VERTROUWELIJK Vereniging VSE T.a.v. de heer J. Los Postbus 499 8000 AL ZWOLLE
Postbus 12038 1100 AA AMSTERDAM Hoogoorddreef 7 1101 BA AMSTERDAM Nederland t: +31 (0)20 707 36 40 f: +31 (0)20 707 36 41 e:
[email protected] www.aaa-riskfinance.nl bank: 24.48.46.073 kvk: 34.25.17.71 Amsterdam btw: NL 8170.93.990.B01
Amsterdam, 27 januari 2014
Betreft: toekomststudie emeritaatsvoorziening
Geachte heer Los, Met deze brief sturen wij u ons definitief rapport toe inzake het onderzoek naar de emeritaatsvoorziening voor de predikanten in de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt. Wij vertrouwen erop dat dit rapport voldoet aan uw verwachtingen. Tot het geven van nadere toelichting zijn wij vanzelfsprekend bereid. Met vriendelijke groet, Triple A – Risk Finance B.V. namens deze
drs. J. P. Nieuwersteeg AAG Managing Consultant Bijlage: - Rapport Toekomststudie Emeritaatsvoorziening
RAPPORT
TOEKOMSTSTUDIE EMERITAATSVOORZIENING VERENIGING VSE BEREKENING PER 01-01-2013
Versie v8.0 27 januari 2014 te Amsterdam
Inhoud 1.
Inleiding .....................................................................................................................................................2
2.
Management samenvatting ......................................................................................................................4
3.
Voortzetting financiering op omslagbasis .................................................................................................7
4.
Uitvoering via PFZW .................................................................................................................................8
5.
Uitvoering via VSE ................................................................................................................................. 10
6.
Uitgangspunten ...................................................................................................................................... 11
7.
Scenario’s .............................................................................................................................................. 13
8.
Resultaten .............................................................................................................................................. 14
9.
Onderzoek verzekeringsoplossingen..................................................................................................... 23
Bijlage A.
Overzicht aanspraken per deelnemer met actuariële waarde op 4% ....................................... 29
Bijlage B.
Jaarlijkse kosten ........................................................................................................................ 47
Bijlage C.
Kosten regelingen per lid zonder rekening te houden met aanwezig vermogen ...................... 52
Bijlage D. Ontwikkeling dekkingspercentage voor de op omslagbasis gefinancierde uitkeringen in VSEsolidair-B20 uitgaande van genoemde quota per lid .................................................................................... 58 Bijlage E. Ontwikkeling dekkingspercentage voor de op omslagbasis gefinancierde uitkeringen in VSEsolidair-B20 met affinanciering in 15 jaar ...................................................................................................... 61 Bijlage F. Ontwikkeling dekkingspercentage voor de op omslagbasis gefinancierde uitkeringen in VSEsolidair-B20 met affinanciering in 20 jaar ...................................................................................................... 64 Bijlage G. Ontwikkeling dekkingspercentage voor de op omslagbasis gefinancierde uitkeringen in VSEsolidair-B20 met affinanciering in 25 jaar ...................................................................................................... 67 Bijlage H. Ontwikkeling dekkingspercentage voor de op omslagbasis gefinancierde uitkeringen in VSEsolidair-B20 met affinanciering in 30 jaar ...................................................................................................... 70 Bijlage I.
Ontwikkeling vermogen uitgaande van de per 1 januari 2013 benodigde aanvangsquota per lid .................................................................................................................................................. 73
Bijlage J.
Ontwikkeling vermogen bij voortzetting financiering op omslagbasis voor VSE-solidair-B20 .. 79
-1-
1. Inleiding Vereniging VSE (VSE) is een vereniging die de emeritaatsregeling voor de predikanten in de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt uitvoert. Er zijn ongeveer 280 kerken aangesloten met circa 123.000 leden. De predikant ontvangt nu een uitkering wegens leeftijd ingaande op de AOW-gerechtigde leeftijd, waarbij deze uitkering wordt gebaseerd op het traktement van het laatste jaar vóór ingang van de uitkering wegens leeftijd. De emeritaatsuitkeringen, zowel bij overlijden als wegens leeftijd, worden op omslagbasis gefinancierd. Op basis van een rekenrente van 4% heeft VSE ultimo 2012 een tekort van € 47,4 miljoen; het bijbehorende dekkingspercentage is 35,5%. De kerken worden geconfronteerd met een daling van het aantal leden, een lagere geefbereidheid en een mindere binding van de leden met de kerk. Om de emeritaatsuitkeringen aan de predikanten toekomstbestendig te maken, heeft VSE 2 oplossingsrichtingen gekozen waarbij voor de toekomst het omslagstelsel wordt vervangen door een kapitaaldekkingsstelsel. De oplossingsrichtingen zijn: A. Het verleden wordt via eigen beheer voortgezet. Het uitkeringsreglement (VSE-oud-eindloon) wordt aangepast naar VSE-solidair-B20, waarbij de mogelijk te bereiken uitkering wegens leeftijd wordt gebaseerd op het aantal dienstjaren, deeltijdpercentage en het te bereiken traktement in tabel B (indien de predikant tot de datum van emeritaat predikant blijft, is dit B20 in het jaar van emeritaat). VSE wil daarbij ook onderzoeken wat de kosten zijn als het hiervoor genoemde tekort ad € 47,4 miljoen in een bepaalde periode (bijvoorbeeld 15, 20, 25 of 30 jaar) wordt afgefinancierd. B. De toekomstige opbouw vindt plaats via: 1. Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW). Meerdere kerkgenootschappen zijn reeds hierbij aangesloten. De regeling van PFZW wordt gevolgd. De uitkeringen worden gebaseerd op het werkelijke traktement inclusief 18% voor vrij wonen. 2. VSE (kapitaaldekking in eigen beheer). Het uitkeringsreglement (VSE-oud-eindloon) wordt aangepast naar VSE-solidair-B20, zodat de hoogte van de mogelijke uitkering wegens leeftijd afhankelijk is van het aantal dienstjaren en deeltijdpercentage. Daarnaast wordt de mogelijke uitkering wegens leeftijd gebaseerd op het traktement volgens tabel B (indien de predikant tot de datum van emeritaat predikant blijft, is dit B20 in het jaar van emeritaat). 3. Een verzekeraar. In hoofdstuk 9 wordt ingegaan op de kosten van uitvoering van de op kapitaaldekking gefinancierde emeritaatsregeling via een verzekeraar. De bevindingen zijn gebaseerd op de offertes die zijn uitgebracht door AEGON, Centraal Beheer Achmea (CBA) en Zwitserleven. Voor de periode 2013 - 2050 wil VSE inzicht in de kosten van de verschillende oplossingsrichtingen. Voor de verzekeringsoplossingen is alleen inzicht gegeven in de komende 5 jaar.
-2-
Het uitgangspunt bij de regeling van PFZW is de pensioenregeling zoals die bij PFZW geldt vanaf 1 januari 2014. Per 1 januari 2014 wordt de actuele pensioenrekenleeftijd de 67e verjaardag en is het maximale opbouwpercentage gelijk aan 1,95%. Er is geen rekening gehouden met het versoberde Witteveenkader 2015 (lagere opbouwpercentage en aftopping pensioengevend salaris). De premie blijft zondermeer gelijk aan 24,4% van de emeritaatsgrondslag. Wij hebben de regelingen zoals afgesproken niet getoetst op fiscale en juridische aspecten. Verder is in dit rapport geen aandacht geschonken aan mogelijke overgangsregelingen of andere niet-reglementaire afspraken.
-3-
2. Management samenvatting VSE heeft het voornemen om de financiering van haar emeritaatsuitkeringen te wijzigen van omslagstelsel naar kapitaaldekkingsstelsel. Gelijktijdig wil VSE ook de berekeningsmethodiek voor de uitkeringshoogte aanpassen die in de toekomst in beginsel voor iedereen gelijk is en alleen afhankelijk is van de dienstjaren en deeltijdpercentage (VSE-solidair-B20).
Voortzetting financiering op omslagbasis Indien wordt uitgegaan van VSE-solidair-B20 zonder over te gaan op kapitaaldekking en het huidige quotum enkel stijgt met de jaarlijkse indexatie en 1% voor buffervorming (huidige quotumsystematiek), dan zal bij een rendement van 4% het vermogen van VSE in 2046 nihil zijn. Vanaf dat jaar kunnen uitkeringen niet meer worden uitbetaald, tenzij vanaf dat moment per lid ruim € 110 wordt bijgedragen. Bij een rendement van 3% respectievelijk 2,5% is het vermogen van VSE nihil in 2041 respectievelijk 2040.
Aanspraken Zowel bij een deelname aan VSE-solidair-B20 als een deelname aan de PFZW-regeling worden de aanspraken gemiddeld hoger dan bij een voortzetting van VSE-oud-eindloon. Dit is dus gunstig voor de predikanten. Het voordeel wordt vooral behaald met de verlaging van de franchise en dat is gunstiger voor de lager gesalarieerden. Daarnaast pakt VSE-solidair-B20 gunstig uit voor de huidige slapers; zij ontvangen hogere emeritaatsuitkeringen. Het voordeel wordt behaald, doordat voorheen op het moment van ontslag op de uitkeringsrechten een korting werd toegepast ad 2% maal het aantal jaren tot 65, terwijl in de nieuwe regeling een opbouw van 1,75% per dienstjaar is. Dit brengt ook extra kosten met zich mee. Voor de huidige predikanten valt de PFZW-regeling gunstiger uit dan VSE-solidair-B20. De meerwaarde van de PFZW-regeling is gemiddeld 10,5% en wordt voornamelijk verklaard door het hogere traktement waarop de uitkering wordt gebaseerd, de lagere franchise en het hogere opbouwpercentage voor de uitkering wegens leeftijd. In de berekeningen van de PFZW-regeling is uitgegaan van het maximale opbouwpercentage van 1,95%. Er is geen rekening gehouden met het versoberde Witteveenkader 2015. In de meest recente wijzigingsvoorstellen is het maximale opbouwpercentage voor een middelloonregeling vastgesteld op 1,875%. Tevens is bij de vergelijking ervan uitgegaan dat de opgebouwde aanspraken bij PFZW jaarlijks met 1,735% worden verhoogd, maar gezien de huidige financiële positie van het pensioenfonds is dat niet realistisch. De eerstkomende jaren is het indexatieperspectief gering. Bovendien is in de PFZW-regeling de weduwe-uitkering deels op opbouwbasis en deels op risicobasis. Dit houdt in dat bij het bereiken van de emeritaatleeftijd het deel op risicobasis komt te vervallen. Ook wanneer de predikant zijn functie voortijdig neerlegt, vervalt dit deel van de uitkering.
Kosten Wijzigingen van de regeling en financieringswijze leiden tot een toename van de kosten. De verhoging doet zich met name in de eerste jaren voor, omdat bij kapitaaldekking een jaarlijkse inkoop plaatsvindt en bij omslagbasis de kosten tijdens de uitkeringsperiode worden gemaakt. Bij kapitaaldekking worden de kosten dus eerder in de tijd genomen. Zeker gezien een verwachte afname van het aantal leden is dat verstandig. Daarnaast blijkt dat bij een rekenrente van tenminste 2,5% de kosten van VSE-solidair-B20 lager zijn dan de kosten van PFZW. De reden hiervan is dat de actuariële premie voor het deel op kapitaaldekking bij -4-
VSE-solidair-B20 afneemt naarmate de rekenrente hoger wordt. Op dit moment waardeert VSE haar verplichtingen op een rekenrente van 4%. Voor het deel op kapitaaldekking bij de PFZW-regeling geldt ongeacht de rekenrente een bijdrage ad 24,4% van de emeritaatsgrondslag. Overigens is het niet ondenkbeeldig dat PFZW de premie zal verhogen als het rendement niet toereikend is. Eigen beheer is dus aantrekkelijker bij een hogere rekenrente. Bij een rekenrente van 2,5% is VSE-solidairB20 de eerste 17 jaar goedkoper dan de PFZW-regeling, daarna wordt bij deze rente de PFZW-regeling goedkoper. Bij rekenrentes van 3% en 4% is de VSE-regeling in alle jaren goedkoper.
Benodigde quota per lid Voor de aanspraken uit hoofde van VSE-solidair-B20 die worden toegekend over de verstreken dienstjaren en deeltijdpercentage per 1 januari 2013 is op 31 december 2012 een belegd vermogen aanwezig van € 26,067 miljoen. Rekening houdend met dit aanwezige vermogen kan bij een rekenrente van 4% met € 46 per lid VSE-solidair-B20 op kapitaaldekking plus de aanspraken die zijn toe te schrijven aan de dienstjaren tot 1 januari 2013 worden gefinancierd. Een voortzetting van VSE-oud-eindloon kost € 41 per lid, terwijl in werkelijkheid “maar” € 32,70 wordt bijgedragen. Deze financieringswijze is daarmee iets duurder (€ 5), dan een voortzetting van de huidige financieringswijze op omslagstelsel. De meerkosten worden veroorzaakt, omdat bij kapitaaldekking de kosten eerder in de tijd worden genomen. Voor de PFZW-regeling is bij een rekenrente van 4% € 54 per lid benodigd. Deze bedragen hebben betrekking op 2013 en worden zoals te doen gebruikelijk jaarlijks geïndexeerd; in de berekeningen is uitgegaan van een indexatie met 1,735%. Indien wordt gekozen voor affinanciering van de op omslagbasis gefinancierde aanspraken in 15, 20, 25 of 30 jaar, dan zijn op basis van een rekenrente van 4% de benodigde quota per lid respectievelijk € 66, € 58, € 52 en € 49 gedurende de bijbehorende affinancieringsperiode. Na afloop van deze periode neemt de benodigde bijdrage per lid fors af, omdat de op omslagbasis gefinancierde uitkeringen zijn afgefinancierd. Uitgaande van gelijkblijvende quota, die jaarlijks met 1,735% worden geïndexeerd, dan zijn de volgende quota benodigd (na de affinancieringsperiode zal lagere quota benodigd zijn):
VSEsolidairB20
PFZW
VSEoudeindloon
VSEsolidair-B20 + Affinancieren in 15 jaar
4,0% 46 54 41 66 3,0% 52 56 44 78 2,5% 55 57 45 86 Benodigde gelijkblijvende aanvangsquota per 1 januari 2013
-5-
VSEsolidair-B20 + Affinancieren in 20 jaar
VSEsolidair-B20 + Affinancieren in 25 jaar
58 67 73
52 61 65
VSEsolidairB20 + Affinancieren in 30 jaar 49 56 60
Flexibiliteit Naast de kosten en de te bereiken emeritaatsuitkeringen is het voordeel van een regeling in eigen beheer de flexibiliteit: Indien het aantal leden de komende jaren nog verder afneemt en/of de quota van de leden afnemen, dan heeft VSE bij een uitvoering van de regeling in eigen beheer de mogelijkheid om de regeling verder aan te passen. Uiteraard zal VSE hierbij rekening houden met de zorgplicht. Bij een deelname aan de PFZW-regeling is die vrijheid er niet, omdat de PFZW maar één regeling uitvoert. Vandaar dat het belangrijk is dat bij een eventuele aansluiting bij PFZW vooraf afgesproken wordt, dat VSE jaarlijks de deelname kan beëindigen. Ook met het indexatiebeleid is er meer vrijheid. VSE kan hier dan zelf op sturen. Daarnaast kan VSE zelf beslissen wat de pensioenrichtleeftijd is. VSE heeft inmiddels gekozen voor een emeritaat op de AOW-gerechtigde leeftijd.
-6-
3. Voortzetting financiering op omslagbasis De emeritaatsuitkeringen, zowel bij overlijden als wegens leeftijd, worden momenteel op omslagbasis gefinancierd, dat wil zeggen dat de kosten tijdens de uitkeringsperiode worden gemaakt. Op basis van een rekenrente van 4% en VSE-oud-eindloon heeft VSE ultimo 2012 een tekort van € 47,4 miljoen om de toekomstige uitkeringen te kunnen uitbetalen; het dekkingspercentage is 35,5%. Daarnaast worden de kerken geconfronteerd met een daling van het aantal leden, een lagere geefbereidheid en een mindere binding van de leden met de kerk. Vraag is dan ook hoe lang kan VSE de financiering op omslagbasis nog voortzetten? Voor dit hoofdstuk wordt ervan uitgegaan dat al is overgestapt op VSE-solidair-B20: Onderwerp Soort regeling Leeftijd emeritaat Traktement waarop uitkering is gebaseerd Franchise Emeritaatsgrondslag Opbouwpercentage uitkering wegens leeftijd Opbouwpercentage weduwe-uitkering Opbouwpercentage tijdelijke verhoging weduwe-uitkering (tot leeftijd emeritaat) Tijdelijke toeslag AOW-gat Maximum aantal deelnemingsjaren Premie
Inhoud VSE-solidair-B20 AOW-leeftijd 12,96 maal maandtraktement volgens tabel B (B20 op datum emeritaat) € 9.259 x 10/7 = € 13.227 (2012: € 13.062) Traktement minus franchise 1,750% van de emeritaatsgrondslag 1,225% van de emeritaatsgrondslag 0,175% van de emeritaatsgrondslag 50% van de AOW-uitkering voor een gehuwde (2012: € 9.144) voor de duur dat de partner jonger is dan de AOW-gerechtigde leeftijd 40 jaar Omslagstelsel
Het huidige quotum per lid is € 32,70 voor 2013. Indien wordt uitgegaan van VSE-solidair-B20 zonder over te gaan op kapitaaldekking en ervan uitgaande dat dit quotum de komende jaren zal stijgen met 1,735% indexatie per jaar en 1% voor buffervorming per jaar, dan zal bij een rendement van 4% het vermogen van VSE in 2046 nihil zijn. Vanaf dat jaar kunnen uitkeringen dan niet meer worden uitbetaald, tenzij vanaf dat moment per lid ruim € 110 wordt bijgedragen. Bij rendementen van 3% en 2,5% is het vermogen van VSE nihil in respectievelijk 2041 en 2040. Zie bijlage J voor de cijfermatige onderbouwing.
-7-
4. Uitvoering via PFZW Bij een keuze voor een deelname aan de regeling van PFZW wordt een knip aangebracht tussen de emeritaatopbouw voor en na aansluiting. De analyse gaat uit van een wijziging van de regeling per 1 januari 2013, terwijl in werkelijkheid de regeling pas later wordt gewijzigd. De opbouw vanaf 1 januari 2013 vindt plaats bij PFZW en is gebaseerd op de volgende uitgangspunten: Onderwerp Soort regeling Leeftijd emeritaat Traktement waarop uitkering is gebaseerd Franchise Emeritaatsgrondslag Opbouwpercentage uitkering wegens leeftijd Opbouwpercentage weduwe-uitkering Risicopercentage weduwe-uitkering Premie
Indexatiebeleid
Inhoud Middelloon 67 jaar 12,96 maal maandtraktement plus 18% voor vrij wonen € 10.940 Traktement minus franchise 1,950% van de emeritaatsgrondslag 0,625% van de emeritaatsgrondslag 0,625% van de emeritaatsgrondslag 24,4% van de emeritaatsgrondslag a. bij dekkingsgraad van 130% of hoger vindt volledige indexering plaats; b. bij dekkingsgraad gelegen tussen 105% en 130% neemt het indexeringspercentage lineair toe van 0% tot 100% van het bij een volledige indexering geldende indexeringspercentage; c. bij een dekkingsgraad van 105% of lager vindt geen indexering plaats.
Over de dienstjaren tot 1 januari 2013 vindt de opbouw plaats op basis van VSE-solidair-B20. De kenmerken van deze regeling zijn: Onderwerp Soort regeling Leeftijd emeritaat Traktement waarop uitkering is gebaseerd Franchise Emeritaatsgrondslag Opbouwpercentage uitkering wegens leeftijd Opbouwpercentage weduwe-uitkering Opbouwpercentage tijdelijke verhoging weduwe-uitkering (tot leeftijd emeritaat)
Tijdelijke toeslag AOW-gat
Premie
Inhoud VSE-solidair-B20 AOW-leeftijd 12,96 maal maandtraktement volgens tabel B (B20 op datum emeritaat) € 9.259 x 10/7 = € 13.227 (2012: € 13.062) Traktement minus franchise 1,750% van de emeritaatsgrondslag 1,225% van de emeritaatsgrondslag 0,175% van de emeritaatsgrondslag Per dienstjaar tot 1 januari 2013: 2,5% van 50% van de AOW-uitkering voor een gehuwde (2012: € 9.144) voor de duur dat de partner jonger is dan de AOWgerechtigde leeftijd Omslagstelsel
-8-
Uitwerking In VSE-solidair-B20 geldt dat het aantal deelnemingsjaren is gemaximeerd op 40; deze voorwaarde is niet van toepassing bij een opname in de regeling van PFZW. De aanspraken die zijn toe te schrijven aan de dienstjaren tot 1 januari 2013 zijn gebaseerd op deelname aan VSE-solidair-B20. Deze aanspraken worden jaarlijks verhoogd op basis van de eindloonmethode en worden volledig op omslagbasis gefinancierd. Dat wil zeggen: de aanspraken worden bepaald op basis van de laatste B20 (eindloonmethodiek) vermenigvuldigd met het aantal dienstjaren tot 1 januari 2013. De bestaande regeling met een uitkering wegens leeftijd op basis van het traktement in het jaar voor emeritaat komt daarmee te vervallen.
Kenmerkende verschillen De kenmerkende verschillen tussen beide regelingen zijn: Het traktement waarop de uitkering is gebaseerd: voor de PFZW-regeling geldt het daadwerkelijke traktement, voor VSE-solidair-B20 geldt voor iedereen hetzelfde traktement, namelijk het traktement volgens tabel B (indien de predikant tot de datum van emeritaat predikant blijft, is dit B20 in het jaar van emeritaat). Bovendien geldt voor de PFZW-regeling nog een opslag van 18% voor vrij wonen en geldt deze opslag niet voor VSE-solidair-B20. De weduwe-uitkering: in de PFZW-regeling is de weduwe-uitkering deels op opbouwbasis en deels op risicobasis. Dit houdt in dat bij het bereiken van de emeritaatleeftijd het deel op risicobasis komt te vervallen. Ook wanneer de predikant zijn functie voortijdig neerlegt, vervalt dit deel van de uitkering. In VSE-solidair-B20 is weduwe-uitkering geheel op opbouwbasis. Voor de emeritaatleeftijd wordt de weduwe-uitkering tijdelijk aangevuld tot 80% van de uitkering wegens leeftijd. Het indexatiebeleid: in de PFZW-regeling is de indexatie afhankelijk van de dekkingsgraad. In VSE-solidair-B20 heeft VSE volledige vrijheid in de bepaling van de indexatie. De hoogte van de tijdelijke toeslag AOW-gat: in de PFZW-regeling vindt geen opbouw voor de tijdelijke toeslag AOW-gat meer plaats, in VSE-solidair-B20 wordt deze opbouw voortgezet.
-9-
5. Uitvoering via VSE Bij een keuze voor VSE-solidair-B20 in eigen beheer wordt een knip aangebracht tussen de financiering van de emeritaatsuitkeringen voor en na 1 januari 2013. De opbouw vanaf 1 januari 2013 wordt gefinancierd op basis van kapitaaldekking en is gebaseerd op de volgende uitgangspunten: Onderwerp Soort regeling Leeftijd emeritaat Traktement waarop uitkering is gebaseerd Franchise Emeritaatsgrondslag Opbouwpercentage uitkering wegens leeftijd Opbouwpercentage weduwe-uitkering Opbouwpercentage tijdelijke verhoging weduwe-uitkering (tot leeftijd emeritaat) Tijdelijke toeslag AOW-gat Maximum aantal deelnemingsjaren Premie
Inhoud VSE-solidair-B20 AOW-leeftijd 12,96 maal maandtraktement volgens tabel B (B20 op datum emeritaat) € 9.259 x 10/7 = € 13.227 (2012: € 13.062) Traktement minus franchise 1,750% van de emeritaatsgrondslag 1,225% van de emeritaatsgrondslag 0,175% van de emeritaatsgrondslag 50% van de AOW-uitkering voor een gehuwde (2012: € 9.144) voor de duur dat de partner jonger is dan de AOW-gerechtigde leeftijd 40 jaar Actuariële premie
Het aantal deelnemingsjaren is in VSE-solidair-B20 gemaximeerd op 40 jaar. De aanspraken die kunnen worden toegerekend aan de deelnemingsjaren voor 1 januari 2013 worden per 1 januari 2013 éénmalig vastgesteld en worden jaarlijks verhoogd op basis van de eindloonmethode en worden volledig op omslagbasis gefinancierd. De emeritaatsuitkeringen die zijn toe te schrijven aan de dienstjaren en deeltijdpercentage over de periode voor 1 januari 2013 wijzigt derhalve per 1 januari 2013 en de regeling is gelijk aan de regeling zoals die geldt vanaf 1 januari 2013. In VSE-solidair-B20 is de weduwe-uitkering geheel op opbouwbasis. Bij overlijden van de predikant vóór het bereiken van de emeritaatleeftijd wordt de weduwe-uitkering tot de AOW-gerechtigde leeftijd van de partner verhoogd met 10% van de uitkering wegens leeftijd.
-10-
6. Uitgangspunten Bij de berekeningen is uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Algemeen
De berekeningsdatum is 1 januari 2013; Er worden geen buffers voor bijzondere risico’s aangehouden; Het ledental is bij aanvang gelijk aan 123.000 en neemt met 1.000 per jaar af. Het aantal fictieve leden is gelijk aan 8.166 en daalt met 487 per jaar tot 1.835 in 2025 en blijft dan constant; Het vermogen per 31 december 2012 is € 26,067 miljoen en rendeert met de gehanteerde rekenrente.
Veronderstellingen m.b.t. indexatie
Het traktementstabel stijgt met 1,735% per jaar; De franchise neemt jaarlijks met 1,735% toe; De AOW-uitkering wordt elk jaar met 1,735% verhoogd; De quota (bijdragen van de leden) worden elk jaar verhoogd met 1,735%; Het huidige quotum is € 32,70. Dit wordt elk jaar verhoogd met 1,735% voor indexatie en 1% voor extra buffer; PFZW verhoogt de opgebouwde aanspraken met 1,735% per jaar (er wordt geen rekening gehouden met het dekkingspercentage van het fonds); Voor actieve predikanten worden de rechten uit hoofde van de dienstjaren en deeltijdpercentage tot 1 januari 2013 jaarlijks verhoogd: de verhoging komt overeen met verhoging van het traktement dat in aanmerking komt voor emeritaat (backservice). Voor actieve predikanten wordt geen rekening gehouden met indexatie na ingang emeritaat; Voor bestaande slapers en ingegane uitkeringen wordt uitgegaan van een indexatiepercentage van 0,815%.
Veronderstellingen m.b.t. traktement
Voor VSE-solidair-B20 wordt uitgegaan van tabel B inclusief 8% vakantietoeslag. De predikant gaat elk jaar één trede hoger totdat het maximum van 20 is bereikt. Voor toekomstige slapers wordt de schaaltrede bepaald door leeftijd minus 27 jaar, met een maximum van 20; Voor de PFZW-regeling blijft de predikant in de tabel A, B of C en wordt elk jaar ingeschaald op één hoger trede totdat het maximum van 20 is bereikt. Daarnaast wordt rekening gehouden met 8% vakantietoeslag en 18% voor vrij wonen.
Ontwikkelingen bestand
Het bestand zoals bekend op 31 december 2012 (267 actieve predikanten): er is geen rekening gehouden met ontslag en arbeidsongeschiktheid; Jaarlijks treden 5 nieuwe predikanten toe met leeftijd 27, 28, 29, 30 en 31 jaar die binnenkomen op respectievelijk niveau B0, B1, B2, B3 en B4 en alle 5 predikanten zijn 100% werkzaam en hebben een partner. Voor de 0-meting is het uitgangspunt respectievelijk A0, B1, C2, A3 en C4. Het aantal zij-instromers is gemiddeld gelijk aan het aantal uitstromers. De gemiddelde leeftijd van zijinstromers en uitvallers ligt ongeveer gelijk (tussen 45 en 55 jaar). Hiermee is daarom geen rekening gehouden; Alle predikanten zijn mannelijk en als er een partner is dan is die vrouwelijk en 3 jaar jonger; De sterftetafel van het Actuarieel Genootschap over de periode 2012-2062 bij financiering van de VSEregeling via zowel omslag- als kapitaaldekkingsstelsel. Er wordt geen rekening gehouden met leeftijdscorrecties of ervaringssterfte. -11-
Kosten
De kosten voor de uitvoering van de VSE-regeling in eigen beheer voor zowel het omslagstelsel als het kapitaaldekkingsstelsel zijn gebaseerd op de actuariële grondslagen met een opslag van € 100.000 voor uitvoeringskosten (dit bedrag wordt jaarlijks met 1,735% verhoogd). De uitvoeringskosten zouden lager kunnen zijn, indien wordt gekozen voor aansluiting bij PFZW. Hier is echter nog geen rekening mee gehouden in de analyse. Daarnaast is rekening gehouden met kosten voor het arbeidsongeschiktheidsrisico: 4,95% x 80% van normtraktement inclusief vakantietoeslag en vrij wonen (17,5% voor VSE en 18,0% voor PFZW); Voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid is gerekend met 2% van de actuariële premie.
Uitgangspunten m.b.t. huidige slapers Voor de huidige slapers zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: Traktement waarop opgebouwde rechten wordt gebaseerd: normtraktement 2012/1,175; Aantal dienstjaren = leeftijd op moment dat hij slaper is geworden minus 27 jaar; Indexatiepercentage voor de projectie naar de toekomst: 0,815%.
-12-
7. Scenario’s De volgende scenario’s zijn doorgerekend: 1. Een onverminderde voortzetting van de huidige regeling (VSE-oud-eindloon) die op omslagbasis wordt gefinancierd. Bij emeritaat op de AOW-gerechtigde leeftijd ontvangt de predikant een uitkering ad 70% van het traktement van het voorafgaande jaar minus de AOW-uitkering voor een echtpaar in het voorafgaande jaar. De uitkering wordt verhoogd met 50% van de AOW-uitkering voor een echtpaar, zolang de partner de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt. 2. Een toetreding tot de (huidige) regeling van PFZW waarbij het emeritaat ingaat op 67-jarige leeftijd en een premie ad 24,40% van de emeritaatsgrondslag. De aanspraken uit hoofde van VSE-solidair-B20 (inclusief backservice) die worden toegekend over de verstreken dienstjaren en deeltijdpercentage per 1 januari 2013 worden gefinancierd: a) op omslagbasis (ook na ingang emeritaat) of b) in een periode van 15 jaar of c) in een periode van 20 jaar of d) in een periode van 25 jaar of e) in een periode van 30 jaar. 3. Een invoering van een VSE-solidair-B20 waarbij het emeritaat ingaat op de AOW-gerechtigde leeftijd en een jaarlijkse opbouw op kapitaaldekkingsstelsel. De aanspraken uit hoofde van VSE-solidair-B20 (inclusief backservice) die worden toegekend aan de verstreken dienstjaren en deeltijdpercentage per 1 januari 2013 worden gefinancierd: a) op omslagbasis (ook na ingang emeritaat) of b) in een periode van 15 jaar of c) in een periode van 20 jaar of d) in een periode van 25 jaar of e) in een periode van 30 jaar.
-13-
8. Resultaten A. Aanspraken Een invoering van VSE-solidair-B20 of een toetreding tot de PFZW-regeling in combinatie met VSEsolidair-B20 voor de dienstjaren en deeltijdpercentage tot 1 januari 2013 is voor de meeste actieve predikanten gunstiger. Bij een rekenrente van 4% neemt de actuariële waarde van de emeritaatsuitkeringen van de actieve predikanten bij VSE-solidair-B20 met gemiddeld 2,6% toe en bij de PFZW-regeling met 14,2%. De actuariële waarde is gelijk aan de contante waarde per 1 januari 2013 van de toekomstige uitkeringen na emeritaat en overlijden rekening houdende met de sterftetafel AG 20122062 en een rekenrente van 4%. In onderstaand puntenwolk zijn de resultaten voor de actieve predikanten weergegeven.
Vergelijking oude met nieuwe regelingen 180%
160% 140% 120% 100%
VSE nieuw vs VSE oud PFZW vs VSE oud
80% 60% 40% 20% 25
30
35
40
45
50
55
60
65
Leeftijd
Het blijkt dat voor 120 actieve predikanten van 35 jaar en ouder de regeling VSE-oud-eindloon gunstiger uitvalt dan de regeling VSE-solidair-B20 (dit komt overeen met de punten bij een percentage lager dan 100 in bovenstaande figuur). Voor de overige (147) predikanten geldt dat in VSE-solidair-B20 een hogere uitkering wordt bereikt. VSE-oud-eindloon is gunstiger dan VSE-solidair-B20 voor actieve predikanten met: - een traktement dat tenminste gelijk is aan B20. Dit geldt voor 92 actieve predikanten met een traktement hoger dan B20 en 15 actieve predikanten met een traktement gelijk aan B20; - weinig dienstjaren. Voor actieve predikanten met minder dan 31 dienstjaren is de VSE-oud-eindloon gunstiger dan VSE-solidair-B20. Dit betreft 6 personen; - een combinatie van diensttijd en traktement dat lager is dan B20. Voor 7 actieve predikanten is dit het geval.
-14-
In vergelijking tot de PFZW-regeling is VSE-oud-eindloon gunstiger voor 43 actieve predikanten. Dit betreft predikanten in de leeftijdsklasse vanaf 43 jaar. Ten opzichte van de PFZW-regeling is de regeling VSEoud-eindloon gunstiger voor actieve predikanten met weinig dienstjaren. Voor wat betreft de emeritaatsgrondslag is de PFZW-regeling gunstiger door het hogere traktement waarop de uitkeringen worden gebaseerd en de lagere franchise. Voor alle actieve predikanten valt de PFZW-regeling gunstiger uit dan VSE-solidair-B20. De meerwaarde van de PFZW-regeling is gemiddeld 10,5% en kan voornamelijk worden verklaard door het hogere traktement waarop de uitkering wordt gebaseerd, de lagere franchise en het hogere opbouwpercentage voor de uitkering wegens leeftijd. In de berekeningen van de PFZW-regeling is uitgegaan van het maximale opbouwpercentage van 1,95%. Er is geen rekening gehouden met het versoberde Witteveenkader 2015. In de meest recente wijzigingsvoorstellen is het maximale opbouwpercentage voor een middelloonregeling vastgesteld op 1,875%. Tevens is bij de vergelijking ervan uitgegaan dat de opgebouwde aanspraken bij PFZW jaarlijks met 1,735% worden verhoogd, maar gezien de huidige financiële positie van het pensioenfonds is dat niet realistisch. De eerstkomende jaren is het indexatieperspectief gering. In bijlage A zijn op deelnemersniveau de emeritaatsaanspraken in de verschillende regelingen met de daarbij behorende actuariële waardes geanonimiseerd opgenomen. Voor alle huidige slapers pakt VSE-solidair-B20 gunstig uit; zij ontvangen hogere emeritaatsuitkeringen. Het voordeel wordt behaald, doordat voorheen op het moment van ontslag op de uitkeringsrechten een korting werd toegepast ad 2% maal het aantal jaren tot 65, terwijl in de nieuwe regeling een opbouw van 1,75% per dienstjaar is. Tot slot is in de PFZW-regeling de weduwe-uitkering deels op opbouwbasis en deels op risicobasis. Dit houdt in dat bij het bereiken van de emeritaatleeftijd het deel op risicobasis komt te vervallen. Ook wanneer de predikant zijn functie voortijdig neerlegt, vervalt dit deel van de uitkering. In VSE-solidair-B20 is de weduwe-uitkering geheel op opbouwbasis. Voor de emeritaatleeftijd wordt de weduwe-uitkering tijdelijk verhoogd met 10% van de uitkering wegens leeftijd.
B. Kosten Een wijziging van de emeritaatsregeling leidt niet tot een materiële verhoging van de kosten, deze overgang geschiedt als het ware kostenneutraal, zie hiervoor de volgende tabel:
Rekenrente
VSE-oud-eindloon
VSE-solidair-B20 volledig op omslag
4,0% 135.484 135.514 3,0% 161.580 161.744 2,5% 177.255 177.512 Contante waarde periode 2013 – 2050 (in EUR 1.000) Een wijziging van de emeritaatsregeling in combinatie met een wijziging in de financiering leidt wel tot een significante verhoging van de kosten. In de volgende overzichten zijn de kosten voor de komende 10 jaar uiteengezet, waarbij is uitgegaan van een rekenrente van 4%. In bijlage B zijn ook de kosten bij een rekenrente van 2,5% en 3% opgenomen. Overigens heeft de rekenrente alleen invloed op de actuariële premie voor het deel op kapitaaldekking bij VSE-solidair-B20. De actuariële premie voor het deel op kapitaaldekking neemt toe naarmate de -15-
rekenrente afneemt. Voor het deel op kapitaaldekking bij de PFZW-regeling geldt 24,4% van de emeritaatsgrondslag en voor het deel op omslagbasis gelden de uitkeringen in enig jaar.
-16-
De kosten voor VSE-solidair-B20 zijn: VSE-solidair-B20 in EUR 1,000 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022
Kapitaal dekking 1.666 1.764 1.839 1.896 1.918 1.978 1.924 1.972 2.013 2.129
Omslag actieven 81 228 383 577 880 1.232 1.582 1.770 1.881 1.997
Omslag inactieven 3.146 3.051 2.940 2.832 2.789 2.756 2.696 2.616 2.527 2.484
Kosten AO 626 635 645 654 655 649 638 640 647 652
Uitvoerings kosten 102 104 105 107 109 111 113 115 117 119
Totaal 5.620 5.782 5.912 6.066 6.351 6.726 6.953 7.113 7.184 7.381
In de kolom kapitaaldekking zijn de actuariële premies opgenomen die nodig zijn voor de jaarlijkse inkoop van de uitkeringen wegens leeftijd en overlijden. Deze inkoop heeft alleen betrekking op de toekomstige dienstjaren. Onder de kolommen omslag, zowel actieven als inactieven, staan de uitkeringen die in enig jaar moeten worden uitgekeerd. Deze kolommen hebben betrekking op de dienstjaren tot 2013. Kosten AO zijn de risicopremies voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering. De uitvoeringskosten betreffen de kosten die worden gemaakt ten behoeve van de uitvoering van de regeling. Hierbij kan worden gedacht aan administratiekosten en excassokosten. De kosten indien wordt gekozen voor aansluiting bij de PFZW-regeling zijn: PFZW-regeling in EUR 1,000 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022
Kapitaal dekking 3.206 3.325 3.447 3.476 3.502 3.593 3.541 3.450 3.379 3.379
Omslag actieven 81 228 383 577 880 1.232 1.582 1.770 1.881 1.997
Omslag inactieven 3.146 3.051 2.940 2.832 2.789 2.756 2.696 2.616 2.527 2.484
Kosten AO 636 659 675 683 693 694 687 666 660 664
Uitvoerings kosten 102 104 105 107 109 111 113 115 117 119
Totaal 7.170 7.367 7.551 7.675 7.973 8.386 8.619 8.617 8.563 8.642
Kapitaaldekking komt in dit geval overeen met 24,4% van de emeritaatsgrondslag. Het verschil in kosten voor het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt verklaard door het verschil in traktement. Voor beide regelingen wordt uitgegaan van het werkelijke normtraktement inclusief vakantietoeslag en vrij wonen. Voor de PFZW-regeling geldt voor vrij wonen echter 18% in plaats van 17,5%. Indien wordt gekozen voor aansluiting bij PFZW zouden de uitvoeringskosten lager kunnen zijn, doordat de uitvoering elders wordt belegd. Hier is echter nog geen rekening mee gehouden in de analyse.
-17-
De kosten indien VSE-oud-eindloon wordt voortgezet zijn: VSE-oud-eindloon in EUR 1,000 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022
Omslag actief 102 284 459 686 1.056 1.489 1.937 2.210 2.382 2.569
Omslag inactief 3.130 3.022 2.907 2.782 2.711 2.665 2.606 2.490 2.377 2.324
Uitvoerings kosten 102 104 105 107 109 111 113 115 117 119
Kosten AO 626 635 645 654 655 649 638 640 647 652
Totaal 3.960 4.044 4.116 4.229 4.531 4.914 5.294 5.455 5.523 5.663
Zoals eerder aangegeven pakt voor de huidige slapers VSE-solidair-B20 gunstiger uit. Dit is ook terug te zien in de uitkeringenstroom (kolom omslag inactief). De uitkeringenstroom van de actieven (kolom omslag actief) is hier hoger dan de uitkeringenstromen uit de vorige tabellen. Dit is te verklaren, omdat in VSEsolidair-B20 en de PFZW-regeling voor de actieven het deel vanaf 1 januari 2013 op kapitaaldekking wordt opgebouwd. In het geval van VSE-oud-eindloon zijn er geen premies ten behoeve van kapitaaldekking. Alle uitkeringen worden op omslagbasis gefinancierd en er worden geen uitkeringen ingekocht. In bijlage B zijn de jaarlijkse kosten voor de periode tot 2050 opgenomen. De contante waarde per 1 januari 2013 van de toekomstige kosten van de verschillende regelingen over verschillende periodes met verschillende rekenrentes, dat wil zeggen het bedrag dat op dit moment nodig is om in de toekomst de kosten te kunnen betalen, waarbij rekening is gehouden met de genoemde rekenrente en de genoemde periode, zijn: Contante waarde periode 2013 – 2050 (in EUR 1.000) VSE-solidair-B20 PFZW VSE-oud-eindloon
Rekenrente 4,0% 149.558 3,0% 187.363 2,5% 212.026 Contante waarde op lange termijn
173.911 202.495 219.470
135.484 161.580 177.255
Contante waarde periode 2013 – 2033 (in EUR 1.000) VSE-solidair-B20 PFZW VSE-oud-eindloon
Rekenrente 4,0% 102.869 3,0% 121.319 2,5% 132.752 Contante waarde op middellange termijn
121.904 133.991 140.703
-18-
81.979 90.953 95.962
Rekenrente 4,0% 3,0% 2,5%
Contante waarde periode 2013 – 2023 (in EUR 1.000) VSE-solidair-B20 PFZW VSE-oud-eindloon 58.214 65.846 70.505
71.857 75.678 77.706
42.726 45.097 46.357
Contante waarde op korte termijn Het verschil in kosten van VSE-solidair-B20 en de PFZW-regeling ten opzichte van VSE-oud-eindloon blijkt op korte termijn groter te zijn dan op lange termijn. Kijkend naar de kosten bij een rekenrente van 4%, is VSE-solidair-B20 op kapitaaldekking op korte termijn 36% duurder dan VSE-oud-eindloon, terwijl het verschil op lange termijn nog maar 10% is. De verklaring hiervoor is dat bij kapitaaldekking de kosten eerder in de tijd worden genomen. Daarnaast blijkt dat op lange termijn bij een rekenrente van 2,5% of hoger de kosten van VSE-solidair-B20 lager zijn dan de kosten van aansluiting bij PFZW. Eigen beheer is aantrekkelijker bij een hogere rekenrente. Ook is VSE-solidair-B20 de eerste jaren goedkoper. Bij een rekenrente van 2,5% is VSEsolidair-B20 de eerste 17 jaar goedkoper dan de PFZW-regeling, daarna wordt bij deze rente de PFZWregeling goedkoper. Bij rekenrentes van 3% en 4% is de VSE-regeling in alle jaren goedkoper. De kosten van de verschillende varianten bij verschillende rekenrentes verlopen als volgt:
Kostenverloop op basis van 4% rekenrente (in EUR 1.000)
-19-
Kostenverloop op basis van 3% rekenrente (in EUR 1.000)
Kostenverloop op basis van 2,5% rekenrente (in EUR 1.000) Wijzigingen van de regeling en financieringswijze leiden tot een toename van de kosten. De verhoging doet zich met name in de eerste jaren voor, omdat bij kapitaaldekking een jaarlijkse inkoop plaatsvindt en bij omslagbasis de kosten tijdens de uitkeringsperiode worden gemaakt. Bij kapitaaldekking worden de kosten dus eerder in de tijd genomen. Zeker gezien een verwachte afname van het aantal leden is dat verstandig. Uitvoering in eigen beheer lijkt zowel op korte als op lange termijn aantrekkelijker. De eerste jaren is VSEsolidair-B20 goedkoper dan een aansluiting bij PFZW. Ook is eigen beheer aantrekkelijker bij een hogere rekenrente. Tegenover de lagere kosten van de VSE-regeling staat echter een lagere pensioenopbouw. De actuariële waarde van de emeritaatsuitkeringen in VSE-solidair-B20 ligt gemiddeld 10,5% lager dan in de regeling van PFZW.
-20-
C. Kosten regelingen per lid In bijlage C zijn per scenario de kosten per lid per jaar weergegeven. Op basis van het verwachte ledental nemen de kosten per lid de komende jaren fors toe. VSE-oudeindloon kost in 2013 € 30 per lid; met de bijdrage ad € 32,70 wordt daarmee € 2,70 gespaard voor de financiering van toekomstige uitkeringen. Deze kosten lopen in 15 jaar op tot € 66 per lid. Over 25 jaar kost een onverminderde voortzetting van VSE-oud-eindloon € 101 per lid. Als de kosten over 15 (2028) en 25 jaar (2038) worden berekend op het prijspeil 2013 dan is de kostprijs respectievelijk € 51 per lid in 2028 en € 66 per lid in 2038. Gemiddeld genomen is de benodigde premie gelijk aan € 41. Bij een wijziging van de regeling wordt dat voor 2013, uitgaande van een rekenrente van 4%, circa € 43 per lid voor VSE-solidair-B20. In een periode van 15 jaar nemen die kosten toe naar € 76 per lid. Na 25 jaar zijn de kosten voor VSE-solidair-B20 gestegen tot € 89 per lid. Gecorrigeerd voor inflatie van 1,735% is dit respectievelijk € 59 en € 58. Voor de PFZW-regeling, uitgaande van een rekenrente van 4%, zijn de kosten voor 2013 circa € 55 per lid. In een periode van 15 jaar nemen die kosten toe naar € 85 per lid en na 25 jaar zijn de kosten gestegen tot € 99 per lid. Gecorrigeerd voor inflatie van 1,735% is dit respectievelijk € 66 en € 64. De gemiddelde looptijd van de huidige uitkeringen is 17 jaar. Dit betekent dat de kosten in de eerste jaren het hoogst zijn. Aangezien het verwachte aantal leden afneemt, is het verstandig om nu de overstap naar kapitaaldekking te maken.
D. Benodigde quota per lid Voor de aanspraken uit hoofde van VSE-solidair-B20 (inclusief backservice) die worden toegekend over de verstreken dienstjaren en deeltijdpercentage per 1 januari 2013 is op 1 januari 2013 een belegd vermogen aanwezig van € 26,067 miljoen. Rekening houdend met dit aanwezige vermogen dan zijn per 1 januari 2013 per scenario de volgende quota per lid benodigd:
VSEsolidairB20
PFZW
VSEoudeindloon
VSEsolidair-B20 + Affinancieren in 15 jaar
VSEsolidair-B20 + Affinancieren in 20 jaar
Deel omslag 25 25 41 45 37 Deel kapitaaldekking 21 29 21 21 Totaal (omslag + 46 54 41 66 58 kapitaaldekking) Benodigde quota per lid op basis van 4% rekenrente per 1 januari 2013
-21-
VSEsolidair-B20 + Affinancieren in 25 jaar
VSEsolidairB20 + Affinancieren in 30 jaar
31
28
21
21
52
49
VSEsolidairB20
PFZW
VSEoudeindloon
VSEsolidair-B20 + Affinancieren in 15 jaar
VSEsolidair-B20 + Affinancieren in 20 jaar
Deel omslag 27 27 44 53 42 Deel kapitaaldekking 25 29 25 25 Totaal (omslag + 52 56 44 78 67 kapitaaldekking) Benodigde quota per lid op basis van 3% rekenrente per 1 januari 2013
VSEsolidairB20
PFZW
VSEoudeindloon
VSEsolidair-B20 + Affinancieren in 15 jaar
VSEsolidair-B20 + Affinancieren in 20 jaar
Deel omslag 28 28 45 59 46 Deel kapitaaldekking 27 29 27 27 Totaal (omslag + 55 57 45 86 73 kapitaaldekking) Benodigde quota per lid op basis van 2,5% rekenrente per 1 januari 2013
VSEsolidair-B20 + Affinancieren in 25 jaar
VSEsolidairB20 + Affinancieren in 30 jaar
36
31
25
25
61
56
VSEsolidair-B20 + Affinancieren in 25 jaar
VSEsolidairB20 + Affinancieren in 30 jaar
38
33
27
27
65
60
Bovengenoemde quota zijn quota per 1 januari 2013. Deze quota worden jaarlijks geïndexeerd met 1,735%. Hierbij dient te worden opgemerkt, dat de benodigde quota voor de aanspraken die kunnen worden toegerekend aan de deelnemingsjaren voor 1 januari 2013, dat wil zeggen het deel dat op omslagbasis wordt gefinancierd, bij de scenario’s van affinanciering slechts gelden voor de betreffende affinancieringsperiode. Na de affinancieringsperiode gelden alleen de kosten voor het deel op kapitaaldekking. Voor een uitgebreide cijfermatige onderbouwing zie bijlagen D tot en met I. Rekening houdend met het aanwezige vermogen van € 26,067 miljoen kunnen bij een rekenrente van 4% per 1 januari 2013 met € 46 per lid VSE-solidair-B20 op kapitaaldekking en de aanspraken die zijn toe te schrijven aan de dienstjaren tot 1 januari 2013 worden gefinancierd. Voor de PFZW-regeling is bij een rekenrente van 4% per 1 januari 2013 € 54 per lid benodigd. Indien wordt gekozen voor affinanciering van de op omslagbasis gefinancierde aanspraken in 15, 20, 25 of 30 jaar, dan zijn per 1 januari 2013 de benodigde quota per lid respectievelijk € 66, € 58, € 52 en € 49 op basis van een rekenrente van 4%, gedurende de bijbehorende affinancieringsperiode.
-22-
9. Onderzoek verzekeringsoplossingen In dit hoofdstuk gaan wij in op de kosten van uitvoering van de op kapitaaldekking gefinancierde emeritaatsregeling via een verzekeraar. Wij baseren onze bevindingen op de offertes die zijn uitgebracht door AEGON, Centraal Beheer Achmea (CBA) en Zwitserleven. De ontvangen offertes hebben wij beoordeeld. Bij de beoordeling van de offertes nemen wij de volgende aspecten in ogenschouw: kosten; winstdeling op beleggingen en actuariële grondslagen; acceptatievoorwaarden; beëindigingsbepalingen.
Voor- en nadelen van een verzekeringsoplossing Het meest kenmerkende verschil tussen een uitvoering van de pensioenregeling via een verzekeraar en eigen beheer of PFZW is de uitkeringsgarantie die wordt geboden. Een verzekeraar biedt (tenminste) 99,5% zekerheid dat de opgebouwde pensioenaanspraken worden uitgekeerd. Met 99,5% zekerheid wordt bedoeld dat eens in de 200 jaar de uitkering wordt verlaagd omdat de verzekeraar over onvoldoende middelen beschikt. Bij PFZW is die zekerheid 97,5% (dit impliceert een pensioenverlaging van eens in de 40 jaar) en de huidige situatie van eigen beheer kent geen zekerheidsmaatstaf. Bij de zekerheid die een verzekeraar biedt, speelt ook de kredietwaardigheid van de verzekeraar een rol. Van de drie verzekeraars die een offerte hebben uitgewerkt, heeft AEGON de hoogste rating (AA- met een stabiele outlook). De zekerheid die een verzekeraar biedt, wordt in de tariefstelling meegenomen. Een verzekeraar dient volgens de richtlijnen die van toepassing zijn eigen vermogen aan te houden. Een hogere rating betekent in principe een hoger eigen vermogen (meer factoren spelen een rol bij de vaststelling van de rating). Voor het aanhouden van eigen vermogen brengt de verzekeraar een vergoeding bij haar relaties in rekening. Bij PFZW of eigen beheer is dat niet van toepassing. Vanwege de uitkeringsgarantie stelt de verzekeraar eisen aan het beleggingsbeleid. Een meer risicovol beleggingsbeleid leidt tot grotere risico’s voor de verzekeraars en dit risico wordt verrekend met de kosten die in rekening worden gebracht. Bij PFZW kiest het fonds de samenstelling van de beleggingsportefeuille; de meeste beleggingsvrijheid biedt de huidige situatie van eigen beheer. Een verzekeringsoplossing geeft de beste bescherming tegen een korting op de pensioenaanspraken, maar het opwaarts potentieel is beperkter. Dit betekent dat er naar verwachting minder kan worden geïndexeerd. Een uitvoering via een verzekeraar leidt tot hogere kosten vanwege de uitkeringsgarantie en het beslag op het eigen vermogen van de verzekeraar, maar ook de uitvoeringskosten zijn hoger. In het hoofdstuk “Kosten verzekeraars” wordt daar nader op ingegaan. Ook de kwaliteit van de administratieve dienstverlening speelt een rol. Dit aspect wordt in ons onderzoek niet verder uitgewerkt, hoewel door de bank genomen de klanttevredenheid over verzekeraars lager is dan die over pensioenfondsen.
-23-
Beoordeling offertes verzekeraars In onderstaand overzicht zijn de offertes van de drie verzekeraars die geoffreerd hebben, kort samengevat. AEGON
CBA
Zwitserleven
Soort contract
Garantiecontract
Garantiecontract
Garantiecontract
Rekenrentevoet
3,0%
3,0%
2,5%
Rentewinstdeling
Rentestandscorrectie (RSC)
RSC
Rentedatum1
26 juli 2013
23 juli 2013
Opslag Rentestandscorrectie
van
9,69%
voor
middelloonregeling en 9,12% voor eindloonregeling
Technische winstdeling2
Geen
Maximum salaris
EUR 306.661
Premievrijstelling bij
Maatschappijbeoordeling,
arbeidsongeschiktheid
klassen
Opslag van 5,1987% voor middelloonregeling
Geen EUR 244.536 6-
UWV-volgend, 6 klassen
Gesepareerde
Beleggingen
(GB) 27 augustus 2013 Korting
van
4,10%
voor
middelloonregeling en 4,40% voor eindloonregeling 25% voor middelloon en 15% voor eindloon3 EUR 300.000 Maatschappijbeoordeling,
6-
klassen
Inloop niet verzekerd, uitloop
Inloop niet verzekerd, uitloop
Inloop niet verzekerd, uitloop
wel
wel
wel
Geldigheid offertes
02-09-2013
24-10-2013
01-11-2013
Voorwaarden
--
Pensioenwet van kracht
--
Inloop/uitloop
Overzicht offertes verzekeraars De offerte van AEGON is inmiddels verlopen.
Rentewinstdeling De premies worden belegd. Het deel van de beleggingsopbrengsten boven de rekenrente (wordt ook wel aangeduid als de overrente) kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor indexatie en/of kortingen op de premies en koopsommen. Kenmerkend van een RSC-product, zoals dat geldt voor de offerte van AEGON en CBA, is dat alle toekomstige resultaten direct zijn verrekend in de premie door middel van een korting of opslag op de bruto premie. Dat geldt zowel voor het resultaat uit beleggingen als het technisch resultaat. Hierdoor zijn geen additionele jaarlijkse kosten meer verschuldigd. Hierdoor is er echter ook geen sprake van indexatieverlening uit winstdeling. Voor verlening van indexatie wordt apart een koopsom in rekening gebracht. Een verzekeringscontract met feitelijke beleggingen, zoals geoffreerd door Zwitserleven, wordt ook wel een gesepareerd beleggingscontract genoemd. De overrente die wordt uitgekeerd is afhankelijk van de waarde van het gesepareerde beleggingsdepot. Zwitserleven vereist dat grofweg een buffer van 10% nodig is voordat de overrente (volledig) wordt uitgekeerd; bij een buffer tussen circa 5 en 10% komt er deels overrente beschikbaar. 1
De definitieve rentestandscorrectie is afhankelijk van de rente en marktomstandigheden op het moment van afsluiten. De genoemde
rentestandscorrectie is op basis van de marktrente per genoemde rentedatum. 2
Winstdeling op actuariële grondslagen. Technisch resultaat is aanwezig wanneer de werkelijke resultaten op grondslagen zoals
sterfte, gehuwdheid, leeftijdsverschil, kindertal en arbeidsongeschiktheid afwijken van de gehanteerde grondslagen in de tarieven. 3
Percentage winstdeling aan het einde van de contractperiode
-24-
Rentedatum In de offertes van AEGON en CBA is uitgegaan van de rentestand van eind juli. De offerte van Zwitserleven is gebaseerd op de rentestand van eind augustus. Eind augustus is de rente gestegen ten opzichte van eind juli. Op basis van de rentestand van eind juli zou de premie van Zwitserleven hoger uitkomen.
Rentestandscorrectie De rentestandscorrectie van AEGON is hoger dan die van CBA. De definitieve rentestandscorrectie is afhankelijk van de rente en marktomstandigheden op het moment van de ingangsdatum van het contract. Bij AEGON staat de rentestandscorrectie vast voor de totale contractsperiode. Bij CBA bestaat de mogelijkheid om deze tussentijds te laten aanpassen. Zodra de uitvoeringsovereenkomst langer dan 1 jaar heeft gelopen, kan worden gevraagd om een nieuwe marktrentecorrectie. Als de rente stijgt, kan daar dan tussentijds van geprofiteerd worden. Voor AEGON geldt dat voor backservicekoopsommen, koopsommen voor indexaties, afkoopsommen en koopsommen voor waardeoverdracht worden vastgesteld met een actuele rentestandscorrectie op de dan geldende marktomstandigheden. Voor CBA geldt dat tot maximaal 5% indexatie dezelfde marktrentecorrectie geldt als voor het basistarief. Voor indexaties boven 5% geldt de dan geldende marktrentecorrectie. Ook voor collectieve waardeoverdracht en extra stortingen geldt de actuele marktrentecorrectie. Alhoewel bij Zwitserleven sprake is van een gesepareerd beleggingscontract geldt ook hier een marktrentepremiecorrectie. Om tot de marktrentepremie te komen, wordt de rekenrentepremie gecorrigeerd met een marktrentepremiecorrectie. Is de marktrente lager dan 2,5%, dan is er sprake van een opslag. Is de marktrente hoger dan 2,5%, dan is er sprake van een korting. Deze marktrentepremiecorrectie wordt bij elke premievervaldatum vastgesteld.
Technische winstdeling De premie die wordt betaald, is gebaseerd op verwachtingen met betrekking tot arbeidsongeschiktheid en overlijden. De werkelijke uitkeringen zullen hiervan afwijken. Dit levert een zogenoemd technisch resultaat op en kan zowel positief als negatief zijn. In het voorgestelde contract van Zwitserleven wordt het technisch resultaat jaarlijks vastgesteld. Als over alle contractjaren het bij elkaar opgetelde resultaat op de einddatum van de uitvoeringsovereenkomst positief is, dan is er sprake van technische winst. VSE deelt hierin mee op basis van een vooraf bepaald percentage, afhankelijk van het deelnemersbestand en de pensioenregeling. Dit percentage is bepaald op 25% voor een middelloonregeling en 15% voor een eindloonregeling. Een technisch verlies wordt door Zwitserleven gedragen. Het positief technisch resultaat wordt eerst aangewend om eventuele tekorten op de voorziening sterfteontwikkeling en de omrekening naar nieuwe grondslagen af te lossen. Een resterend bedrag kan worden toegevoegd aan de reserves. Bij Zwitserleven betaalt de klant dus de omrekening naar een meer recente sterftetafel; bij de andere verzekeraars is dat niet het geval. Bij AEGON en CBA deelt VSE niet mee in de technische winst.
Acceptatie Voor alle drie contracten geldt dat het inlooprisico niet is meeverzekerd en het uitlooprisico wel. Dit betekent dat voor deelnemers die ziek zijn bij aanvang van de uitvoeringsovereenkomst er geen dekking is bij de verzekeraar. Het zogenoemde inlooprisico is dus niet verzekerd. Als op de datum waarop de -25-
uitvoeringsovereenkomst wordt beëindigd deelnemers arbeidsongeschikt zijn, maar nog geen premievrijstelling of arbeidsongeschiktheidspensioen zijn toegekend, dan worden de verzekeringen nog twee jaar tegen premiebetaling voortgezet. De afrekening van de technische winstdeling wordt dan met twee jaar uitgesteld.
Beëindigingsbepalingen Als bij AEGON en CBA geen nieuwe overeenkomst wordt gesloten, dan kunnen:
de opgebouwde emeritaatsuitkeringen volledig risicoverzekeringen vervallen dan zonder waarde.
gegarandeerd
achterblijven.
Niet
ingegane
Bij Zwitserleven blijft het gesepareerde beleggingsdepot in stand; het systeem van technische winstdeling vervalt. Voor solvabiliteit en het langlevenrisico wordt jaarlijks 0,75% van de voorziening verzekeringsverplichtingen in rekening gebracht. Ook de overige vergoedingen blijven in stand en worden jaarlijks onttrokken aan het beleggingsoverschot of in rekening gebracht, indien het beleggingsoverschot niet voldoende is. Zwitserleven biedt, onder bepaalde condities, ook de mogelijkheid de emeritaatsuitkeringen over te hevelen naar de groepsportefeuille van Zwitserleven.
de opgebouwde emeritaatsuitkeringen naar een andere uitvoerder worden overgedragen. De niet ingegane risicoverzekeringen vervallen zonder waarde. De overdrachtswaarde wordt berekend op basis van de dan geldende marktomstandigheden en is gelijk aan de contante waarde van de toekomstige uitkeringen berekend volgens de netto tariefsgrondslagen inclusief excassokosten. De toekomstige uitkeringen worden contant gemaakt tegen de marktrente verhoogd met een spread. Bij AEGON geldt het maximum van 0,321% en de actuele marktspread. Bij CBA wordt de spread bepaald op basis van publicaties op internet. Bij beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst bij Zwitserleven kunnen alle in het gesepareerde beleggingsdepot aanwezige middelen en verplichtingen worden overgedragen. Daarbij worden de beleggingen verkocht en worden de gelden overgedragen.
Kosten verzekeraars Hieronder is een vergelijking opgenomen van de verschillende offertes. Omdat de duur van een verzekeringscontract niet langer is dan 5 jaar hebben wij de kosten voor een duur van 5 jaar in kaart gebracht.
Regeling VSE-solidair-B20 deel kapitaaldekking
4% rr in EUR 1.000 2014
Tarief VSE 1.764
Tarief Aegon 2.711
2015
1.839
2.818
2016
1.896
2017
1.918
2018
1.978
54%
Tarief CBA 2.578
53%
2.679
2.898
53%
2.930
53%
3.014
52%
Regeling PFZW deel kapitaaldekking
46%
Tarief ZL 2.873
63%
Tarief PFZW 3.228
Tarief Aegon 3.770
46%
2.959
2.758
45%
2.788
45%
2.871
45%
17%
Tarief CBA 3.533
61%
3.254
3.931
3.017
59%
3.342
3.029
58%
3.291
3.045
54%
3.203
9%
Tarief ZL 3.980
21%
3.684
23%
13%
4.108
26%
4.029
21%
4.042
23%
3.779
13%
4.170
25%
3.791
15%
4.152
26%
3.928
23%
3.688
15%
3.950
23%
Kostenvergelijking AEGON, CBA en ZL met VSE en PFZW op basis van een rekenrente van 4%
-26-
Regeling VSE-solidair-B20 deel kapitaaldekking
Regeling PFZW deel kapitaaldekking
3% rr in EUR 1.000
Tarief VSE
Tarief Aegon
2014
2.211
2.711
23%
2.578
17%
2.896
2015
2.299
2.818
23%
2.679
17%
3.006
2016
2.365
2.898
23%
2.758
17%
2017
2.393
2.930
22%
2.788
17%
2018
2.463
3.014
22%
2.871
17%
Tarief CBA
Tarief ZL
Tarief PFZW
Tarief Aegon
Tarief CBA
Tarief ZL
31%
3.228
3.770
17%
3.533
9%
4.013
24%
31%
3.254
3.931
21%
3.684
13%
4.174
28%
3.089
31%
3.342
4.029
21%
3.779
13%
4.272
28%
3.124
31%
3.291
4.042
23%
3.791
15%
4.285
30%
3.164
28%
3.203
3.928
23%
3.688
15%
4.109
28%
Kostenvergelijking AEGON, CBA en ZL met VSE en PFZW op basis van een rekenrente van 3% 2,5% rr in EUR 1.000
Regeling VSE-solidair-B20 deel kapitaaldekking
Regeling PFZW deel kapitaaldekking
Tarief VSE
Tarief Aegon
2014
2.490
2.711
9%
2.578
4%
2.907
2015
2.586
2.818
9%
2.679
4%
3.029
2016
2.658
2.898
9%
2.758
4%
2017
2.690
2.930
9%
2.788
4%
2018
2.764
3.014
9%
2.871
4%
Tarief CBA
Tarief ZL
Tarief PFZW
Tarief Aegon
Tarief CBA
Tarief ZL
17%
3.228
3.770
17%
3.533
9%
4.029
25%
17%
3.254
3.931
21%
3.684
13%
4.207
29%
3.125
18%
3.342
4.029
21%
3.779
13%
4.323
29%
3.171
18%
3.291
4.042
23%
3.791
15%
4.351
32%
3.224
17%
3.203
3.928
23%
3.688
15%
4.188
31%
Kostenvergelijking AEGON, CBA en ZL met VSE en PFZW op basis van een rekenrente van 2,5% Voor wat betreft VSE-solidair-B20 in eigen beheer is bij de huidige rekenrente van 4,0% AEGON gemiddeld 53% duurder dan VSE, CBA gemiddeld 46% duurder en Zwitserleven 59% duurder. Bij een rekenrente van 3% is dat respectievelijk 23%, 17% en 30%. Bij een rekenrente van 2,5% is AEGON 9% duurder dan VSE in eigen beheer; CBA 4% duurder en Zwitserleven gemiddeld 17% duurder. Kortom, hoe hoger de rekenrente en daarmee het verwachte rendement hoe duurder de verzekeraars relatief zijn. Dit kan worden verklaard, doordat bij een RSC-contract alle toekomstige resultaten direct zijn verrekend in de premie, uitgaande van de rentestand op het moment van afsluiten en een veronderstelde rekenrente van 3%. Dus ook de toekomstige beleggingsopbrengsten zijn al verrekend in de premie. Mocht in werkelijkheid meer rendement worden gemaakt, dan vloeit dit achteraf niet terug naar VSE. Ten opzichte van PFZW is AEGON ongeacht de rekenrente gemiddeld 21% duurder en is CBA gemiddeld 13% duurder. Zwitserleven is bij een rekenrente van 2,5% gemiddeld 29% duurder dan PFZW. Naarmate de rekenrente stijgt, wordt Zwitserleven relatief goedkoper. In deze berekeningen is rekening gehouden met overrente boven de geoffreerde rekenrente van 2,5%. Bij Zwitserleven is namelijk sprake van een gesepareerde beleggingsdepot. Gerealiseerde beleggingsopbrengsten komen terecht in het depot.
Indexatieverlening en backservicetoekenning Bij AEGON en CBA wordt in de premiestelling geen rekening gehouden met indexatieverlening. Voor verlening van indexatie wordt apart een koopsom in rekening gebracht. In de berekeningen voor de vergelijking is echter uitgegaan van dezelfde indexatieverwachting als in de berekeningen van VSE en PFZW. Hiervoor is voor indexatiekoopsommen dezelfde rentestandscorrectie verondersteld, terwijl de rentestandscorrectie in werkelijkheid wordt vastgesteld op basis van de dan geldende marktomstandigheden. Ook voor backservicekoopsommen wordt de actuele rentestandscorrectie vastgesteld op de dan geldende marktomstandigheden.
-27-
Bufferpremie Bij Zwitserleven wordt een bufferpremie in rekening gebracht. De bufferpremie is noodzakelijk om een buffer te vormen binnen het gesepareerde depot. Deze buffer heeft als doel om toekomstige fluctuaties in de beleggingsportefeuille op te vangen. De bufferpremie wordt jaarlijks vastgesteld. De hoogte van de bufferpremie is afhankelijk van het uit te voeren beleggingsbeleid. Hiervoor geldt hoe hoger het risico, hoe hoger de bufferpremie. In de berekeningen is verondersteld, dat deze de komende jaren gelijk blijft.
Conclusie Een uitvoering van de pensioenregeling door een verzekeraar is bij een rendement van 4% variërend van 46 tot 59% duurder dan bij eigen beheer. Het verschil neemt af naarmate wordt uitgegaan van een lager rendement. Tegenover deze hogere premie staat een uitkering die meer zekerheid biedt; een verzekeraar garandeert een levenslange uitkering terwijl bij een pensioenfonds en bij eigen beheer de aanspraken verlaagd kunnen worden als er onvoldoende financiële middelen zijn. Niet alleen kostentechnisch is een verzekeringsoplossing duurder, ook de flexibiliteit is minder en waarschijnlijk ook de kwaliteit van de administratieve dienstverlening.
-28-
Bijlage A. Geanonimiseerd overzicht aanspraken per deelnemer met actuariële waarde op 4% A. VSE-solidair-B20
-29-
-30-
-31-
-32-
-33-
-34-
B. PFZW-regeling
-35-
-36-
-37-
-38-
-39-
-40-
C. Huidige regeling
-41-
-42-
-43-
-44-
-45-
-46-
Bijlage B. Jaarlijkse kosten A. VSE-solidair-B20 4% rekenrente
-47-
3% rekenrente
-48-
2,5% rekenrente
-49-
B. PFZW-regeling
-50-
C. Huidige regeling
-51-
Bijlage C. Kosten regelingen per lid zonder rekening te houden met aanwezig vermogen A. 4% rekenrente
-52-
-53-
B. 3% rekenrente
-54-
-55-
C. 2,5% rekenrente
-56-
120.00
100.00 VSE nieuw PFZW
80.00
VSE oud 60.00
Affinanciering in 15 jaar Affinanciering in 20 jaar Affinanciering in 25 jaar Affinanciering in 30 jaar
40.00
20.00
2013 2015 2017 2019 2021 2023 2025 2027 2029 2031 2033 2035 2037 2039 2041 2043 2045 2047 2049
-
-57-
Bijlage D. Ontwikkeling dekkingspercentage voor de op omslagbasis gefinancierde uitkeringen in VSE-solidair-B20 uitgaande van genoemde quota per lid A. 4% rekenrente Benodigde quotum per lid is € 24,86 per 1 januari 2013, jaarlijks te indexeren met 1,735%.
-58-
B. 3% rekenrente Benodigde quotum per lid is € 26,94 per 1 januari 2013, jaarlijks te indexeren met 1,735%.
-59-
C. 2,5% rekenrente Benodigde quotum per lid is € 27,98 per 1 januari 2013, jaarlijks te indexeren met 1,735%.
-60-
Bijlage E. Ontwikkeling dekkingspercentage voor de op omslagbasis gefinancierde uitkeringen in VSE-solidair-B20 met affinanciering in 15 jaar A. 4% rekenrente
-61-
B. 3% rekenrente
-62-
C. 2,5% rekenrente
-63-
Bijlage F. Ontwikkeling dekkingspercentage voor de op omslagbasis gefinancierde uitkeringen in VSE-solidair-B20 met affinanciering in 20 jaar A. 4% rekenrente
-64-
B. 3% rekenrente
-65-
C. 2,5% rekenrente
-66-
Bijlage G. Ontwikkeling dekkingspercentage voor de op omslagbasis gefinancierde uitkeringen in VSE-solidair-B20 met affinanciering in 25 jaar A. 4% rekenrente
-67-
B. 3% rekenrente
-68-
C. 2,5% rekenrente
-69-
Bijlage H. Ontwikkeling dekkingspercentage voor de op omslagbasis gefinancierde uitkeringen in VSE-solidair-B20 met affinanciering in 30 jaar A. 4% rekenrente
-70-
B. 3% rekenrente
-71-
C. 2,5% rekenrente
-72-
Bijlage I. Ontwikkeling vermogen uitgaande van de per 1 januari 2013 benodigde aanvangsquota per lid A. 4% rekenrente
-73-
-74-
3% rekenrente
-75-
-76-
B. 2,5% rekenrente
-77-
-78-
Bijlage J. Ontwikkeling vermogen bij voortzetting financiering op omslagbasis voor VSE-solidair-B20 Onderstaande overzichten gaat uit van een huidige quotum per lid van € 32,70 per 2013 en dat dit quotum de komende jaren zal stijgen met 1,735% indexatie per jaar en 1% voor buffervorming per jaar.
A. 4% rekenrente
-79-
B. 3% rekenrente
-80-
C. 2,5% rekenrente
-81-
Triple A - Risk Finance B.V. Hoogoorddreef 7 1101 BA AMSTERDAM +31 (0)20 707 36 40
Dit rapport is aan onze opdrachtgever verstrekt uitsluitend voor eigen gebruik voor het nader aangegeven doel. © 2013 Triple A – Risk Finance B.V. Alle rechten voorbehouden. Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Triple A – Risk Finance B.V. is het niet toegestaan enige informatie uit dit rapport (waaronder teksten, grafisch materiaal en logo’s) op enigerlei wijze of in enige vorm te verveelvoudigen, openbaar te maken, te verspreiden, te kopiëren of op te slaan, hetzij elektronisch, mechanisch, optisch, digitaal of op enige andere manier, anders dan kopiëren of opslaan voor eigen persoonlijk gebruik van onze opdrachtgever. Derden die van dit rapport kennisnemen kunnen aan dit rapport geen rechten ontlenen en kunnen zich niet op het in dit rapport vervatte advies beroepen. Triple A – Risk Finance B.V. aanvaardt tegenover derden geen aansprakelijkheid voor schade welke ontstaat naar aanleiding van dit rapport. De aansprakelijkheid jegens de opdrachtgever is beperkt zoals nader vastgelegd in onze algemene voorwaarden, die op dit rapport van toepassing zijn.