in op creeren van buitenruimtes, zoals hoven, tuin of waterpartijen. Verkies het creeren van een complex van meerdere volumes boven een monoliet groot gebouw. Constructie: Laat de entree van het gebouw en de woning als buffer zone dienen tussen prive en publiek. Gebruik de de rand van het gebouw om afstand te creeren tussen publiek en prive door functies op te nemen in deze rand. Dit in de vorm van programma, routing of verblijfsruimte. Maak verschillende ruimtes binnen een vertrek welke de mogelijkheid tot het terugtrekken van de bewoners mogelijk maakt. Laat de constructie zich schikken naar de ruimtelijkheid van het gebouw en niet andersom. Decoratie: Maak gebruik van aanpasbare elementen zodat de mate van bescherming kan varieren. Bijvoorbeeld schuifwanden of half te openen deuren. Zorg voor veel licht inval in de ruimtes, het liefst vanuit meerdere richtingen.
140
Vrijheid: Stad: Ga een fysieke of visuele relatie aan met het zorgkruispunt. Zet in op zoveel mogelijk uitzicht op het groen of andere kwaliteiten van de omgeving of het gecreerde groen door het complex. Typologie: Organiseer het gebouw op middels een stedelijke structuur van straten en pleinen. Creeer verschillende buitenruimtes welke met elkaar in verbinding staan. Laat de routing door het gebouw voor meer dienen dan alleen als verkeersruimte. Schaal deze op zodat het ook onderdeel wordt van het collectieve domein. Verkies het creeren van een complex van meerdere volumes boven een monoliet groot gebouw. Maak gebruik van een heldere structuur welke zorgt voor een duidelijke routing in en rondom het complex. Constructie: Laat de entree van zowel de woning als het complex een overgangszone zijn tussen het publieke en het private domein. Neem gemeenschappelijke ruimtes op in het programma, zowel in de gangen als centrale ruimtes. Laat de constructie zich schikken naar de ruimtelijkheid van het gebouw en niet andersom. Decoratie: Zet de heldere routing door het gebouw kracht bij door duidelijke bewegwijzering Creeer raampartijen welke uitzicht verschaffen op de kwaliteit van omgeving en welke ook als zodanig gebruikt kunnen worden. Integreer de buitenruimte in het interieur door middel van materialisatie en of door het plaatsen van beplanting.
141
9.3 SOCIALE INTERACTIE Gastvrijheid Stad: Zorg dat het complex gemakkelijk bereikbaar is en waar voldoende parkeer of OV voorzieningen aanwezig zijn. Typologie: Zet de verkeersruimte in als verblijfsruimte zodat bewoners hier kunnen afspreken met gast en of deze gasten kunnen ontvangen. Zet in op het creeren van buitenruimtes zodat deze gebruikt kunnen worden als plekken waar bewoners gasten kunnen ontvangen. Laat de entree dienen als een overgangszone tussen het publieke en het private domein. Dit zodat het betreden van de entree als een gebaar ervaren kan worden van gastvrijheid. Constructie: Faciliteer ruimtes binnen het private domein waar de bewoners gasten kunnen ontvangen. Laat deze ontvangstruimte dienen als hart van de woning. Maak ruimtes binnen een vertrek zodat bewoners zich met hun gasten kunnen terugtrekken. Decoratie: Een heldere routing welke wordt bijgestaan door een duidelijke bewegwijzering draagt bij aan de gastvrijheid van het gebouw. Maak gebruik van aanpasbare elementen zodat de mate van gastvrijheid gevarieerd kan worden. Dit in de vorm van schuiwanden of half te openen deuren.
142
Ontmoeting: Stad: Breng wijkfuncties inpandig zodat ook niet bewoners het pand gebruiken en zo in contact komen met bewoners. Laat het complex onderdeel uitmaken van de stedelijke structuur zodat het complex ook gebruikt kan worden door toevallige passanten. Kies voor een locatie waarin een grote diversiteit van doelgroepen reeds vertegenwoordigt is. Typologie: Een inpandige stedelijke organisatie draagt bij aan de kans op ontmoeting tussen bewoners en met andere gebruikers van het complex. Zorg voor de aanwezigheid van verschillende buitenruimtes. Deze ruimtes kunnen worden gebruikt voor toevallige of geplande ontmoetingen. Creeren enkele verschillende gemeenschappelijke ruimtes in de routingen van het gebouw. Neem een activiteiten centrum of een stilte ruimte op in het programma van het gebouw om ontmoeting van gelijkgestemde te bevorderen. Constructie: Gebruik de de rand van het gebouw om afstand te creeren tussen publiek en prive door functies op te nemen in deze rand. Dit in de vorm van programma, routing of verblijfsruimte. Deze ruimte kan benut worden om mensen te ontmoeten Creeer verschillende kleinere ruimtes binnen een groot vertrek om zo intiemere plekken te maken waar mensen elkaar kunnen ontmoeten. Decoratie: Maak gebruik van aanpasbare elementen zodat de mate van toegankelijkheid gevarieerd kan worden. Dit in de vorm van schuiwanden of half te openen deuren. Gebruik de ruimte om en rondom de constructie/kolommen voor ontmoeting. Constructieve elementen hebben een eigen aantrekkingskracht. Geef de verkeersruimte een open karakter zodat men gemakkelijker elkaar kan herkennen of zien aankomen.
143
9.4 IDENTITEIT Herkenning: Stad: Zorg dat het gebouw of complex een eigen identiteit heeft en daarmee te herkennen valt als geheel. Ga een relatie aan met de omgeving dmv aansluiting op het stedelijkweefsel, om zo niet uit de toon te vallen en zich daarmee zou opdringen aan zijn omgeving. Typologie: Streef kleinschaligheid na om zo de menselijke maat te bewaken en daarmee te zorgen voor herkenbare eenheden binnen een groter geheel. Geef de voorkeur aan het creeeren van een complex van meerdere volumes dan aan het ontwerpen van een monoliet gebouw. Accentueer de individuele eenheden om zo bij te dragen aan de herkenning van het prive domein. Constructie: Probeer gebruik te maken van de woonhuis symboliek zoals de grondgebondenheid en het toepassen van een schuinekap. Streef ernaar dat iedere bewoner ten alle tijden de beschikking heeft over een eigen prive vertrek. Laat de vrijheid aan de bewoners om bepaalde expressieve elementen van het gebouw naar eigenhand te zetten of hier een persoonlijke draai aan te kunnen geven. Decoratie: Biedt de mogelijkheid om persoonlijke spullen zoals meubels te plaatsen in de woningen. Biedt de ruimte in en om de woningen om persoonlijke spullen te etaleren. Zowel functionele als decoratieve. Maak bij voorkeur gebruik van warm materialen en kleuren. Zet de materialisatie zo in dat deze aanleiding geeft tot personificatie. Dit in de vorm van plantenbakken, diepevensterbanken, opberg kasten en zachte wanden.
144
Expressie: Stad: Streef naar decentralisatie. Laat kleinere onderdelen deel uitmaken van een groter geheel zonder dat ze zelf een massale uitstraling hebben. Probeer een relatie aan te gaan met voorzieningen welke zorgen voor maatschappelijke betrokkenheid, zoals geloofshuizen of vrijwilligerswerkplaatsen. Idealiter worden deze in het eigen programma opgenomen. Typologie: Streef kleinschaligheid na om zo de menselijke maat te bewaren. Geef de voorkeur aan het creeeren van een complex van meerdere volumes dan aan het ontwerpen van een monoliet gebouw. Dit om een institutionele uitstraling te voorkomen. Accentueer de individuele eenheden om zo bij te dragen aan de eigen identiteit van het gebouw. Constructie: Laat de entree als een bufferzone dienen tussen publiek en prive. Creeer gezamelijke maar ook private buitenruimtes zodat deze naar eigen hand gezet kunnen worden. Kies voor een sterke architectonische expressie welke personificatie door de bewoners toestaat. Laat de woonhuis symboliek terugkeren in de verschijningsvorm van het gebouw. Zodat deze ook de uitstaling krijgt van een huis. Decoratie: Biedt de mogelijkheid om persoonlijke spullen zoals meubels te plaatsen in en om de woningen. Biedt de ruimte in en om de woningen om persoonlijke spullen te etaleren. Zowel functionele als decoratieve. Maak, bij voorkeur, gebruik van warm materialen en kleuren. Zet de materialisatie zo in dat deze aanleiding geeft tot personificatie.
145
146
H10 REFLECTIE
10.1 Proces 10.2 Onderzoek 10.3 Ontwerp 10.4 Interactie onderzoek & ontwerp 147
H10 Reflectie
148
149
150
LITERATUUR
151
- Literatuur
AHH. (2013). AHH. Retrieved 10 september, 2013, from www.ahh.nl Alexander, C. (1977). A Pattern Language. New York: Oxford University Press. Argumentenfabriek. (2011). Hoe werkt marktwerking in de zorg? Retrieved 11-05, 2013, from http://www.youtube.com/watch?v=1z6bsJwf0Ys Benjamin, W. (1992). Kleine filosofie van het flaneren. Amsterdam: SUA. Borges, J. (1962). Labyrinths, The house of Asterion. New York: New Directions Publishing Corporation. CBS. (2013). Grijze druk. Retrieved 05, 2013 De-innovator. (2013a). mindmappen. Retrieved 06-09, 2013, from www.deinnovator.nl/innovatie/brainstormtechnieken/mindmappen/ De-innovator. (2013b). Yellow paper. Retrieved 06-09, 2013, from www.deinnovator.nl/innovatie/brainstormtechnieken/yellow-paper/ Deleuze, G. G., F. (1987). A thousand plateaus: capitalism and schizophrenia. Minneapolis: University of Minnesota Press. Delft, T. (2013). logo. from www.tudelft.nl DIDUS. (2013). Piramide van Maslow. Retrieved 10-11-2013, 2013, from nl.wikipedia.org/wiki/Piramide_van_Maslow Eyck, A. v. (1959). Het verhaal van een andere gedachte. Forum, 14(7). Eyck, A. v. (1961). Kinderweeshuis. Forum, 16(6). Feddersen, E. L., I. (2011). Living for the Elderly: A Design Manual. Basel: Birkhäuser. Financien, M. v. (2010). Brede heroverwegingen langdurige zorg. Den Haag. Franzen, G. (2008). Motivatie. Amsterdam: Boom onderwijs. Gieles, L. (2011). Thuis: een uitnodiging om te leven vanuit je oorsprong. Amsterdam: Samsara Uitgeverij B.V. Goldenberg, L. (1981). Housing the elderly, new trends in Europe. New York: Garland STPM. Harkes, D. (2001). Het Stagg-model. Utrecht: Aedes-Arcares Kenniscentrum WonenZorg. 152
Heidegger, M. (1999). Over denken, bouwen, wonen: vier essays. Nijmegen: SUN. Heidegger, M., Saeger, R., & Visscher, J. (1991). Wonen; architectuur in het denken van Martin Heidegger. Nijmegen: SUN. Hertzberger, H. (1959). Herhaalde wooneenheden. Forum, 14(8). Hertzberger, H. (1976). verzorgingscomplex voor bejaarden te Amsterdam. Bouw, 31-12, 207-212. Hertzberger, H., & Steenkist, E. . (1984). Theorie en practijk van het ontwerpen; samenvatting colleges architectuurbeschouwing 1973‐1982. Deel A. Het openbare rijk. Delft: TH Delft, afdeling der Bouwkunde. Heuvel, W. v. (1992). Structuralisme in de Nederland architectuur. Rotterdam: Uitgeverij 010. Hoeks, H. (2001). Wonen als grensverkeer. In E. Wils (Ed.), Wonen in Indie. Den Haag: Stichting Tong Tong. Kloos, M. B., M. . (2007). Hertzberger's Amsterdam. Amsterdam: ARCAM. Krokorr. (2008). De Drie Hoven nursing home, Amsterdam - Slotervaart, Netherlands, 1964-74. Retrieved 10-08, 2013, from www.flickr.com/photos/krokorr/5473855769/ Leupen, B. (1993). Ontwerp en Analyse. Rotterdam: Uitgeverij 010. Leupen, B. M., H. (2008). Het ontwerpen van woningen: Een handboek. Rotterdan: NAi Uitgevers. Loos, A. (1910). Arkitektur. Ned. vertaling. In H. H. e. al. (Ed.), ‘Dat is Architectuur’. Sleutelteksten uit de twintigste eeuw. Rotterdam: Uitgeverij 010. Mare, d., H. (2013). portfolio hans de mare. Retrieved 20 aug, 2013, from www.marearchenadv.nl/ Mark, E. K.-R. (2006). Rediscovering the Later Version of Maslow’s Hierarchy of Needs: Self-Transcendence and Opportunities for Theory, Research, and Unification. Review of General Psychology, 10(4), 302-317. Maslow, A. H. (1943). A Theory of Human Motivation. Psychological Review, 50(4), 370-396. Maslow, A. H. (Ed.). (1996). Critique of self-actualization theory. Thousand Oaks, CA: SAGE.
153
Mens, N. W., C. (2009). De architectuur van de ouderenhuisvesting. Rotterdam: NAI uitgever. Monestiroli, A. (2005). The Metope and the Triglyph, Nine Lessons in Architecture. Nijmegen: SUN. Nieuwwij. (2009). Jan Willem Duyvendak over het thuisgevoel. NZA. (2009). Naast integrale tarieven in de AWBZ. Utrecht: Nederlandse zorgautoriteit (Nza). NZA. (2012a). Prestatiebeschrijvingen en tarieven zorgzwaartepakketten. Utrecht: Nederlandse zorgautoriteit (Nza). NZA. (2012b). Prestatiebeschrijvingen en tarieven zorgzwaartepakketten. Utrecht: Nederlandse zorgautoriteit (Nza). NZA. (2012c). Scheiden van Wonen en Zorg in de AWBZ; extramuraliseren zzp's. Utrecht: Nederlandse zorgautoriteit (Nza). Pauwert, v. d., A. (2010). Ruijschenbergh gemert. Retrieved 01-08, 2013, from www.pauwert.nl/portfolio/ruijschenbergh-gemert/ PGB. (2013). AWBZ zorgkantoor. Retrieved 10 mei, 2013, from www.pgb.nl/ Posthumus, N. (2013, 10 juni 2013). Staatssecretaris Van Rijn: hervormingen zorg onvermijdelijk, NRC. Retrieved from www.nrc.nl/nieuws/2013/06/10/staatssecretaris-van-rijn-hervormingen-zorgonvermijdelijk/ Rabouille, N. (2013). Geboortethuis. Technische Universiteit Delft, Delft. Rijksoverheid. (2013). Bijlage A van het Regeerakkoord. Den Haag. Rijn, v., M. (2013). Bezuinigen op langdurige zorg. Knevel & van den Brink Hilversum: NPO. Streng, G. (2009). Thuis bij Heidegger en Deleuze. Retrieved 07, 2013, from www.gerjanstreng.eu Tay, L. D., E. (2011). Needs and subjective well-being around the world. Journal of personality and social psychology, 101(2), 354-365. Visser, J. (2013). Geen verzorgingshuis, maar wat dan? Medisch contact, 19(Achter het nieuws), 4-5. Vitruvius. (1960). De architectura libri decem. In M. Morgan, H (Ed.), The ten books on architecture. New York: Dover Publications.
154
VWS. (2005). Brief Staatssecretaris over het scheiden van wonen en zorg. (27659). Den Haag. Walderveen, v., S. (2013). romeinspompeii. Retrieved 05-12-2013, 2013, from http://www.romeinspompeii.net/domus.html Zee, v. d., F. (2012). indruksvaliditeit. Retrieved 06-09, 2013, from www.hulpbijonderzoek.nl/indruksvaliditeit/
155
BIJLAGEN
1 Huidige situatie van de ouderenzorg in Nederland 2 Recente ontwikkeling voor de ouderenzorg in Nederland 3 Geschiedenis van de ouderenzorg in Nederland 4 Actuele woonvormen voor ouderen 5 Brainstorm 6 Structuralisme 7 De behoeften piramide van Maslow 8 Doel – Middel matrix met schaalniveau’s 156
Bijlage 1 “Huidige situatie van de ouderenzorg in Nederland” In het lente akkoord in 2012 is besloten dat, omwille van bezuinigingen, per 1 januar 2013 voor de ZZP’s 1-3 (lichte zorg) geen indicatie voor verblijf meer wordt afgegeven waardoor de mogelijkheid om op kosten van de AWBZ intramuraal te verblijven of om een VPT (Volledig Pakket Thuis) te ontvangen vervalt. Ouderen met ZZP’s 1-3 welke nu nog in intramuraal wonen zullen dit of zelf moeten bekostigen of, voor de hand liggender, langer thuis blijven wonen (Rijksoverheid, 2013).
VV 1 VV 2 VV 3
Beschut wonen met enige begeleiding Beschut wonen met begeleiding en verzorging Beschut wonen met begeleiding en intensieve verzorging
Figuur 209: Omschrijving van de lichte ZZP indicaties welke van 1 jan. 2013 geen recht meer geven op intramurale zorg (NZA, 2012a).
De overheid gaat voortaan uit van wat mensen kunnen, in plaats van wat ze niet kunnen. Wie ondersteuning nodig heeft, zoekt die bij voorkeur in eigen kring op betaalt er zelf voor. Pas als dat onvoldoende soelaas biedt, mag de gemeente bijspringen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Alleen de meest kwetsbare mensen hebben nog recht op intramurale zorg. En dus blijven de deuren van een verzorgingshuis – om ons tot de ouderenzorg te beperken – straks voor duizende kwetsbare ouderen gesloten. Over een paar jaar, in 2018, zullen er naar schatting bijna 58.000 ouderen thuis wonen die een decennium eerder nog een plaats in een verzoringshuis gehad zouden hebben. Dit proces gaat geleidelijk. Dit jaar al krijgen 4100 ouderen met een relatief lichte beperking geen indicatie meer voor intramurale zorg. Vanaf volgend jaar komen daar 3000 “nieuwe”mensen bij met ZZP VV 3, in 2016 gevolgd door naar verwachting 50 procent van de instomende mensen met ZZP VV 4, namenlijk 2000. Alleen wie een ZZP heeft van 5 of meer houdt het recht op intramurale zorg, lees: het verpleeghuis. Dit is tegen die tijd alweer ouderwets geformuleerd want het systeem van ZZP gaat op termijn ook weer verdwijnen. Het Centrum indicatiestelling zorg gaat namenlijk straks alleen nog de zorgzwaarte bepalen. Binnen de grenzen van de zorgzwaarte gaan ze dan zorgaanbieders en zorgvragers samen in een zorgplan vaststellen welke zorg er precies zal worden gegeven (Visser, 2013).
157
Bijlage 2 “Recente ontwikkeling voor de ouderenzorg in Nederland” In de afgelopen 15 jaar is er veel verandert in de ouderenzorg in Nederland. Dit heeft vooral te maken met wetgeving en overheidsingrijpen. In deze bijlage vindt u de belangrijkste recente ontwikkeling. B 2.1 Wildgroei AWBZ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is een in Nederland verplichte volksverzekering sinds 1 januari 1968. Tot 1968 waren er weinig overheidsvoorzieningen. De voorzieningen die bestonden, waren vaak slecht van kwaliteit en niet afgestemd op degenen die op zorg waren aangewezen. Daarvoor werd in 1968 de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) ingevoerd. Met de invoering van deze wet werd voorzien in financiering van intramurale zorg in verpleeginrichtingen, zwakzinnigeninrichtingen en inrichtingen voor lichamelijk en zintuiglijk "gebrekkigen". In de loop der jaren is de AWBZ aanzienlijk gegroeid. Voortdurend zijn nieuwe zorgvoorzieningen toegevoegd. Zo moest de AWBZ ook een oplossing bieden voor kosten als gevolg van de vergrijzing (Mens, 2009). Waar de AWBZ oorspronkelijk bedoeld was als een volksverzekering ter dekking van onverzekerbare risico's, is deze in de loop der jaren uitgedijt en symbool geworden voor de uitwassen van de welvaartsstaat. In 2011 waren de totale AWBZ uitgaven 25 miljard euro. Daarbij is het tekort op de dekking (de inkomsten) van deze volksverzekering ongeveer 2 miljard euro op jaarbasis. Om dit terug te brengen is sinds 2004 een traject modernisering AWBZ ingezet (Posthumus, 2013). B 2.2 Moderniseren AWBZ In de volgende jaren krijgt de modernisering/verdere afbouw van de AWBZ vorm door een combinatie van de volgende maatregelen: • Overheveling van de lichte zorgvormen naar gemeenten (Wmo); • Overheveling van verzekerbare onderdelen naar de Zorgverzekeringswet (o.a. revalidatie en verpleging ouderenzorg); • Beperking toegang tot de AWBZ voor de lichtere doelgroepen; • Een doelmatiger zorginkoop door prikkels te leggen bij de zorgkantoren en/of hun rechtsopvolgers; • Verhoging eigen bijdragen en efficiencymaatregelen waarbij de burger ook op de eigen verantwoordelijkheid wordt aangesproken. Wat overblijft is een "romp"-AWBZ voor onverzekerbare risico's (Rijksoverheid, 2013). B 2.3 Marktwerking in de Zorg Gedreven door de financiele crisis en de daarmee gepaard gaande bezuiningingen van de overheid zijn een katalysator van het proces tot marktwerking. De belangrijkste verandering in het zorgsysteem die wordt ingevoerd om de bezuinigingen te realiseren is het inbrengen van marktwerking in de zorg. De zorginstellingen zullen minder dan 158
voorheen opereren als een overheidsinstelling, maar meer en meer georganiseerd worden als een reguliere onderneming met klanten en producten. Het is de bedoeling om marktprikkels in te bouwen in een vraaggestuurd systeem, in tegenstelling tot de aanbodfilosofie van voorheen. De marktwerking in de zorg gaat als volgt in zijn werk: Alle Nederlanders hebben recht op zorg. Wanneer men iets overkomt en dan op zoek moet naar gepaste zorg is het niet het moment om uitgebreidt te zoeken naar de beste prijs en kwaliteit. De markwerking in de zorg geschiedt daarom al voorafgaande aan dit moment. Marktwerking in de zorg vindt plaats binnen de curatieve zorg. Deze tak van zorg kent drie hoofdrolspelers, te weten: De zorgvragers, De zorgaanbieders en de zorgverzekeraars. De kern van de marktwerking zit hem in de relaties tussen deze drie hoofdrol spelers. Zorgvragers zijn bij wet verplicht verzekerd te zijn bij een zorgverzekeraar voor een basispakket aan zorg. Zorgvragers kiezen zelf een verzekeraar uit en betalen hiervoor een premie. Zorgverzekeraars op hun beurt kopen zorg in bij zorg aanbieders. Deze zorg aanbieders leveren dan vervolgens de zorg aan de zorgvragers.
Figuur 210: Marktweringsmodel
De overheid verplicht de zorgvrager zich te verzekeren. De zorgvrager heeft hieruit keus uit verschillende verzekeraars welke met elkaar concureren waardoor er voor de zorgvrager ook echt iets te kiezen valt. Verzekeraars gaan met de geïnde gelden van de zorgpremies zorg inkopen bij zorg aanbiederes. Deze partijen onderhandelen over prijs, kwaliteit en hoeveelheid. Ook binnen deze relatie bestaat er concurentie omdat niet iedere verzekeraar met iedere aanbieder een overeenkomst hoeft af te sluiten. De zorgaanbieders stijden zelf ook om de gunst van de zorgvragers. Dit omdat de zorgvragers zelf kunnen kiezen door welke zorgaanbieder zij geholpen willen worden. Dit geeft de zorgaanbieder een prikkel om de juiste zorg tegen de juiste prijs aan te bieden. De zorgaanbieder die het beste presteert en het meeste innoveert staat het sterkste tegenover de zorgvragers en daarmee tegenover de zorgverzekeraars. Zo onstaat er een samenwerkingsdriehoek die door de tijd heen verder wordt aangescherpt waarin kwaliteit zal stijgen en prijs zal dalen. Het uiteindelijke doel is een optimale prijs kwaliteit verhouding binnen de zorgsector. Binnen de marktwerking in de zorg staat de zorgvrager uiteindelijk voorop. De zorgvrager moet ten alle tijden geholpen kunnen worden naar de juiste kwaliteit en tegen een eerlijke prijs (Argumentenfabriek, 2011). 159
B 2.4 Prikkel maatregelen voor marktwerking Op de volgende terreinen zijn er in de afgelopenjaren ook veranderingen doorgevoerd die voor prikkels moeten zorgen in de zorgmarkt welke de marktwerking zal doen slagen. 1. Kapitaallasten wijziging voor de zorgaanbieders 2. ZZP indicaties voor de zorgvragers 3. Scheiding wonen en zorg in de zorgsector (extramuralisering) B 2.4.1 Kapitaallasten wijziging In de zorgsector liepen instellingen in het verleden geen risico op hun vastgoedbeleid en hun investeringsbeslissingen. Deze hoogst ongebruikelijke situatie was niet bevorderlijk voor een ondernemend bestuur: klantgerichtheid, doelmatige bedrijfsvoering en innovatief vastgoedbeheer. De toenmalige minister van VWS, de heer Hoogervorst, wilde dit dan ook veranderen. Een van de middelen daartoe was het kapitaallastenbeleid: zorginstellingen moeten volledig verantwoordelijk worden voor hun vastgoed en voor hun investeringen daarin. Beslissingen over vastgoedbeheer en -ontwikkeling kunnen gevolgen hebben voor de kosten van rente en afschrijving (kapitaallasten). Deze gevolgen moeten de instellingen, volgens de minister, straks opvangen in de productie en de verkoop van hun zorgproducten (verpleging, behandeling, en dergelijke). Zij ondervinden daarbij concurrentie van andere instellingen en moeten dus hun kosten laag houden. Rendement op vastgoed is in die situatie opeens heel belangrijk (VWS, 2005). De overgang naar meer concurrentieprikkels in de intramurale sectoren kan alleen plaatsvinden als afscheid wordt genomen van de oude budgetsystematiek. In de kern bestaat deze systematiek uit drie componenten: 1. huisvestingslasten (vergoed op grond van de vergunning WZV/WTZi); 2. capaciteitsgebonden kosten (op basis van daadwerkelijk bezette plaatsen); 3. productiegebonden kosten. De budgetzekerheid van de instellingen leidt tot bestaanszekerheid. Hierdoor reageren instellingen minder alert op nieuwe technische ontwikkelingen en kijken ze minder kritisch naar hun eigen interne bedrijfsvoering. Dit heeft tot gevolg dat zorginstellingen potentiele productiviteitsverbeteringen niet realiseren. Een omslag naar een systematiek waarin zorginstellingen worden afgerekend op hun prestaties was gewenst (VWS, 2005). Sinds 2005 wordt daarom een systeem van integrale prestatiebekostiging (integraal tarief) ingevoerd voor de intramurale AWBZ-zorg, bestaande uit twee componenten: 1. tarief voor een bepaald zorgzwaartepakket (ZZP) 2. op de zzp wordt een opslag voor kapitaallasten gezet in de vorm van een normatieve huisvestingscomponent (NHC), waarbij de kapitaallasten slechts worden vergoed voor de daadwerkelijke productie.
160
De Nederlandse Zorgautoriteit stelt dat met de invoering van de integrale prestatiebekostiging drie grote veranderingen ontstaan (NZA, 2009): 1. De integrale tarieven zijn in principe landelijk uniform, terwijl de kapitaallastenvergoeding nu individueel per instelling wordt vastgesteld. 2. De vergoeding van de kapitaallasten wordt afhankelijk van productie in plaats van vast/capaciteitgebonden. 3. De vergoeding wordt losgekoppeld van het moment van investeren. Dit betekent dat instellingen middelen die zij niet hebben benut (het verschil tussen het tarief en de werkelijke kosten) moeten reserveren voor toekomstige investeringen. B 2.4.2 ZZP indicaties voor de zorgvragers Na een invoeringstraject is het intramurale budget van zorginstellingen sinds 1 januari 2010 volledig afhankelijk van de zorgzwaarte van hun clienten. De zorgaanbieders krijgen een vergoeding per zorgzwaartepakket (zzp) op basis van een aantal werkelijk te leveren uren zorg. Hierdoor ontstaat een directe relatie tussen zorglevering en zorgvergoeding. Anderzijds betekent dit dat zorgvragers in het “bezit” moeten zijn van een ZZP indicatie om in aanmerking te komen voor een vergoeding van hun zorgkosten (NZA, 2012b). Een zorgzwaartepakket (ZZP) is een pakket waarmee een instelling bepaalde (financiële) middelen krijgt die afgestemd zijn op de behoefte van een patient. Een zorgzwaartepakket (ZZP) beschrijft welke ondersteuning of zorg iemand nodig heeft die niet zelfstandig kan wonen. In total zijn er 53 verschillende ZZP indicaties welke verdeelt zijn over 3 sectoren: verpleging & verzoring (VV) gehandicaptenzorg (GZ) geestelijke gezondheidszorg (GGZ) • ZZP's Verpleging & Verzorging (V&V) De sector verpleging & verzorging (V&V) heeft 10 ZZP’s, acht pakketten voor langdurende zorg (ZZP’s 1 tot en met 8) en twee pakketten voor kortdurende zorg aan specifieke doelgroepen: ZZP 9 voor revalidatie en ZZP 10 voor kortdurende palliatieve terminale zorg. • ZZP's Gehandicaptenzorg (GZ) In totaal kent de GZ-sector 30 ZZP’s. Deze zijn verdeeld over de verschillende subsectoren: verstandelijk gehandicapt (VG): 8 ZZP’s; licht verstandelijk gehandicapt, behandelcentra (LVG): 5 ZZP’s; sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapt, behandelcentra (SGLVG): 1 ZZP; lichamelijk gehandicapt (LG): 7 ZZP’s; zintuiglijk gehandicapt, auditief en communicatief: 4 ZZP’s; zintuiglijk gehandicapt, visueel: 5 ZZP’s.
161
• ZZP's Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) De GGZ kent 13 ZZP’s. Er zijn zeven pakketten voor cliënten die gebruik maken van voortgezet verblijf (behandeling langer dan 1 jaar, B-categorie) en zes ZZP’s voor cliënten die verblijven met ondersteuning (C-categorie)
Een ZZP omvat wonen, zorg, diensten en eventueel ook dagbesteding en behandeling. Er zijn lichte pakketten voor mensen die alleen hulp nodig hebben bij de dagelijkse verzorging. En zware pakketten voor mensen met bijvoorbeeld een ernstige beperking of een zware vorm van dementie. Voor de ouderenzorg is vooral de sector verpleging & verzorging (VV) relevant. Binnen deze sector bestaan er 10 verschillende ZZP indicaties. ZZP VV 1 tm 8 zijn pakketten voor langdurige zorg met een oplopende zwaarte van 1 tot 8. ZZP VV 9 is een pakket dat bedoelt is voor korte termijn zorg zoals bijvoorbeeld revalidatie. ZZP VV 10 is voor kortdurende terminale zorg voor mensen die vanwege hun terminale ziekte niet langer in een thuissituatie verzorgt kunnen worden. Langdurig VV 1 VV 2 VV 3 VV 4 VV 5 VV 6 VV 7 VV 8
Beschut wonen met enige begeleiding Beschut wonen met begeleiding en verzorging Beschut wonen met begeleiding en intensieve verzorging Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging Beschermd wonen met intensieve dementiezorg Beschermd wonen met intensieve zorg en verpleging Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, nadruk op begeleiding Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, nadruk op verzorging/verpleging
kort durende VV 9 Verblijf met herstelgerichte verpleging en verzorging VV 10 Beschermd verblijf met intensieve palliatief-terminale zorg Figuur 211: Overzicht zorgzwaartepakketten voor 1 januari 2013 (NZA, 2012a).
B 2.4.3 Scheiden van wonen en zorg De bezuinigingen en de daarmee gepaart gaande wijzgingen in de ZZP indicaties borduren voort op een ander traject dat in de afgelopen jaren zijn intreden heeft gedaan, de verdere extramularisering van de zorg (NZA, 2012c). Door deze overheidsingrepen wordt ingezet op het langer thuis wonen van ouderen (Rijksoverheid, 2013). Dit langer thuiswonen komt tegemoet aan de wens die er speelt onder de ouderen om zo lang mogelijk in hun eigen omgeving te blijven. Naast het inspelen op deze wens is het voor de overheid ook voordelig wanneer ouderen langer voor zichzelf zorg, of dat ze hulp krijgen uit hun directe omgeving. Dit proces bespaart de overheid geld en is daarmee dus een verkapte bezuinigingsmaatregel. Het model van de extramurale zorg is het model dat gëintroduceerd is door Stichting Architectenonderzoek Gebouwen Gezondheidszorg (STAGG), het STAGG-model (Harkes, 2001).
162
Bijlage 3 Geschiedenis van de ouderenzorg in Nederland De zorgmarkt voor ouderen is een dynamische markt welke door de jaren heen onderhevig is geweest aan enkele veranderingen. In deze bijlage zal deze zorgmarkt ontrafeld worden en zal uiteen worden gezet hoe deze zich heeft ontwikkeld in de 20ste eeuw. Deze uiteenzetting wordt gedaan naar aanleiding van het boek: Architectuur van de ouderenhuisvesting door Noor Mens (Mens, 2009). B 3.1 Geschiedenis tot 2000 B 3.1.1 voor 1900
(<1900)
Ouderenhuisvesting en ouderenzorg gaat terug tot in de middeleeuwen. De huisvesting voor ouderen verschilde in die tijd niet veel van de gewone huisvesting, echter waren er enkele particuliere liefdadigheidsgebaren voor de huisvesting. Dit gebeurde dan voornamelijk door het inrichten van hofjes. In deze hofjes waren de woningen niet veel anders dan andere woningen, maar het grote verschil was de stedenbouwkundige invulling van dit type. De hofjes waren naar elkaar gericht en omsloten een open ruimte die veelal was ingevuld als een siertuin. Door deze stedenbouwkundige opzet waren de hofjes in zichzelf gekeerd en onttrokken zich van het drukke stadsleven waardoor de ouderen er erg rustig konden wonen. In de 17de en 18de eeuw nam deze vorm van huisvesting een enorme vlucht en kwam er steeds meer initiatieven vanuit de gegoede burgerij tot het creëren van hofjes. Dit gebeurde in het teken van maatschappelijke verantwoordelijkheid en gemeenschapszin en was vooral bedoeld voor de armzalige ouderen. Deze opzet van ouderenhuisvesting is momenteel nog steeds erg aantrekkelijk omwille van de rustgevende stedenbouwkundige opzet. In de huidige opzet zijn de woningen kleiner dan de gebruikelijke woningen en daarmee geschikt voor (alleenstaande) ouderen. Door de fraai vormgegeven binnenruimte hebben de bewoners de geneugten van rustig wonen en toch de voordelen van het leven in een stedelijke context waardoor ze gebruik kunnen maken van alle aanwezige voorzieningen. De periode van eind 17de eeuw tot eind 19de eeuw werd gedomineerd door de opvatting dat de ouderen een probleem waren voor de samenleving. Dit probleem werd vooral gecreëerd doordat de groep ouderen niet tot de beroepsbevolking behoorde maar wel veel geld kostte. Dit in de vorm van huisvesting en zorg terwijl ze zelf niet in staat waren dit geld te vergaren en daarom afhankelijk waren van particuliere initiatieven of kerkelijke gelden. Door dit debat werd er ietwat minachtend gekeken naar de groep ouderen. Door toedoen van dit debat werd in 1900 de bond voor staatspensionering opgericht. Deze bond structureert het debat en stelde zich de vraag of de pensioenregelingen voor de ouderen een gemeenschappelijke aangelegenheid was of een individuele kwestie was. Dit resulteerde in het feit dat in deze periode de ouderen vaak in de slechtste en goedkoopste woningen gehuisvest waren. Zelf deze goedkoopste woningen waren vaak nog te duur voor de armste ouderen waardoor er nog steeds geleund werd op particuliere initiatieven of kerkelijke gelden. 163
B 3.1.2 Begin 20ste eeuw
(1910-1940)
Tot aan het begin van de 20ste eeuw bestond er voor de ouderenhuisvesting geen speciale of aparte typologie. Pas met het ontstaan van de pensiontehuizen kwam er een speciale typologie. Deze pensiontehuizen werden ook wel rusthuizen of tehuizen voor ouden van dagen genoemd in de volksmond. De typologie van de pensiontehuizen bestond uit een complex met een grote concentratie appartementen voor ouderen met een centraal gelegen plek in het complex waar de gemeenschappelijke voorzieningen zich bevonden. In deze tehuizen waren een centrale keuken en gemeenschappelijke eetzaal opgenomen. De realisatie van deze complexen was nauw verbonden met de verzuiling in Nederland. Iedere zuil was op een bepaalde manier competitief met een andere waardoor er vanuit iedere zuil pensiontehuizen werden gerealiseerd. De opvattingen ten overstaan van ouderen vanuit de zuil was af te lezen in de ontwerpen voor de pensiontehuizen. Zo grepen de katholieken in Brabant vooral terug op de hofjes en de kloosterstructuren en werd er in een traditionele architectuur ouderenhuisvesting gerealiseerd voor vooral de wat rijkere ouderen. De protestanten richtten zich vooral op de armenhuisvesting en de pensions vanuit de protestantse zuil werden dan ook wel gerekend tot de armenzorg. Ook kwamen er tehuizen voor waarin arme en rijkere tezamen ondergebracht werden. Binnen deze gecombineerde pensiontehuizen was wel duidelijk te zien welk gedeelte toebehoorde aan de armen en welk gedeelte aan de rijkeren. Naast vanuit de verzuiling gestuurde ontwerpen waren er ook enkele vormen van huisvesting die gestuurd werden vanuit een bepaalde beroepsgroep. De architectuur van de ouderenhuisvesting van begin jaren 1900 laat zich vooral kenmerken door de traditionalistische stijl waarin ze is opgetrokken. Tot aan eind jaren 30 was er een grote spanning tussen deze traditionalisten en de functionalisten. Vanaf deze periode kwam de stijlen dichter bij elkaar, door toedoen van bijvoorbeeld J.J.P en van Ravesteyn. Daar waar in de jaren 20 de bouw van ouderenhuisvesting enigszins achter bleef, werd er in de jaren 30 meer en meer ruimte gereserveerd voor de ouderen. Dit gebeurde vooral in de uitbreidingsplannen, zoals de tuindorpen. In deze uitbreidingswijken verschilde de bebouwing voor ouderen niet veel van de omliggende bebouwing. Het doel was dan ook zelfstandig wonen met als extra voordeel de centrale gemeenschappelijke voorzieningen. In deze periode werd er minder door particuliere initiatieven gebouwd maar meer en meer door gemeentes en woningbouwcorporaties. Het begrip ouderenhuisvesting was voor de Tweede Wereldoorlog al wel bekend maar wel in geringe aantallen. Het aantal Nederlanders dat gebruik kon maken van deze voorzieningen was erg miniem en het betrof altijd enkel huisvesting en de component van zorg was niet meegenomen in de typologie. B 3.1.3 Na WOII
(1940 – 1950)
Vanaf ongeveer 1940 kwam er een nieuwe kijk op ouderenzorg in Nederland. De positie van de ouderen in de maatschappij werd als te schrijnend ervaren, welke vooral te maken had met de slechte inkomenspositie van deze groep. De basis onder de nieuwe 164
kijk op ouderen zorg was dan ook de bestrijding van de ouderdomsarmoede in Nederland. De eerste stap was het opnemen van ouderen zorg in het nieuwe stelsel van sociale zekerheid, dit zou de kosten voor ouderen drukken om zo de inkomenspositie van ouderen te verbeteren. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog verscheen er een rapport van Beveridge in Engeland waarin hij een voorstel deed voor aanpak van de armoede en de zorg voor ouderen. Het motief voor dit rapport was het besef dat de maatschappelijke en economische positie van veel bevolkingsgroepen na de Eerste Wereldoorlog beduidend verslechterd was. Deze sociale onrust was de broedkamer waaruit de Tweede Wereldoorlog is geboren. Het toekomstperspectief voor de burgers moest dus na de Tweede Wereldoorlog een stuk beter zijn. Te meer omdat het kapitalisme in deze periode een gedegen concurrent had aan het communisme waarin een veel grotere sociale zekerheid werd gepropageerd. Doordat de nederlandse regering ten tijden van de oorlog in ballingschap zat in Engeland hebben de plannen uit het rapport Beveridge enorme invloed gehad op de plannen voor ouderenzorg in Nederland. Na de plannen voor een pensioenstelsel van de politicus van Rhijn, die voorstelde dat er een soort inkomens verzekering moest komen waaruit de pensioenen moesten worden betaald, ontstond er in 1947 de Noodwet Drees waarmee deze plannen verwezenlijkt werden. De noodwet was een overgangswet waarbij de overheid zich inspande voor de eerste kosten maar in een later stadium van de wet zou er een gedeelte van ieder inkomen apart gehouden worden om zo te sparen voor het pensioen. Het bouwen aan de verzorgingsstaat in deze periode was onderdeel van had plan tot maatschappelijke reconstructie. Deze reconstructie had als doel om meer zekerheid te geven aan de burgers, zodat maatschappelijk afglijden welke het gevolg zou kunnen zijn van oorlog, bezetting en verwoesting moet worden voorkomen. De noodwet brak met de splitsing van arm en rijk, het was bedoeld voor alle burgers. Omdat de inhouding op het inkomen zowel gold voor lage als hoge inkomens en dat de pensioenuitkering ook bedoeld was voor beide groepen werd het probleem van enkel de arme ouderen getild naar een bredere groep. De slechte inkomenspositie en de armoede onder ouderen kwam het duidelijkst naar voren in de erbarmelijke omstandigheden waarin zij veelal woonden. Om de ouderdomsarmoede te bestrijden waren nieuwe vormen van ouderenhuisvesting dus ook noodzakelijk. In 1945 voldeed de woningvoorraad in Nederland niet aan de gestelde minimum eisen. Dat deze woningen toch bewoond werden had te maken met de enorme woningnood die ontstaan was na de oorlog. Door verwoesting en tien jaar stilstand in de sociale woningbouw was de bouwopgave enorm geworden. Ouderen woonden in deze periode in de “gewone” woningvoorraad of trokken in bij hun kinderen. Dat de woningen niet geschikt waren voor ouderen blijkt wel uit het feit dat 25% van de woningen geen inpandig toilet had en dat slecht 3% van de woningen beschikte over een douche faciliteit. De bouw van ouderenhuisvesting bleef achter en dit resulteerde in het feit dat op 1 okt 1950 slechts 37304 ouderen gehuisvest waren in speciaal voor hen bestemde woningen. Dit gebeurde in slecht 831 tehuizen, welke ook nog eens van voor de oorlog dateerden. Deze tehuizen voldeden niet aan de nieuwe standaard. Slecht 3o% van de bewoners beschikte over een eigen kamer en 15 % over een 2 persoonskamer. Meer dan de helft van de bewoners verbleef op zalen waar meerdere bewoners samenleefde. Naast de slechte kwaliteit was het ook nog eens zo dat de tehuizen een scheiding maakten tussen man en vrouw, waardoor echtparen niet samen konden blijven wanneer ze in een tehuis gingen wonen. Deze situatie duurde nog een tijdje voort want in 1962 had nog 165
maar de helft van de Nederlandse gemeentes een faciliteit tot ouderenhuisvesting. Er ontbraken dus nog steeds woningen voor ouderen, welke ontworpen waren naar de nieuwe standaarden en wensen van de ouderen. In deze periode was het ook een groot vraagstuk wat nu eigenlijk ouderdom was en wie er toe behoorden. Dit vraagstuk was zeer relevant want in de jaren na de oorlog werd er een enorme vergrijzing verwacht. Deze vergrijzing zou tot stand komen doordat de bevolking eerder zou stoppen met werken en dat de levensverwachting enorm was toegenomen. In een eeuw tijd was de gemiddelde leeftijd van de Nederlandse burger van 36,2 jaar oud in 1840 gestegen naar 65,7 jaar oud in 1940. Als kanttekening moet hierbij wel verteld worden dat er in de 19de eeuw veel meer zuigeling sterfte was. Maar een gemiddelde leeftijdstijging van vier jaar was wel waar te nemen. De verwachting was dat door de technologische veranderingen en verbeteringen in de wereld deze leeftijdsverwachting nog veel verder zou stijgen. Zo waren er prognoses dat het reëel was dat de bevolking zeker leeftijden van 120 jaar oud zou gaan bereiken. Mede door deze overschatte voorspelling werd er een prognose gedaan van de bevolkingsgroei boven de 60 jaar oud. In 1920 bedroeg het aandeel van de bevolking boven de 60 ongeveer z’n 600.000 personen, naar verwachting zou dit in 1970 richting de 1,7 miljoen personen gaan. Naast de grote vraag naar ouderenhuisvesting op dat moment zou het betekenen dat deze vraag in de komende jaren alleen maar toe zou nemen. Dit betekende dus dat er snel een oplossing gezocht moest worden voor het creëren van passende huisvesting voor ouderen. B 3.1.4 De doelgroep ouderen als politiek instrument
(1940-1950)
Ondank de prognose was er nog steeds geen duidelijkheid over de juiste duiding van de bevolkingsgroep ‘ouderen’. Er bestonden in de maatschappij twee verschillende ideeën over de aard van de doelgroep. De eerste opvatting was het feit dat men tot de groep behoorde die niet meer werkte en daarom geen inkomen meer had. Echter zou door de noodwet van Drees deze groep steeds kleiner worden en dan zou het uiteindelijk gedefinieerd kunnen worden op grond van de hulpbehoevendheid. De tweede opvatting over de doelgroep had ook te maken met zorgvraag van doelgroep. Dat maakte dat de tweede opvatting de meest gangbare was in die tijd. Dit hield in dat men naast de armoede bestrijding zich ook bezig ging houden met het recht op zorg en dat de problematiek rondom ouderdom meer was dan alleen de inkomenspositie verbeteren. De ambitie om de doelgroep strak te definiëren lag in de traditie van de opkomst van het rationele denken in de jaren veertig en vijftig van de twintigste eeuw. Er werd gedacht dat bepaalde onderdelen van het functionele lichaam zouden uitvallen of verminderen en dat daarmee de ouderdom geduid kon worden op een bepaalde levensfase. Echter wezen onderzoeken uit dat er geen lijn te trekken viel in de lichamelijke of geestelijke achteruitgang en dat er daarmee geen leeftijd vastgesteld kon worden wanneer iemand wel of niet tot de groep ouderen of bejaarden kon worden gerekend. Een onderzoek van Wartena naar ouderdom onderscheidde vijf verschillende principes die het volgens hem mogelijk maken om de doelgroep ouderen af te bakenen. Zijn principes hadden betrekking op; ziektebeelden, intreden van een bepaalde gelijkmatigheid, vertraging in het levenstempo, een dalend prestatievermogen en als belangrijkste principe het voorkomen van psychische klachten. De psychische klachten kwamen voor als nutteloosheid, overbodigheid en een minderwaardigheidsgevoel. De verschijnselen van 166
ouderdom hadden dus wel principiële kenmerken maar konden niet geduid worden richting een leeftijd. Wel werd duidelijk dat het stoppen met werken een katalysator was voor de psychische klachten. Ook de snel veranderende wereld om zich heen en de vlucht die de technische ontwikkeling had genomen deed ervoor zorgen dat ouderen zich eenzamer voelde. Kennis van de gevolgen van ouderdom werd als voorwaarde gezien om een doelgericht beleid te kunnen uitstippelen. Hoe ouderen het best gehuisvest konden worden was, onder andere, afhankelijk van hun woonwensen, maar die waren niet voor de hele bejaarde populatie gelijk. Het was dus nodig dat hierin een handige onderverdeling kwam. B 3.1.5 De doelgroep (1940-1950) In eerste instantie werd er op het gebeid van ouderen een onderverdeling gemaakt die gebaseerd was op sekse. Dit resulteerde in vier verschillende groepen, namelijk; Getrouwde mannen, getrouwde vrouwen, alleenstaande mannen en alleenstaande vrouwen. De meeste aandacht ging uit naar de groep van de alleenstaande mannen. In de jaren veertig en vijftig was dit namelijk een erg kwetsbare groep omdat zij niet of nauwelijks instaat waren voor zichzelf te zorgen. Deze generatie mannen kon vrijwel niets in het huishouden en koken behoorde tot aan dat moment nooit tot hun taken of bezigheden. Een latere en meer bruikbare onderverdeling was een kwalificatie op maten van hulpbehoevendheid. Grofweg kon de groep ouderen dan verdeeld worden in twee groepen, namelijk; de groep die zo nu en dan zorg nodig had en een groep die structurele dagelijkse zorg nodig had. In deze kwalificatie kon ongeveer negentig procent van de doelgroep ingedeeld worden onder de eerste groep en slechts tien procent onder de laatste groep. In de groep van structureel hulpbehoevende was dan een tweedeling te maken tussen valide en niet valide ouderen. In de huisvesting was de indeling op zorgbehoevendheid te maatgevende norm geworden in het eind van de jaren veertig. Echter lag de ontwikkeling van nieuwe gebouwtypes op dat moment nog stil maar werd er wel verder onderzoek gedaan naar de mogelijkheden tot het ontwikkelen van nieuwe types voor de huisvesting van ouderen. Na de oorlog heerste er een tendens dat sociale woningbouw erg belangrijk geacht werd. Een woning werd niet alleen gezien als een primaire levensbehoefte maar het maakte of kraakte de sociale samenhang van de maatschappij, daarmee werd het ook een instrument van de overheid om de maatschappij de vormen. Dit was zeker het geval bij ouderen, want omdat zij zelf niet veel omhanden hadden was wonen voor hun een hoofdzaak in het leven. Het wonen werd de essentie van de ouderenzorg in Nederland en moest zorgen voor persoonlijke en gemeenschappelijke vorming. Ouderenhuisvesting kreeg daarom na de tweede wereld oorlog een prominente plek in de architectonische opgaven voor de jaren daaropvolgend, omdat het (sociale) wonen zo hoog op de agenda stond: het bouwen van woningen, woonbuurten en woonwijken die uitdrukking gaven aan de sociale gedachte die destijds de maatschappelijke reconstructie beheerste. De ouderen werden eindelijk gezien als afzonderlijke doelgroep en ze werden ook ontdekt. B 3.1.6 Nieuwe typologieen
(1950)
167
Het inzetten van de woning als belangrijkste instrument in de ouderenzorg moet de teloorgang van de persoonlijkheid van de ouderen proberen te voorkomen. Dit zorgde namelijk voor meer psychische klachten en versterkte daarmee het ouderdomsproces. In de plattelands regio’s in Nederland was de noodzaak het hoogste. In Friesland, Groningen en Zeeland was er een tendens gaande door de industrialisatie van het landbouwwezen dat veel jongeren de regio’s verlieten om hun heil te zoeken in de stad waar ze als goedkope arbeidskracht aan het werk konden gaan. Door het wegvallen van deze groep in de regio konden de ouderen minder vaak terugvallen op hun kinderen voor extra zorg en waren zij sneller aangewezen op het vragen en krijgen van zorg. Deze ontwikkelingen zorgden voor een stroomversnelling in het onderzoek, ontwerp en realisatie van nieuwe type huisvesting voor de ouderen. Een van de eerste nieuwe types was de zogenaamde bejaardenwoning. Het was een twee persoons woning die redelijk gelijk stond aan de reguliere nieuwbouw woningen, maar met als groot voordeel dat alles gelijkvloers was. Deze woningen hadden geen relatie tot extra voorzieningen en waren er op gericht dat de ouderen zo lang mogelijk zelfstandig kon blijven wonen. Extra voorzieningen waren in deze tijd ook minder nodig omdat het toen nog gebruikelijk was dat de kruidenier, melkboer of huisarts aan huis kwam. De bejaardenwoning werd opgenomen tussen reguliere nieuwbouw woningen om zo het contact met de omgeving te stimuleren en de ouderen minder in een isolement te laten vervallen. Een ander ontwikkeld type was het pensiontehuis. Deze vorm van huisvesting was vooral bedoeld voor ouderen met een wat zeker mate van hulpbehoevendheid en dan vooral de huishoudelijke hulp. Dit type bestond uit een gebouw met gemeenschappelijke functies en kamer of appartementen voor alleenstaande en slechts enkele tweepersoons kamers. De gemeenschappelijke functies reikte vooral tot gezamenlijke eetvoorzieningen en een keuken, maar in sommige gevallen ook ruimtes voor recreaties. Het personeel woonde vaak ook in deze gebouwen en voor de bewoners die tijdelijk ziek waren, was er de mogelijkheid een kort verblijf te hebben in speciaal ingericht ziekenkamers. De kamers waren er vaak erg klein en de toiletten en badkamers waren voor gemeenschappelijk gebruik en bevonden zich op de gangen. Ruimte voor bezoek of logees was er nauwelijks en daarom waren er in sommige gevallen dan ook aparte logeerzalen. Dit type huisvesting kwam voor in twee hoedanigheden. In klein verband met zo’n 20 tot 30 bewoners, of in groot verband waar 100 tot 300 bewoners woonde. Deze pensiontehuizen werden veelal onder andere namen beschreven, ze staan ook bekend als rusthuizen, bejaardenhuizen, bejaardenoorden of verzorgingstehuizen. Een ander type voor ouderenhuisvesting bestond al langer maar werd heroverwogen en anders gebruikt. Dit was het verpleeghuis of ook wel invalidenhuis genaamd. Deze woonvorm was vooral bedoelt voor chronisch zieken en had meer weg van een ziekenhuis. Het kan echter niet in de typologie van het ziekenhuis vallen omdat het veel minder medische voorzieningen bezat dat een regulier ziekenhuis en in tegenstelling tot een ziekenhuis had een verpleeghuis enkel een beddenhuis en geen polikliniek of geneesafdeling. Een verpleeghuis had de naam van een voorportaal voor de dood en ondanks dat het verblijf een permanent karakter had kwam dit niet tot uiting in een huiselijke sfeer waarin de nadruk lag op het wonen. Er bestond ook nog een combinatie van de typologieën van de bejaardenwoning en het pensiontehuis. Deze combinatie was bedoeld voor mensen die zelfstandig wilde en konden blijven wonen maar toch ook gebruik wilde maken van de voorzieningen die de 168
tehuizen aanboden. Deze synergie strekte zich alleen tot op het gebouwniveau en het had dus geen buurt of wijk overstijgende functie. Bejaardenwoning, pensiontehuis, verpleeghuis en de combinatie waren tot midden jaren zeventig het complete palet van ouderenhuisvesting in Nederland. De typologieën van huisvesting waren ingedeeld op zorgniveau. Een fase verandering in de zorgbehoevendheid van de bewoners betekende dus automatisch dat men moest verhuizen. Verhuizen was destijds logischer en minder werk dan nu. Mensen hadden bijvoorbeeld minder spullen. Dit veranderde vanaf de jaren zestig, door intrede van centrale verwarming en elektra. Dit maakte het mogelijk om het huis meer en beter te gebruiken waardoor een woning waardevoller werd voor de bewoners en waardoor ze meer huisraad verzamelden in de periode dat ze in een woning leefde. B 3.1.7 Productie opvoeren
(1950-1960)
De bouw van de nieuwe type woonvormen voor ouderen verliep gestaag en er kwamen er steeds meer van. Veel van deze bouwprojecten werden gerealiseerd middels overheidssubsidies voor sociale woningbouw. Ook waren er nog tal van particuliere initiatieven die gerealiseerd werden vanuit opgerichte stichtingen welke hun wortels hadden in de nog verzuilde samenleving. De focus lag in de jaren vijftig en zestig vooral op het vergroten van de productie wat als gevolg had dat de huisvesting erg sober was en dat de wooneenheden erg klein waren. Zo waren er reguleringen die een maximum aantal vierkante meters voorschreven waar door de woningen bestonden uit huiskamers van maximaal twaalf vierkante meter en slaapkamers van maximaal 6 vierkante meter. De regels bepaalde dat de gebouwen voor ouderenhuisvesting een maximaal oppervlak mochten hebben van veertig vierkante meter maal het aantal bedden dat het gebouw huisveste. Een appartement van vijfentwintig vierkante meter moet in die tijd dus als erg ruim worden gekwalificeerd. Er werd erg veel gebouwd maar desondanks was er tot aan het begin van de jaren zestig nog een vraag die drie maal zo groot was als het aanbod aan ouderenhuisvesting. Om de productie op te schroeven werd standaardisatie van de bouwmethoden nagestreefd. Dit om kosten te besparen en om ongeschoolde arbeidskrachten in te zetten in de bouw als remedie voor de grote werkeloosheid in het land. Dit resulteerde in schaalvergroting en versobering van de gebouwen. Aan het eind van de jaren zestig was er sterk het gevoel dat de ouderenhuisvesting op het verkeerde spoor was terechtgekomen. Er ontstond een steeds grotere afkeer van ouderen om naar de nieuwe, speciaal voor hen ontwikkelde woningen te verhuizen, en de conclusie was dat heel de ongekende operatie van ouderenhuisvesting uiteindelijke onbetaalbaar zou blijken te zijn. Dit resulteerde in een functionele mis match op de markt van de ouderenhuisvesting. De bejaardenhuizen waren te populair geworden. Ouderen gingen te snel naar een dergelijke woonvorm om latere, gedwongen, verhuizing te voorkomen wanneer zij in een ander stadium van zorgbehoevendheid zouden belanden. Aan de andere kant bleven langdurig zieken te lang hangen in de bejaardenhuizen omdat er een ondercapaciteit was in de verpleegtehuizen. De bejaardenhuizen werden daardoor te groot en vormden zelfs op een heel aantal plekken voor bejaarden enclaves. Deze enclaves werden gebouwd aan de rand van de stad omdat door de omvang van de opgave ze geen plek in de stad konden innemen. De bejaardentehuizen waren door deze ontwikkelingen meer gericht op zorg dan op wonen en hadden weinig connectie met de 169
rest van de stad en samenleving. Dit zorgde voor verder isolement van de doelgroep. Door deze ontwikkeling vindt er in het begin van de jaren zeventig een omwenteling plaats en komt de focus weer te liggen op de zelfstandige bejaardenwoning om zo de druk bij de bejaardenhuizen weg te nemen. Daarnaast worden de eisen om in aanmerking te komen voor het bewonen van een verzorgingstehuis strenger en worden er meer verpleegtehuizen gebouwd. B 3.1.8 Kriktiek vanuit de doelgroep (1960-1970) Wat voor deze gehele periode nog steeds geldt is dat de typologieën gestuurd zijn vanuit de zorgbehoefte van de bewoners en dat schakeling tussen de typologieën betekende dat de zorgvraag moest toe of afnemen. Dit had direct gevolgen voor verhuizing van de bewoners en werden daarmee ontwricht uit hun bestaande omgeving. Dit was iets wat inmiddels veel minder geaccepteerd was als tien tot vijftien jaar daarvoor, waardoor hier meer weerstand tegen was en dit voor meer stress en psychische klachten kon leiden onder de ouderen. B 3.1.9 AANVULLEN (1980 tot 2000) - Levensloop wonen - Opkomst neo-liberalisme - Geloof in de onzichtbare hand van de markt - Economische groei en toename welvaart - Uitwassen van de welvaartstaat
170
Bijlage 4 “Actuele woonvormen voor ouderen” In deze bijlage zal een beeld geschetst worden van het spectrum van ouderenhuisvesting zoals deze zich heden ten dagen voordoet. Belangrijke tweedeling is intramuraal en extramuraal wonen. Deze tweedeling wordt nader beschreven in bijlage 6 “STAGG-Model“. B 4.1 extramurale woonvormen Zelfstandige woningen Alle diensten die samenhangen met langer zelfstandig wonen moeten bereikbaar zijn of kunnen worden geleverd. Buiten de straal van de woonzorgzone bevinden zich dan zelfstandige woningen met zorg op afspraak. Nultredenwoningen Een woning die zonder trappen van buiten af bereikbaar is en waarbij de primaire ruimtes(keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer) zich op dezelfde woonlaag bevinden. Levensloopbestendige woningen Drempelloze woningen met ruim bemeten sanitair. Deze woningen zijn geschikt voor jonge gezinnen, mindervalide mensen of ouderen. Een reguliere woning met enkele aanpassing dit maakt het mogelijk dat er een diversiteit aan huishoudens in deze woningen kan wonen. Domotica De integratie van technologie en diensten, ten behoeve van een betere kwaliteit van wonen en leven. Deze techniek kan gëinstalleerd worden in alle woningen voor ouderen waardoor er in noodgevallen hulp op afroep kan komen. Ondersteund wonen De woningen kunnen deel uitmaken van een gewone woonwijk of gegroepeerd zijn in één of meerdere gebouwen. Alle bewoners zijn vrij in hun doen en laten. Indien gewenst en al dan niet op regelmatige basis kunnen ze gebruik maken van services zoals schoonmaakdiensten, maaltijdbedeling, wasverzorging, enzovoort. Uitzonderlijk en voor een beperkte periode kunnen bewoners 24 uur per dag ondersteuning krijgen. Groepswonen Groepswonen houdt in dat een aantal ouderen besluiten om samen in één huis te wonen met de bedoeling zo lang mogelijk voor elkaar te blijven zorgen. In die zin doet het een beetje denken aan de communes van de jaren zestig. Een ‘groepswoning’ bestaat meestal uit gezamenlijke delen (bv. woonkamer, wasplaats,…). Daarnaast heeft iedere bewoner / elk gezin privéruimte (slaapkamer, badkamer,…).
171
Kangoeroewoningen De termen 'kangoeroewonen' en 'duplexwonen' worden wel eens door elkaar gebruikt, wat verwarrend kan zijn. Wij reserveren de term 'kangoeroewonen' voor een formule waarbij een oudere of een ouder koppel de gelijkvloerse verdieping van een woning betrekt en een jong gezin (meestal geen familieleden) de andere verdiepingen. Duplexwonen Duplexwonen houdt in dat een jong gezin in de woning trekt en de oudere persoon in een kleine aangebouwde woning of in een aparte kamer (liefst individueel toegankelijk) woont. Het is een voorbeeld van intergenerationeel wonen Aanleunwoningen Aanleunwoningen zijn woningen voor ouderen die gebouwd zijn tegen of in de nabijheid van een rusthuis of een woon- en zorgcentrum. Mensen die nog redelijk mobiel zijn en geen grote gezondheidsproblemen hebben, komen in aanmerking voor deze woningen. Zij profiteren op deze manier van de diensten van het verzorgingscentrum (verpleging dichtbij en bereikbaar via een eenvoudige alarmknop, mogelijk schoonmaakservice of verzorging van maaltijden), terwijl ze verder redelijk zelfstandig kunnen blijven wonen met veel meer privacy dan in het verzorgingscentrum mogelijk zou zijn.
B 4.2 intramurale woonvormen Woon-zorgcomplex: = bejaardenhuis, woonzorgcentrum, verzorgingstehuis, rusthuis Het hart van de woonzorgzone bestaat uit een zorgkruispunt en wonen met zorg. Dit is vaak een gebouw maar het kunnen ook een apart zorgcentrum en een woongebouw zijn. Vaak wordt hier ook intramurale zorg aangeboden. Steunpunt In verbinding met het zorgkruispunt/wozoco. Biedt ondersteuning aan zelfstandige woningen welke zich buiten de woonzorgzone bevinden. Deze zelfstandige woningen kunnen middels zorg op afspraak bediend worden. Door de steunpunten wordt het bereik van de woonzorgzone vergroot, dit heet een woonservicegebied. Verzorgd wonen Het zijn levensloopgeschikte woningen met de aanwezigheid van een zorginstelling met 24-uurs zorgdienst in de directe omgeving. In de woning zijn extra vierkante meters ruimte aanwezig voor verzorging. Er is de mogelijkheid tot het verkrijgen van extramurale verzorging, verpleging en begeleiding en hotel- en welzijnsdiensten. Het gaat niet zelden om geclusterde vormen van wonen, zoals woonzorgcomplexen voor ouderen, begeleide woonvormen voor verstandelijk en/of lichamelijk gehandicapten.
172
Beschermd wonen Deze woonvorm biedt zwaardere vormen van zorg in een zo gewoon mogelijke omgeving. De woonvorm bevind zich in de directe omgeving van een 24-uurszorgsteunpunt en er is 24-uur per dag toezicht en begeleiding mogelijk. De bewoners beschikken zowel over privé ruimten als over gemeenschappelijke ruimten en zorgruimten. De woningen zijn veelal in groepen geschakeld. Verpleegtehuis Een instelling waar patiënten kunnen worden verpleegd die niet langer voor een medische behandeling opgenomen behoeven te zijn in een ziekenhuis. Op een revalidatieafdeling kan men dan werken aan verder herstel en/of aanpassing aan de veranderde gezondheidssituatie. Er verblijven ook veel mensen die door ernstige belemmeringen langdurig niet in staat zijn om thuis of in een verzorgingshuis te verblijven In de bejaardenzorg zijn het verschil tussen verzorgingscentrum en verpleeghuis veel kleiner dan vroeger. In de jaren zeventig waren bejaardenhuizen nog bestemd voor gezonde ouderen en verpleeghuizen voor zieken of voor mensen met een beperking. De bejaardenoorden zijn nu woon- en zorgcentra, die niet zelden ook enkele bedden voor mensen met een verpleeghuis-indicatie hebben. Meestal is er dan kontact met een verpleeghuisarts die de zorg van de huisarts kan ondersteunen. Anderzijds hebben deze zorgcentra vaak ook een functie voor ouderen in de buurt en kunnen al dan niet in aanleunwoningen wonende bejaarden een beroep doen op zorgverlening, bijvoorbeeld in de vorm van maaltijdverstrekking, badbeurten, een alarmsysteem en dergelijke. Hospice Een instelling met een huiselijke sfeer die zich in terminale zorg heeft gespecialiseerd. Ongeneeslijk zieken kunnen hier tot aan hun dood worden verzorgd. Door de huiselijke sfeer wordt dit als beter ervaren dan een ziekenhuisomgeving, terwijl er toch nog voldoende medisch personeel aanwezig is
173
Bijlage 5 “Brainstorm” Beschrijving van het proces dat is toegepast voor het observatieschema uit hoofdstuk 4. De ZNW methode is een proces van divergeren en convergeren welke tot doel heeft het in kaart brengen van welke elementen van invloed zijn op het begrip Thuisgevoel. De methode zet het het begrip thuisgevoel uit elkaar om zo tot werkbaren deel begrippen te komen welke de input zullen leveren tijdens de observaties in hoofdstuk 6: De case studies. Ten grondslag aan de methode liggen de uitkomsten uit de literatuur studie van hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk zijn 12 verschillende denkers besproken uit 3 verschillende vakgebieden ( filofsofie, architectuur, socialewetenschappen). De deelnemers aan de brainstorm waren: 1. Matthijs Roobeek, Master student systems en control. 2. Bart Krijgsman, 4de jaars Bachelor student Industreel Ontwerpen 3. Laurens Kranendonk, 4de jaar Bachelor student Lucht en Ruimtevaart. 4. Koen Verhees, Afstudeerder Architectuur.
De brainstorm bestond uit 10 verschillende stappen. Stap 1: Inlezen in de materie De 12 visies uit hoofdstuk 4 werden individueel gelezen Stap 2: Eigen samenvatting in een zin Iedere deelnemer schreef per visie in 1 of enkele zinnen zijn interpretatie van de essentie van de visie op.
Figuur 212: Essenties in 1 zin
Stap 3: Vergelijking van de samenvattingen De deelnemers presenteerde hun essentie per visie aan de groep. De groep reageerde op elkaar om zo de essentie van de visies aan te scherpen. Na deze stap waren alle deelnemers ingelezen in de materie en hadden ze de zelfde achtergrond informative.
174
Stap 4: Associaties dmv znw De deelnemers lazen nogmaal de 12 visies door. In tegenstelling tot stap 2 vatten ze de essentie nu niet samen middels een zin, maar werden de deelnemers geacht enkele zelfstandigenaamwoorden op te schrijven welke toepasselijk waren voor een bepaalde visie.
Figuur 213: Zelstandigenaamwoorden op een post-it schrijven
Stap 5: Ordenen van de znw 12 verschillende kolommen werden aan de wand gemaakt welke de 12 visies representeerde. In deze kolommen werden alle briefjes met zelfstandigenaamwoorden gehangen. Zo kreeg de groep een overzicht van alle woorden welke waren benoemd per visie.
Figuur 214: Met de groep ordenen van de zelfstandigenaamwoorden
Stap 6: Elimineren van znw De briefjes met woorden werden naast elkaar gelegd op tafel en er werd gezocht naar dubbele woorden. Deze dubbele briefjes konder worden geelimineerd zodat iedere woord maar een keer op de tafel lag.
Figuur 215: Het elimineren van dubbele woorden op post-its
175
Stap 7: Bundelen van znw Op de tafel werden de briefjes met woorden ten opzicht van elkaar verschoven. Daarmee werd gezocht naar klusters van woorden waarvan de betekenis en relatie met elkaar aangingen.
Figuur 216: De woorden bundelen en onder elkaar leggen
Stap 8: Categoriseren van de bundels: De bundels van woorden die op tafel lagen werden ingedeeld in een catagorie en kregen hierbij een naam. Deze naam was in sommige gevallen een woord dat zelf in de bundel zat, soms werd hiervoor ook een nieuw znw geformuleerd.
Figuur 217: De bundels aan het raam hangen voordat zee en hierarchie hebben
Stap 9: Aanbrengen van een hierarchie tussen de woorden: De bundels van woorden werden tegen het raam gehangen. De briefjes werden van boven naar beneden en van links naar rechts verschoven om zo te bepalen welke woorden invloed op elkaar hadden. Door deze stap werd een hierarchie aangebracht in bundels.
Figuur 218: Zelstandigenaamwoorden voorzien van een hierarchie door de te verplaatsen over het raam
176
Stap 10: reflectie op het resultaat: Nu de briefjes aan het raam hingen in een verkregen hierarchie werd er gereflecteerd op het gecreeerde schema. De bruikbaarheid en de volledigheid van het schema werd bediscussieerd en die gaf in sommige gevallen aanleiding om nog kleine wijzigingen door te voeren. Dit resulteerde in het uiteindelijke observatie schema.
Figuur 219 & 220: Na refllectiee de definitieve bruikbare hierarchie ophangen
Reflectie op de methode: De methode is een zelfbedachte methode welke veel overeenkomsten kent met twee gangbare brainstorm methods: Yellow paper - methode en de Mindmap – methode. Yellow paper is een brainstormtechniek die goed is in te zetten als het gaat om procedures en vooral processen. De eerste ronde is Post-it's schrijven en op de wand (het Yellow Paper) plakken. Daarna volgt een proces van ordenen en verbeteren (Deinnovator, 2013b). Een mindmap is een diagram opgebouwd uit begrippen, teksten, relaties en/of plaatjes, die zijn geordend in de vorm van een boomstructuur rond een centraal thema. Een mindmap wordt gebruikt om creatieve processen te ondersteunen en bij leren en onthouden (De-innovator, 2013a). De gebruikte methode is een methode waarin deze 2 technieken zijn toegepast maar waar wel een eigen draai is gegeven aan deze technieken. Hiermee kan dus niet vastgesteld worden dat de gebruikte methode een betrouwbare en valide methode is. Doordat de methode bruikbaar is in de praktijk (voor de casestudies) ben ik geneigd te zeggen dat de methode valide is, de zogenaamde indruksvaliditeit en betekenisvaliditeit (Zee, 2012). Voordat er iets over de betrouwbaarheid gezegd kan worden is het essentieel om deze methode vaker toe te passen om te kijken of de uitkomsten daarbij dan steeds gelijk zijn . 177
Figuur 221: 1ste observatie schemana brainstorm
178
Bijlage 6 “Structuralisme” Het Structuralisme is een term die pas eind jaren zeventig zijn intrek heeft genomen in het architectuur debat. Het is een reactie op veranderingen en tendensen in het architectuurlandschap van de periode tussen 1900 en 1960. Het is de periode die bekend staat als de opkomst van het Modernisme. Hier zal een uiteenzetting worden gedaan van de opkomst van dit gedachtengoed en stroming. Dit is gedaan met behulp van het boek; Structuralisme in de Nederlandse Architectuur (Heuvel, 1992). Omdat dit aansluit om het gebouw De Drie Hoven zal de uiteenzetting over het Structuralisme extra aandacht vestigen op de rol die Herman Hertzberger hierin had, de architect van De Drie Hoven. B 6.1 Begin 20ste eeuw In het begin van de twintigste eeuw wordt de architectuur in Nederland en de rest van Europa gedomineerd door Neostijlen welke hun plaats innemen in steeds verder vervuilde en overbevolkte industriële steden. Nieuwe architectonische opvattingen krijgen vorm door middel van verschillende stromingen zoals die van Berlage (plan zuid), de Amsterdamse school, Traditionalisme, Delftse School, de Stijl, Het Nieuwe Bouwen, en CIAM. Hertzberger groeide op in Amsterdam Zuid en heeft dus van kinds af aan veel invloed ondervonden van de ideeën en beelden van de architectuur van Berlage. De Traditionalisten nemen het baksteengebruik en de traditionele vormentaal over van Berlage en vinden elkaar vervolgens in de Delftse School onder aanvoering van Grandpre Molliere. Deze zelfde Molliere is ten tijde van de universitaire opleiding van Hertzberger hoogleraar aan de Technische Universiteit van Delft en heeft daarmee een grote invloed op de opleiding van Hertzberger. Tegenover deze beweging staat het Nieuwe Bouwen voor welke de vernieuwingen die ingezet waren door Berlage niet ver genoeg gingen en welke streefde naar een veel functionelere architectuur. Deze beweging vond verdere aansluiting in Europa middels CIAM (Congres Internationaux d’ Architecture Moderne). Tussen deze ontwikkelingen in stond de Amsterdamse School welke de ideeën van Berlage te oppervlakkig vond en zich richtte op het decoreren en boetseren van bouwvolumes middels baksteencomposities. Daarnaast bestonden nog architecten van De Stijl die zich toespitsten op de vormgeving en nieuw materiaalgebruik gecombineerd met traditionele constructie vormen. B 6.2 CIAM Vooral het nieuwe bouwen en daarmee de CIAM heeft een grote invloed gehad op veranderende opvattingen over architectuur en stedenbouw die leidend waren tot aan de jaren zestig van de twintigste eeuw. Eind jaren veertig ontstond er meer en meer kritiek op de opvattingen van CIAM en werden de uitgangspunten van het Charter van Athene, functionele architectuur en functie scheiding, bekritiseerd. Het tiende congres van de CIAM, in Dubrovnik in 1959, was een hoogtepunt daarvan. De groep architecten die dit congres voorbereid hadden werd later ook wel Team X (tien) genoemd. Dit team bestond uit Jaap Bakema, Aldo van Eyck, George Candilis, Shadrach Woods, Rolf 179
Gutman, William Howell, Alison Smithson, Peter Smithson en John Volcker. Dit tiende congres betekende de ontbinding van de CIAM. Na dit laatste congres werd er toch nog een elfde congres georganiseerd in september 1959 in Otterlo. Dit congres kenmerkte zich door andere opvattingen richting een meer menselijkere en socialere architectuur. De opvattingen van CIAM werden geventileerd door het blad ‘de 8 en opbouw’. In dit tijdschrift werden enkele plannen gepubliceerd en zo maakte de architectuurwereld steeds meer kennis met het gedachtegoed. Later, vanaf 1946, nam het maandblad Forum deze taak over als spreekbuis voor het CIAM. In midden jaren vijftig vond de initiatiefnemer van het blad Forum dat er kritischer gekeken moest worden naar de bouwopgaven in Nederland. Er moest niet zozeer gereflecteerd worden op de kwantiteit van de ontwerpen maar meer op de kwaliteit ervan. Daarom kwam er in 1959 een nieuwe redactie voor het maandblad. Deze nieuwe redactie bestond uit; Dick Apon (1926), Aldo van Eyck (1918), Jaap Bakema (1914), Gert Boon (1921), Joop Hardy (1918), Herman Hertzberger (1932) en Jurriaan Schrofer. Deze nieuwe redactie had een sterke relatie met het Team X die de ontbinding van CIAM tot stand had doen komen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de eerste uitgaven van Forum onder de nieuwe redactie samenviel met het 11de ‘CIAM’ congres te Otterlo. B 6.3 FORUM Het eerste nummer onder de nieuwe redactie kan gezien worden als een manifest voor wat later het Structuralisme is gaan heten. Dit manifest werd ingeluid door het artikel van Aldo van Eyck, "Het verhaal van een andere gedachte” (A. v. Eyck, 1959). In dit artikel spreek van Eyck over het falen van de beroepsgroep in de voorbije jaren; "Zelden waren de mogelijkheden ruimer - Zelden heeft een vak zo gefaald." Van Eyck stelde dat Nederland in ruimtelijke zin onleefbaar was geworden. Leefbaarheid en sociale interactie waren thema’s welke waren vergeten of nagelaten en welke moesten worden geherintroduceerd om het land ruimtelijk weer leefbaar te maken. Een belangrijk verwijt richting het CIAM gedachtegoed was dat het saai en eentonig was en dat de burger er geen identiteit of plaatsbesef door kreeg.
Figuur 222: Cover, “… een andere gedacht” Forum 7 (A. v. Eyck, 1959). Figuur 223: Luchtfoto, Bos en Lommer, “ zelden waren de…” (A. v. Eyck, 1959).
180
In de tweede editie onder de nieuwe redactie staat een artikel van Herman Hertzberger (H. Hertzberger, 1959). In dit artikel geef Hertzberger met een voorbeeld aan wat hij bedoelt met transitie ruimte en het belang van een gearticuleerde maar soepele overgang tussen binnen en buiten. Dit zet hij kracht bij met een voorbeeld van luciferdoosjes die hij op verschillende manieren opstapelt. Wanneer de stapeling minder rationeel maar meer speels uitgevoerd wordt ontstaan er nieuwe ruimtes en andere ruimtelijke relaties. Deze ruimtes zorgen voor een overgang tussen interieur en exterieur en introduceren een transitie ruimte tussen binnen en buiten. Deze ruimtes geven nieuwe kwaliteiten en zorgen voor identiteit van de wooneenheid, daarnaast bieden ze de mogelijkheid tot sociale interactie tussen de verschillende bewoners. Het is een duidelijk voorbeeld van de menselijkere en socialere vorm van architectuur die de nieuwe redactie voor ogen had.
Figuur 224: Lucifer doosjes door die de mogelijkheden aangeven van de overgang tussen privaat en publieke ruimte (H. Hertzberger, 1959).
Ongeveer twee jaar later komt er in een van de uitgaves van Forum een publicatie van het burgerweeshuis voor Aldo van Eyck welke in 1960 is gerealiseerd (A. v. Eyck, 1961). Het gebouw heeft een grillige lay-out waardoor er veel interactie mogelijk is tussen de gebruikers en dat er veel ruimtes ontstaan welke direct daglicht hebben. Het gebouw wordt als voorbeeld gezien van de Forum gedachte en daarmee het startpunt van het Structuralisme. Van Eyck schreef zelf over het gebouw; 'Een kleine wereld in een grote, een grote wereld in een kleine, een huis als een stad, een stad als een huis, een thuis voor kinderen'. De uiterlijke eenheid van de verschillende huisjes wordt aan de binnenzijde van het gebouw niet doorgezet. Het interieur is in elk huisje juist weer anders. De ruwe buitenkant contrasteert met de zachte binnenkant. Zelf vergeleek Van Eyck het met een ruige winterjas met een zijden voering. Van Eyck heeft gebruikt gemaakt van baksteen, ruw beton, geschilderde stenen en gekleurd glas. Om de tegenstelling tussen binnen en buiten toch weer op te heffen heeft hij glazen wanden aangelegd, waardoor je je zowel binnen als buiten waant. Om de overgang van het veilige huis naar de buitenwereld soepeler te laten verlopen, ontwierp Van Eyck ook nog een 181
omsloten plein tussen het gebouw en de stad. De ideeën van de Forum redactie kregen vorm in het werk van van Eyck. Het gebruik van het skelet als structurerend element voor het hele gebouw zette dan ook een nieuwe richting in. Een richting die veel architecten zouden doen volgen met ieder zijn eigen interpretaties van die structuren.
Figuur 225: Luchtfoto burgerweeshuis te Amsterdam (A. v. Eyck, 1961). Figuur 226: Plattegrond burgerweeshuis te Amsterdam (A. v. Eyck, 1961).
In het vakgebied van de architectuur werd de nieuwe redactie al snel aangeduid als de Forumgroep en ze hadden in de periode van 1959 tot ongeveer 1974 veel invloed op het architectuur debat in Nederland, maar ook zeker internationaal. In juli 1967 kwam het laatste Forum magazine uit door de zo invloedrijke redactie. Belangrijke opvattingen van de Forumgroep waren: herwaardering van principes van de historische stad en transformatie naar onze tijd, "Sense of Place", verscheidenheid, geleding van de bouwmassa, identiteit van de bewoners en de stedenbouwkundige vormen, groei, verandering en samenhang. Oftewel menselijke en sociale componenten terugbrengen in de architectuur en het architectuurdebat. Het door van Eyck geïntroduceerde structureren middels het skelet van het gebouw om zo de idealen van de Forum gedachten te verwezenlijken, kreeg bijval van verschillende architecten. De inzendingen voor de Prix de Rome in 1962 door Piet Blom en Joop van Stigt zijn goede voorbeelden van het opkomende Structuralisme. Met het gebruik van elementen van een kleine orde wordt de specifieke functie van wonen, werken, slapen gedefinieerd. Waarmee het gebruik en functie differentieert en de structuur alles samensmelt tot een gebouw. Dit principe is in de latere werken van Herman Hertzberger ook terug te vinden. Hertzberger probeerde de forumgedachte en het daaruit voorvloeiende Structuralisme nader te definiëren.
182
B 6. 4 Structuralisme door Herman Hertzberger Het verder bestuderen en uitwerken van deze principes resulteerde in twee ontwerpen voor raadhuizen en voor een verzekeringsmaatschappij. In de ontwerpen voor de raadhuizen ging hij uit van een bepaalde anti monumentaliteit waarin publiek en ambtenaren veel in contact met elkaar kwamen. Bij het ontwerp voor de verzekeringsmaatschappij ontwierp hij afzonderlijke werkplekjes voor het personeel welke middels paden of luchtbruggen met elkaar verbonden werden. In deze drie ontwerpen was iedere keer de ontmoeting van gebruikers middels speciale ruimtelijke verbindingen het uitgangspunt. In de lijn met van Eyck organiseerde hij de gebouwen middels een structurerende constructie die alles bij elkaar hield en er een gebouw van maakte, waarin kleinere eenheden de specifieke programma’s opnamen. De ruimtelijke relaties bevonden zich tussen deze eenheden door en volgden de structuur van de constructie. Als aanvulling op de uitwerking van van Eyck van de Forum gedachte zorgde Hertzberger voor een aansluiting en verweving met het stedelijk weefsel. Zijn ruimtelijke verbindingen kunnen opgevat worden als het verlengstuk van de publieke ruimte en zijn dan ook ontworpen als een soort binnenstraten. Ondanks dat zijn ideeën erg in de smaak vielen binnen het vakgebied, waren de juryleden van de prijsvragen voor de raadhuizen in Valkenswaard en Amsterdam niet voldoende onder de indruk en daarom werden zijn ontwerpen dan ook niet gekozen om door te gaan naar de volgende ronde, laat staan de prijsvragen te winnen. Anders was dit bij het ontwerp voor de verzekeringsmaatschappij, het nieuwe Hoofdkantoor voor Centraal Beheer in Apeldoorn. Dit ontwerp werd wel gerealiseerd en daarmee kon hij zijn filosofie en interpretatie van de Forum gedachten toetsen in de praktijk. Zijn ontwerp bestond uit binnenstraten die aansluiten op het stedelijk weefsel van Apeldoorn en binnen het constructie principe stonden verschillende ‘torentjes’ waarin de werkplekken of andere functies waren opgenomen. Van Eyck beschreef dit ontwerp als een georganiseerde chaos, wat enigszins contrasterend was met de opvattingen van Hertzberger, die eigenlijk opzoek was naar een bepaalde helderheid.
Figuur 227: Lucht foto, hoofdkantoor Centraal Beheer, Apeldoorn(AHH, 2013) . Figuur 228:Plattegrond, ontwerp Centraal Beheer, Apeldoorn (AHH, 2013).
183
Het Structuralisme ontwikkelde zich in de midden jaren zestig snel en kreeg steeds meer aanhangers in het vakgebied. Nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen werden meegenomen in het concept zoals bijvoorbeeld de verdere vraag naar flexibiliteit. Daar waar bij het burgerweeshuis van van Eyck nog sprake was van een specifieke functie ontstond er steeds meer de vraag naar generieke gebouwen. Kenmerkend voor de gebouwen uit deze periode zijn de constructie die als structurerend element werd gebruikt en steevast in het zicht werd geplaatst. Dit gebeurde zowel voor het exterieur als voor het interieur. Groei en samenhang werden de belangrijkste thema’s in dit stadium van de ontwikkeling van het Structuralisme. Groei en samenhang vergen eenvoudige uitbreidbaarheid, daarom zijn de constructies binnen het Structuralisme relatief eenvoudig en uitbreidbaar ontworpen. Functies moeten kunnen groeien of vervangen kunnen worden. Dit heeft gevolgen voor de constructie en voor de gevels, het moet aanpasbaar zijn naar verloop van tijd. Er zijn zelfs enkele voorbeelden van ontwerpen waar de constructie ook buiten het gebouw om doorloopt. Deze doorzetting van de constructie wekt een bepaalde suggestie dat het gebouw kon groeien. Het was zelfs in sommige gevallen ook een aanzet tot verder uitbreiding. B 6.5. Wat is Structuralisme niet? Echter was de verschijningsvorm van een gebouw niet hetgeen waar het Structuralisme, of liever gezegd, de Forum gedachte op was gestoeld. Veel belangrijker was het dat er ontworpen werd vanuit de menselijke behoefte en dat de ruimtelijkheid van het gebouw relaties legde die ontmoeting van de gebruikers faciliteerde en stimuleerde. Daar waarbij de architecten vanuit CIAM opzoek waren naar vormen van licht en lucht in de architectuur, was het bij de Forum gedachte vooral het vormgeven aan begrippen als privacy en ontmoeting. Deze zoektocht naar vormgeving kreeg vooral gestalte door gebruik te maken van nieuwe bouwmethoden welke middels geometrische configuraties onderlinge schakelingen mogelijk maakte. In deze gebouwen bevond zich, als reactie op de monofunctionaliteit vanuit de CIAM gedachte, een mix van verschillende functies. Deze functie mix was gestoeld op de referentie naar de levendige oude stadskernen waarin allerlei functies door elkaar heen een levendig stadbeeld genereerde. De term Structuralisme wordt over het algemeen te veel en daarmee ook verkeerd gebruikt. Dit misschien door een gebrek aan kennis en verkeerde interpretatie van werken. Hertberger zei over deze ontwikkeling dat ‘alles wat op een of andere manier, hoe krakkemikkig ook in elkaar zit, draagt al spoedig de naam structuur. Alles in de architectuur, goed of slecht, waarbij de constructie visueel op de voorgrond treedt, en dat te maken heet met repetitie van al of niet geprefabriceerde beton onderdelen, rasters en van skeletten, stijf of rammelend of allebei, het wordt in de lade van de Structuralisten opgeborgen’. Het draaide meer om de ideologie die aan het ontwerp ten grondslag lag dan om de fysieke uiting van het gebouw. Het laten zien van de constructie had tot doel het geven van maat aan de gebruikers, vooral bij grotere gebouwen was dit noodzakelijk. Op deze manier werd er getracht meer menselijkheid toe te passen in de architectuur. Dit was echter geen nieuwe ontwikkeling, maar overgenomen en geleerd van Berlage, Duiker en Bijvoet die dit ook al toepasten in hun gebouwen. De noodzaak tot energiezuinig bouwen gaf in de jaren tachtig aanleiding tot het bijstellen van de uitgangspunten om de constructie in gevels zichtbaar te houden. Een massieve betonkolom vormt een koudebrug te midden van metselwerk met isolatie in de 184
spouw en glaspuien met thermische gescheiden binnen en buitenprofielen rond het dubbele glas. Dit gaf aanleiding om de constructie weer binnen de gevel te plaatsen. Vaak wordt daarbij gezocht naar een gevel indeling die een indicatie geeft van de plaats waar de kolommen binnen de gevel staan. B 6.6 Conclusie Het belangrijkste bleef dat het Structuralisme gebaseerd was op het ontwerpen voor de menselijke interactie. Ontmoeting en daarmee de relatie patronen van gebruikers in een gebouw vormen de essentie. Het structureren van deze ruimtes middels een sterk aanwezig constructie was slecht een uiting van deze gedachte. Deze uiting had weliswaar een waardevolle bijdrage aan het hele principe maar stond niet op zichzelf. Structuralisme gaat dus veel meer over de ontwerpgedachte dan over de verschijningsvorm. Structuralisme is misschien ook niet voor niets een label dat pas eind jaren zeventig is verzonnen en dat geplakt is op een reeks gebouwen. Het oeuvre van het Structuralisme is dus daarom ook moeilijk te duiden en kan een breed spectrum hebben als het om verschijningsvormen gaat.
185
Bijlage 7 “De behoeften piramide van Maslow” Naar de Wikipedia pagina over de piramide van Maslow (DIDUS, 2013). De piramide van Maslow is een door Abraham Maslow in 1943 gepubliceerde hiërarchische ordening van behoeften (A.H Maslow, 1943). Maslow rangschikte de volgens hem universele behoeften van de mens in deze hiërarchie. Volgens zijn theorie zou de mens pas streven naar bevrediging van de behoeften die hoger in de hiërarchie geplaatst werden nadat de lager geplaatste behoeften bevredigd waren. B 7.1 De Hogere en lagere behoeften Maslows behoeftehiërarchie ziet er als volgt uit: 1. Organische of lichamelijke behoeften, deze fysiologische behoeften houden verband met de homeostase van het organisme en het lichamelijk evenwicht. Hieronder vallen onder meer behoefte aan slaap, voedsel, drinken en het uitscheiden van ontlasting. Maslow classificeert hieronder ook seks en andere lichamelijke zaken zoals sport en comfort. 2. Behoefte aan veiligheid en zekerheid, het individu gaat beveiliging zoeken in een georganiseerde kleine of grote groep. Dit kan bijvoorbeeld de buurt, het gezin of het bedrijf zijn. Typische voorbeelden zijn: huisvesting, werk en relaties. Er wordt gepoogd dit op te vangen door een uitgebreid stelsel van sociale zekerheid. 3. Behoefte aan saamhorigheid, behoefte aan vriendschap, liefde en positiefsociale relaties. 4. Behoefte aan waardering, erkenning en zelfrespect, die de competentie en het aanzien in groepsverband verhogen; het belang hechten aan de status in sociaal verband. 5. Behoefte aan zelfverwerkelijking of zelfactualisatie, is de behoefte om zijn persoonlijkheid en zijn mentale groeimogelijkheden te ontwikkelen en te valoriseren. Het sociale milieu is niet weg te cijferen als steunende basis van deze actualisatietendens. 6. Behoefte aan zelftranscendentie. In de latere fasen van zijn leven nuanceert hij zijn visie op zelfactualisering (A.H Maslow, 1996) en legt hij de nadruk op zelftranscendentie (Mark, 2006).
186
De fysiologische behoefte noemde Maslow ook 'Lagere fundamentele behoefte'. De drie hogere behoeften zijn de 'Hogere fundamentele behoeften'. Belangrijk is hier het woord 'fundamenteel'. Volgens Maslow zou een niet-bevrediging van deze fundamentele behoeften leiden tot een vermindering van de volle menselijkheid en tot blokkering van de menselijke mogelijkheden. De groeibehoefte is volgens Maslow niet fundamenteel. De persoon kan zichzelf pas verwezenlijken (groeien) als hij de fundamentele behoeften minimaal bevredigd heeft. In later onderzoek kwam Maslow tot de conclusie dat elke mens gekneld zit tussen de fundamentele behoeften van het behoud en de groeibehoefte naar nieuwe ervaring. Wil men kunnen groeien, dan moet men de aantrekkelijkheid van de 'veilige situatie' verkleinen en het gevaar van de 'groei' vergroten. Met deze 'veilige situatie' doelde Maslow op de veiligheid van de originele situatie. Op het moment dat de mens berust in zijn gewoontes, wil hij deze veranderen en nieuwe ervaringen opdoen en doorbreekt hij deze 'veilige situatie'.
Figuur 229: De behoeften piramide van Maslow (DIDUS, 2013).
187
B 7.2 Concrete werking van de Maslow Piramide Maslow stelde dat elk levend wezen dezelfde behoeftes nastreeft. Wanneer aan een behoefte voldaan is schuift het individu op naar een volgend niveau. Wanneer een trap ontbreekt of wegvalt zal het individu opnieuw aan deze behoefte moeten voldoen alvorens verder te kunnen stijgen. Het is niet mogelijk om bepaalde niveaus over te slaan. Voorbeeld: Iemand die door een museum loopt (zoeken naar schoonheid) en honger (fysiologische behoefte) krijgt, zal proberen iets te eten voordat hij verder kan gaan met het zoeken naar meer schoonheid. Na het eten schuift de persoon terug naar het zesde niveau omdat aan alle tussenliggende niveaus nog steeds voldaan is. Krijgt hij echter intussen bericht dat zijn huis afgebrand is, zal hij eerst naar die behoefte teruggaan om deze te 'bevredigen'. Alle tussenliggende niveaus kunnen op verschillende momenten doorlopen worden, en deze worden niet per definitie overgeslagen. Zodra deze behoeften zijn bevredigd, laten andere behoeften zich gelden: de sociale. B 7.3 Kritiek op de behoeften piramide Empirisch onderzoek heeft geen steun opgeleverd voor de hiërarchische ordening van behoeften van Maslow. De theorievorming van Maslow bleek lastig te toetsen, ook door Maslow zelf (Franzen, 2008). Diverse onderzoeken naar de activering van behoeften lijken er juist op te wijzen dat verschillende categorieën aan behoeften nagestreefd kunnen worden los van het al dan niet bevredigd hebben van andere behoeften. Zoals Giep Franzen schrijft, "behoeften op verschillende niveau's kunnen ... tegelijkertijd manifest zijn. Iemand met een gezondheidsprobleem kan tegelijkertijd de behoefte voelen aan schoonheid en wijsheid"(Tay, 2011).
188
Bijlage 8 “Doel middel matrix met schaalniveau’s” *losse A2 print. Figuur 230: Doel middel matrix met schaalniveau’s
189
190