Kantoor Arnhem Telefoon
0800 - 0543
Telefax 1
>
Postbus 9001
Kennisgroep CAO 6800 DB ARNHEM Datum
Vereniging Ambulancezorg Nederland Postbus 489 8000 AL ZW OLLE
. . . . . . . . . . . . .
16 december 2014 Uw kenmerk
Kenmerk
KG CAO/14/Beoordeling CAO Ambulancezorg 2013-2014
Betreft
Cao Ambulancezorg 1 januari 2013 - 31 december 2014
Geachte mevrouw, In 2013 is een nieuwe cao voor werkgevers en werknemers in de Ambulancezorg gesloten voor de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014. Deze cao heb ik beoordeeld op fiscale aspecten van de loonheffingen. Het doel hiervan is onder meer dat werkgevers zo goed mogelijk in staat zijn om hun fiscale verplichtingen na te komen. Ik heb de beoordeling beperkt tot de in mijn ogen belangrijkste fiscale aspecten. In de bijgevoegde rapportage informeer ik u over het resultaat van deze beoordeling. Wellicht ten overvloede vermeld ik dat u aan deze beoordeling alleen vertrouwen kunt ontlenen indien en voor zover ik fiscale aspecten expliciet benoem. De beoordeling heeft plaatsgevonden naar de wet- en regelgeving zoals die geldt per 1 januari 2014 en is dus inclusief nieuwe regels rondom de werkkostenregeling. Ik verzoek u om de cao-partijen van de inhoud van deze brief op de hoogte te stellen. Ik ga ervan uit dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd. Indien u vragen of opmerkingen heeft, kunt u mij bereiken op bovenvermeld doorkiesnummer. Uiteraard kunt u ook bij mij terecht als u informatie wenst over de fiscale aspecten van niet in deze beoordeling genoemde cao-bepalingen. Hoogachtend,
ON 588- 1Z*1ED
namens de inspecteur.
Bezoekadres In uw antwoord datum en kenmerk van deze brief vermelden
Groningensingel 21 Arnhem
Kenmerk
2
KG CAO/14/Beoordeling CAO Ambulancezorg 2013-2014 Algemeen In deze rapportage verwijs ik naar het Handboek Loonheffingen 2014 (hierna: Handboek). U kunt het Handboek raadplegen op of downloaden van de site van de Belastingdienst (www.belastingdienst.nl). Uiteraard vindt u hier ook steeds het laatste nieuws, waarover u zich ook door middel van een rss-feed kunt laten informeren. De door de Belastingdienst uitgevoerde cao-beoordelingen zijn ook te vinden op de site van de Belastingdienst, www.belastingdienst.nl, met de zoekterm “cao-beoordelingen”. Met ingang van 1 januari 2011 is de werkkostenregeling ingevoerd. Dit is de nieuwe regeling van kostenvergoedingen en voorzieningen (verstrekkingen en het ter beschikking stellen van zaken) voor de werknemer. Hiertoe is de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) gewijzigd en zijn ook de uitvoeringsbepalingen herschreven. De nieuwe uitvoeringsbepalingen zijn vervat in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (hierna: URLB 2011). De Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 is vervallen. De werkkostenregeling houdt kort gezegd in dat de werkgever een vrije ruimte heeft van - in 2014 - 1,5% van het totaal van de individuele fiscale lonen van zijn werknemers. Tot dit bedrag kan de werkgever onbelast kostenvergoedingen en voorzieningen geven aan zijn werknemers. Daarnaast gelden nog enkele specifieke vrijstellingen en bovendien zijn er voorzieningen die de werkgever, hoewel ze als loon (in natura) zijn aan te merken, tegen een lagere waarde of nihilwaarde in aanmerking mag nemen. De werkgever kan in de jaren 2011 tot en met 2014 jaarlijks, aan het begin van het jaar, kiezen om de oude regelgeving (overgangsregeling) toe te passen. In dat geval hanteert hij de regelgeving zoals die luidde per 31 december 2010. De werkkostenregeling wordt met ingang van 1 januari 2015 op enkele punten gewijzigd. Meer actuele informatie over de werkkostenregeling kunt u vinden op de site van de Belastingdienst (zoekterm "wkr"). De (loon)begrippen voor de diverse wetten waarop de loonheffingen zijn gebaseerd kunnen verschillen. De loonheffingen bestaan uit de loonheffing (loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen), de premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw). Als sprake is van loon voor alle loonheffingen, dan gebruik ik de term “loon”. Artikel 1.1
Begrippen
De begrippen “werkgever” en “werknemer” worden hier gedefinieerd. Met betrekking tot stagiairs merk ik het volgende op. Als een stagiair voor zijn werkzaamheden een beloning ontvangt die niet uitsluitend bestaat uit het ontvangen van onderricht is hij voor de toepassing van de loonheffingen in dienstbetrekking. Dit kan een echte dienstbetrekking zijn of een fictieve dienstbetrekking. Ik verwijs naar de paragrafen 1.1.1 en 1.1.2 van het Handboek. Als er sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking kunnen werkgevers stagebeloningen onder voorwaarden toch onbelast uitkeren. Ik verwijs naar paragraaf 16.10 van het Handboek. Voor algemene heffingsaspecten met betrekking tot de inkomsten van stagiairs verwijs ik tevens naar het besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/2202M (zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0029134/). Artikel 2.6
Dienstkleding, veiligheidsschoeisel en voor de functie benodigde materialen
De dienstkleding etc. wordt door de werkgever in bruikleen gegeven aan de werknemer en dient op de werkplek achter te blijven. Reiniging geschiedt op kosten van de werkgever. Indien de werkgever de werkkostenregeling toepast, dan behoort de waarde van ter beschikking gestelde werkkleding tot het loon van de werknemer. Voor kleding die op de werkplek achterblijft, geldt echter een uitzondering. De waarde van die kleding wordt op nihil gesteld.
Kenmerk
3
KG CAO/14/Beoordeling CAO Ambulancezorg 2013-2014 Indien de werkgever gebruik maakt van de oude regelgeving van vrije vergoedingen en verstrekkingen dan behoren de ter beschikkingstelling van kleding die op het werk achterblijft en de reiniging ervan niet tot het loon. Als de werkgever aan de werknemer in de bovengenoemde situatie kosten in rekening brengt voor herstel of vervanging raken de betalingen de berekening van de loonheffingen niet. Voor de regelgeving met betrekking tot (werk)kleding in andere situaties verwijs ik u naar het Handboek 20.2.5 en 20.2.7 /27.42. Artikel 2.10
Schade en boetes
De werknemer is jegens de werkgever in beginsel niet aansprakelijk voor schade of boetes tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden behoudens in geval van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. De betaling door de werknemer aan zijn werkgever van een schadevergoeding bij opzet of bewuste roekeloosheid of in verband met een boete vloeit voort uit het civiele recht en vormt geen negatief loon. Als de werkgever geen gebruik maakt van zijn verhaalsmogelijkheden is in beginsel sprake van loon. Artikel 2.11
Rechtsbijstand werknemer
De werkgever dient rechtshulp aan te bieden aan de werknemer die in het kader van de uitoefening van zijn functie in opdracht van de werkgever aansprakelijk wordt gesteld, vervolgd of aangeklaagd. De rechtsbijstand geldt uitsluitend voor beroepsgerelateerde onderwerpen. Indien de rechtsbijstand ook situaties kan betreffen waarin de werknemer zelf partij is en niet zijn werkgever vertegenwoordigt, vormt dit loon; de werkgever heeft een rechtsbijstandsverzekering afgesloten die de werknemers ook zelf af hadden kunnen sluiten. De kosten van een dergelijke verzekering zijn als loonbestanddeel aan te merken. Het staat de werkgever dan vrij om te kiezen op welke wijze men de fiscalisering wil behandelen. Het is mogelijk, afhankelijk van de vormgeving, de voordelen als aanspraak te belasten bij de respectievelijke werknemers, of het te belasten deel van de polis aan te wijzen als eindheffingsbestanddeel. De laatste mogelijkheid geldt alleen voor werkgevers die de werkkostenregeling toepassen. Eindheffen is ook onder het oude regime mogelijk over bovenmatige vergoedingen en loon in natura, waaronder aanspraken. Ik verwijs naar paragraaf 24.11 van het Handboek. Artikel 2.12
Verklaring omtrent gedrag
De kosten van een Verklaring omtrent gedrag komen voor rekening van de werkgever. In de werkkostenregeling behoort een vergoeding voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) tot het loon van de werknemer. De werkgever kan deze vergoeding echter aanwijzen als eindheffingsloon en in zijn vrije ruimte onderbrengen. In de oude regelgeving behoort een vergoeding voor een VOG niet tot het loon. Artikel 2.13
Collectieve ongevallenverzekering
De werkgever is verplicht voor zijn personeelsleden een collectieve ongevallenverzekering af te sluiten welke ten minste de risico’s dekt van ongevallen tijdens uitoefening van de functie. Indien de werkgever een ongevallenverzekering afsluit voor zijn werknemer verstrekt hij de verzekering aan de werknemer. Bij toepassing van de werkkostenregeling behoort deze verstrekking, voor zover de
Kenmerk
4
KG CAO/14/Beoordeling CAO Ambulancezorg 2013-2014 premie betrekking heeft op een uitkering bij overlijden of invaliditeit, niet tot het loon. Indien de werknemer een dergelijke verzekering afsluit en daarvoor een vergoeding van de werkgever ontvangt, behoort deze wel tot het loon. Een eventuele uitkering uit een dergelijke verzekering is loon uit vroegere dienstbetrekking. Daaruit volgt dat de werkgever de uitkering niet kan aanwijzen als eindheffingsloon. Ik verwijs naar de paragrafen 19.1.6 en 19.1.7 van het Handboek. Past de werkgever de oude regelgeving toe dan behoren zowel de vergoeding van de premie voor een ongevallenverzekering als de verstrekking van een dergelijke verzekering niet tot het loon, mits het verzekeringen betreft die uitsluitend zien op ongevallen tijdens het vervullen van de dienstbetrekking. De uitkeringen behoren dan tot het loon voor de loonheffing en de Zvw, maar niet tot het loon voor de werknemersverzekeringen. Een aanspraak op een uitkering bij overlijden of invaliditeit als gevolg van een ongeval behoort als zodanig niet tot het loon. De uitkering zelf behoort in beginsel wel tot het loon. De werkgever dient eventueel verschuldigde loonheffingen in te houden en af te dragen, waarbij de werkgever voor de loonheffing mogelijk de tabel bijzondere beloningen moet toepassen. Ik merk op, dat over de uitkering bij overlijden geen premies werknemersverzekeringen verschuldigd zijn en dat een eenmalige uitkering bij overlijden tot maximaal driemaal het loon over een maand is vrijgesteld. Ik verwijs naar de paragrafen 19.1.6 en 19.1.7 van het Handboek. Mogelijk is ter zake van de uitkering sprake van loon uit vroegere dienstbetrekking en/of van loon van nabestaanden; ik verwijs naar de paragrafen 4.3 en 7.3.3 van het Handboek. Artikel 4.14
Tegemoetkoming reiskosten woon/werkverkeer
De werknemer krijgt een bepaalde tegemoetkoming voor de kosten van woon/werkverkeer. Woon- werkverkeer geldt als zakelijk verkeer. De maximale onbelaste vergoeding van zakelijke kilometers, ongeacht het vervoermiddel, bedraagt € 0,19 per kilometer. Dit betekent dat werkgevers elke zakelijke kilometer, dus ook elke kilometer voor woon-werkverkeer, met maximaal € 0,19 onbelast kunnen vergoeden. Hoofdstuk 21 van het Handboek bevat een uitgebreide behandeling van de wet- en regelgeving over reiskosten. Voor reizen met openbaar vervoer gelden bijzondere regels, ik verwijs naar paragraaf 21.2 van het Handboek. De paragrafen 21.3 tot en met 21.8 van het Handboek gaan, onder meer aan de hand van schema’s, over reizen anders dan met openbaar vervoer. In paragraaf 21.9 staat dat, voor zover sprake is van vervoer vanwege de werkgever, er geen mogelijkheid is om reiskosten onbelast te vergoeden. De paragrafen 21.10, 21.11 en 21.12 behandelen respectievelijk het verstrekken of vergoeden van (kosten van) parkeergelegenheid, de reiskosten voor periodiek gezinsbezoek en het tijdelijk ander vervoer bij wegwerkzaamheden. Artikel 4.15
Vergoeding reis- en verblijfskosten van dienstreizen
Bij dienstreizen vergoedt de werkgever reis- en verblijfskosten. Voor de fiscale regels van de loonheffingen bij reiskostenvergoedingen verwijs ik u naar mijn tekst bij artikel 4.14 van de cao. Ongeacht of de werkgever de werkkostenregeling toepast zijn vergoedingen en verstrekkingen ter zake van dienstreizen vrijgesteld. Ik verwijs u naar het Handboek paragraaf 20.1.2.
Kenmerk
5
KG CAO/14/Beoordeling CAO Ambulancezorg 2013-2014
Artikel 4.17
Bijdrage ziektekostenverzekering
De werknemer, die zowel een basisverzekering als een aanvullende verzekering heeft afgesloten, heeft jaarlijks recht op een tegemoetkoming in de ziektekostenverzekering. Deze vergoeding behoort tot het loon. Artikel 4.18
Uitkering bij overlijden
De werkgever verstrekt na het overlijden van de werknemer een uitkering. Voor de gevolgen van (de aanspraak op) een (eenmalige) overlijdensuitkering voor de loonheffingen verwijs ik naar de paragrafen 19.1.7 en 19.1.8 van het Handboek. In deze paragrafen staan uitvoerig de gevolgen beschreven van een aantal te onderscheiden situaties. Ik wijs u op een mogelijke samenloop met een uitkering bij overlijden ingevolge artikel 2.13 van deze cao. Fiscaal is dan één eenmalige uitkering bij overlijden tot maximaal driemaal het loon over een maand vrijgesteld. Artikel 4.21
Uitruil van arbeidsvoorwaarden
De werknemer kan bovenwettelijke vakantie-uren verkopen of uitruilen tegen andere arbeidsvoorwaarden en geld uitruilen tegen vrije tijd of andere arbeidsvoorwaarden. Vanuit fiscaal oogpunt staat het werkgevers en werknemers vrij om de overeengekomen beloning te wijzigen, al dan niet via een zogenoemd cafetariasysteem. Een dergelijk systeem moet voldoende realiteitswaarde hebben. Daarbij is het belangrijk een situatie waarin sprake is van een wijziging van de overeengekomen beloning duidelijk te kunnen onderscheiden van de situatie dat sprake is van besteding van (al genoten) loon. De vormgeving van de keuzemogelijkheid is van belang om sterk gelijkende situaties met verschillende gevolgen voor de loonheffingen van elkaar te onderscheiden. De wijziging van de arbeidsbeloning dienen werkgever en werknemer te beschouwen en duidelijk vast te leggen als een wijziging van of een aanvulling op de arbeidsovereenkomst. Als werkgevers en werknemers hier onvoldoende aandacht aan besteden is het mogelijk dat de wijziging niet de beoogde fiscale gevolgen heeft. Als sprake is van het besteden van loon, is het loon fiscaal reeds genoten, en wel voorafgaand aan of door de ruil. Het loon is dan belast. Ik verwijs naar de inleiding van hoofdstuk 4 en paragraaf 4.16 / 27.6 van het Handboek en het besluit van 28 januari 2011, nr. DGB2011/1M (zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0029532/). De vergoeding van in een eerder jaar gemaakte kosten behoort in beginsel tot het loon. Dit is slechts anders als de werknemer in dat eerdere jaar reeds een onvoorwaardelijk recht op die vergoeding had. Bij een cafetariasysteem ontstaat zo’n onvoorwaardelijk recht eerst als de werknemer zijn keuze daadwerkelijk aan zijn werkgever kenbaar maakt. Als de werknemer dat pas na de jaarwisseling doet, kan de werkgever, indien hij de oude regelgeving toepast, de vakbondscontributie van het voorafgaande jaar niet meer onbelast vergoeden. Een loonsverlaging leidt in beginsel tevens tot een verlaging van het pensioengevend loon. Onder voorwaarden kan deze verlaging achterwege blijven. Deze voorwaarden staan in onderdeel 4 van het besluit van 9 september 2010, nr. DGB2010/2733M (zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0028256/). Artikelen 7.8 en 7.9
Opbouw, invulling en aanwending persoonlijk levensfasebudget (PLB)
De werknemer ontvangt gedurende zijn loopbaan een PLB van 2,9 uur of 4,58 uur per maand aan extra verlofuren. Deze uren verjaren niet. Jaarlijks maken werkgever en werknemer afspraken over de aanwending ervan. Bij het einde van het dienstverband kan het PLB-verlofurentegoed worden overgedragen aan een nieuwe werkgever, mits deze ook onder deze cao valt.
Kenmerk
6
KG CAO/14/Beoordeling CAO Ambulancezorg 2013-2014
Aanspraken op vakantie(verlof) behoren als zodanig niet tot het loon voor zover zij aan het eind van het kalenderjaar, samen met andere aanspraken op verlof, niet meer bedragen dan de arbeidsduur per week, gerekend over een periode van 50 weken. De doorbetaling tijdens vakantiedagen behoort in dat geval tot het loon. Ik verwijs naar paragraaf 19.1.3 van het Handboek. Als een werknemer door dit PLB voortijdig stopt met - in voldoende mate - werken kan in fiscaal opzicht sprake zijn van een regeling voor vervroegd uittreden (RVU). Er kan hier zelfs sprake zijn van een samenloop van het PLB, een opgebouwde levensloopvoorziening en de regeling van Functioneel Leeftijdontslag (FLO) zodat sprake kan zijn van een RVU. In geval van een RVU is de werkgever, naast de reguliere heffing, een eindheffing verschuldigd van 52% over de werkgeversbijdrage aan die regeling. Ik verwijs naar de paragrafen 19.4.2 en 24.3 van het Handboek. In bepaalde situaties leidt het (tijdelijk) minder werken of zelfs volledig stoppen met werken niet tot een RVU. Van een RVU is onder meer geen sprake als de vermindering van de arbeidsduur volledig het gevolg is van het opnemen van levensloopverlof. Evenmin kan een RVU ontstaan enkel door het opnemen van stuwmeerverlof, mits aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan: de aanspraken op verlof bedragen niet meer dan de arbeidsduur per week gerekend over een periode van vijftig weken; de verlofaanspraken worden niet op een zodanig moment toegezegd dat opname alleen nog mogelijk is voorafgaande aan pensioen; aan het toekennen van de (extra) verlofaanspraken wordt niet de voorwaarde verbonden dat de werknemer het verlof voorafgaande aan pensioen moet opnemen. Ook combinaties van levensloopverlof en stuwmeerverlof (bijvoorbeeld wekelijks twee dagen levensloopverlof en drie dagen stuwmeerverlof) leiden niet tot een RVU. Echter, bij samenloop van bovenbedoelde verlofsoorten met een seniorenregeling kan wèl een RVU ontstaan. Bij zo'n samenloop is van belang dat de werknemer wekelijks in voldoende mate feitelijk blijft werken. Voldoende betekent: ten minste de helft van de arbeidsduur in het laatste kalenderjaar voorafgaand aan het begin van de periode die aanvangt tien jaar direct voorafgaande aan de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum. Daarbij hoeft de werkgever overigens geen rekening te houden met ziekte, arbeidsongeschiktheid of in het (betreffende) kalenderjaar toegekend (regulier) vakantieverlof. Ik verwijs naar V&A 12-003 op www.belastingdienstpensioensite.nl (V&A Handreikingen pensioen LB), zoals in september 2013 geactualiseerd. De in dit artikel genoemde overdracht van het PLB naar een andere cao-werkgever raakt de loonheffingen niet. Het PLB kan wel fiscale gevolgen voor de loonheffingen hebben bij de nieuwe werkgever. Een PLB kan gevolgen hebben voor het pensioengevend salaris. Ik verwijs naar het besluit van 9 september 2010, nr. DGB2010-2733M (zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0028256/). Als een werkgever twijfelt over de fiscale aspecten van het in de onderhavige cao geregelde PLB kan hij, onder verwijzing naar deze brief, contact opnemen met de bevoegde inspecteur. Artikel 9.5
Verzuim- en arbobeleid
De werkgever voert een actief verzuim- en arbobeleid. Er is een voor de sector geldende Arbocatalogus. In de werkkostenregeling behoort een vergoeding voor zaken die samenhangen met verplichtingen op grond van de Arbeidsomstandighedenwet (arbovoorzieningen) tot het loon van de werknemer. De werkgever kan deze vergoeding als eindheffingsloon onderbrengen in zijn vrije ruimte. Arbovoorzieningen die de werkgever verstrekt of ter beschikking stelt, behoren niet tot het loon indien de werknemer deze gebruikt of verbruikt op de werkplek. Ik verwijs naar paragraaf 20.2.5 van het
Kenmerk
7
KG CAO/14/Beoordeling CAO Ambulancezorg 2013-2014 Handboek. Indien de werkgever de oude regelgeving toepast behoren vergoedingen, verstrekkingen en ter beschikking gestelde arbovoorzieningen niet tot het loon indien deze voor de werknemer geen aanmerkelijke privé-besparing opleveren. In de praktijk kan men ervan uitgaan dat in ieder geval sprake is van een aanmerkelijk privé-voordeel als de privé-uitgaven van de werknemer op jaarbasis € 454 lager zullen zijn dan de privé-uitgaven van met hem vergelijkbare werknemers. Ik verwijs naar de paragrafen 4.7 en 27.3 van het Handboek. Artikel 9.12
Fitnessbijdrage
Een werkgever dient een regeling te treffen voor het toekennen van een fitnessbijdrage aan de werknemer. In de werkkostenregeling is alleen bedrijfsfitness die u op de werkplek ter beschikking stelt, onbelast. U rekent hiervoor niets bij het loon van uw werknemer. Een vergoeding voor of een verstrekking van fitness buiten de werkplek is loon van de werknemer. Maar de werkgever kan dit loon ook als eindheffingsloon onderbrengen in zijn vrije ruimte. Ik verwijs naar het paragraaf 20.2.4 van het Handboek. Indien de werkgever de oude regeling toepast is de verstrekking of vergoeding van bedrijfsfitness onbelast als onder meer voldaan is aan de volgende voorwaarden: de deelname staat open voor 90% of meer van alle werknemers of voor 90% of meer van alle werknemers met dezelfde arbeidsplaats. Deze arbeidsplaats mag niet zijn gelegen in de woning van een van deze werknemers; de bedrijfsfitness vindt plaats op een van de volgende drie plaatsen: – in een vestiging van uw bedrijf of instelling – in een fitnesscentrum dat u voor al uw werknemers hebt aangewezen. In dit geval mag de werkgever voor de organisatie van de fitness een tussenpersoon inschakelen. Het is voldoende als de werkgever de fitnesslocatie aanwijst; – in vestigingen van één fitnessbedrijf waarmee de werkgever een overeenkomst heeft gesloten. In dit geval is een contract met een tussenpersoon niet voldoende. De werkgever moet een overeenkomst sluiten met een fitnessbedrijf: een bedrijf dat de fitness zelf verzorgt. Ik verwijs voor de overige eisen naar het Handboek paragraaf 27.4. Artikel 9.13
Vaccinaties
De werkgever is verplicht om de werknemer te voorzien van de verplichte vaccinaties. Vaccinaties zijn arbovoorzieningen. In de werkkostenregeling behoren vaccinaties niet tot het loon als dit gebeurt op de werkplek. Indien de werkgever de oude regeling toepast, behoren de vaccinaties in de regel niet tot het loon. Ik verwijs u naar de beoordeling van artikel 9.5 van deze cao. Artikel 9.14 – 9.18
Gezondheidskundige keuringen
Er is sprake van een aanstellingskeuring waarvan de kosten voor rekening komen van de werkgever. Gedurende de loopbaan is sprake van een reeks vrijwillige functiespecifieke keuringen op kosten van de werkgever of van een verplichte medische keuring. Als de werkgever de werkkostenregeling toepast en de keuring plaatsvindt op de werkplek èn de keuring tevens als een voorziening op grond van de Arbeidsomstandighedenwet kwalificeert, geldt dat de keuring onbelast blijft. Ik verwijs naar paragraaf 20.2.5. van het Handboek. Past de werkgever de oude regeling toe en is de keuring gebaseerd op de Arbeidsomstandighedenwet,
Kenmerk
8
KG CAO/14/Beoordeling CAO Ambulancezorg 2013-2014 dan geldt dat de keuring onbelast blijft. Ik verwijs naar paragraaf 27.3 van het Handboek. Artikel 10.1
Opleidingen algemeen
Studiekosten van noodzakelijk geachte verplicht gestelde opleidingen e.d. zijn voor rekening van de werkgever. Onder studiekosten vallen hier ook reis- en verblijfskosten. Er kan sprake zijn van het terugvorderen van studiekosten en de hiermee gemoeide loon- en vervangingskosten. Vergoedingen of verstrekkingen in verband met een studie of een opleiding die een werknemer volgt in het kader van de dienstbetrekking dan wel voor het verkrijgen van inkomsten uit werk en woning, behoren, voor zover er werkelijk sprake is van beroeps- of studiekosten, niet tot het loon. Een vergoeding voor reizen is vrijgesteld als de vergoeding niet uitgaat boven de werkelijk gemaakte kosten. Voor vergoeding van binnenlandse reizen in verband met een opleiding of studie met het oog op verwerven van inkomen uit werk en woning geldt dat de vergoeding van de werkelijke kosten gemaximeerd is tot € 0,19 per kilometer. Ik verwijs naar hoofdstuk 21 van het Handboek voor administratieve verplichtingen met betrekking tot reiskostenvergoedingen. Het tijdens de studie doorbetaalde salaris of de vergoeding van het uurloon behoort tot het loon. Verstrekkingen en vergoedingen van de in redelijkheid gemaakte werkelijke verblijfskosten bij een dienstreis voor een verplichte studie of cursus behoren niet tot het loon. Voor meer informatie over de vergoeding van beroeps- en studiekosten verwijs ik naar de paragrafen 20.1.4, 20.1.5, 27.11 en 27.38 van het Handboek. Een gehele of gedeeltelijke terugbetaling van een vergoeding die niet tot het loon behoort, komt niet in mindering op het loon. Bij het terugbetalen van loon- en vervangingskosten kan sprake zijn van negatief loon. Ik verwijs u naar de paragrafen 4.9, 20.1.5 en 27.38 van het Handboek. . Zie ook onderdeel 5 van het besluit van 23 juni 2014, nr. BLKB2014/1033M (zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0035269/).