Verslagen van de parochiepastoors
242
Verslagen van de parochiepastoors over de oorlogsgebeurtenissen Algemeen Reeds in het begin van de oorlog vroegen de respectievelijke bisdommen aan de parochiepastoors een verslag te schrijven over de oorlogsgebeurtenissen in hun parochie en dit over te maken aan het bisdom. De vraag werd blijkbaar herhaald bij het einde van de oorlog in 1918. Nog eind 1918 besliste de kerkelijke overheid in België een nationale geschiedenis van de wereldoorlog te schrijven met nadruk op het religieuze aspect. (1) De bisdommen stelden dan volgende vragenlijst en stofindeling voor:
Vragenlijst en Stofindeeling. 1.- Bestuurlijke ligging. (Provincie, arrondissement, kanton, gemeente; dekenij). Natuurlijke ligging der parochie voor zooveel deze ligging van aard is sommige feiten beter in ‘t licht te stellen. (Ligging belangrijk onder krijgsoogpunt op eene rivier, eene hoogte, nabij eene versterking, enz). 2.- Maatregelen bij den inval getroffen door de Belgische burgerlijke en krijgsoverheid en door de geestelijkheid. (Ontruiming door de bevolking, in veiligheid brengen van kunstschatten en kerkelijke voorwerpen; - vernietiging, door de oorlogsleiding, van beplantingen, huizen, kerktorens; schade daarbij aan het kerkfabriek of aan godsdienstige stichtingen toegebracht). 3.- Houding der krijgsoverheid. - Gesteltenis der soldaten. - De vrijwillige dienstneming. 4.- Gesteltenis der burgerlijke bevolking gedurende de eerste dagen van den oorlog. - Eenige feiten in ‘t bijzonder: kerkelijke diensten, ‘t bijwonen der Heilige Mis, ‘t naderen tot de Sacramenten. 5.- De inval van den vijand. - Gevechten op het grondgebied der parochie. - Schade gedaan aan de gebouwen, in ‘t bijzonder aan kerken, kloosters, pastorijen, scholen, en lokalen dienstig voor de werken. Korte opgave der huizen, in hun geheel of ten deele vernietigd. 6.- Houding der vijandelijke legers in de eerste uren der bezetting: plunderingen, brandstichtingen, moordtooneelen. (Uitvoerige aanteekening nopens de slachtoffers). - De vernietigde gebouwen. - Belangrijkheid der schade, - Opgave der kunstschatten, vernietigd of gestolen en van deze welke in veiligheid werden gesteld (2). 7.- De dagen die op den inval volgden: belastingen, gijzelaars, enz. - Houding van het Duitsche gezag ten opzichte der plaatselijke overheid, der geestelijken en van den eeredienst.
8.- Latere gewelddaden. Inkwartiering, Inbeslagnemingen. 9.- De bezettingsjaren: a) De kerk. (Herstellings- of hermakingswerken - tijdelijke kerken). De kerkbemeubeling. (Nieuwe aanwinsten, herstellingen). - De klooster- en andere kapellen op het gebied der parochie. b) De goddelijke diensten. (Hernemen van den dienst na den inval). - Gebruik der kerk of der kapellen op de parochie door den Duitschen, katholieken of protestantschen, aalmoezeniersdienst. c) De vrijheid van den eeredienst zoo binnen als buiten de kerk. (Lezing der bisschoppelijke brieven, sermonen; - processien, openbare berechtingen, bedevaarten, kerkelijke stoeten). d) Het bijwonen der diensten en het naderen tot de Sacramenten gedurende de bezettingsjaren. (Plechtige communie der kinderen, vergelijkende tafels 1913-1918). - Buitengewone diensten. -De openbare zedelijkheid. e) De toestand der vrije scholen. (Opgelegd programma, voertaal, gewoon en buitengewoon schooltoezicht, - uitkeering der schooltoelagen, het onderwijzend personeel). f) De patronaten, - werken voor schoolgaanden en werken voor de jeugd, - werken voor volwassenen. (Beperking der vergaderingen door de bezettende macht; - andere oorzaken van ontwrichting). - De liefdadigheidswerken. g) Het onvoeren der werklieden. (Treffende feiten; - namen der werklieden in Duitschland overleden of later in België door ontbering omgekomen; - overzichtstafels). h) Ondersteuningswerken. (Aard, bestuur, bijzonder doel, uitslagen). Overzichtstafels. Toestand van werk en nijverheid, armoede. i) Gerechterlijke vervolgingen. (Namen der beschuldigden, grieven, gerechtsleiding, uitslag van het proces). De politieke gevangenen in Duitschland of in de gevangenis in België gestorven. Eene uitgebreide aanteekening zal aan de terechtgestelden gewijd worden. Oorlogsbelastingen, boeten, uitbuiting der bevolking. 10.- Naam, voornaam en dienststaat der parochieele geestelijken en ook der andere, zoowel wereldlijke als kloosterlingen, in de parochie gevestigd, met inbegrip der leden der Congregatiën van Broeders, bij de voorvallen betrokken of die tot het leger hebben behoord, als soldaat, ziekenverzorger of aalmoezenier. Hun dienststaat in ‘t leger. Korte overzichtstafel der parochianen onder de wapens geroepen of die vrijwillig hebben dienst genomen. - Getal en namen der gesneuvelden in den oorlog, der verminkten, en der soldaten in
243
Verslagen van de parochiepastoors
Duitschland of in Holland gestorven, der krijgsgevangen, der soldaten die zich in den oorlog onderscheidden. Vergelijkende tafel der geboorten en sterfgevallen bij de burgerlijke bevolking van 1913 tot 1918. 11.- Huiszoekingen in kerken of kloosters. - De opname of in beslagneming der klokken. 12.- Feiten van verscheiden aard. De grensversperring, - de aanwervingsdienst over den draad. -Daden van vaderlandsliefde of offervaardigheid. Plichtverzakingen. - Vaderlandsche betoogingen. 13.- De ontruiming. - Houding der vijandelijke legers. - Voorvallen en misdaden. 14.- De bevrijding. - Intrede der Belgische of verbondene legers. - Godsdienstige plechtigheden. - Terugkeer der gevangenen en uitwijkelingen. - Gedenktekens. (1) Het blijft verstaan dat de EE. HH. Pastoors, die in 1915 ons een verslag deden toekomen over de gruwelen door de invallende legers begaan, er mogen bij blijven naar dit verslag te verwijzen, voor zooveel, tenminste, zij er niet aan houden sommige deelen aan te vullen of te wijzigen.
(1) Zie, voor het bisdom Gent, de publicatie Le diocèse de Gand pendant la première occupation Allemande, 1914-1918, door F. Claeys Bouuaert, Wetteren 1949.
In het archief van het aartsbisdom MechelenBrussel raadpleegden wij de verslagen van de parochies Opwijk en Mazenzele en de buurparochies Asse (dekenij), Merchtem, Peizegem en Mollem. Van de parochie Droeshout was er geen verslag aanwezig. In het archief van het bisdom Gent konden wij de verslagen van Baardegem, Opstal, Opdorp en Baasrode raadplegen. Deze van Buggenhout, Lebbeke en Meldert waren niet aanwezig. Sommige verslagen van 1919 (soms verstuurd in verschillende delen) verwijzen naar die van 1914-’18 die er niet altijd meer bij worden bewaard. Wij geven hier integraal de teksten weer van deze erg interessante bewaarde verslagen van Opwijk en Mazenzele, maar ook, om de consistentie in de geschiedschrijving van dit aspect voor gans onze streek te bewaren, de beschikbare verslagen van de genoemde omliggende parochies. In deze transcripties: - werden de verwijzingen van bladzijdenummers naar blz. van het verslag zelf, niet opgenomen - werden de aanduidingen voor maanden 7ber aangeduid als sept. en 8ber als oct.,...
Bij de verslagen van Opwijk en Mazenzele voegden wij in voetnoten enkele verduidelijkingen toe.
Opwijk N° 526 Opwijck St Paulus: 1. Bestuurlijke ligging (provincie, arrondissement, kanton, gemeente, dekenij). Natuurlijke ligging der parochie, voor zooveel deze ligging van aard is sommige feiten beter in ‘t licht te stellen. Opwijck is gelegen aan het Noord-Westelijk uiteinde der provincie Brabant en grenst aan drie gemeenten van Oostvlaanderen: Baardegem, Lebbeke en Buggenhout. Opwijck maakt deel uit van het arrondissement Brussel, het kanton en de dekenij Assche. Opwijck is gelegen aan de groote kasseide van Dendermonde naar Brussel, den spoorweg tusschen deze twee steden en den spoorweg van Aalst naar Antwerpen. Deze laatste is tijdens den oorlog opgebroken door de Duitschers. 2. Maatregelen bij den inval getroffen door de Belgische burgerlijke en krijgsoverheid en door de geestelijkheid. De twee spoorwegen werden bewaakt door de Burgerwacht voor het begin der vijandelijkheden. De geestelijkheid zorgde voor het in veiligheid brengen der Remonstrancie (de beste onzer kerk, een stuk van groote waarde), voorts voor de kelken, de Godslampen en ander zilverwerk. Dit alles is buiten het bereik der vijanden en onbeschadigd gebleven. Op de kap van de toren der kerk hebben de Duitschers kort voor den wapenstilstand een gat gemaakt, dat bestemd was om de aankomst der legers van de Bondgenooten te bespieden. Doch zij hebben den tijd niet gehad om er gebruik van te maken. 3. Houding der krijgsoverheid - Gesteltenis der soldaten - De vrijwillige dienstneming. De Belgische krijgsoverheid zorgde onverwijld voor het binnenroepen der soldaten. Deze schenen vol vaderlandsliefde en waren spoedig op hunnen post. 4. Gesteltenis der burgerlijke bevolking gedurende de eerste weken van den oorlog. Eenige feiten in ‘t bijzonder: kerkelijke diensten, ‘t bijwonen der H. Mis, ‘t naderen tot de Sacramenten. De bevolking in ‘t algemeen was met schrik bevangen, vooral wanneer er vluchtelingen toekwamen van Lebbeke, die verhaalden hoe wreed de Duitschers in hunne gemeente handelden. De goddelijke diensten in de parochie-
Verslagen van de parochiepastoors
18 Sept. Een Duitsch soldaat heeft zich ‘s nachts gezelfmoord op eenen zolder van een ledigstaande huis te Nijverzeel. Al de burgers uit de buurt worden aangehouden en ondervraagd. Wanneer de zaak opgehelderd is worden de burgers in vrijheid gesteld en de doode wordt op eenen boomgaard begraven. Hij had zich met zijn eigen geweer eenen kogel door den kop geschoten. Zondag 20 Sept., kort voor 9 uren wordt onze eerw. Heer Pastoor door 4 Duitsche soldaten in de pastorij aangehouden en één hunner neemt hem mede naar den Commandant op Droeshout. Men brengt hem daar in eene herberg waar 16 soldaten in het strooi liggen te slapen. De Commandant, met Duitsche beleefdheid, keert zich met den rug naar den eerw. Heer. Nu volgt de ondervraging. Zijt gij de Pastoor van Opwijck? - Ja, Mijnheer. - Gij zijt beschuldigd eenen draadloozen telegraaf aan uwe woning geplaatst te hebben en van spioenen op den toren uwer kerk toegelaten te hebben. De eerw. Heer Pastoor ontkent dit alles en zegt dat hij de Pastoor is van Opwijck, doch niet van Droeshout. - Est-ce que vous dites vérité? Vous êtes mon prisonnier. Die beschuldigingen steunen op een eindje ijzerdraad op den toren der kerk van Droeshout ontdekt door den Duitschers. Dit alles duurt tot rond 2 uren, wanneer de eerw. Heer vrijgelaten wordt. De meid van den Heer Pastoor en Emiel Buggenhout, hulponderwijzer, hadden den Heer Pastoor gevolgd om den uitslag te vernemen en tot 20 minuten voor 12 ure waren ze op Droeshout gebleven, eerst buiten, daarna in een naburig huis. Dan mochten ze weerkeeren, doch elk afzonderlijk. Emiel maakte eenen omweg langs Maxenzeel en verder langs Hulst en kwam om 1 uur te huis. De eerw. Heer Pastoor geraakte slechts te huis om 2 ure. 22 Sept. Schermutselingen op Nijverzeel. 23 Sept. Duitsche patroeljen vernachten in het Dorp. 24 Sept. Reeds vroeg komen er weer Duitsche patroeljen. Na 9 ure nu en dan geschut. In den namiddag vliegers, tot 3 gelijk. 25 Sept. Kanongeschut van 8 tot 12 ure, richting Dendermonde. 26 Sept. Duitsche troepen trekken door, voetvolk en kanoniers. Van ‘s morgens af gevecht, richting Buggenhout. Vermindert om 12 ure en hervat om 2 1/2 ure heviger. Opwijck dreunt van de kanonschoten. Ook geweer- en mittrailleusenvuur. Een eerste Duitsche gekwetste wordt naar de ambulancie Lindemans gebracht. Onze ambulanciers, Leo en Emiel, worden geroepen. Bij hunne aankomst liggen er reeds 4 gekwetsten, waaronder 3 zwaar gewond.
245
Rond 5 uren is de strijd hevigst: granaten en ballen vliegen in ons Dorp, stukken ijzer op vele plaatsen; eenige huizen worden beschadigd. De strijd heeft vooral plaats op Opstal en Eeksken. Op het Eeksken zijn de vrouwen en de kinderen gevlucht, terwijl de mannen gevangen genomen worden. Een tiental huizen worden in brand gestoken, zonder dat het de bewoners toegelaten wordt er iets uit te halen. Voor het huis van Frans De Keersmaecker is een gekwetste Duitsche soldaat gevallen en blijft er dood ter plaatse. Daarop wordt De Keersmacker beticht op dien soldaat geschoten te hebben. Zijne verrechtveerdiging wordt niet aanhoord. Met gehuil en getier wordt zijne dood geeischt. ‘s Avonds wordt hij met de andere gevangenen meegenomen naar ons Dorp en verder naar het gehucht Mansteen. Onderweg wordt hij geslagen, gestampt en gestooten. Aan een veld gekomen wordt er een put gegraven, de onschuldige man wordt er voor geplaatst en doodgeschoten, waarna men zijn lijk in den put werpt en begraaft. Doch de andere gevangenen hadden dat schrikkelijk tooneel moeten bijwonen met den doodsangst op het lijf. Nu wilden de barbaren hun moordtooneel voortzetten op andere gevangenen, toen de Duitsche docter ter plaats kwam en gebood de slachting te staken. Onze goede Heer Burgemeester Dr De Smedt had zijnen invloed gebruikt om den krijgsdoctor te bewegen zijnen invloed te pand te stellen om die onschuldigen te redden. De gevangenen worden teruggebracht naar het Dorp en vernachten in de Sint-Pauluszaal waar zij blijven tot Zondag noen. De volgende week werd De Keersmaeker ontgraven en ‘s Woendags om 8 uren begraven op ons kerkhof met eenen Belgischen soldaat, Alfons Daese van Gent, in de ambulancie Lindemans aan zijne wonden bezweken. In den nacht volgende op de moord van De Keersmaeker zweeg het kanon rond 8 ure, doch geweerschoten hoorde men den ganschen nacht. De 4 gekwetsten der ambulancie werden door de Duitschers op eene boerenkar gelegd en vervoerd in de richting van Merchtem, niettegenstaande hunnen erbarmelijken toestand. Zondag 27 Sept. Rond 7 ure vallen hier ruim 500 Duitschers binnen het Dorp. Zij komen van Droeshout en trekken recht naar de kerk. In het doorgaan komen zij aan het kerkhof en slaan met hunne geweren 4 arduinen staken aan stukken, die dienen tot afsluiting van het Kerkhof. Zij begeven zich naar de statie en verder naar het Eeksken, van waar zij een hevig kanonvuur beginnen, dat duurt tot 11 ure. Dien dag hadden er slechts 2 gelezen missen in de kerk plaats en geene hoogmis noch lof. In
247
Verslagen van de parochiepastoors
ook eenige aktivisten die meeheulden met de aktivisten van Merchtem, die aan het hoofd van de beweging stonden in ons kanton. Een drukker van Merchtem bevond zich ook bij die ruststoorders. Op zekeren dag trok de eerw. Heer Walgrave met den wagen van den Opwijckschen voerman Emiel Abbeloos naar Brussel. Te Merchtem kwam de aktivistische drukker dier gemeente ook op het voertuig en weldra begon er eene woordenwisseling tusschen den eerw. Heer Walgrave en den aktivist. Daar deze laatste nogal veel harde waarheden te hooren kreeg en zich niet kon rechtvaardigen, besloot hij zich te wreken. Hij diende eene klacht in bij de Duitschers en de eerw. Heer werd veroordeeld tot eene boet van 1000 mark. De Plechtige Communie der kinderen, vergelijkende tafels. In 1913 124 Plechtige Communiën. 1914 90 ” ” 1915 86 ” ” 1916 120 ” ” 1917 88 ” ” 1918 136 ” ” Buitengewone diensten. Wekelijks werd er eene gezongen mis opgedragen voor de gesneuvelde soldaten. Er werd ook nog een plechtige dienst met algemeene communie en sermoon door den eerw. Pater Baeyens opgedragen, voor hetzelfde doelwit. De Openbare zedelijkheid. Deze had nogal te lijden ter oorzake van eenige slechte herbergen, waar danspartijen plaats hadden tegen den wil der gemeente overheid, maar die door de Duitschers beschermd werden. Het smokkelen was ook eene echte plaag geworden. Toestand der scholen Deze werden menigmaal gesloten, nu eens om gebruikt te worden door Duitsche soldaten, dan door vluchtelingen, dan om kinderziekten, dan om gebrek aan kolen in den Winter, enz. Het ontvoeren der werklieden. Verscheidene malen werden er jongelingen ontvoerd om in vreemde streken te gaan werken voor de Duitschers. Ondersteuningswerken. Verschillende werken kwamen tot stand, zooals het bezorgen van melk voor kleine kinderen, het verzenden van pakken voor onze soldaten. De bijzonderste Damen deden rondhalingen in de huizen tot ondersteuning der noodlijdenden. Naam, voornaam en dienststaat der parochiële geestelijken en ook der andere zoowel wereldlijke als kloosterlingen, in de parochie gevestigd.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Eerw. Eerw. Eerw. Eerw. Eerw. Eerw.
Heer Heer Heer Heer Heer Heer
Van der Velpen August. Van Gestel Jozef. Van Leeuwe Joseph. Van Baevel Constant. Jentil Julius. Walgrave Isidoor.
Getal parochianen onder de wapens geroepen: 220 in de gansche gemeente. Getal Vrijwilligers: 20 in de gansche gemeente. Getal Gesneuvelden: 18 in de gansche gemeente. Getal Verminkten: 7 in de gansche gemeente. Getal in Duitschland of Holland gestorven: 0 Vergelijkende tafel der geboorten en sterfgevallen bij de burgerlijke bevolking. In 1913 159 geboorten 83 overlijdens 1914 164 ” 80 ” 1915 142 ” 100 ” 1916 95 ” 92 ” 1917 99 ” 78 ” 1918 110 ” 102 ” 11. De opname of in beslagname der klokken. Het Duitsch bestuur had België bedreigd met de wegneming der klokken onzer kerken, doch hier hebben zij zich moeten vergenoegen met onze klokken te komen meten, en daarbij is het, God dank, gebleven. 12. Wapenstilstand. Op 11 November 1918 komt de tijding, dat de gevolmachtigden van Duitschland aan generaal Foch verzocht hebben, hun zijne voorwaarden tot wapenstilstand te willen doen kennen. Die voorwaarden hebben zij aangenomen en onderteekend. Hun hoogmoed is vernederd. Zij bekennen hunne nederlaag. De zegepraal der rechtveerdigheid is volledig. Het openbaar geweten is voldaan, het recht heeft over de macht gezegepraald. 13. De ontruiming. Houding der vijandelijke legers. Voorvallen en misdaden. In de week van den Wapenstilstand beginnen de Duitschers ons land te ontruimen; hunne oversten durven zich nog nauwelijks vertoonen; de soldaten kunnen niet spoedig genoeg vertrekken en laten zelfs nog hun reisgoed gedeeltelijk achter; ze schijnen zelfs opgeruimd omdat er een einde aan de slachting gekomen is. Doch hebben zij hier nog in eene groote weide ruim 900 koeien verzameld, die ze opgeëischt hebben in Vlaanderen. Een deel dezer dieren verkoopen ze aan spotprijzen aan de inwoners en nemen de andere mede op hunne vlucht. Doch de eigenaars der verkochte dieren zijn later gekomen om hunne dieren weer te eischen bij de koopers.
Verslagen van de parochiepastoors
(4) Bij het verslag zit een antwoord op voorgaande van pastoor Van der Velpen (1 blz.): zie tekst, met enkele kleine correcties. (5) Bij het verslag zit ook een brief dd. 19-2-1918 van pastoor Van der Velpen aan het bisdom met een beschrijving van de in de kerk aanwezige klokken. Deze beschrijving wordt hier, in het kader van dit boek, niet weergegeven.
Mazenzele N° 440 Maxenzele Verslag over den toestand onzer parochie gedurende de jaren 1914-1918, pastoor Oct. De Smet. (1) De getuigen: Fr. De Cock en De Burgemeester dd. C. Vanderstraeten 1. Natuurlijke ligging. Aan den grooten steenweg DendermondeBrussel, op 15 minuten afstand van de grens van Oost-Vlaanderen. 2. Maatregelen genomen. De schilderij van P. De Craeyer, verbeeldende de aanbidding der Wijzen, is rond 20 Aug. 1914 uit de kerk in de pastorij gebracht. 3. Op zaterdag 1 Aug. om 4 uur ‘s morgens wordt de alarmklok geluid om de 5 klassen van ‘t leger binnen te roepen. Eenige dagen daarna nog 3 klassen. Al de soldaten komen kloekmoedig op. Slechts twee vrijwilligers nemen dienst in ‘t leger, te weten Felix Heyvaert, zoon van Joannes en van Eugenie Hermus, (16 jaar oud), en Petrus Dooms. 4. In de eerste weken van den oorlog hebben de parochianen zich godvruchtig gedragen. Van den 1sten dag zijn zij ‘s avonds naar de kerk gekomen en hebben te zamen in bedevaart den processieweg van Sint Peeter gedaan. In tamelijk groot getal hebben zij dagelijks de H. Mis bijgewoond. Het getal communiën was ook grooter dan in vredestijd. 5. Op Vrijdag 21 Aug. rond 6 1/2 ‘s morgens, komt het eerste Duitsche leger de gemeente binnen. Op maandag 24 Aug. algemeene vlucht uit al de dorpen ter oorzake van het verspreide gerucht “Al de mannen en jongens worden reeds te Pamel gepakt.” De 4 Zusters van ons klooster waren insgelijks naar Opwijck gevlucht met de Zusters van Assche-ter-Heide. De Burgemeester, koster en bijna al de manspersonen vluchtten naar Buggenhout-bosch en zelfs tot aan den Rupel.
249
De pastoor aan dit gerucht geen geloof gevende, bleef te huis. Rond 2 ure kwamen de 6 Zusters van Esschene met pak en zak. Zij bleven in de pastorij tot ‘s anderdaags, wanneer hun werkman kwam verwittigen dat het gerucht valsch was. Op donderdag 3 Sept. rond 2 ure komt een Duitsch officier met 2 soldaten in de pastorij de sleutels der kerk vragen. De meid gaf ze hun. Onmiddellijk kwamen de 2 soldaten terug en eischten den pastoor om mee te gaan naar den toren. Op het kerkplein gekomen, zag ik daar ruim 30 Duitschers staan met het geweer, gereed om te schieten. Ik dacht dat mijn laatste uur geslagen was. Ik volgde de 2 soldaten tot in den toren, waar de officier bezig was met het poeder en de dynamiet in den klokkenstoel te plaatsen. De officier gaf ons bevel naar beneden te gaan. Daar zegden de 2 soldaten: “te Leuven hebben wij vele priesters erschossen. Waarom? - De burgers op ons geschoten, en de priesters daar de schuld van.” Wanneer de officier zijn duivelsch werk voltrokken had, is hij naar de pastorij terug gekomen en zegde: “Ik heb het bevel gekregen uwe klokken te vernietigen, omdat er geluid wordt om onze aankomst aan den vijand bekend te maken.” Ik antwoordde: “Sedert zondag zijn de klokken niet meer geluid, zelfs niet voor de Mis.” Daarop zegde hij: “Oui, mais c’est la guerre, l’ordre est donné par le Général, je dois faire mon devoir.” De officier vertrok. Daar de toren niet sprong, zijn 4 soldaten terug er op geklommen, en waarschijnlijk hebben ze de lont die uitgegaan was, terug aangestoken en wat meer dynamiet bijgelegd. Op éénen sprong waren ze buiten en liepen weg en op ‘t zelfde oogenblik ontploft de dynamiet met zulke geweld en gedaver, dat ik meende dat de pastorij ook instortte. Gansch de spil van den toren is in de lucht gevlogen, de klokkenstoel is geheel verbrijzeld, een gedeelte van ‘t gewelf der kerk is ingestort. Gelukkiglijk zijn de klokken niet gebersten. Schade geschat 20.000 fr. 6. Op 17 Sept. 14 is de windmolen van de weduwe Van Ingelgem door de Duitschers afgebrand. Schade 9.000 fr. 7. Driemaal zijn de Duitschers mij komen zoeken om als gijzelaar opgeeischt te worden, maar telkens ben ik over den muur gesprongen en mij gaan verbergen. Bij de verschijning van den 1en herderlijken brief van Z. Em. zijn 2 D. avonds om 9 ure komen huiszoeking doen. Gelukkiglijk kon ik het schrijven van E.H. Deken toonen, waardoor ik verwittigd werd dat de brief mij later zoude gestuurd worden.
251
Verslagen van de parochiepastoors
Octaaf Marie De Smet, pastoor van Mazenzele 1905-1928. (3) Bij het verslag steekt nog een apart blaadje van pastoor Oct. De Smedt, met de gegevens: 1913 1914 1915 1916 1917 1918 Getal communiën 17100 17700 17200 16500 16200 16600 Getal plechtige Communiën der kinderen 35 32 39 26 36 38
Dekenij Asse Verslag van deken Leytens. [Vertaald) Verhaal van de wandaden van de Duitsers in de dekenij Asse (1915]. Asse. Op 31 augustus is het Duitse leger onder het bevel van generaal von Boehn in Asse gekomen. Om 8 uur ‘s avonds wordt de kerk omsingeld door een vijftigtal soldaten. Een luitenant, vergezeld door een twintigtal soldaten biedt zich aan op de pastorij, arresteert de deken en zijn neef, de heer Aertsens, directeur van het college te Vilvoorde, en leidt hen, temidden van de bajonetten, naar de kerk. In de kerk moeten alle lampen aangestoken worden, dan moeten de deken en zijn neef als eersten naar binnen gaan, met bajonetten en revolvers op hen gericht. Vervolgens gebeurt er een brutale huiszoeking in de hele kerk. De biechtstoelen, de altaars, de sacristij, het doxaal, de sacristij, de kasten, alles wordt met een brutaliteit en wildheid, de horden der Hunnen waar-
dig, onderzocht.. Dan begint het bezoek aan de toren, de dakgebinten en de zolder. Wanneer ze geen spionnen of wapens vinden, trekken ze zich om 9h30 even beleefd terug als ze gekomen zijn. Op 29 Augustus werden de twee priesters Van Der Borght, die naar de kerk gingen om er de H. Mis op te dragen, aangehouden. Twee broeders van Oostakker, die van de Mis terugkwamen, werden eveneens aangehouden, evenals de burgemeester van Asse. De eersten werden tot in Bollebeek geleid, de burgemeester tot in Osselt. Zaterdag 5 september, om 5h30 ‘s avonds, het uur van de biecht, komt een patroeille luidruchtig de kerk binnen, jaagt iedereen naar buiten en laat de kerk sluiten met het verbod om ze morgen, Zondag, open te maken. Het was een patrouille uit de omstreken van Asse. De volgende dag hebben we de kerk opengedaan en de eredienst heeft als naar gewoonte plaats gehad. Maar het nieuws had zich onmiddellijk in de parochie verspreid en de diensten werden maar matig bijgewoond. Het was een droevige en sombere Zondag. Op 7 september komt het bevel dat de klokken niet meer geluid mogen worden. Op 18 september ontvangt luitenant commandant von Kalckreuth van generaal Briese het bevel om de kerktoren van Asse te dynamiteren. De toren staat boven op de kruising van het schip en de dwarsbeuk. De verwoesting van de toren zou van de kerk een ruïne maken. Dank zij deze omstandigheid heb ik van generaal Briese, door de welwillende tussenkomst van de luitenant-kommandant, kunnen bekomen dat de kerk niet zou vernield worden en dat ze er zich mee tevreden stelden om dag en nacht een schildwacht bij de kerk te zetten. Van 5 tot 8 september had er een algemene plundering plaats in de gehuchten van Asse. De soldaten stalen het vee, de koeien, de varkens, kippen , tarwe en ... , tot het lijnwaad toe van de arme mensen. Om gemakkelijk te kunnen plunderen voerden ze de mensen ver van hun huis; bij hun terugkeer gaven ze hen een niet afgestempelde bon zonder waarde. Een tweede plundering gebeurde in de magazijnen, de winkels waar ze koopwaar en goederen meenamen, nog maar eens met waardeloze bonnen, later door de Fransen te betalen. Op 3 september werden de torens van Bollebeek, Mollem en Mazenzele vernietigd.
Bekkerzeel. Op 1 september, ter gelegenheid van de begrafenisdienst van de dorpspastoor, hebben alle mannen, vrouwen en kinderen het kerkhof met opgeheven handen moeten verlaten. Het gelui der klokken werd beschouwd als een signaal
Verslagen van de parochiepastoors
252
dat gegeven werd om aan te geven dat de troepen aangekomen waren. Op 18 september heeft pater Buys, die naar Bekkerzeel de zondagdienst ging opdragen, zijn weg niet kunnen vervolgen en werd hij brutaal naar Walfergem teruggezonden. De kerk werd tot 3 oktober gesloten. Het was op straffe van dood verboden om er binnen te komen. Het werd zelfs niet toegestaan om het H. Sacrament naar elders te verhuizen.
Sint-Ulriks-Kapelle. Ook hier werd de kerk op straffe van dood voor de parochianen gesloten. De soldaten hebben ze in een kazerne getransformeerd. Twee maal werd de pastoor aangehouden en tot in Ternat gevoerd, terwijl hij bloot stond aan de brutaliteiten van de soldaten en zeer speciaal aan die van een sergeant die hem geslagen heeft en met een geweerkolf heeft gekwetst. Een arme oude man, die terzelfdertijd meegenomen werd, volgde de troepen, leunend op de arm van de pastoor. Toen hij uiteindelijk niet meer kon volgen hebben de soldaten hem in een gracht geworpen; de arme ouderling heeft deze brutaliteit niet overleefd.
Kobbegem. Op 4 september werd de zieke pastoor gedurende drie dagen op de pastorij opgesloten. De burgemeester en een gevangen genomen Belgische soldaat werden samen met hem opgesloten. De toren van de kerk werd met stro gevuld om hem bij de minste schijn van onlusten in brand te steken. Het motief voor deze opsluiting? Mijnheer pastoor had 200 geweren in zijn bezit. terwijl er op het gemeentehuis, waar alle wapens bewaard werden, er slechts 40 voor de hele gemeente waren.
hadden, wilden de Duitsers een klinkende weerwraak. Mijnheer de onderpastoor De Bisschop, die zich tijdens de mis in het koorgestoelte bevond, werd terzelfdertijd als zijn confrater aangehouden en vervolgens tot in Grimbergen meegeleid. De pastoor werd op de pastorij opgepakt; men heeft zijn soutane zowat verscheurd en hij heeft de troepen tot halverwege Mechtem en Brussegem moeten volgen. Het merendeel van de andere parochianen heeft heel wat plagerijen moeten verduren.
Droeshout. De pastoor werd erg slecht behandeld, tot aan de bareel van Lebbeke meegevoerd en werd bijna gefussilleerd. Hij is moeten vluchten en is pas in Juni in de parochie teruggekeerd; maar daarna werd hij met krankzinnigheid bedreigd.
Mazenzele. Pastoor en burgemeester werden gearresteerd omdat een soldaat op het appel ontbrak. Gelukkig wist een boer te vertellen dat die soldaat al eerder naar Opwijk gegaan was.
Sint-Katharina-Lombeek. Op een avond, tijdens het lezen van de Rozenkrans in de kerk, zijn soldaten binnen gekomen en hebben de aanwezigen bedreigd met hun bajonet. Dank zij de koelbloedigheid van de pastoor en zijn kalmte, hebben de soldaten zich na een korte uitleg teruggetrokken, terwijl alle aanwezigen ondertussen reeds gevlucht waren. Er gebeurden nog andere plagerijen aan dewelke de pastoors van Teralfene en Liedekerke niet ontsnapten.
Verslag van pastoor Leytens van 1919
[1 pag. ontbreekt.]
[Vertaald]
Merchtem (voor het volledige verhaal zie ook
Vraag I. Gemeente Asse, provincie Brabant, arrondissement Brussel, kanton Asse, dekenij Asse. De gemeente ligt op de spoorlijn BrusselDendermonde op 15 km. afstand van Brussel, en op de splitsing van de Steenwegen van Dendermonde en Aalst-Gent, op 2 mijl en een half afstand van het fort van Dendermonde. Ze ligt op een hoogte van 86 meter boven zeeniveau, het hoogst gelegen punt van noordwestBrabant.
verslag van missionaris Festraets uit Asse.en van pastoor Goosens uit Merchtem). ... brutaal meegevoerd tot aan de weg tussen Peisegem naar Steenhuffel, in het gezelschap van de mensen die de H. Mis bijgewoond hadden, en die de tijd niet gekregen hadden om te vluchten. Dààr in de velden werden ze allemaal opgesloten in een vierkant dat gevormd werd door soldaten, onder de bedreiging en de ernstige intentie om hen neer te schieten. Dank zij de tussenkomst van schepen dokter De Mesmaecker, eveneens gevangen genomen, die de onschuld van de burgers kon aantonen, ging de fussillade niet door en konden allen naar huis terugkeren. In Merchtem had een Belgische patrouille op de Duitse soldaten geschoten; denkende dat het burgers waren die geschoten
Vraag II. Op 22 augustus 1914 zijn de eerste Ulanen in Asse gekomen en het grote leger van generaal von Boehn, komende van Leuven, heeft de gemeente bezet. De burgerlijke en geestelijke overheden had de bevolking gevraagd om kalm en waardig te blijven.
254
niet anders dan Duitse officieren die in de toren geklommen waren. Op zaterdag 5 september 1914, in de namiddag gedurende het uur van de biecht, komt een patrouille Duitsers de kerk binnen, jaagt de mensen en de biechtelingen naar buiten, beveelt om de kerk te sluiten en verbiedt om er de volgende dag de mis op te dragen. Het was een patrouille die niet tot de brigade van de commandant van Asse behoorde. Op voorspraak van de deken heeft de commandant, graaf von Balekreutz, de goddelijke dienst toch toegelaten. Maar de bevolking was terneergeslagen; dezelfde avond had men het gerucht verspreid dat de parochianen in de kerk zouden opgesloten worden en naar Duitsland zouden worden gevoerd. Die zondag was een zeer droevige dag, er was nauwelijk meer volk in de mis dan tijdens een werkdag. Ik verwijs naar mijn rapport van 1915 voor het afwenden van de vernieling van de kerktoren, op bevel van generaal Briese. Het weze mij geoorloofd er dit komisch detail aan toe te voegen dat ik, me dunkt, niet heb verteld. Ik voeg het erbij op wens van Zijne Eminentie. Toen ik dit bevel om de toren te dynamiteren vernam, vroeg ik aan de officier waarom dit order gegeven werd. Hij antwoordde me dat men vanuit Wemmel, waar generaal Briese toen verbleef, men ‘s avonds een licht (zeer waarschijnlijk een manestraal) op een toren had gezien, maar dat men niet wist op dewelke en dat, dientegevolge, de generaal bevel gegeven had om alle torens in zijn brigade neer te halen. De torens van Bollebeek, Mollem, Mazenzele en Baardegem waren reeds gedynamiteerd. Op mijn opmerking dat een dergelijk bevel niet redelijk was en dat men een onderzoek moest doen, heeft die Luthériaan me zo serieus als mogelijk geantwoord: dat is conform de Bijbel. Ik begreep er niks van. Hoe, conform met de Bijbel? Ja, herhaalt hij, toen Herodes het kindje Jezus wilde doden, liet hij alle kinderen van Betlehem en omstreken ombrengen, zodat de toekomstige koning der Joden niet zou ontsnappen. Historisch. Van 5 tot 8 september hebben de soldaten alles gestolen op de velden van de gehuchten Krokegem, Asbeek, Cautertaveernt en Terlinden. Vragen VIII en IXa) Niets Vraag IX. b) De katholieke Duitse aalmoezeniersdienst heeft enkele keren van de parochiekerk gebruik gemaakt om een militaire mis op te dragen. De
Verslagen van de parochiepastoors
protestante aalmoezeniersdienst gebruikte één enkele keer de kapel van de zwarte zusters. c) In de kerk heeft de eredienst regelmatig plaats gehad. Ondanks het verbod van de algemene gouverneur werden alle pastorale brieven voorgelezen. Er waren geen openbare processies maar de bediening der zieken gebeurde altijd in het openbaar, behalve tijdens de invasie., ‘t is te zeggen tot de val van Antwerpen. Toen mochten we het centrum van de gemeente niet verlaten zonder een vrijgeleide van de commandant. Op mijn vraag werden deze vrijgeleides voor een termijn van 2 weken verleend aan al mijn onderpastoors evenals aan mijzelf en de begeleidende koster. Pelgrimstochten en religieuze stoeten zijn er niet geweest. d) De aanwezigheid op de erediensten en de nadering tot de Sacramenten was zeer regelmatig tijdens het begin van de oorlog, maar werden geleidelijk aan minder, naarmate de oorlog langer duurde. Zij die ontbraken waren vooral de jonkheid, de fraudeurs die iedere dag, zowel op zondag als op werkdagen, de grens van .. overstaken om zich te voorzien van voedingswaren en deze tegen exorbitante prijzen verder te verkopen. Deze groep van de bevolking heeft ook het meest aan godsvrucht, zedelijkheid en rechtschapenheid verloren. Het bijwonen van de mis en het naderen tot de sacramenten was groter dan voor de oorlog, maar dat kwam door de geëvacueerden uit Wervik. In 1917 en 1918 telde Asse twaalf à dertienhonderd vluchtelingen die, volgens het rapport van de clerus, de elite van Wervik, het centrum van de stad uitmaakten. In 1914 telden we 6800 paascommunies. In 1919 waren er dat niet meer dan 5800, maar dat kwam door de toelating om zijn Pasen elders dan in de eigen parochiekerk te houden. De openbare kerk van Walfergem (de paters missionarissen van het heilig hart van Jezus) hadden de communies van de gehuchten Walfergem en Ten Berg, bevolking ongeveer duizend inwoners. En bovendien bleef de jeugd, waarvan ik hoger sprak, in gebreke. De plechtige communie der kinderen gebeurde als naar gewoonte. Vergelijkende tabel: In 1914 Paascommies: 6.800 Communies tijdens het jaar in de parochiekerk: 53.250 In de gehele parochie, kapellen, enz... 117.520 In 1918 Paascommnies 8.200 Tijdens het jaar 82.280 In de hele parochie 156.087 Wat de openbare zedelijkheid betreft is de barometer naar omlaag gegaan: minder rechtschapenheid, minder liefdadigheid, veel meer zin om plezier te maken. Daar is een drievou-
256
De oorzaak van de ontploffing is niet met honderd procent zekerheid gekend, maar het is moreel zeker dat dronken soldaten een wagon in brand gestoken hebben. Vele Duitse soldaten en officieren in de de buurt van het station logeerden, hebben Asse op de dag van de ramp verlaten; en dronken soldaten hebben dezelfde dag aangekondigd dat Asse ‘s avonds zou vernietigd worden; Asse kapot. Zo eindigde de Duitse bezetting. De terugkeer van de Belgische en geallieerde soldaten gebeurde onder toejuichingen en vreugdeblijken. Alle huizen waren bevlagd en in alle families werden de Belgische en geallieerde soldaten met de grootst mogelijke gastvrijheid onthaald. Een plechtig Te Deum, dat door alle burgerlijke autoriteiten bijgewoond werd, werd in de parochiekerk gezongen, en de kerkdienst eindigde met het zingen van de Belgische, Engelse en Franse volksliederen, door alle aanwezigen meegezongen. Een koperen gedenkplaat met de naam van alle overleden soldaten zal in het koor van de kerk geplaatst worden. De gemeente zal op het kerkhof een monument oprichten, op een plaats, gereserveerd voor de overleden soldaten. Reeds van bij het begin van de oorlog werd een bord met de namen van alle naar het leger getrokken soldaten van Asse in de kerk geplaatst, onder de bescherming van het heilige miraculeuze kruis; het zal er blijven om aan het nageslacht overgedragen te worden, als blijk van erkentelijkheid van de inwoners van Asse. Asse, 1 mei 1919. Voor waar verklaard door pastoor-deken J. Leyten van Asse en door de heren Fr. Azarie, overste van de broeders van O.L.V. van Lourdes, Nieuwstraat, Asse. Cyrille Ampe, schepen, dienstdoende burgemeester, Marktplaats, Asse.
Merchtem Verslag van 1915. [Vertaald] Op 29 augustus werd een Duits soldaat door een Belgische patrouille gekwetst. Tijdens de mis van 5h30 arriveren de Duitsers in groten getale en verzamelen honderd à tweehonderd mannen van Merchtem. Eerwaarde heer Felix, onderpastoor, begint de Mis van 6h30. Tijdens de Elevatie en daarna weerklinkt een groot aantal geweerschoten rondom de kerk. Tijdens het Onze Vader komen de Duitse soldaten al roepend en tierend de kerk binnen. De tweede onderpastoor, mijnheer De Bisschop, die eveneens in de kerk aanwezig was, wordt onder dwang meegevoerd. Ondanks het lawaai gaat
Verslagen van de parochiepastoors
de celebrant nog even verder met de Mis. Op het einde keert hij zich om en ziet hij de soldaten die reeds over de communiebank springen. Hij haast zich op de twee manieren te communiceren en, met de kelk in de hand, dwingt men hem om het altaar te verlaten. Vervolgens dwingt men hem om samen met de verzamelde burgers de soldaten te volgen en, nog steeds gekleed met de priesterlijke gewaden (zwart), een klein half uur te stappen. Men ondervraagt hem in de aanwezigheid van een officier die zonder ophouden zijn revolver op de borst van de priester gericht houdt. Uiteindelijk komen Duitse soldaten bekennen dat ze, ‘s morgens nog, Belgische verkenners in de straten van het dorp gezien hadden. Daarop leidt men hen helemaal naar de andere kant van het dorp, steeds van alle kanten bedreigd. Om 9 uur zegt men dat ze vrij zijn en dan pas mag de onderpastoor kazuivel enz. afleggen. Ook de pastoor werd gemolesteerd; men heeft zijn soutane opengedaan en met zijn scapulier gespot. Jos. Festraets, Missionaris van het H. Hart, Asse. Verslag van 1919, pastoor J. Goossens. N° 451 1) Brabant, arrondissement Brussel, kanton en dekenij Assche, gemeente Merchtem, parochie Merchtem O.LV. Centrum. 2) Geen maatregelen genomen. Weinig volk gaan vluchten. In het begin van den oorlog geen kunststukken der kerk in veiligheid gebracht, dit werd gedaan later in Februari 1916. In Februari 1919 werden die kunststukken uit de coffre-fort der “Société Générale te Brussel” terug gehaald. De oorlogsleiding heeft niets vernietigd; niets schade aan de kerk noch pastorij. 3) Soldaten moedig en vroom gesteld; zij rekenden op eene spoedige terugkomst. Weinig vrijwilligers. Jongelingen die zich aanboden als vrijwilliger en goed geschikt waren voor den dienst werden terug naar huis gestuurd, zoo vertellen zij. 4) Bevolking moedig gesteld en kalm. Processien gedaan den 15 en 16 Augustus 1914 met veel volk: er werd veel gebeden en gecommuniceerd. Men voelde het gevaar naderen, maar de gruwelen die zouden volgen had men niet voorzien. 5) Den 21 Augustus 1914, Vrijdag, van 5 ½ tot 8 ½ ‘s morgens doortocht van het eerste duitsch leger; bij het zien van die macht kwam groote vrees op voor den uitval van den oorlog. Men deed aan niemand kwaad; in eenige huizen kwamen soldaten landkaarten vragen. Van dien dag af tot half Oktober 1914 trokken hier vele
258
9c) De herderlijke brief van 1914 Nieuwjaar hebben zij afgenomen; laters over brieven en sermonen niets meer gehoord. Processiën en openbare berechtingen, bedevaarten enz... vrij gedaan gelijk vroeger; eens voor de processie der Kruisdagen de bezettende macht verwittigd. 9d) De eerste jaren meer godsvrucht, later verslapping. Plechtige Communie: in 13 = 86, in 14 = 94, in 15 = 51, in 16 = 118, in 17 = 86, in 18 = 88 kinderen (in 15 = 51, in 16 = 118 omdat wij van ‘t jaar 15 af eenige kinderen tot 16 jaar hadden uitgesteld, daar wij hier in onze streek meenden goed te doen met te eischen dat de kinderen eenigen maanden ouder moesten zijn dan vroeger om tot de Plechtige Communie aangenomen te worden; dien regel volgen wij van 15 en nu nog. De oorlog heeft hier aan de pl. Comm. niets veranderd;) De openbare zedelijkheid heeft wel verloren. Oorzaken: te veel geld gewonnen met ‘t smokkelen, de kanssspelen, de dansvergaderingen toegelaten door de Duitschers, de ledigheid en ook het gedrag van den vijand. 9e en f) Niets. 9g) Eenige werklieden ontvoerd; na eenige weken allen terug; geen sterftens; allen goed gezond nu. 9h) Gemeente, Komiteit en Armbestuur zorgden voor den onderstand. 9i) Boeten voor de gemeente, samen 7.600 fr. 10) In de gemeente waren samen 220 soldaten. Tot hiertoe ken ik in onze parochie: 19 gesneuvelden, één overleden in Duitschland; één verminkten en drij of vier die nog vermist zijn. Geboortens en sterftens in 1913 = 136 en 68; in 14 = 112 en 46; in 15 = 92 en 49; in 16 = 72 en 59; in 17 = 64 en 72; in 18 = 66 en 95. 11) Duitschers kwamen in de pastorij vragen naar de sleuters van den toren; de sleuters werden niet gegeven (‘t was voor de klokken op te nemen); zij hebben den naam van den pastoor opgeschreven en zijn zonder aandringen heengegaan. 12) Zondag 17 November na het lof hebben wij een plechtigen Te Deum gezongen met eene korte vaderlandsche aanspraak; daarna stoet in ‘t dorp met de muziek voorop; schoone betooging. Bij deze gelegenheid werden of de Belgische Vlag afdebrand of afgeëischt of werden de ruiten uitgeslagen of de meubels beschadigd of kapotgeslagen van zes of zeven huizen die verdacht waren van Aktivisme of van geheuld te hebben met den vijand. In ‘t Lof waren al twee Belgische soldaten tegenwoordig. 13) De ontruiming is geschied zonder bijzondere voorvallen. De vijandelijke legers hebben hier
Verslagen van de parochiepastoors
de dagen na den wapenstilstand gelegen en zijn hier doorgetrokken met duizenden zonder noemenswaardige gebeurtenissen. In de pastorij heeft verbleven de generaal von Bärensprung van Saxen met zijn staf van dinsdag 12 November tot Vrijdag 15 November; het was de laatste Duitsche generaal, hij vertrok rond 12 1/2 middag en om 2 1/2 was de laatste Duitsche soldaat weg. Aanstonds wierden met groot water huizen en straten gekuischt. Wij waren wederom vrij! Tusschen de huizen waar de ruiten werden kapotgeslagen en de meubelen, Zondag 17 Nov. 1918, moeten gerekend worden: 1) het huis van Maurits Sacré, bediende op het Vlaamsch Ministerie te Brussel en uitgever der aktivistische gazet (weekblad) “de Zondagsklok”; 2) het huis van den Burgemeester, ook een aktivist met name Jan De Roy. Deze werd burgemeester benoemd door de Duitschers in den zomer 1918; hij koos de wijk naar Holland op ‘t laatst van Oktober 1918. 14) Van dinsdag 19 November tot maandag 25 November 1918 doortocht der belgische troepen. ‘t Was heel de week feest en victorie. De legerhoofden werden plechtig ontvangen op het gemeentehuis door de geestelijke en wereldlijke overheid. Kort na de bevrijding waren de gevangenen en de uitwijkelingen terug. Gedenkteekens zullen geplaatst worden in de kerk en op eene openbare plaats der gemeente. Leve het Vrije België. Merchtem, 15 april 1919. De ondergeteekenden verklaren en getuigen de historische waarheid der feiten in deze zeven bladen vermeld, en waar zij ooggetuigen van waren. J. Goossens, pastoor te Merchtem sinds 1911. Jul. De Smedt, Gemeentesecretaris Ph. Van Ginderachter, maalder-eigenaar te Merchtem. Aanvullingen van 24 april 1919: Getal ontvoerde werklieden = 14 Getal vrijwilligers = 20 Getal communiën in 1913 en v.v. jaren in 1913 = 83.450 14 = 87.800 15 = 117.490 16 = 120.300 17 = 118.700 18 = 114.700
Peisegem Inlichtingen over den grooten oorlog, door pastoor fr. Schueremans.
260
den zelfden dag. Bleven over de kinderen Jules, geboren 5 Aug. 1906; Paulus, geb. 26 Nov. 1912; Amandus, geb. 8 Jan. 1914. Nr. 7 Te Londerzeel moesten al de burgers onder de 50 jaar, uit heel het omliggende op den zelfden dag, verschijnen. Vier jongelingen uit Peisegem, die later terugkwamen, werden uitgekozen, aangehouden en naar het Duitsche front in Frankrijk gezonden. Hetzelfde gebeurde met jongelingen uit Merchtem, Steenhuffel, Malderen, enz. Fr. Schueremans, pastoor, Peisegem
Mollem De Duitschers te Molhem. Brabant, arrondissement Brussel, kanton Assche, parochie Molhem, dekenij Assche. 1914. 31 Juli. Onverwachts om 2 ½ ure’s nachts luidt de stormklok gedurende een kwartier. Een gendarm doet de ronde der gehuchten, akelig roepende: oorlog verklaard! Guerre déclaré!. Een deel volks komt voor de kerk samen zonder de zaak erg op te nemen. De veldwachter deelt de inroepingsbewijzen uit aan de soldaten die s’ morgends optrekken. Ze zijn in de 40 in getal. Maandag 24 Augusti. Deze maandag draagt den naam van Vliegenden Maandag, om reden eener algemeenen vlucht van duizenden menschen voor de Duitschen, die wreed te werk gaande van de kanten van Ternat in aantocht waren. 4.000 vluchtelingen bevonden zich welhaast in Buggenhoutbosch. Die vlucht had geen de minste gegronde reden maar deed nadeel aan de gezondheid. Er waren geen Duitschen te zien. Des anderendaags gebeurde dezelfde ijdele vlucht te Brussegem. Onze veel belovende parochiaan Joseph Bernard, burgerlijk ingenieur der mijnen, student aan de Bijzondere School voor de electriciteit te Leuven, vrijwilliger bij de vestingartillerie wordt krijgsgevangen bij den val der vesting van Suarlée, Namen, en is in Duitschland te Dulmen voorzien van de H.H. Sacramenten overleden 1 Juli 1917. Op dat fort Suarlée waren 3.500 bommen geworpen: 800-1300-1400. Hij was de zoon van de Hoofdonderwijzer te Molhem en mocht een schitterende toekomst verwachten. 28 Augusti. Op onze parochie schermutseling tusschen Belgische en Duitsche ruiters. Een Duitsch ontsnapt alleen dank aan een gelukkigen sprong van zijn peerd. De Belgische jager
Verslagen van de parochiepastoors
die hem vervolgde, sneuvelt later na 7 vijanden te hebben neergeschoten: een Westvlaming, die de Duitschen zelven een held noemden. 29 Augusti tot 9 September geschieden elken avond gebeden in de kerk. De dagen te voren hadden de parochianen al biddende den processieweg gedaan. September 3, Donderdag. 30 soldaten van de genie-Pionnieren, na de klokken van het naburig Bollebeek te hebben doen neertuimelen, vallen in ons dorp. 18 zijn soldaten van Hamburg. Ze doen rond de kerk alle vensters openzetten en twee soldaten, een katholiek van Sarrebruck en een protestant met het geweer in de vuist halen den pastoor uit de pastorij en brengen hem voor den Hauptman, die te peerd zit voor de kerk en aan den pastoor vraagt: Où sommes nous ici? - A Molhem. Daarop doet hij den pastoor in de kerk treden en van achter in de kerk tusschen twee soldaten plaats nemen, terwijl 8 soldaten op den toren gaan gedurende 1½ uur er kloppende en slaande. Intusschen moet al het volk van rond de kerk zich op 5 à 600 meters verwijderen; overal staat intusschen wacht rond de kom. De pastoor en al de soldaten verlaten de kerk en gaan op eenige honderden meters afstand staan wachten. Plots om 2 ure 17 met vreeselijk gedruisch ontploft de toren, die achter eene wolk van damp en stof verdwijnt. Als de rookwolk verdwenen is, staat daar de toren grootelijks geschonden. De plof is zoo onverwacht en zoo luidruchtig dat het volk van het gehucht Vrijlegem vlucht. Horloge en orgel zijn ongeschonden; maar de drie klokken zijn afgerukt en ontkroond en heel het binnenwerk van den toren is door de dynamiet verbrijzeld. De schade aan kerk en toren is beraamd op 6.408 fr. (maar in 1919 op 19.710 frs.). De groote klok is gevallen maar ongeschonden. In het klooster moeten de soldaten zich vergenoegen met de zeelen van het kloksken af te snijden. Als al de soldaten vergaderd zijn komt de Kapitein tot den pastoor en zegt hem in goed Fransch: “De toren van Molhem is aangeduid als dienende om teekens te doen aan den vijand. Ik heb van de overheid bevel gekregen om de balken waar de klokken aan hangen te doen springen. Ik heb het gedaan. Zeg nu aan uwe onderhoorigen ‘indien ge iets doet tegen onze soldaten, we leggen het dorp plat; indien ge iets misdoet tegen onze gekwetsten, gij zijt (Pastoor) de eerste dien we zullen door den kop schieten.” Daarop lieten ze den pastoor vrij en blij. En heel de bende vertrekt. Ze werden zachter als
262
Nog al eenige Duitschen komen naar de kerk biechten en communiceeren. Het treft ons volk dat ze zoo eerbiedig zijn, nooit klappende, veel kruiskens makende en op de borst kloppende. Ze nemen kwalijk dat ons volk in de kerk spuwt en ook dat het vloekwoorden uitspreekt. 1916. Soldaten worden gestraft om in herbergen snaps gedronken te hebben, met Nieuwjaar. Zaterdag 8 Januari. 76 Duitschen jagen een heel gehucht af. Zondag 30 januari of 6 Februari. De werkeloozen vellen 64 notelaars. Maandag 6 Meert. Gansch het kerkhof wordt door de werkeloozen omgegraven en opgeschikt, later ook het kerkhof van Bollebeek. 22 Meert. Lamp Gods wordt ‘s nachts uitgedoofd. 8 October. Al de Duitschen vertrekken; ze hebben met honderd man 60 dagen in het klooster gelegen en hunne peerden hebben 33 nachten in de 4 meisjesscholen doorgebracht en veel banken afgeknaagd. Zondag 3 December. Een trein rijdt hier door, opgepropt met 1200 bannelingen. Verschillige gaan loopen als de trein in de statie stopt. De Duitschen schieten te vergeefs naar de vluchtelingen. 1917. Woensdag 7 Februari. Groote opeisching van jongens te Londerzeel. 8 jongelingen van Molhem vertrekken dienvolgens naar de Duitsche werken en ontvangen kousen, hemden, onderbroeken en slaaplijven van de gemeente. Na allerlei ontbering zijn allen gezond in 1918 weergekomen. 1918. Januari 29. Het aangeslaagde koper wordt ten gemeentehuize ingedragen. Meert 27. Woensdag in de Goede Week komen een soldaat, Pool, en een burger de klokken en de orgelpijpen nazien in kerk en klooster. 3 September. Molhem levert 430 kilo wol in. Einde October. Een vliegplein wordt hier ingericht en blijft bestaan tot 12 November. Zondag 3 November om 8 ½, ondanks het verzet van den pastoor, geschiedt in onze geslotene kerk voor een 40tal soldaten een protestantsche dienst gedurende ¾ uur, en bestaande uit een lofzang, eene preek op den stoel der waarheid door een Dominé en nog een lofzang. Alleen Pastoor, Onderpastoor en Koster zijn in de kerk in het gestoelte aanwezig. Maandag 11 November. De Duitschen 2 uren lang, verbranden hoopen papieren langs de muren van het kerkhof. De laatste Duitschen, Ulanen, Dragone en treinsoldaten, komen hier toe. Dinsdag 12 November. Ze trekken naar hunne Heimat na eerst slag op slag hunne munities
Verslagen van de parochiepastoors
verbrand en veel van hun gerief verkocht te hebben. In de pastorij hadden er 11 of 12 gedurende omtrent 3 weken verbleven. Twee gevoelens bezielden die soldaten: van den eenen kant droefheid over de nederlaag, van den andere blijdschap om het einde. Ze vertrokken al zingende; somberder waren de officieren. De laatste soldaten hier toegekomen den 11 November kwamen uit de laatste gevechten. 12 November. Daags na den wapenstilstand gebeurt hier het ergste onheil ooit te Molhem voorgevallen. Een deel gekwetste soldaten werden hier uit de laatste slachting afgevoerd. In het pachthof van Louis Jacobs op Vrijlegem werden ‘s nachts door 4 Duitsche dokters 75 gewonde soldaten verzorgd. In den namiddag, rond 3 ure, door de onvoorzichtigheid van een Duitschen sergeant, voerman, ontploft een vergiftigde bom die 20 menschen doodelijk treft: 8 parochianen en 12 Duitsche soldaten. 6 Parochianen smaken bijna terstond de dood evenals twee Duitschen. De overige gekwetste Duitschen worden terstond per auto naar het klooster gevoerd te Brussegem en sterven onderweg of kort daarna. Te Molhem worden 13 November 2 katholieke soldaten op ons kerkhof zonder Mis maar met de gewone plechtigheid begraven; ‘s anderendaags sterven 2 onzer parochianen en den 15 nog 5, allen slachtoffer derzelfde dynamietontploffing. De geburen doen op de plaats der ramp een gedenksteen oprichten. Bermhertige Heer Jezus, geef hun de eeuwige rust. Molhem 14 April 1919. Jos De Munter, pastoor. Nauwkeurig verklaard door Fel. Van Beneden, bestuurder Molhem. Mère Félicité. R.U. des Kloosters. Bijlage. Juist aantal soldaten (opgeroepen): 42 voor de gemeente Molhem. Vrijwilligers: geene Gesneuvelden: 3 Gestorven in Duitschland: geene. Gestorven in Holland: geene. getal opgeëischte werklieden: 8 - Allen zijn gezond wedergekomen. Den Eerw. Heer De Munter, pastoor te Molhem. 1913 1914 1915 1916 1917 1918 1. Getal geboorten 36 35 25 26 23 20(*) 2. Getal overlijdens 22 20 23 21 15 61 3. Getal communiën 13850 17100 21150 18800 18050 18500
Verslagen van de parochiepastoors
264
Deo Gratias. degem.
L. Verhulst, pastoor van Baar-
Opstal Opstal (reçu le 10 juillet 1919) Zeer Eerweerde Heer, Hier inbegrepen als antwoord op uw geëerd schrijven van 29 Juni, zult gij vinden ten 1ste de anwoorden, geteekend met blauw potlood op het papier en ten 2de op het tweede bladzijde van dezen brief de gevraagde antwoorden en nog eenige andere inlichtingen. Ik heb zoo nauwkeurig alles trachten op te geven, volgens hetgeen gevraagd is. Intusschentijd, bid ik U, Zeer Eerweerde Heer, mijne eerbiedige groeten te aanveerden. J. Andries pastoor Opstal (Buggenhout) 1. Die uhlaan is den 1sten Sept. 1914 gekwetst geweest door eenen Belgische soldaat. 2. De naam der Belgische divisiegeneraal is: Geerts. Op het laatste der vraag 5 moet men er bijvoegen: De pastorij, na de slag van Opstal, was onbewoonbaar, om reden dat er vele ruiten uit waren en dat men geen glas genoeg had om ze in te zetten. Daarom hebben de pastoor (na zyne terugkomst) en de meid tot in het begin van het Nieuwjaar 1915 in het klooster aldaar verbleven. De E.H. onderpastoor vernachtte op het boerenhof van Jan Van Mulders, president van het Kerkfabriek van Opstal. In den dag verbleef hij in het klooster. Nopens vraag 6. tusschen de woorden: “drukten zij wederom hun boos inzicht uit nopens het lot van den pastoor, dien zij zeiden dood moest” en de woorden .…………………………………………........ Mgr. Stillemans ………………. heb ik in mijn afzonderlijk verslag bijgevoegd. Binst de afwezigheid van den pastoor is het nog gebeurd op de merkt van Merchtem dat men daar vroeg aan inwoners van Opstal of zij niet wisten waar hunne pastoor was. Ja zelfs, brave menschen van Opstal kwamen soms naar het klooster zeggen dat de pastoor niet mocht terugkeeren, want dat zij goed wisten van de Duitschers, dat zij hem zochten met een boos inzicht.
Opdorp (reçu le 28 avril 1919) Zeer Eerweerde Heer Kanunnik,
Herlezend ‘t geen ik Ued. hierbij zend, vind ik dat ik wellicht vele zaken vermeld heb “quo ad rem non pertinent” [die niet ter zake zijn]. Vergeef het mij indien ik U uwen kostbaren tijd doe verbeuzelen met al dit onnoodige te lezen. Maar ik had toch zoo weinig bijzonders te melden. Onder godsdienstig oogpunt hebben wij hier slechts vanwege de Duitschers die tegenkantingen geleden die die zij overal elders hebben ondervonden. Eenige kleinigheden die ons eigen zijn heb ik aangestipt en verders eenige algemeenheden onze gemeente betreffend die ook hunne stoornis in het christelijk gemoed der parochianen hebben gebracht; inzonderheid heb ik gemeend te moeten vermelden onze verplichte vlucht gedurende 10 dagen a dry weken, de verwoesting onzer kerk en kerkmeubelen en de noodzakelijkheid daaruit voortvloeiende van een heel jaar de kerkelijke diensten te moeten doen in de lokalen van het klooster, die toch wat te eng waren om al de parochianen toe te laten, alhoewel wij elken zondag gebineerd hebben. Door het verplicht gebruik der schoollokalen als kerk heeft het onderwijs hier ook veel geleden. De bewaarschool moest afgeschaft, ook een deel van het lager onderwijs; de hoogste klas alleen kon nog gegeven worden op den hooizolder van het kasteel. Zeer Eerweerde Heer gelief de kranke pogingen die ik gedaan heb om ten voldoen aan het verzoek van Zijne Hoogweerdigheid in gunste te aanveerden. Met de meeste hoogachting en Ued. eerbiedig groetend, blijf ik Uw zeer verkleefde in Christo G. De Loose pastor 1. Gemeente en Parochie Opdorp De gemeente Opdorp is gelegen op de grenzen der Provincieën Brabant en Antwerpen. Zij maakt deel van het arrondissement Dendermonde, van het kanton Dendermonde, van de dekenij Dendermonde. Zij ligt onder het geschut der forten van Bornhem, Puurs, Liezele. Een zestigtal ongeveer onzer jongelingen en jong getrouwden worden binnen geroepen tot ‘s lands verdediging: met de meesten geestdrift, vaderlandsche liederen zingend trokken zij op, de meesten toch denkend dat het maar een gaan was naar de grenzen van Duitschland. ‘t Was immers nog voor het Ultimatum van den Ex. Keizer. De bevolking was kalm en bleek moedig na het Duitsch optreden. Van dan af was ‘s avonds elken dag de kerk vol: met de grootste godsvrucht werden de dry Rozenkransjes gebeden, gevolgd van de litanie van OLV van Gedurige Bijstand, die hier met bijzondere devotie vereerd wordt, en van den
266
Natuurlijk ook stelden deze wachten aan de bevolking grootere en meer onredelijke eischen nog dan elders in de Etappen. Hoe het verders met hen stond op zedelijk gebied laat zich genoeg raden: slecht, zeer slecht. En dan zij waren gekomen om den smokkelhandel zoo gezegd te beletten … en “om geld” werkten zij hem in de hand. 2. Parochie Opdorp Tafel der doopen, sterfgevallen en H. Communieën, Huwelijken: Doopen: 1913 (40) 1914 (42) 1915 (38) 1916 (25) 1917 (17) 1918 (18) Sterfgevallen: 1913 (24) 1914 (22) 1915 (23) 1916 (15) 1917 (29) 1918 (20) H. Communieën: 1913 (19700) 1914 (20270) 1915 (24500) 1916 (27700) 1917 (19800) 1918 (24350) Vermoedelijke oorzaak der vermindering (H. Communieën in 1917): voor dit jaar hier ook innebracht de zomeruur – vele opgeëischten weg – smokkelarij. Huwelijken: 1913 (10) 1914 (7) 1915 (4) 1916 (3) 1917 (4) 1918 (4) Bevolking: 1450 inw. 55 jongens onzer gemeente werden binnengeroepen. Een sneuvelde tusschen 26 Oct. en 4 Nov. aan den IJzer. Velen zijn gekwetst geworden, doch geene bleven zwaar verminkt. 9 werden krijgsgevangen naar Duitschland gevoerd; 7 in Holland geïnterneerd. 53 werkloozen werden opgeëischt, drij van hen zijn gestorven: 2 in Frankrijk; 1 in het hospitaal te Dendermonde, waar hij half dood toekwam uit Frankrijk; zijn lijk werd naar hier overgebracht. In den plechtigen lijkdienst die hier voor de lafenis hunner ziel gedaan werd, was heel de parochie tegenwoordig. Opdorp (supplément avec liste) (reçu le 14 juin 1919) Zeer Eerwaarde Heer Kanunnik, In antwoord op uw geëerd schrijven, buiten den ingevulden lijst hierbij, zend ik Ued. nog eenige bijzonderheden door Ued. gevraagd. 1° Het is wel bepaaldelijk op 29 Sept. 1914 dat onze kerk en hare afhankelijkheden: pastory en bergplaats, zijn beschoten geworden, als ook een groot deel van het dorp, door de belgische kannonnen, met het droef gevolg dat ik U gemeld heb. 2° Over de belemmering van het onderwijs van 1914 tot Oct. 1915 schreef ik U ook reeds. In 1917 Februari à Meert, school per ½ dag. 1917 van 25 Nov. – 31 Dec. , en 1918 van 1 Jan. – 15 Meert gesloten. 1918 gesloten van 28 Oct. – 15 Dec. Niet gesloten in 1916. 3° opgeeischten: 53
Verslagen van de parochiepastoors
Eerste ploeg vertrokken op 16 Oct. 1916 (30 man) gestuurd naar de omstreken van Verdun, Maubeuge, Marles. Tweede ploeg vertrokken 25 Oct. 1916 gestuurd naar St. Gobert en andere plaatsen, aan het fr. front. 29 der opgeeischten bleven tot 1918 Oct. 19 kwamen weder in 1917. (zwakheid, ziekte, verkwijning, enz.) Het gewoon dagelijksch loon was 30 pfennig. Na maanden kwam het voor eenige op 50 pfennig daarna, na maanden nog, op 80 pfennig. Voor een zeer klein getal tot 2,50 fr, 4,00, voor den schrijnwerker waarvan hooger tot 5,00 fr. min verscheidene de onkosten voor voeding en slaping. 1.50 frs. 24 man trokken nooit meer tot in Oct. 1918 dan 30 pfennig. Aan 48 opgeëischte zijn verzonden geworden, postpaketten 1314 pakjes (minste weerde van ‘t pakje 20 fr.) Zij hebben 880 pakjes ontvangen waarvan eenige tot de helft geijdeld. Een persoon op 80 opgezonden ontving er 7, een andere op 50 (bij begr. postpak) één. Ik eindig met het neerschrijven, Z.E.H. Kanunnik, van mijnen zeer eerbiedigen groet. G. De Loose Opdorp, 12 Juni 1919.
Baasrode (reçu le 2 mai 1919) Verslag van den toestand der parochie St. Ursmarus Baasrode 1914-1918 1. Baasrode, 5300 inwoners, provincie OostVlaanderen, arrondissement Dendermonde, Dekenij Dendermonde. 2. Op den rechten oever der Schelde gelegen, tegenover Moerzeke, bood Baasrode voor het Belgisch leger geen punt van weerstand. Daar de kerk buiten de gewijde vaten niets van weerde bezit, was het ook overbodig iets anders weg te nemen of te verbergen. 3. Geene Belgische troepen hebben hier gelegen. Ze zijn hier enkel doorgegaan, om post te vatten op den overkant der Schelde. De stemming der soldaten was goed en zij waren vol eerbied voor den godsdienst. Niet meer dan een tiental vrijwilligers hebben het leger vervoegd. 4. De eerste weken van den oorlog was er veel godsvruchtigheid onder het volk: groote toeloop in de kerk, bijzonder voor de avondoefeningen ter eere der “Koningin van den Vrede”. Elke wijk vroeg hare mis, de heiligdommen van O.L.Vr. werden druk bezocht, totdat met den inval der Duitschers de bevolking verstrooid werd. Gedurende gansch den oorlog is er veel tot de sakramenten genaderd.
268
f) De Zondagscholen zijn nooit in hunne werking verhinderd geweest, buiten de vijf of zes laatste weken voor den wapenstilstand. g) Getal der opgeeischten: 1e ploeg (16 Oct. 1916): 96 2e ploeg (25 Oct. 1916): 59, 3e ploeg (30 Nov. 1916): 28 4e ploeg (21 Dec. 1916):20 5e ploeg (1 April 1917): 7. Tot. 210 Overleden in de kampen: 1. Heymans Gustaaf 2. Segers Petrus 3. Van Keer Jan-Bapt. 4. Van Riet Frans 5. Floryn Gustaaf 6. Van den Broeck Achiel 7. Collier Alphons 8. Van Damme Jan-Bapt. 9. Verhoest Isidoor 10. Wijffels Pieter 11. Victoir Frans 12. Robyn Petrus 13. Willockx Henri 14. Van den Bossche Frans Nadien door uitputting gestorven: 1. Gossey Frans 2. De Cock Alphons 3. Hemelinck Jan 4. Verhulst Alphons 5. Vermeersch Frans 6. Vermeersch Clement 7. Goossens Petrus 8. Goossens Frans 9. Heymans Frans 10. Van Overstraeten Jan 11. Segers Karel h) Buiten ongehoorde onkosten voor echt of vermeend herbergen van troepen heeft de gemeente een totaal van 35.342,75 fr. boeten
Verslagen van de parochiepastoors
betaald. Bij landbouwers en burgers zijn er, bijzonderlijk sedert 1917 zonder ophouden huiszoekingen geweest. Zelden was er niet iets te vinden dat met de verordengen streed; en daar de minste boet 100 mark was, moet er voor vele duizenden geboet zijn. Het officieel cijfer is niet gekend. 10. Getal soldaten opgeroepen voor den dienst: 229 Getal vrijwilligers (1914-1918): 25 Tot. 254 Soldaten gedood: 25 Soldaten verminkt: 4 Geboorten - Overlijdens: (1913) 147-66 (1914) 119-65 (1915) 110-88 (1916) 82-65 (1917) 77-64 (1918) 88-71. 13. Den 17 November 1918 hebben de eerste Belgische troepen hunne plechtige intrede in Baasrode gedaan. Om 2 uren namiddag, bij het wapperen der nationale kleuren, onder het geluid der klokken, en het gejubel der toegestroomde menigte zijn zij door de geestelijke en wereldrijke overheden ingehaald en verwelkomd. Een eindelooze geestdrift met de meeste eensgezindheid heerschte onder het volk. ‘s Morgens reeds had de plechtige mis van dankzegging met Te Deum plaats. Alle overheden en leden der comiteiten zonder onderscheid van gezindheid waren er aanwezig. Den 11 December had onder grooten toeloop van volkde plechtige dienst plaats voor de gesneuvelde helden. Een kunstig gedenkteeken zal dezen zomer in de kerk geplaatst worden ter gedachtenis der parochianen gestorven voor het vaderland. Baasrode, April 1919 F. Verhaegen pastoor
De Congregatie van de Zusters van Sint-Vincentius a Paulo te Opwijk
269
De Congregatie van de Zusters van Sint-Vincentius a Paulo te Opwijk In 1839 besluiten pastoor van Hemel en burgemeester De Smedt samen met J. Vereertbrugghen, B.J. De Lausnay, P.J. Verheyen, Th. Vereertbrugghen (koster), A. Van Bever, onderpastoor Gooyvaerts en J.J. De Rooze een initiatief te nemen om een gasthuis en een armenschool voor meisjes op te richten. De leden van de kerk-, gemeente- en armenraad sluiten zich aan bij het voorstel “en gasthuis opterigten om den noodlydenden mensch in ziekte te ondersteunen, en tevens geschikt om de behoeftige jeugd te vormen in de christelijke leering, en te onderwyzen in spraak-, leesen schrijfkunst”. Pastoor van Hemel roept voor de bediening van het godshuis de hulp in van de Zusters van de heilige Vincentius a Paulo van de SintJacobsparochie te Leuven. Alhoewel deze Leuvense congregatie pas in 1839 werd goedgekeurd, staat de jonge gemeenschap 2 Zusters af om in Opwijk de ziekenzorg waar te nemen en onderwijs te geven aan meisjes uit arme gezinnen. Zuster Theresia en Zuster Vincentia komen te Opwijk aan op 24 (of 26) oktober. e
Tot begin van de 20 eeuw waren de Zusters gevestigd in de in 1981 afgebroken huizen in de Marktstraat (huis Rollier, huis GerloVanstappen en aanpalend gebouw) nabij het gasthuis (Gasthuisstraat). Rond 1900 was het aantal Zusters en novicen in Opwijk zo groot geworden dat men een
nieuw klooster moest bouwen. De keuze viel op een terrein juist buiten de dorpskom van Opwijk aan de straat naar Droeshout (nu Kloosterstraat). Tijdens de periode 1900-1902 werden talrijke gronden aangekocht op het Heiveld, samen bijna 7 ha. In 1902 legt men de eerste steen van een langwerpig gebouw met verdieping en zolderverdieping naar een ontwerp van architect Struyen. Het gebouw is op enige afstand evenwijdig met de straat opgetrokken in typisch neogotische stijl. De bouw wordt voltooid in 1904 en op 24 oktober 1904 trekken 24 Zusters met Zuster Antonia aan de leiding er in. De overste, moeder Maria Josepha, blijft in het oude klooster, waar zij op 15 december 1905 overlijdt. Het gasthuis (bejaardentehuis) blijft in de Gasthuisstraat tot 1978 (na de ingebruikname van het nieuwe rusthuis in de Kloosterstraat). De oud-gasthuiskapel (gebouwd in 18541855), werd afgebroken in het voorjaar 1990. In de jaren voor de eerste wereldoorlog was de congregatie tot volle bloei gekomen. In 1913 waren er 210 geprofeste Zusters en 29 huizen. Het aantal toetredingen bedroeg een tiental per jaar. De eerste wereldoorlog onderbrak echter de rustige groei en bloei van de congregatie.
Het oude klooster aan de Markstraat (huis Rollier, huis Gerlo-Vanstappen en aanpalend huis) en het gasthuis/ziekenhuis/wezenhuis,… langsheen de huidige Gasthuisstraat. Prentbriefkaart van 1904 of vroeger.
De Congregatie van de Zusters van Sint-Vincentius a Paulo te Opwijk
gisch leger zijn derden en laatsten uitval ondernam van uit Dendermonde en Buggenhout, in de richting Assche - Opwijk - Merchtem (1) . Op een nacht kwam een grote troep Duitsers -5000 man, met al hun oorlogstuig- legeren kort bij het klooster; de Zusters zagen de kanonnen in actie in de richting van Lebbeke en aanschouwden met ontzetting den gloed van de brandende huizen in de verte. Veel werd er door de Zusters gebeden in die dagen: ‘sZondags bleef gedurende vijf uren het H. Sakrament in de kapel uitgesteld, terwijl de Zusters er om de beurt hun gebedswake hielden. Dit vroom gebruik zou in voege blijven gedurende de meer dan vier jaar dat de oorlog duurde. Gelukkig werd Opwijk zelf niet in de gevechten betrokken, en bleven de gemeente en ook het klooster van de Zusters voor grote rampen gevrijwaard. Voor het Moederhuis te Opwijk verliepen ook de daarop volgende oorlogsjaren, afgezien van de vele ontberingen die de toestand noodzakelijk meebracht, betrekkelijk rustig. ‘t Was maar tegen het einde, in October 1918, vóór den aftocht der Duitsers, dat ze last kregen met de vijandelijke bezetters. De Duitse troepen namen eerst de Zustersschool in beslag en richtten er een reusachtige veldbakkerij in, waar ze in tien ovens tegelijk, 10.000 broden bakten per dag, en de deuren der klaslokalen mee opbrandden. Later werd het nog erger: op 8 November werd bijna héél het klooster bezet, tot zelf een deel der kapel, ondanks het hevig verzet der Zusters, ‘t Klooster werd tot een echt militair kampement, waar 210 man zich installeerden alsof ze er thuis hoorden. Ze hadden er hun slachterij, waar de dieren met geweerschoten werden afgemaakt, hun kleermakerij, schoenmakerij en barbierswinkel; en dit alles met een geloop en een lawaai, die de traditionele stilte en rust van het Opwijkse klooster gruwelijk verstoorden. De Zusters moesten daarbij nog dag en nacht de wacht houden, om de op elk moment mogelijke en dreigende dieverij te voorkomen: vooral de varkensstal van het klooster scheen een gevaarlijke aantrekkingskracht uit te oefenen op het soldatenvolk van over den Rijn. ‘t Was dan ook voor de Zusters een hele opluchting toen, op den 11 November met den wapenstilstand ook het blijde vooruitzicht verscheen dat ze weldra van het vreemde gespuis -want dat was het in zijn groeiende tuchteloosheid aan ‘t worden voor goed zouden verlost worden. De overwonnen Duitsers vierden zelf den wapenstilstand en hun nederlaag nog méér dan gelijk wie, en schoten ‘s nachts, om hun vreugde te uiten, vuurwerk neer van uit al de mansardevensters. ‘t Duurde echter nog tot 14 November vóór ze allen het klooster uit waren, en de Zusters eindelijk, met begrijpelijke
271
vreugde en geestdrift, de Vaderlandse vlag mochten hijsen aan den voorgevel van het Moederhuis. De reiniging met mesthaak en riek, van de door het Duitse leger ontruimde lokalen nam een hele week in beslag. Gedurende enkele weken werden nog een aantal vluchtelingen, aangetast door de Spaanse griep, liefderijk in het klooster opgenomen en door de Zusters verpleegd. En op 5 December, daags voor den eersten Vrijdag, mocht de Zustersschool haar blije en joelende jonge bevolking weer ontvangen. Voor ‘t merendeel der affiliaties echter van de Congregatie van Opwijk, verliep de oorlog niet zo rustig als voor het Moederhuis. In een aantal kloosters, als die te Lint, Humbeek, Beigem, Ramsdonk, Nieuwenrode, Ruisbroek, Schiplaken, die in ‘t jaar 1914 in de gevechtszone kwamen te liggen, werden de Zusters, samen met de hele bevolking tot de vlucht gedwongen. In andere huizen waar de Zusters in die akelige weken zijn kunnen blijven, hebben ze soms tragische avonturen beleefd, en werden ze herhaaldelijk aan grote gevaren blootgesteld, zoals te Hever, Herselt, Boechoute, en vooral te Lebbeke. De Gemeente Humbeek werd zwaar geteisterd in die tragische Augustusdagen 1914; ‘t centrum van ‘t dorp zowel als de parochie Beigem. Beide kerken brandden af, en veel huizen werden vernield, en de hele bevolking werd gedwongen te vluchten. De Zusters van beide scholen vonden een onderkomen te Ruisbroek, en toen de oorlogsgesel hen in October ook van dáár verdreef, belanden ze in Engeland, waar ze verbleven tot in 1915 en toezicht hielden over de Belgische kinderen, In hun afwezigheid hadden de Zusters van het Moederhuis hun school heropend te Humbeek, en de gedienstige juffrouwen De Craecker hadden hetzelfde gedaan te Beigem. Ook de Zusters van Nieuwenrode kwamen te Ruisbroek terecht. Zij ook hadden ijlings moeten vluchten, door veld en bos, onder een kogelregen, om hun leven te redden. De ziekelijke Zuster Hendrika was erdoor zo uitgeput geraakt dat ze kort nadien te Ruisbroek overleed. Ze werd er begraven met militaire eer. Ook de Zusters van Nieuwenrode ondernamen den tocht naar Engeland. Toen ze in 1915 uit hun ballingschap terugkwamen, vonden ze hun scholen reeds volledig hersteld en weer aan den gang gebracht door de Zusters van het Moederhuis. Zo kreeg Ruisbroek in die eerste oorlogsjaren van 1914 drie communiteiten te huisvesten. En al die bijgekomen Zusters zijn er voor het klooster van Ruisbroek een grote hulp geweest. Daar was immers een groot la-
De Congregatie van de Zusters van Sint-Vincentius a Paulo te Opwijk
klooster en school half verwoest en volledig leeggeplunderd vonden. De Zusters van Ramsdonk waren de laatste Zusters van de Congregatie die naar Engeland zijn vertrokken: alles samen zijn in ‘t jaar 1914, 23 Zusters van Opwijk in Engeland geweest, waar ze in verscheidene groepen, op verschillende plaatsen verbleven; enkele waren in een oud kasteel terechtgekomen op de grenzen van Schotland. Tijdens hun afwezigheid werd het werk in hun huizen hier in ‘t land zo gauw mogelijk hernomen door de zorgen van ‘t Moederhuis van Opwijk dat hiertoe ‘n 20 tal Zusters, waaronder ook enkele normalisten, had uitgestuurd. Ook in ‘t naburige Holland hebben enkele Zusters van de Congregatie van Opwijk lijdelijk een toevlucht gevonden, namelijk die van ‘t Sanatorium te Rustoord - Brasschaat, die tijdens de gevechten om Antwerpen met hun zieke kostgangers waren uitgeweken naar Tilburg en Udenhout. Na één maand kwamen ze terug en vonden hun klooster en gesticht gelukkig in goeden staat weder. In Januari 1918 werd Zuster Perpetua door het Duitse krijgsgerecht tot vier maanden gevang veroordeeld, omdat ze, in den zomer van 1917, toen ze Overste was te Rustoord, aan de familie Kolsteren, die door de Duitsers werd opgespoord, in het Sanatorium een schuilplaats had verleend. Gelukkig werd het vonnis niet uitgevoerd. Te Herselt hebben de Zusters in de Augustusdagen van 1914 bijzonder angstige uren beleefd. Op Dinsdag, 18 Aug. werd Herselt door het Duitse leger overrompeld — 150.000 soldaten lagen in de omstreken. In den namiddag stond de steenweg vóór het klooster vol Ulanen. Een knetterend geweervuur begon, en de kogels vlogen door de vensters. De grote poort van ‘t Gasthuis werd ingebeukt en een woeste krijgersbende drong het huis binnen en doorliep al schietend gangen en kamers: ‘t werd in klooster en gasthuis een radeloze vlucht. Moeder Ignatia had de zieke ouderlingen verzameld in ‘n slaapkamer en bad er geknield vóór het beeld van O. L. Vrouw, om redding en bescherming. De Zusters hadden zich verscholen boven op den hooischelf en wachtten daar in doodsangst het einde af. Zuster Hyacintha was echter niet bijtijds kunnen ontsnappen, en toen ze door een venster van den refter wilde springen, naar buiten, stiet ze op een groep soldaten, die hun geweren op haar richtten. Dit ongeluk van Zuster Hyacintha werd echter de redding van ‘t klooster, want de Zuster begon met de Duitsers te parlementeren, en ze slaagde er in, een kapitein die Frans verstond, te overtuigen, zodat hij zijn manschappen die al aanstalten maakten om het klooster in brand te steken, bevel gaf het huis en zijn inwoners te sparen. Intussen waren in
273
het dorp zeventien onschuldige burgers vermoord geworden, en ‘n aantal huizen door brand vernield. Tot aan den val van Antwerpen, op 8 October, hadden de Zusters te Herselt nog herhaaldelijk last van de vijandelijke troepen. Intussen zat hun huis steeds vol vluchtelingen, of hulp behoevende mensen. Hun klooster was het toevluchtsoord van al wie in Herselt of in de omstreken, hulp of onderkomen nodig had. In de volgende oorlogsjaren werd in- het klooster en Gasthuis nog herhaaldelijk ‘n huiszoeking gedaan, maar de veldgrauwe speurders hebben nooit de twaalf wollen matrassen van de normalisten die er verborgen zaten, kunnen ontdekken. Tegen het einde van den oorlog viel echter het schoon paard van het ouderlingengesticht ten offer aan de Duitse opeisingswoede. Maar dit was ook voor de Zusters van Herselt de laatste oorlogsbeproeving. Te Boechoute, aan de Hollandse grens, waar vanaf einde Augustus tot einde October een honderdtal vluchtelingen uit Mechelen in ‘t klooster gehuisvest en verzorgd werden, waren de Zusters ook getuigen van den treurigen aftocht naar den IJzer toe, van onze Belgische troepen na den val van Antwerpen. De Zusters hielpen de honderden uitgeputte en verhongerde jongens die bij hen binnenvielen, zoveel ze konden; ze stonden hun eigen bedden af en gaven hun alles wat ze aan voedsel en drank in huis hadden. Nauwelijks waren de laatste Belgische troepen -deerniswekkend, afgetobd voetvolk van de oudere klassen- weer uit Boechoute vertrokken, of de eerste Duitsers kwamen de gemeente binnengerukt - gingen er onmiddellijk de grens bezetten en plaatsten er later hun beruchten electrischen draad. Vanaf 1917 werd een deel der Zustersscholen bestendig door de Duitsers bezet; op 17 October 1918 namen er de uit Brugge en Oostende verdreven marine-soldaten hun intrek. Op 31 October werd nog een geweldig gevecht geleverd, en op Allerheiligen in den namiddag zagen de Zusters de eerste Belgen binnenkomen in de gemeente, en als bij toverslag de vlaggen verschijnen aan al de gevels. Tot aan den wapenstilstand verbleven nog vluchtelingen van Ertvelde en omstreken in de school, en daarna konden de Zusters, voor ‘t eerst sedert anderhalf jaar, weer vrij beschikken over al hun klaslokalen, die Goddank geen schade geleden hadden. Het klooster van de Zusters van Opwijk te Lebbeke kende onder al de Huizen der Congregatie, die in den oorlog 1914-1918 te lijden hadden, wel de meest beroerde geschiedenis, die ook daarom verdient bewaard te blijven, omdat ze voor een merkelijk deel de oor-
De Congregatie van de Zusters van Sint-Vincentius a Paulo te Opwijk
maals een gevecht beleven, maar ditmaal van Duitse soldaten onder mekaar. Toen de wanordelijke nacht voorbij was, en de vechters waren afgetrokken, vonden de Zusters in hun school verbrijzelde ruiten en naast de vernielde stoof: een achtergelaten Duits soldaat met een bajonnet in zijn rug. Den dag vóór den wapenstilstand kregen de Zusters van Lebbeke ‘t bevel hun klooster te ontruimen, en zich naar Heist-op-den-Berg te begeven; maar ze voerden het gelukkig niet uit, en mochten op 11 November, na al hun miseries, met ‘t volk van Lebbeke, de zalige vreugde beleven van den wapenstilstand en van de bevrijding. Hoewel zo’n betrekkelijk groot aantal van haar affiliaties door den oorlog waren ge-
275
teisterd geworden, was de Congregatie van Opwijk toch zichtbaar door de Voorzienigheid beschermd geworden, want geen enkel van haar Zusters was aan den oorlog ten offer gevallen; en overal was het apostolaatswerk, na een korte onderbreking hier en daar, en al was het soms met veel last en moeilijkheid, toch met vrucht kunnen voortgezet worden.
(1) Over de oorlogsgebeurtenissen te Opwijk, in ‘t jaar 1914, zie ook: Dr Jan Lindemans, Geschiedenis der Gemeente Opwijk, blz. 223226.
Buitenpagina’s van de “Vaderlandsche Kruisweg voor de slachtoffers van den oorlog”, gedateerd 25 augustus 1914, uitgegeven door het Bisdom Mechelen
Militaire vluchtelingen in Nederland 1914-1918
276
Het verhaal van Leon Lindemans Leon (Leo) Lindemans, geboren te Opwijk op 13 april 1893, was het 5e kind (van 11) van het gezin van Louis Lindemans en Constance de Waepenaert de Kerrebrouck dat woonde in het nog bestaande huis Lindemans in de huidige Marktstraat (zie hoofdstuk Het oorlogsdagboek van Louis Lindemans 1914-1918, pag. 37 e.v.). Leo loopt school, eerst in het ouderlijk pensionaat (huidige Schoolstraat), daarna in het Klein Seminarie te Mechelen, waar hij op 1 augustus 1912 zijn einddiploma behaalt. Op 7 september 1912, treedt hij binnen in het noviciaat van Scheut. Begin november 1914 geraakt hij via Grembergen (van waar zijn moeder afkomstig was) en Sint-Pauwels in Nederland, waar hij zijn studies voortzet. Hij verblijft te Esch bij Boxtel, in het Missiehuis Sparrendaal te Vught en in Huize Gerra te Haaren (Noord-Braband). Vanuit Nederland correspondeert hij via Aachen met zijn ouders en familieleden en kennissen. Op 22 februari 1916 schrijft hij vanuit vanuit Haaren in Nederland (via het Belgisch Comiteit der Vluchtelingen in Tilburg) volgende brief aan Louis Geeurickx, brancardier in Calais: Adveniat Regnum Tuum Beste vriend Louis, Ik had geloof ik beloofd te schrijven wanneer ik in ‘t hospitaal zou liggen, doch ‘t ging er te moeilijk lange brieven te schrijven in eene liggende houding. Paul zal u reeds medegedeeld hebben dat alles goed is afgeloopen. U kan dan die kaart en dien brief lezen. Als men ‘t nu beschouwt moet men zeggen dat het erger kon zijn. Ik heb het zoo lang verwachte liederboek toegekregen. Ik heb het aan Paul reeds geschreven. Die talrijke waalsche liederen maken maar niet veel indruk. Ne mensch verstaat er niets van, die schijnen zoo de bovenhand te hebben. Wat de vlaamsche liederen betreft vind ik de keus nog al gelukt. De Hymne aan den Yzer vind ik heel schoon. ‘k Geloof dat die liederen, op soldaten liederavonden opgevoerd ons jongens doen rillen en ontroeren. Zij hebben daar gestreden en gevoelen dus ook mede die toestanden. Later zal ik u het liederboekje dat ‘k heb samengesteld voor ons vertrekkende brancardiers eens overhandigen. Ik heb er nog 3 exemplaren als ‘k er de drukproef bijreken. Later zal ik u een geven. Er staan 37 vlaamsche liederen in. De meeste staan in ‘t officieel boek. Doch ge hebt er nog al die er niet in
staan. Ik heb hier ook nog eenige gedrukte kerstliederen uit Moortgat 2e Deel. Die zal ik u ook bezorgen. Zou ik dit boek medebrengen? En hem bij een pater op zijne pastorij leggen tegen als we op congé zouden gaan? Ik heb ook de duo’s van Mendelsohn en nog andere liederen lijk Jocelin (Berceuse), Maagdekens en Le Testament van Ryelandt, Kindergebed van Tinel, Angelus Klokkenklanken van Meulemans, Zijn Wiegelied, Laghe van Koning Hagen (Mortelmans) enz. Voor muziek was ik hier goed ingespannen hoor! Als ge dan soms voor iets goesting zoudt hebben zoudt ge ze dan daar kunnen krijgen en weten waar terugzenden. ‘k Zou ze niet garne verliezen. Van Opwijck zult ge nu al meer nieuws ontvangen als ik, door Paul. Ik ontvang hier zoo alle maanden eene kaart. Ge kunt denken wat de Duitschers van mij al moeten achter gehouden hebben. Ik weet niet of mijn kaarten sinds januari nu toekomen. Onlangs nog klaagden ze dat ze sinds 1 November niets meer hadden ontvangen. ‘t Is maar droevig voor hun. Ge zoudt zeggen van ze te (blauwen), doch dat mogen we niet. Nu iets over de “abris”. ‘t Zal u misschien verwonderen dat ik iets over de “abris” ga schrijven. Ja, wij gebruiken misschien eer (dat weet ik niet) de abris als gijlie ginder. Men mag zeggen zonder overdrijven dat elke geburen groep zooals ‘t Schiettershof, ‘t Hoeksken (1), de Kadeestraat (2) enz. nen abri had. Ik heb er eenige van gezien, en ook al zien maken. Er was zelfs een “specialist” in abris maken; ‘k Geloof dat ‘t Leon van Plakkes (ne schelen) was. Ze zijn nog al goed gemaakt met balkjes die de planken tegen de 2 grondmuren houden; boven liggen nog planken met zakken er op en dan de aarde, of het gras. In de put staan banken. Nu, waar maakten ze die. Wel op de plaatsen waar ge er ‘t minste zoudt aan denken: ofwel op een veld neven een elzenkant en eene beek: dan moest ge langs de beek er inkruipen; ofwel tusschen 2 hagen dan moest ge u langs eene der 2 aanpalende hoven inlaten rijzen; ofwel op eene wei; ofwel –en dat ‘t meeste denk ik- onder een mesthoop. Deze laatsten waren echter meest gefopt want wanneer ‘t zwart uur daar was moesten ze tot de knieen in de mestpoel staan. Op Nijverseel waren er ook die in hunnen abri zaten onder de appelaars toen ze zoo fel aan ‘t vechten waren. De batterien vlogen van links naar rechts tot er eindelijk ook eene op dien boomgaard kwam staan. ‘t Hart van die Duitschers was rap bekoord bij ‘t zien van die blo-
Het verhaal van Leon Lindemans
diep in onze patatten kelder achter de deur. Daar steekt de schat.) Het reisje is uit en wij zijn weer thuis. Leon Op 21 mei 1916 schrijft zijn ConfraterScheutist Jules Callaert (6) vanuit Luluaburg (7) volgend brief aan Leo. Hierin verwijst pater Jules naar de mening van zijn Congolezen over de oorlog in Europa. Luluaburg, 21-5-16 Beste Confrater Leo, Ik was niet weinig blij uw brief nieuws te ontvangen. Aan het slot van den brief voegde ik: “Het ware te wenschen dat ik alle veertien dagen zoo iets ontving. “ Helaas er komt zoo weinig de zee over. In Augustus ben ik een jaar op reis naar Kasaï. Voor het oogenblik zit ik in St. -Jozef. Lang ben ik in Kangu gebleven, een tijdje in Leopoldstad, in Pangu, in Luluabourg, om den 1sten Juni naar Hemptinne St.-Benoit voort te reizen. Mijn reisgenoot is P. Moons Andreas. Beginnen te vertellen van het zwarte volk dat ware om niet te eindigen. In St.-Jozef vroegen ze ons of dat vechten in Europa nog bijna niet gedaan is. Dat kunnen ze niet begrijpen hoe dal slim volk, dat zoo lang kan trekken. Zij vechten ook al eens, zeggen ze, kloppen er van beiden kanten duchtig op, leveren wat slaven uit, en de vrede is weer gesloten. Op onze reis hebben we het nog zien spannen: twee dorpen tegen elkander, ‘t Ging in open veld, zonder 42ers, maar met gesloten vuist, recht op den neus, en op den hoop toe, lawijd genoeg om doof te worden. Wanneer alles scheen afgeloopen te zijn kwam de leider misnoegd terug, en om zijne misnoegdheid te laten zien, vatte hij in een vuurken eene brandende scheirhout en stak vuur aan de vier hoeken zijner hut. Zoo iets moet ge met de oogen zien. Verbeeld u Mr. die 8 à 10 keer en rond zijn kasteel loopt, aan iedere hoek vuur steekt en Mde die zijne stappen volgt om het vuur uit te kloppen. Wij moesten op dat dorp vernachten; maar al die zotte prullen waren voorteekens dat van slapen niet veel spraak zou zijn. Dat het oorlog is voelen wij ook in Congo. Enkel gesproken van het Missiewerk. In St.-Jozef bv. waar gewoonlijk rond de 1500 doopelingen zijn, is het getal fel verminderd. Niet omdat het volk weigert, integendeel, maar geenenen (?) bonus. De tegenwoordige doopelingen zijn menschen uit den omtrek, die na de geestelijke onderrichtingen, naar hun dorp terugtrekken, en zoo noch kleeding noch voedsel trekken. Die te verre van de Missie verblijven kunnen niet aangenomen worden omdat men in hun onderhoud niet kan voorzien. Dat alles is spijtig maar Fiat Voluntas.
279
P. Lombaerts die gij vernoemt is in de streek van N. Antwerpen. Zoo zijn we verder gescheiden dan Mazel en Droeshout. Uw portretje zal ik voor mij houden. Voor het oogenblik kan ik u vijf postzegels bezorgen. Hadde ik dat vroeger geweten, in Kangu, Leo enz. kon ik daar beter aankomen. Hier is noch post noch niet ten duivel, de brieven worden weggedragen door n’ zwarte van de Missie; nu ik zal zorgen wat meer voorzien te zijn tegen den volgende keer. En jammer ik had zoo ‘n prachtige op reis gekregen op het eiland St.-Thomas; doch ze zijn reeds verschaggeld. Ik heb gehoord dat P. Philippe vertrekt. Moest ge hem soms nog zien, veel complimenten hoor, en van P. Laemont en van mij. Ik verheug mij met u omdat de operatie goed is afgeloopen. Mochtet gij een vrijstel “illimité” krijgen, maar pardon, misschien neemt ge liever den ransel op om vereenigd met de andere Scheutisten aan het front te leven (8). Doch die feiten zijn en blijven eene ware ramp voor de Missies. Dat gevoelt men best wanneer men ter plaatse komt. Leo, laat maar veel nieuws weten, dat wordt graag in de Missie ontvangen. Doe mijne beste complimenten aan P. Geisler & Co). Een Wees Gegroetje voor ons volk. Tot later Uw toegenegen Confrater Jules Callaert Op 27 juni 1916 schrijft Leon Lindemans naar zijn kozijn Edouard van Bever te Brussel (zie illustratie pag. 280): Carissimi. Met droefheid moet ik u ‘t afsterven aankondigen van onzen diep betreurden oom Stanislas die op 27 dezer ‘s nachts overleed. De studie zal ik moeten staken daar Pol die voor eenige jaren de zaak had overgenomen nu alleen staat voor al ‘t werk. Zoo zal ik hem in de zaak moeten helpen. Vergeten wij onze dierbare overledene niet. Uw diepbedroefde, Leon. Dit was het codeschrift om aan te kondigen dat hij naar Engeland vertrok. Op 29 juni reist hij per boot naar Folkestone, waar hij op 10 juli in het Belgisch leger wordt ingelijfd als brancardier. Op 11 juli vertrekt hij via Calais naar Auvours. Vele kaartjes en brieven uit die tijd bleven bewaard: briefwisseling met thuis, maar ook met familieleden aan deze zijde van de frontlinie: zijn broer Paul, zijn kozijns Hendrik Borginon, Charles Rubbens, Raymond de Waepenaert, zijn nichten Marie en Delphine Borginon. In het frontbladje “De stem van Opwijck” van 1 juli 1919 (nr. 15) lezen wij: Een nieuw Opwijcks’ soldaat is ‘t leger komen vervoegen: f. Leon Lindemans der missionaris-
Het verhaal van Leon Lindemans
280
Voor en achterzijde van de briefkaart van L. Lindemans 27 juni 1916 naar zijn kozijn E. Van Bever, met de boodschap in codeschrift om aan te kondigen dat hij naar Engeland vertrok.
sen van Scheut, is thans in het C.I.B.I. te Auvours. Op 22 juli 1916 schrijft de Opwijkse frontsoldaat Emiel De Clerck (9) volgend briefje aan Leon:
22-7-16. Mijnheer Leon. Aangezien ik in briefwisseling ben met met Uwen broeder Paul heeft mij Uw adres gegeven. Uit vriendschap, en ook uit gebuurzaamheid kom ik U eenige regelen te schrijven.
Het verhaal van Leon Lindemans
282
(1) Hier bedoelt men waarschijnlijk niet de wijk tussen Nijverseel en de grens met Lebbeke (op de Nijverseelbeek), maar de buurtschap op het einde van de huidige Schoolstraat, nabij de aansluiting met Karenveldstraat, Nieuwstraat, Klaarstraat, Heiveld (2) Kadeestraat: waar vroegere de (vrije) scholen gevestigd waren, huidige Gasthuistraat. (3) Loperkensmaandag – zie hoofdstuk Vluchtelingen en geëvacueerden bij ons. (4) Hier is er een zin doorstreept die niet meer leesbaar is. (5) Op een apart blaadje lezen wij de tekst van deze voetnota: Toen ik op kwam naar ‘t leger, van Holland uit naar England ontmoet ik op onze boot een jongen van St.-Gillis, Louis Cornelis. Hij vertelde mij nog meer over zijn dorp. De Duitschers waren de kerk binnen gedrongen, hadden het tabernakel opengebroken en dan kroop er eene op ‘t altaar met de ciborie, met de welke hij toen triomphantelijk in de lucht zwaaide. Later staken ze ‘t vuur aan de kerk (St.-Gillis). (6) Julianus Ludovicus Callaert, ° Mazenzele 10-041887, † Schilde 25-01-1974, zoon van Franciscus (° Opwijk 02-11-1862, † Mazenzele 09-061941, gareelmaker op de wijk Zottegem, naast de wagenmakers-familie Van den Broeck) en Joanna Francisca Ceurvelt “Kaken” (° SintAmands 01-11-1852, † Mazenzele 30-011942). Het gezin Callaert-Ceurvelt telde 5 kinderen. Jules was de 2e oudste. Zijn zuster Maria Felicia Henrica was de jongste (°1890, † 1916). Zijn jongere broer, Petrus Franciscus Philemondus (Fiel, gareelmaker) (°1888, † 1981) huwde in 1936 met Jeanne Dirix en de jongste Frans Petrus (°1892, † 1966) huwde met Bertha Bouchez (van café Den Hert in Opwijk). Jules Callaert begon, na middelbare studies in het Klein Seminarie te Hoogstraten en aan het H. Maagdcollege te Dendermonde, in september 1909 aan zijn noviciaat in de missiecongregatie te Scheut. Hij deed zijn eerste geloften op 8 september 1910, waarna hij zijn filosofische en theologische studies aanvatte. In 1914 werd hij te Leuven tot onderdiaken gewijd door Monseigneur De Wachter. Voor zijn legerdienst trok Jules een slecht lot en werd aangewezen om soldaat te worden, maar zijn oudere broer Jean nam zijn plaats in en ging zo als soldaat de oorlogsjaren in. Jules, geboren in 1887, was van de klasse 1906 waarop het systeem van de militieloting nog van toepassing was – zie hoofdstuk Het leger: lotelingen, miliciens, vrijwilligers en burgerwacht. Bij het uitbreken van de oorlog in augustus 1914 wist Jules onder te duiken om aan de
(7)
(8) (9)
(10)
Duitsers te ontsnappen. Op 1 oktober 1914 lukte het hem en enkele andere jonge scheutisten naar het neutrale Nederland uit te wijken. Daar had hij geregeld contact met een andere uitgeweken scheutist: Leo Lindemans van Opwijk. Vanuit Nederland kon hij ontkomen naar Engeland, naar Londen, waar hij zijn derde jaar theologie deed en op 29 mei 1915 tot diaken gewijd werd. Datzelfde jaar, op het feest van O.-L.-Vrouw-Hemelvaart, 15 augustus, wijdde Mgr. Butt hem tot priester in Westminster Abbey. ‘s Anderdaags al vertrok hij in gezeldschap van enkele andere paters voor de eerste maal naar de missie in Belgisch Kongo. Luluaburg (Fr.: Luluabourg), van 1884 tot 1972 de naam van de stad Kananga, in Kongo (WestKasaï). Vermoedde pater Callaert hier al iets van de plannen van Leo Lindemans? Vermoedelijk Benedictus Emiel De Clerck, echtg. Paulina Josepha Pelicaen, ° Asse 22-021880, † 08-02-1963, Dorp, schoenmaker. De biografische gegevens werden grotendeels overgenomen uit de Geschiedenis van de familie Lindemans 1370-1980 door Leo Lindemans, Brussel, 1979.
Titelpagina van het liederenboekje “Ons lied” door Leo Lindemans, 1916, 10,7x14 cm, 48 genummerde pagina’s + omslag.
283
1914-1918: vier jaar bezetting
September 1914-november 1918: vier jaar bezetting België, dat sinds oktober 1914 nagenoeg volledig door de Duitse legers bezet was, werd bestuurd door een Duitse gouverneur-generaal. Tijdens de vier oorlogsjaren hebben drie Duitse gouverneurs elkaar opgevolgd: veldmaarschalk von der Goltz (2 september 1914-2 december 1914), Freiherr von Bissing (2 december 1914april 1917) en ten slotte Ludwig von Falkenhausen. Zij bezaten de uitvoerende macht in het bezette België, echter met uitsluiting van het Etappebebied, waar het zuiver militaire belang primeerde. Dit Etappebebied, gelegen in de nabijheid van de oorlogsoperaties, omvatte de provincies West- en Oost Vlaanderen (dus ook onze buurgemeenten Baardegem, Lebbeke en Buggenhout) en delen van Henegouwen en Luxemburg en ook gemeenten van Frankrijk. Binnen het Etappebebied was er nog de streek rond Brugge, dat als Operationsgebiet onder het toezicht stond van de Duitse marine. Naast het militair bestuur fungeerde nog een burgerlijk bestuur. Deze dubbele Duitse organisatie superviseerde het Belgisch intern bestuur, dat met de toestemming van de Belgische regering aan het werk bleef. Men kan zich voorstellen dat dit tweeledig bestuursapparaat bij een eventuele kortstondige bezetting had kunnen standhouden; doch de modus vivendi tussen het Belgisch ambtenarenkorps en de bezettende overheid werd bij het langer aanslepen van de oorlog met de dag moeilijker houdbaar. De grote uitzondering op het feit dat elke Belgische gezagsdrager een Duits equivalent kreeg, vormden de gemeentelijke bestuursorganen. De burgemeester kreeg geen Duitse dubbelganger en de gemeenteraden en schepencolleges behielden het recht hun zittingen normaal te houden. (1)
(2) Voor diverse aspecten van de bezetting wensen wij onder meer te verwijzen naar de bijdragen van DEVOLDER Kathleen en SYMOENS Bernhard, Bezet België 1914-1918. Tekeningen, prenten en foto’s uit de oorlogsarchieven van het Algemeen Rijksarchief, in het dossier bij de gelijknamige tentoonstelling in het Algemeen Rijksarchief te Brussel (1998-1999), met bibliografie, Algemeen Rijksarchief, 1998.
Behalve wat reeds vermeld werd in de hoofdstuk Vluchtelingen en geëvacueerden bij ons schrijft Jan Lindemans in zijn Geschiedenis van Opwijk over de periode eind 1914-najaar 1918 (pag. 226 e.v.): Voor ons begint de oneindig lange, vierjarige periode van de bezetting. Hier kunnen we kort zijn en op enkele feiten wijzen die de eentonigheid der dagen kwamen breken. … Ons garnizoen telt soms wel een 100-tal manschappen. Wij liggen1 hier immers op de grens van het Etappegebied en daar ontspint zich, vooral in de jaren 1916, 1917 en 1918, een zeer uitgebreide smokkelhandel, — met of zonder omkooperij van de ter bewaking opgestelde grenswachters... Daar vallen ook al eens ongelukkige schoten: het overschrijden van de grens was ten strengste verboden. Een vijftal personen, waaronder een vrouw en twee kinderen, vielen alzoo als slachtoffer van hun onvoorzichtigheid. … Als nachtelijke intermezzo’s hadden we den geregelden overtocht van Zeppelin’s op weg naar Engeland, reeds in den winter 1914-1915; op 21-22 Februari 1915 passeerden 4 Zeppelins en dit herhaalde zich nog verschillende malen in Mei, Juni en September van dit jaar en in April en September 1916; in de vroege morgenuren werd dan uitgekeken hoevele van die luchtmonsters terugkeerden. Zoo is het gebeurd, vooral op ‘t einde, dat van de 4 of 5 die naar Engeland trokken, maar 1 of 2 op den terugtocht gezien werden. Een ander incident dat van uit Opwijk kon waargenomen worden was de beschieting van het vliegplein van Berchem, door geallieerde vliegtuigescadrilles op 10 en 11 Oktober 1915. Van den zwaren strijd aan het front werden we anders niets gewaar dan het aanhoudend gebulder van de kanons in de verte, af en toe luider en geweldiger, wanneer de wind uit die richting kwam, een offensief in aantocht was of de Engelsche vloot zich er mede bemoeide aan de kust. Bij pikdonkeren nacht waren de losbrandingen ook vaak zichtbaar. … Door de massale opeischingen werden de landbouwproducten steeds maar duurder. In den Zomer 1917 gold de boter, te Brussel, tot 35 fr. het kilo; spek, tot 25 fr. Een varken van 256 kgr. werd hier verkocht tegen 19 fr. het
1914-1918: vier jaar bezetting
hers zich gewonnen gegeven hadden. Dadelijk hing het dorp vol Belgische vlaggen. Verbouwereerdheid bij de Duitschers. Ze telefoneeren haastig naar Brussel: het nieuws is voorbarig. Met beleefdheid verzoeken ze de menschen nog wat geduld te hebben en hun vlaggen in te halen. Het loopt naar het einde. Wij krijgen nu troepenafdeelingen die tot de diensten in de nabijheid van de frontstreek behooren, zoodat we verwachten dat de Duitschers zullen pogen de Schelde-Denderlijn tot het uiterste te verdedigen. Alzoo kwamen hier, einde Oktober [1918], de volgende legerdiensten aan: een vliegplein, op Molenkouter en Kleinzijde, waarvoor de gemeente palen moest leveren en werklieden werden opgeeischt om het aan te leggen (17 Oktober [1918]); — de drukkerij van den cartografischen dienst, die gansch den oorlog te
Tekst op achterzijde: Maxenzeel 22 .. 1915. Zur Erinnerung. Oscar Buch. Op een identieke foto schreef Jan Lindemans op de achterzijde: “rechts: feldwebel Buch. Nam nog les van nederlandsch bij mij - gesneuveld in Frankrijk”.
285
Wevelgem werkzaam was geweest, en haar intrek nam in ‘t pensionaat op 23 Oktober; — de frontbakkerij, komende van Lichtervelde, in de meisjesschool en aanpalende weide, op 25 of 27 Oktober; — een troep auto Vrachtwagens in de jongensschool, op 28 Oktober; — een lazaret voor zieke paarden; — eindelijk een bataillon pioniers dat de verdedigingswerken van de Denderlijn, tusschen Wieze en Opwijk, moest inrichten. In verband met de mogelijkheid van zware gevechten op de ScheldeDenderlijn en een tijdelijke stabilisatie van een nieuw front aldaar, kondigen de Duitschers aan dat eerlang de gansche bevolking van Opwijk zal dienen geëvacueerd te worden naar de Kempen. Gelukkig is het zoover niet gekomen. Toen eenige dagen later de wapenstilstand geteekend werd (11 November), was het weerstandsvermogen van het Duitsche leger geheel gebroken; een herstel achter de ScheldeDenderlijn was niet meer mogelijk. Trouwens te Lessen en Geeraardsbergen waren de Geallieerden reeds over de Dender. Nochtans hebben we, in den morgen van 11 November, ons bataillon pioniers nog in goede orde zien optrekken naar hun werk; de officiers waren er nog bij, doch al de uiterlijke kenteekens van hun rang, alsmede de eereteekens waren afgerukt; de soldaten aanvaardden nog hun technische leiding, maar voor de rest gehoorzaamden zij (voor zoover er nog van tucht kon sprake zijn) aan den plaatselijken raad van soldaten: reeds op 31 Oktober kon men ze ‘s avonds hooren de «Marseillaise» huilen, dra volgden de roode vlaggen en elken avond was het, in sommige herbergen van ‘t dorp, een woest gebral van dronken, bandelooze muiters; ze vochten onder malkaar en een soldaat geraakte zoo nog stom aan zijn einde, een paar dagen voor den wapenstilstand. Terwijl de hoop groeide in het hart der bevolking, was er, in die dagen, toch nog zware angst voor de tuchtloosheid van soldaten die niets meer ontzagen. In het station stonden lange risten munitietreinen: een ontploffing, uit onvoorzichtigheid of moedwilligheid, kon nog onmetelijke schade in het dorp veroorzaken (zooals de ontploffing te Assche, op 13 November [1918]). Een ander soort Duitschers was zakelijker aangelegd: zij verkochten alles wat verkoopbaar was en niet alleen militair gerief, doch ook wagens, paarden, koeien, enz. die zij hoogerop in Vlaanderen gestolen hadden. En voor deze laatste artikels vonden zij, eilaas! ook gewetenlooze koopers...
286
1914-1918: vier jaar bezetting
Tekst op achterzijde: Kaart ontvangen op 25 maart 1915 van Hermann Schreiner.
Drie Poolse “landstormers” te Opwijk, 1914-1915.
288
1914-1918: vier jaar bezetting
1914-1918: vier jaar bezetting
290
Op 17 Oct. 1 patr. van 10 man en een onderofficier die thans nog in de gemeente ingekwartierd zijn en helpen om de afgeteekende streek effen te maken. N° 242 30 October 1918. Aan de Kommandantur Assche, Gevolg op nr. 82 van uwen omzendbrief van 26.10.18. De volgende troepenafdeelingen zijn thans in de gemeente ingekwartierd. Vermessungsabteilung AOK4 (gedeeltelijk) Starkstromkommando Arbeitskommando (11 man) Feldfliegerabteilung (1 Off. en 1 man) Sonderkommando Lichmesstruppe, 28 13 Batterie, 2 Garde, Res. Fussart Heden zijn nog eene kolon soldaten toegekomen, omtrent 65 man en 116 paarden, waarvan wij den naam niet kennen.
Met volgende brief van 27 mei 1920 aan de voorzitter van het Nationaal comité voor de verzorging van oorlogsgraven te Berlijn (Charlottenburg) bevestigt het Opwijks gemeentebestuur dat er zich op het kerkhof drie graven van
Duitse soldaten bevinden maar dat de Duitse bezettende overheid geen verdere inlichtingen hierover gegeven heeft. De gemeentelijke grafdelver, François Vermeir wil wel de verzorging van graf nr. 2 op zich nemen. N° 202
Tombe de soldats allemands Opwijck, le 27 Mai 1920. Monsieur le Président, En réponse à votre lettre du 17 Mai courant, j’ai l’honneur de vous faire savoir, qu’il existe au cimetière de notre commune trois tombes de soldats Allemands. Aucune autorité allemande nous a donné des renseignements à ce sujet. Notre fossoyeur le nommé Vermeir François voudrait bien se charger de l’entretien de la tombe, n° 2. Agrééz, Monsieur le Président, l’assurance de ma considération distinguée. Le Bourgemestre (signé) B. De Smedt A Monsieur le Président du Comité National pour le soin des tombes de guerre à Berlin, Charlottenburg.
Wagens van het veldlazaret op de binnenkoer van het pensionaat Lindemans. Het is waarschijnlijk naar deze “photographie” dat Louis Lindemans verwijst in zijn oorlogsdagboek 1914-1918 op 9 oktober 1914.
291
1914-1918: vier jaar bezetting
Andere bazen, andere wetten Uitreiking van passen Het bezit van een eenzelvigheidkaart vinden, wij Belgen, nu als een heel normale, noodzakelijke en praktische zaak. Vóór de Eerste Wereldoorlog bestond in ons land alleen de postidentiteitskaart, waarvan de officiële benaming in een slechte vertaling erkenningskaart luidde. Ze werd in gebruik genomen op 1 september 1909 en diende als legitimatiebewijs voor alle verrichtingen in de postkantoren. Vanaf maart 1915 diende, op bevel van de Duitsers, het gemeentebestuur over te gaan tot uitreiking van eenzelvigheidbewijzen -met foto-, wat toen een nieuwigheid was voor de bevolking. De Duitse bezetter probeerde hiermee zijn controle op de bevolking te verhogen. Het afleveren van de identiteitsbewijzen ging gepaard met een algemene volkstelling. In totaal werden in Opwijk (zonder Mazenzele) 4419 “passen” uitgereikt. De laatste identiteitskaart werd uitgereikt op 13 december 1918. De eerste “pas” werd in Opwijk afgeleverd aan Frans Heyvaert, ° 3001-1899, Doodstraat nr. 12, op 11 maart 1915. De kaart werd afgeleverd door het gemeentebestuur van de vaste verblijfplaats. Men verkreeg ze op vertoon van het huwelijksboekje. Men was verplicht deze kaart op zak te hebben vanaf het ogenblik dat men de gemeente waar men woonde, verliet. Bij het overlijden van de persoon diende de kaart naar de Duitse overheid gestuurd te worden. De Belgische Kaart van Eenzelvigheid en Inschrijving in de Bevolkingsregisters werd ingevoerd bij Koninklijk besluit van 8 februari 1919. In vele gevallen werd hiervoor dan de portretfoto van de Duitse PersonalAuweis gebruikt, wat meebrengt dan van veel bewaarde eenzelvigheidbewijzen van onder de oorlog de foto ontbreekt.
N° 1254 Eenzelvigheidsbewijzen van overledenen Opwijck, 13 Juni 1916. Aan de Passzentrale, Brussel. Als gevolg op den omzendbrief van den Heer Keizerlijken Kreischef van 4 Juni, nr. 14297, hebben wij de eer Ued. hieringesloten de eenzelvigheids-
bewijzen te zenden der sedert 1-11-15 overledene personen. Gelief hieronder de namen te vinden dergenen waarvan wij het eenzelvigheidsbewijs niet meer hebben kunnen bekomen.
Nr. 2698 Van der Goten Judocus, belg, geboren te Opwijck den 13 Juli 1832. Beroep: landbouwer. Grootte: 1m 68cm. Woonst:Opwijck, kalkestraat, nr. 248, sedert geboorte. Altijd te Opwijk verbleven. Afgeleverd op 18-11-1915. Overleden op 20-12-1916.
Nr. 3112 De Baerdemaeker Clementine, belg, geboren te Opwijck den 8 Februari 1898. Beroep: landbouwster. Grootte: 1m 43cm. Woonst: Opwijck, droeshout, nr. 10, sedert geboorte. Altijd te Opwijk verbleven. Afgeleverd op 30-11-15. Overleden op 26-2-16.
Nr. 2107 Robberecht Judocus, belg, geboren te Opwijck den 7 Meert 1837. Beroep: landbouwer. Grootte: 1m 78 cm. Woonst: Opwijck, langeveldstraat, nr. 183, sedert geboorte. Altijd te Opwijck verbleven. Afgeleverd op 11 November 1915. Overleden op 29 Februari 1916.
Nr 3111 Weduwe De Baerdemaeker Petrus Jozef, Bettens Rosalie, belg, geboren te Merchtem den 15 Oogst 1853. Huishoudster. Grootte: 1m 56 cm. Woonst: Opwijck, droeshout, nr. 10 sedert 1878, komende van Merchtem. Afgeleverd op 20-11-15. Overleden op 1 Meert 1916.
N° 1427 Opwijck, 14 October 1916. Aan het pasbureel, Assche. Gelief hierbij de eenzelvigheidsbewijzen te vinden van den genaamden Van den Broeck Victor en van Dierickx Florent in onze gemeente gekomen, komende uit krijgsgevangenschap in Duitschland. En van den genaamden Heyvaert Petrus in onze gemeente overleden.
1914-1918: vier jaar bezetting
Personal-Ausweis (Eenzelvigheidsbewijs) van Petrus Van den Eede, Meldert (na zijn huwelijk in Mazenzele). Dit eenzelvigheidsbewijs werd uitgereikt in het Etappebebied en had een duidelijk andere formulering als die uitgereikt bijvoorbeeld in Opwijk (buiten het Etappebebied).
293
295
1914-1918: vier jaar bezetting
Getal der ontvoerden. Uit Opwijck, met toestemming: 7 voor werk achter het front. Uit Opwijck, zonder toestemming: 15 voor werk in Duitschland. Vluchtelingen, zonder toestemming: 5 voor onbekend werk. Er zijn geen lijsten van opgeëisten, tewerkgestelden of “ontvoerden”, al of niet met toestemming, beschikbaar. Uit diverse bronnen konden wij volgende -ongetwijfeld onvolledige lijst- opstellen: DE CLERCK Petrus Joannes, ° Opwijk 28-091894, † Opwijk 08-03-1972, x Maria Verheyen DE COCK Petrus Jacobus, ° Opwijk 21-011885, Opwijk 04-01-1974 x Honorine De Ridder, xx Maria De Plecker DE KOSTER August, ° Asse 29-03-1897, † Aalst 05-01-1974, x Pauline De Ridder DE PAUW Judocus Antonius, ° Opwijk 17-011897, † Leuven 30-04-1961 x Irma Vyvey DE RIDDER Joannes Baptist, ° Baardegem 2411-1896, † 1959, x Maria Adela Philips
DE PLECKER Benedictus Frans, ° Baardegem 07-01-1893, † Opwijk 20-08-1971 x Louisa De Plecker De SMEDT Georgius, ° Mazenzele 20-04-1894, † Opwijk (Droeshout) 23-09-1972, x Theresia Abbeloos MESKENS Adolf Theophiel, ° Opwijk 01-081899, † Opwijk 04-01-1981, x Maria Catharina Heyvaert MONSIEUR Frans, Buggenhout 28-03-1897, ° Opwijk 02-08-1969, x Virginia Gabiëlla Abbeloos VANDERMEERSSCHE Adolphus Hosephus, ° Opwijk 26-03-1890, † Opwijk 21-031963, x Josephina Bosman VERHAEGEN Frans, ° Opwijk 14-10-1879, † Opwijk (Nijverseel) 24-03-1952, x Pauline Lambrechts, xx Emma Lambrechts VERMOESEN Frederik Alfons, ° Moorsel 02-041896, † Opwijk 18-02-1974, x Odilla Philippina Van Biesen. In zijn Oorlogsdagboek 1914-1918 schrijft Louis Lindemans, op vrijdag, 16 Februari 1917: 12 opwijcksche jongens worden opgeeischt. Een komt terug (zoon Emerie De Doncker).
De “Moedige loopers van Mazenzele” , 7 februari 1917. Toen het gerucht werd verspreid dat alle mankracht door de Duitsers zouden worden opgepakt, gingen deze vluchten. Het was een (voorlopig) vals alarm! Een goede gelegenheid om zich te laten fotograferen. Zittend: Frans Callaert, Jan Heuninckx, Theophiel Callaert, Staand: Leon De Leeuw, Jozef De Nil, Frans Heuninckx, Jozef September, Petrus Sneppe.
1914-1918: vier jaar bezetting
298
Voor- en achterzijde van de meldingskaart van Petrus Van den Eede, Meldert (na zijn huwelijk in Mazenzele). Petrus meldde zich in Aalst (Etappebebied) van 24 mart 1917 tot 18 oktober 1918 in totaal 20 keer.
Hierbij het maanbriefje terug van Jozef Frans Vereertbruggen, die veearts van beroep is en van den heer Inspecteur-veearts van Leuven tijding ontvangen heeft dat hij tot einde October aanstaande van de maandelijksche melding bevrijd is. Hierbij ook de maanbriefjes terug van Felix Frans Van der Meersch, Jan Egied Van Humbeek en Frans Xaveer Saerens met geneeskundig getuigschrift.
Patrouillediensten - organisatie van bewakingsdiensten, politie, gendarmerie,... De Duitse bezetter hechtte steeds groot belang aan een degelijke organisatie van politie- en bewakingsdiensten. Vooral de instelling en organisatie van de nachtpatrouillediensten, ter bescherming van de veldvruchten,..., kreeg veel aandacht. Hierna de transcriptie van enkele briefwisselingsstukken en gemeenteraadsbesluiten over de patrouillediensten en de politiediensten in ‘t algemeen.
Opwijk N° 1068. Algemene politie Opwijck, 12 Nov. 1915. Mijnheer de Voorzitter, Ik heb de eer U.E. ontvangst te melden van een besluit der Bestendige Deputatie opgenomen in het Bestuurlijk Memoriaal n° 11, 5de afdeeling n° 14767/8000, aangaande het versterken der bestaande politie. Terzelvertijd, laten wij U weten, dat er in onze gemeente, een politiecommissaris, een veldwachter en twee hulpagenten van politie bestaan, voldoende om te voorzien in alle ordediensten en noodige nachtronden. Den Heere Voorzitter van het Burgerlijk Duitsch Bestuur der Provincie Brabant te Brussel.
N° 1134 Opwijck, 19 Februari 1916. Mijnheer de Zivilkommissar, In antwoord op u geëerd schrijven van 12 Februari 1916, Tageb. Nr. 9.z., hebben wij de eer Ued. te melden dat de politiewachten waarvan er spraak is in den omzendbrief van den Heer Kreischef, in onze gemeente niet ingericht zijn geweest. Het personeel onzer politie is van vroeger reeds samengesteld uit eenen politiekommissaris, eenen veldwachter en twee hulpveldwachters. Dit
300
Mazenzele 193 27 December 17 Mijnheer de Procureur des Konings te Brussel, Wij hebben de eer Ued hiernevens te doen geworden: Proces-verbaal, opgemaakt ten laste van Frans en Egied Vereman, voor het houden van danspartij. Aangezien, Mijnheer de Procureur des Konings, niettegenstaande de moeite die wij ons geven om deze plaag te keer te gaan en het al verloren is, verzoeken wij Ued de strengste maatregelen tegenover deze plichtigen te willen toepassen. Aanvaard, Mijnheer de Procureur des Konings, de verzekering onzer bijzondere hoogachting. De dd. Burgemeester …..
194 Mijnheer de Procureur des Konings ……. Danspartij Wij hebben de eer Ued. ……………… Mijnheer Holvoet, Procureur des Konings te Brussel Wij hebben de eer Ued te laten weten, dat er in onze gemeente, sinds verscheidene zondagen en zelfs in de week oprechte misdrijven gebeuren. In twee of drie herbergen dezer gemeente, wordt er dansspel gehouden (het welke verboden is door het plaatselijk Politiereglement) en terzelfdertijd wordt er gespeeld met honderde ja zelfs met duizende franken. Om deze wandrijven te keer te gaan, heeft onzen Burgemeester, schepenen en onzen veldwachter gestadig politieronden gedaan en Proces-verbalen ten hunnen laste opgemaakt. Maar niettegenstaande dit alles verergerd dit nog van dag tot dag; ja zelfs tot zoo verre dat onzen sekretaris de Heer Johannes Vereertbrugghen, op nieuwjaarsdag ‘s avonds een glas op zijn hoofd heeft gekregen; alsook onzen veldwachter heeft ook deerlijk afgetakkeld geweest. Dit alles, Mijnheer de Procureur des Konings, is de fout der... waar dit dansspel gehouden wordt .... geen hunne ..., om te ... is ... gedaan. Ten einde dit alles te doen ophouden, Mijnheer de Procureur des Konings, ... kommissaris van Opwijck te willen volmacht geven om onze Politie te komen ondersteunen. Wij moeten ... , ook doen opmerken, Mijnheer de Procureur des Konings, als wanneer wij de ... herbergen verbieden van te spelen; zij zeggen dat de Duitsche soldaten hun zulks toelaten.
Nr. 210 Maxenzele, 9 Januari 1918 Danspartij Mijnheer Parmentier, Prokureur des Konings te Brussel. In antwoord op uwen brief van 3e Januari 1918 nr. 15562 hierbij gevoegd, alsook deszelfs bijlagen, hebben wij de eer Ued hieronder eene kopij
1914-1918: vier jaar bezetting
van het Politiereglement onzer gemeente te doen geworden, dat het dansspel verbiedt, als volgt: Openbare verlustingen, danspartijen, enz. Art. 12. Geen herberg in of uit verkoopen van dranken zal mogen toelaten van te dansen, zonder er de bemachtiging van bekomen te hebben van den Burgemeester of van den schepene gelast met de policie. Aangezien, Mijnheer de Procureur des Konings, het gemeentepoliciereglement geene straffen voorziet ware het te wenschen dat Ued tegen de overtreders de strengste straffen waarover de wet beschikt wildet toepassen.
Nr. 212 Maxenzele, 10 Januari ‘18 Diefstal van hout Mijnheer de Prokureur des Konings te Brussel. Wij hebben de eer Ued hiernaars terug te sturen eenen brief gedafteekend 5 Januari 1918 nr. 59107-Z en laten Ued weten dat wij niet wisten dat dergelijke processen-verbaal binnen de 3 maanden moesten opgemaakt worden. Aangezien, Mijnheer de Procureur des Konings, met dezen droeven tijd, het werk dat aan de gemeentebesturen is opgelegd te overdreven is, en te weinig inkomstens heeft om meerdere bedienden te hebben, is dit de oorzaak dat er eene zaak achterwege blijft, daar wij maar enkel beschikken van den gemeentesecretaris die overlast is, hetgeen Ued niet zult in twijfel trekken. Hopende, Mijnheer de Procureur des Konings, dat Ued deze zaak ten beste zult schikken, bieden wij Ued met onzen voorbarigen dank de verzekering onzer bijzondere hoogachting. De d.d. Burgemeester
Uit de Opwijkse gemeenteraad: Zitting van den 31 Juli 1916 De Raad neemt daarna kennis van de brieven van den heer Zivilkommisar, dagtekenende van 17 Mei en 22 Juli 1916, waardoor hij het gemeentebestuur verzoekt van hulppolitieagenten te benoemen en patrouillen op te richten, ten einde de talrijke diefstallen op het veld te keer te gaan. Na bespreking wordt er overgegaan tot de benoeming van de hierondervernoemde personen, als hulppolitieagenten, onder wier waakzaamheid nachtpatrouillen zullen ingericht worden: 1. De Donder Jan, Dorp 2. Van Mulders Jozef, id. 3. Semal Jozef, Nijverseel 4. Van Lembergen Jozef, id. 5. De Ridder Charles-Louis id. 6. Van Rossem Jozef, Neerveldestraat 7. Moens Louis, Doodstraat 8. Ringoot Prosper, Broekstraat 9. Van Crombrugge Leopold, Mansteen 10. Aerts Frans, id.
1914-1918: vier jaar bezetting
302
N° 100
Opwijck, 21 Januari 1917.
Mijnheer de Kreischef, Als gevolg op ons onderhoud van zaterdag 20 Januari hebben de eer U te melden dat eene verpachting van het akkerland dat bewerkt wordt door onze landbouwers op het grondgebied der omliggende gemeenten van het Etappegebied, onmogelijk is aangezien er te groote moeilijkheden zouden uit voortkomen. Inderdaad, bij de heerschende schaarste aan veevoeder is het volstrekt noodig dat onze landbouwers al hun land kunnen blijven behouden. Ook zijn er landbouwers wier akkerland bijna totaal op het grondgebied van het Etappegebied ligt. Dit land verpachten ware deze lieden hunne broodwinning ontnemen. Wij zenden U ook hierbij de lijst der landbouwers die in het Etappegebied land bewerken. Aan den Keizerlijken Kreischef, Brussel.
Volgende brieven van het Opwijks gemeentebestuur op het einde van de oorlog (begin nov. 1918) wijzen aan hoe de Duitse troepen achteruittrokken, waardoor ook Opwijk feitelijk in het Etapegebied kwam te liggen. N° 247 1 November 1918. Kommandantur Assche, Gevolg op nr. 43 van uwen omzendbrief van 30.9.18. De waarnemingstafels zijn aan de grenzen der Kommandantur Aelst en Dendermonde geplaatst.
N° 248 1 November 1918. Kommandantur Assche, Gevolg op nr. 27 van uwen omzendbrief van 27.9.18. De verwittigingstafels aan de overgangen der spoorbaan zijn aangebracht.
Diverse opeisingen Alles, maar dan ook alles, werd op bevel van de bezetter geïnventariseerd: vee, graan, aardappelen, veldvruchten maar ook rijtuigen, fietsen, stro en hooi, paarden, duiven, bomen, noem maar op. Zodoende kon de Duitse overheid opeisen naar believen en goeddunken. Deze opeisingen zette het gemeentebestuur vaak tussen hamer en aambeeld. De mensen leverden met tegenzin aan de vijand en probeerden met alle middelen de leveringen te vertragen of af te wenden. Dat alles kostte de gemeente vaak fikse boetes en hele resems dreigementen. Zelfs de leveringen ten gerieve van de plaatselijke bevolking werd tegengewerkt. De mensen van de Oost-Vlaamse buurgemeenten (Etappe-
bebied) konden over de grens, in Brabant, vlees en eetwaren aan woekerprijzen verkopen. Aan die grens floreerde dan ook een bloeiende sluikhandel. Zo erg dat de burgemeesters zelfs de Duitse overheid ter hulp riep om paal en perk te stellen aan het gebrek aan burgerzin bij sommige van zijn dorpelingen. Geregeld kreeg men hier ook soldateninkwartiering bovenop. Met doktersattesten die vertelden dat er een besmettelijke ziekte in huis heerste, trachtte men wel eens die ongewenste gasten buiten de deur te houden. Men diende één groot bed per twee soldaten af te staan en wie dit bevel negeerde, moest het eigen bed opofferen. De burgers dienden ook te zorgen voor een behoorlijke strozak. Het strooisel voor de paarden werd wel geleverd door de legeroverheid. De bevolking was echter niet verplicht de soldaten eten en drinken te geven. Naast de verwoestingen en plunderingen zouden ook alle opeisingen nog te berde komen bij de aanvragen voor vergoedingen wegens geleden oorlogsschade. Nogal vaak ontvingen de eigenaars van de bevelvoerder der legereenheid “een bon”, met vermelding van het opgeeiste. Die kregen dan ‘t gemakkelijkst de waarde terugbetaald. De anderen, zonder geldig bewijs, hadden getuigen nodig en dan nog had het dikwijls heel wat voeten in de aarde om aan de centen te geraken. Tussen al die aanvragen zaten er, wat dacht u, ook een dik pak die de geleden schade schromelijk overdreven. (Men kon nooit weten of het niet lukte!). Van sommige landbouwers of handelaars die na de oorlog ineens fors uitbreidden, werd dan wel eens gefluisterd, al dan niet terecht, dat ze rijk geworden waren dankzij die oorlogsschade.
Geldwezen en economie Aan de monetaire stabiliteit die kenmerkend was voor de periode vóór 1914, maakte de Eerste Wereldoorlog een einde. Toen de oorlog onafwendbaar leek, daalde het vertrouwen in de bankbiljetten met een sneltreinvaart. Voor de banken vormden zich lange rijen wachtenden; ieder wilde zijn papiergeld omwisselen in goud of desnoods in zilver. Om het faillissement van de banken te voorkomen en kapitaalvlucht naar het buitenland tegen te gaan, schortten de nationale regeringen de onbeperkte inwisselbaarheid van bankbiljetten in goud op. Bij het naderen van de oorlog begon de bevolking zodanig veel op te potten, dat zelfs de
304
steuncomités, als het Nationaal Hulp- en Voedingscomité, en zelfs fabrieken (om de lonen te kunnen uitbetalen) gaven dergelijk noodgeld uit. Vaak werd de waarde op deze bankjes niet eens in franken of centiemen uitgedrukt, maar in “aankoopbons”, goed voor “250 gram wit brood’ of “3 rantsoenen brood”. De bons konden enkel in de eigen gemeente gebruikt worden en waren makkelijk na te maken. Op de gemeenteraad van Opwijk van 29 april 1918 werd, in een bijkomend agendapunt, gesproken over de mogelijkheid om eigen kasbons, dus gemeentelijk “noodgeld” uit te geven.
Zitting van den 29 April 1918 ... Sprekende daarna over de moeilijkheden der betalingen, uit oorzaak van het tekort aan pasgeld, wordt er eenpariglijk beslist van aan de Hoogere overheid de toelating te vragen om 5000 kasbons van 50 centiemen te mogen doen vervaardigen en vervolgens uitgeven. Het bedrag dezer bons, alleenlijk gangbaar in de gemeente Opwijck, zoude gelicht worden op de gemeentekas en uitbetaalbaar zijn, den 1 Juli 1919. Wellicht door het nabije einde van de oorlog werd dit plan blijkbaar niet uitgevoerd. In sommige buurgemeenten werd wel noodgeld gedrukt, in elk geval in Lebbeke.
Bezetterstijd De Duitsers drongen bezet België de Duitse tijd op. Aanplakbiljetten kondigden begin november 1914 aan dat de klok in België een uur vooruit gezet werd, op de normale “CentraalEuropese tijd”. L’heure boche werd door de bevolking echter niet aanvaard en men hield hardnekkig vast aan het Belgische uur. Om energie te besparen voerde de bezettende macht in de zomer van 1916 ook nog eens de zomertijd in. Bezetterstijd en Belgische tijd scheelden nu maar liefst twee uur. Deze ambigue situatie werd enigzins rechtgetrokken toen bekend geraakte dat de Franse regering (en dus waarschijnlijk ook de Belgische regering in Le Havre) eveneens op de zomertijd was overgegaan, zodat ook de meest rechtgeaarde patriot met gerust hart de klok een uur kon vooruitzetten, op de “vaderlandse tijd” (die nog steeds één uur achteruitliep op de Duitse tijd). Op 20 november 1916 maakte de Duitse overheid bekend dat vanaf 21 november alle openbare instellingen, hotels, winkels, restaurants, schouwburgen en bioscopen in Brussel om half
1914-1918: vier jaar bezetting
8 uur ‘s avonds (Belgische tijd) gesloten moesten worden. Niemand, behalve Duitsers en burgers van neutrale landen of van geallieerden van Duitsland, mocht op straat lopen zonder toestemming van de Kommandantur. Het leven in de hoofdstad werd elke dag een beetje moeilijker en somberder. Midden december 1916 werd het verplichte sluitingsuur in Brussel weer opgeheven, maar toen in 1917 in het Etappebebied de avondklok ingesteld werd, werd in één moeite door heel België verplicht te verduisteren. De mensen zaten van in de vroege vooravond in hun huizen opgesloten, een toestand die door de schaarste aan kolen, kranten en koffie en door het gebrek aan nieuws van familieleden en vrienden aan het front, aanzette tot piekeren en bijdroeg tot een sfeer van algehele ontmoediging.
Nazicht op leegstaande huizen Vermoedelijk met het oog op bijkomende inkwartiering van Duitse soldaten, vroeg de bezetter regelmatig inlichtingen betreffende eventueel leegstaande huizen in de gemeente. Het gemeentebestuur antwoordde steeds wijselijk dat er geen waren en dat er zelfs reeds een zekere woningnood bestond.
Opeising van alles en nog wat In de Geschiedenis van Opwijk, pag. 227-228 schrijft Jan Lindemans hierover: Dan is er de lange reeks verordeningen ter beperking van de vrijheid, verscherping van toezicht, vele plagerijen zonder eenig militair nut, opeischingen van alle slag: eerst moeten de duiven het ontgelden (winter 1914), dan volgen de notelaars, het sieraad der Brabantsche hofsteden (winter 1914-1915 en 1915-1916); --— einde Maart [1915] krijgt de gemeente haar eerste geldboete, 300 mark omdat een gaatje geboord werd in een telegraafpaal: de Duitschers beweerden dat het een aanslag was op hun verbindingslijnen, met een dynamietpatroon zou iemand den paal willen doen springen hebben (wanneer zeker niemand in de geheele gemeente ooit een dynamietpatroon aangeraakt had!); bovendien moesten, per beurten van twee uur, twee man gekozen onder de voornaamste ingezetenen de wacht
1914-1918: vier jaar bezetting
306
Dus heeft hij te kort 1739 – 1550 = 189 kilos Aan Mijnheer de Zivilkommissar beim Kaiserl. Kreischef, Brussel.
N° 1416 Opwijck, 6 October 1916. Heer Keizerlijke Kreischef, Brussel Ik ontvang zooeven het bericht dat de aanvraag tot het bekomen van een rijwieltoelating geweigerd is aan den heer August Van Mulders, hulpsecretaris mijner gemeente en aan en heer Petrus De Block schepene van openbare werken. Ik neem de vrijheid Ued. te doen opmerken dat onze gemeente zeer uitgestrekt is en 15 gehuchten telt. De heer August Van Mulders is gelast met alde optellingen en voorraadopgaven die vanwege de Duitsche overheid bevolen worden. Hij kan dit alles onmogelijk doen zonder gedurig het rijwiel te gebruiken. De heer Petrus De Block doet het nazicht der gemeentewerken die in de gansche gemeente door werkloozen uitgevoerd worden. Hij is ook verplicht van dagelijks met het rijwiel te rijden. Ik ben dus zoo vrij Ued. te vagen om deze beide heren eene rijwieltoelating te willen geven. De burgemeester (get.) B. De Smedt.
N° 142 Owijck, 15 Februari 1917. Heer Keizerlijke Kreischef, Antwoord op uw schrijven van 7 Februari, nummer 2306/v. Het paard van den brouwer De Roy Frans is reeds opgeëischt door de Duitsche overheid. N° 1473 Paardenlijst 13 Augusti 1918. Mijnheer de Kreischef, Gevolg op uwe bekendmaking van 1 Juni, nr. 29076.z. De landbouwer Frans Van Crombrugge onzer gemeente, bezit twee veulens die in den paardenlijst der gemeente nog niet ingeschreven zijn. Een der veulens is een bruin merrie, 8 maand. Het ander veulen is een bruin merrie, 9 maand.
N° 1997 Paardenlijst Opwijck, 22 Oogst 1918. Mijnheer de Kreischef, Het paard van Alfons Mostinckx, nummer 175 der paardenlijst onzer emeente, is wegens ziekte afgemaakt. Beschrijvng van het paard: grijs, merrie, 3 jaar. Gelief het dus uit onze paardenlijst te schrappen.
beginnen. Wij lezen hierover één en ander in de Opwijkse gemeentelijke uitgaande correspondentie: N° 13 Duiven Opwijck, 30 Juli 1916. Mijnheer de Kreischef, Als gevolg op de verordening van den heer Generaal-Gouverneur van 22 Juni over en houden van duiven, zenden wij U hierbij de lijst der in onze gemeente aangeschafte en verkochte duivenvoetringen. De lijst is niet volledig, aangezien verscheidene personen van de door hen aangeschafte en verkochte voetringen geene rekening gehouden hebben. Bij deze personen hebben wij dus de gevraagde inlichtingen niet bekomen.
N° 20
Verloren duiven
Opwijck den 5 December 1916. Mijnheer de Keizerlijke Kreischef, Als gevolg van de verordening van den 22 Juni 1916, van den Heer Gouverneur Generaal, heb ik de eer U te laten weten, dat ons de volgende aangiften gedaan zijn van duiven die uit hun hok zijn weggebleten. Lauweriers Louis Weyenberg N° 98 1915 Opwijck zwart-geschelpt De Boodt Petrus Eexken N° 136 1913 id. vos Mergan Jozef Broekstraat N° 1466 1913 id. blauw De Nil Adolf Droeshout N° 40161 1912 België blauw-geschelpt De Coninck Petrus id. N° 265 1916 Merchtem blauw De Coninck Petrus N° 24 id. Opwijck geschelpt-witpen De Brandt Joannes id. N° 592 1916 blauw 1915 en N° 377 1916 grijs Leemans Petrus Neerveldestr. N° 771 1916 blauw geschelpt en N° 778 1916 blauw geschelpt Leunis Edward Neerveldstr. N° 674 1916 gesteken en N° 378 1916 blauw en N° 731 1916 blauw en N° 139 1916 gesteken. Den Heere Keizerlijken Kreischef Brussel
Het postverkeer - zie hoofdstuk Soldatenbrieven.
Vanaf de winter 1914 moesten de duiven geslacht worden. De Duitsers vreesden spionage bij middel van de gevleugelde vrienden. Duivenspel was verboden. Alle “verloren” duiven moesten aangegeven worden. Na de oorlog was het voor de duivenmelkers weer van nul
Gevaar voor opeising van de kerkklokken Op 15 november 1915 stuurde deken F. Leyten van Asse een gestencilde brief aan alle pas-
308
mis wordt het houden van danspartijen geoorloofd, doch dit moet iedermaal aangevraagd worden, en goedgekeurd door het schepencollege. Deze besluiten zijn genomen door onzen gemeenteraad in zijne zitting van 9 November 1906 en 30 Mei 1907.
N° 906 Gezondheidspolitie Opwijck, den 21 December 1917. Mijnheer de Voorzitter, In antwoord op uwen brief van den 17 December laatstleden n° 55565, 3e afdeeling, hebben wij de eer de lijst der personen die gerechtigd zijn in onze gemeente een der vakken van geneeskunst uit te oefenen, U reeds sedert eenige dagen door brief n° 900, is toegezonden geweest. Terzelvertijd, laten wij U weten, dat door misslag de Heer Markey Emiel, geneesheer in heel- en vroedkunde, wonende in deze gemeente, Statiestraat n° 83, diploma Leuven 25 Juli 1910, op deze lijst niet is gebracht. De Heer Voorzitter van het Burgerlijk Bestuur te Brussel.
N° 929 Opwijck, 28 December 1917. Aan de Kommandantur Ternath, Gelief hierbij een aanvraag te vinden vanwege de zondagschool der gemeente, om een schoolfeest te geven op aanstaande 7 Januar
N° 1073 Gasthuizen Opwijck, 20 Februari 1918. Mijnheer de Zivilkommissar, Gevolg op uw schrijven van 12 Februari, nr. 25A56.z. 1. Er bestaat in de gemeente geen gasthuis. Er is enkel een gesticht voor ouderlingen en weezen. 2. Er zijn tegenwoordig in dit gesticht 60 ouderlingen en kinderen, waaronder twee teringlijders. 3. In dit gesticht kunnen geene zieken meer ondergebracht worden, aangezien alle plaatsen volzet zijn, vooral sedert de aankomst van fransche vluchtelingen. 4. Er bestaan verder geene gebouwen in de gemeente die als ziekenhuis kunnen ingericht worden. Alle gebouwen zijn ingenomen door de vluchtelingen.
Nr. 255 Maxenzele, 18 Februari ‘18 Krankenhuizen Mijnheer de Zivilkommissar, Koningsplein te Brussel In antwoord op uwen brief van 12 Februari 1918 Tageb. n° 25156-Z heb ik de eer Ued te laten weten dat er in onze kleine en arme gemeente geene krankenhuizen bestaan, noch gebouwen die tot zelfde doel kunnen ingericht worden. De d.d. Burgemeester
Waren de Duitsers op zoek naar een gebouw voor een Duits legerhospitaal verder van het front?
1914-1918: vier jaar bezetting
N° 1170 Danspartijen Opwijck, 27 Meert 1918. Mijnheer de Zivilkommissar, Als gevolg op uw schrijven van 1 December, zenden wij U hierbij eene aanvraag tot het openen van eene danszaal. Het schepencollegie is van oordeel dat deze aanvraag moet verworpen worden, 1° omdat er geene zaal bestaat, 2° omdat de inrichting van danspartijen aanleiding geeft tot kansspelen, verkwistingen, vechtpartijen en andere buitensporigheden, die altijd, en bijzonderlijk in deze omstandigheden moeten streng beteugeld worden, 3° omdat het politiereglement onzer gemeente het inrichten van danspartijen buiten de kermisdagen verbiedt.
N° 66 28 Sept. 1918. Aan de Kommandantur Assche, Aangezien onze veldwachter Jan Hermus dagelijks naar de Kommandantur Assche moet gaan en onze gemeente twee uren van Assche verwijderd is, nemen wij de vrijheid U te verzoeken hem een reispas te willen geven om per rijwiel van Opwijck naar Assche te rijden.
N° 78 30 September 1918. Aan de Kommandantur Assche, Als gevolg op nummer 23 van uwen omzendbrief van 25.9.18, melden wij U dat wij een rijwiel ter beschikking hebben zonder banden. Banden hebben wij ons niet kunnen aanschaffen aangezien zij reeds moesten ingeleverd worden. Gelief ons te laten weten of wij dat rijwiel morgen moeten inleveren. (get.) B. De Smedt.
(1) Vellekensfabriek op Spindershof, op Mansteen aan de beek (oud hof Vereertbrugghen). (2) Klodden: vleesafval?
De pers onder de bezetting Bij het uitbreken van de oorlog stelde de Belgische overheid al in september 1914 de censuur in om te vermijden dat de invallers inlichtingen zouden krijgen over troepenbewegingen. In de dagbladen waren er dan ook veel blanco ruimten te vinden. Op De Belgische Standaard na, verschenen alle Belgische dagbladen achter het front. Onze mensen bleven dus voor een groot gedeelte gedurende meer dan vier jaar verstoken van objectief nieuws langs de geschreven pers. Uiteraard verschenen wel Duitse (propaganda) bladen en ook wel enige sluikpers, o.a. La Libre
310
bedanken U.E. insgelijks voor al de milde giften die wij door de tusschenkomst van Amerika voor onze armen en voor de bewoners van afgebrande huizen hebben ontvangen. Zonder uwe edelmoedige tusschenkomst hadde onze diepbeproefde bevolking nog grooter gebrek aan levensmiddelen, kleedingstukken en andere behoeften geleden. Aanvaard, Mijnheer de Minister, met onze herhaalde dankbetuigingen de verzekering onzer eerbiedigste gevoelens. De Burgemeester & schepenen. De Raad neemt daarna ook nog kennis van het antwoord van den heer Minister van Amerika op voormelden brief, hetwelk luidt als volgt: 2292 American Legation, Brussels Messieurs, J’ai bien reçu votre lettre du 25 Février et vous remercie vivement, ainsi que la population de votre commune, des sentiments que vous avez exprimés à l’égard de l’Amérique et auxquels je suis très sensible. Veuillez agréer, Messieurs, l’assurance de ma considération la plus distinguée. (signature illisible) Messieurs les Membres du Conseil Communal Opwijck.
Zitting van 7 Januari 1916 De heer Burgemeester maakt aan den Raad nog kenbaar, dat als gevolg aan het bevel der Duitsche overheid van door het Schepencollege eenen vertaler te benoemen voor het vertalen der duitsche briefwisselingen het College den heer August Van Mulders in deze hoedanigheid heeft aangesteld.
Zitting van den 30 Maart 1916 De Raad, gezien den brief van den heer Zivilkommissar beim Kaiserl. Kreischef Brussel, van den 11 Maart 1916, n° 342 Z, aangaande de verbruiksregeling der aardappelen, neemt desaangaande de volgende besluiten: Het dagelijksch rantsoen aardappelen aan de behoeftigen toe te kennen wordt vastgesteld op 300 grammen en voor de kinderen onder de 7 jaar op 200 grammen. Aangezien de gemeentesoep in de gemeente niet is ingericht. Moet het rantsoen hiervoor niet verminderd worden. Er bestaat in het steunkomiteit onzer gemeente een stapel aardappelen, welke gratis zullen uitgedeeld worden, volgens bovenvermeld rantsoen, uitsluitelijk aan de noodlijdenden. De uitdeelingen zullen geschieden per veertien dagen en met aarappelkaarten die elk zal ontvangen. Aan degenen die van de uitdeelingen niet genieten zal er voortgegaan worden met geleibrieven af te leveren, voor de aankoop bij de voortbrengers. Voor de bemiddelde standen zal er op de geleibrieven enkel tegen 150 grammen per persoon en per dag toegestaan worden. Bij de aardappelendeelingen en
1914-1918: vier jaar bezetting
bij het afleveren van geleibrieven zal er nagezien worden of de betreffende persoon volgens de voorraadsopgave van 6e Maart, zelf geenen voorraad meer bezit.
Zitting van 24 Juni 1916 De gemeenteraad, Gezien de brief van den heer Th. Janssens, Voorzitter van het provinciaal hulp- en voedingskomiteit, aangaande de inrichting eener SamenwerkendeMaatschappij der gemeentemagazijnen van Brabant, Gemachtigt het College van Burgemeester en Schepenen van in den naam der gemeente deel te 4 Mars 1915 nemen, aan deLe inrichting van de SamenwerkendeMaatschappij genaamd: De gemeentemagazijnen der Provincie Brabant, waarvan het ontwerp der statuten hieraan is gehecht; van 18 deelen in te schrijven bij bovenvermelde Maatschappij en van 5 ten honderd te storten op ieder van de deelen. Een kediet van 1000 franken is ten dien einde ingeschreven op de begrooting van 1916. Dit krediet zal gedekt worden door de gewone inkomsten der gemeente. De Raad benoemt de heeren De Block Pieter, schepen en De Smedt Frans, raadslid als afgevaardigden bij de eerste vergadering der in te richten samenwerkende maatschappij. Ingeval eene van deze leden aan eene vergadering zoude afwezig zijn, geeft deze aan den anderen volmacht om hem te vertegenwoordigen.
Zitting van 18 Juli 1916 De Raad, gezien den brief van den heer Voorzitter der provinciale oogst-commissie van Brabant, dagtekeenende van den 9 Juli 1916, die de inrichting voorschrijft van eene lokale oogst-commissie in iedere gemeente, gaat na bespreking over tot de benoeming van de leden der vermelde Commissie, dewelke samengesteld wordt als volgt: 1. De Coster Emiel, schepen, dienstdoende als burgemeester 2. De Smedt Jozef en Vereertbrugghen Jan-Baptist, landbouwers, die meer dan 1 hectaren land bezitten; De Smedt Jozef behoort tot het lokaal Comiteit. 3. Van Mulders Jozef en Geeurickx Henri, landbouwers, die minder dan 1 hectaar land bezitten; 4. De Donder Jan-Baptist en Marievoet Jan, verbruikers.
Zitting van den 11 Augusti 1916 Sprekende over het in te richten gemeentemagazijn en de benoeming van den desaangaanden Bestuurder, wordt er hierover beslist, van den verkoop van het suiker en andere eetwaren dat er binnen eenige dagen zal gedaan worden, voorlopig nog te doen uitvoeren door het personeel van het lokaal komiteit en van later hiervoor een definitief
312
1914-1918: vier jaar bezetting
Zitting van den 11 October 1917
Zitting van den 29 April 1918
Sprekende daarna over het aangaan eener leening, wordt er met zeven stemmen tegen twee beslist van eene leening van vijftig duizend franken aan te gaan bij de Raifeissenkassen, welke som som door deze Maatschappij reeds gedeeltelijk verschoten is voor oorlogskosten, toelagen aan het voedingskomiteit en aan het werk der kindermelk, betalingen van jaarwedden, enz. Stemmen ja: M.M. De Coster Emiel, De Block Pieter, Lindemans, Vereertbrugghen, Van Lembergen en Willems. Stemmen neen: M.M. De Smedt Frans en Wijnants.
De secretaris geeft daarna lezing van eenen brief van de heer Zivilkommissar, handelende over de aangiften der landbouwers van hunne parceelen grond bebouwd met aardappelen en haver, de nameting der bebouwde oppervlakte en de desaangaande te vormen Kommissie. Na deze quaestie breedvoerig te hebben besproken wordt de bedoelde Kommissie samengesteld als volgt: De Smedt Benoit, Burgemeester – Voorzitter De Block Pieter, schepen – Plaatsvervanger Heyvaert Adolf – Gemeentesecretaris Vereertbrugghen Jan – Grooten landbouwer De Smedt Jozef – Kleine landbouwer Wijnants Fernand, notaris – burger die geen land bewerkt en lid is van het plaatselijk Komiteit Temmerman Jozef, bediende, burger die geen land bewerkt;
Zitting van den 13 December 1917 De Raad neemt kennis van eenen brief van eenen heer Zivilkommissar, dagteekenende van 5 December laatstleden, aangaande het voorbehoud van eene bepaalde hoeveelheden kolen, voor elke gemeente van het Arrondissement Brussel, welke kolen zich bevinden onder toezicht van het Kolenkomiteit bij den Zivilkommissar, in verscheidene stapelplaatsen van het Arrondissement Brussel. Overwegende dat om de reserves onmiddellijk te kunnen betalen er een voorschot van 2 frs. per inwoner moet gestort worden, in de Société Générale de Belgique, op rekening “Charbons réserve Brussel – Land”. Na bespreking, wordt er met eenparige stemmen beslist, van desaangaande eerst uitleg te vragen aan den heer De Donder, van Merchtem, lid van bovenvermelde kolenkomiteit en dan in de eerstkomende zitting eene beslissing te nemen.
Zitting van den 15 Juni 1918 Sprekende daarna over de nachtwachten wordt er beslist van deze volgens noodzakelijk te vermeerderen en de desaangaande kontroleurs van twee op vier te brengen. De Raad onderzocht vervolgens eenige aanvragen tot het bekomen van een nachtbewijs. Na bespreking wordt er desaangaande beslist van iedere aanvraag te onderzoeken en geene bewijzen af te leveren aan verdachte persoonen.
Zitting van den 6 December 1918 Zitting van den 8 Februari 1918 Na breedvoerig te hebben gesproken over het aanwerven van landen in de gemeente, voor het kweeken van meelhoudende vruchten, dewelke er volstrekt noodig zijn voor het bereiden der Volkssoep, wordt er desaangaande eene Commissie benoemd, dewelke zich zal gelasten met het aanwerven van bedoelde gronden. Deze Commissie is samengesteld uit de heeren De Coster Emiel, en De Block Pieter, schepenen en Vereertbrugghen Jan, raadslid. Sprekende daarna nog over het aangaan van leeningen bij de Maatschappij van het Gemeentekrediet of bij de Raiffeisenkassen, wordt er beslist van de noodige leeningen in ‘t vervolg aan te gaan bij de Raiffeisenkassen.
Zitting van den 13 April 1918 Sprekende over de meting der parceelen graangewassen van den oogst van 1918, worden de heeren Van Mulders Jozef, De Donder Jan, Geeurickx Henri en Steppé Leo, aangesteld om deze bewerkingen te verrichten.
Zie hoofdstuk Het einde van de oorlog.
Nasleep van de oorlog Zitting van den 8 Mei 1919 De Raad neemt kennis van den inhoud van eenen omzendbrief van den heer Voorzitter van het Nationaal Comiteit waarin deze op verzoek van den heer Minister van Bevoorrading de gemeentebesturen oplegt om tusschen te komen voor 25%, in den onderstand verleend aan de werkelozen. Mijnheer Louis Lindemans geeft uitleg over het toekennen van den onderstand aan de werkeloozen, en de werkzaamheden van de afzonderlijke afdeelingen van het lokaal Komiteit gedurende den oorlog. Hij brengt hulde aan de Eerw. Zusters Martia en Verona van het gasthuis voor de buitengewone diensten die zij bewezen hebben in het bereiden der volkssoep en ook aan Mad. (Fernand) Wijnants voor hare bijzondere toewijding in het werk der kindermelk.
Zitting van den 14 Mei 1919 Alvorens de besprekingen der dagorde aan te vangen, geeft de heer Voorzitter kennis van de be-