Verteltheater
Voorleessessies
Voordracht
Vorming Vertelcursussen Voordracht Boeken snoepen Door Katelijne Billet 1. Algemeen De voorbereiding: Lees het boek voor jezelf twee of drie keer hardop voor. Duid de woorden aan die voor het verhaal belangrijk zijn. Lees langzaam maar met expressie. Zoek vragen die je aan de toehoorders kan stellen voor je begint te vertellen of na de vertelling. Zoek eventueel een liedje of een kort versje dat bij het boek past. Het leesmoment Vertel de toehoorders wie jij bent en vraag ook hun naam. Vertel in je eigen woorden waar je over gaat vertellen. Zorg dat de toehoorders goed rond je zitten zodat je iedereen in de ogen kan kijken. Zorg ervoor dat je net iets hoger zit dan de toehoorders. Begin dan rustig te vertellen, eerst de titel waarbij je de kaft van het boek goed laat zien. Hou je stem eerder laag, dat brengt rust. Varieer in toonhoogte, volume en tempo om het vertellen verrassend te houden. Blijf stilstaan bij de prenten en laat de toehoorders zowel hun ogen als hun oren de kost geven. 2. Drie vuistregels Maak goed gebruik van je mediumstem, ook als je personages een stem geeft, blijf je bij voorkeur in de buurt van je mediumstem. Je gaat iets hoger of iets lager maar maakt geen al te groot verschil. De directe rede moet je altijd loszetten van de indirecte rede. Dat wil zeggen dat je nadat je de woorden van een personage hebt uitgesproken meteen weer op je vertellersstem terugvalt namelijk je mediumstem. In elke zin die je leest, leg je bij voorkeur maar één klemtoon.
Rood-Kloosterlaan 26 1910 Kampenhout
ond.nr.: 0473.367.819 IBAN: BE42 4384 1479 5154 BIC: KREDBEBB
+32 472.332.556
[email protected]
Oefening op het juiste gebruik van de mediumstem Ga in berenzit zitten en voel de kracht in je buikspieren. Die kracht neemt de spanning in het keelgebied weg zodat je stem vrijuit kan klinken. Zeg een zin in een gewone zithouding en vervolgens zeg je diezelfde zin in berenzit. Luister naar het verschil bij elkaar. Probeer nu deze korte zinnen in berenzit te zeggen. Drie gedichten van Erik van Os uit de bundel ‘De man die in sprookjes geloofde.’ Een aardbei. Er was eens een aardbei Die doodging van verdriet Hij wilde graag rood zijn En dat werd hij maar niet Hij was en bleef zo groen als gras wist hij veel dat hij een kikker was Een kalkoen. Er was eens een kalkoen Die reed een keer door groen Dat had hij dus niet moeten doen Want een idioot Reed door rood En de kalkoen was dood Dus wil je niet dood Rijd nooit door rood Maar ook niet door groen Denk aan de kalkoen Op Er waren eens twee batterijen Heerlijk aan het vrijen Maar midden in de vrijpartij Zuchtte de ene batterij: Het spijt me dat ik stop Maar ik ben op.
Rood-Kloosterlaan 26 1910 Kampenhout
ond.nr.: 0473.367.819 IBAN: BE42 4384 1479 5154 BIC: KREDBEBB
+32 472.332.556
[email protected]
Oefening op het loszetten van de directe rede van de indirecte rede Duid in de onderstaande tekst de directe rede (de tekst van een personage) aan, denk na over welke klank je jouw stem zal geven bij dit personage en oefen dat vervolgens in. Tijdens de indirecte rede val je terug op je mediumstem. De spin die het te druk had Eric Carle Op een mooie morgen werd een spin door een zacht briesje door de lucht gedragen. Een ragfijne draad slierde achter de spin aan. Toen landde ze op een hek, vlak bij het erf van een boerderij… …en begon een web te weven. “Hii, hii,” hinnikte het paard. “Wil je een stukje meerijden op mijn rug?” Maar de spin gaf geen antwoord. Ze had het veel te druk met het weven van haar web. “Boe, boe,” loeide de koe. “Ga je mee gras eten?” Maar de spin gaf geen antwoord. Ze had het te druk met het weven van haar web. “Bè, bè,” blaatte het schaap. “Zullen we gaan hardlopen in de wei?” Maar de spin gaf geen antwoord. Ze had het veel te druk met het weven van haar web. “Mè, mè,” mekkerde de geit. “Ga je mee klauteren en klimmen?” Maar de spin gaf geen antwoord. Ze had het veel te druk met het weven van haar web. “Knor, knor,” knorde het varken. “Kom je mee lekker door de modder rollen?” Maar de spin gaf geen antwoord. Ze had het veel te druk met het weven van haar web. “Waf, woef,” blafte de hond. “Help je mee de kat achternazitten?” Maar de spin gaf geen antwoord. Ze had het veel te druk met het weven van haar web. “Miauw, miauw,” miauwde de kat. “Zullen we een dutje gaan doen?” Maar de spin gaf geen antwoord. Ze had het veel te druk met het weven van haar web. “Kwak, kwak,” kwaakte de eend. “Ga je mee zwemmen?” De spin gaf geen antwoord. Ze was nu klaar met haar web. “Kukeleku,” kraaide de haan. “Zullen we die vervelende vlieg eens vangen?” En dat deed de spin. Ze ving de vlieg…midden in haar web. “Oehoe, oehoe,” vroeg de uil. “Wie heeft dit mooie web gemaakt?” Maar de spin gaf geen antwoord. Ze sliep, want het was een drukke, drukke dag geweest.
Rood-Kloosterlaan 26 1910 Kampenhout
ond.nr.: 0473.367.819 IBAN: BE42 4384 1479 5154 BIC: KREDBEBB
+32 472.332.556
[email protected]
Oefening op het leggen van één klemtoon per zin. De klemtoon mag liggen bij volgende woorden: -
daar waar de actie zit: vaak het werkwoord in de zin. het nieuwe element in de tekst: bijv. Met de kermis staat heel het DORP op stelten van blijdschap. daar waar je natuurlijk (in de spontane spraak) de klemtoon legt: bijv. Daar is voor GEWERKT en GESPAARD! Als je een tegenstelling benoemt mag je de beide beklemtonen: bijv. Het is niet zijn jas maar de mijne.
Uitzondering: - In opsommingen beklemtoon je elk woord. Fragment uit ‘Minneke Poes’, Felix Timmermans. Met de kermis staat heel het dorp op stelten van blijdschap. Daar is voor gewerkt en gespaard. Deuren en vensters worden opnieuw geschilderd, en de familieleden van verderaf worden op het kermis-eten uitgenodigd. Waarom zouden wij, als tijdelijke parochianen, ter ere van Sint-Donatus ook eens niet feesten? Wij hebben enkele kennissen uitgenodigd, zodat de tafel voor tien gedekt wordt. Vanuit de naaste stad is er gehaald wat er op een feest nodig is, want hier in ’t dorp is er niets te krijgen dan wat dun vlees bij een gelegenheidsbeenhouwer. Er gloort een grote taart in ’t midden van de tafel. Die taart zal na het eten in elf spieën verdeeld worden, want de meid krijgt er ook een. Zij glanst van ’t koken en ’t braden, de meid. ’t Riekt goed in Minneke Poes, deuren en vensters staan open, en de doorzonde bosreuk labbert mee door het huis. We zitten met de kennissen aan het geliefkoosd, aantrekkelijk ven nog een sigaar te smoren, als de meid roept om te komen eten. Maar haar roep is nog niet uit de lucht gevallen, of de kinderen, die rond het ven aan ’t lopen zijn, juichen: ‘Ginder komt Tante Anna en nonkel Nest met de kinderen aan!’ Ze zijn met vijven. Wij bezien malkander met ledige ogen. De jongste kinderen, die hen door het huis tegemoet lopen, zien eens naar de taart, waarvan de spieën nu ineens versmallen in hun ogen. Ze hebben spijt van hun gejuich. Had nonkel Nest dat op voorhand maar laten weten, dan hadden wij twee taarten besteld, een paar jonge hanen meer gekocht…Niets aan te doen. Familie is familie. We zijn er trouwens steeds welkom. Maar het is verschieten, ziet ge, zo onvoorbereid. Het is hun gegund. Er is rap en patat bijgeschild, en toespijs moet dan maar verdeeld worden. ‘Dag tante Anna! Dag nonkel Nest! Wat een plezier dat gij ons bezoeken komt…zit mee aan…tafel…’ Gepol, gekus… ‘Alleen spijtig dat ge ’t niet op voorhand hebt laten weten!’ ‘Och ja, dat viel ons deze morgen zo te binnen…we wisten niet dat ge volk hadt en het kermis was…och doe geen moeite voor ons. Een telloorke soep is al genoeg. Doet u niets te kort…hier is een plakse pain à la grecque…’
Rood-Kloosterlaan 26 1910 Kampenhout
ond.nr.: 0473.367.819 IBAN: BE42 4384 1479 5154 BIC: KREDBEBB
+32 472.332.556
[email protected]
Om samen te zeggen en zingen ## Uit ‘Jij bent de liefste’ Monique en Hans Hagen Liefste Ik zoek een woord Een heel nieuw woord Ik zoek een woord dat niemand kent Ik zoek een woord dat zeggen wil Dat jij de liefste bent Heel dichtbij Ik zie lichtjes in je ogen Kom eens heel dichtbij Ik zie mij Je ogen zijn twee spiegeltjes Zie jij het ook bij mij Mist De wolken Slapen op de grond Ze hebben zich vergist De hoek Van onze straat is weg Het is mist ## Uit ‘Rare rijmpjes’, Lucy Cousins # Hobbel de bobbel de bok De muis klom in de klok De klok sloeg 1 De muis verdween Hobbel de bobbel de bok. # Maartje, Maartje Apenstaartje Heb je nog wat in je tuin? Ik heb bloemetjes met stengels En ook blaadjes wit en bruin.
Rood-Kloosterlaan 26 1910 Kampenhout
ond.nr.: 0473.367.819 IBAN: BE42 4384 1479 5154 BIC: KREDBEBB
+32 472.332.556
[email protected]
## Oude rijmpjes # Plak ‘k ga naar de markt ‘k koop een koe voor ons moe ‘k Koop een lever voor een zieke wever ‘k Koop een pens voor een zieke mens Van à tierelierelierelens # Hop hop hop Paardje in galop Over stok en over stenen Paardje breek toch niet de benen Hop hop hop hop hop Paardje in galop # Olleke bolleke rubisolleke Olleke bolleke knol # A ramsamsam A ramsamsam Koelie koelie koelie koelie koelie ramsamsam A ramsamsam A ramsamsam Koelie koelie koelie koelie koelie ramsamsam Arabi arabi koelie koelie koelie koelie koelie ramsamsam Arabi arabi koelie koelie koelie koelie koelie ramsamsam
Rood-Kloosterlaan 26 1910 Kampenhout
ond.nr.: 0473.367.819 IBAN: BE42 4384 1479 5154 BIC: KREDBEBB
+32 472.332.556
[email protected]
Materiaal. Boeken: ‘Vader, Het beste paard van stal.’ Hans Nicklisch (Vertaald door Godfried Bomans). De Toorts, Haarlem. ‘Mijn kinderen eten turf.’ Toon Kortooms. Davidsfonds, Leuven. 5de druk,1969. ‘Minneke Poes.’ Felix Timmermans. Davidsfonds, Leuven. 10de druk, 1997. ‘Prutske.’ Stijn Streuvels. Davidsfonds, Leuven. 2007. ‘Studentenkosthuis ‘Bij Fien Janssens.’ Ernest Claes. Davidsfonds, Leuven. 2003. ‘Sprookjes.’ Oscar Wilde. Sirius en Siderius, Den Haag. 1980. ‘Diep in het woud.’ Michaël de Cock. Davidsfonds, Leuven. 2011. ‘Vliegen tot de hemel.’ Michaël de Cock. Davidsfonds, Leuven. 2010. ‘De lange weg naar huis.’ Michaël de Cock. Davidsfonds, Leuven. 2009. ‘Hannibal.’ Michaël de Cock. Davidsfonds, Leuven. 2014. ‘Sprookjes.’ Ruth Manning-Sanders. Christofoor, Zeist. 2002. Prentenboeken: ‘Zeven woeste wasvrouwen.’ John Yeoman. Bekadidact, Baarn. 1979. ‘De vallei van de wentelmolens.’ Noelia Blanco. De Eenhoorn, Wielsbeke. 2013. ‘Sprookjes uit de vier windstreken.’ Verzameld door Maria van Donkelaar en Martine van Rooijen. De vier windstreken. 2008. ‘De gouden kooi.’ Carll Cneut. De Eenhoorn, Wielsbeke. 2014. ‘Peter Pan.’ James Matthew Barrie en Quentin Gréban. Clavis, Hasselt. 2014. Kleine Boeken/Raadsels: ‘Wat is dat?’ Antje Damm. Gottmer, Gottmer, 2009. ‘Heeft een nijlpaard vleugels?’ Milo Freeman. Gottmer, 1999. ‘Het kleine museum.’ Querido, Antwerpen-Amsterdam. 2006.
Rood-Kloosterlaan 26 1910 Kampenhout
ond.nr.: 0473.367.819 IBAN: BE42 4384 1479 5154 BIC: KREDBEBB
+32 472.332.556
[email protected]
Teksfragmenten Uit ‘Minneke Poes’ van Felix Timmermans Vredig slenteren witte wolken, Dik van geluk door de zondagmorgen, Aan de vertelselblauwe lucht. De rust rekt zich Uit de over de mastenbossenlanden, en hangt Voldaan van eikenboom tot eikenboom langs de Dijken van de edelrechte vaart. Slechts heel ver Duikt er een kerktoren op, die nu eens wit en dan Weer donker wordt. De zondag zit ook in de molen, met op zijn Rechtstaande wiek een vogelwip voor de boogschutters. Een distelvink tikt gaatjes in de stilte. En op het glanzend vlies van ’t diepe water, Ligt de hemel genietend op zijn rug met waterleliën Tussen de vingeren. Een telefoonpaal, die naar schepen riekt, Zoemt binnensmonds gazettennieuws. (…) De dagen gaan open en toe. En zonder dat men het verwacht had begint het in de nanoen te sneeuwen. De sneeuw valt dik, traag en loodrecht. Het strooien dak schuins over ons, ligt al wit in dons. De dennenbomen ontvangen sneeuw met uitgestoken armen. Ik ga de luiken sluiten. Bij Pier-Boer steken ze hoestend de lamp aan. En dan is het oneindig stil. De diepste stilte zegent het witter-wordend land. Het is die plechtige stilte, welke nodig is om de Drie Koningen te ontvangen… Die zijn nu zeker al op weg vanuit het geurige Oosten, en ’t kan bijna niet anders of ze zullen, hier, in ’t Heilige Kempenland, vinden wat ze zoeken. Ik doe de deur toe op de winter. Als een vrome tulp bloemt de lampenvlam op de tafel En schijnt op vele handen en geitenmelkse pap. Buiten wordt de wereld meer en meer ingeduffeld en wacht… Wij kruipen in een warme hoek en lezen in een schonen boek. Laat het maar vriezen op de ruiten, en in de brede schoorsteen fluiten! De winter is een klein malheur, want God staat voor de deur. Uit ‘Prutske’ van Stijn Streuvels. Prutske en de twee geitjes De drie lange maanden na Kerstmis en Nieuwjaar strekken zich voor Prutske uit als een effen vlakte waarin de tijd traag voort kruipt. Gelukkig zal er voor Pasen nog iets gebeuren dat waard is om naar uit te kijken: de geboorte van de geitjes. ‘Prutske en de twee geitjes’ – het klinkt als de titel van een sprookje. Prutske is dol op pasgeboren dieren. Als eerste komen elke jaar de kuikentjes. De kloekhen is wekenlang op haar nest blijven broeden en opeens kruipen dertien wollige, zachte en drukke kuikentjes onder haar pluimenrok uit. Het is voor Prutske een puur genot ze aan te raken en te aaien. Maar evengoed Rood-Kloosterlaan 26 1910 Kampenhout
ond.nr.: 0473.367.819 IBAN: BE42 4384 1479 5154 BIC: KREDBEBB
+32 472.332.556
[email protected]
streelt ze zes spiernaakte jongen van veldmuizen, die Tone de boomsnoeier in een nestje van droge bladeren in de moestuin heeft ontdekt. Op een dag, toen ze met haar poppengezin onder de notelaar speelde, vond Prutske opeens in het wiegje een mollig, sneeuwwit Russisch konijnenjong. Een onzichtbare hand had het daar stiekem neergelegd. De hele dag was Prutske gek van vreugde om dat onbekende diertje met zijn witte vacht, zwarte snuit en roze ogen. Maar het langst geniet ze van de geitjes. Ze komen na de kuikens, dat weet ze. In afwachting zoekt ze het gezelschap van Bette de geit meer op dan anders, op het grasplein waar Bette kieskeurig op de toppen van de malse klaver staat te knabbelen. Prutske streelt haar, legt haar arm vertrouwelijk op Bettes rug, en drukt haar hoofd tegen Bettes voorhoofd. Ze kijkt in haar grote, goudbruine ogen waarin het grote geheim verborgen ligt. Dan begint het gesprek: ‘Bette, hoe gaat het met u nu ge nog helemaal alleen zijt? Bette, zijt ge verdrietig? Verveelt ge u niet? Zullen we een beetje praten? Bette, ’t zal een ander leventje zijn met de kleintjes erbij, hè? Dan…’ Ze zwijgt opeens, het is een truc om Bette zover te krijgen dat ze haar geheim verklapt. Maar Bette doet of ze niet begrijpt waar Prutske het over heeft. Toch krijgt ze van Prutske een innige kus op haar snuit. Prutske zoekt de malste klaverstukjes voor haar uit, om haar de moeite van het grazen te besparen. Handenvol houdt ze voor Bettes knabbelende snoet. Maar ze blijft nieuwsgierig. Opeens houdt ze haar handen als een schelp voor haar mond en fluistert in Bettes oor: ‘Bette, wanneer komen de geitjes?’ Maar Bette kan de kriebeling niet uitstaan, schudt met haar kop, flappert met haar oren en springt weg zodat Prutske achterover in het gras tuimelt. Prutske weet dat ze geduld moet hebben, dagen en misschien weken. Op een vroege ochtend gebeurt dan toch het wonder. Lawaai van stemmen wekt Prutske uit haar slaap en ze weet het meteen: de geitjes! Ze springt het bed uit en stormt de trap af. In de keuken doet ze snel haar pantoffels aan, moeder slaat haar een doek om de schouders en hup, naar de stal! Daar schijnt gedempt licht. Het is er stil, de kippen zijn al buiten. Bette staat heel gewoon voor zich uit te kijken, alsof er niets is gebeurd. Maar Prutske weet en voelt dat in het hok ernaast het grote geheim verborgen ligt. Traag en plechtig wordt het deurtje geopend en in de schemering ziet Prutske iets onduidelijks in het stro liggen. Het beweegt nu en dan. Prutske gaat er op haar hurken bij zitten en zonder te ademen staart ze verrukt naar het wonder: twee jonge geitjes, vanuit het onbekende ter wereld gekomen, levend zoals zijzelf. Hun huid is nog niet helemaal opgedroogd en lijkt rond hun lijf te slodderen. Plotseling kruipt eentje recht en probeert zich op stijve pikkels overeind te houden. Het tweede volgt en staat ook op zijn scheve stelten te wankelen. Ze kijken zo dwaas voor zich uit en laten zo’n verbaasd en zacht mèè-ghèè-ghèè horen dat Prutske in de lach schiet. (…) Uit ‘Vader het beste paard van stal’, Hans Nicklish. Vader in levenden lijve Vader was professor. Maar hij behoorde niet tot het soort, dat overal paraplu’s vergeet of op andere wijze tot de bloei der humoristische weekbladen bijdraagt. Hij vergat nooit iets. Hij was opgegroeid op een kleine boerenhoeve, waar men van verkwisting of vergeetachtigheid niets moest hebben en men had hem daar een flinke oorvijg gegeven als hij het in zijn hoofd gehaald had iets te laten slingeren, wat nog te benutten was. Wie dat zo ingehamerd krijgt, raakt het zijn leven niet meer kwijt. Veeleer had hij de neiging iets weg te pakken, wat hem, strikt genomen, niet toebehoorde. Potloden bijvoorbeeld. Elk potlood dat hij zag, stak hij in zijn zak – natuurlijk gedachteloos en in de veronderstelling, dat het zijn eigen potlood was. Als moeder dan bij het borstelen van zijn jasjes zijn zakken leeghaalde en hij de verzameling zag, keek hij verbaasd naar het hoopje potloodstompjes en begreep helemaal niet hoe hij daaraan gekomen was. Het waren altijd Rood-Kloosterlaan 26 1910 Kampenhout
ond.nr.: 0473.367.819 IBAN: BE42 4384 1479 5154 BIC: KREDBEBB
+32 472.332.556
[email protected]
stompjes, want langere exemplaren hadden wij, kinderen, er allang uitgevist. Als een van ons een potlood nodig had, begaf hij zich regelrecht naar het jasje, dat vader op dat moment in gebruik had. Het gebeurde ook wel, dat hij ’s middags met één gouden horloge meer thuiskwam dan zich ’s ochtends bij het verlaten van het perceel in zijn vestzakje bevonden had. Deze vermeerdering kwam voort uit de dwaling, dat hij zijn eigen uurwerk vergeten had, waarna hij zich door zijn assistent of een toevallig in de buurt zittend student een horloge lenen liet. Tijdens het college echter geraakte de eigenlijke bezitsverhouding steeds meer op de achtergrond en na afloop nam hij het uurwerk van de lessenaar en stak het in alle onschuld bij zich, terwijl de student, vooral wanneer hij vaders gewoonte nog niet kende, verbijsterd toekeek en aan de grondslag van het wereldbestel begon te twijfelen. Vond vader dan bij het middageten zo’n vreemd uurwerk in zijn zak, dan draaide hij het een paar maal hoofdschuddend om en om, trok de wenkbrauwen op en sprak verontrust: ‘Dat is mijn horloge niet. Waar is mijn horloge?’ En dan begon hij opgewonden met zijn duimen in zijn onderste vestzakje aan de rechterkant van zijn vest te voelen. Het was altijd weer moeder, die hem dan schuchter in herinnering bracht, dat een vest ook nog andere zakjes heeft en natuurlijk vond hij het dan ook. In plaats van rechts onder had het links boven gezeten. En daar stond vader dan, met twee horloges, beschaamd en toch niet helemaal overtuigd, dat hem zo iets werkelijk overkomen was. Vermoedelijk had toch iemand heimelijk dat horloge in zijn zak gestoken, met de bedoeling hem in de boezem van zijn gezin in een pijnlijke situatie te brengen. Dit gezin bestond uit moeder en wij met ons vijven. Oorspronkelijk was het de bedoeling geweest het tot twaalf op te voeren, maar de daartoe nodige aandrift was voortijdig gezonken en zij waren beide onder het halve dozijn blijven steken. Vader was de mening toegedaan, dat hij hiermede het zijne voor het voortbestaan der mensheid had gedaan en bovendien keek hij meer naar de kwaliteit dan naar de kwantiteit. Als gewoonlijk had moeder zich bij zijn opvattingen neergelegd. Ofschoon wij, kinderen, in deze aangelegenheid natuurlijk niet betrokken waren geweest, hadden wij er vrede mee. Met wij bedoel ik de vier jongens. Aan één zuster immers – ze heette Bixi – hadden wij genoeg. Zeker, een jongen hadden we er desnoods nog wel bij willen hebben, maar blijkbaar speelden dergelijk zaken zich buiten onze wensen af en daarom was het maar beter de betrekkingen tot de ooievaar onverbiddelijk af te breken. Het rijtje verliep als volgt: Andreas, Frits, Bixi of Brigitte, Thomas en Pieter. En dat nu één van hen over vader gaat schrijven – en natuurlijk over de anderen ook - is geen wonder, want vader was een enige man, om wiens wille men gaarne de pen in de inktpot doopt. (…) Uit ‘Mijn kinderen eten turf’ van Toon Kortooms De neus van Willem de Griek had meer gekost dan zijn opvoeding. Men kon er, zo te zeggen, de ouwe klare uittappen. Vandaar dat er meer geld belegd was in ’s mans voorgevel dan in zijn educatie. Datzelfde kon men trouwens ook beweren van zijn buik. Hij besteedde er letterlijk zijn hele kapitaal aan. Een wonderlijke man, deze Griek. Hoe kwam hij aan die zonderlinge naam? Hij had van Griekenland evenveel gezien als een heikneuter uit de Klotpeel, dus zeg maar: niets. En evenmin stroomde er één druppel Grieks bloed door zijn aderen. Wat dat betreft, hadden ze hem beter Willem de Schiedammer kunnen noemen. Het zou welsprekender geweest zijn. Van Grieken wordt altijd gezegd dat zij een rechte, fraai gevormde neus bezitten. Dat zal wel zo wezen. De neus van Willem de Griek was echter zo bochtig als een boemerang en zo gezwollen als een overrijpe aardbei. En minstens even rood. Misschien dat men juist door deze brede afwijking van het klassieke Griekse gelaatsprofiel tot die merkwaardige aanduiding was gekomen, zoals men een gierigaard, die Piet heet, spottenderwijze wel Piet de Royale noemt.
Rood-Kloosterlaan 26 1910 Kampenhout
ond.nr.: 0473.367.819 IBAN: BE42 4384 1479 5154 BIC: KREDBEBB
+32 472.332.556
[email protected]
Willem de Griek was, zolang men het zich kon heugen, boekhouder bij de veenderij in de Peel geweest. Na de lagere school had hij zich enigszins bekwaamd in het werken met getallen en het houden van boeken, om vervolgens te gaan solliciteren bij de veenderij. Daar zochten ze een klerk. De toenmalige directeur, een befaamd geheelonthouder, had eens over zijn gouden lorgnet heengekeken en toen de vraag gesteld: ‘Drinkt ge?’ Het klonk op een toon die de heilige Petrus waarschijnlijk bezigt als hij aan de hemelpoort een moordenaar gaat wegen en te licht zal bevinden. Nu is het leven dikwerf zo gesteld, dat ze u niet geloven als ge de waarheid spreekt. De Griek had dat in zijn jeugd herhaaldelijk ondervonden. Wanneer zijn vader hem met barse stem vroeg of hij de ruit boven de voordeur had gemoerd – en wanneer dat toevallig niet het geval was – dan leverde zijn eerlijk ‘nee’ slechts wats van gedegen herkomst. Daarom had hij het op den duur ruimer genomen met waarheid en leugen. ‘Drinkt ge?’ Zeg ik in dit geval nee, dan kan ik wel inpakken, dacht Willem de Griek. Hij zal me niet geloven. Want welke jonge vent, die alle kermissen afgaat, drinkt niet? Daarom zei hij heftig knikkend: ‘Nou en of, mijnheer Drost! Wel een kruik per dag. En ik kan u vertellen, dat ik hem liever heb dan de Heilige Olie. Hij gaat niet tussen de tanden zitten, men hoeft hem niet te vouwen of te plooien, maar kan hem zo naar binnen gooien.’ De oude directeur Drost was een waardige, deftige man met een boord als een betonschutting om zijn adamsappel. Het antwoord van Willem de Griek deed hem op zijn grondvesten schokken. Zijn gezicht werd een en al leven en rimpel. Het zette uit, zwol op, verkleurde, kreeg rode en paarse tinten. Het spleet open in een onbedaarlijke schaterlach. Gelukkig greep mijnheer Drost nog net op tijd naar zijn lorgnet anders was hij in de onkosten van een nieuwe gevallen. ‘Kostelijk! Kostelijk!’ riep hij tussen twee lachsalvo’s in. ‘Gij zijt me een mooie! Ik waardeer uw originaliteit. Ik mag dat wel, jongemannen met een dosis gezonde originaliteit. Ik neem u aan, gij zijt benoemd.’ (…) Uit ‘Studentenkosthuis ‘Bij Fien Janssens’’ van Ernest Claes. (…) ‘Kunt ge nu al Frans klappen?’ vroeg mijn moeder ineens. ‘Ja ja, moeder, heel goed.’ En dat was de atmosfeer van het college. Ze keek naar mijn kroontje boven op mijn stapeltje prijsboeken die ik op mijn knieën hield, en ze zei: ‘Wat zal meneer perlaat kontent zijn!’ Voor we te Zichem uit de trein stapten, zei ze nog met een zucht: ‘Had onze vader zaliger dat eens kunnen beleven.’ Onderweg, van het station naar huis, vroeg moeder: ‘Wat zoudt ge nu geerne eten deze avond?’ ‘Spek.’ Het was de heimatlucht die me dat ingaf. Bij het verlaten van het station had ik mijn kroontje opgezet om moeder plezier te doen, en zijzelf droeg mijn hoed. Aan de Horenblaas stond Rikus-uit-den-Hoek voor zijn deur, en toen hij mijn belauwerde kop zag, begon hij te schreien. Dat heeft Rikus ieder jaar bij mijn thuiskomst gedaan, zelfs als ik niet bekroond was. Thuis kwamen broers en zusters benieuwd kijken naar mijn splinternieuwe prijsboeken, die ik op een rijtje op de tafel in de grote kamer had neergelegd, met het kroontje er bovenop. Ze namen het met voorzichtige vingers, die ze eerst aan hun broek of rok afveegden, een voor een in de hand, keken er eens in, zagen dat het Frans was, en legden ze weer terug. Dan staarden ze naar mij of ik een mirakel was. Proficiat of zo, dat kenden ze niet en hebben ze nooit gezegd. In de ander kamer hoorde ik Lowie tegen moeder zeggen: ‘Mij dunkt dat hij zo spits geworden is. Krijgt hij daar wel genoeg te eten?’ Moeders antwoord was: ‘Dat is van ’t hard studeren…De perfesser heeft gezegd dat hij goed moet uitrusten en veel eten…en niet werken.’ Dat laatste voegde moeder erbij om Lowie te beletten mij van ’s anderendaags af Rood-Kloosterlaan 26 1910 Kampenhout
ond.nr.: 0473.367.819 IBAN: BE42 4384 1479 5154 BIC: KREDBEBB
+32 472.332.556
[email protected]
mee naar het veld of het hooi te doen trekken. ’s Avonds kwam onze trouwe huisvriend War de Garde binnenvallen. Toen hij mijn hand in de zijne hield, zei hij: ‘Trees, ik word gewaar dat dat geen hand is om een riek vast te houden.’ En wij keken alle drie naar Lowie, die niet van die menig was. Met mijn prijsboeken onder de arm, mijn primuskroontje in de hand, trok ik ’s anderdaags de weg op naar het klooster. Ik moest nog even binnenlopen bij de smid, om mijn boeken en kroontje te laten zien. De smid vroeg: ‘Nu kunt ge zeker al wel in een Franse gazet lezen?’ ‘Ja, smid ik ken nu al zo goed m’n Frans als m’n Vlaams.’ ‘Wel begot!’ zei de smid. Melanie gaf me twee babbelaars. Ook bij Jan van Gille moest ik laten horen dat ik Frans kon klappen, en hij zei: ‘Dat had ik nooit van u gepeisd, joeng.’ Bij meester Sieben duurde het wat langer. Hij moest een voor een al de boeken in de hand nemen en hij onderzocht met aandacht de palmares. ‘Ja ja…ik zie dat ge onder ‘conduite en application’ niet vermeld staat.’ (…)
Rood-Kloosterlaan 26 1910 Kampenhout
ond.nr.: 0473.367.819 IBAN: BE42 4384 1479 5154 BIC: KREDBEBB
+32 472.332.556
[email protected]