VERSLAG VAN DE WERKZAAMHEDEN OVER DE PERIODE 1 SEPTEMBER 2006 tot 1 SEPTEMBER 2008
College van beroep voor de examens aan de Universiteit Utrecht ex artikel 7.60 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek Heidelberglaan 8, 3584 CS Utrecht Telefoon 030 – 253 3075 / 253 1745 / 253 4004
November 2008
Inhoudsopgave
Blz. I.
Inleiding
4
II.
Wettelijke regelingen en bevoegdheid van het College
6
III.
Samenstelling van het College van beroep voor de examens en het secretariaat
9
IV.
Contacten met de Colleges van de zusterinstellingen
11
V.
Een overzicht van de beroepszaken
12
VI.
Aanvulling op het vorig jaarverslag van beroepen die een vervolg bij de Rechtbank en/of Raad van State hebben gehad.
15
VII.
Samenvattingen van de uitspraken van het College in de periode 1 september 2006 tot september 2008
17
Bijlagen:
Tekst van de artikelen 7.60 t/m 7.63 WHW Reglement van Orde
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
2
Lijst met gebruikte afkortingen BIO
Biologie
BMW
Biomedische Wetenschappen/Biomedical Sciences
B&O
Bestuurs- en organisatiewetenschap
Buiten-univ.
Buiten-universitair
DGK
Diergeneeskunde
ECO
Economie
FAC
Faculteit
FAR
Farmaceutische wetenschappen
GEO
Geowetenschappen
GGL
Godgeleerdheid
GNK
Geneeskunde
IVLOS LET
Interfaculteit instituut voor lerarenopleiding, onderwijsontwikkeling en studievaardigheden Letteren
N&S
Natuur- en sterrenkunde
RGL
Rechtsgeleerdheid
SCH
Scheikunde
SW
Sociale wetenschappen
W&I
Wiskunde en informatica
w.staf
Wetenschappelijke staf
WIJS
Wijsbegeerte
De Universiteit Utrecht heeft de volgende indeling van faculteiten: Faculteit Bètawetenschappen: Departementen Biologie, Farmaceutische Wetenschappen, Informatica, Natuur- en Sterrenkunde, Scheikunde, Wiskunde. Faculteit Diergeneeskunde Faculteit Geesteswetenschappen: Departementen: Geschiedenis en Kunstgeschiedenis, Godgeleerdheid, Media- en Cultuurwetenschappen, Moderne talen, Nederlands, Wijsbegeerte. Faculteit Geneeskunde Faculteit Geowetenschappen: Departementen: Aardwetenschappen, Fysische Geografie, Milieu en Innovatiewetenschap, Sociale Geografie en Planologie,. Faculteit Rechtsgeleerdheid, Economie en Bestuurs- en Organisatiewetenschap (REBO): Departementen: Rechtsgeleerdheid, Economie, Bestuurs- en Organisatiewetenschap. Faculteit Sociale Wetenschappen: Departementen: Algemene Sociale Wetenschappen, Maatschappijwetenschappen, Methoden & Technieken, Pedagogische en Onderwijskundige wetenschappen, Psychologie. Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
3
I. Inleiding. Dit verslag van het College van beroep voor de examens (hierna: het College) heeft betrekking op de periode 1 september 2006 tot 1 september 2008 en beslaat dus twee academische jaren, het studiejaar 2006/2007 en het studiejaar 2007/2008. Aan de volgende onderwerpen wordt aandacht besteed: Samenstelling van het College en het secretariaat; Contacten met de Colleges van de zusterinstellingen ; Een overzicht van de beroepszaken; Aanvulling op het vorige jaarverslag van beroepen die een vervolg bij de Rechtbank en/of Raad van State hebben gehad; Samenvattingen van de uitspraken van het College in de verslagperiode. De tekst van de wettelijke regelingen over inrichting en functioneren van het College is als bijlage bij dit verslag gevoegd. Bindend studieadvies In het studiejaar 2004/2005 is het bindend studieadvies voor het eerst ingevoerd bij de opleidingen rechten en psychologie. In het studiejaar 2005/2006 kwamen daar de opleidingen wijsbegeerte, farmacie en economie bij. In het studiejaar 2006/2007 is het bindend studieadvies uitgebreid tot de opleidingen aardwetenschappen, algemene sociale wetenschappen, culturele antropologie, diergeneeskunde, geschiedenis, milieu-maatschappijwetenschappen, milieunatuurwetenschappen, natuurwetenschap en innovatiemanagement, onderwijskunde, pedagogiek, sociale geografie en planologie, en sociologie. Met ingang van het studiejaar 2007/2008 zijn daar nog de volgende opleidingen aan toegevoegd: Arabische taal en cultuur, communicatie- en informatiewetenschappen , Duitse taal en cultuur, Engelse taal en cultuur, Franse taal en cultuur, godgeleerdheid, Italiaanse taal en cultuur, Keltische talen en cultuur, kunstgeschiedenis, liberal arts & sciences, literatuurwetenschap, muziekwetenschap, Nederlandse taal en cultuur, Portugese taal en cultuur, Spaanse taal en cultuur, taal- en cultuurstudies, taalwetenschap en theater-, film- en televisiewetenschap. In de toekomst krijgen meer opleidingen een bindend studieadvies. Het secretariaat van het College heeft de eerste drie jaren gesprekken gevoerd bij opleidingen die voor het eerst met het bindend studieadvies werkten, waarbij is bekeken hoe de procedure met betrekking tot het uitbrengen van dit advies kan worden afgestemd op de eventuele vervolgprocedure bij het College. Uitgangspunt daarbij is geweest dat de student zo spoedig mogelijk uitsluitsel moet hebben over het studieadvies en over de uitkomst van een daartegen ingesteld beroep. Daartoe is afgesproken dat faculteiten zo veel mogelijk vóór het uitbrengen van het definitieve studieadvies een gesprek met de student hebben, zodat in de vervolgprocedure de poging tot minnelijke schikking achterwege kan worden gelaten en de student sneller een beslissing van het College heeft. Ook is besproken wat de faculteiten kunnen doen om te voorkomen dat verzoeken om een voorlopige voorziening worden ingediend, die door de voorzitter van het College in een aparte zitting, voorafgaand aan de beroepsprocedure, moeten worden behandeld. Ondanks de toename van het aantal opleidingen waar een bindend studieadvies is ingevoerd, is het aantal beroepszaken hierover beperkt gebleven. De door het secretariaat gevoerde gesprekken hebben hier ongetwijfeld toe bijgedragen. In deze verslagperiode zijn twee uitspraken door het College gedaan over een bindend studieadvies (CBE 1383, 1472).
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
4
Masterberoepen. Als gevolg van de invoering van het Bachelor-master systeem in het studiejaar 20022003 heeft het College sinds de zomer van 2003 ook te maken met beroepen van studenten tegen de afwijzing van hun verzoek om toelating tot een masteropleiding aan de Universiteit Utrecht. Deze masterberoepen zijn in vorige verslagen in een apart overzicht opgenomen. Ook met betrekking tot het studiejaar 2006/2007 zijn de masterberoepen in een apart overzicht opgenomen. In het studiejaar 2007/2008 waren er geen masterberoepen. Universiteit voor Humanistiek (UvH) Sinds een groot aantal jaren vormt een aantal leden van het CBE tevens het CBE voor de UvH. Het CBE van de UvH bestaat uit drie leden. Het secretariaat van het CBE van de UU is tevens het secretariaat van het CBE voor de UvH. In het verleden is een aantal beroepen ingediend, waarvan enkele tot een uitspraak hebben geleid. Ook in deze verslagperiode is er éénmaal een beroep op het CBE van de UvH gedaan. Tot een uitspraak heeft dit niet geleid aangezien het beroep kort voor de zittingsdatum door appellant is ingetrokken.
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
5
II. Wettelijke regelingen en bevoegdheid van het College. Elke universiteit en hogeschool heeft een College van beroep voor de examens. In de artikelen 7.60 t/m 7.63 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is de samenstelling en de rechtsgang van dit College geregeld en staat omschreven tegen welke beslissingen een belanghebbende (in de regel een student, maar het kan ook een examinator zijn) beroep kan instellen. Het College oordeelt over beslissingen van examencommissies en examinatoren en voorts over beslissingen met betrekking tot het bindend studieadvies; de vaststelling van het aantal behaalde studiepunten in verband met de tempobeurs en het eerste jaar van de prestatiebeurs; een colloquium doctum en het wegwerken van deficiënties; de toelating tot examens; het (tijdstip van) behalen van het afsluitend examen in verband met de prestatiebeurs; de toelating tot de universitaire eerstegraads lerarenopleidingen; de toelating tot een masteropleiding (met ingang van het studiejaar 2002/2003). De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt (in afwijking van de Algemene wet bestuursrecht) vier weken. Een te laat ingediend beroepschrift wordt in beginsel niet meer inhoudelijk behandeld. Elke beslissing behoort te vermelden bij wie en binnen welke termijn daartegen kan worden opgekomen. Om termijnoverschrijding te voorkomen kan binnen de beroepstermijn een pro forma beroepschrift (d.w.z. een beroepschrift zonder gronden) worden ingediend en kunnen later in een aanvullend beroepschrift de gronden worden aangegeven. In spoedeisende zaken kan een verzoek om een voorlopige voorziening worden ingediend, waarop door de voorzitter van het College wordt beslist. Voordat het College een beroepschrift in behandeling neemt zendt het dit door naar het orgaan waartegen het beroep is gericht (ingeval het beroep is gericht tegen een examinator wordt het beroepschrift naar de voorzitter van de desbetreffende examencommissie gestuurd), met uitnodiging om in overleg met betrokkene(n) na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk is. De voorzitter van het College kan beslissen om de procedure van de minnelijke schikking achterwege te laten. De term ‘minnelijke schikking’ kan overigens verwarring wekken. Het gaat er daarbij om dat de betrokkene eerst zijn bezwaren tegen de bestreden beslissing voorlegt aan degene die de beslissing waartegen de bezwaren zich richten heeft genomen. Binnen drie weken moet het desbetreffende orgaan aan het College de uitkomst van het overleg meedelen en, indien geen minnelijke schikking is bereikt, een verweerschrift indienen. Het beroep wordt vervolgens in de meeste gevallen op een openbare zitting van het College behandeld: de behandelende kamer bestaat uit een voorzitter, die jurist is, en twee of vier overige leden. Het College kan een beroep niet-ontvankelijk of ongegrond verklaren of gegrond achten en de bestreden beslissing vernietigen. Het College is volgens de wet niet bevoegd zelf een nieuwe beslissing nemen. Verder is het zo, dat het College niet zonder meer zijn eigen belangenafweging of zijn eigen visie over te maken keuzen als uitgangspunt kan nemen bij het toetsen van een besluit. In de wet staat aangegeven dat het College slechts mag toetsen of een besluit in strijd is met het recht.
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
6
Sinds 1 januari 1994 kan een belanghebbende tegen een uitspraak van het College beroep instellen bij een rechtbank (sector bestuursrecht) en eventueel daarna nog hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze rechters hebben uitdrukkelijk overwogen dat het College een bestuursorgaan is (zodat het zich dient te houden aan de regels die bijvoorbeeld in de Algemene wet bestuursrecht zijn gesteld over het nemen van besluiten door bestuursorganen) en dat het bij het instellen van beroep bij het College gaat om administratief beroep. Overigens moeten ook de examinator en de examencommissie worden beschouwd als bestuursorganen. Hun besluiten moeten dus voldoen aan de regels zoals met name in de Algemene wet bestuursrecht neergelegd: zorgvuldige voorbereiding, motivering, beslistermijnen, belangenafweging; verbod van onevenredigheid; beginselen van behoorlijk bestuur. Een wezenskenmerk van administratief beroep is dat het beroepsorgaan een besluit kan nemen dat in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het College is evenwel niet bevoegd zelf een nieuwe beslissing te nemen. Ook moet het College bij zijn beoordeling van een besluit soms juist terughoudendheid in acht nemen. Als beroep tegen een beoordeling van een tentamen of een scriptie wordt ingesteld, toetst het College of die beoordeling voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is onderbouwd. Verder geldt echter dat zo’n beoordeling tot de discretionaire bevoegdheid van de examinator/examencommissie behoort. Dit brengt in feite mee dat het College de vraag of zo’n beoordeling op goede gronden berust zeer terughoudend toetst; slechts als er strijd is met enige regel van geschreven of ongeschreven recht kan zo’n beoordeling worden vernietigd. Beslissingen van examinatoren/examencommissies waartegen beroep mogelijk is, betreffen niet alleen de beoordeling van een tentamen of een scriptie. Het kan ook gaan om andere beslissingen, zoals bijvoorbeeld over een verzoek tot verlenging van de geldigheidsduur van tentamens, verplicht overstappen van een oud naar een nieuw curriculum, een vrij doctoraalprogramma, een verzoek om vrijstelling of de wijze waarop een tentamen dient te worden afgelegd. Als tegen een uitspraak van het College beroep wordt ingesteld bij de rechtbank toetst die rechter of het College zijn werk wel goed heeft gedaan en dus slechts indirect of de examinator of de examencommissie wel het juiste besluit heeft genomen. De terughoudendheid die het College bij zijn toetsing in acht neemt, maakt dan dat het niet altijd gemakkelijk is voor de rechter om in het kader van het beroep bij hem tot de kern van de zaak door te dringen. Daarvoor is vaak van belang dat de oorspronkelijke partij (de examinator of de examencommissie) tevens bij het geding wordt betrokken: die kan de inhoudelijke vragen van de rechter het best beantwoorden als het gaat om zaken als de beoordeling van een tentamen of een scriptie en de daarbij gehanteerde beoordelingscriteria of de beslissing om vrijstelling te verlenen van het afleggen van één of meerdere tentamens of de beslissing om een voorgelegd vrij doctoraal programma al dan niet goed te keuren. Gelet op de terughoudendheid bij zijn toetsing en op de aan hem voorgeschreven toetsingsnorm (of een beslissing in strijd is met het recht), stelt het College zich feitelijk op als een onafhankelijke instantie met rechterlijke kenmerken. Dat impliceert dat het College in beginsel in een procedure bij een rechter geen uitvoerig verweerschrift indient (de argumentatie van het oordeel moet immers in de uitspraak van het College zijn gegeven en het zou niet juist zijn om in een verweerschrift allerlei argumenten aan te voeren die niet in die uitspraak zijn verwerkt maar die wel aan het oordeel van het College ten grondslag hebben gelegen) en dat het College in beginsel zich niet laat vertegenwoordigen op de zitting van de rechter. Hier zijn echter wel uitzonderingen op. Aan een oproep om te verschijnen geeft het College uiteraard gehoor. Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
7
Maar ook als het gaat om een uitnodiging om te verschijnen, besluit het College in een enkel geval om –in afwijking van zijn gedragslijn- toch te gaan. Zo heeft de rechtbank Utrecht in eerdere zittingszaken duidelijk gemaakt er prijs op te stellen en er eigenlijk ook vanuit te gaan dat het College gehoor geeft aan een uitnodiging om ter zitting te verschijnen. Voorts gaat het College samen met de betrokkene van de desbetreffende faculteit naar een zitting indien de faculteit daar op aandringt. Het secretariaat van het College overlegt na ontvangst van het beroepschrift en na de uitnodiging voor de zitting met de faculteit en adviseert waar nodig.
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
8
III. Samenstelling van het College en het secretariaat Het College is verdeeld in twee vaste kamers van elk vijf leden en vijf plaatsvervangende leden. De kamerindeling wordt aan het begin van het academische jaar door de voorzitter, na overleg met de leden en de plaatsvervangende leden, vastgesteld. In uitzonderingsgevallen wordt een beroep behandeld door de derde kamer, die uit drie leden bestaat en per keer wordt samengesteld. Het secretariaat van het College werd tijdens de verslagperiode gevoerd door mevr. mr. S. Polak en mevr. M.W. Batteljee LL B.
Op 1 september 2006 had het College de volgende samenstelling: Leden
Geleding
mr. H. Bolt (vz.) mevr. mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk (plv. vz.) prof.dr. B. Hessel (plv.vz.) mevr. prof .mr. G.T.J.M. Jurgens (plv.vz.) dr. J.A. Wagenaar mevr. drs. I.E. van Delden mevr. dr. P. Holthuizen mevr. prof. dr. ir. A.G. van der Lippe mevr. D. Bakker mevr. K.S.S.W. van Lijden
buiten-univ. buiten-univ. w.staf w.staf w.staf buiten-univ. w.staf w.staf student student
Fac.
RGL RGL GGL GNK SW B&O GNK
Benoemd tot 01-10-2007 01-09-2009 01-09-2008 01-09-2009 01-03-2009 01-08-2008 01-02-2009 01-11-2008 01-03-2007 01-11-2006
plaatsvervangende leden dr.mr. P.J. Engelen prof. dr. P.A. Koolmees dr. W.J.M. Peeters prof. mr. dr. H.L.C. Hermans dr. A.J.C. Manders prof. dr. D.J. van der Horst drs. L.C. Palm mevr. dr. E.J.A. Broekhuis H. Asper Mevr. A.M. Morée
w.staf w.staf w.staf buiten-univ. w.staf w.staf w.staf w.staf student student
ECO DGK LET B&O BIO N&S GEO N&S RGL
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
01-03-2009 01-01-2009 01-12-2008 01-01-2007 01-05-2007 01-11-2008 01-05-2008 01-09-2009 01-09-2007 01-11-2006
9
Op 1 september 2007 had het College de volgende samenstelling: Leden
Geleding
mr. H. Bolt (vz.) mevr. mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk (plv. vz.) prof.dr. B. Hessel (plv.vz.) mevr. prof .mr. G.T.J.M. Jurgens (plv.vz.) dr. J.A. Wagenaar mevr. drs. I.E. van Delden mevr. dr. P. Holthuizen mevr. prof. dr. ir. A.G. van der Lippe mevr. D. Bakker mevr. M.J.M. Meijs
buiten-univ. buiten-univ. w.staf w.staf w.staf buiten-univ. w.staf w.staf student student
Fac.
RGL RGL GGL GNK SW B&O GNK
Benoemd tot 01-10-2007 01-09-2009 01-09-2008 01-09-2009 01-03-2009 01-08-2008 01-02-2009 01-11-2008 01-03-2008 01-11-2007
plaatsvervangende leden dr.mr. P.J. Engelen prof. dr. P.A. Koolmees dr. W.J.M. Peeters prof. mr. dr. H.L.C. Hermans prof.dr. W.B. Schaufeli prof. dr. D.J. van der Horst drs. L.C. Palm mevr. dr. E.J.A. Broekhuis H. Asper Mevr. A. Abbring Veenemans
w.staf w.staf w.staf buiten-univ. w.staf w.staf w.staf w.staf student student
ECO DGK LET SW BIO N&S GEO N&S LET
01-03-2009 01-01-2009 01-12-2008 01-01-2010 01-05-2010 01-11-2008 01-05-2008 01-09-2009 01-09-2007 01-11-2007
De samenstelling aan het eind van de verslagperiode zag er als volgt uit: Leden
Geleding
mr. H. Bolt (vz.) mevr. mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk (plv. vz.) prof.dr. B. Hessel (plv.vz.) mevr. prof .mr. G.T.J.M. Jurgens (plv.vz.) dr. J.A. Wagenaar mevr. drs. I.E. van Delden mevr. dr. P. Holthuizen mevr. prof. dr. ir. A.G. van der Lippe mevr. L.C.M. Berkvens dhr. T.D. Sigterman
buiten-univ. buiten-univ. w.staf w.staf w.staf buiten-univ. w.staf w.staf student student
Fac.
RGL RGL GGL GNK SW SW RGL
Benoemd tot 01-10-2010 01-09-2009 01-09-2008 01-09-2009 01-03-2009 01-08-2010 01-02-2009 01-11-2008 01-03-2008 01-10-2008
plaatsvervangende leden dr.mr. P.J. Engelen prof. dr. P.A. Koolmees dr. W.J.M. Peeters prof. mr. dr. H.L.C. Hermans prof.dr. W.B. Schaufeli prof. dr. D.J. van der Horst drs. L.C. Palm mevr. dr. E.J.A. Broekhuis H. Asper Mevr. A. Abbring Veenemans
w.staf w.staf w.staf buiten-univ. w.staf w.staf w.staf w.staf student student
ECO DGK LET SW BIO N&S GEO N&S LET
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
01-03-2009 01-01-2009 01-12-2008 01-01-2010 01-05-2010 01-11-2008 01-05-2011 01-09-2009 01-09-2008 01-11-2008
10
IV.
Contacten met de Colleges van de zusterinstellingen
De colleges hebben elkaar, evenals voorgaande jaren, op de hoogte gehouden van hun uitspraken. Het landelijk overleg tussen de secretarissen van de Colleges heeft op 29 maart 2007 plaatsgevonden aan de Universiteit Nijmegen. Tijdens deze bijeenkomst is o.a. gesproken over procedures en zitting in de Engelse taal en het via e-mail indienen van een beroep.
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
11
V.
Overzicht van de beroepszaken
Overzicht van de ingediende en afgehandelde beroepen in de periode 1 september 2006 tot 1 september 2008. In het overzicht zijn alleen de beroepen die in de verslagperiode zijn afgehandeld opgenomen. De beroepen die in de verslagperiode zijn ingediend maar nog niet zijn afgehandeld, worden in het volgende verslag opgenomen. M.b.t. het studiejaar 06/07: Er was één beroep met betrekking tot de tempobeurs. Dit beroep is minnelijk geschikt. Er was eveneens één beroep inzake een bindend studieadvies. Dit beroep is gegrond verklaard (zie verderop in dit verslag bij CBE 1383).
faculteiten
IVLOS
B&O
ECO
RGL
DGK
GEO
SW
GNK
LET
WIJS
FAR
TOTAAL
aantal beroepen
1
1
3
30
5
3
11
9
8
1
4
76
2
8
1
6
3
2
1
ingetrokken
Ingetrokken na zitting
1
minnelijke schikkingen
1
(kennelijk) niet-ontvankelijk (kennelijk) ongegrond
23
1
4
1
2
4
1
7
3
2
2
2
2
2
18
1
2
2
1
10
2
2
1
16
(kennelijk) gegrond
4
2
Gedeeltelijk gegrond
1
1
College niet bevoegd
1
1
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
6
12
Masterberoepen: faculteiten
GNK
GEO
LET
TOTAAL
aantal beroepen
1
2
2
5
ingetrokken
1
1
minnelijke schikkingen
1
2 2
3
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
13
M.b.t. het studiejaar 07/08: Er was één beroep inzake een bindend studieadvies. Dit beroep is niet ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding gegrond verklaard (zie verderop in dit verslag bij CBE 1472). faculteiten
Admissions office
BIO
ECO
RGL
GEO
SW
GNK
LET
BMW
FAR
TOTAAL
aantal beroepen
2
1
6
22
4
14
4
14
2
6
75
ingetrokken
2
1
10
5
1
1
25
Geschikt na zitting
1
1
minnelijke schikkingen
(kennelijk) ongegrond
2
1
Ingetrokken na zitting
(kennelijk) nietontvankelijk
3
3
1
4
1
1
1
1
(kennelijk) gegrond
4
2
4
1
1
1
1
4
Gedeeltelijk gegrond
8
1
1
2
1
2
9
6
1
1
Voorl.voorz. afgewezen College niet bevoegd
7
1
Voorl.voorz. toegewezen
22
1
1
1
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
1
1
14
VI. Aanvulling op beroepen uit het vorig jaarverslag die een vervolg bij de Rechtbank en/of Raad van State hebben gehad. 31 maart 2006 CBE 1339 Geneeskunde Verweerster heeft op 30 november 2005 een beslissing genomen als vervolg op haar beslissing van 15 juli 2005 en naar aanleiding van de uitspraak van het College d.d. 14 juni 2005 (CBE-1276). In deze beslissing van 30 november 2005 heeft verweerster opgenomen dat appellant zijn doctoraal examen dient te hebben behaald vóór 1 september 2006. Volgens verweerster is dit een redelijke termijn. Het College is van oordeel dat de stelling van appellant dat verweerster achteraf niet een termijn zou mogen bepalen onjuist is. Een redelijke termijn is naar het oordeel van het College niet oneindig. Het College is van oordeel dat verweerster met het nemen van het bestreden besluit en de aanvullingen die zij daarop ter zitting heeft gegeven geen onjuiste uitwerking heeft gegeven aan zijn eerder gegeven uitspraak. Beroep ongegrond. Appellant heeft beroep bij de rechtbank ingesteld. Op 5 januari 2007 heeft de rechtbank Den Bosch uitspraak gedaan (zaaknummer AWB 06/2515). De rechtbank overweegt dat de examencommissie voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser en een voldoende termijn heeft gesteld aan eiser om de 3 ontbrekende examenvakken af te ronden. Beroep ongegrond. Appellant heeft hoger beroep bij de Raad van State ingesteld. Op 4 juli 2007 heeft de RvS uitspraak gedaan en het hoger beroep ongegrond verklaard (zaaknummer 200701257). Er is geen sprake van dat de in de OER neergelegde termijn in strijd is met de WHW en de Awb of met het rechtszekerheidsbeginsel. 19 april 2006 CBE 1344 Diergeneeskunde Beroep gericht tegen het besluit van verweerster dat appellante zal moeten overstappen naar het onderwijs en de toetsen van het curriculum 2001, of met de studie zal moeten stoppen. Artikel 4.1.B van de OER 04/05 bepaalt dat er voor studenten die nog studeren volgens het curriculum ’95 na 3 extra tentamenkansen, c.q. na juli 2005 geen recht meer op een extra tentamen bestaat. Het College is van oordeel dat verweerster aan appellante voldoende medewerking heeft verleend door haar toch een extra kans te verlenen. Het College is van oordeel dat verweerster het recht heeft te stoppen met het bieden van extra kansen nu is gebleken dat verweerster al een aantal malen coulance jegens appellante heeft betracht. Ten aanzien van de termijn waarop bekend werd wanneer het tentamen zou worden afgenomen is het College van oordeel dat een termijn van 1,5 maand ruim voldoende is. Omdat het in deze zaak om het laatste tentamen gaat voor het behalen van het doctoraaldiploma, heeft het College bij zijn overwegingen in het bijzonder stilgestaan bij de proportionaliteit van de beslissing van verweerder. Het College is daarbij tot het oordeel gekomen dat deze beslissing niet disproportioneel is. Het College heeft daarbij mede in ogenschouw genomen (1) dat inmiddels een zeer groot aantal tentamenresultaten is verlopen, waarvoor appellante reeds bij haar overgang van curriculum ‘82 naar curriculum ‘95 vrijstelling heeft gekregen; (2) dat de kans dat appellante nu wel voor haar tentamen zou slagen, gezien het algemene studieverloop zeker niet groot is en (3) dat het doctoraal diergeneeskunde recht geeft op instroom in de functiegerichte fase van de opleiding, terwijl het niet aannemelijk is dat appellante in die fase betere voortgang zal boeken dan zij tot nu toe heeft gedaan. Het College heeft daarbij ook overwogen dat de tot nu toe behaalde studieresultaten appellante toegang geven tot bepaalde master opleidingen die haar de mogelijkheid geven om alsnog binnen een redelijke termijn haar studie met een masterdiploma af te Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
15
sluiten. Beroep ongegrond. Appellante heeft beroep bij de rechtbank ingesteld. Op 29 maart 2007 heeft de rechtbank uitspraak gedaan (SBR 06/2188 AW R49 T1 G158) en heeft het beroep ongegrond verklaard. Appellante is op alle punten in het ongelijk gesteld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten het verzoek van appellante om een extra tentamenkans af te wijzen. Verder is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerder om kwalitatief goed onderwijs te geven, zwaarder weegt dan het belang van appellante om nogmaals het tentamen bedrijfsdiergeneeskunde te mogen afleggen. Verweerder heeft zich er terecht op beroepen dat zij verantwoordelijk is voor het aanbieden van de meest actuele studiestof. Appellante heeft hoger beroep bij de Raad van State ingesteld. Op 23 januari 2008 heeft de RvS uitspraak gedaan en het hoger beroep ongegrond verklaard (zaaknummer 200703397). Daarbij heeft de Raad geen andere argumenten aangevoerd dan al door de rechtbank waren geformuleerd.
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
16
VII. Samenvattingen van de uitspraken van het College in de periode 1 september 2006 tot 1 september 2008 Periode 1 september 2006 – 1 september 2007 11 oktober 2006 CBE 1377/1378 Diergeneeskunde Beroep gericht tegen wachttijd differentiatie co-schappen gezelschapsdieren. Op basis van de geldende regels inzake de differentiatie co-schappen heeft verweerster kunnen en mogen bepalen dat appellanten met hun differentiatie co-schappen Gezelschapsdieren beginnen in week 47 (20 november 2006). Het College is van oordeel dat de vertraging die appellanten hiermee uiteindelijk oplopen, nu de loting voor hen, hangende de beroepsprocedure, kennelijk relatief gunstig is verlopen, niet meer van dien aard is dat er sprake is van niet-studeerbaarheid of een onevenredig lange wachttijd. Het College neemt daarbij mede in overweging dat de korte tijd die rest tussen zijn uitspraak en 20 november een feitelijke belemmering vormt om van verweerster te verwachten dat zij appellanten nog eerder in de gelegenheid stelt om met hun co-schappen te beginnen. Het College heeft nog een aantal kanttekeningen bij dit beroep geplaatst. Zie hiervoor de volledige uitspraak. Beroep ongegrond. 16 oktober 2006 CBE-1372 Rechtsgeleerdheid Verzoek om zonder afgeronde bachelor voor een half jaar te worden toegelaten tot de master Nederlands recht. Het College acht het strikte beleid dat verweerster hanteert met betrekking tot de toelating tot de masteropleiding op zich niet onredelijk. Daarbij heeft het College in aanmerking genomen dat uitzonderingen op dit beleid mogelijk zijn. De omstandigheden waar appellante zich op beroept zijn naar het oordeel van het College niet zodanig bijzonder dat zij een uitzondering op het beleid rechtvaardigen. Het College is van oordeel dat van overmacht geen sprake was. Appellante heeft toegegeven zelf fouten te hebben gemaakt als gevolg van een communicatiestoornis. Zij had er alles aan moeten doen om die fouten zelf te herstellen. Bovendien had appellante zich meer moeten inspannen om de communicatie met het studiepunt te normaliseren. Met verweerster acht het College een studievertraging van een half jaar in het geval van een masteropleiding met twee instroommomenten per jaar niet onevenredig. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerster het verzoek van appellante om toepassing van artikel 5.5 OER in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Beroep ongegrond. 20 oktober 2006 CBE 1373 Rechtsgeleerdheid Naar het oordeel van het College laat het schrijven van 4 februari 2005 er geen twijfel over bestaan dat de door appellante gevraagd vrijstellingen aan haar zijn verleend, onder de voorwaarde dat zij haar diploma’s overlegt. Aan die voorwaarde heeft appellante voldaan. Appellante mocht er dan ook vanuit gaan dat haar vrijstellingsverzoek van 1 december 2004, volledig was toegewezen. Dat verweerster na het schrijven van 4 februari 2005 niets meer van zich heeft laten horen, kan appellante niet worden tegengeworpen, nu appellante heeft gecheckt of de vrijstellingsaanvragen waren verwerkt en zij hierop een positief antwoord heeft gekregen. Gelet op het vorenstaande heeft verweerster zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat appellantes aanvraag voor het bachelordiploma deel 1 niet volledig was. Het College is van oordeel dat verweerster onvoldoende heeft gemotiveerd waarom appellante nog niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor de bachelor (togatraject). Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
17
Dat appellante bij haar verzoek om vrijstelling van het vak Algemene rechtsleer en het onderdeel portfolio geen specifieke vakken van haar cum laude afgeronde vooropleidingen heeft vermeld omdat zij meende op grond van de reeds voltooide opleidingen aan de Universiteit Utrecht voldoende kennis en ervaring in huis te hebben, acht het College plausibel. Verweerster heeft niet gemotiveerd waarom de door appellante reeds verworven kennis en vaardigheden niet toereikend zouden zijn. Voorts kan het College er niet aan voorbijgaan dat de andere studenten naar wie verweerster verwijst, voordat zij met de bachelor Rechtsgeleerdheid begonnen, hebben vernomen voor welke vakken zij op grond van hun vooropleidingen vrijstelling kregen en welke vakken zij nog moesten volgen, terwijl aan appellante achteraf nadere eisen zijn gesteld. Het College is van oordeel dat verweerster met haar handelwijze het vertrouwensbeginsel heeft geschonden en bovendien onzorgvuldig met de belangen van appellante is omgegaan door na ruim een jaar terug te komen op het besluit van 4 februari 2005 en alsnog nadere eisen te stellen. Het College is van oordeel dat appellante op de aan haar door de daartoe bevoegde instantie gedane toezeggingen heeft mogen vertrouwen. Daarbij acht het College van belang dat appellante op basis van toezeggingen ook daadwerkelijk heeft gehandeld en, indien het in het bestreden besluit ingenomen standpunt van verweerster zou worden onderschreven, aanzienlijke materiële en immateriële schade lijdt. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerster met het besluit van 12 juni 2006 heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Om die reden kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Beroep gegrond. 10 november 2006 CBE 1383 Rechtsgeleerdheid Beroep gericht tegen negatief bindend studieadvies. Het College is van oordeel dat uit de door appellant overgelegde medische verklaringen blijkt dat hij in de periode van maart tot en met juni 2006 ernstige psychische klachten had, die als ziekte zijn aan te merken. Voorts is het College van oordeel dat er geen enkele aanwijzing is dat appellant, indien hij gezond was geweest, in het tweede semester niet ten minste 7,5 ECTS zou hebben behaald, aangezien appellant in het eerste semester, toen geen sprake was van bijzondere omstandigheden, 22,5 van de voor dat semester geplande 30 ECTS heeft behaald. Het College ziet dan ook geen grond voor de verwachting dat appellant zijn studie niet binnen de daarvoor gestelde termijn zou kunnen voltooien. Beroep gegrond. 30 november 2006 CBE 1381 Sociale Wetenschappen Beroep gericht tegen de beoordeling van de stage van de master Orthopedagogiek. Ondanks de tekortkomingen in de stagebegeleiding is het College van oordeel dat dit niet voldoende reden is om de onvoldoende beoordeling die appellante voor haar stage heeft gekregen te wijzigen. In de stagebrochure staat duidelijk vermeld aan welke eisen het stageverslag en het eindgesprek moeten voldoen en een onvoldoende begeleiding kan en mag naar het oordeel van het College niet leiden tot het bijstellen van de beoordelingsnormen. Het College kan zich dan ook vinden in het voorstel van de stagedocent dat de stage met 200 uur wordt verlengd. Beroep ongegrond.
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
18
30 november 2006 CBE 1388 Diergeneeskunde Beroep gericht tegen de beoordeling van het tentamen Ziekteleer 3. De taken en bevoegdheden van het College strekken niet tot het (opnieuw) beoordelen van enig tentamen. Het College toetst derhalve of de beoordeling voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en of zij genoegzaam is onderbouwd. Voorts geldt dat de beoordeling van een examen of enig onderdeel daarvan behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de desbetreffende examencommissie of examinatoren. Dit brengt mee dat, naast de hierboven aangegeven toetsing, de beoordeling van een examen of enig onderdeel daarvan slechts voor vernietiging in aanmerking komt als er strijd is met enige regel van geschreven of ongeschreven recht. Het College is, toetsend binnen de hierboven aangegeven grenzen, op grond van de gedingstukken - met name het verweerschrift c.q. het verslag van de minnelijke schikking, waarin verweerder uitvoerig op de bezwaren van appellant is ingegaan, en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de beoordeling door verweerder van de aan de orde zijnde vraag in rechte stand kan houden. Hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd, heeft het College niet tot een andersluidend oordeel kunnen brengen. Beroep ongegrond. 4 januari 2007 CBE 1386 Rechtsgeleerdheid Beroep tegen besluit doctoraalexamencommissie waarin verzoek om een bijzondere tentamenvoorziening op grond van overmacht is afgewezen. Het College is van oordeel dat appellant op het moment dat de overmachtsituatie zich voordeed, niet adequaat heeft gehandeld omdat hij toen geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden die op het moment dat de omstandigheden zich voordeden golden. Appellant kan daarom naar het oordeel van het College in het studiejaar 2005/2006 geen beroep meer op deze omstandigheden doen. Appellant had op een eerder moment moeten vragen om een voorziening. Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel is onvoldoende onderbouwd om door het College getoetst te kunnen worden. Het had op de weg van appellant gelegen om zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel tijdig, d.w.z. vóór of tijdens de zitting, met de daartoe noodzakelijke gegevens te onderbouwen. Beroep ongegrond. 4 januari 2007 CBE 1393 Rechtsgeleerdheid Wat de inhoud van de beoordeling van de masterscriptie (het cijfer 5) betreft, kan het College niet anders dan een terughoudende toets aanleggen. Tegenover het oordeel van appellant dat de beoordeling nog niet had mogen worden gegeven, omdat hem nog éénmaal de gelegenheid had moeten worden geboden, staat de opvatting van verweerder dat appellant al een zodanig aantal als eindversies gepresenteerde concepten van de scriptie had ingeleverd, dat op dat moment redelijkerwijs aan appellant de eis kon worden gesteld dat hij met de definitieve, door verweerder te beoordelen, eindversie zou komen. Gelet op de voorhanden zijnde gegevens, kan het College het oordeel van verweerder dat het moment was gekomen dat appellant een definitieve eindversie diende in te leveren, die dan vervolgens door hem zou worden beoordeeld, niet voor onredelijk houden. Het is hem ook niet gebleken dat een en ander voor appellant onvoldoende duidelijk is geweest, zodat appellant moet hebben begrepen wat toen van hem werd verwacht. Verweerder heeft dit standpunt, naar hij heeft gesteld en door appellant niet is betwist, in een gesprek aan appellant meegedeeld. De beoordeling is door verweerder op schrift gesteld en het College kan niet anders dan vaststellen dat verweerder zijn beoordeling heeft onderbouwd met een uitvoerige en gedetailleerde motivering, die, blijkens een schrijven van de mede-beoordelaar, door Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
19
deze wordt onderschreven. Het College heeft voorts vastgesteld dat de beoordeling van de scriptie conform de Regeling voor de master scriptie heeft plaatsgevonden. De grief van appellant dat de mede-beoordelaar niet voldoende onafhankelijk is geweest bij de vorming van haar oordeel over de scriptie kan naar de mening van het College niet slagen. Beroep ongegrond. 4 januari 2007 CBE 1395 Rechtsgeleerdheid Het beroep is gericht tegen twee e-mailberichten van verweerster, waarin zij laat weten niet te beslissen op het verzoek van appellant per e-mail van 31 juli 2006 om een voorziening voor Straf(proces)recht 1 en 2 en het verzoek van appellant per e-mail van 7 augustus 2006 m.b.t. het Kernvak Strafrecht. Het College heeft weliswaar begrip voor de wijze waarop verweerster de vele verzoeken van appellant wil afhandelen, maar dan moet ook wel heel duidelijk vaststaan dat het om verzoeken gaat, waar een dergelijke handelwijze op past. Daarvan is het College m.b.t. het verzoek van appellant van 31 juli 2006 (inzake het vak Straf(proces)recht 1 en 2) onvoldoende gebleken. Wat de beslissing op appellants verzoek van 7 augustus 2006 betreft, overweegt het College als volgt. Appellant heeft in zijn e-mailverzoek van 7 augustus 2006 m.b.t. het kernvak Strafrecht om informatie gevraagd en mededeling gedaan van een aantal zaken, die volgens hem om een oplossing vragen. Op deze e-mail, waarin tevens gelezen kan worden dat appellant verzoekt om terug te komen op de beoordeling van het rechtbankverslag -waarover al een uitspraak door het College is gedaan op 31 maart 2006 (CBE 1340) - heeft verweerster naar het oordeel van het College wel een adequate reactie gegeven, waarbij het College de afwijzende reactie van verweerster ziet als een toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Beroep gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond. 8 januari 2007 CBE 1402 Farmaceutische Wetenschappen Beroep gericht tegen de beoordeling van het blok FA-543 Patiënt en complexe medicatie deel C van de opleiding Master Farmacie. Appellante reageert tot twee keer toe niet op brieven van het College waarin om aanvulling van de gronden wordt verzocht. Beroep kennelijk niet-ontvankelijk. 16 januari 2007 CBE 1385 Rechtsgeleerdheid Beroep gericht tegen beoordeling deeltoets C kernvak privaatrecht. Appellant had geen recht op deelname aan de inhaaltoets en dus ook geen recht op een beoordeling van deze toets. Dat verweerster toch het door appellant gemaakte werk heeft nagekeken, maakt dit niet anders. De aan appellant ter kennis gebrachte uitslag, waartegen appellant het onderhavige beroep heeft ingesteld, is derhalve geen beslissing van een examinator zoals bedoeld in artikel 7.61 lid 1 sub f van de WHW, omdat het geen rechtsfeit betreft. Het College verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen. 5 februari 2007 CBE 1405a Geneeskunde Het College is van oordeel dat het e-mailbericht van 4 september 2006 niet is aan te merken als een beslissing van verweerster, waartegen in gevolge artikel 7.61 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) beroep kan worden Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
20
ingesteld bij het College. Dit e-mailbericht houdt naar het oordeel van het College slechts een verzoek aan appellant in om, in verband met de complexiteit van het nieuw op te stellen programma, een afspraak voor een gesprek te maken. Het e-mailbericht is op die grond ook niet aan te merken als een appellabele beslissing van een examinator. Appellant heeft de vraag van het College d.d. 7 november 2006 welk besluit volgens appellant in de e-mail is neergelegd, beantwoord bij brief van 22 december 2006, maar daarbij geen gegevens aangevoerd die het College tot een ander oordeel hebben gebracht, dan wel dienden te brengen. Beroep niet-ontvankelijk. 23 februari 2007 CBE 1399 Sociale Wetenschappen Beroep gericht tegen het niet verlenen van het judicium cum laude. Appellante is van oordeel dat het gemiddelde eindcijfer afgerond dient te worden. Het College overweegt het volgende. Appellante heeft de volgende eindcijfers behaald: 1x 8,0, 2x 7,5 en 1x 8,5 voor vakken waarvoor 7,5 ECTS is toegekend en een 8,0 voor een 30 ECTS vak. Het gewogen gemiddelde van deze cijfers is 7,9375 en voldoet dus niet aan de in de OER gestelde eis, te weten een 8,0. Voorts blijkt uit de gegevens die verweerster heeft overgelegd van masterstudenten Sociale vraagstukken: interventies en beleid, aan wie in de afgelopen twee jaar het judicium cum laude is verstrekt, dat bij hen niet is afgeweken van bovengenoemde eis van een gewogen gemiddelde van een 8,0. Van rechtsongelijkheid is derhalve geen sprake. Beroep ongegrond. 23 februari 2007 CBE 1410 Rechtsgeleerdheid Beroep gericht tegen de beoordeling van deeltoets C van het kernvak strafrecht. Zowel het via e-mail ingediende als het schriftelijke beroep is op 18 januari 2007 ontvangen. Dit is na het verstrijken van de beroepstermijn, welke afliep op 17 januari 2007. Lid 2 van artikel 6:9 Awb luidt: “Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.” Het argument van appellant dat hij op 17 januari 2007 zijn beroep per e-mail heeft verstuurd, kan appellant niet baten, nu voor per e-mail verzonden beroepschriften het bepaalde in artikel 6:9 lid 2 Awb, dat alleen ziet op per post verzonden bezwaar- en beroepschriften, daarop niet van toepassing is. De schriftelijke versie van zijn beroepschrift heeft appellant niet per post verzonden maar persoonlijk ingeleverd op 18 januari 2007. Beroep niet-ontvankelijk. 22 maart 2007 CBE 1415 Rechtsgeleerdheid Beroep gericht tegen het besluit van de examencommissie inzake een individuele tentamenvoorziening. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt welke gegevens een beroepschrift dient te bevatten. Hiertoe behoren de gronden van het beroep. Deze waren niet vermeld in het beroepschrift. Het College heeft in zijn brief van 15 februari 2007, welke zowel per gewone als per aangetekende post is verzonden, appellant de gelegenheid gegeven deze omissie te herstellen en daarbij een termijn gegeven van twee weken. Het College heeft daarbij vermeld dat het niet binnen deze termijn reageren kan leiden tot een nietontvankelijk verklaring van het beroep. Het College heeft niet binnen de gestelde termijn een reactie van appellant ontvangen. Beroep niet ontvankelijk. Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
21
22 maart 2007 CBE 1416 Letteren Beroep gericht tegen beoordeling onderzoeksseminar I van de opleiding Geschiedenis. Artikel 7.61, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift bij het College vier weken bedraagt. Het College heeft hem tweemaal, eenmaal per gewone post en nogmaals per aangetekende post, verzocht de reden van de termijnoverschrijding aan te geven. In beide brieven is gemeld dat indien hij niet binnen twee weken reageert, dit kan leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van zijn beroep. Het College heeft op beide brieven geen reactie van appellant ontvangen. Beroep niet ontvankelijk. 27 maart 2007 CBE 1408 Letteren Beroep gericht tegen het besluit van verweerster om appellant te straffen voor het plegen van fraude. Het College dient in een geval als thans voorligt een aantal vragen te beantwoorden. In de eerste plaats de vraag of in voldoende mate is komen vast te staan dat er fraude is gepleegd; in de tweede plaats de vraag of de besluitvorming op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en tot slot of het besluit in overeenstemming is te achten met het geschreven en ongeschreven recht. Het College beantwoordt de eerste vraag na ampel beraad ontkennend. Hoewel het College met verweerster moet vaststellen dat er grond is voor verdenking van appellant van het afkijken van antwoorden, is het van oordeel dat niet genoegzaam is komen vast te staan dat appellant daadwerkelijk heeft afgekeken. Het College stelt in dezen voorop dat uit de aard van de onderhavige materie, te weten het sanctioneren van fraude, voortvloeit dat fraude slechts kan worden gesanctioneerd als de basis om aan te nemen dat er is gefraudeerd voldoende stevig is en niet onderhevig aan twijfel. In het voorliggende geval ontbreekt onder de voorhanden zijnde gegevens een schriftelijke verklaring van de desbetreffende examinator, waarin is beschreven wat door deze is geconstateerd en hoe deze daarop heeft gereageerd. Voorts wijst het College er op dat de verklaringen van appellant twijfel kunnen oproepen over het antwoord op de vraag of er daadwerkelijk is afgekeken. Voorts is ook onduidelijk of de foute antwoorden van appellant ook bij de overige studenten voorkwamen of niet. Al met al, komt het College tot het oordeel dat het de vaststelling dat er door appellant is afgekeken, onvoldoende onderbouwd acht, waarbij het overigens uitdrukkelijk wenst op te merken dat het, gelet op de stukken, niet kan uitsluiten dat er wel degelijk iets is voorgevallen tijdens het afleggen van het tentamen door appellant. Gelet op het voorstaande komt het College niet meer toe aan de beantwoording van de volgende vragen. Beroep gegrond. 19 april 2007 CBE 1405 Geneeskunde Beroep tegen beoordeling tentamen Speciële Pathologie d.d. 25 juli en 31 augustus 2006. Beroep tegen beoordeling d.d. 25 juli 2006 niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Beroep tegen beoordeling d.d. 31 augustus 2006 ongegrond. De beoordeling van een examen of enig onderdeel daarvan behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de desbetreffende examencommissie of examinator. Het College heeft in al hetgeen door appellant is aangevoerd geen grond kunnen vinden om de door verweerder gegeven beoordeling niet in stand te laten. Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
22
Het e-mailbericht van 2 oktober 2006, voorzover in dit beroep aan de orde, is niet aan te merken als een beslissing van verweerster, waartegen in gevolge artikel 7.61 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) beroep kan worden ingesteld bij het College. Het beroep hiertegen is niet-ontvankelijk. 19 april 2007 CBE 1420 Sociale Wetenschappen Beroep tegen beslissing d.d. 2006 te laat ingediend. Appellante heeft bij schrijven d.d. 4 februari 2007 aangegeven wat de redenen zijn dat zij het beroepschrift niet binnen de beroepstermijn van vier weken heeft ingediend. Het College is van oordeel dat hetgeen appellant in haar schrijven van 4 februari 2007 aanvoert - in eerste instantie dacht zij dat een beroep zinloos zou zijn, daarna wachtte zij op reacties die haar zouden informeren welke wegen zij zou kunnen bewandelen onvoldoende reden is om de termijnoverschrijding verontschuldigbaar te achten. Het is voor rekening en risico van appellante wanneer zij anderen wil consulteren alvorens in beroep te gaan. Om de termijn zeker te stellen, had een kort briefje met daarin de mededeling dat zij in beroep wil gaan (een zogenaamd pro forma beroep) volstaan. Beroep niet-ontvankelijk. 19 april 2007 CBE 1421 Geneeskunde Beroep tegen beslissingen d.d. 13 en 14 december 2006 te laat ingediend. Termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar. Appellant heeft aangegeven dat hij ervan uit is gegaan dat de beroepstermijn 30 dagen is en niet vier weken. Appellant heeft daartoe een kopie van de studiegids geneeskunde uit 1998 bijgevoegd, het jaar waarin hij als student is begonnen. Op die kopie staat 30 dagen als beroepstermijn vermeld, hoewel de beroepstermijn al sinds 1994 vier weken is. In diezelfde studiegids is overigens ook de Onderwijs- en examenregeling (OER) opgenomen, waarin wel de juiste beroepstermijn van vier weken is vermeld. Het College is van oordeel dat het beroep van appellant op een oude studiegids hem niet kan baten nu in de huidige Onderwijs- en examenregeling 2006/2007, die op internet staat vermeld, de juiste beroepstermijn van vier weken is opgenomen, die uiteraard ook voor appellant geldt. Ook in de informatie die het College van beroep zelf verstrekt, is de juiste beroepstermijn te vinden. Op grond van het vorenstaande is het College van oordeel dat het beroep van appellant niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nog daargelaten de vraag of de aan de orde zijnde beslissingen van verweerster, die met name betrekking hebben op het niet kunnen reserveren van een plaats voor de coschappen, wel zijn aan te merken als appellabele beslissingen en niet slechts als mededelingen van informatieve aard. 24 april 2007 CBE 1422 Rechten Beroep gericht tegen uitslag tentamen Huurrecht. Appellant reageert niet op brief van het College waarin om aanvulling van de gronden wordt verzocht. Nu appellant in het pro forma beroepschrift heeft nagelaten feiten en omstandigheden te vermelden op grond waarvan het College zich een oordeel had kunnen vormen over de vraag of appellant zich op goede gronden er op heeft beroepen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten, ziet het College geen aanleiding zich achter deze stelling van appellant te scharen. Beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
23
21 juni 2007 CBE 1396 Letteren (Duitse Taal- en Cultuur) Beroep tegen het besluit van verweerster, waarbij aan appellante het masterdiploma is uitgereikt zonder het judicium cum laude. Het College is van oordeel dat studenten tevoren dienen te kunnen weten aan welke eisen zij moeten voldoen om voor een cum laude in aanmerking te komen. Indien een vakgroep wil afwijken van de regels die in het algemeen binnen de Universiteit Utrecht worden gehanteerd bij het toekennen van het judicium cum laude, dient de afwijkende regeling te zijn opgenomen in de OER. Vast staat dat dit niet het geval was. Indien verweerster bij haar beoordeling een andere normering dan gebruikelijk hanteert, zal zij in haar besluit om het judicium cum laude niet toe te kennen moeten aangeven waarom deze andere normering wordt aangehouden en het besluit moeten voorzien van een deugdelijke en kenbare motivering. Naar het oordeel van het College is het enkele feit dat de scriptie van appellante met een 8 is gewaardeerd, een onvoldoende motivering. Voorts is verweerster eraan voorbij gegaan dat het haar, zelfs wanneer sprake is van een geschreven regel zoals in de OER 2006/2007, en dus zeker in het onderhavige geval, vrij staat van de regel af te wijken als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Het College heeft geconcludeerd dat D. als lid van de examencommissie door zijn handelen en de uitspraak “dat het wel goed was” bij appellante ten minste de indruk heeft gewekt dat zij had voldaan aan de door verweerster gestelde eisen voor het judicium cum laude. Verweerster kan bij haar nadere besluitvorming aan deze omstandigheid dan ook niet voorbijgaan. Beroep gegrond. 21 juni 2007 CBE 1404 IVLOS Beroep tegen het besluit van verweerders d.d. 22 december 2006, waarbij aan appellante is meegedeeld dat zij niet geslaagd is voor de tweede stage van de educatieve masteropleiding, de zgn. BITEP variant, bij het IVLOS. De taken en bevoegdheden van het College strekken niet tot het (opnieuw) beoordelen van enig examenonderdeel. Het College toetst derhalve of de beoordeling voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en of zij genoegzaam is onderbouwd. Voorts geldt dat de beoordeling van een examen of enig onderdeel daarvan, i.c. een stage, behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de desbetreffende examencommissie of examinatoren. Dit brengt mee dat, naast de hierboven aangegeven toetsing, de beoordeling van een examen of enig onderdeel daarvan slechts voor vernietiging in aanmerking komt als er strijd is met enige regel van geschreven of ongeschreven recht. Beroep ongegrond. Beroep bij de rechtbank (Haarlem, procedurenummer 07/4603): De rechtbank geeft aan terughoudend te toetsen aangezien artikel 8.4 aanhef en onder e van de Awb bepaalt dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld tegen besluiten, inhoudende een beoordeling van het kennen en kunnen van een kandidaat. Beroep ongegrond. 3 juli 2007 CBE 1438 Rechtsgeleerdheid Beroep gericht tegen de beoordeling van het reparatietentamen Faillissementrecht. Het beroep is na het verstrijken van de beroepstermijn ingediend. Het College is van oordeel dat hetgeen appellant aanvoert – hij heeft gewacht totdat hij inzage in het tentamen had gehad - onvoldoende reden is om de termijnoverschrijding verontschuldigbaar te achten. Het is voor rekening en risico van appellant als hij wil wachten op de inzage alvorens in beroep te gaan. Om de beroepstermijn zeker te stellen, had een kort briefje met daarin de mededeling dat hij in beroep wil gaan (een zogenaamd pro forma beroep) volstaan. Beroep niet ontvankelijk.
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
24
5 juli 2007 CBE 1413 Rechtgeleerdheid Beroep gericht tegen de beoordeling van de reparatietoets kernvak strafrecht. Verweerster heeft geen verweerschrift ingediend en is ook niet ter zitting verschenen. Verweerster is van oordeel dat appellant misbruik maakt van zijn beroepsmogelijkheden. Het College heeft schriftelijk noch mondeling antwoord gekregen op zijn verzoek om aan te geven op welk (wettelijk) voorschrift verweerster zich baseert. Al hetgeen door appellant in zijn beroep en ter zitting naar voren is gebracht is derhalve onweersproken gebleven. Door de opstelling van verweerster, daarin gesteund door de voorzitter van de examencommissie en de decaan, is het College in de situatie geraakt dat het de grieven van appellant niet inhoudelijk kan toetsen. Een beoordeling van een afgelegd tentamen is immers in beginsel een niet gemotiveerde beslissing, die slechts toetsbaar wordt wanneer ze, naar aanleiding van de bezwaren van een betrokkene, nader wordt gemotiveerd. Dat is in dit geval volstrekt uitgebleven. Beroep gegrond. 5 juli 2007 CBE 1417 Rechtsgeleerdheid Beroep gericht tegen de beoordeling van de reparatietoets van het vak Bijzondere overeenkomsten, onderdeel koop. Appellant heeft alleen ten aanzien van vraag 1b expliciet aangegeven waarom hij van mening is dat de vraagstelling onduidelijk is. Het College is met hem van oordeel dat deze vraagstelling dusdanig geformuleerd is dat het antwoord dat door appellant gegeven is niet als onjuist kan worden bestempeld. Indien appellant voor deze vraag het volle aantal punten (=10) zou krijgen, zou dit echter niet leiden tot een voldoende beoordeling van het tentamen. Ten aanzien van de formulering van de overige vragen is het College van oordeel dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze heeft geleid tot antwoorden in de verkeerde richting dan wel tot tijdgebrek. Het beroep van appellant kan derhalve niet leiden tot het oordeel dat de gegeven beoordeling onjuist is. Beroep ongegrond. 5 juli 2007 CBE 1423 Farmaceutische wetenschappen Beroep gericht het besluit van de examencommissie aan appellant geen bachelordiploma uit te reiken. In Osiris zijn studiepunten toegekend voor het onderdeel Portfolio. Eerder zijn voor de onderdelen mondelinge en schriftelijke vaardigheid onvoldoendes geregistreerd. Beide partijen erkennen dat deze twee vaardigheden onderdelen van het portfolio zijn. Het College is het eens met het standpunt van verweerster dat appellant kon weten en ook wist dat hij voor deze vakken alsnog een voldoende moest halen. Appellant heeft immers niet weerlegd dat hij zich heeft opgegeven voor de cursus Farmaceutisch Nederlands, materiaal voor remedial teaching bij het skills-lab heeft opgehaald, en gesprekken hierover heeft gevoerd. Het feit dat de tutor ten onrechte een voldoende voor het portfolio in Osiris laat opnemen, maakt dit niet anders. Ook is het College van oordeel dat een dergelijke, procedurele, fout niet mag leiden tot een vermindering van de eisen die aan het Bachelordiploma worden gesteld en dat appellant niet een gerechtvaardigd vertrouwen kon hebben dat op dit punt voor hem een uitzondering zou gelden. Beroep ongegrond.
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
25
13 juli 2007 CBE 1443 Letteren (Spaans) Beroep gericht tegen de beoordeling van het tentamen Spaans VT1. Het beroep is na het verstrijken van de beroepstermijn ingediend. Het College is van oordeel dat hetgeen appellante aanvoert – zij heeft eerst een klachtenprocedure gestart onvoldoende reden is om de termijnoverschrijding verontschuldigbaar te achten. Het is voor rekening en risico van appellante als zij wil wachten op de afloop van de door haar gestarte klachtenprocedure alvorens in beroep te gaan. Om de beroepstermijn zeker te stellen, had een kort briefje met daarin de mededeling dat zij in beroep wil gaan (een zogenaamd pro forma beroep) volstaan. Beroep niet ontvankelijk. 21 augustus 2007 CBE 1426 Rechtgeleerdheid Beroep gericht tegen de beoordeling van vraag 3a van het tentamen van het integratievak Algemene Rechtsleer. Appellant is van oordeel dat hij daar ten onrechte geen punten voor gekregen heeft. Ook maakt hij bezwaar tegen de persoon van de tweede beoordelaar. Voorop dient gesteld te worden dat de taken en bevoegdheden van het College niet strekken tot het (opnieuw) beoordelen van enig (onderdeel van een) tentamen. Het College toetst derhalve of de beoordeling voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en of zij genoegzaam is onderbouwd. Voorts geldt dat de beoordeling van een examen of enig onderdeel daarvan behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de desbetreffende examencommissie of examinator behoort. Slechts indien de beoordeling in strijd is met enig algemeen verbindend voorschrift of sprake is van een onjuist gebruik van bevoegdheden, een onredelijke belangenafweging of strijd met beginselen van behoorlijk bestuur (onvoldoende zorgvuldig voorbereid of onvoldoende gemotiveerd), komt een beschikking die op grond van deze beoordeling is vastgesteld, voor vernietiging in aanmerking. Hiervan is niet gebleken. Ten aanzien van hetgeen appellant naar voren heeft gebracht over de second opinion, stelt het College dat appellant ermee heeft ingestemd dat deze docent de second opinion zou geven. Het gaat dan niet aan om achteraf, nadat de tweede beoordelaar zijn oordeel heeft gegeven, bedenkingen tegen de persoon in te brengen. Beroep ongegrond. 21 augustus 2007 CBE 1427 Rechtsgeleerdheid Beroep gericht tegen het besluit van de examencommissie om op appellant het ten opzichte van studiejaar 2005/2006 gewijzigde onderwijsprogramma 2006/2007 van toepassing te verklaren en niet het programma 2005/2006. Niet in geding is dat appellant in het studiejaar 2005/2006 heeft gestudeerd volgens het masterprogramma van dat jaar en dat hij toen formeel niet als masterstudent maar als bachelorstudent aan de Universiteit stond ingeschreven. Evenmin is in geding dat appellant zich in het studiejaar 2005/2006 heeft kunnen inschrijven voor mastervakken fiscaal recht en ook tentamens in die vakken heeft afgelegd alsof hij was ingeschreven als masterstudent. De resultaten van deze tentamens zijn geregistreerd in Osiris. Naar het oordeel van het College heeft het vorenstaande bij appellant de indruk kunnen doen ontstaan dat zijn inschrijving voor de masteropleiding in orde was, temeer daar hij in de jaren daarvoor, toen hij nog studeerde voor de bachelor, geen toegang had tot de mastervakken. Mede gelet op de omstandigheid dat in het OER 2005-2006 een bepaling als artikel 1.1. lid 2 van het OER 2006-2007 niet voorkwam is het College van oordeel dat verweerster de aanvraag van appellant had dienen te beoordelen naar het studieprogramma 2005/2006. Ten aanzien van hetgeen verweerster hiertegen heeft ingebracht overweegt het College dat de acties die verweerster heeft ondernomen om studenten als appellant op de onjuiste inschrijving te attenderen aan het vorenstaande Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
26
niets kunnen afdoen. Beroep gegrond. 21 augustus 2007 CBE 1429 Rechtsgeleerdheid Beroep gericht tegen het besluit van de examencommissie om appellant 15 ECTS vrijstelling in de keuzeruimte te verlenen en geen 30 ECTS. Appellant beschikt niet over een van de in bijlage 7 genoemde HBO-diploma’s. Derhalve kan hij geen recht doen gelden op de bij die diploma’s behorende vrijstellingen. Zich beroepend op het gelijkheidsbeginsel stelt appellant dat hem meer dan 15 ECTS vrijstelling toekomt omdat hij beschikt over hetzelfde kennis-, abstractie- en ervaringsniveau als studenten met een HBO-SJD of HBO-Recht diploma. Het College volgt appellant hierin niet. De vrijstellingen worden verleend op basis van diploma’s en niet op basis van de door appellant genoemde niveaus. Ook in hetgeen appellant verder nog heeft aangevoerd, heeft het College geen aanknopingspunten gevonden om van bovenstaande regelgeving af te wijken. Ten aanzien van het beroep op de vangnetregeling is het College, met verweerster, van oordeel dat toepassing van de regeling geen kennelijke onredelijke uitkomst voor appellant tot gevolg heeft. Beroep ongegrond. 21 augustus 2007 CBE 1431 Rechtsgeleerdheid Beroep gericht tegen de beoordeling van toets A – een reflectie-essay - van het integratievak Algemene Rechtsleer. Appellant is van oordeel dat de aantekeningen in het geretourneerde stuk, alsmede de algemene opmerkingen op het waarderingsformulier de toekenning van het cijfer zes niet dragen. Tevens is appellant van oordeel dat met aanziens des persoons is nagekeken dan wel andere onredelijke criteria zijn gehanteerd. Voorop dient gesteld te worden dat de taken en bevoegdheden van het College niet strekken tot het (opnieuw) beoordelen van enig (onderdeel van een) tentamen. Het College toetst derhalve of de beoordeling voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en of zij genoegzaam is onderbouwd. Voorts geldt dat de beoordeling van een examen of enig onderdeel daarvan behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de desbetreffende examencommissie of examinator behoort. Slechts indien de beoordeling in strijd is met enig algemeen verbindend voorschrift of sprake is van een onjuist gebruik van bevoegdheden, een onredelijke belangenafweging of strijd met beginselen van behoorlijk bestuur (onvoldoende zorgvuldig voorbereid of onvoldoende gemotiveerd), komt een beschikking die op grond van deze beoordeling is vastgesteld, voor vernietiging in aanmerking. Hiervan is niet gebleken. Hetgeen appellant heeft aangevoerd ten aanzien van de eerste beoordelaar en de gehanteerde criteria is voor het College geen reden de gegeven beoordeling in twijfel te trekken, zeker nu ook door een tweede beoordelaar tot dezelfde beoordeling is gekomen. Beroep ongegrond.
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
27
Periode 1 september 2007 – 1 september 2008 13 november 2007 CBE 1450 Biomedische wetenschappen Beroep gericht tegen de in augustus 2006 afgegeven beoordeling van het verslag van de laatste stage die appellante heeft verricht in het kader van haar studie Biomedische Wetenschappen. Het is voor rekening en risico van appellante als zij wacht tot na het afstuderen en derden wil raadplegen alvorens in beroep te gaan. Om de beroepstermijn zeker te stellen, had een kort briefje met daarin de mededeling dat zij in beroep wil gaan (een zogenaamd pro forma beroep) volstaan. Beroep niet-ontvankelijk. Voor zover appellante heeft beoogd beroep in de te stellen tegen de weigering d.d. 6 juni 2007 van de examencommissie om het cijfer van de betreffende stage te herzien, overweegt het College als volgt. Het verzoek van appellante van 5 april 2007 aan de examencommissie ziet het College als een verzoek om terug te komen van de eerder door die commissie vastgestelde eindbeoordeling voor het doctoraalexamen, met betrekking tot het studieonderdeel van de stage. Naar het oordeel van het College zijn de feiten en omstandigheden die appellante heeft aangevoerd niet als nieuwe feiten en omstandigheden aan te merken. Tevens heeft de examencommissie, gelet op de door haar gegeven motivering, in redelijkheid kunnen komen tot de weigering om terug te komen van de eindbeoordeling en heeft de examencommissie daarmee geen beginselen van behoorlijk bestuur geschonden. Beroep ongegrond. 13 november 2007 CBE 1464 Rechten Het College heeft zowel per gewone als per aangetekende post appellant verzocht een kopie van het bestreden besluit op te sturen. Het College heeft binnen de gestelde termijn geen reactie van appellant ontvangen. Op basis van artikel 6:5 jo 6:6 Awb ziet het College in het vorenstaande aanleiding het beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren. Van de situatie dat het appellant niet mogelijk was een afschrift van het bestreden besluit over te leggen, is het College niet gebleken. Beroep niet ontvankelijk. 13 november 2007 CBE 1472 Sociale Wetenschappen Beroep gericht tegen het bindend studieadvies. Appellant heeft de beroepstermijn overschreden. Het feit dat hij een deel van de beroepstermijn ziek was, is geen reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te maken. Beroep kennelijk niet-ontvankelijk. 15 november 2007 CBE 1442 Geowetenschappen Beroep gericht tegen de beslissing van verweerster, waarbij het verzoek van appellante om na 31 augustus 2007 het doctoraalexamen Milieu- Maatschappijwetenschappen te kunnen behalen, is afgewezen. Aan de informatie op Q desk, die onvolledig is, kan appellante niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat in strijd met de wet een diploma moet worden afgegeven. Gebleken is dat appellante vanuit haar opleiding tijdig de juiste informatie heeft gekregen, hetgeen voor haar aanleiding had moeten vormen om de juistheid van de Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
28
informatie op Q desk te controleren. In elk geval kon zij op die informatie, gelet op de mededelingen vanuit de opleiding, niet zonder meer afgaan. Appellante heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de bij haar gewekte verwachtingen gedragsbepalend zijn geweest. Op grond daarvan is het College van oordeel dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die ertoe leiden dat de bij appellante gewekte verwachtingen contra legem gehonoreerd dienen te worden. Beroep ongegrond. 15 november 2007 CBE 1447 Rechtsgeleerdheid Beroep gericht tegen de beoordeling van het Bachelor afstudeerwerk. Het College is van oordeel dat in het voorliggende geval onvoldoende grond aanwezig is om, zoals verweerster doet, te oordelen dat appellante fraude heeft gepleegd. Dat is naar het oordeel van het College in de onderhavige kwestie niet aan de orde. Appellante heeft immers in alle gevallen dat zij gebruikmaakte van andermans teksten de bronnen van die teksten vermeld. Wel is het College met verweerster van mening dat er in de beoordeelde, definitieve, versie van de scriptie te veel en te lange stukken tekst zonder (voldoende) parafrasering en zonder citeertekens zijn opgenomen. Dit kan en dient naar het oordeel van het College te worden meegenomen in de beoordeling van het afstudeerwerk, juist omdat de mate van originaliteit en de vaardigheid over een onderwerp in eigen bewoordingen verslag te doen onderdeel vormen van de toets van de wetenschappelijke kwaliteit van een werkstuk. Om deze reden komt het College tot het oordeel dat verweerster, zij het op grond van een andere redenering, appellante niet te kort heeft gedaan door het afstudeerwerk met een 7,5 te waarderen. Beroep ongegrond. 16 januari 2008 CBE 1466 Sociale Wetenschappen Het beroep is gericht tegen de beoordeling van het tentamen jeugdstrafrecht. Het College is van oordeel dat verweerder appellant ruim de gelegenheid heeft gegeven het tentamen met hem na te bespreken. Dat appellant zich niet kan vinden in het resultaat van die nabespreking, maakt dit niet anders. Het is immers niet de student die bepaalt wat het juiste antwoord op een vraag is, maar de docent/examinator. Voorts is het de docent/examinator die de vorm en inhoud van een tentamen bepaalt. Het beroep van appellant op schending van het gelijkheidsbeginsel door verweerder kan evenmin slagen. Beroep ongegrond. 16 januari 2008 CBE 1467 Geowetenschappen Het beroep is gericht tegen het besluit om appellant niet op basis van eerder in de doctoraalstudie behaalde resultaten een Bachelordiploma te verstrekken. Een bachelor diploma kan worden verstrekt indien voldaan is aan de eisen die aan een dergelijk diploma worden gesteld. Deze eisen staan beschreven in het OER. Eenmaal behaalde tentamenresultaten blijven, gelet op de OER zoals die (steeds) luidde ten tijde van het behalen door appellant van de betreffende judicia en ten tijde van het nemen van het thans bestreden besluit door verweerster, onbeperkt geldig. De vraag die hier echter voorligt is of die resultaten gelijkwaardig zijn aan de eisen die op dit moment aan het bachelordiploma worden gesteld. Verweerster heeft in haar besluit van 27 september 2007 verklaard dat alle resultaten uit de periode 1989-1995 te lang geleden zijn om op basis daarvan een bachelordiploma toe te kennen. Het College is van oordeel dat verweerster door deze categorale afwijzing van alle in de periode 19891995 behaalde vakken, onvoldoende zorgvuldig heeft beslist en hij acht het bestreden besluit om die reden ook niet genoegzaam gemotiveerd. Beroep ongegrond. Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
29
17 januari 2008 CBE 1469 faculteit Recht, Economie, Bestuur en Organisatie (Economie) Verweerster heeft het verzoek van appellante om na 31 augustus 2007 alsnog te mogen afstuderen in de doctoraalopleiding Economie afgewezen. Verweerster heeft naar het oordeel van het College in overeenstemming met de geldende regelgeving beslist dat appellante niet in aanmerking komt en kan komen om na 31 augustus 2007 alsnog het doctoraalexamen Economie te kunnen afleggen. Ook de persoonlijke omstandigheden, die appellante eerst ter zitting naar voren heeft gebracht, kunnen naar het oordeel van het College er niet toe leiden dat verweerster alsnog het verzoek van appellante dient in te willigen. Appellante heeft deze persoonlijke omstandigheden niet gemeld bij de studieadviseur en ook geen verklaring van een deskundige overgelegd, waaruit zou blijken dat deze omstandigheden zo zwaarwegend en bijzonder zijn dat zij een afwijking van de geldende regelgeving rechtvaardigen. Beroep ongegrond. 22 januari 2008 CBE 1455 Rechten Het beroep is gericht tegen het besluit om het verzoek om een vrijstelling voor het bachelorvak Afstudeerwerk fiscaal recht af te wijzen. Blijkens een bijlage bij artikel 12 van de OER, inhoudende een overzicht van aan doctoraalvakken equivalente BaMa-vakken, bevat het onderwijsprogramma in het BaMasysteem geen equivalent voor het doctoraalvak Specialistisch belastingpracticum. Appellant kan dit vak derhalve niet in zijn doctoraalprogramma inbrengen, tenzij hem daarvoor een vrijstelling wordt verleend. Het College is van oordeel dat verweerster het verzoek van appellant om hem op grond van artikel 28 van de OER een vrijstelling te verlenen op goede gronden heeft afgewezen. Met de term “een eerdere opleiding van HBO- of universitair niveau” in artikel 28 van de OER is, anders dan appellant stelt, niet bedoeld een individueel tentamen dat is behaald in het kader van een niet afgeronde universitaire opleiding. Artikel 5A van de OER kan niet dienen als grondslag voor een vrijstellingsverzoek. Beroep ongegrond. 12 februari 2008 CBE 1474 Rechten Verweerster heeft naar het oordeel van het College in overeenstemming met de geldende regelgeving beslist dat voor appellant de portfolioverplichting geldt. Gelet op de eisen die volgens de regelgeving aan de portfolioverplichting worden gesteld, is de onderhavige beoordeling - die door het College slechts marginaal getoetst wordt –niet in strijd met de redelijkheid en kan dus stand houden. De argumenten die appellant naar voren heeft gebracht, kunnen er naar het oordeel van het College niet toe leiden dat moet worden gesteld dat verweerster tot een ander besluit had moeten komen en had moeten afwijken van hetgeen in de OER is bepaald met betrekking tot de portfolioverplichting. De grote financiële gevolgen die de bestreden beslissing voor appellant heeft, kunnen naar het oordeel van het College er niet toe leiden dat verweerster om die reden voor appellant een uitzondering op de regels had moeten maken. Van appellant had, mede gezien zijn grote financiële belangen, een actievere houding verwacht mogen worden. Appellant heeft zich na zijn mail van 14 september 2007, waarin hij vroeg hoe het met de beoordeling stond, te afwachtend opgesteld door niet nader te informeren, zijn universitaire mail niet te checken en niet onmiddellijk contact op te nemen met de examinator of verweerster nadat hij kennis genomen had van de reparatiemogelijkheid. Beroep ongegrond.
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
30
11 maart 2008 CBE 1480 Rechten Beroep gericht tegen weigering besluit te nemen. Tevens verzoek om voorlopige voorziening. Appellant heeft sinds 12 juni 2006 diverse keren gevraagd om een besluit inzake zijn verzoek om onvoldoendes te mogen inbrengen in zijn doctoraalexamen. Hoewel appellant naar het oordeel van de voorzitter wel erg lang heeft gewacht met het instellen van beroep en het aanvragen van een voorlopige voorziening tegen de weigering van de examencommissie een besluit te nemen, is de voorzitter van oordeel dat verzoeker, gelet op de omstandigheid dat 31 augustus 2008 voor hem de laatst mogelijke datum is om volgens het doctoraal programma af te studeren, er belang bij heeft dat de examencommissie thans onverwijld op zijn verzoek beslist. Voorlopige voorziening toegewezen. 14 maart 2008 CBE 1468 Geneeskunde In het besluit van 29 oktober 2007 heeft verweerster appellant laten weten dat het aanbod van 15 maart 2007 inzake een vrij doctoraal examen niet langer gestand wordt gedaan. Nu appellant zelf uitdrukkelijk heeft verklaard tegenover verweerster niet akkoord te gaan met het aanbod van 15 maart 2007, moet worden geoordeeld dat er aan de kant van appellant geen procesbelang bestaat om op het beroep tegen het besluit van 29 oktober 2007 inhoudelijk te beslissen. Beroep niet-ontvankelijk. 4 april 2008 CBE 1479, 1485, 1486, 1487 Sociale Wetenschappen (Psychologie) Het beroep is gericht tegen het besluit van de examencommissie Psychologie om appellanten wegens fraude te verwijderen uit de cursus Grondslagen van de psychologische diagnostiek en testtheorie. De opleiding heeft ervoor gekozen om studenten geen individuele opdrachten te geven, maar groepsopdrachten. Deze groepen worden door studenten zelf samengesteld, waarbij recidivisten niet gemengd worden met studenten die het vak voor de eerste keer volgen. Deze manier van onderwijs in combinatie met de wijze waarop de groepen worden samengesteld heeft volgens het College tot gevolg dat recidivisten geen nieuw werk kunnen inleveren, maar putten uit werk dat één van hen een eerder jaar heeft gemaakt. Wanneer als gevolg hiervan een niet of slechts in geringe mate gewijzigde opdracht wordt ingeleverd, kan dit naar het oordeel van het College niet leiden tot het oordeel dat er sprake is van plagiaat. Op basis van de overgelegde emailcorrespondentie tussen appellant en zijn medestudenten, is het College van oordeel dat appellant heeft voldaan aan de inspanningsverplichting. Beroepen gegrond. 29 april 2008 CBE 1471 Rechten Appellant heeft beroep ingesteld tegen de beoordeling van de reparatietoets strafrecht. De stelling van appellant dat het indienen van een beroep of bezwaar niet mag leiden tot verslechtering (het zogenaamde reformatio in peius), en dus de bij een eerdere beoordeling aan onderdelen van het tentamen toegekende punten niet mogen worden ingetrokken, onderschrijft het College niet. Het beroep is immers gericht tegen de beslissing van de examinator, zijnde de eindbeoordeling van het gehele tentamen. Een Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
31
nieuwe beoordeling dient in beginsel het integrale tentamen te omvatten. Er is geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel aangezien appellant dezelfde voorbereidingstijd heeft gehad als de groep van studenten waarmee hij is te vergelijken. Ten aanzien van de beoordeling overweegt het College dat de nieuwe beoordeling door verweerster in rechte stand kan houden. Ten aanzien van de door verweerster gehanteerde termijnen is het College van oordeel dat verweerster in strijd met hetgeen in de eerdere uitspraak van het College is bepaald, heeft gehandeld door niet binnen de haar gestelde termijn de nieuwe beoordeling aan appellant toe te zenden. Om deze reden dient het beroep van appellant gegrond te worden verklaard en dient de beoordeling te worden vernietigd. Nu het College van oordeel is, zoals hiervoor aangegeven dat de nieuwe beoordeling inhoudelijk wel stand kan houden, ziet hij aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Beroep gegrond. 26 mei 2008 CBE 1494 Letteren Beroep gericht tegen de beoordeling van een essay Appellante heeft het beroep te laat ingediend. Zij heeft niet gereageerd op brieven van het College met het verzoek aan te geven waarom zij niet binnen de termijn beroep heeft ingesteld. Beroep niet ontvankelijk. 28 mei 2008 CBE 1482 Farmacie Beroep gericht tegen het niet verlenen van een vrijstelling voor het blok FA 106 (Ligandreceptor interactie). Met appellante is destijds afgesproken dat zij een aantal behaalde vakken mocht omzetten naar nieuwe vakken. Uit de aantekeningen van de studieadviseur valt niet op te maken dat het blok FA-106 onderdeel uitmaakte van deze afspraken. Ook is er geen ander schriftelijk bewijs dat voor dit vak een vrijstelling zou zijn verleend Beroep ongegrond. 28 mei 2008 CBE 1468-2 Geneeskunde Het besluit d.d. 30 oktober 2007, waarin is meegedeeld dat het aanbod om voor de Cambridge stage 8,5 punten toe te kennen niet langer gestand wordt gedaan omdat partijen achteraf niet tot overeenstemming kunnen komen, kan naar het oordeel van het College niet in stand blijven wegens strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Beroep tegen dit besluit gegrond. Het College is van oordeel dat verweerster niet gehouden is om een vrij doctoraal examen af te geven op grond van tentamens, waarvan de geldigheidsduur is verlengd met het oog op doorstuderen in het nieuwe curriculum. De overweging van verweerster dat in het nieuwe curriculum door appellant de kennisachterstand weer ingelopen kan worden, rechtvaardigt naar het oordeel van het College het besluit van verweerster van 30 oktober 2007. Beroep tegen dit besluit ongegrond. 2 juni 2008 CBE 1484 Biologie Het beroep is gericht tegen de beoordeling van de eindcasusopdracht van de cursus Toegepaste Biostatistiek 1. Na het indienen van zijn beroep heeft appellant deelgenomen aan de herkansing van de tussentoets. Als gevolg van het in deze herkansing behaalde Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
32
cijfer is het afgeronde eindcijfer van de cursus een 6 geworden. Een ander, hoger, cijfer voor de casusopdracht zal, gelet op het relatieve gewicht ervan bij de berekening van het eindcijfer, geen verandering meer kunnen brengen in dit eindcijfer. Op basis van deze informatie komt het College tot de conclusie dat appellant geen processueel belang meer heeft bij de voortzetting van zijn beroep. Beroep niet ontvankelijk 9 juni 2008 CBE 1497 Sociale wetenschappen (Psychologie) Beroep gericht de uitslag van de cursus MA: Psychologie van arbeid en gezondheid Beroep is te laat ingediend. De redenen die appellant heeft aangevoerd ter verklaring van de termijnoverschrijding, te weten eerst contact zoeken met en wachten op reactie van verweerster, maken deze overschrijding niet verschoonbaar. Beroep niet ontvankelijk. 22 Juli 2007 CBE 1489 Rechtgeleerdheid Beroep gericht tegen het besluit van de examencommissie om geen onvoldoendes te compenseren. Verweerster heeft in artikel 10 van haar reglement opgenomen dat de student is geslaagd voor het doctoraal examen van één van de opleidingen, genoemd in artikel 2 van deze regeling, indien alle onderdelen van het examen met een voldoende resultaat zijn afgelegd. Daarmee heeft verweerster aangegeven geen gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 7.10 lid 3 WHW biedt. Het College meent, gelet op de hier weergegeven bepalingen, alsmede op het ongeschreven recht en de algemene rechtsbeginselen, dat verweerster een dergelijk besluit heeft kunnen nemen, gelet op haar taak de kwaliteit van de opleiding te bewaken. Daar komt bij dat het College, met verweerster, van oordeel is dat artikel 7.10 lid 3 WHW is bedoeld voor algemene en niet voor individuele toepassing. Beroep ongegrond. 14 juli 2007 CBE 1496 Farmacie Verzoek voorlopige voorziening. Verzoeker stelt dat hij op grond van de overgangsregeling oude stijl naar nieuwe stijl recht heeft om voor 31 augustus 2008 de tentamens van de twee ontbrekende vakken, behorend bij de postdoctorale apothekeropleiding af te leggen. Het verzoek is afgewezen omdat het op basis van de overgangsregeling waar verzoeker zich op beroept niet voorshands is uit te sluiten dat voor verzoeker 31 augustus 2007 het laatste moment was waarop hij het door hem gewenste apothekersdiploma kon verkrijgen. Voorts is er nog de vraag in hoeverre de omstandigheid dat zijn kennis en vaardigheden, met name verkregen in de periode voorafgaand aan het studiejaar 1998/1999, gedateerd is te achten, een rol zal spelen. Verzoek afgewezen. 25 juli 2007 CBE 1496A Farmacie Appellant stelt dat hij op grond van de overgangsregeling oude stijl naar nieuwe stijl recht heeft om voor 31 augustus 2008 de tentamens van de twee ontbrekende vakken, behorend bij de postdoctorale apothekeropleiding af te leggen, en dat hij daarmee heeft voldaan aan de vereisten voor het verkrijgen van het apothekersdiploma. De in artikel 5.10 OER 2007/2008 neergelegde bevoegdheid van de examencommissie om ten aanzien van onderdelen van het studieprogramma, waarvan de toets langer dan zes jaar geleden is behaald, aanvullende of vervangende toetsen op te leggen, is naar Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
33
het oordeel van het College bedoeld om te waarborgen dat door een betrokkene wordt voldaan aan de actuele (inhoudelijke) eisen die gelden voor het kunnen verkrijgen van het apothekersdiploma. Naar verweerster ter zitting heeft verduidelijkt, is het met name om deze reden dat zij zich op het standpunt heeft gesteld dat het appellant de facto niet meer mogelijk is om het apothekersdiploma voor 31 augustus 2008 te halen. Een aantal onderdelen van dit diploma heeft appellant meer dan 6 jaar geleden behaald. Het komt het College in gemoede voor dat het voor appellant niet mogelijk is om deze (9) vakken voor de deadline van 31 augustus 2008 te halen. Beroep ongegrond 1 augustus 2008 CBE 1493 Faculteit Recht, Economie, Bestuur en Organisatie (Economie) Blijkens de bewoordingen van het door appellant bij verweerster ingediende bezwaarschrift is het gericht tegen de representativiteit van het afgenomen tentamen Markets and Strategy. Met het bezwaar heeft appellant beoogd dat de weging van een bepaalde vraag van het tentamen in de vaststelling van het cijfer alsnog een ander (minder) gewicht wordt gegeven en dat alle tentamencijfers alsnog zullen worden herzien. Naar het oordeel van het College heeft het bezwaar hiermee een algemeen karakter. Het ligt naar het oordeel van het College binnen de verantwoordelijkheid van verweerster om op zo’n bezwaar tegen een tentamen te reageren en zo’n bezwaar ongegrond, dan wel gegrond te verklaren. Tegen de beslissing van verweerster op zo’n bezwaar staat dan naar het oordeel van het College geen beroep open ingevolge artikel 7.61, eerste lid, aanhef en onder f, van de WHW, omdat het bij de beslissingen als bedoeld in deze bepaling naar het oordeel van het College gaat om beschikkingen, dat wil zeggen: beslissingen die ter zake van een betrokkene zijn genomen en diens (rechts)positie in het bijzonder betreffen. Het mag geen besluit van algemene strekking betreffen. In het voorliggende geval is naar het oordeel van het College evenwel sprake van een klacht van een student over de kwaliteit van een afgenomen tentamen en de reactie van verweerster op zo’n klacht wordt door het College aangemerkt als een besluit van algemene strekking en niet als een beschikking, een besluit dat de (rechts)positie van de indiener van de klacht in het bijzonder treft. Het College wijst er in dit verband op dat het appellant had vrijgestaan om binnen de daarvoor geldende beroepstermijn beroep in te stellen tegen de beoordeling van het door hem gemaakte tentamen in dit vak, welke weg evenwel niet door appellant is bewandeld. College niet bevoegd.
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
34
(Tekst WHW geldend op: 1 november 2008) Artikel 7.60 College van beroep voor de examens 1. Elke instelling voor hoger onderwijs heeft een college van beroep voor de examens. 2. Het college van beroep heeft drie of vijf leden. Het aantal plaatsvervangende leden is niet groter dan het aantal leden. Het college houdt voltallig zitting. 3. Het college kan besluiten kamers in te stellen. Indien het college daartoe besluit, bestaat het college uit ten minste zes en ten hoogste vijftien leden. Het aantal plaatsvervangende leden is niet groter dan het aantal leden. Elke kamer heeft drie of vijf leden. Zij houdt voltallig zitting. 4. De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of voorzitters en de overige leden en de eventuele plaatsvervangende leden worden door het instellingsbestuur benoemd voor een termijn van ten minste drie en ten hoogste vijf jaar of, voorzover het studenten betreft, voor een termijn van ten minste een en ten hoogste twee jaar. De leden en plaatsvervangende leden maken geen deel uit van het instellingsbestuur of van de inspectie. Buiten de voorzitter bestaat het college voor tenminste de helft uit docenten, onderscheidenlijk leden van de wetenschappelijke staf. 5. De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter of voorzitters moeten voldoen aan de vereisten voor benoembaarheid tot rechterlijk ambtenaar, bedoeld in artikel 1d van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. 6. Op eigen verzoek wordt aan de leden en plaatsvervangende leden van het college van beroep ontslag verleend. Bij het bereiken van de leeftijd van zeventig jaar wordt hun ontslag verleend met ingang van de eerstvolgende maand. Zij worden ontslagen indien zij uit hoofde van ziekte of gebreken ongeschikt zijn hun functie te vervullen alsmede indien zij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf zijn veroordeeld. Alvorens het ontslag op grond van het in de derde volzin bepaalde wordt verleend, wordt de betrokkene van het voornemen tot ontslag in kennis gesteld en wordt hem de gelegenheid geboden zich terzake te doen horen. Artikel 7.61 Bevoegdheid college van beroep voor de examens 1. Een betrokkene kan beroep instellen bij het college van beroep voor de examens tegen: a. beslissingen als bedoeld in de artikelen 7.8b, derde en vijfde lid, 7.9, eerste lid, en 16.6a, derde lid, b. beslissingen inzake vaststelling van het aantal behaalde studiepunten als bedoeld in de artikelen 7.9a of 7.9b, alsmede beslissingen inzake het met goed gevolg hebben afgelegd van het afsluitend examen, bedoeld in artikel 7.9d, c. beslissingen inzake de omvang van de vrijstelling, bedoeld in artikel 7.31a, derde lid, d. beslissingen, niet zijnde besluiten van algemene strekking, genomen op grond van het bepaalde bij of krachtens titel 2 van dit hoofdstuk, met het oog op de toelating tot examens, e. beslissingen, genomen op grond van het aanvullend onderzoek, bedoeld in de artikelen 7.25, vierde lid, en 7.28, vierde lid, f. beslissingen van examencommissies en examinatoren, g. beslissingen van commissies als bedoeld in artikel 7.29, eerste lid, en h. beslissingen, genomen op grond van de artikelen 7.30a en 7.30b met het oog op de toelating tot de in dat artikel bedoelde opleidingen.
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
35
2. Het beroep kan, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht, worden ingesteld terzake dat een beslissing in strijd is met het recht. 3. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, vier weken. 4. Alvorens het beroep in behandeling te nemen zendt het college van beroep het beroepschrift aan het orgaan waartegen het beroep is gericht, met uitnodiging om in overleg met betrokkenen na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk is, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van afdeling 7.3 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingeval het beroep is gericht tegen een beslissing van een examinator, geschiedt de in de voorgaande volzin bedoelde toezending aan de desbetreffende examencommissie. Het desbetreffende orgaan deelt binnen drie weken aan het college van beroep, onder overlegging van de daarop betrekking hebbende stukken, mede tot welke uitkomst het beraad heeft geleid. Is een minnelijke schikking niet mogelijk gebleken, dan wordt het beroepschrift door het college in behandeling genomen. 5. Het college van beroep beslist binnen tien weken na ontvangst van het beroepschrift, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van artikel 7:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. 6. Indien het college van beroep het beroep gegrond acht, vernietigt het de beslissing geheel of gedeeltelijk. Het college is niet bevoegd in de plaats van de geheel of gedeeltelijk vernietigde beslissing een nieuwe beslissing te nemen, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van artikel 7:25 van de Algemene wet bestuursrecht. Het kan bepalen dat opnieuw of, indien de beslissing is geweigerd, alsnog in de zaak wordt beslist, dan wel dat het tentamen, het examen, het toelatingsonderzoek, het aanvullend onderzoek of enig onderdeel daarvan opnieuw wordt afgenomen onder door het college van beroep te stellen voorwaarden. Het orgaan waarvan de beslissing is vernietigd, voorziet voor zover nodig opnieuw in de zaak met inachtneming van de uitspraak van het college van beroep. Het college kan daarvoor in zijn uitspraak een termijn stellen. 7. Indien onverwijlde spoed dat vereist kan de voorzitter van het college van beroep een voorlopige voorziening treffen op verzoek van de indiener van het verzoekschrift, onverminderd het bepaalde in artikel 7.66, tweede lid, en artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzitter beslist op dit verzoek na het desbetreffende orgaan dan wel de desbetreffende examinator te hebben gehoord, althans te hebben opgeroepen.
Artikel 7.62 Reglement van orde 1. Het college van beroep stelt een reglement van orde vast, waarin nadere regels worden gesteld ten aanzien van: a. de omvang en samenstelling van het college van beroep, b. indien nodig, de splitsing in kamers, alsmede de verdeling van de werkzaamheden over de verschillende kamers, c. de zittingstermijn van de leden en eventuele plaatsvervangende leden van het college van beroep, d. de wijze waarop het lidmaatschap of plaatsvervangend lidmaatschap van het Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
36
college van beroep eindigt, e. de in artikel 7.61, vierde lid, bedoelde procedure en de gevallen waarin deze procedure achterwege kan worden gelaten, f. de wijze waarop in het secretariaat van het college van beroep wordt voorzien, alsmede g. de wijze waarop de voorzitter wordt vervangen. 2. Het reglement van orde alsmede wijzigingen daarvan, behoeven de instemming van het instellingsbestuur.
Artikel 7.63 Inlichtingenplicht De organen en personeelsleden alsmede de examinatoren van de instelling verstrekken aan het college van beroep de gegevens die dit college voor de uitvoering van zijn taak nodig oordeelt.
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
37
Reglement van orde van het college van beroep voor de examens aan de Universiteit Utrecht (artikel 7.62 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek). Artikel 1. Begripsbepaling In dit reglement wordt verstaan onder: 1. de wet: de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (afgekort als WHW); 2. het college: het college van beroep voor de examens als bedoeld in artikel 7.60 e.v. van de wet, aan de Universiteit Utrecht; 3. voorzitter: de voorzitter van het college, of bij diens belet of ontstentenis, een plaatsvervangend voorzitter van het college; 4. secretaris: de ambtelijk secretaris van het college, of bij diens belet of ontstentenis, de plaatsvervangend secretaris van het college. Artikel 2. De omvang en samenstelling van het college 1. Het college heeft tien leden en tien plaatsvervangende leden, die worden benoemd en ontslagen door het college van bestuur. 2. Het college is in drie kamers verdeeld. De eerste twee kamers bestaan elk uit vijf leden en vijf plaatsvervangende leden. De derde kamer bestaat uit drie leden. 3. De voorzitter bepaalt na overleg met de leden en de plaatsvervangende leden van welke van de eerste twee kamers de leden en plaatsvervangende leden deel uitmaken. 4. De derde kamer wordt per keer samengesteld uit de leden en bij hun verhindering of afwezigheid uit de plaatsvervangende leden van de eerste twee kamers, met dien verstande dat de kamer wordt voorgezeten door de voorzitter of een plaatsvervangend voorzitter. 5. De derde kamer behandelt een beroep alleen dan als zowel de eerste als de tweede kamer verhinderd is. 6. De drie kamers worden bij alle verrichtingen bijgestaan door de secretaris. Artikel 3. De verdeling van de werkzaamheden De verdeling van de ingediende beroepschriften over de eerste twee kamers geschiedt door of namens de voorzitter, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met een gelijkmatige verdeling der werkzaamheden over beide kamers. Artikel 4. De benoemingstermijn en het ontslag van de (plv.) leden van het college 1. De benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden van het college geschiedt voor een termijn van drie jaar of indien het studenten betreft, voor een termijn van een jaar. 2. Naast de in artikel 7.60, zesde lid, van de Wet bedoelde gevallen, worden de leden en plaatsvervangende leden voorts ontslagen indien zij hebben opgehouden de hoedanigheid te bezitten, die de grond is geweest voor hun benoeming als lid of plaatsvervangend lid van het college.
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
38
Artikel 5. De secretaris van het college 1. Het college wordt bijgestaan door een secretaris, die door het college van bestuur wordt aangewezen. Aan de secretaris kan het college van bestuur een of meer ambtenaren toevoegen. 2. De aanwijzing van de secretaris van het college en de eventuele toevoeging van ambtenaren geschieden na overleg met de voorzitter van het college. 3. De secretaris van het college neemt bij de uitvoering van zijn werkzaamheden de aanwijzingen van de voorzitter van het college zo veel mogelijk in acht. Artikel 6. Vervanging van de voorzitter Ingeval van verhindering van de voorzitter van het college wordt door de secretaris een van de plaatsvervangende voorzitters aangewezen om tijdelijk als voorzitter te fungeren. Artikel 7. De minnelijke schikking 1. Indien het beroep is gericht tegen een beslissing van een orgaan, zendt het college het beroepschrift onverwijld aan de voorzitter van dat orgaan, met de uitnodiging om in overleg met de betrokkenen na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk is. 2. De voorzitter van het orgaan, waartegen het beroep is gericht, roept de appellant namens dit orgaan zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vijf dagen na ontvangst van het beroepschrift en de uitnodiging bedoeld in het vorige lid, op om in overleg met de betrokkenen na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk is. 3. De voorzitter van het orgaan, waartegen het beroep is gericht, draagt er zorg voor dat het overleg met de betrokkenen in goede orde verloopt. Namens het orgaan deelt hij aan het college binnen drie weken na toezending van het beroepschrift gemotiveerd mee tot welke uitkomst het beraad heeft geleid. Bij de mededeling aan het college legt hij de op het geding betrekking hebbende stukken over. Hij voegt daarbij een verweerschrift van het orgaan, indien een minnelijke schikking niet mogelijk is gebleken. 4. Indien het beroep is gericht tegen een beslissing van een examinator, zendt het college het beroepschrift onverwijld aan de voorzitter van de desbetreffende examencommissie, met de uitnodiging om in overleg met de betrokkenen na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk is. Indien uit het beroepschrift blijkt om welke examinator het gaat, wordt tevens aan hem een afschrift van het beroepschrift en de uitnodiging tot minnelijke schikking gezonden. 5. De voorzitter van de desbetreffende examencommissie zendt het beroepschrift en de uitnodiging van het college onverwijld door aan de desbetreffende examinator teneinde een poging tot minnelijke schikking te doen ondernemen in rechtstreeks overleg tussen de examinator en de appellant. De examinator tegen wie het beroep is gericht, roept de appellant zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vijf dagen nadat hij de stukken bedoeld in het vorige lid heeft ontvangen, op om in overleg met hem na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk is. 6. De voorzitter van de examencommissie ziet erop toe, dat het overleg tussen betrokkenen daadwerkelijk plaatsvindt en in goede orde verloopt. Hij kan bepalen, dat het overleg daartoe door hem wordt bijgewoond en geleid.
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
39
7. Namens de examencommissie deelt de voorzitter daarvan aan het college binnen drie weken na toezending van het beroepschrift gemotiveerd mee tot welke uitkomst het beraad heeft geleid. Bij de mededeling aan het college legt de voorzitter van de examencommissie de op het geding betrekking hebbende stukken over. Hij stelt het college daarbij in kennis van de eventuele opmerkingen, die de examencommissie ten aanzien van het geding wil maken. Ingeval een minnelijke schikking niet mogelijk is gebleken, voegt hij bij de stukken een verweerschrift van de examinator. 8. De voorzitter van het college kan besluiten om de poging om tot een minnelijke schikking te komen achterwege te laten, indien naar zijn oordeel een dergelijke poging kennelijk zinloos is dan wel tot onevenredig nadeel voor de appellant zal leiden. Artikel 8. Bijzondere stukken 1. Het is de leden en plaatsvervangende leden van het college verboden in te gaan op een verzoek van partijen, hun gemachtigden of hun raadslieden dan wel derden tot een persoonlijk onderhoud dan wel bijzondere stukken in ontvangst te nemen aangaande een beroep dat aan hun oordeel onderworpen is, is geweest of zal worden. 2. Onder bijzondere stukken zoals bedoeld in het vorige lid worden verstaan stukken, die buiten de normale procedure worden ingediend. 3. Indien een verzoek als bedoeld in het eerste lid is gedaan, stelt het betrokken lid of plaatsvervangend lid de voorzitter hiervan in kennis. 4. De voorgaande leden zijn ook van toepassing op de secretaris. 5. Aan het college geadresseerde bijzondere stukken zoals bedoeld in het tweede lid worden door de secretaris onverwijld bij aangetekend schrijven aan de afzender geretourneerd. Op deze stukken wordt geen acht geslagen. 6. Van deze stukken wordt geen afschrift bewaard. De secretaris tekent in het dossier de naam en het adres van de afzender aan, alsmede de datum van ontvangst en terugzending. Artikel 9. Citeertitel Dit reglement wordt aangehaald als Reglement van orde van het college van beroep voor de examens aan de Universiteit Utrecht.
Aldus vastgesteld door het college van beroep voor de examens aan de Universiteit Utrecht op 24 juni 1994 en goedgekeurd door de universiteitsraad van de Universiteit Utrecht op 15 november 1994.
Jaarverslag 2006-2008 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
40