VERSLAG VAN DE WERKZAAMHEDEN OVER DE PERIODE 1 SEPTEMBER 2004 tot 1 SEPTEMBER 2006
College van beroep voor de examens aan de Universiteit Utrecht ex artikel 7.60 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek Heidelberglaan 8, 3584 CS Utrecht Telefoon 030 – 253 1745 / 253 4004 / 253 3075
November 2006
Inhoudsopgave
Blz. I.
Inleiding
4
II.
Wettelijke regelingen en bevoegdheid van het College
5
III.
Samenstelling van het College van beroep voor de examens en het secretariaat
7
IV.
Contacten met de Colleges van de zusterinstellingen
9
V.
Een overzicht van de beroepszaken
9
VI.
Aanvulling op het vorig jaarverslag van beroepen die een vervolg bij de Rechtbank en/of Raad van State hebben gehad.
13
VII.
Samenvattingen van de uitspraken van het College in de periode 1 september 2004 tot september 2006
14
Bijlagen:
Tekst van de artikelen 7.60 t/m 7.63 WHW Reglement van Orde
Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
2
Lijst met gebruikte afkortingen B&O
Bestuurs- en organisatiewetenschap
BIO
Biologie
Buiten-univ.
Buiten-universitair
DGK
Diergeneeskunde
ECO
Economie
FAC
Faculteit
FAR
Farmaceutische wetenschappen
GEO
Geowetenschappen
GGL
Godgeleerdheid
GNK
Geneeskunde
LET
Letteren
N&S
Natuur- en sterrenkunde
RGL
Rechtsgeleerdheid
SCH
Scheikunde
SW
Sociale wetenschappen
W&I
Wiskunde en informatica
w.staf
Wetenschappelijke staf
WIJS
Wijsbegeerte
De Universiteit Utrecht heeft de volgende indeling van faculteiten: Faculteit Rechtsgeleerdheid, Economie en Bestuurs- en Organisatiewetenschap (REBO): Departementen: Rechtsgeleerdheid, Economie en Bestuurs- en Organisatiewetenschap. Faculteit Geesteswetenschappen: Subfaculteiten: Godgeleerdheid, Letteren en Wijsbegeerte Faculteit Geowetenschappen: Departementen: Aardwetenschappen, Fysische Geografie, Sociale Geografie en Planologie, Milieu en Innovatiewetenschap. Faculteit Bètawetenschappen: Departementen: Wiskunde, Informatica, Natuur- en Sterrenkunde, Biologie, Scheikunde, Farmaceutische Wetenschappen Faculteit Sociale Wetenschappen: Departementen: Maatschappijwetenschappen, Psychologie, Pedagogische en Onderwijskundige wetenschappen Faculteit Geneeskunde Faculteit Diergeneeskunde
Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
3
I. Inleiding. Dit verslag van het College van beroep voor de examens (hierna: het College) heeft betrekking op 2 academische jaren, t.w. de periode 1 september 2004 tot 1 september 2006. In dit verslag wordt aan de volgende onderwerpen aandacht besteed: Samenstelling van het College en het secretariaat; Contacten met de Colleges van de zusterinstellingen ; Een overzicht van de beroepszaken; Aanvulling op het vorige jaarverslag van beroepen die een vervolg bij de Rechtbank en/of Raad van State hebben gehad; Samenvattingen van de uitspraken van het College in de periode 1 september 2004 tot september 2006. De tekst van de wettelijke regelingen over inrichting en functioneren van het College is als bijlage bij dit verslag gevoegd. Nieuw in deze verslagperiode is de invoering in het studiejaar 2004/2005 van het bindend studieadvies bij de opleidingen Rechten en Psychologie. In het studiejaar 2005/2006 is ook bij de opleidingen Wijsbegeerte, Farmacie en Economie het bindend studieadvies ingevoerd. Het secretariaat van het College heeft gesprekken met de desbetreffende opleidingen gevoerd, waarbij is bekeken hoe de procedure met betrekking tot het uitbrengen van dit advies kan worden afgestemd op de eventuele vervolgprocedure bij het College. Uitgangspunt daarbij is geweest dat de student zo spoedig mogelijk uitsluitsel moet hebben over het studieadvies en over de uitkomst van een daartegen ingesteld beroep. Daartoe is afgesproken dat faculteiten zo veel mogelijk vóór het uitbrengen van het definitieve studieadvies een gesprek met de student hebben, zodat in de vervolgprocedure de poging tot minnelijke schikking achterwege kan worden gelaten en de student sneller een beslissing van het College heeft. Ook is besproken wat de faculteiten kunnen doen om te voorkomen dat verzoeken om een voorlopige voorziening worden ingediend, die door de voorzitter van het College in een aparte zitting, voorafgaand aan de beroepsprocedure, moeten worden behandeld. Met betrekking tot het studiejaar 2004/2005 is slechts 1 uitspraak door het College gedaan over een bindend studieadvies (CBE 1314). Met betrekking tot het studiejaar 2005/2006 is ook slechts 1 uitspraak door het College gedaan over een bindend studieadvies. (Deze wordt opgenomen in het volgende verslag m.b.t. het studiejaar 2006/2007).
Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
4
II. Wettelijke regelingen en bevoegdheid van het College. Elke universiteit en hogeschool heeft een College van beroep voor de examens. In de artikelen 7.60 t/m 7.63 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is de samenstelling en de rechtsgang van dit College geregeld en staat omschreven tegen welke beslissingen een belanghebbende (in de regel een student, maar het kan ook een examinator zijn) beroep kan instellen. Het College oordeelt over beslissingen van examencommissies en examinatoren en voorts over beslissingen m.b.t. het bindend studieadvies; de vaststelling van het aantal behaalde studiepunten in verband met de tempobeurs en het eerste jaar van de prestatiebeurs; een colloquium doctum en het wegwerken van deficiënties; de toelating tot examens; het (tijdstip van) behalen van het afsluitend examen in verband met de prestatiebeurs; de toelating tot de universitaire eerstegraads lerarenopleidingen; de toelating tot een masteropleiding (m.i.v. het studiejaar 2002/2003). De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt (in afwijking van de Algemene wet bestuursrecht) vier weken. Een te laat ingediend beroepschrift wordt in beginsel niet meer inhoudelijk behandeld. Elke beslissing behoort te vermelden bij wie en binnen welke termijn daartegen kan worden opgekomen. Om termijnoverschrijding te voorkomen kan binnen de beroepstermijn een pro forma beroepschrift (d.w.z. een beroepschrift zonder gronden) worden ingediend en kunnen later in een aanvullend beroepschrift de gronden worden aangegeven. In spoedeisende zaken kan een verzoek om een voorlopige voorziening worden ingediend, waarop door de voorzitter van het College wordt beslist. Voordat het College een beroepschrift in behandeling neemt zendt het dit door naar het orgaan waartegen het beroep is gericht (ingeval het beroep is gericht tegen een examinator wordt het beroepschrift naar de voorzitter van de desbetreffende examencommissie gestuurd), met uitnodiging om in overleg met betrokkene(n) na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk is. De voorzitter van het College kan beslissen om de procedure van de minnelijke schikking achterwege te laten. De term ‘minnelijke schikking’ kan overigens verwarring wekken. Het gaat er daarbij om dat de betrokkene eerst zijn bezwaren tegen de bestreden beslissing voorlegt aan degene die de beslissing waartegen de bezwaren zich richten heeft genomen. Binnen drie weken moet het desbetreffende orgaan aan het College de uitkomst van het overleg meedelen en, indien geen minnelijke schikking is bereikt, een verweerschrift indienen. Het beroep wordt vervolgens in de meeste gevallen op een openbare zitting van het College behandeld: de behandelende kamer bestaat uit een voorzitter, die jurist is, en twee of vier overige leden. Het College kan een beroep niet-ontvankelijk of ongegrond verklaren of gegrond achten en de bestreden beslissing vernietigen. Het College is volgens de wet niet bevoegd zelf een nieuwe beslissing nemen. Verder is het zo, dat het College niet zonder meer zijn eigen belangenafweging of zijn eigen visie over te maken keuzen als uitgangspunt kan nemen bij het toetsen van een besluit. In de wet staat aangegeven dat het College slechts mag toetsen of een besluit in strijd is met het recht.
Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
5
Sinds 1 januari 1994 kan een belanghebbende tegen een uitspraak van het College beroep instellen bij een rechtbank (sector bestuursrecht) en eventueel daarna nog hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze rechters hebben uitdrukkelijk overwogen dat het College een bestuursorgaan is (zodat het zich dient te houden aan de regels die bijvoorbeeld in de Algemene wet bestuursrecht zijn gesteld over het nemen van besluiten door bestuursorganen) en dat het bij het instellen van beroep bij het College gaat om administratief beroep. Overigens moeten ook de examinator en de examencommissie worden beschouwd als bestuursorganen. Hun besluiten moeten dus voldoen aan de regels zoals met name in de Algemene wet bestuursrecht neergelegd: zorgvuldige voorbereiding, motivering, beslistermijnen, belangenafweging; verbod van onevenredigheid; beginselen van behoorlijk bestuur. Een wezenskenmerk van administratief beroep is dat het beroepsorgaan een besluit kan nemen dat in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het College is evenwel niet bevoegd zelf een nieuwe beslissing te nemen. Ook moet het College bij zijn beoordeling van een besluit soms juist terughoudendheid in acht nemen. Als beroep tegen een beoordeling van een tentamen of een scriptie wordt ingesteld, toetst het College of die beoordeling voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is onderbouwd. Verder geldt echter dat zo’n beoordeling tot de discretionaire bevoegdheid van de examinator/examencommissie behoort. Dit brengt in feite mee dat het College de vraag of zo’n beoordeling op goede gronden berust zeer terughoudend toetst; slechts als er strijd is met enige regel van geschreven of ongeschreven recht kan zo’n beoordeling worden vernietigd. Beslissingen van examinatoren/examencommissies waartegen beroep mogelijk is, betreffen niet alleen de beoordeling van een tentamen of een scriptie. Het kan ook gaan om andere beslissingen, zoals bijvoorbeeld over een verzoek tot verlenging van de geldigheidsduur van tentamens, verplicht overstappen van een oud naar een nieuw curriculum, een vrij doctoraalprogramma, een verzoek om vrijstelling of de wijze waarop een tentamen dient te worden afgelegd. Als tegen een uitspraak van het College beroep wordt ingesteld bij de rechtbank toetst die rechter of het College zijn werk wel goed heeft gedaan en dus slechts indirect of de examinator of de examencommissie wel het juiste besluit heeft genomen. De terughoudendheid die het College bij zijn toetsing in acht neemt, maakt dan dat het niet altijd gemakkelijk is voor de rechter om in het kader van het beroep bij hem tot de kern van de zaak door te dringen. Daarvoor is vaak van belang dat de oorspronkelijke partij (de examinator of de examencommissie) tevens bij het geding wordt betrokken: die kan de inhoudelijke vragen van de rechter het best beantwoorden als het gaat om zaken als de beoordeling van een tentamen of een scriptie en de daarbij gehanteerde beoordelingscriteria of de beslissing om vrijstelling te verlenen van het afleggen van één of meerdere tentamens of de beslissing om een voorgelegd vrij doctoraal programma al dan niet goed te keuren. Gelet op de terughoudendheid bij zijn toetsing en op de aan hem voorgeschreven toetsingsnorm (of een beslissing in strijd is met het recht), stelt het College zich feitelijk op als een onafhankelijke instantie met rechterlijke kenmerken. Dat impliceert dat het College in beginsel in een procedure bij een rechter geen uitvoerig verweerschrift indient (de argumentatie van het oordeel moet immers in de uitspraak van het College zijn gegeven en het zou niet juist zijn om in een verweerschrift allerlei argumenten aan te voeren die niet in die uitspraak zijn verwerkt maar die wel aan het oordeel van het College ten grondslag hebben gelegen) en dat het College in beginsel zich niet laat vertegenwoordigen op de zitting van de rechter. Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
6
III. Samenstelling van het College en het secretariaat Het College is verdeeld in twee vaste kamers van elk vijf leden en vijf plaatsvervangende leden. De kamerindeling wordt aan het begin van het academische jaar door de voorzitter, na overleg met de leden en de plaatsvervangende leden, vastgesteld. In uitzonderingsgevallen wordt een beroep behandeld door de derde kamer, die uit drie leden bestaat en per keer wordt samengesteld. Het secretariaat van het College werd tijdens de verslagperiode gevoerd door mevr. mr. S. Polak en mevr. M.W. Batteljee LL B.
Op 1 september 2004 had het college de volgende samenstelling: Leden
Geleding
mr. H. Bolt (vz.) mevr. mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk (plv. vz.) dr. B. Hessel (plv.vz.) mevr. prof. mr. G.T.J.M. Jurgens (plv.vz.) dr. F.C. Stades mevr. drs. I.E. van Delden mevr. dr. P. Holthuizen prof. dr. J. van Leeuwen mevr. M.M. Hendriksen mevr. A.A. Abbring Veenemans
buiten-univ. buiten-univ. w.staf w.staf w.staf niet w.staf w.staf w.staf student student
Fac.
Benoemd tot
RGL RGL DGK SCH GNK W&I LET LET
01-10-2004 01-09-2006 01-09-2005 01-09-2006 01-12-2005 01-08-2005 01-02-2006 01-09-2005 01-09-2005 01-09-2005
plaatsvervangende leden vacature dr. A. van den Beld dr. W.J.M. Peeters prof. mr. dr. H.L.C. Hermans dr. A.J.C. Manders prof. dr. D.J. van der Horst dr. L.C. Palm mevr. dr. E.J.A. Broekhuis H. Asper mevr. M.J.A. Verseveld
w.staf w.staf buiten-univ. w.staf w.staf w.staf w.staf student student
WIJS LET B&O BIO N&S GEO N&S RGL
Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
01-09-2005 01-12-2005 01-01-2007 01-05-2007 01-11-2005 01-05-2005 01-09-2006 01-09-2004 01-09-2004
7
Op 1 september 2005 had het college de volgende samenstelling: Leden
Geleding
mr. H. Bolt (vz.) mevr. mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk (plv. vz.) dr. B. Hessel (plv.vz.) mevr. prof. mr. G.T.J.M. Jurgens (plv.vz.) dr. F.C. Stades mevr. drs. I.E. van Delden mevr. dr. P. Holthuizen prof. dr. J. van Leeuwen mevr. M.M.A. Hendriksen vacature
buiten-univ. buiten-univ. w.staf w.staf w.staf niet w.staf w.staf w.staf student student
Fac.
Benoemd tot
RGL RGL DGK SCH GNK W&I LET
01-10-2007 01-09-2006 01-09-2008 01-09-2006 01-12-2005 01-08-2008 01-02-2006 01-11-2005 01-09-2006
plaatsvervangende leden vacature vacature dr. W.J.M. Peeters prof. mr. dr. H.L.C. Hermans dr. A.J.C. Manders prof. dr. D.J. van der Horst dr. L.C. Palm mevr. dr. E.J.A. Broekhuis H. Asper vacature
w.staf buiten-univ. w.staf w.staf w.staf w.staf student student
LET B&O BIO N&S GEO N&S
01-12-2005 01-01-2007 01-05-2007 01-11-2005 01-05-2008 01-09-2006 01-09-2006
De samenstelling aan het eind van de verslagperiode zag er als volgt uit: Leden
Geleding
mr. H. Bolt (vz.) mevr. mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk (plv. vz.) dr. B. Hessel (plv.vz.) mevr. prof .mr. G.T.J.M. Jurgens (plv.vz.) dr. J.A. Wagenaar mevr. drs. I.E. van Delden mevr. dr. P. Holthuizen mevr. prof. dr. ir. A.G. van der Lippe mevr. D. Bakker mevr. K.S.S.W. van Lijden
buiten-univ. buiten-univ. w.staf w.staf w.staf buiten-univ. w.staf w.staf student student
Fac.
RGL RGL GGL GNK FSW BO GNK
Benoemd tot 01-10-2007 01-09-2006 01-09-2008 01-09-2006 01-03-2009 01-08-2008 01-02-2009 01-11-2008 01-03-2007 01-11-2006
plaatsvervangende leden dr. P.J. Engelen prof. dr. P.A. Koolmees dr. W.J.M. Peeters prof. mr. dr. H.L.C. Hermans dr. A.J.C. Manders prof. dr. D.J. van der Horst drs. L.C. Palm mevr. dr. E.J.A. Broekhuis H. Asper Mevr. A.M. Morée
w.staf w.staf w.staf buiten-univ. w.staf w.staf w.staf w.staf student student
Econ DGK LET B&O BIO N&S GEO N&S RGL
Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
01-03-2009 01-01-2009 01-12-2008 01-01-2007 01-05-2007 01-11-2008 01-05-2008 01-09-2006 01-09-2006 01-11-2006 8
IV.
Contacten met de Colleges van de zusterinstellingen
De colleges hebben elkaar, evenals voorgaande jaren, op de hoogte gehouden van hun uitspraken. Het landelijk overleg tussen de voorzitters en secretarissen van de Colleges heeft op 9 februari 2006 plaatsgevonden aan de Universiteit Leiden. Tijdens deze bijeenkomst is o.a. gesproken over de positie van de CBE’s in de nieuwe Wet op het hoger onderwijs en onderzoek (WHOO). V.
Overzicht van de beroepszaken
Overzicht van de ingediende en afgehandelde beroepen in de periode 1 september 2004 tot 1 september 2006. In het overzicht zijn alleen de beroepen die in de verslagperiode zijn afgehandeld opgenomen. De beroepen die in de verslagperiode zijn ingediend maar nog niet zijn afgehandeld, worden in het volgende verslag opgenomen. M.b.t. het studiejaar 04/05:
faculteiten
ECON
BO
RGL
DGK
GEO
SW
GNK
LET
WIJS
IVLOS
TOTAAL
aantal beroepen
6
1
19
3
2
9
5
2
1
1
49
ingetrokken
1
12
1
Ingetrokken na zitting minnelijke schikkingen
1
23
1
3
(kennelijk) niet-ontvankelijk (kennelijk) ongegrond
1
(kennelijk) gegrond
1
Gedeeltelijk gegrond
8
1
2
2
4
1
1
1
7
1
3
1
10
1
1
5
1
2
1
1
Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
9
Masterberoepen: faculteiten
RGL
SCH
ECON
LET
TOTAAL
aantal beroepen
2
1
1
2
6
ingetrokken
1
1
2
1
2
minnelijke schikkingen (kennelijk) ongegrond
1 1
1
2
Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
10
M.b.t. het studiejaar 05/06: Dit was het eerste jaar dat er bij een tweetal opleidingen (Rechten en Psychologie) gewerkt werd met een bindend studieadvies. Hiertegen is één beroep ingediend, dat ongegrond is verklaard (CBE 1314). Beroepen en verzoeken om een voorlopige voorziening:
faculteiten
ECON
BIO
RGL
DGK
GEO
SW
GNK
LET
WIJS
FAR
IVLOS
TOTAAL
aantal beroepen
2
1
38
6
6
15
3
2
1
2
1
77
ingetrokken
1
12
3
1
1
32
Ingetrokken na zitting minnelijke schikkingen (kennelijk) nietontvankelijk
13
1
1
1
1
8
1
4
7
1
(kennelijk) ongegrond
6
2
(kennelijk) gegrond
1
Voorl. voorziening afgewezen
2
Voorl. voorziening ingetrokken na zitting
1
1
2
1
1
17
1
11
1
9
1
1
2
1
Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
4
1
11
Masterberoepen: Faculteiten
RGL
NAT
SW
ECON
LET
TOTAAL
aantal beroepen
2
1
2
1
2
8
2
2
Minnelijke schikkingen (kennelijk) gegrond
1
(kennelijk) ongegrond
1
(kennelijk) niet-ontvankelijk
1
Voorl.voorziening afgewezen
1 1
1
1
3
1
1
Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
12
VI. Aanvulling op beroepen uit het vorig jaarverslag die een vervolg bij de Rechtbank en/of Raad van State hebben gehad.
CBE-1196 Sociale Wetenschappen (ASW) 8 juni 2004 Naar aanleiding van het verzoek van appellant om een doctoraal getuigschrift heeft verweerster appellant om inlichtingen en bewijsstukken gevraagd. Het College is van oordeel dat verweerster in redelijkheid heeft kunnen besluiten de aanvraag van appellant niet in behandeling te nemen (artikel 4:5, lid 1, Algemene wet bestuursrecht), nu appellant de gevraagde inlichtingen en bewijsstukken niet heeft verstrekt. Beroep ongegrond. Appellant is bij de rechtbank in beroep gegaan. Dit beroep is op 11 augustus 2005 ongegrond verklaard (SBR 04/1627 rechtbank Utrecht). De rechtbank is van oordeel dat: • De examencommissie eiser in redelijkheid heeft kunnen vragen om originele documenten te tonen t.b.v. de besluitvorming waartoe de examencommissie bevoegd is; • Eiser deze documenten niet heeft overgelegd; • De examencommissie eiser alsnog in de gelegenheid heeft gesteld om dit verzuim te herstellen; • Eiser dit verzuim niet heeft hersteld en • Niet geoordeeld kan worden dat eiser redelijkerwijs niet over de gevraagde originele documenten kon beschikken dan wel over een vervangend gewaarmerkt exemplaar, afgegeven door de bevoegde instantie. Appellant is bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep gegaan. De Raad heeft op 7 juni 2006 uitspraak gedaan (200507988/1/H2) en het hoger beroep gegrond verklaard, evenals het bij de rechtbank ingediende beroep. De Raad heeft het bij het CBE ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervan is dat appellant niet als student was ingeschreven ten tijde van zijn verzoek aan de examencommissie in november en december 2003.
Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
13
VII. Samenvattingen van de uitspraken van het College in de periode 1 september 2004 tot 1 september 2006 In dit hoofdstuk zijn de samenvattingen opgenomen van de uitspraken die het College in de verslagperiode heeft gedaan. Naast inhoudelijke uitspraken over o.a. fraude (1236/1274), terugplaatsing van het oude naar het nieuwe curriculum (1276, 1344, 1345), een laatste vak voorziening (1309, 1332) en een bindend studieadvies (1314), heeft het College ook relatief veel uitspraken gedaan waarin het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. In een aantal zaken was geen sprake van een appellabele beslissing (1268, 1270, 1290, 1316/1317, 1357), maar ging het bijvoorbeeld om een mededeling van informatieve aard of (de weigering tot) feitelijk handelen. Bij de overige zaken was de reden voor de niet-ontvankelijk verklaring dat appellant de beroepstermijn had overschreden. In die zaken is appellant gevraagd wat de reden voor de termijnoverschrijding was. In een enkel geval kwam op die vraag geen antwoord (1333, 1334, 1338) en in andere gevallen was de door appellant genoemde reden onvoldoende om de termijnoverschrijding verontschuldigbaar te achten (1286, 1304 t/m 1307, 1308, 1362, 1379). Zo zijn ziekte en het overlijden van een grootmoeder door het College niet aangemerkt als reden om de termijnoverschrijding verontschuldigbaar te achten. Ook is het naar het oordeel van het College voor rekening en risico van appellant wanneer hij anderen wil consulteren alvorens in beroep te gaan. Appellanten hadden volgens het College de mogelijkheid om tijdig een pro forma beroepschrift (d.w.z. een beroepschrift zonder gronden) in te dienen, om de termijn veilig te stellen en daarna de gronden in een aanvullend beroepschrift kunnen aangeven. Overigens is het College van oordeel dat een schrijven pas als een pro forma beroepschrift kan worden aangemerkt als is aangegeven tegen welke beslissing van welke orgaan beroep wordt ingesteld (1304 t/m 1307). Samenvattingen 1 september 2004 tot 1 september 2005
17 september 2004 CBE 1233 Scheikunde Toelatingsverzoek masterprogramma Chemistry and Physics afgewezen. Motivering van het afwijzingsbesluit summier en algemeen. Gronden voor afwijzing nader toegelicht tijdens de openbare behandeling van het beroep. Daarmee alsnog een op het individuele verzoek toegesneden motivering gegeven, waarvan moet worden geoordeeld dat deze het bestreden besluit tot afwijzing kan dragen. Vooropleiding voldoet niet aan het vereiste niveau. Besluit kan inhoudelijk in stand blijven. Besluitvormingsprocedure onzorgvuldig. Beroep ongegrond. 27 september 2004 CBE 1234 Rechten. Beroep tegen de beoordeling door verweerster van het tentamen Goederenrecht. De taken en bevoegdheden van het College strekken niet tot het (opnieuw) beoordelen van enig tentamen. Het College toetst derhalve of de beoordeling voldoende zorgvuldig is tot stand gekomen en of zij genoegzaam is onderbouwd. Voorts geldt dat de beoordeling van een examen of enig onderdeel daarvan behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de desbetreffende examencommissie of examinatoren. Dit brengt mee dat, naast de hierboven aangegeven toetsing, de beoordeling van een examen of enig onderdeel daarvan slechts voor vernietiging in aanmerking komt als er strijd is met enige regel van geschreven of ongeschreven recht. Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
14
Het College kan geen uitspraak doen op het verzoek van appellante om beoordeling van het afgelegde tentamen door een deskundige van buiten de Universiteit, dan wel om het onderhavige vak elders af te leggen, aangezien het beslissen op dergelijke verzoeken niet tot de competentie van het College behoort. Beroep ongegrond. 27 september 2004 CBE 1236 Economie Beroep tegen besluit om appellante wegens fraude met terugwerkende kracht uit te sluiten voor alle in periode 3 van het studiejaar 2003-2004 gevolgde vakken en de in die periode behaalde resultaten nietig te verklaren. Opgelegde sanctie in strijd met het examenreglement. Ten overvloede overweegt het College dat de sanctie onvoldoende deugdelijk is onderbouwd voor wat betreft de evenredigheid van die sanctie. Evenredigheidsbeginsel vereist dat een op te leggen sanctie zich verhoudt tot de ernst van de gedraging, in relatie tot overige van belang zijnde omstandigheden. Beroep gegrond. 27 september 2004 CBE 1244 Geneeskunde Beroep tegen besluit van 25 juni 2004 van de doctoraal examencommissie, waarbij is meegedeeld dat het cijfer voor het vak Zintuigen, Hersenen en Beweging II correct is vastgesteld. Beroep betreft feitelijk de beoordeling van genoemd tentamen, die in december 2003 aan appellante is bekend gemaakt. Beroepstermijn ruimschoots overschreden. Brief van 25 juni 2004 niet aan te merken als een beslissing in de zin van artikel 7.61, lid 1, sub f, van de WHW, doch slechts als een schrijven van informatieve aard, waarin wordt uitgelegd hoe het vaststellen van het eindcijfer tot stand is gekomen. Tegen een dergelijk schrijven is geen beroep mogelijk. Beroep niet-ontvankelijk. 8 oktober 2004 CBE 1260 Diergeneeskunde Beroep te laat ingediend. Geen sprake van verontschuldigbare termijnoverschrijding. Appellante had binnen de beroepstermijn een pro forma beroepschrift – dat wil zeggen: een beroepschrift zonder gronden – kunnen indienen (om de termijn veilig te stellen) en had daarna de gronden in een aanvullend beroepschrift kunnen aangeven. Beroep niet-ontvankelijk. 15 oktober 2004 CBE 1237 Geneeskunde. Besluiten van de examencommissie, waaruit volgt dat appellant wordt teruggezet van het oude curriculum naar het tweede jaar van het nieuwe curriculum en een aantal vrijstellingen krijgt, op zich in overeenstemming met de geldende regeling. Verweerster heeft evenwel de bevoegdheid om in individuele gevallen af te wijken van de desbetreffende regeling. College van oordeel dat verweerster onvoldoende heeft onderkend dat door appellant is beoogd te verzoeken om in zijn geval aan die bevoegdheid toepassing te geven. Op dit verzoek heeft verweerster ten onrechte niet beslist. Appellant zal moeten aangeven wat zijn persoonlijke omstandigheden zijn en alles naar voren moeten brengen wat van belang is voor het nemen van een beslissing in zijn individuele geval. Verweerster zal bij het te nemen besluit het evenredigheidsbeginsel in het oog moeten houden. Beroep gedeeltelijk gegrond/gedeeltelijk ongegrond.
Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
15
15 oktober 2004 CBE 1247 IVLOS Beroep tegen besluit dat appellante niet toelaatbaar is voor de lerarenopleiding Duits, aangezien ze een vakdeficiëntie heeft van ongeveer 60 ECTS (1 jaar studie). Bestreden besluit in overeenstemming met de toelatingseisen. Het eerdere e-mail bericht, op grond waarvan bij appellante de verwachting is gewekt dat zij toegelaten zou worden als zij haar doctoraal Algemene Letteren zou hebben behaald, is een kennelijke fout die snel is hersteld. Zowel de door verweerster erkende onzorgvuldigheid als de door appellante aangevoerde gewekte verwachtingen bieden onvoldoende grondslag voor het oordeel dat het besluit niet in stand kan blijven. De door appellante aangevoerde gewekte verwachtingen m.b.t. haar toekomstbeeld – veroorzaakt door de onzorgvuldigheid van verweerster – kunnen niet met zich meebrengen dat in haar geval van de toelatingseisen zou moeten worden afgeweken. Beroep ongegrond. 30 november 2004 CBE 1256 Rechten Verzoek van appellant om toelating tot de masteropleiding Fiscaal recht teneinde in het tweede semester van het studiejaar 2004/2005 enkele mastervakken Fiscaal recht te volgen naast zijn laatste bachelorvakken is door verweerster afgewezen. Besluit van verweerster is in overeenstemming met de regels zoals opgenomen in de Onderwijsen examenregeling (OER). Het beroep van appellant op andersluidende regels kan hem niet baten, nu voor verweerster deze OER geldt. Beroep ongegrond. 21 december 2004 CBE 1261 Wijsbegeerte Beroep tegen afwijzing van het verzoek om tot verstrekking van het bachelordiploma over te gaan. De examencommissie is niet gehouden om verwachtingen die zijn gewekt door toezeggingen van de studieadviseur te honoreren. Geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel, aangezien het hier gaat om twee gescheiden, volledig zelfstandige en onafhankelijke universiteiten. Elk van deze instellingen is bevoegd eigen regels en richtlijnen vast te stellen en de ene instelling is niet gebonden aan regels en richtlijnen van de andere. Beroep ongegrond. 21 december 2004 CBE 1268 Geneeskunde Beroep tegen het niet mogen voortzetten van de studie aan de faculteit Geneeskunde. Geen sprake van een appellabele beslissing. Bezwaar tegen de beslissing om appellant niet meer als Geneeskunde student in te schrijven valt niet onder artikel 7.61, eerste lid, WHW. Het College van Bestuur is het tot beslissen bevoegde orgaan. Beroep niet-ontvankelijk. 18 maart 2005 CBE 1274 Economie Verweerster heeft op 15 december 2004 naar aanleiding van de uitspraak van het College d.d. 27 september 2004 (CBE 1236) een nieuw besluit genomen. Beroep ingesteld tegen het besluit van 15 december 2004 van verweerster, waarbij zij appellante wegens fraude uitsluit voor het onderwijs in periode 4 van het studiejaar 2004-2005. Het College is van oordeel dat verweerster met de aan appellante opgelegde sanctie is gebleven binnen de haar toegekende bevoegdheid (artikel 4.1 van het examenreglement) en dat de opgelegde sanctie niet als onevenredig dient te worden aangemerkt. Het heeft daartoe overwogen dat de opgelegde sanctie, voor wat betreft de uitsluiting voor 1 periode van het studiejaar, neerkomt op een studievertraging van ongeveer 15 ECTS punten. Daarvan uitgaande, acht het College zo’n sanctie niet onevenredig. Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
16
Wel is het College van oordeel dat de vereisten van zorgvuldige besluitvorming en van belangenafweging, neergelegd in de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht, meebrengen dat verweerster bij het opleggen van een sanctie de consequenties van de in beginsel op te leggen sanctie voor betrokkene in ogenschouw dient te nemen, in die zin dat dient te worden bezien of de op te leggen sanctie voor de betrokkene, gelet op diens omstandigheden, leidt tot een grotere studievertraging dan één periode. Het College ziet onvoldoende grond om het bestreden besluit in dit opzicht als onvoldoende zorgvuldig, dan wel onevenredig aan te merken. Het College merkt ten overvloede op dat het de verantwoordelijkheid van een examencommissie is er voor zorg te dragen dat in gevallen van fraude door haar wordt beslist, dan wel dat een examencommissie dient te voorkomen dat individuele examinatoren zelfstandig sancties opleggen die niet in overeenstemming zijn met hetgeen daaromtrent door de examencommissie is bepaald. Beroep ongegrond. 18 maart 2005 CBE 1286 Geneeskunde Onder toepassing van artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is wegens de kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep afgezien van het houden van een hoorzitting. De beroepstermijn was verstreken op de datum waarop het beroepschrift is ingediend. In de brief van 16 februari 2005 is namens appellant naar voren gebracht dat ten gevolge van onduidelijkheid binnen het USF Studentensteunpunt wie de zaak in behandeling had genomen alsmede ten gevolge van sluiting van het steunpunt in de periode van 23 december tot en met 11 januari het indienen van een beroep vertraging heeft opgelopen. Het College ziet in de omstandigheden die namens appellant in de brief van 16 februari 2005 zijn aangevoerd onvoldoende grond om de termijnoverschrijding verontschuldigbaar te achten. Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van het College voor rekening en risico van appellant. Beroep niet-ontvankelijk. 22 april 2005 CBE 1279 Diergeneeskunde Appellant, die reeds in 1982 een aanvang heeft gemaakt met de studie diergeneeskunde, kon en kan naar het oordeel van het College er niet zonder meer vanuit gaan dat de duur en de inhoud van de functiegerichte fase vanaf 1982 onveranderd voor hem blijven gelden. Het komt voor rekening en risico van appellant dat er in de loop van deze zeer lange periode wijzigingen optreden in het studieprogramma, die ook voor hem gelden. Gebleken is dat appellant valt onder het curriculum '95 en heeft voldaan aan de inhoudelijke eisen die gelden voor het doctoraal examen van curriculum '95. Het College is van oordeel dat verweerster het onderhavige besluit, waarin zij een voorstel m.b.t. de invulling van de functiegerichte fase heeft gedaan, in redelijkheid heeft kunnen nemen en de belangen van appellant voldoende heeft onderkend, aangezien het besluit grotendeels tegemoet komt aan de wensen van appellant. Beroep ongegrond. 28 april 2005 CBE 1290 Sociale Wetenschappen (pedagogiek) Onder toepassing van artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is wegens de kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep afgezien van het houden van een hoorzitting. Het College is van oordeel dat de brief van 8 februari 2005 van verweerster niet is aan te merken als een beslissing, waartegen ingevolge artikel 7.61 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) beroep kan worden ingesteld bij het College, en wel omdat de brief slechts een mededeling van informatieve aard behelst. Niet gebleken is dat er een aanvraag van appellante is geweest tot toestemming om de minor Journalistiek deel te laten uitmaken van haar studieprogramma. Als appellante alsnog zodanige aanvraag indient, moet verweerster daarop alsnog gemotiveerd beslissen en staat tegen die beslissing beroep bij het College open. Beroep niet-ontvankelijk.
Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
17
20 mei 2005 CBE 1272/1288 Tempobeurs Beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder van november 2004 inzake de vaststelling van het aantal behaalde studiepunten in het studiejaar 2003/2004 Tempobeurs. Appellant heeft in zijn beroepschrift aangegeven dat zijn beroep mede is gericht tegen de fictieve weigering van de examinator om een beslissing te nemen m.b.t. het vak Organiseren, Besturen en Controleren. Het College is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de beslissing inzake de vaststelling op 23 november 2004 is verzonden en uiterlijk op 25 november 2004 door appellant moet zijn ontvangen. Hierbij heeft het College in aanmerking genomen dat appellant, naar hij ter zitting heeft verklaard, zijn post in een doos heeft gedaan en pas enige tijd later heeft geopend. Hij weet niet wanneer hij de betreffende brief heeft ontvangen. Gelet hierop is het beroepschrift te laat ingediend voor zover het betreft het beroep tegen de vaststelling van de studiepunten. Het College ziet in de omstandigheden die door appellant zijn aangevoerd onvoldoende grond om de termijnoverschrijding verontschuldigbaar te achten. Beroep tegen de vaststelling van de studiepunten niet-ontvankelijk. Het beroep, voorzover gericht tegen de fictieve weigering om een beoordeling te geven voor het vak Organiseren, Besturen en Controleren is op 8 april 2005 doorgezonden naar de voorzitter van de examencommissie van de Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap om in overleg met betrokkenen na te gaan of een minnelijke schikking kan worden getroffen. Dit beroep (CBE 1288) is na de zitting door appellant ingetrokken. 14 juni 2005 CBE 1276 Geneeskunde Verweerster heeft op 6 december 2004 een beslissing genomen naar aanleiding van de uitspraak van het College d.d. 15 oktober 2004 (CBE-1237). Het besluit van 6 december 2004 houdt in dat er volgens verweerster geen redenen zijn die het rechtvaardigen om voor appellant een uitzondering te maken op de regels ter zake van de terugplaatsing van het GBO-curriculum naar het CRU-curriculum Geneeskunde. Voorts is aan appellant meegedeeld dat het op basis van elders gevolgde vakken mogelijk is vrijstelling te krijgen voor een keuzevak en dat appellant hierover in overleg dient te treden met de betreffende coördinator. Uit de uitspraak van het College van 15 oktober 2004 vloeit voort dat verweerster bij het nemen van de nieuwe beslissing met name het evenredigheidsbeginsel in het oog dient te houden, in welk kader het College heeft aangegeven dat aan het belang van appellant om niet op een zodanige wijze te worden teruggeplaatst van het GBO-curriculum naar het CRU-curriculum dat zijn studieduur onevenredig wordt verlengd een zwaar gewicht dient te worden toegekend. Het College heeft daarbij aangegeven dat aan dat belang op twee wijzen kan worden tegemoet gekomen: enerzijds door alsnog de mogelijkheid te bieden om in het GBO-curriculum af te studeren onder het stellen van strikte nadere voorwaarden, anderzijds door de overstap naar het nieuwe curriculum te verzachten door het verlenen van meer vrijstellingen. Het College is van oordeel dat verweerster op onvoldoende wijze het evenredigheidsbeginsel in haar besluitvorming heeft betrokken, ook is niet ingegaan op de mogelijkheid om de gevolgen van overzetting naar het CRU-curriculum voor appellant te verzachten. Ook de situatie van appellant met betrekking tot zijn studiefinanciering, afgezet tegen gerechtvaardigde belangen van verweerster, is onvoldoende in de besluitvorming betrokken. De terugplaatsing dient volgens het College, gelet op het geheel van de belangen, de omstandigheden van het voorliggende geval en de gereleveerde studieduur, als onredelijk te worden aangemerkt. De nieuw te nemen beslissing door verweerster zal aan de volgende voorwaarden moeten voldoen. Appellant wordt de mogelijkheid geboden om alsnog onder verantwoordelijkheid van verweerster en binnen het GBO-curriculum af te studeren. Verweerster dient daartoe voor appellant een individueel, op de omstandigheden van appellant afgestemd traject vast te stellen, dat studeerbaar is en binnen redelijke termijn is af te ronden. Dit traject omvat in elk geval de nog niet door appellant behaalde vakken en de wetenschappelijke stage. De door appellant te lopen co-schappen dienen te worden ingevuld op de wijze zoals zij voorheen binnen het GBO curriculum moesten worden doorlopen, waarbij het College niet wil uitsluiten dat, zo daartoe mogelijkheden bestaan, (onderdelen van) deze co-schappen elders worden gedaan, namelijk door gebruik te maken van het onderwijsaanbod van andere universiteiten. Beroep gegrond.
Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
18
21 juli 2005 CBE 1304 t/m 1307 Rechten Onder toepassing van artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is wegens de kennelijke niet-ontvankelijkheid van de beroepen afgezien van het houden van een hoorzitting. De beroepstermijn was verstreken op de datum waarop de beroepschriften zijn ingediend. Appellant heeft eerder (tijdig), teneinde termijnoverschrijding te voorkomen, voorlopig beroep ingesteld tegen ”beslissingen van Rechten”. Het College is van oordeel dat dit schrijven niet kan gelden als een pro forma beroepschrift – en er dus geen sprake is van een tijdig ingesteld beroep – omdat in dit schrijven niet is aangegeven tegen welke beslissing van welk orgaan beroep wordt ingesteld. Om als een pro forma beroepschrift aangemerkt te kunnen worden, zal uit een geschrift in elk geval moeten blijken tegen welk besluit van welk orgaan beroep wordt ingesteld. Beroepen niet-ontvankelijk. 21 juli 2005 CBE 1308 Letteren Onder toepassing van artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is wegens de kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep afgezien van het houden van een hoorzitting. De beroepstermijn was verstreken op de datum waarop het beroepschrift is ingediend. Uit de in het geding gebrachte, door appellante verzonden e-mails concludeert het College dat appellante in de in geding zijnde periode genoegzaam in staat was voor haar rechten op te komen. Verder is het College van oordeel dat, indien de ziekte waar appellante aan lijdt haar periodiek belet om haar zaken te behartigen, zij er voor dient te zorgen dat iemand haar zaken regelt. Beroep niet-ontvankelijk.
Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
19
Samenvattingen 1 september 2005 tot 1 september 2006 13 september 2005 CBE 1300 Farmaceutische Wetenschappen. Aanvullende toetsing. Onjuiste interpretatie van de Richtlijn Uitvoering Bachelor Master van 22 januari 2002. Het College is van oordeel dat verweerster de universitaire richtlijn en derhalve ook de overeenkomstige bepaling in de Onderwijs- en examenregeling (OER) onjuist interpreteert. Appellante heeft ten gevolge van overmacht niet aan het tentamen op 25 februari 2005 kunnen deelnemen - hetgeen naar het oordeel van het College niet is gelijk te stellen met het behalen van een onvoldoende. Voor appellante was deelname aan het tentamen in mei 2005 de eerste mogelijkheid om tentamen te doen. Volgens een juiste interpretatie van de OER had appellante de gelegenheid moeten krijgen om door middel van aanvullende toetsing de door haar in mei 2005 behaalde onvoldoende om te zetten in een voldoende. De inhoud van de aanvullende toetsing, die kan bestaan uit een herkansing ten aanzien van meerdere dan wel alle onderdelen van het door appellante onvoldoende behaalde tentamen staat ter beoordeling van verweerster en hangt af van de score van appellante op de verschillende onderdelen. Beroep gegrond. 13 september 2005 CBE 1303 Economie, masterberoep Het College stelt vast dat appellante nog niet geheel voldoet aan de toelatingseisen voor het masterprogramma International Economics and Business van de Universiteit Utrecht. Zo zijn blijkens het door haar gevolgde studieprogramma van de University of Insurance and Banking te Warschau de voor het masterprogramma essentiële wiskunde onderwerpen ‘optimalisation’, ‘constraint optimalisation’ en ‘integration’ niet behandeld. Het College stelt voorts vast dat verweerster ondanks het gestelde in artikel 7.30c van de WHW in het bestreden besluit op generlei wijze heeft aangegeven of appellante in aanmerking komt voor de mogelijkheid de tekorten in haar kennis weg te werken en zo ja, hoe dit dan vorm zou kunnen krijgen. Gelet daarop dient dit besluit te worden vernietigd. Verweerster heeft in haar verweerschrift alsnog appellante het aanbod gedaan dat ze kan worden toegelaten tot de onderhavige masteropleiding als ze m.b.t. in ieder geval de hiervoor genoemde onderwerpen de pre master cursus met succes heeft gevolgd. In aanvulling hierop heeft verweerster ter zitting verklaard haar aanbod aan appellante te willen verduidelijken door in een brief expliciet aan te geven welke onderdelen van de pre master cursus zij dient te volgen om toegelaten te kunnen worden tot de onderhavige masteropleiding. Voorts heeft verweerster zich bereid verklaard een toelatingsbesluit onder voorwaarden aan appellante te sturen. Beroep gegrond. 20 september 2005 CBE 1287 Rechten Beroep tegen weigering om vrijstellingen vooraf te verlenen. Appellante heeft verzocht om twee kernvakken via de Open Universiteit te mogen volgen en de resultaten daarvan in te brengen in haar studie. Verweerster heeft dit verzoek afgewezen op grond van het beleid van de faculteit om verzoeken om vrijstellingen pas in behandeling te nemen nadat het betreffende vak (elders) met succes is afgerond. Het College is van oordeel dat de examencommissie terecht heeft kunnen besluiten geen vrijstelling vooraf te verlenen. De examencommissie heeft zich hierbij enerzijds gebaseerd op vast beleid van de faculteit, dat inhoudt dat een verzoek om vrijstelling alleen in behandeling wordt genomen wanneer het betreffende vak met succes is gevolgd. Anderzijds wordt deze beslissing ook gedragen door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Artikel 4.2 van de Awb bepaalt dat een aanvraag, i.c. verzoek, alle gegevens dient te bevatten die nodig zijn om een besluit te kunnen nemen. In de onderhavige kwestie is dit niet aan de orde aangezien er geen sprake is van een met succes afgerond vak. Beroep ongegrond.
Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
20
20 september 2005 CBE 1309 Rechten Beroep (voorlopige voorziening) tegen de weigering een zgn. laatste vak voorziening te treffen. De examencommissie heeft dit verzoek afgewezen omdat er geen sprake is van een studievertraging van meer dan één semester. De argumenten die verzoekster naar voren heeft gebracht ter ondersteuning van haar verzoek zijn naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende zwaarwegend. Zij heeft het vak waarvoor zij nu een individuele tentamenvoorziening vraagt, al in twee eerdere pogingen niet gehaald. Ook bedraagt de vertraging die zij nu oploopt, niet meer dan een half jaar. Dit past binnen de regeling waaraan haar verzoek is getoetst. Het betoog van verzoekster tijdens de zitting dat zij ziek was tijdens het tentamen houdt geen stand nu niet is gebleken dat zij hierover contact heeft opgenomen met de studieadviseur. Ook de naar voren gebrachte vertraging ten gevolge van de overstap naar de bachelor en het door verzoekster verrichte bestuurswerk zijn onvoldoende zwaarwegende omstandigheden die zouden kunnen leiden tot inwilliging van het verzoek. Verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Appellante heeft haar beroep in de bodemprocedure ingetrokken. 20 september 2005 CBE 1316/1317 Geowetenschappen Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op twee door hem bij verweerster ingediende aanvragen. Verzoeker heeft tevens om een voorlopige voorziening gevraagd. De voorzitter van het College heeft op grond van artikel 7, lid 9, van het Reglement van Orde besloten om de procedure van de minnelijke schikking achterwege te laten. Onder toepassing van artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is wegens de kennelijke niet-ontvankelijkheid van de beroepen afgezien van het houden van een hoorzitting. Het College is van oordeel dat de onderliggende stukken beschouwd dienen te worden als een verzoek om informatie met betrekking tot het voortzetten/afronden van de studie van verzoeker. Derhalve is er geen sprake van een voor beroep vatbare beslissing. Beroep niet-ontvankelijk/verzoek voorlopige voorziening afgewezen. 26 september 2005 CBE 1318 Rechten Onder toepassing van artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is wegens de kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep afgezien van het houden van een hoorzitting. Appellant heeft weliswaar tijdig beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster, maar in zijn beroepschrift geen gronden aangevoerd. Op 11 juli 2005 is appellant per aangetekende brief verzocht binnen twee weken de gronden in te dienen. In deze brief is tevens vermeld dat indien hij niet binnen de gestelde termijn van twee weken antwoordt, zijn beroepschrift om die reden tot niet-ontvankelijk verklaring zal leiden. Uit de bij de aangetekende brief behorende PTT retourkaart blijkt dat appellant op 12 juli 2005 voor ontvangst van de brief heeft getekend. Per emailbericht van 23 augustus 2005 heeft appellant verzocht rekening te houden met de vakantieperiode. Uit dit emailbericht is het College niet gebleken dat er sprake is van omstandigheden die het niet binnen de gestelde termijn indienen van de gronden verschoonbaar maken. Beroep niet-ontvankelijk. 6 oktober 2005 CBE 1319 Sociale Wetenschappen (master Psychologie) Beroep tegen het besluit van verweerster om appellante niet toe te laten tot de master Klinische Psychologie. Beroep te laat ingediend. Appellante heeft naar voren gebracht dat zij in eerste instantie dacht dat een beroepschrift voor haar geen zin zou hebben, omdat zij twee vakken voor de bachelor miste. Toen echter bekend werd dat er een extra herkansing zou komen, waardoor appellante – bij het halen van die herkansing – nog slechts één bachelorvak zou missen, maakte dit het indienen van een beroep volgens appellante weer nuttig. Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
21
Het College ziet in de omstandigheden die appellante heeft aangevoerd onvoldoende grond om de termijnoverschrijding verontschuldigbaar te achten. De beslissing om geen beroep in te stellen en op een later moment, na het verstrijken van de beroepstermijn, op dit besluit terug te komen is naar het oordeel van het College voor rekening en risico van appellante. Beroep niet-ontvankelijk. Verzoek om voorlopige voorziening eveneens niet-ontvankelijk.
7 oktober 2005 CBE 1314 Rechten Beroep gericht tegen het besluit van 22 augustus 2005 van verweerder, waarbij aan appellante een negatief bindend studieadvies (bsa) is gegeven en haar is meegedeeld dat zij zich de komende twee jaar niet kan inschrijven voor de bacheloropleiding Rechten van de Universiteit Utrecht. Het College is van oordeel dat verweerder er terecht van is uitgegaan dat appellante niet aan de norm voor het bsa heeft voldaan. De omstandigheid dat appellante op advies van de studieadviseur niet alle 5 vakken van het eerste jaar heeft afgelegd, maar slechts 4 (in totaal 45 punten) betekent niet dat de minimum norm van 30 punten voor haar verlaagd zou moeten worden. In artikel 2.1 van het Uitvoeringsbesluit WHW wordt bepaald welke persoonlijke omstandigheden bij de beoordeling omtrent het bsa betrokken moeten worden. Het College is van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van appellante (t.w. aanpassingsproblemen, heimwee, verhuizing en taalproblemen) niet kunnen worden aangemerkt als omstandigheden als bedoeld in vorenvermeld artikel van het Uitvoeringsbesluit, noch als omstandigheden als bedoeld in artikel 6.3a, lid 8 van de Onderwijs- en examenregeling van de bacheloropleiding Rechten 2004-2005 (OER), dat is gebaseerd op het Uitvoeringsbesluit en dat daar een nadere uitwerking van is. Voorts acht het College de persoonlijke omstandigheden van appellante niet zodanig bijzonder dat van overmacht, als bedoeld in artikel 6.3a, lid 9 van de OER, sprake is. Verweerder heeft naar het oordeel van het College dan ook in redelijkheid het bestreden besluit kunnen nemen. Beroep ongegrond. 8 december 2005 CBE 1311 Rechten Toelatingsverzoek masterprogramma Criminologie afgewezen. Motivering van het afwijzingsbesluit summier en algemeen. Gronden voor afwijzing nader uitgewerkt in het verweerschrift alsook ter zitting. Daarmee alsnog een op het individuele verzoek toegesneden motivering gegeven, waarvan moet worden geoordeeld dat deze het bestreden besluit tot afwijzing kan dragen. Het College is van oordeel dat verweerster bij haar verzoek aan appellant om nadere informatie over zijn vooropleiding te verstrekken duidelijker had kunnen aangeven welke specifieke informatie voor de beoordeling van de inhoud en het niveau van de opleiding nodig was. Het ligt echter op de weg van appellant om aan te tonen dat hij voldoet aan de criteria om tot deze masteropleiding te kunnen worden toegelaten. Dat appellant met de informatie die hij heeft verstrekt mogelijk onvoldoende inzicht heeft verschaft in de inhoud van zijn vooropleiding en de door hem gevolgde vakken komt dan ook voor zijn risico. Het College is na toetsing van de door appellant verstrekte informatie tot de conclusie gekomen dat verweerster zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat appellant in onvoldoende mate voldoet aan de inhoudelijke eisen die worden gesteld aan de toelating tot het masterprogramma criminologie. Beroep ongegrond.
8 december 2005 CBE 1334 Rechten Verzoek om tentamen doctoraalvak Bestuursrecht mondeling af te leggen. Appellant heeft op 20 oktober 2005 beroep ingesteld tegen het besluit van20 september 2005 van verweerster. Onder toepassing van artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is wegens de kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep afgezien van het houden van een hoorzitting. Artikel 7.61, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift bij het College vier weken bedraagt. Het bestreden besluit is gedateerd op 20 september 2005. De termijn begon dus te Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
22
lopen op 21 september 2005 en liep af op 18 oktober 2005. Het beroep is gedateerd 20 oktober 2005 en het is ontvangen op 21 oktober 2005, zodat het niet tijdig is ingediend. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Op 17 november is appellant per aangetekende brief verzocht schriftelijk mee te delen wat de reden is dat hij het beroepschrift niet binnen de beroepstermijn heeft ingediend. Daarbij is tevens medegedeeld dat, indien hij niet binnen deze termijn reageert, dit om die reden kan leiden tot niet-ontvankelijk verklaring. Het College heeft niet binnen de gestelde termijn een reactie op de brief van 17 november 2005 ontvangen. Beroep niet-ontvankelijk. 2 januari 2006 CBE 1332 Rechtsgeleerdheid Beroep tegen de afwijzing van c.q. de weigering om te beslissen op het verzoek van appellant om een individuele voorziening voor het laatste vak van de door hem gevolgde bacheloropleiding toga traject, t.w. het zwaartepunt vak mensenrechten. Het College is van oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven aangezien een deugdelijke motivering ontbreekt en het besluit geen adequaat antwoord is op de aan verweerster voorgelegde aanvraag. Het College meent, gelet op de voorhanden zijnde gegevens, dat er voldoende grond is om appellant gelet op zijn medische toestand te zien als een bijzonder geval waarbij hij opmerkt dat die medische toestand ook niet door verweerster wordt betwist en dat is gebleken dat die medische toestand bekend was bij de docente van het vak mensenrechten. Het College gaat er dan ook van uit dat niet tussen partijen in geschil is dat het die medische toestand is geweest die appellant heeft belet tijdig en met positief resultaat het vak Mensenrechten af te ronden. De voorgeschiedenis en de niet adequate reactie door de docente van het onderhavige vak hebben het College tot het oordeel gebracht dat afwijzing van het verzoek in dit bijzondere geval niet redelijk is te achten. Daarbij hecht het College ook betekenis toe aan het feit dat er belang bestaat bij de aantekening op het bachelor diploma dat het toga traject is behaald. Het College is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het verzoek van appellant om een individuele toetsvoorziening voor het vak mensenrechten dient te worden toegewezen, en wel in die zin dat appellant in overleg met de coördinator van dat vak een afspraak moet kunnen maken om op zo kort mogelijke termijn de nog openstaande onderdelen van dat vak af te ronden, t.w. de paper en het tentamen. Beroep gegrond. 17 januari 2006 CBE 1338 Rechten Beroep tegen besluit examinator. Het College heeft appellant per aangetekende brief meegedeeld dat zijn beroepschrift te laat is ingediend en verzocht aan te geven wat de reden van zijn termijnoverschrijding is. Daarbij is tevens gemeld dat indien hij niet binnen twee weken reageert, dit kan leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van zijn beroep. Het College heeft niet binnen de gestelde termijn een reactie van appellant ontvangen. Beroep niet-ontvankelijk. 25 januari 2006 CBE 1333 Rechten Verzoek om individuele tentamenvoorziening. Beroep te laat ingediend. Onder toepassing van artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is wegens de kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep afgezien van het houden van een hoorzitting. Op 17 november 2005 is appellant per aangetekende brief verzocht schriftelijk mee te delen wat de reden is dat hij het beroepschrift niet binnen de beroepstermijn heeft ingediend. Daarbij is tevens medegedeeld dat, indien hij niet voor 31 december 2005 reageert, dit om die reden kan leiden tot niet-ontvankelijk verklaring. Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
23
Op 5 januari 2006 ontving het College de in de brief van 17 november 2005 gevraagde reactie. Bij brief van 12 januari 2006 is appellant verzocht binnen 5 werkdagen aan te geven waarom hij de termijn van 31 december 2005 heeft overschreden. Het College heeft niet binnen de gestelde termijn een reactie op de brief van 12 januari 2006 ontvangen. Beroep niet-ontvankelijk. 31 maart 2006 CBE 1339 Geneeskunde Verweerster heeft op 30 november 2005 een beslissing genomen als vervolg op haar beslissing van 15 juli 2005 en naar aanleiding van de uitspraak van het College d.d. 14 juni 2005 (CBE-1276). In deze beslissing van 30 november 2005 heeft verweerster opgenomen dat appellant zijn doctoraal examen dient te hebben behaald vóór 1 september 2006. Volgens verweerster is dit een redelijke termijn. Het College is van oordeel dat de stelling van appellant dat verweerster achteraf niet een termijn zou mogen bepalen onjuist is. Een redelijke termijn is naar het oordeel van het College niet oneindig. Het College is van oordeel dat verweerster met het nemen van het bestreden besluit en de aanvullingen die zij daarop ter zitting heeft gegeven geen onjuiste uitwerking heeft gegeven aan zijn eerder gegeven uitspraak. Beroep ongegrond. Appellant heeft beroep bij de rechtbank ingesteld. 31 maart 2006 CBE 1340 Rechten Beroep tegen het besluit van 13 december 2005 van verweerster, waarbij het resultaat (2,0) van deeltoets A, te weten het Rechtbankbezoek met verslag, van het Kernvak strafrecht bekend is gemaakt. Het College is van oordeel dat appellant verweerster eerder op de hoogte had moeten brengen van zijn ziekte en eerder had moeten aangeven welke invloed deze ziekte had op het al dan niet kunnen voldoen aan de verplichtingen voor het onderhavige onderdeel. Verweerster heeft appellant twee extra kansen gegeven, de eerste op basis van een achteraf overgelegde doktersverklaring. Het College is van oordeel dat verweerster daarmee redelijk heeft gehandeld en het verzoek van appellant om nog weer een extra kans in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Hierbij laat het College nog meewegen dat appellant wél het onderwijs heeft gevolgd en de twee geboden extra kansen niet c.q. onvoldoende heeft benut en dat niet gebleken is van een onmogelijkheid om die kansen te benutten. Voorts is door appellant naar het oordeel van het College niet aannemelijk gemaakt dat het voldoen aan de eisen die gelden voor het verslag buiten zijn medische mogelijkheden ligt noch dat de beoordeling (cijfer 2) van deeltoets A onjuist zou zijn. Beroep ongegrond. 19 april 2006 CBE 1344 Diergeneeskunde Beroep gericht tegen het besluit van verweerster dat appellante zal moeten overstappen naar het onderwijs en de toetsen van het curriculum 2001, of met de studie zal moeten stoppen. Artikel 4.1.B van de OER 04/05 bepaalt dat er voor studenten die nog studeren volgens het curriculum ’95 na 3 extra tentamenkansen, c.q. na juli 2005 geen recht meer op een extra tentamen bestaat. Het College is van oordeel dat verweerster aan appellante voldoende medewerking heeft verleend door haar toch een extra kans te verlenen. Het College is van oordeel dat verweerster het recht heeft te stoppen met het bieden van extra kansen nu is gebleken dat verweerster al een aantal malen coulance jegens appellante heeft betracht. Ten aanzien van de termijn waarop bekend werd wanneer het tentamen zou worden afgenomen is het College van oordeel dat een termijn van 1,5 maand ruim voldoende is. Omdat het in deze zaak om het laatste tentamen gaat voor het behalen van het doctoraaldiploma, heeft het College bij zijn overwegingen in het bijzonder stilgestaan bij de proportionaliteit van de beslissing van verweerder. Het College is daarbij tot het oordeel gekomen dat deze beslissing niet disproportioneel is. Het College heeft daarbij mede in ogenschouw genomen (1) dat inmiddels een zeer groot aantal tentamenresultaten is verlopen, waarvoor appellante reeds bij haar
Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
24
overgang van curriculum ‘82 naar curriculum ‘95 vrijstelling heeft gekregen; (2) dat de kans dat appellante nu wel voor haar tentamen zou slagen, gezien het algemene studieverloop zeker niet groot is en (3) dat het doctoraal diergeneeskunde recht geeft op instroom in de functiegerichte fase van de opleiding, terwijl het niet aannemelijk is dat appellante in die fase betere voortgang zal boeken dan zij tot nu toe heeft gedaan. Het College heeft daarbij ook overwogen dat de tot nu toe behaalde studieresultaten appellante toegang geven tot bepaalde master opleidingen die haar de mogelijkheid geven om alsnog binnen een redelijke termijn haar studie met een masterdiploma af te sluiten. Beroep ongegrond. Appellante heeft beroep bij de rechtbank ingesteld. 19 april 2006 CBE 1345 Diergeneeskunde Beroep gericht tegen het besluit van verweerster dat appellant zal moeten overstappen naar het onderwijs en de toetsen van het curriculum 2001, of met de studie zal moeten stoppen. Artikel 4.1.B van de OER 04/05 bepaalt dat er voor studenten die nog studeren volgens het curriculum ’95 na 3 extra tentamenkansen, c.q. na juli 2005 geen recht meer op een extra tentamen bestaat. Het College is van oordeel dat verweerster aan appellant voldoende medewerking heeft verleend door hem toch een extra kans te verlenen. Het College is van oordeel dat verweerster het recht heeft te stoppen met het bieden van extra kansen nu is gebleken dat verweerster al een aantal malen coulance jegens appellant heeft betracht. Ten aanzien van de termijn waarop bekend werd wanneer het tentamen zou worden afgenomen is het College van oordeel dat een termijn van 1,5 maand ruim voldoende is. Het College volgt verweerster in haar standpunt dat de mededeling van appellant dat hij niet van plan is dierenarts te worden en het hem alleen te doen is om het doctoraaldiploma geen reden is om af te wijken van de eisen die aan het doctoraalexamen worden gesteld. Omdat het in deze zaak om het laatste tentamen gaat voor het behalen van het doctoraaldiploma, heeft het College bij zijn overwegingen in het bijzonder stilgestaan bij de proportionaliteit van de beslissing van verweerder. Het College is daarbij tot het oordeel gekomen dat deze beslissing niet disproportioneel is. Het College heeft daarbij mede in ogenschouw genomen (1) dat inmiddels een zeer groot aantal tentamenresultaten is verlopen, waarvoor appellant reeds bij zijn overgang van curriculum ‘82 naar curriculum ‘95 vrijstelling heeft gekregen; (2) dat de kans dat appellant nu wel voor zijn tentamen zou slagen, gezien het algemene studieverloop zeker niet groot is. Het College heeft daarbij ook overwogen dat de tot nu toe behaalde studieresultaten appellant toegang geven tot bepaalde master opleidingen die hem de mogelijkheid geven om alsnog binnen een redelijke termijn zijn studie met een masterdiploma af te sluiten. Beroep ongegrond. 19 mei 2006 CBE 1346 Natuurkunde (masterberoep) Beroep gericht tegen het besluit van verweerster appellant niet toe te laten tot de masteropleiding Physics en Climate Science. Appellant heeft zijn beroep ingediend nadat de beroepstermijn van 4 weken was verstreken. Na herhaald verzoek gaf hij aan dat hij wegens ziekte van hemzelf en het overlijden van zijn grootmoeder niet in staat was geweest tijdig beroep in te stellen. Het College acht deze redenen op grond van vaststaande jurisprudentie, niet van dien aard dat zij de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Beroep niet-ontvankelijk. 23 mei 2006 CBE 1362 Diergeneeskunde Beroep gericht tegen het besluit van verweerster, waarbij appellant medeplichtig wordt geacht aan plagiaat en een nieuwe taak niet eerder zal worden opgelegd dan 6 maanden nadat het plagiaat werd vastgesteld. Appellant heeft zijn beroep na het verstrijken van de beroepstermijn ingediend. Hij heeft aangegeven dat hij alvorens in beroep te gaan een aantal mensen wilde spreken. Deze mensen kon hij pas na enkele weken bereiken. Ook heeft hij met veel moeite geprobeerd uit te vinden naar wie het beroep moest worden gestuurd. Tevens geeft hij aan dat hij dacht dat hij tot en met 24 april 2006 de tijd had om het beroep in te dienen. Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
25
Het College volgt appellant hierin niet. Het is voor rekening en risico van appellant wanneer hij anderen wil consulteren alvorens in beroep te gaan. Om de termijn zeker te stellen had een kort briefje met daarin de mededeling dat hij in beroep wil gaan (een zogenaamd pro forma beroep) volstaan. Verder staat onder het bestreden besluit vermeld dat binnen vier weken in beroep gegaan kan worden bij het College van Beroep. Appellant was dus goed en voldoende geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij beroep moest aantekenen en bij wie hij dat diende te doen. Beroep niet-ontvankelijk. 20 juni 2006 CBE 1354 Rechtsgeleerdheid Beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerster van 23 februari 2006 inzake het treffen van een voorziening voor het kernvak Internationaal en Europees recht (IER). Het College is van oordeel dat appellant niet alles heeft gedaan wat binnen zijn mogelijkheden lag om tot een voor hem gunstiger eindresultaat van het vak IER te komen. Daarom dienen de consequenties van de door appellant gemaakte keuzen voor zijn rekening en risico te komen. Het College is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verweerster in redelijkheid heeft kunnen weigeren om voor appellant een individuele voorziening te treffen. Beroep ongegrond. 20 juni 2006 CBE 1357 Biologie Beroep gericht tegen het niet verstrekken van tentamenopgaven. Het College stelt vast dat appellant inmiddels een afschrift van de tentamenopgaven is toegezegd. Blijkens zijn brief van 8 mei 2006 is hij daarmee tevreden. Gelet daarop heeft appellant in beginsel geen belang meer bij de onderhavige procedure. Voor dit geding ten overvloede en ter informatie van appellant overweegt het College nog dat tegen de gewraakte handeling hoe dan ook geen voorziening bij het College openstaat. De weigering een kopie van een tentamenopgave te verstrekken is een weigering een feitelijke handeling te verrichten. Een weigering van een feitelijke handeling wordt met een feitelijke handeling gelijk gesteld. Artikel 7.61, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) bepaalt dat tegen beslissingen van examencommissies en examinatoren beroep ingesteld kan worden bij het College. Beroep op het College c.q. de administratieve rechter tegen andere handelingen van bestuursorganen dan besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is alleen mogelijk indien daarin bij de wet uitdrukkelijk is voorzien. De WHW voorziet hierin niet. Wel kan appellant, nu zijn beroep in feite een klacht is gericht tegen een feitelijke handeling, zich hiermee op grond van artikel 15.1 van het faculteitsreglement wenden tot de facultaire klachtencoördinator. Onder toepassing van artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is wegens de kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep afgezien van het houden van een hoorzitting. Beroep niet-ontvankelijk. 22 juni 2006 CBE 1355 Rechtsgeleerdheid Beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerster van 2 maart 2006 inzake het treffen van een individuele toetsvoorziening. De vraag die thans aan het College voorligt is of verweerster gehouden was om in het geval van appellant van de voor het vak European Tort Law vastgestelde toetsregeling af te wijken en hem een individuele toetsvoorziening te verlenen. Het College is van oordeel dat voor het verlenen van een individuele toetsvoorziening in het geval van appellant geen aanleiding was. Hoewel het belang van appellant bij een individuele toetsvoorziening niet kan worden ontkend, is het College van oordeel dat verweerster, gezien de complicaties die het verlenen van een individuele voorziening voor de faculteit met zich zou kunnen brengen, in redelijkheid het verzoek van appellant heeft kunnen afwijzen. Immers, het verlenen van een individuele toetsvoorziening aan appellant schept een precedent waarop andere studenten met een soortgelijk belang een beroep zouden kunnen doen. Beroep ongegrond. Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
26
13 juli 2006 CBE 1375 Sociale Wetenschappepn Beroep gericht tegen uitslag tentamen Dictatuur en Democratie in Latijns Amerika. Appellant reageert tot twee keer toe niet op brieven van het College waarin om aanvulling van de gronden wordt verzocht. Onder toepassing van artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is wegens de kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep afgezien van het houden van een hoorzitting. Beroep niet-ontvankelijk. 4 augustus 2006 CBE 1368 Rechten Beroep gericht tegen weigering toelatingsverzoek Master Criminologie Appellante heeft niet binnen de beroepstermijn haar beroep ingediend. Onder toepassing van artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is wegens de kennelijke nietontvankelijkheid van het beroep afgezien van het houden van een hoorzitting. In de informatie die als bijlage bij het bestreden besluit was gevoegd, staat weliswaar dat met nadruk wordt verzocht een eventueel beroep eerst met de contactpersoon te bespreken, maar tevens staat duidelijk vermeld waar en vooral binnen welke termijn beroep aangetekend kan worden. Beroep niet-ontvankelijk. 22 augustus 2006 CBE 1379 Rechten De beoordeling, waartegen het beroep is gericht, is op 19 juni 2006 digitaal via het programma WebCT bekend gemaakt. Appellante heeft in haar brief van 9 augustus 2006 aangegeven dat zij er van is uitgegaan dat de beroepstermijn begon te lopen op het moment dat zij de gevraagde kopie van de toets in haar bezit had dan wel vanaf het moment waarop de nabespreking heeft plaatsgevonden. Vóór die tijd had zij zich nog niet voorgenomen om een eventueel beroep in te dienen. Dat gevoel ontstond na de nabespreking. Het College is van oordeel dat de door appellante aangevoerde argumenten niet kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden die appellante hebben verhinderd tijdig beroep in te dienen of die de overschrijding van de termijn verschoonbaar doen zijn. Appellante had de mogelijkheid om tijdig een pro forma beroepschrift in te dienen, om de termijn veilig te stellen. De mogelijkheid van beroep bij het College van beroep en de beroepstermijn staat vermeld op het informatieblad met betrekking tot de onderhavige deeltoets. Voorts is informatie over het College van beroep en de beroepstermijn te vinden op de website van de universiteit. Beroep niet-ontvankelijk.
Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
27
(Tekst WHW geldend op: 07-11-2006) Artikel 7.60 College van beroep voor de examens 1. Elke instelling voor hoger onderwijs heeft een college van beroep voor de examens. 2. Het college van beroep heeft drie of vijf leden. Het aantal plaatsvervangende leden is niet groter dan het aantal leden. Het college houdt voltallig zitting. 3. Het college kan besluiten kamers in te stellen. Indien het college daartoe besluit, bestaat het college uit ten minste zes en ten hoogste vijftien leden. Het aantal plaatsvervangende leden is niet groter dan het aantal leden. Elke kamer heeft drie of vijf leden. Zij houdt voltallig zitting. 4. De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of voorzitters en de overige leden en de eventuele plaatsvervangende leden worden door het instellingsbestuur benoemd voor een termijn van ten minste drie en ten hoogste vijf jaar of, voorzover het studenten betreft, voor een termijn van ten minste een en ten hoogste twee jaar. De leden en plaatsvervangende leden maken geen deel uit van het instellingsbestuur of van de inspectie. Buiten de voorzitter bestaat het college voor tenminste de helft uit docenten, onderscheidenlijk leden van de wetenschappelijke staf. 5. De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter of voorzitters moeten voldoen aan de vereisten voor benoembaarheid tot rechterlijk ambtenaar, bedoeld in artikel 1d van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. 6. Op eigen verzoek wordt aan de leden en plaatsvervangende leden van het college van beroep ontslag verleend. Bij het bereiken van de leeftijd van zeventig jaar wordt hun ontslag verleend met ingang van de eerstvolgende maand. Zij worden ontslagen indien zij uit hoofde van ziekte of gebreken ongeschikt zijn hun functie te vervullen alsmede indien zij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf zijn veroordeeld. Alvorens het ontslag op grond van het in de derde volzin bepaalde wordt verleend, wordt de betrokkene van het voornemen tot ontslag in kennis gesteld en wordt hem de gelegenheid geboden zich terzake te doen horen. Artikel 7.61 Bevoegdheid college van beroep voor de examens 1. Een betrokkene kan beroep instellen bij het college van beroep voor de examens tegen: a. beslissingen als bedoeld in de artikelen 7.8b, derde en vijfde lid, 7.9, eerste lid, en 16.6a, derde lid, b. beslissingen inzake vaststelling van het aantal behaalde studiepunten als bedoeld in de artikelen 7.9a of 7.9b, alsmede beslissingen inzake het met goed gevolg hebben afgelegd van het afsluitend examen, bedoeld in artikel 7.9d, c. beslissingen inzake de omvang van de vrijstelling, bedoeld in artikel 7.31a, derde lid, d. beslissingen, niet zijnde besluiten van algemene strekking, genomen op grond van het bepaalde bij of krachtens titel 2 van dit hoofdstuk, met het oog op de toelating tot examens, e. beslissingen, genomen op grond van het aanvullend onderzoek, bedoeld in de artikelen 7.25, vierde lid, en 7.28, vierde lid, f. beslissingen van examencommissies en examinatoren, g. beslissingen van commissies als bedoeld in artikel 7.29, eerste lid, en h. beslissingen, genomen op grond van de artikelen 7.30a en 7.30b met het oog op de toelating tot de in dat artikel bedoelde opleidingen. Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
28
2. Het beroep kan, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht, worden ingesteld terzake dat een beslissing in strijd is met het recht. 3. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, vier weken. 4. Alvorens het beroep in behandeling te nemen zendt het college van beroep het beroepschrift aan het orgaan waartegen het beroep is gericht, met uitnodiging om in overleg met betrokkenen na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk is, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van afdeling 7.3 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingeval het beroep is gericht tegen een beslissing van een examinator, geschiedt de in de voorgaande volzin bedoelde toezending aan de desbetreffende examencommissie. Het desbetreffende orgaan deelt binnen drie weken aan het college van beroep, onder overlegging van de daarop betrekking hebbende stukken, mede tot welke uitkomst het beraad heeft geleid. Is een minnelijke schikking niet mogelijk gebleken, dan wordt het beroepschrift door het college in behandeling genomen. 5. Het college van beroep beslist binnen tien weken na ontvangst van het beroepschrift, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van artikel 7:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. 6. Indien het college van beroep het beroep gegrond acht, vernietigt het de beslissing geheel of gedeeltelijk. Het college is niet bevoegd in de plaats van de geheel of gedeeltelijk vernietigde beslissing een nieuwe beslissing te nemen, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van artikel 7:25 van de Algemene wet bestuursrecht. Het kan bepalen dat opnieuw of, indien de beslissing is geweigerd, alsnog in de zaak wordt beslist, dan wel dat het tentamen, het examen, het toelatingsonderzoek, het aanvullend onderzoek of enig onderdeel daarvan opnieuw wordt afgenomen onder door het college van beroep te stellen voorwaarden. Het orgaan waarvan de beslissing is vernietigd, voorziet voor zover nodig opnieuw in de zaak met inachtneming van de uitspraak van het college van beroep. Het college kan daarvoor in zijn uitspraak een termijn stellen. 7. Indien onverwijlde spoed dat vereist kan de voorzitter van het college van beroep een voorlopige voorziening treffen op verzoek van de indiener van het verzoekschrift, onverminderd het bepaalde in artikel 7.66, tweede lid, en artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzitter beslist op dit verzoek na het desbetreffende orgaan dan wel de desbetreffende examinator te hebben gehoord, althans te hebben opgeroepen.
Artikel 7.62 Reglement van orde 1. Het college van beroep stelt een reglement van orde vast, waarin nadere regels worden gesteld ten aanzien van: a. de omvang en samenstelling van het college van beroep, b. indien nodig, de splitsing in kamers, alsmede de verdeling van de werkzaamheden over de verschillende kamers, c. de zittingstermijn van de leden en eventuele plaatsvervangende leden van het college van beroep, Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
29
d. de wijze waarop het lidmaatschap of plaatsvervangend lidmaatschap van het college van beroep eindigt, e. de in artikel 7.61, vierde lid, bedoelde procedure en de gevallen waarin deze procedure achterwege kan worden gelaten, f. de wijze waarop in het secretariaat van het college van beroep wordt voorzien, alsmede g. de wijze waarop de voorzitter wordt vervangen. 2. Het reglement van orde alsmede wijzigingen daarvan, behoeven de instemming van het instellingsbestuur.
Artikel 7.63 Inlichtingenplicht De organen en personeelsleden alsmede de examinatoren van de instelling verstrekken aan het college van beroep de gegevens die dit college voor de uitvoering van zijn taak nodig oordeelt.
Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
30
Reglement van orde van het college van beroep voor de examens aan de Universiteit Utrecht (artikel 7.62 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek). Artikel 1. Begripsbepaling In dit reglement wordt verstaan onder: 1. de wet: de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (afgekort als WHW); 2. het college: het college van beroep voor de examens als bedoeld in artikel 7.60 e.v. van de wet, aan de Universiteit Utrecht; 3. voorzitter: de voorzitter van het college, of bij diens belet of ontstentenis, een plaatsvervangend voorzitter van het college; 4. secretaris: de ambtelijk secretaris van het college, of bij diens belet of ontstentenis, de plaatsvervangend secretaris van het college. Artikel 2. De omvang en samenstelling van het college 1. Het college heeft tien leden en tien plaatsvervangende leden, die worden benoemd en ontslagen door het college van bestuur. 2. Het college is in drie kamers verdeeld. De eerste twee kamers bestaan elk uit vijf leden en vijf plaatsvervangende leden. De derde kamer bestaat uit drie leden. 3. De voorzitter bepaalt na overleg met de leden en de plaatsvervangende leden van welke van de eerste twee kamers de leden en plaatsvervangende leden deel uitmaken. 4. De derde kamer wordt per keer samengesteld uit de leden en bij hun verhindering of afwezigheid uit de plaatsvervangende leden van de eerste twee kamers, met dien verstande dat de kamer wordt voorgezeten door de voorzitter of een plaatsvervangend voorzitter. 5. De derde kamer behandelt een beroep alleen dan als zowel de eerste als de tweede kamer verhinderd is. 6. De drie kamers worden bij alle verrichtingen bijgestaan door de secretaris. Artikel 3. De verdeling van de werkzaamheden De verdeling van de ingediende beroepschriften over de eerste twee kamers geschiedt door of namens de voorzitter, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met een gelijkmatige verdeling der werkzaamheden over beide kamers. Artikel 4. De benoemingstermijn en het ontslag van de (plv.) leden van het college 1. De benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden van het college geschiedt voor een termijn van drie jaar of indien het studenten betreft, voor een termijn van een jaar. 2. Naast de in artikel 7.60, zesde lid, van de Wet bedoelde gevallen, worden de leden en plaatsvervangende leden voorts ontslagen indien zij hebben opgehouden de hoedanigheid te bezitten, die de grond is geweest voor hun benoeming als lid of plaatsvervangend lid van het college. Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
31
Artikel 5. De secretaris van het college 1. Het college wordt bijgestaan door een secretaris, die door het college van bestuur wordt aangewezen. Aan de secretaris kan het college van bestuur een of meer ambtenaren toevoegen. 2. De aanwijzing van de secretaris van het college en de eventuele toevoeging van ambtenaren geschieden na overleg met de voorzitter van het college. 3. De secretaris van het college neemt bij de uitvoering van zijn werkzaamheden de aanwijzingen van de voorzitter van het college zo veel mogelijk in acht. Artikel 6. Vervanging van de voorzitter Ingeval van verhindering van de voorzitter van het college wordt door de secretaris een van de plaatsvervangende voorzitters aangewezen om tijdelijk als voorzitter te fungeren. Artikel 7. De minnelijke schikking 1. Indien het beroep is gericht tegen een beslissing van een orgaan, zendt het college het beroepschrift onverwijld aan de voorzitter van dat orgaan, met de uitnodiging om in overleg met de betrokkenen na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk is. 2. De voorzitter van het orgaan, waartegen het beroep is gericht, roept de appellant namens dit orgaan zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vijf dagen na ontvangst van het beroepschrift en de uitnodiging bedoeld in het vorige lid, op om in overleg met de betrokkenen na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk is. 3. De voorzitter van het orgaan, waartegen het beroep is gericht, draagt er zorg voor dat het overleg met de betrokkenen in goede orde verloopt. Namens het orgaan deelt hij aan het college binnen drie weken na toezending van het beroepschrift gemotiveerd mee tot welke uitkomst het beraad heeft geleid. Bij de mededeling aan het college legt hij de op het geding betrekking hebbende stukken over. Hij voegt daarbij een verweerschrift van het orgaan, indien een minnelijke schikking niet mogelijk is gebleken. 4. Indien het beroep is gericht tegen een beslissing van een examinator, zendt het college het beroepschrift onverwijld aan de voorzitter van de desbetreffende examencommissie, met de uitnodiging om in overleg met de betrokkenen na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk is. Indien uit het beroepschrift blijkt om welke examinator het gaat, wordt tevens aan hem een afschrift van het beroepschrift en de uitnodiging tot minnelijke schikking gezonden. 5. De voorzitter van de desbetreffende examencommissie zendt het beroepschrift en de uitnodiging van het college onverwijld door aan de desbetreffende examinator teneinde een poging tot minnelijke schikking te doen ondernemen in rechtstreeks overleg tussen de examinator en de appellant. De examinator tegen wie het beroep is gericht, roept de appellant zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vijf dagen nadat hij de stukken bedoeld in het vorige lid heeft ontvangen, op om in overleg met hem na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk is. 6. De voorzitter van de examencommissie ziet erop toe, dat het overleg tussen betrokkenen daadwerkelijk plaatsvindt en in goede orde verloopt. Hij kan bepalen, dat het overleg daartoe door hem wordt bijgewoond en geleid. Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
32
7. Namens de examencommissie deelt de voorzitter daarvan aan het college binnen drie weken na toezending van het beroepschrift gemotiveerd mee tot welke uitkomst het beraad heeft geleid. Bij de mededeling aan het college legt de voorzitter van de examencommissie de op het geding betrekking hebbende stukken over. Hij stelt het college daarbij in kennis van de eventuele opmerkingen, die de examencommissie ten aanzien van het geding wil maken. Ingeval een minnelijke schikking niet mogelijk is gebleken, voegt hij bij de stukken een verweerschrift van de examinator. 8. De voorzitter van het college kan besluiten om de poging om tot een minnelijke schikking te komen achterwege te laten, indien naar zijn oordeel een dergelijke poging kennelijk zinloos is dan wel tot onevenredig nadeel voor de appellant zal leiden. Artikel 8. Bijzondere stukken 1. Het is de leden en plaatsvervangende leden van het college verboden in te gaan op een verzoek van partijen, hun gemachtigden of hun raadslieden dan wel derden tot een persoonlijk onderhoud dan wel bijzondere stukken in ontvangst te nemen aangaande een beroep dat aan hun oordeel onderworpen is, is geweest of zal worden. 2. Onder bijzondere stukken zoals bedoeld in het vorige lid worden verstaan stukken, die buiten de normale procedure worden ingediend. 3. Indien een verzoek als bedoeld in het eerste lid is gedaan, stelt het betrokken lid of plaatsvervangend lid de voorzitter hiervan in kennis. 4. De voorgaande leden zijn ook van toepassing op de secretaris. 5. Aan het college geadresseerde bijzondere stukken zoals bedoeld in het tweede lid worden door de secretaris onverwijld bij aangetekend schrijven aan de afzender geretourneerd. Op deze stukken wordt geen acht geslagen. 6. Van deze stukken wordt geen afschrift bewaard. De secretaris tekent in het dossier de naam en het adres van de afzender aan, alsmede de datum van ontvangst en terugzending. Artikel 9. Citeertitel Dit reglement wordt aangehaald als Reglement van orde van het college van beroep voor de examens aan de Universiteit Utrecht.
Aldus vastgesteld door het college van beroep voor de examens aan de Universiteit Utrecht op 24 juni 1994 en goedgekeurd door de universiteitsraad van de Universiteit Utrecht op 15 november 1994.
Jaarverslag 2004-2006 College van Beroep voor de Examens Universiteit Utrecht
33