Vertaling van de notitie voor de VN Working Group on People of African descent. Bezoek op 3 juli 2014. Rita Schriemer
Introductie: Korte situatieschets van de sociale positie van Afrikaanse en Afro-Caribische Nederlanders in relatie tot rassendiscriminatie. Een kwart van de Nederlandse bevolking heeft in het afgelopen jaar discriminatie ervaren, zo blijkt uit een recent onderzoek van het SCP (SCP, 2013). Deze ervaringen hebben verschillende verschijningsvormen en hebben uiteenlopende oorzaken. Ze omvatten niet alleen discriminatie op grond van afkomst, maar ook op andere gronden, waaronder geslacht, leeftijd en ziekte en/of handicap. Uit een ander onderzoek onder Rotterdammers blijkt dat het percentage dat discriminatie heeft ervaren lager ligt (Omnibusenquête, 2014). In 2013 ervoer gemiddeld 14 procent van de Rotterdammers discriminatie. Onder allochtone Rotterdammers is dat percentage veel hoger, namelijk 22 procent. Dat etnische minderheden het meest discriminatie ervaren, blijkt onder meer ook uit het feit dat meer dan de helft van RADAR klachtregistraties gaan over discriminatie op grond van ras/afkomst/huidskleur. Discriminatie om afkomst of huidskleur heeft een zeer grote invloed op de levens van allochtone of gekleurde Nederlanders. We menen dat rassendiscriminatie zich onderscheidt van discriminatie op andere gronden, vanwege de reikwijdte ervan. Rassendiscriminatie of racisme is overal in de samenleving aanwezig, als gevolg van vooroordelen, negatieve beeldvorming en stigmatisering. Het beïnvloedt het werk, de school, de positie in de wijk, de contacten met de politie et cetera. Discriminatie op andere gronden beperkt zich vaker tot een of enkele domeinen. Leeftijdsdiscriminatie of genderdiscriminatie manifesteert zich bijvoorbeeld vooral op het werk. De beeldvorming over vrouwen en ouderen is bovendien gevarieerder en minder eenzijdig negatief dan die over allochtone Nederlanders. Het SCP onderzoek bevestigt het beeld dat racisme op de arbeidsmarkt tot gevolg heeft dat de kans op werk lager is en dat mensen minder waardering krijgen voor hun werk door collega's, leidinggevenden of klanten, cliënten of patiënten. Het kan zelfs leiden tot een lager loon, minder carrièreperspectief of werkplezier. Allochtone jongeren worden erdoor gehinderd omdat ze moeilijk een stageplaats vinden om zich te kwalificeren voor een plaats op de arbeidsmarkt. Discriminatie kan doorsijpelen in het werk van instituties, waaronder de politie. Daarnaast blijkt dat allochtonen, in het bijzonder mannen, vaak discriminatie ervaren in de benadering door de politie. Ook de vrijetijdsbesteding is discriminatiegevoelig; jongens worden niet binnengelaten bij clubs, vrouwen met een hoofddoek zijn niet bij iedere sportschool welkom. (SCP, 2013 p.24-28)
Terugblik: weinig aandacht voor racisme Na de jaren '80 kreeg het onderwerp racisme nauwelijks aandacht in Nederland. De aanpak ervan is daarmee ook achterop geraakt. Gemelde incidenten werden geduid als geïsoleerde onfortuinlijke ervaringen. Bovendien werd discriminatie steeds vaker 'breed' benaderd, exclusieve aandacht voor en aanpak van racisme werd als achterhaald beschouwd. Deze brede benadering kreeg ook z'n beslag in de wetgeving (AWGB in 1994) en nieuwe discriminatiegronden werden toegevoegd aan het antidiscriminatiebeleid. Daarmee kwamen ook andere doelgroepen in beeld. In dit verdeelde krachtenveld moest iedere groep hun belang bevechten. De lobbykracht van deze verschillende minderheidsgroepen bleek ongelijk. Politiek en maatschappelijk leken de zorgen van de zwarte/allochtone gemeenschappen maar beperkt op sympathie of steun te kunnen rekenen en werd racisme niet erkend als structureel of gemeenschappelijk probleem. In diezelfde periode
kwamen er wel maatschappelijke ontwikkelingen op gang ter bevordering van de homo-emancipatie en de bestrijding van antisemitisme. Vanaf de jaren '10 is het maatschappelijk debat over discriminatie en racisme nieuw leven ingeblazen. Het relatief kleine en stille protest rondom de rol van Zwarte Piet tijdens de landelijke Sinterklaasintocht in Dordrecht, luidde een nieuw tijdperk in. De arrestatie van de protestgroep werd landelijk nieuws. Wat aanvankelijk een marginale beweging leek, kreeg momentum. De exposure zorgde voor groei van de kritische massa, geholpen door sociale media. Dat protest is achteraf bezien de kiem voor latere protesten en met dit jaar (2014) een zaak bij de Raad van State en het College voor de Rechten van de mens. Naast kritiek vanuit de grassroot beweging, kwam er ook kritiek vanuit de gevestigde orde. In 2013 sprak de Nationale Ombudsman zich uit en noemde het maatschappelijk en politiek debat in Nederland racistisch. In het in 2014 gepubliceerde advies over de aanpak van discriminatie op de arbeidsmarkt, spreekt de SER over de relatie tussen de negatieve raciale stereotyperingen en stigmatisering als een van de voornaamste oorzaken van discriminatie. Discriminatie wordt door deze gezaghebbende organen niet afgedaan als geïsoleerde onfortuinlijke incidenten van onfortuinlijke burgers , maar als uitvloeisel van veel grotere en onrechtvaardige maatschappelijke problemen. Om racisme in Nederland te begrijpen, haal ik twee observaties aan uit het boek Dutch Racism ( Essed & Hoving (ed), 2014) Ten eerste de observatie dat er een diepgeworteld gevoel bestaat van hiërarchie en superioriteit van culturen dat autochtonen het recht verleend hun cultuur te claimen omdat zij hier als eerste waren, ook wel nativisme genoemd. Migranten worden geacht dankbaar te zijn voor hun plek die hen wordt gegund, en daar past agenderen van racisme niet in. Ten tweede stellen de auteurs dat ook in de 21e eeuw de levens van velen gevormd worden door racisme, maar precieze gefundeerde en betrouwbare data ontbreken als gevolg van geïnstitutionaliseerde onwetendheid.
Thematische aandachtspunten op het terrein van gezondheidszorg, werkgelegenheid, onderwijs, justitie en huisvesting. Gezondheidszorg Er zijn zorgen over de relatief hoge sterftecijfers van zuigelingen en moeders uit etnische minderheidsgroepen rond de geboorte van een kind. Om hier verbetering in aan te brengen zijn er speciale programma's ontwikkeld voor de zorg voor moeder en kind, in het bijzonder ook in Rotterdam. (Foets en Cothé, 2012). Allochtone ouderen doen vaak een beroep op de gezondheidssector in het land van herkomst, al dan niet voor een second opinion. Het feit dat er in het herkomstland geen taalbarrière is tussen patiënten en artsen, is een van de voornaamste redenen om zich tot een arts in het thuisland te wenden. (Pharos, 2012) De toegang tot psychische en psychiatrische zorg wordt gehinderd door culturele barrières tussen de professionals en hun methoden enerzijds en de patiënten en cliënten anderzijds (Pharos, 2012). Er is geen goede aansluiting tussen de wijze waarop minderheidsgroepen hulp zoeken en de manier waarop instanties hulp aanbieden. (Laban, 2013) . Dit is problematisch omdat psychiatrische problematiek relatief vaak voorkomt onder allochtone Nederlanders. Ook vluchtelingen zijn een bijzonder kwetsbare groep vanwege hun sociaal economische omstandigheden. (Smits & Van T Land, 2008). Uit internationale literatuur is bovendien bekend dat minderheidsgroepen 'minority stress' ervaren, onder meer als gevolg van discriminatie en negatieve vooroordelen over de groep waartoe ze worden gerekend. Dit heeft negatieve gevolgen voor hun fysieke en mentale gezondheidssituatie (Meyer, 2003).
Werkgelegenheid De afgelopen jaren zijn ongelijke kansen en beloning op de arbeidsmarkt één van de voornaamste structurele discriminatieproblemen. In de klachtregistraties van RADAR en andere antidiscriminatievoorzieningen is dit type voorvallen met meer dan een kwart van de klachten sinds jaar en dag marktleider. Gedurende een recessie verliezen allochtonen Nederlanders sneller hun baan en zij profiteren als laatste van een aantrekkende economie. Werkloosheidscijfers onder allochtonen zijn drie maal hoger dan dat onder autochtonen. Maximaal 30 procent van dit verschil kan worden verklaard door objectieve variabelen zoals geslacht, leeftijd of opleiding. In de 'onverklaarde rest' zitten andere variabelen waaronder discriminatie. In haar analyse van discriminatie op de arbeidsmarkt, schrijft de SER een belangrijk deel toe aan de in Nederland alom aanwezige vooroordelen en stereotyperingen die de kansen van allochtonen aanzienlijk beperken. (SER, 2014). Het College voor de Rechten van de Mens wijst dit tevens aan als de wortel van het probleem van de ongelijke kansen voor minderheden. (CRM, 2013). Onderwijs Veel allochtone kinderen ervaren discriminatie in het onderwijs. De percentages schommelen tussen de 22 en 46 procent. Er is geen bewijs dat de hoge schooluitval het gevolg is van discriminatie. Geconstateerde 'culturele' verschillen tussen onderwijsinstituten en de thuisomgeving van allochtone leerlingen hebben wel een negatief effect uitgewezen. (SCP, 2013) Het Nederlandse onderwijsprogramma besteedt weinig aandacht aan de slavernijgeschiedenis. Autochtone en allochtone leerlingen en volwassenen hebben beperkte kennis over het slavernijverleden en de gevolgen ervan voor de hedendaagse maatschappij. Er zijn wel initiatieven die daar verandering in aanbrengen en RADAR is voornemens om deze te bestuderen en nieuwe samenwerking aan te gaan met relevante spelers . Politie en Justitie De neutraliteit van de politie is het afgelopen jaar meermaals ter discussie gesteld. Onder meer de Ombudsman en Amnesty International hebben hun zorgen uitgesproken over de signalen die wijzen op etnisch profileren door de Nederlandse politie. De Haagse politie is daarbij met name genoemd door de Ombudsman. Cijfers en meningen geven geen eenduidig beeld over het bestaan en de omvang van het probleem. Politie en politici wijzen in de regel iedere aanklacht af. Zij halen daarbij onder meer een studie aan van criminologe Van Der Leun (2014) die geen bewijs vond voor etnisch profileren. Daar staan andere onderzoeken tegenover, waaronder de dissertatie van Çankaya (2012), die wel in de richting van etnische profilering wijzen. Zijn onderzoekresultaten, gebaseerd op participerende observatie en interviews, beschrijven dat de variabele 'afkomst' een rol speelt bij het inschatten van verdachte situatie of personen. De risicoprofielen die toegepast worden, zijn deels gebaseerd op de factoren gender (man) en afkomst (huidskleur). Onderzoek door het Europese Grondrechtenbureau FRA uit 2009 wijst uit dat 23 procent van de Surinaamse Nederlanders en 34 procent van de Marokkaanse Nederlanders dergelijke voorvallen hebben meegemaakt. Onderzoek van het SCP uit 2013 geeft iets lagere aantallen aan. Desalniettemin ervoer van de mannelijke Surinaamse en Marokkaanse Nederlanders 15 resp. 26 procent de gevolgen van etnisch profileren. De discussie over etnisch profileren in Nederland heeft ertoe geleid dat de burgemeester van Rotterdam aangaf open te staan voor een onderzoek naar het optreden van de politie binnen de eenheid Rotterdam. Jeugdzorg Er is relatief weinig aandacht en informatie over raciale en culturele vooroordelen in de Jeugdzorg. Zo nu en dan komt dit ter sprake, als een incident de media haalt. Hoewel de aantallen klein zijn, krijgt RADAR ieder jaar wel meldingen van ouders die menen dat de jeugdzorg bepaalde
vooroordelen heeft of vooringenomen is over de opvoedsituatie in allochtone gezinnen. Twee gerenommeerde onderzoekers op het gebied van interculturele opvoeding, bepleiten een diversiteit audit voor de methoden en protocollen van Jeugdzorg (Pels &Distelbrink, 2009). De beoordeling van werkers in de jeugdzorg hebben immers verregaande consequenties voor ouder en kind. Bij de huidige veranderingen in de jeugdzorg, waarbij onder andere steeds vaker gebruik wordt gemaakt van de inzet van vrijwilligers, en waarbij de signalering wordt verbreed (bijvoorbeeld door de verplichte meldcode huiselijk geweld), is voor zover bekend weinig aandacht voor het vertekenende effect dat vooroordelen en stereotypering kunnen hebben op het oordeel van professionals en vrijwilligers. Huisvesting De verdeling van (sociale) woningbouw is aan veel regels onderhevig. Dit geeft mensen het idee dat de toewijzing van huurwoningen eerlijk verloopt en dat afkomst hierin geen relevante factor is. Het onderwerp heeft geen politieke of maatschappelijke aandacht. Het heeft ons verrast dat het survey onder de Nederlands bevolking uitwijst dat 37 procent van de Marokkaanse Nederlanders discriminatie vermoedde of ervoer bij de woningtoewijzing. Onder Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders was dat 18 resp. 25 procent (SCP, 2013). In de particuliere sector komt discriminatie waarschijnlijk ook voor. Ter illustratie geef ik twee recente voorbeelden die via social media werden verspreid. Ten eerste een meisje dat op marktplaats reageerde op een kamer. De verhuurder bekeek haar profiel op facebook, waarna hij haar mededeelde dat ze niet hoefde te komen omdat hij had gezien dat ze van buitenlandse komaf is. Een ander is een voorbeeld van een stel dat op zoek is naar woonruimte. Ze presenteren zich expliciet als 'blank stel' , waarschijnlijk in de hoop daarmee hun kansen op woonruimte te vergoten. Intersectionele discriminatie In de afgelopen jaren zijn er verscheidende onderzoeken gehouden onder etnische minderheden in Nederland, die aandacht schonken aan de sociale positie en ervaren discriminatie onder allochtone Nederlanders. Daarbij willen we de kanttekening maken dat de afzonderlijke etnische groepen tamelijk homogeen worden gepresenteerd. Binnen de groepen zijn echter ook grote verschillen. Posities en ervaringen van mensen worden niet uitsluitend door afkomst bepaald. Gender en leeftijd zijn bijvoorbeeld ook zeer relevante factoren, net als werk en opleidingsniveau. Discriminatie op grond van afkomst, gecombineerd met enkele van de deze variabelen, zouden een veel preciezer beeld kunnen geven van de verschijningsvormen en gevolgen voor subgroepen. Zo weten we al op basis van de klachtregistraties dat zwarte vrouwen werkzaam in de zorg discriminatie door patiënten tegenkomen en dat allochtone mannen vaker aan de deur geweigerd worden bij discotheken of last hebben van etnisch profileren door de politie.
3. Uitdagingen en good practices 1. De Nederlandse overheid heeft in de aanpak van antidiscriminatiebeleid gekozen om een laagdrempelige lokale voorziening beschikbar te stellen voor de ondersteuning en advisering van slachtoffers van discriminatie. De rijksoverheid geeft gemeenten een financiële vergoeding om deze zorg zelf in te kopen bij een gespecialiseerde organisatie. In de regel wordt deze verzorgd door een speciale antidiscriminatievoorziening zoals RADAR. Met de invoer van de Wet Gemeentelijke Antidsicriminatievoorzieningen is aanvankelijk een rechtsgelijkheid ontstaan voor alle inwoners van Nederland. Voorheen waren er gemeenten, met name in niet stedelijke regio's, die geen overeenkomst hadden met een voorziening omdat ze er niet toe waren verplicht. Inwoners van die gemeenten konden dus geen ondersteuning krijgen. Na de invoering van de Wet Gemeentelijke
2. 3.
4.
5.
6.
1
Antidiscriminatievoorzieningen was dat even wel het geval. De laatste jaren hebben enkele gemeenten de betrekkingen met de antidiscriminatievoorziening opgezegd of hebben een alternatieve voorziening getroffen. Deze werkwijze is in strijd met de wettelijke verplichting, maar er wordt niet actief toegezien op de naleving van de wet en er zijn evenmin sancties. Het is een uitdaging om kwalitatief goede en onafhankelijke dienstverlening te kunnen blijven aanbieden voor alle Nederlandse inwoners bij een terugtrekkende overheid en budgettaire beperkingen. Hoving en Essed (2014) bekritiseren het huidige Nederlandse antidiscriminatiebeleid, omdat het buiten de antidiscriminatievoorziening geen beleidsimplicatie behelst. De aansluiting tussen de alledaagse vormen van racisme en discriminatie enerzijds en de behandelmogelijkheden en het mandaat van antidiscriminatievoorzieningen anderzijds, vormt een derde uitdaging. Discriminatie is goed aan te pakken wanneer deze expliciet is, een handeling betreft en duidelijk strijdig is met de wet. Maar hoe pak je de subtielere en impliciete discriminatie effectief aan, waaronder alledaagse bejegening en ervaringen die gevormd worden door vooroordelen en stereotypen. De aanpak van vooroordelen en stereotiepen zijn van groot belang om discriminatie tegen te gaan. Deze preventieve aanpak past niet in de huidige opdracht om slachtoffers bij te staan. Het is niet alleen zaak om het slachtoffer te ondersteunen bij discriminatieervaringen, maar ook om mensen en organisaties aan te spreken wanneer zij discriminerend of bevooroordeeld handelen. Daar moeten mensen worden bijgeschoold op onwetendheid, vooroordelen en stigmatisering die discriminatie tot gevolg hebben. Er moet met andere woorden meer aandacht komen voor de aanpak van geïnstitutionaliseerd racisme. Antidiscriminatievoorzieningen hebben een zogeheten brede grondslag. Dat betekent dat ze de gelijke behandelingsprincipes op alle gronden moeten nastreven, die in de Wet gelijke behandeling zijn opgenomen. De wet specificeert 12 discriminatiegronden1. Deze 'gronden' beslaan een waaier aan doelgroepen. Het is een uitdaging om met alle groepen, ongeacht hun organisatiegraad, contact te houden en op de hoogte te zijn van noden, ondersteuningswensen of initiatieven. Het contact met de diverse allochtone gemeenschappen is dientengevolge niet gelijkelijk verdeeld. Voor de antidiscriminatievoorzieningen is het dan ook een uitdaging om contact op grassrootlevel te houden met groepen die nauwelijks of losser georganiseerd zijn. En dat deze groepen zich desondanks wel door de antidiscriminatievoorzieningen gerepresenteerd weten. Sinds enkele jaren is er een nieuwe dynamiek onder jongere generaties die op andere manieren discriminatie en racisme agenderen en bestrijden. Sociale media spelen hierin ook een belangrijke rol. Ze participeren actief in het maatschappelijk debat en hun stem bereikt de maatschappij. Ook hiervoor geldt dat het van belang is voor antidiscriminatievoorzieningen om zich hierbij aan te sluiten, en hun contacten en platforms openstellen om deze dynamiek te ondersteunen en te versnellen. Dat houdt ook in dat antidiscriminatievoorzieningen actiever participeren, zich duidelijker die profileren en standpunten innemen. De gemeente Rotterdam heeft RADAR een kenniscenntrumfunctie gegund. Dit heeft beleidsimplicaties voor het werk. Door uitsluitend nog tweedelijnsactiviteiten uit te voeren, wordt de ontwikkeling en uitvoering van innovatieve projecten en de voeling belemmerd met inwoners die kwetsbaar zijn voor discriminatie. Deze doelgroep is voor RADAR belangrijk en het verlaagde de drempel om RADAR in te schakelen bij een ervaring of vermoeden van discriminatie. Deze workshops gaven RADAR veel informatie over mogelijke problemen of misstanden in wijken of organisaties waarop we actie konden ondernemen.
Geslacht, ras, nationaliteit, godsdienst, seksuele gerichtheid, politieke overtuiging, leeftijd, chronische ziekte/handicap, burgerlijke staat, levensovertuiging, arbeidsduur, vaste/tijdelijke arbeidscontracten,
7. Op nationaal niveau zien we een teruggang in het principe van gelijke rechten. Eind vorige eeuw lag de nadruk op het verkrijgen van gelijke rechten voor minderheidsgroepen, gevolgd door gelijke kansen. Nu zien we wetten die bewust onderscheid maken tussen nieuwkomers/buitenstanders en gevestigden. Zo is er een wetsvoorstel om de rechten van Caribische Antillaanse Nederlanders te minimaliseren bij aankomst in Nederland. En de zogenoemde "Rotterdamwet" die de huisvesting van nieuwkomers (vooral allochtonen) in delen van Rotterdam belemmert.
Good Practices 1. Individuele en structurele aanpak Ondanks bovengenoemde kanttekeningen, is er natuurlijk ook veel bereikt in de afgelopen jaren. In de afgelopen decennia hebben tal van mensen een discriminatie-ervaring kunnen terugdraaien of hun gelijk gehaald door interventies van antidiscriminatievoorzieningen en andere ketenpartners zoals de politie of het College voor de Rechten van de Mens. Deze mensen hebben hun recht op gelijke behandeling terug kunnen claimen. Hierdoor zijn mensen en organisaties aangesproken op al dan niet bewust discriminerend gedrag of beleid, wat rechtgezet dient te worden. Er zijn ook alternatieve werkwijzen gestart om discriminatie structureel aan te pakken door beleidsinterventies. Zo weten we bijvoorbeeld dat veel jonge allochtone mannen in het uitgaansleven de toegang wordt geweigerd met zogenaamd neutrale argumenten. In Rotterdam en andere steden is daarvoor een Panel Deurbeleid opgezet dat bemiddelt tussen geweigerde klanten en uitbaters en tegelijkertijd met deze uitbaters normstellende regels implementeert die discriminatie op grond van afkomst moeten tegengaan. Op deze manier wordt de kans op discriminatie door horeca en uitsmijters verkleind. 2. Aanbod gericht op versterken kennis en bewustzijn van de rechtspositie. Het recht op gelijke behandeling en non-discriminatie is niet bij iedere burger bekend. Groepen die kwetsbaar zijn voor discriminatie, waaronder nieuwkomers, vluchtelingen en andere etnische minderheidsgroepen kennen hun burgerrechten op dit gebied vaak niet. Deze kennis is een belangrijke eerste stap om gelijkheid te bereiken. RADAR heeft veel ervaring met kennisoverdracht en bewustwording van gelijke behandeling en nondiscriminatie en zal deze programma's ook voortzetten.