verslag van de werkzaamheden van de
referendumcommissie
INHOUDSOPGAVE Conclusies en aanbevelingen
5
1.
Inleiding
9
2.
Referendum
11
2.1. 2.2. 2.2.1. 2.2.2.
Het eerste nationale referendum Wet raadplegend referendum Europese Grondwet Totstandkoming van de wet Inhoud van de wet
11 11 11 11
3.
De Referendumcommissie
13
3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5. 3.6. 3.7. 3.7.1. 3.7.2. 3.7.3. 3.7.4.
Samenstelling en benoeming De taken van de Referendumcommissie Juridische positie Taakopvatting Arbeidsvoorwaarden Secretariaat De tijdfactor De referendumperiode Samenvallen referendumperiode met vakantieperioden Het begin van de referendumperiode Concluderende opmerkingen
13 13 14 15 16 16 17 17 18 18 19
4.
De Vaststelling van de dag van de stemming
21
4.1. 4.2. 4.3.
De wettelijke taak De datum Concluderende opmerkingen
21 21 22
5.
Het advies over de referendumvraag
23
5.1. 5.2. 5.3.
Taak en achtergrond De referendumvraag Concluderende opmerkingen
23 23 24
6.
Het vaststellen van een feitelijke samenvatting van het verdrag
25
De wettelijke taak Twee gelijkluidende versies Inhoud en kritiek De feitelijke samenvatting in verschillende vormen De samenvatting en andere voorlichting Concluderende opmerkingen
25 25 26 28 29 29
6.1. 6.2. 6.3. 6.4. 6.5. 6.6.
7.
De verstrekking van subsidies
31
7.1. 7.2. 7.2.1. 7.2.2. 7.2.3. 7.2.4. 7.3. 7.4. 7.4.1. 7.4.2. 7.5. 7.6. 7.7.
De wettelijke taak De regeling Inrichting regeling Politieke partijen Publiciteit Termijnen Uitvoering van de regeling Verslag gesubsidieerde activiteiten De gesubsidieerde activiteiten Financiële verantwoording Juridische procedures Wet openbaarheid van bestuur Concluderende opmerkingen
31 31 31 33 33 34 34 38 38 39 39 40 41
8.
Voorlichting, publiciteit en communicatie
43
8.1. 8.2. 8.3. 8.4. 8.5.
Publiciteit en woordvoering Contacten Advertenties Website Concluderende opmerkingen
43 44 44 45 46
9.
Financiën
47
9.1. 9.2.
Budgetten Financiële stromen
Bijlagen I. II. III. IV. V. VI. VII. VIII. IX. X.
Samenstelling Referendumcommissie en secretariaat Relevante wetteksten Besluit vaststelling datum Advies over referendumvraag en -datum aan de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties Tekst van de samenvatting Subsidieregeling raadplegend referendum Europese Grondwet Advertentie oproep subsidieaanvragen Advertentie aankondiging samenvatting Overzicht subsidieontvangers Financieel overzicht
47 47
49 49 50 54 55 57 69 80 81 82 90
Conclusies en aanbevelingen De wetgever heeft de Referendumcommissie ingesteld als een zelfstandig bestuursorgaan (zbo). Haar leden zijn benoemd door de Tweede Kamer. De commissie is in juridische zin geen verantwoording aan derden verschuldigd. Zij heeft haar onafhankelijke, onpartijdige en objectieve positie voortdurend bewaakt. Zij deed dit onder meer door haar werk in de luwte te verrichten en te voorkomen dat zij in de maatschappelijke discussie zou worden betrokken. Voor het in onafhankelijkheid uitvoeren van taken en bevoegdheden is een zbo-status naar de mening van de Referendumcommissie niet vereist. Deze status kent bovendien enkele nadelen, waaronder de relatieve ‘oneindigheid’ van het bestaan van de - als tijdelijk bedoelde - commissie. Deze verslaglegging vindt plaats onder voorbehoud van de afronding van de werkzaamheden van de commissie. Dit betreft hoofdzakelijk de definitieve afwikkeling van de subsidies. De tijdfactor heeft bij dit referendum een belangrijke rol gespeeld. De eerste taak van de Referendumcommissie was het zo spoedig mogelijk (in overeenstemming met de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties) vaststellen van de dag van de stemming. Daarvoor was de werkelijke keuzemogelijkheid aanzienlijk kleiner dan de wettelijke periode doet vermoeden. Dit was enerzijds het gevolg van vakantieperiodes. Anderzijds vielen aan het begin van de periode woensdagen uit als gevolg van de noodzakelijke voorbereidingstijd voor de feitelijke samenvatting en de subsidieverlening. Het referendum betrof een gecompliceerd verdrag. De wetgever had bepaald dat een objectieve feitelijke samenvatting wordt verspreid en dat subsidies worden toegekend ter bevordering van het publieke debat. Het was dan ook problematisch om, zoals de wetgever deed, de periode waarbinnen het referendum zou kunnen plaatsvinden al te laten beginnen vijfentachtig dagen na de benoeming van de leden van de referendumcommissie. Het is lastig om binnen die termijn een feitelijke samenvatting vast te stellen en te laten drukken en verspreiden, alsmede een subsidieregeling vast te stellen en uit te voeren en daarna nog voldoende tijd over te houden voor het publieke debat. Nu vond de stemming plaats op de honderddertiende dag na de dag waarop de leden van de Referendumcommissie waren benoemd, en nog was de tijd voor debat en campagne kort. Vooral de aanvragers van subsidie hebben dit als een bezwaar gevoeld. De Referendumcommissie is van mening dat er weinig tijd beschikbaar was voor de aanvraag van subsidies en de beoordeling en toekenning daarvan. Als de referendumdatum later had kunnen vallen en de voorbereidingsfase dus langer was geweest, had de feitelijke samenvatting langer beschikbaar kunnen zijn en was er meer tijd geweest voor het indienen en afhandelen van subsidies.
5
Hoewel het niet tot haar wettelijke taken behoorde, heeft de Referendumcommissie de minister geadviseerd over de referendumvraag. Wat betreft de tekst op het stembiljet baseerde de Wet raadplegend referendum Europese Grondwet zich op de Tijdelijke referendumwet. Dit bracht niet alleen mee dat er in beginsel geheel géén vraag zou worden gesteld, hetgeen de commissie onwenselijk achtte, maar ook dat het wettelijk kader beperkingen bevatte voor de inhoud van de alsnog gestelde vraag. Er is enige kritiek geweest op de lengte van de vraag. Deze zou daardoor minder leesbaar en begrijpelijk zijn. Deze lengte vloeit echter vooral voort uit het wettelijk kader: zowel de (lange) naam van het verdrag als de keuze ‘voor of tegen’ moesten in de vraag voorkomen. Dit geeft tegelijk ook het antwoord op de vraag waarom de Nederlandse referendumvraag niet met ‘ja’ of ‘nee’ kon worden beantwoord. Indien het in een vergelijkbare situatie niet mogelijk blijkt een duidelijke en correcte referendumvraag in een (ad hoc)wet op te nemen, verdient het naar de mening van de commissie aanbeveling om de formulering van de referendumvraag over te laten aan een referendumcommissie, zonder dat daaraan beperkingen worden gesteld. Inzake de taak van de commissie een feitelijke samenvatting van het verdrag op te stellen, heeft de wetgever een regeling vastgesteld. De commissie deed door de dubbele verspreiding van de samenvatting meer dan de wet verlangde. Deze schreef slechts voor dat de burgemeester ervoor zorgdraagt dat de feitelijke samenvatting ten minste veertien dagen voor de dag van de stemming aan het adres van de kiezers wordt bezorgd. Omdat de Referendumcommissie dat tijdstip te laat achtte, besloot zij tot een eerdere verspreiding. Het later door de zorg van de burgemeester verspreide vouwblad moest, omdat de wet deze wijze van verspreiding van de feitelijke samenvatting had voorgeschreven, opnieuw de volledige tekst van de feitelijke samenvatting bevatten. Dat ontnam de Referendumcommissie de mogelijkheid om op dat moment een kortere, meer toegankelijke versie te laten verspreiden. Als de wetgever minder stringent had voorgeschreven door wiens zorg de feitelijke samenvatting aan de kiezers bezorgd had moeten worden, zou de vrijheid bestaan hebben een andere folder te laten verspreiden door de zorg van de burgemeester in de periode van de bezorging van de oproepingen voor de stemming. Een referendumcommissie behoort op dit punt een grotere vrijheid van handelen te hebben. De opvatting van de wetgever dat de voorlichting door middel van bezorging aan de kiezers van de feitelijke samenvatting kon wachten tot slechts enkele weken voor de dag van de stemming, was niet gelukkig. Met betrekking tot de doeltreffendheid en de effecten van de door de commissie verstrekte subsidie is de commissie van oordeel dat een bedrag van 1 miljoen euro in vergelijking met de aangetoonde behoefte aan fondsen van een bescheiden niveau is. De verdeling vooraf in categorieën (€ 400.000,- voor vóór- en tegenstanders, en € 200.000,voor organisaties die het debat wilden stimuleren) heeft goed gewerkt. De belangstelling voor het organiseren van debat was aanzienlijk groter dan de Referendumcommissie vooraf had verwacht. Ook de deelname aan neutrale activiteiten is over het algemeen groot geweest. Zeker als politieke partijen in de toekomst via de Wet subsidiëring politieke partijen geen gebruik meer (hoeven te) maken van additionele subsidieregelingen, is het wenselijk de verhouding tussen voor- en tegenstanders en neutrale activiteiten anders te regelen.
6
De opzet van de wetgever was dat de discussie zou doordringen tot in de ‘haarvaten van de samenleving’. De commissie is van mening dat de subsidiëring binnen de grenzen van het niveau van het beschikbare bedrag aan dat doel heeft beantwoord. De subsidies zijn in nagenoeg alle gevallen verantwoord besteed. Zij vergrootten de betrokkenheid van de kiezer bij de problematiek van het verdrag en hebben ertoe bijgedragen dat zich een brede discussie over de betekenis van Europa voor de burger op nagenoeg alle niveaus in de samenleving kon ontwikkelen. Niettemin blijft het de vraag of de besteding van de subsidiegelden niet meer effect zou hebben gesorteerd, als de subsidieontvangers meer tijd zouden hebben gehad voor het indienen van hun verzoeken en voor het uitvoeren van hun activiteiten. De Referendumcommissie beantwoordt deze vraag positief en geeft in overweging (ook) op dit onderdeel van het referendum kennis te nemen van ervaringen die elders zijn opgedaan. De door de wet ingegeven opstelling van de Referendumcommissie leidde ertoe dat zij in de vrije publiciteit weinig aandacht kreeg. Naarmate de strijd tussen voor- en tegenstanders van goedkeuring van het verdrag intensiever en scherper werd, nam de belangstelling van de media voor onpartijdige informatie en toelichting op het verdrag af. De makers van actualiteitenrubrieken, discussieprogramma’s en talkshows zagen in de Referendumcommissie met haar onpartijdige opstelling kennelijk geen aantrekkelijke deelnemer. De vraag is of het anders had gekund. Daarnaast heeft de commissie enkele malen publiekelijk kritiek op haar werkzaamheden gekregen. De commissie kon en wilde - onder meer in verband met haar door de wetgever bepaalde onafhankelijke positie - deze kritiek niet ‘via de media’ pareren. De Referendumcommissie is van mening dat zij op grond van de wet in de publiciteit niet anders kon optreden dan zij heeft gedaan. Met het oog op mogelijke toekomstige referenda zal de vraag beantwoord moeten worden of een andere wettelijke basis een referendumcommissie niet meer armslag zou moeten geven.
7
8
1
Inleiding
Op woensdag 1 juni 2005 vond het referendum plaats over de instemming van Nederland met het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa. Dit referendum werd gehouden op initiatief van de Tweede Kamer, op grond van de Wet raadplegend referendum Europese Grondwet (WrrEG). De wetgever heeft een referendumcommissie in het leven geroepen.1 Deze had tot taak de datum voor het referendum vast te stellen, een samenvatting van het verdrag te maken en een bedrag van 1 miljoen euro aan subsidies te verstrekken voor campagnes inzake het referendum. Daarnaast heeft de commissie een (niet op de wet gebaseerd) advies over de referendumvraag uitgebracht. Met dit verslag voldoet de Referendumcommissie aan haar wettelijke verplichting tot verslaglegging over ‘de werkzaamheden, het gevoerde beleid en de doeltreffendheid en de effecten van de subsidies in de praktijk’. Dit verslag bevat hierna acht hoofdstukken. Hoofdstuk 2 is gewijd aan het eerste nationale referendum en zijn wettelijke grondslag. Hoofdstuk 3 beschrijft de commissie zelf, haar taken en het al dan niet wettelijk kader van haar werkzaamheden, waaronder de tijdfactor die daarbij een belangrijke rol speelde. De hoofdstukken 4 tot en met 7 bevatten de verslaglegging over de werkzaamheden die de commissie op grond van haar taken heeft verricht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de voorlichting, publiciteit en communicatie betreffende de werkzaamheden van de commissie. Hoofdstuk 9 bevat enige beschouwingen over de financiën die de commissie tot haar beschikking had. Conclusies en aanbevelingen in diverse hoofdstukken zijn beknopt voorafgaand aan het verslag opgenomen.
‘In de zaal zaten en stonden ruim 450 mensen. Op de stoep stonden nog eens 150 belangstellenden, maar voor hen was geen ruimte meer.’ (Politiek & Cultureel Debatcentrum DwarsDiep)
1
9
Zie hoofdstuk 9 (artikelen 24 tot en met 26) WrrEG. De referendumcommissie is sindsdien door zichzelf en door anderen overigens als ‘de Referendumcommissie’ betiteld, vaak met toevoeging van het adjectief ‘onafhankelijke’.
10
2
Referendum 2.1.
Het eerste nationale referendum
Een nationaal referendum heeft sinds de Grondwet van 1814 in Nederland nooit plaatsgevonden. Ten tijde van het referendum bestond er - behalve in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden - geen algemene regeling inzake enige vorm van een referendum op landelijk niveau. De invoering van een beslissend correctief referendum, waarvoor een herziening van de Grondwet is vereist, is tweemaal gesneuveld in de Staten-Generaal. De Tijdelijke referendumwet, die handelde over het raadgevend correctief referendum, is op 1 januari 2005 vervallen. Het referendum van 1 juni 2005 was gebaseerd op een ad-hocwet. Over dit referendum merkt de commissie het volgende op.
2.2.
Wet raadplegend referendum Europese Grondwet
2.2.1.
Totstandkoming van de wet
Het voorstel voor een Wet raadplegend referendum Europese Grondwet is op 20 mei 2003 aanhangig gemaakt door de leden van de Tweede Kamer Karimi, Dubbelboer en Van der Ham. Na de schriftelijke voorbereiding vond de plenaire behandeling door de Tweede Kamer plaats op 20 november 2003. De Kamer aanvaardde het wetsvoorstel op 25 november 2003. Toen bestond de verwachting dat de onderhandelingen over het verdrag op een zodanig tijdstip zouden worden afgerond, dat een referendum over het verdrag zou kunnen worden gecombineerd met de verkiezing van de leden van het Europese Parlement op 10 juni 2004. Toen duidelijk werd dat dat niet mogelijk zou zijn, besloten de initiatiefnemers tot indiening van een novelle, houdende een regeling voor de vaststelling van de dag van de stemming los van de verkiezing van de leden van het Europese Parlement. Daarmee voldeden de indieners aan een wens van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat van de Eerste Kamer. Nadat de Tweede Kamer ook de novelle had aanvaard, vond op 18 januari 2005 de plenaire behandeling van beide wetsvoorstellen door de Eerste Kamer plaats. Op 25 januari 2005 aanvaardde deze de voorstellen. De wet kwam twee dagen later tot stand.2 Het Besluit raadplegend referendum Europese Grondwet, houdende uitvoeringsregels van enige artikelen van de WrrEG, werd eveneens van kracht. 2.2.2.
Inhoud van de wet
De WrrEG voorziet in het houden van een raadplegend referendum over het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa. Dit verdrag is op 29 oktober 2004 in Rome mede namens het Koninkrijk der Nederlanden ondertekend. Het is op 16 december 2004 in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt. De WrrEG sluit op veel punten aan bij
11
2
Gepubliceerd in Staatsblad 2005, 44 en 45.
de toen nog geldende Tijdelijke referendumwet. Wat de organisatie van de stemming betreft sluit de wet aan bij de Kieswet. Een raadplegend referendum op initiatief van de wetgever is uniek in Nederland. Tijdens de parlementaire behandeling is dan ook uitvoerig gesproken over de vraag waarom in dit geval een dergelijk referendum geëigend zou zijn. De initiatiefnemers waren van mening dat het constitutionele karakter van de onderhavige verdragsherziening noopt tot een sterkere legitimatie door de burgers direct te betrekken bij de instemming met het verdrag.3 Daarmee is de plaats van een dergelijk referendum in een stelsel van representatieve democratie nog niet zonder meer duidelijk. De initiatiefnemers hebben de uitslag van het referendum steeds bestempeld als een zwaarwegend advies aan de wetgever, die de mogelijkheid behoudt het advies naast zich neer te leggen.4 Gelet op de eigen verantwoordelijkheid van ieder die bij het ratificatieproces een taak heeft, stond daarmee echter niet vast hoe zwaar ieder van hen het advies in de praktijk zou laten wegen. Doordat de regering zich met de ondertekening van het verdrag verplicht had de ratificatie ervan te bevorderen, kon zij met betrekking tot het referendum geen neutrale positie innemen. Mede om die reden heeft de wetgever een aantal taken die normaliter onder verantwoordelijkheid van een minister zouden vallen, opgedragen aan een onafhankelijke referendumcommissie. Aanvankelijk was het de bedoeling van de initiatiefnemers dat de minister de leden van de commissie zou benoemen. Nadat gebleken was dat zowel de minister als de meerderheid van de Tweede Kamer het consequenter achtten dat de Kamer zelf de leden van de commissie zou benoemen, werd het wetsvoorstel in die zin aangepast. Het argument hiervoor was dat het bij het referendum zou gaan om een advies aan de Kamer. Tijdens de behandeling in de Eerste Kamer is nog aan de orde geweest of ook deze Kamer een rol zou moeten spelen bij de benoeming van de leden van de commissie. Dat leidde echter niet tot wijziging van de regeling.
‘De kosten zijn hoger uitgevallen dan aanvankelijk begroot. Dit had vooral te maken met het beperkte tijdpad waarin een en ander gerealiseerd moest worden.’ (Federatie van Ouderverenigingen)
12
3 4
Kamerstukken II 2002/03, 28 885, nr. 3, blz. 3. A.w., blz. 12.
3
De Referendumcommissie 3.1.
Samenstelling en benoeming
Centraal bij de toekenning van taken aan de Referendumcommissie stond de onafhankelijke positie van de commissie. Daarom bepaalt de WrrEG dat de leden van de Referendumcommissie worden benoemd door de Tweede Kamer der Staten-Generaal, op voordracht van een aantal met name genoemde adviesorganen: de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (voordracht voorzitter), de Kiesraad, de Adviesraad internationale vraagstukken, de Raad voor het openbaar bestuur en de Sociaal-Economische Raad.5 De genoemde raden kozen voor een gezamenlijke voordracht, zo bleek uit de brief van de voorzitter van de Raad voor het openbaar bestuur, prof. dr. J.A. van Kemenade, aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 25 januari 2005. Voor de functie van voorzitter van de referendumcommissie werden in een bijlage bij die brief twee kandidaten voorgedragen; voor de - vier - leden werd een voordracht van acht personen gedaan. De vaste Kamercommissies voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Europese Zaken besloten in een gezamenlijke vergadering op 1 februari de Kamer te adviseren uit de voorgedragen kandidaten de volgende personen te benoemen: prof. mr. C.A.J.M. Kortmann (voorzitter), mr. T. Elzenga, mr. F. Korthals Altes, mevrouw E.J. van Oostveen en de heer G.J. Schutte (zie ook bijlage 1). De Kamer volgde dit advies en ging op 8 februari tot benoeming over. Op 10 februari vond in de Tweede Kamer de installatie van de commissie plaats. De commissie beschikte over een door de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties benoemd secretariaat (zie paragraaf 3.6).
Vergaderingen De commissie vergaderde plenair achtmaal. Reeds op vrijdag 18 februari vergaderde zij voor de eerste keer; op 25 februari vond de tweede vergadering plaats. De daaropvolgende vergaderingen vonden plaats op 11 maart, 30 maart, 27 april, 27 mei, 17 juni en 17 augustus. Alle vergaderingen vonden plaats in het gebouw waarin de Projectgroep Referendum Europese Grondwet is gevestigd, op het adres Herengracht 21 te Den Haag. Hier was voor de Referendumcommissie een aparte vergaderruimte beschikbaar en de leden beschikten over een eigen bureau met een internetaansluiting. Buiten de vergaderingen waren er veel contacten tussen de leden en het secretariaat door middel van telefoon- en, vooral, e-mailverkeer. Hierdoor kon het aantal vergaderingen beperkt blijven.
3.2.
De taken van de Referendumcommissie
De taken van de commissie op grond van de wet zijn:
a. het zo spoedig mogelijk vaststellen van de dag van de stemming in overeenstemming met de minister; >>
13
5
Artikel 24 WrrEG.
>> b. het vaststellen van een feitelijke samenvatting van het verdrag; c. het verstrekken van subsidies ten behoeve van maatschappelijke initiatieven die zich ten doel stellen het publieke debat in Nederland over het verdrag dan wel het referendum te bevorderen. Met het oog op deze taak moest de commissie met inachtneming van de wettelijke bepalingen een subsidieregeling vaststellen.6 Daarnaast heeft de Referendumcommissie op verzoek van de minister geadviseerd over de inhoud van een referendumvraag. De bepaling dat de vaststelling van de dag van de stemming in overeenstemming met de minister geschiedt, hangt samen met de verantwoordelijkheid van de minister voor de organisatie van de stemming, vergelijkbaar met zijn verantwoordelijkheid voor de organisatie van verkiezingen. Over de inhoud van de feitelijke samenvatting zijn tijdens de parlementaire behandeling wel wensen geuit en suggesties gedaan, maar er is uitdrukkelijk toe besloten deze door de commissie in onafhankelijkheid te laten bepalen. Mede naar aanleiding van kritische kanttekeningen van de Raad van State is tijdens de parlementaire behandeling overwogen of de vaststelling van een subsidieregeling wel tot de taak van de commissie zou moeten behoren. De Raad achtte het in het algemeen onwenselijk dat een algemeen verbindend voorschrift wordt vastgesteld door zelfstandige bestuursorganen, omdat deze zijn onttrokken aan democratische controle. De initiatiefnemers hechtten er echter aan dat een onafhankelijke instantie de criteria voor de verstrekking van subsidies zou vaststellen. De wetgever volgde hen in dit standpunt.
3.3.
Juridische positie
Blijkens de WrrEG en haar geschiedenis heeft de Referendumcommissie een onafhankelijke en onpartijdige positie. Haar leden zijn benoemd door de Tweede Kamer. Zij zijn niet aan de instructies van de regering of de Kamers onderworpen. Zij zijn in juridische zin geen verantwoording aan derden verschuldigd. De commissie behoeft slechts een verslag van haar werkzaamheden - het onderhavige verslag - aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden en dit algemeen verkrijgbaar te stellen. De leden kunnen niet worden ontslagen. Hun taak eindigt slechts op eigen verzoek en door vervallenverklaring van de WrrEG. Deze bijzondere positie van de leden, die lijkt op die van rechters, hangt samen met de wettelijke taken van de Referendumcommissie.
Zelfstandig bestuursorgaan De Referendumcommissie is in het leven geroepen als een zelfstandig bestuursorgaan (zbo). Zbo’s kunnen worden omschreven als bestuursorganen die geen eigen democratische legitimatie bezitten en die niet werkzaam zijn onder politieke verantwoordelijkheid, dat wil zeggen verantwoordelijkheid jegens een algemeen vertegenwoordigend orgaan (StatenGeneraal, provinciale staten, gemeenteraad).7 De wetgever achtte het van groot belang dat de commissie haar taken zo onafhankelijk mogelijk zou uitvoeren.8 Dit betrof niet alleen het opstellen van de samenvatting maar ook de verstrekking van subsidies. De consequentie
6 7
14
8
Artikel 26 WrrEG. Andere openbare lichamen in de Grondwet, Advies modernisering hoofdstuk 7 van de Grondwet deel III, Raad voor het openbaar bestuur, december 2003. Zie bijv. Kamerstukken II 2002/03, 28 885, nr. 3, blz. 13, en A, blz. 6.
hiervan was dat de commissie niet alleen was belast met de toekenning van subsidies maar ook met de beslissing op bezwaarschriften en het nemen van eventuele andere besluiten inzake subsidies, zoals (gedeeltelijke) terugvordering. Uit het oogpunt van onpartijdigheid pleit het één en ander voor deze constructie. Maar er zijn ook bezwaren aan verbonden, zoals een mogelijk tekort aan deskundigheid, het tijdsbeslag dat deze activiteiten op de commissie leggen en de juridische of feitelijke onmogelijkheid van toepassing van wetten als de Wet integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). Een ander bezwaar dat de zbo-status meebrengt is de relatieve ‘oneindigheid’ van het bestaan van de - toch als tijdelijk bedoelde - commissie: juridische procedures kunnen tot ver na de referendumdatum worden gevoerd. Zolang er procedures lopen, en zelfs zolang de mogelijkheid bestaat dat een juridische procedure tegen de commissie wordt geopend, moet de commissie (met een secretaris) blijven bestaan. Het kan dan gaan om procedures in verband met subsidiëring door de commissie, maar ook bijvoorbeeld om een procedure voor de Nationale ombudsman, die nog tot een jaar na beëindiging van de activiteiten van de commissie kan worden ingesteld. Voor het in onafhankelijkheid uitvoeren van taken en bevoegdheden is een zbo-status naar de mening van de Referendumcommissie niet vereist. Inzake het maken van een samenvatting spreekt dit voor zich zelf, nu daaraan geen rechtsgevolgen zijn verbonden. Maar het geldt ook voor de subsidiëring.9 Overwogen kan worden een eventuele toekomstige commissie met betrekking tot subsidiëring een (zwaarwegende) adviesbevoegdheid te verlenen. Het is dan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (of voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijkrelaties) die de besluiten neemt en de uitbetaling verricht en daaraan desgewenst een onderzoek in het kader van de Wet Bibob vooraf kan doen gaan.10
3.4.
Taakopvatting
De Referendumcommissie heeft haar onafhankelijke, onpartijdige en objectieve positie voortdurend bewaakt, onder meer door haar werk in de luwte te verrichten en te voorkomen dat zij in de maatschappelijke discussie zou worden betrokken. Daar waar publiekelijk commentaar werd geleverd op onderdelen van haar werkzaamheden, heeft zij het publieke debat gemeden om elke schijn van een politieke stellingname of van partijdigheid te vermijden. In het publieke debat is deze bijzondere positie van de commissie niet altijd voldoende begrepen en in acht genomen.11 In de media en bij de kiezers kon dat tot verwarring over haar rol leiden. De wettelijke taken van de Referendumcommissie zijn beperkt (zie paragraaf 3.2). De Referendumcommissie heeft zich in hoofdzaak gehouden aan deze taken. Op enige onderdelen heeft zij deze, met inachtneming van de wet en haar eigen positie, ruimer opgevat. Zo heeft zij de tekst van haar samenvatting tweemaal laten verspreiden, terwijl de wet slechts éénmaal voorschrijft. Verder heeft zij een website geopend, waarop op diverse wijzen nadere informatie over het referendum, de subsidieverlening en het verdrag kon worden verkregen. Tevens was er een ‘Informatiepunt’ waar telefonisch, per e-mail en per brief inlichtingen konden worden ingewonnen. Voorts gaf de Referendumcommissie persconferenties en interviews en ontving zij enige buitenlandse delegaties.12 9 10
15
11 12
Zo ook de Raad van State, zie Kamerstukken II 2002/03, 28 885, A, blz. 6, punt 4b. Zie ook paragraaf 3.2. De commissie had, om Bibob-onderzoek mogelijk te maken, de mogelijkheid daartoe moeten opnemen in haar subsidieregeling en vervolgens over de gehele regeling goedkeuring moeten vragen aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie. Dit achtte zij niet passend bij haar positie. Maar ook gezien de beperkt beschikbare tijd zou een Bibob-onderzoek onmogelijk zijn. Zie ook paragraaf 7.2.1. Zie in het bijzonder de hoofdstukken 6 en 7. Zie verder hoofdstuk 8.
3.5.
Arbeidsvoorwaarden
Over de arbeidsvoorwaardelijke kant van de positie van leden van de Referendumcommissie is in de WrrEG noch in enige andere wet iets geregeld. Over de vraag wie - de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of de Tweede Kamer - afspraken met de leden van de commissie over arbeidsvoorwaarden zou moeten maken en welke juridische vorm deze zouden moeten krijgen, bestond aanvankelijk dan ook onduidelijkheid, vooral nu het ging om een commissie waarvan de leden door de Tweede Kamer zijn benoemd. Deze onduidelijkheid is pas enige tijd na de benoeming opgeheven op grond van een verzoek van de voorzitter van de Tweede Kamer aan de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties om ‘de administratieve afhandeling van de benoemingen ter hand te nemen’. Vervolgens konden in overleg tussen het ministerie en de commissie afspraken over de tegemoetkoming voor de verrichte werkzaamheden worden uitgewerkt. Er werd een vaste beloning vastgesteld, ter hoogte van € 15.000.- voor de voorzitter, en € 10.000.- voor de leden. Bij Koninklijk Besluit van 31 maart 2005 werd de hoogte van de beloning vastgelegd.13 Deze is, aldus ook de toelichting op het besluit, in overeenstemming met artikel 3, tweede lid, van het Vacatiegeldenbesluit 1988. Bij brief van 26 april 2005 van de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties is het besluit aan de leden toegezonden.
3.6.
Secretariaat
Artikel 25 WrrEG bepaalt dat de commissie een secretaris heeft en dat deze voor zijn werkzaamheden uitsluitend verantwoording schuldig is aan de commissie. Ook andere medewerkers kunnen aan de secretaris worden toegevoegd. De minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties benoemt de secretaris en de andere medewerkers. Gedurende de maanden februari tot en met augustus stond de commissie een secretariaat ter beschikking. Secretaris was mr. E.A. van Bonzel. Verder bestond het secretariaat uit twee juridisch medewerkers, een (parttime) voorlichter en een secretaresse.14 Gedurende een aantal weken in de maanden maart en april waren aan dit team twee juridisch medewerkers ten behoeve van de behandeling van het grote aantal subsidieverzoeken toegevoegd. Het secretariaat van de Referendumcommissie maakte in organisatorische zin deel uit van de Projectgroep Referendum Europese Grondwet (PREF). Deze projectgroep was ingesteld door de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties ten behoeve van de organisatie van het referendum, het organiseren van een opkomstbevorderende campagne en de secretariële ondersteuning van de Referendumcommissie. Vanuit het Informatiepunt Referendum Europese Grondwet, dat eveneens onderdeel vormde van deze projectgroep, werd objectieve informatie verstrekt, onder meer in reactie op vragen die door burgers aan de Referendumcommissie werden gesteld. De Referendumcommissie heeft geen aanwijzingen dat de organisatorische inbedding van het secretariaat tot ongewenste vermenging van taken heeft geleid. Toch zou zij het juister geacht hebben, als het secretariaat los gestaan zou hebben van andere ambtelijke (project)groepen die bij de voorbereiding van het referendum betrokken waren. De commissie denkt hierbij aan de figuur die ook bij kabinets(in)formaties voorkomt, waarbij ambtenaren die de kabinets(in)formateur bijstaan, tijdelijk zijn ontslagen uit de hiërarchie
13
16
14
Besluit van 31 maart 2005, nr. 05.001109, houdende toekenning van een vaste beloning aan de voorzitter en de overige leden van de referendumcommissie, genoemd in artikel 24 van de Wet raadplegend referendum Europese Grondwet. Zie bijlage I.
van het ministerie waarvoor zij werkzaam zijn en waarbij zij wat hun materiële arbeidsvoorwaarden betreft aangesteld blijven. Ook zou het juister zijn geweest als de Referendumcommissie haar post niet via het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zou hebben ontvangen, maar over een eigen postbus zou hebben beschikt.
3.7.
De tijdfactor
3.7.1.
De referendumperiode
De korte tijd die verliep tussen de dag van de benoeming van de leden van de Referendumcommissie en de periode waarin het referendum moest plaatsvinden, was een factor van betekenis. Dit gold zowel voor de vaststelling van de dag van de stemming (hoofdstuk 4) als bij de vaststelling en de verspreiding van de feitelijke samenvatting (hoofdstuk 6), en vooral bij de subsidietoekenning en de behandeling van de bezwaarschriften tegen beschikkingen waarbij aangevraagde subsidies waren afgewezen (hoofdstuk 7). De initiatiefnemers gingen aanvankelijk uit van de mogelijkheid dat de stemming inzake het referendum zou samenvallen met de dag waarop in Nederland de verkiezing van leden van het Europees Parlement zou plaatsvinden. Dit zou zich voordoen indien de WrrEG vóór 22 april 2004 in werking zou zijn getreden en het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa voor het Koninkrijk vóór die dag zou zijn ondertekend, dan wel in de Intergouvernementele Conferentie vóór die dag overeenstemming zou zijn bereikt over de tekst van het verdrag.15 Aan geen van deze voorwaarden is echter voldaan. Het initiatiefvoorstel regelde verder wanneer de stemming zou plaatsvinden, als voor 22 april 2004 geen overeenstemming over het verdrag zou zijn bereikt dan wel de wet op of na 22 april 2004 in werking zou treden.16 Ook bepaalde het voorstel dat, indien de dag van de stemming zou vallen in de periode van 15 juni tot en met 7 september 2004, de stemming zou plaatsvinden op 8 september 2004.17 Zo werd voorkomen dat de stemming zou plaatsvinden in de vakantieperiode. Als gevolg van vertraging van zowel de overeenstemming tussen de lidstaten van de Europese Unie over het verdrag, als de afhandeling van het voorstel van WrrEG, hebben de initiatiefnemers op 26 mei 2004 in verband met het tijdstip van het referendum een voorstel van wet tot wijziging van de WrrEG aanhangig gemaakt. In het nieuwe artikel 8, dat ingevolge deze wijzigingswet in de plaats is getreden van het oorspronkelijke artikel 8, kreeg de referendumcommissie tot taak zo spoedig mogelijk de dag van de stemming vast te stellen, in overeenstemming met de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties.18 Als gevolg van deze wijziging werd als dag van de stemming aangewezen:
een woensdag binnen een termijn die aanvangt op de vijfentachtigste dag en eindigt vijf maanden na de datum met ingang waarvan de leden van de referendumcommissie zijn benoemd.19
17
15 16 17 18 19
Dit was opgenomen in artikel 8, eerste lid, onderdelen a en b, WrrEG. Artikel 8, eerste lid, onderdelen c tot en met e, WrrEG. Artikel 8, tweede lid, WrrEG. Artikel 8, eerste lid, WrrEG. Artikel 8, tweede lid, onderdeel a, WrrEG.
Om te voorkomen dat de stemming in de vakantieperiode zou vallen, werden de artikelen 110, derde lid, en 111 van de Tijdelijke referendumwet (met enige aanpassingen) van toepassing verklaard.20 Als gevolg hiervan zou de stemming niet kunnen plaatsvinden in de periode van 1 juli tot en met 15 augustus. De data die in die periode vallen, werden opgeschort tot na afloop van die periode. Deze vakantieperiode volgens de - inmiddels vervallen - Tijdelijke referendumwet begon later en eindigde vroeger. Zij was dus korter dan die van het oorspronkelijke voorstel. De leden van de Referendumcommissie zijn benoemd op 8 februari 2005. Aldus begonnen de termijnen van vijfentachtig dagen en vijf maanden te lopen op 9 februari 2005. Het referendum moest dus worden gehouden op een woensdag, vallende tussen 4 mei en 9 juli 2005. De eerst mogelijke datum van het referendum was 4 mei en de laatst mogelijke zou zijn 6 juli 2005. Zoals hierboven uiteengezet kon het referendum niet vallen tussen 1 juli en 15 augustus. Voor woensdag 6 juli kwam woensdag 17 augustus in de plaats. Zou niet verwezen zijn naar de Tijdelijke referendumwet, maar de oorspronkelijke bepaling van artikel 8, tweede lid, zijn aangepast voor het jaar 2005, dan zou de stemming in plaats van op een der woensdagen tussen 14 juni en 6 september 2005, zijn gehouden op 7 of 14 september 2005. 3.7.2.
Samenvallen referendumperiode met vakantieperioden
De Referendumcommissie moest dus bij de bepaling van de dag van de stemming een woensdag vaststellen, die zou vallen in de periode van 4 mei tot 1 juli of op 17 augustus. De Referendumcommissie was van mening dat 17 augustus nog binnen de periode van de schoolvakanties zou vallen. Dat was ook het oordeel van de Kiesraad. Bovendien zou de laatste periode van de voorlichting over het verdrag en de campagne voor of tegen instemming met dit verdrag dan eveneens gedurende de vakantieperiode (ook van leden van het kabinet) en het reces van Kamerleden vallen. Stemming op 17 augustus achtte de Referendumcommissie daarom niet wenselijk. Zij zag zich dus beperkt tot de periode van 4 mei tot en met 29 juni. 3.7.3.
Het begin van de referendumperiode
Gelet op de complexiteit van de materie waarover een uitspraak van de kiezers werd gevraagd, was een betrekkelijk lange periode van voorlichting en maatschappelijk debat vereist. Die periode zou niet geheel of gedeeltelijk mogen samenvallen met vakantieperiodes van grote groepen kiezers of van politieke ambtsdragers. Zij zou pas kunnen beginnen na de verspreiding van de feitelijke samenvatting van het verdrag, die de Referendumcommissie moest vaststellen. Die periode kon pas goed beginnen, nadat subsidieaanvragers de beschikking over (een voorschot op) de subsidie hadden verkregen om daarmee hun activiteiten te bekostigen. Voorbereiding en bekendmaking van de subsidieregeling vergden tijd. De tijd die beschikbaar was voor het aanvragen van subsidies en het beslissen daarop, was kort. Die tijd kon niet nog meer worden ingekort. De eerste vier woensdagen (maand mei) in de voor stemming aangewezen periode, kwamen om deze redenen niet in aanmerking als dag van de stemming.
18
20
Artikel 8, derde lid, WrrEG.
3.7.4.
Concluderende opmerkingen
De tijdfactor speelde reeds onmiddellijk toen de Referendumcommissie zich aan haar eerste taak zette om zo spoedig mogelijk (in overeenstemming met de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties) de dag van de stemming vast te stellen. Bij een referendum over een gecompliceerd onderwerp, waarvoor de wetgever bepaalt dat een objectieve feitelijke samenvatting wordt verspreid en waarvoor subsidies worden toegekend ter bevordering van het publieke debat, is het onwenselijk de referendumperiode al te laten beginnen vijfentachtig dagen na de benoeming van de leden van de referendumcommissie. Het is zeer moeilijk om binnen die termijn een feitelijke samenvatting vast te stellen en te laten drukken en verspreiden, alsmede een subsidieregeling vast te stellen en uit te voeren en daarna nog voldoende tijd over te houden voor het publieke debat. Nu vond de stemming plaats op de honderddertiende dag na de dag waarop de leden van de Referendumcommissie waren benoemd, en nog was de tijd voor debat en campagne kort. Een eerdere datum was dus praktisch uitgesloten. Een latere aanvang van de referendumtermijn zou hebben geleid tot een dienovereenkomstige verschuiving van het einde daarvan. Dat zou de mogelijkheid hebben geboden tot een, ten opzichte van de dag van de stemming, eerdere verspreiding van de feitelijke samenvatting en tot ruimere termijnen voor de indiening en behandeling van subsidieaanvragen en de behandeling van bezwaarschriften tegen afwijzende beschikkingen. Daarnaast zou de tijd van voorbereiding en voor debat en campagne ruimer zijn geweest indien de stemming gedurende de periode van 15 juni tot 7 september zou zijn uitgesteld tot 7 of 14 september. Een dergelijk uitstel was in het oorspronkelijke wetsvoorstel 21 voorzien en door de Tweede Kamer aanvaard. De toepasselijkverklaring van de Tijdelijke referendumwet die daarvoor in de plaats kwam, leidde mede tot de krappe tijd van voorbereiding, publiek debat en campagne. Vooral de aanvragers van subsidie hebben dit als een bezwaar gevoeld. De Referendumcommissie is van mening dat er weinig tijd beschikbaar was voor aanvraag van subsidies en de beoordeling en toekenning daarvan.
‘Voor de volgende keer zou het wel goed zijn om in een eerder stadium de toewijzingsprocedure uit te voeren. Wij kwamen nu in de problemen met de organisatie van de campagne, doordat de tijd erg kort was. Meer voorbereidingstijd is dan ook wenselijk!’ (JOVD)
19
21
Artikel 8, tweede lid, WrrEG.
‘Op die referendumwet zelf, die bepaalt dat de referendumcommissie het feitelijke referendum en het verschaffen van subsidies binnen 10-20 dagen moet organiseren, kun je de nodige kritiek hebben. Onze zusterorganisaties in het buitenland (Denemarken, Ierland, Zwitserland) verklaarden desgevraagd dat een maandenlange campagne een vereiste is om een echt publieksdebat van de grond te krijgen.’ (Socialistische Partij)
20
4
de Vaststelling van de dag van de stemming 4.1.
De wettelijke taak
De Referendumcommissie had tot (eerste) wettelijke taak zo spoedig mogelijk de dag van de stemming vast te stellen; dit in overeenstemming met de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties.22 Voor de periode waarbinnen de Referendumcommissie de dag van de stemming moest vaststellen, verwijst zij naar paragraaf 3.7. Ingevolge de bepalingen van de WrrEG moest de dag van de stemming vallen op een der woensdagen tussen 4 mei en 30 juni of op 17 augustus.
4.2.
De datum
Voor de dag van de stemming kwamen, gezien de tijd die de commissie nodig zou hebben voor een verantwoorde vervulling van haar overige wettelijke taken, de woensdagen in mei niet in aanmerking. Dit nog afgezien van het feit dat woensdag 4 mei bij voorbaat uitgesloten was als de dag van de nationale dodenherdenking en voorafgaande aan de viering van de Bevrijding zestig jaar geleden, dit jaar tevens hemelvaartsdag. Daarnaast kleefde volgens een ambtelijk advies van de Kiesraad aan de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties aan 11 en 18 mei het bezwaar dat deze woensdagen in de week voor en de week na Pinksteren (15 en 16 mei) mogelijk aangegrepen zouden worden voor vakanties. Woensdag 17 augustus kende, ook volgens het ambtelijk advies van de Kiesraad, als bezwaar dat deze dag nog in de vakantieperiode viel. Naar het oordeel van de Referendumcommissie zouden in elk geval de voorlichtings- en campagneperiode in de vakantieperiode - ook van politieke ambtsdragers vallen en moest 17 augustus dus afvallen. Zie hierover ook paragraaf 3.7. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) hadden in een brief van 26 januari 2005 aan de voorzitter van de Referendumcommissie en aan de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties 18 mei, 8 juni en 29 juni minder geschikt of minder wenselijk genoemd: 18 mei viel te kort na Pinksteren, op 8 juni was de algemene ledenvergadering van de VNG en op 29 juni zouden veel kiezers met vakantie zijn. VNG en NVVB gaven vervolgens een volgorde van voorkeur: 22 juni, 15 juni en 1 juni. De Referendumcommissie was van mening dat in verband met de formele functionele betrokkenheid van burgemeesters als voorzitters van de hoofdstembureaus, van gemeenten niet gevergd kon worden dat de stemming op 8 juni zou plaatsvinden. Daarnaast speelde nog de wetenschap dat in een groot aantal gemeenten wethouders deel uitmaken van een stembureau. Op 17 juni zou een vergadering van de Europese Raad plaatsvinden. Dat zou een stemming op 15 of 22 juni kunnen beïnvloeden. Daarnaast was de Referendumcommissie van oordeel
22
21
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de WrrEG, zoals dat ingevolge de Wet tot wijziging van de WrrEG in verband met het tijdstip van het referendum is komen te luiden.
dat zij rekening moest houden met de vakantieperiodes. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was dan ook voorzien dat reeds van 15 juni af de stemming zou worden opgeschort tot september. Voor woensdag 29 juni, aan welke mogelijkheid de Referendumcommissie uitvoerig aandacht heeft geschonken, gold bovendien nog dat de Tweede Kamer daags daarna met reces zou gaan en ongetwijfeld over de uitslag met het kabinet zou willen beraadslagen. De Referendumcommissie hield rekening met de mogelijkheid dat tussen de vaststelling van de informele uitslag en deze beraadslaging enkele dagen van voorbereiding zouden verlopen. Ten slotte gold ten aanzien van 29 juni nog dat de Tweede Kamer met reces zou zijn op de dag van vaststelling en aanbieding van de uitslag van de stemming door de Kiesraad. Tegen de datum van 1 juni, waartegen in geen enkel advies bezwaar is geopperd, zag de Referendumcommissie zelf als bezwaar dat de periode waarbinnen zij haar overige wettelijke taken zou moeten vervullen, kort zou zijn. Ook zou de periode kort zijn voor de organisatie van het referendum door de gemeenten, en voor het voeren van campagne, zeker voor degenen die daarvoor afhankelijk zouden zijn van subsidie van de commissie. Bij uitstel met enkele weken tot maximaal 29 juni, zou de tijd nog altijd kort zijn. De bezwaren tegen de andere woensdagen in juni en tegen woensdag 17 augustus wogen uiteindelijk zwaarder dan het nadeel van de korte voorbereidingstijd. De Referendumcommissie heeft in haar vergadering van 18 februari, na beschouwing van de - uiteindelijk beperkt gebleken - mogelijkheden en weging van de tegen verschillende data bestaande bezwaren, de datum van de stemming vastgesteld op 1 juni 2005. Zij heeft deze dezelfde dag schriftelijk ter kennis van de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties gebracht. Deze heeft daarmee op 21 februari ingestemd. Daarmee was voldaan aan het vereiste van de wet. Op 23 februari is de datum bekendgemaakt door kennisgeving in de Staatscourant 23 en tijdens een persconferentie door de voorzitter van de Referendumcommissie toegelicht.
4.3.
Concluderende opmerkingen
Zoals uit het voorgaande blijkt, was de werkelijke keuzemogelijkheid voor de Referendumcommissie aanzienlijk kleiner dan de wettelijke periode die verliep tussen vijfentachtig dagen en vijf maanden na de dag van de benoeming van de leden van de Referendumcommissie (zesenzestig dagen, waarvan negen woensdagen), doet vermoeden. Dit was enerzijds het gevolg van vakantieperiodes. Anderzijds vielen aan het begin van de periode woensdagen uit als gevolg van de noodzakelijke voorbereidingstijd voor de feitelijke samenvatting en de subsidieverlening. Ook de gemeenten en de campagnevoerders hadden voorbereidingstijd nodig. Zouden in de toekomst referenda plaatsvinden, dan zou, afhankelijk van de complexiteit van de materie voor het vaststellen van een objectieve feitelijke voorlichtingsbrochure, het vaststellen van een subsidieregeling en verdeling van subsidies, een langere periode beschikbaar moeten zijn. Dit geldt ook voor de daarop volgende periode van campagne en publiek debat. Verwezen zij tevens naar de Concluderende opmerkingen in paragraaf 3.7.4.
22
23
Zie bijlage III.
5
Het advies over de referendumvraag 5.1.
Taak en achtergrond
De Referendumcommissie had met betrekking tot de vaststelling van de referendumvraag geen taak op grond van de WrrEG. Op grond daarvan zou er zelfs geen sprake zijn van een vraag, maar slechts van de vermelding van het onderwerp van het referendum op het stembiljet en op het stempaneel van de stemmachine. De WrrEG bepaalt wat er op het stembiljet komt te staan.24 Naar analogie van de Tijdelijke referendumwet 25 wordt
‘op het bij de stemming te bezigen stembiljet […] de benaming van het verdrag vermeld en wordt aan de kiezer de keuze geboden zich voor of tegen het verdrag uit te spreken’. Het model van het stembiljet wordt bij ministeriële regeling vastgesteld. Dit model is ook van toepassing bij stemmen met behulp van stemmachines. Als gevolg van deze bepaling zou de tekst op het stembiljet als volgt komen te luiden:
‘STEMBILJET (resp. STEMMING) voor het referendum over het verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa. Voor / tegen’.26 Het voorgaande is besproken in het kennismakingsbezoek op 10 februari van de voorzitter van de Referendumcommissie aan de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties. Naar aanleiding hiervan zond de minister op 15 februari een brief aan de commissie, waarin hij haar verzocht te bezien of er reden is de tekst van het stembiljet aan te passen binnen de gegeven wettelijke kaders. Gezien de wettekst zou het wettelijk kader eruit bestaan dat op het stembiljet in elk geval:
1. de benaming van het verdrag komt te staan, en 2. de kiezer de keuze wordt geboden zich voor of tegen het verdrag uit te spreken.
5.2.
De referendumvraag
De Referendumcommissie was van meet af aan van mening dat het stellen van een centrale vraag in het referendum wenselijk is. Nu het stembiljet nauwelijks meer dan een objectaanduiding zou geven, was een van haar bezwaren dat er geen duidelijke vraag zou zijn waarop de campagne zich zou kunnen concentreren. Dit zou voor groepen campagnevoerders reden kunnen zijn om zelf vragen centraal te stellen. Bij brief van 18 februari schreef de commissie de minister dat bekendmaking van een vraag voorafgaand aan het referendum naar haar mening gewenst is. Verder liet zij weten het
24 25 26
23
Artikel 10, onder a en b, WrrEG. Artikel 115 Tijdelijke referendumwet. Deze tekst van het stembiljet was opgenomen in een ministerieel besluit, de Regeling modellen raadplegend referendum Europese Grondwet, gepubliceerd in de Staatscourant van 31 januari 2005, nr. 21.
onwenselijk te vinden als de tekst op het stembiljet zou afwijken van de vraag die eventueel centraal zou staan in de maatschappelijke discussie. Ook meende zij dat het wenselijk is en mogelijk moet zijn op het stembiljet een vraag te formuleren, die rekening houdt met de eisen van de wet. Zij stelde de minister voor dat de Referendumcommissie mede namens de regering de volgende vraag zou bekendmaken:
‘Bent u voor of tegen instemming door Nederland met het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa?’.27 Bij brief van 21 februari schreef de minister in te stemmen met de suggestie van de Referendumcommissie. Hij liet weten de tekst op het stembiljet bij ministerieel besluit te zullen wijzigen conform de aangegeven tekst. De voorzitter maakte de referendumvraag bekend op de persconferentie van 23 februari.
5.3.
Concluderende opmerkingen
Er is wel enige, maar weinig fundamentele kritiek geweest op de inhoud van de referendumvraag. Voor zover kritische opmerkingen daarover kunnen worden samengevat, betroffen deze vooral de lengte van de vraag, waardoor deze minder leesbaar en begrijpelijk was. Zoals uit het voorgaande blijkt, vloeit deze lengte vooral voort uit (wat reeds genoemd werd) ‘het wettelijk kader’: zowel de (lange) naam van het verdrag als de keuze ‘voor of tegen’ moesten in de vraag voorkomen. Dit geeft tegelijk ook het antwoord op de - eveneens gestelde - vraag waarom de Nederlandse referendumvraag (in afwijking van wat elders gebruikelijk is) niet met ‘ja’ of ‘nee’ kon worden beantwoord. De woorden ‘instemming door Nederland’, die eveneens in de vraag voorkomen, vloeiden overigens niet voort uit het wettelijk kader. Deze toevoeging was naar de mening van de commissie noodzakelijk, omdat de kiezer niet voor of tegen het verdrag zelf kan stemmen maar wel voor of tegen het gebruik van de bevoegdheid van de wetgever en de regering: de goedkeuring en de ratificatie van het reeds ondertekende verdrag. De WrrEG baseerde zich, ook wat betreft de tekst op het stembiljet, op de Tijdelijke referendumwet. Dit bracht niet alleen mee dat er in beginsel geheel géén vraag zou worden gesteld, hetgeen de commissie onwenselijk achtte, maar ook dat er een wettelijk kader was dat beperkingen bevatte voor de inhoud van de alsnog gestelde vraag. Indien het in een vergelijkbare situatie niet mogelijk blijkt een duidelijke en correcte referendumvraag in een (ad hoc)wet op te nemen, verdient het naar de mening van de commissie aanbeveling om de formulering van de referendumvraag over te laten aan een referendumcommissie, zonder dat daar beperkingen aan worden gesteld.
‘Door de campagne en de subsidiegelden was de partij in staat om haar achterban goed te informeren.’ (ChristenUnie)
24
27
Zie bijlage IV.
6
Het vaststellen van een feitelijke samenvatting van het verdrag 6.1.
De wettelijke taak
Op grond van de wet heeft de commissie tot taak een ‘feitelijke samenvatting van het verdrag’ vast te stellen.28 Deze moet ten minste veertien dagen voor de stemming door de zorg van de burgemeester aan het adres van de kiezers worden bezorgd.29
6.2.
Twee gelijkluidende versies
Al vóór de installatie van de Referendumcommissie bestond een roep om informatie van burgers. Het was de commissie dan ook meteen duidelijk dat een verspreiding van haar samenvatting op een tijdstip van twee weken vóór het referendum veel te laat zou zijn. Om die reden is besloten om, naast de verspreiding die moest plaatsvinden op grond van de wet, de samenvatting op eigen gezag eerder te laten verspreiden. Uiterlijk twee weken voor de referendumdatum, in dezelfde periode als de bezorging van de oproepkaarten voor de stemming, zou de commissie de kiezers dan een tweede samenvatting willen toesturen: beknopter en toegankelijker en met een meer aansprekende opmaak dan de eerste. Dat plan moest worden losgelaten, omdat de wetgever de zorg voor de bezorging van de samenvatting aan de burgemeester heeft opgedragen. Die bezorging zou ongeveer samenvallen met de bezorging van de oproeping voor de stemming, ten minste veertien dagen voor de stemming. Dat zou naar het oordeel van de Referendumcommissie veel te laat zijn voor een eerste bezorging van de feitelijke samenvatting. Het was niet aanvaardbaar de bezorging van een beknopte, meer toegankelijke versie vooraf te laten gaan aan de bezorging van de door de wet voorgeschreven feitelijke samenvatting. Aldus zag de Referendumcommissie zich genoodzaakt tweemaal dezelfde tekst te laten bezorgen, zij het de tweede keer in een andere opmaak en nu door de zorg van de burgemeester. Het besluit de verspreiding te vervroegen bracht mee dat de commissie onmiddellijk na haar installatie aan het opstellen van de tekst van de samenvatting moest gaan werken. Ook van deze taak viel het zwaartepunt van de werkzaamheden van de commissie dus kort na haar installatie. Het eerste ontwerp voor de samenvatting dateert van 15 maart. Vervolgens heeft daarover in hoog tempo - voornamelijk per e-mail - overleg met de leden plaatsgevonden, waarna de definitieve tekst in de vergadering van 30 maart kon worden vastgesteld. Het drukken en distribueren van de brochure in een oplage van 8 miljoen exemplaren vergde tijd. De verspreiding huis aan huis door TPG Post heeft daardoor op 23 april plaatsgevonden, ruim vijf weken voor de dag van de stemming.
25
28 29
Artikel 26, eerste lid, onderdeel b, WrrEG. Artikel 9, tweede lid, WrrEG.
De commissie besloot - gelet op de kosten die een referendum meebrengt en gezien haar status - tot een sobere uitvoering van een neutraal karakter. De eerste versie verscheen in de vorm van een brochure van 20 pagina’s (inclusief kaft) op A-5-formaat en met een beperkt aantal steunkleuren. 30 De tweede versie verscheen in de vorm van een naar A5-formaat gevouwen blad van A2-formaat, met uitsluitend (varianten van) groen als steunkleur. Voor deze vorm was gekozen naar analogie van de kandidatenlijsten die voorafgaand aan gewone verkiezingen bij de kiezers worden bezorgd. Wegens het geringe gewicht van de tweede versie was deze tevens geschikt voor verzending aan de kiezers in het buitenland.
6.3.
Inhoud en kritiek
De commissie stelde zich op grond van haar opdracht ten doel een objectieve, goed leesbare samenvatting te maken. Het schrijven van een feitelijke samenvatting van een omvangrijk en ingewikkeld verdrag met vele protocollen en verklaringen is echter geen sinecure. De commissie noemt enige van de complicerende factoren: de tijdsdruk, de omvang en de juridische en politieke complexiteit van het verdrag, de begrijpelijkheid van de samenvatting voor de kiezers en de noodzaak van beknoptheid. Voorts bleek het niet eenvoudig nietobjectieve kwalificaties van de bepalingen van het verdrag en van het referendum te vermijden. De door de commissie ontvangen reacties op de samenvatting zijn uiteenlopend van aard. Naast positieve reacties (‘informatief en nuttig’) was er kritiek, die overigens veelal voorspelbaar was. Op de vormgeving bijvoorbeeld: geld- en papierverspilling, saaie en niet aansprekende lay-out. Over de inhoud werd onder meer gevonden dat deze te ingewikkeld was, te summier, te lang, een lijst met voor- en tegenargumenten had moeten bevatten of ‘een brug had moeten slaan naar de belevingswereld van de burger’. Uit sommige reacties bleek dat burgers ervan uitgingen dat ‘Den Haag’ met de samenvatting een ‘voor’-stem probeerde te ontlokken, maar daarin in hun ogen vooralsnog niet slaagde! Verder was er publieke kritiek van staatssecretaris Nicolaï van Buitenlandse Zaken, in het bijzonder op de passage in de samenvatting over de voorrang van Europees recht boven nationaal recht. Overeenkomstig haar - reeds beschreven - taakopvatting31 heeft de Referendumcommissie zich daartegenover terughoudend en zakelijk opgesteld. Geconstateerd kan worden dat het in de media niet tot een confrontatie tussen commissie en staatssecretaris is gekomen. Nadeel daarvan is wel dat de argumenten van de commissie niet voor het voetlicht zijn gebracht, waardoor bij de kiezer een onjuist beeld over de inhoud van de samenvatting kon ontstaan of blijven bestaan. Overigens zijn in diverse krantenberichten de argumenten van de commissie wel aan bod gekomen. Op drie reacties gaat de commissie hier nader in; deze hebben betrekking op de voorrang van het EU-recht, de gevolgen van een ‘nee’ van één of meer lidstaten en de adequaatheid van haar samenvatting in het algemeen.
26
30 31
De tekst van de brochure is opgenomen als bijlage V. Zie paragraaf 3.4.
In de samenvatting van de commissie wordt artikel I-6 van het verdrag aangemerkt als een belangrijke wijziging ten opzichte van het bestaande recht. Artikel I-6 bepaalt dat het verdrag (de Europese Grondwet) en het recht van de EU voorrang hebben boven het recht van de lidstaten. Volgens de kritiek zou artikel I-6 slechts de bestaande situatie vastleggen. De commissie hecht eraan haar standpunt in dit verslag meer en detail te motiveren. De bestaande verdragen bevatten geen bepaling inzake de voorrang van het EG- of EU-recht. In de jaren ‘60 en ‘70 van de vorige eeuw heeft het Hof van Justitie van de EG echter enige malen overwogen dat het EG-recht voorrang heeft op het nationale recht, inclusief de nationale constitutie, ongeacht enige regeling terzake in het nationale staatsrecht. Hoewel daarover ook in Nederland anders werd en wordt gedacht, is deze rechtspraak alhier merendeels gevolgd. In diverse andere lidstaten van de EG was (en is) dit echter niet (geheel) het geval en was men van oordeel dat ten minste de nationale grondwet niet ondergeschikt is aan het EG-recht. Artikel I-6 nu bepaalt met zoveel woorden dat het EU-recht voorrang heeft op alle nationale recht van elke lidstaat. De commissie ziet dit als een wijziging van betekenis, hoewel zij niet kan voorspellen hoe deze bepaling in de diverse lidstaten zal worden uitgelegd. Voorts had de rechtspraak van het Hof van Justitie alleen betrekking op het EG-recht, terwijl artikel I-6 het gehele recht van de EU bestrijkt. Dit is een verruiming van de voorrang. Zelfs als artikel I-6 slechts zou worden gezien als een codificatie van het bestaande recht - hetgeen wel wordt aangenomen op grond van de bij dit artikel opgenomen verklaring - is er naar het oordeel van de commissie sprake van de hiervoor genoemde verruiming en van een wijziging. Immers, zonder deze codificatie zou het Hof van Justitie de vrijheid hebben zijn jurisprudentie inzake de voorrang te wijzigen. Onder artikel I-6 is dit niet mogelijk. De Referendumcommissie is bovendien van mening dat de Intergouvernementele Conferentie, toen zij in de verklaring opmerkte dat artikel I-6 een afspiegeling is van de bestaande rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en van het Gerecht in eerste aanleg, is voorbijgegaan aan de hierboven genoemde aspecten dat die rechtspraak slechts betrekking had op het Gemeenschapsrecht en niet op het Unierecht (tweede en derde pijler) en dat de rechterlijke colleges niet op die eerdere rechtspraak zouden kunnen terugkomen. Tot slot merkt de commissie over het onderhavige vraagstuk op dat artikel 94 van de Nederlandse Grondwet - anders dan wel is gesteld - niet de voorrang van het gehele EGof EU-recht bewerkstelligt. Immers, het artikel spreekt slechts van een ieder verbindende bepalingen van verdragen. Slechts deze hebben voorrang op het nationale recht. Het EU-recht bevat echter ook vele niet een ieder verbindende bepalingen. Deze hebben geen voorrang krachtens artikel 94 van de Grondwet, maar wel op grond van artikel I-6 van het verdrag. Over de gevolgen van een ‘nee’ merkt de commissie in haar samenvatting op dat er dan vermoedelijk onderhandelingen over de inhoud van het verdrag zullen plaatsvinden. Enige politici hebben zich daaraan publiekelijk gestoten. De commissie is echter van oordeel dat de door haar geformuleerde passage geen onjuistheid bevat. Deze spreekt immers van ‘vermoedelijk’. Verder ligt het in het algemeen in de rede dat in geval van (dreigende) mislukkingen nadere onderhandelingen of besprekingen plaatsvinden, zoals inmiddels reeds is gebleken.
27
Inzake de vraag of de samenvatting algemeen adequaat is merkt de Commissie het volgende op. Blijkens een interview in NRC Handelsblad van 27 mei 2005 was de Vice-President van de Raad van State van oordeel dat de samenvatting ‘algemeen niet als adequaat werd gezien’. Dit was voor de commissie aanleiding hem per brief om opheldering te vragen inzake de vraag waarop zijn oordeel berustte, vooral nu hij sprak van ‘algemeen’ inadequaat. De Vice-President reageerde schriftelijk op dit verzoek. Deze reactie bevat echter geen aanduiding inzake de algemeenheid van het genoemde oordeel, een kwestie waarin de commissie juist was geïnteresseerd en die voor haar verslag van belang had kunnen zijn. De brief bevat enkel beschouwingen van persoonlijke aard, waarover op diverse punten anders kan worden gedacht. Om deze reden meent de commissie in haar verslag verder geen aandacht aan genoemd interview te moeten wijden. Zij betreurt het echter wel dat het interview een oordeel over haar samenvatting bevatte, dat - ondanks het verzoek daartoe niet met feiten is gestaafd. De Referendumcommissie heeft klachten ontvangen over het feit dat zij in de feitelijke samenvatting de mededeling had opgenomen dat de tekst van het verdrag gedurende vier weken voorafgaande aan de stemming kosteloos ter secretarie van elke gemeente verkrijgbaar was. In de wet was bepaald dat in de samenvatting daarvan melding zou worden gemaakt. 32 De commissie was niet verantwoordelijk voor de feitelijke verkrijgbaarheid. Deze was ingevolge artikel 9, eerste lid, een taak van de gemeenten.
6.4.
De feitelijke samenvatting in verschillende vormen
De feitelijke samenvatting van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa is behalve door middel van de brochure en de vouwfolder (zie paragraaf 6.2) nog op andere wijzen openbaar gemaakt. Op de website van de commissie was de tekst van de samenvatting voorzien van zogenoemde mouse-overs. Door met de muis van een computer te gaan staan op begrippen in de tekst met een blauwe kleur en voorzien van de letter ‘i’ (van ‘informatie’), kon meer en diepergaande informatie worden verkregen. In veel gevallen kon men vervolgens ‘doorklikken’, waardoor nog meer informatie zichtbaar werd. De provincie Friesland zorgde voor de vertaling van de samenvatting in het Fries. Deze samenvatting, die dezelfde opmaak kreeg als de brochure van de commissie, was verkrijgbaar op de gemeentehuizen in Friesland. De provincie liet dit weten via advertenties in de regionale media. Op de website van de Referendumcommissie was de Friese samenvatting te vinden door middel van een link met de website van de provincie. Op de website van de commissie was een gesproken versie van de samenvatting te downloaden. Dit was een initiatief van FNB, een organisatie die informatie toegankelijk maakt voor mensen met een leeshandicap. De gesproken tekst verscheen tevens op een cd-rom van FNB. In het kader van de subsidieregeling van de Referendumcommissie ontving de Federatie van Ouderverenigingen een financiële bijdrage voor onder meer het maken van een eigen samenvatting voor verstandelijk gehandicapten.
28
32
Artikel 9, derde lid, WrrEG.
Daarnaast waren er nog andere contacten die om uiteenlopende redenen niet tot een andere vorm van verspreiding van de inhoud van de samenvatting leidden, zoals die met een groep dove Nederlanders die niet in staat zijn geschreven overheidsinformatie op te nemen. Hun wens om een versie van de samenvatting in de Nederlandse Gebarentaal te produceren en op de website te plaatsen, kon niet worden gehonoreerd, maar verdient in de toekomst aandacht.
6.5. De samenvatting en andere voorlichting Er is discussie geweest over en er zijn vraagtekens geplaatst bij de deelneming door leden van de regering aan het debat en het inzetten van financiële middelen voor een campagne ten gunste van voorstemmen. Hoewel het politieke oordeel daarover aan de Staten-Generaal toekomt, heeft de Referendumcommissie hierover wel een standpunt. Door de ondertekening van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa (op 29 oktober 2004) heeft de regering zich verplicht het verdrag te laten bekrachtigen overeenkomstig de grondwettelijke bepalingen (artikel IV-447, eerste lid). Dat wil zeggen door een goedkeuringswet in te dienen en de aanvaarding daarvan door de Staten-Generaal te bevorderen. Zodra aannemelijk werd dat de wetgever zou besluiten een raadplegend referendum te houden en de uitkomst van dit referendum van invloed zou kunnen zijn op de stemverhouding in de Staten-Generaal, mocht de regering het tot haar taak - zo niet: moest zij het tegenover de andere lidstaten tot haar plicht - rekenen haar standpunt ten gunste van het door haar ondertekende verdrag uit te dragen. Dat daarvoor geldmiddelen zijn ingezet naast het bedrag van € 1 miljoen ten behoeve het publieke debat 33, staat niet op gespannen voet met de wettelijke subsidieregeling die in handen van de Referendumcommissie is gelegd. Het stond een ieder vrij - in het bijzonder bijvoorbeeld politieke partijen - om uit eigen middelen campagne te voeren ten gunste van het eigen standpunt. Anders oordeelt de Referendumcommissie echter over het initiatief van de regering om kort voor het aangekondigde verschijnen van de door de wet voorgeschreven samenvatting zelf een krant met de volledige tekst van het verdrag op een groot aantal distributiepunten kosteloos verkrijgbaar te stellen. De wetgever had ten aanzien van de feitelijke voorlichting over het verdrag een gedetailleerde regeling vastgesteld. De commissie verwijst ter staving van deze opvatting naar de desbetreffende artikelen in de wet.34 Naar haar mening heeft de verspreiding op dat moment van deze ‘Grondwetkrant’ bij het publiek verwarring veroorzaakt over de rolverdeling tussen kabinet en Referendumcommissie.
29
33 34
Artikel 26, derde lid, resp. 26, eerste lid, WrrEG. Artikel 9 en artikel 26, eerste lid, aanhef en onderdeel b van de WrrEG.
6.6.
Concluderende opmerkingen
De wetgever heeft inzake de feitelijke voorlichting over het verdrag een gedetailleerde regeling vastgesteld.35 De commissie deed door de verspreiding op 23 april meer dan de wet verlangde. Deze schreef slechts voor dat de burgemeester ervoor zorgdraagt dat de feitelijke samenvatting ten minste veertien dagen voor de dag van de stemming aan het adres van de kiezers wordt bezorgd. Omdat de Referendumcommissie dat tijdstip te laat achtte, besloot zij tot een eerdere verspreiding door TPG Post. Het later door de zorg van de burgemeester verspreide vouwblad moest, omdat de wet deze wijze van verspreiding van de feitelijke samenvatting had voorgeschreven, opnieuw de volledige tekst van de feitelijke samenvatting bevatten. Dat ontnam de Referendumcommissie de mogelijkheid om bij deze tweede verspreiding een kortere, meer toegankelijke versie te laten verspreiden. Wanneer de wetgever minder stringent had voorgeschreven door wiens zorg de feitelijke samenvatting aan de kiezers bezorgd had moeten worden, zou de vrijheid bestaan hebben de volledige versie van de in de wet bedoelde feitelijke samenvatting aan het begin van de voorlichtings- en campagneperiode huis aan huis te laten bezorgen (door TPG of een andere aanbieder), en door de zorg van de burgemeester in de periode van de bezorging van de oproepingen voor de stemming een tweede folder te laten verspreiden. Een referendumcommissie behoort op dit punt een grotere vrijheid van handelen te hebben. Indien de burgemeester ter zake een taak krijgt, moet deze inderdaad in de wet worden omschreven. De opvatting van de wetgever dat de voorlichting door middel van bezorging aan de kiezers van de feitelijke samenvatting kon wachten tot slechts enkele weken voor de dag van de stemming, is een minder gelukkige gebleken.
‘Mensen voelden zich vermalen in het strijdperk waar de complexe afwegingen van voor- en nadelen al te snel platgeslagen werden in een simplistisch ‘ja’ en ‘nee’. Meermalen kregen we na afloop van een bijeenkomst te horen dat men het als verfrissend had ervaren om eindelijk serieus te worden genomen met de eigen twijfels en het gevoel met alleen maar ‘ja met een heleboel nee’s’ of een ‘nee, met een heleboel ja’s’ te kunnen zeggen. (Vereniging Kerk en Vrede)
30
35
Opgenomen in de artikelen 9 en 26, eerste lid, onderdeel b, WrrEG.
7
De verstrekking van subsidies 7.1.
De wettelijke taak
Op grond van de WrrEG had de Referendumcommissie de taak subsidies te verstrekken voor maatschappelijke initiatieven die zich ten doel stelden het publieke debat in Nederland over het verdrag dan wel het referendum te bevorderen. De wet bepaalt dat de Referendumcommissie een regeling vaststelt met betrekking tot
a. de nadere bepaling van de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt en de wijze van verstrekking; b. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald; c. de aanvraag van de subsidie en de besluitvorming daarover; d. de bevoegdheid om besluiten te nemen over subsidieverlening; e. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend; f. de verplichtingen voor de subsidieontvanger, waaronder de rapportage over de toepassing van de subsidie; g. de vaststelling van de subsidie; h. de betaling van de subsidie en de eventuele verlening van voorschotten en i. overige onderwerpen die betrekking hebben op de verlening van subsidies.36 De WrrEG stelde het voor subsidies beschikbare bedrag vast op één miljoen euro. Uit de parlementaire behandeling van de wet kon worden afgeleid dat dit geld evenwichtig verdeeld moest worden onder zowel vóórstanders, tegenstanders als neutrale organisaties die het debat wilden stimuleren. Verder bleek uit de parlementaire behandeling dat de subsidie uitdrukkelijk was bedoeld om tot ‘in de haarvaten van de samenleving’ de discussie over de Europese Grondwet te stimuleren. Voor het overige liet de parlementaire behandeling de Referendumcommissie de ruimte om de criteria vast te stellen voor de verlening van de subsidie.
7.2.
De regeling
7.2.1.
Inrichting regeling
De commissie heeft besloten tot verdeling van de subsidies op grond van een tendersysteem. Kenmerk van een dergelijk systeem is dat alle aanvragen voor een bepaalde datum moeten worden ingediend en vervolgens aan de hand van de selectiecriteria onderling worden vergeleken. Een alternatief voor dit systeem is een ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’-systeem, waarbij de aanvragen worden toegekend in volgorde van binnenkomst. Bij de behandeling van de aanvragen is gebleken dat er grote verschillen waren in zowel de kwaliteit van de aanvragen als de aard van de activiteiten waarvoor subsidie werd aangevraagd. Hieruit concludeert de Referendumcommissie dat de keuze
31
36
Artikel 26, tweede lid, WrrEG.
voor een tendersysteem, dat vergelijking op basis van kwaliteit en aard van de activiteiten mogelijk maakt, juist is geweest. De Referendumcommissie heeft niet de aanvragende persoon of organisatie, maar de voorgestelde activiteit als invalshoek voor de toekenning van subsidies genomen, nu de wet deze laatste als uitgangspunt voor de subsidiëring neemt. De commissie heeft de soort activiteiten die voor subsidiëring in aanmerking konden komen, niet nader gespecificeerd. Hiertoe is besloten om de aanvragers vrij te laten in het formuleren van hun activiteiten. De Referendumcommissie moest zorg dragen voor een ‘evenwichtige verdeling’ van de subsidies. Zij heeft daarom vooraf de verdeling van de beschikbare gelden vastgelegd. De Referendumcommissie heeft bij de vaststelling van de subplafonds de volgende overwegingen een rol laten spelen:
-
vóór- en tegenstanders moeten gelijk worden behandeld; het accent dient te liggen bij de vóór- en tegencampagnes; dit zonder neutrale organisaties uit te sluiten; de beschikbaarheid van fondsen elders voor neutrale voorlichting. Dit heeft geleid tot de volgende subplafonds: € 400.000,- voor vóór- respectievelijk tegenstanders van de instemming met het verdrag en € 200.000,- voor organisaties die het debat wilden stimuleren. Verder heeft de commissie besloten om per activiteit een maximum van 10 % van het plafond beschikbaar te stellen (€ 40.000,- respectievelijk € 20.000,-), met een minimum van € 5.000,-. Het maximum is ingesteld om spreiding van te subsidiëren activiteiten mogelijk te maken. Het minimum is ingesteld om de beheerslast beperkt te houden en omdat kleinschalige activiteiten een relatief gering bereik hebben. Wel is aanvragers de mogelijkheid geboden voor meerdere activiteiten aanvragen in te dienen. Door deze mogelijkheid te koppelen aan het criterium dat de toewijzingen over de verschillende aanvragers konden worden gespreid, heeft de commissie kunnen voorkomen dat de subsidies zich bij één of enkele aanvragers zouden concentreren. Vanwege de onzekerheid over het aantal te ontvangen aanvragen is overwogen in de regeling een bepaling op te nemen die het mogelijk zou maken fondsen van het ene plafond naar het andere over te hevelen bij gebrek aan te honoreren aanvragen. De Referendumcommissie heeft besloten een dergelijke mogelijkheid niet in de regeling op te nemen. Zij heeft daartoe het risico dat de beschikbare gelden niet maximaal zouden worden benut, geplaatst tegenover het risico van een niet langer als evenwichtig te beoordelen verdeling. Aangezien er voor elk van de categorieën vele aanvragen zijn ontvangen, heeft deze problematiek zich niet voorgedaan. De aanvraag voor subsidie kon alleen worden gedaan op een daartoe door de Referendumcommissie vastgesteld aanvraagformulier. Dit om de vergelijking van aanvragen te vereenvoudigen. Bij het aanvraagformulier was een toelichting gevoegd over hoe de aanvraag in te vullen. In de praktijk is gebleken dat verschillende aanvragers alleen deze toelichting hebben gelezen en niet de regeling zelf en de toelichting daarop.37
37
32
Dit bleek bijvoorbeeld uit het feit dat verschillende aanvragers subsidie hebben aangevraagd voor een lager of hoger bedrag dan de regeling toestond. Deze informatie was abusievelijk niet ook in de toelichting bij het aanvraagformulier opgenomen.
Bij de opstelling van de regeling is overwogen of het mogelijk zou zijn een bepaling op te nemen die toetsing van de integriteit van de aanvragers op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) mogelijk zou maken. Hiervan is evenwel afgezien. Belangrijke overweging daarbij is geweest dat een subsidieregeling die een dergelijke bepaling bevat, goedkeuring behoeft van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie. Een dergelijke goedkeuring achtte de Referendumcommissie niet in overeenstemming met haar onafhankelijke positie en zou bovendien zowel de tijdige publicatie alsook de tijdige toekenning van de subsidies hebben bemoeilijkt, zo niet onmogelijk gemaakt. 7.2.2.
Politieke partijen
Een andere belangrijke vraag waarmee de Referendumcommissie werd geconfronteerd, was of politieke partijen in aanmerking zouden komen voor subsidie. De Tweede Kamer had zich op dit punt weliswaar terughoudend getoond, maar de beslissing aan de Referendumcommissie gelaten. In de toekomst kunnen politieke partijen, op grond van de inmiddels gewijzigde Wet subsidiëring politieke partijen38, hun (verhoogde) algemene subsidie aanwenden voor referendumcampagnes. Nu was dit echter nog niet mogelijk. De Referendumcommissie heeft na ampele overweging besloten aanvragen van politieke partijen niet uit te sluiten. Het voornaamste argument daarvoor is dat politieke partijen bij uitstek maatschappelijke organisaties zijn die gericht zijn op stimulering van het debat. Nu de stimulering van het debat de kerndoelstelling van de subsidieregeling was, was de commissie van oordeel dat uitsluiting van politieke partijen onjuist zou zijn. De Referendumcommissie is overigens van oordeel dat een dergelijke principiële vraag over het al dan niet van subsidiëring uitsluiten van activiteiten van politieke partijen beantwoord had moeten worden in de wet zelf en niet in de door de commissie vast te stellen lagere regeling. Zonder dergelijke wettelijke regeling bestond het risico dat de bestuursrechter bij afwijzing van subsidieaanvragen op grond van het feit dat de aanvrager een politieke partij was, het besluit tot afwijzing zou vernietigen wegens strijd met artikel 1 van de Grondwet. 7.2.3.
Publiciteit
Op 28 februari, twintig dagen na de benoeming van de leden van de commissie, is de regeling in de Staatscourant gepubliceerd.39 Vanaf dat moment waren de subsidieregeling en het bijbehorende aanvraagformulier op de website van de Referendumcommissie te vinden. Daarnaast is gewezen op de mogelijkheid subsidie aan te vragen in het persbericht van de Referendumcommissie van 23 februari, waarin ook de datum van het referendum bekend is gemaakt. Verschillende kranten hebben naar aanleiding van dit persbericht aandacht besteed aan de subsidieregeling. De meest effectieve wijze van bekendmaking is echter de plaatsing van een advertentie in alle landelijke en regionale dagbladen geweest.40 Na plaatsing van deze advertentie nam het aantal telefoontjes naar het Informatiepunt over de subsidieregeling duidelijk toe. Via het Informatiepunt is circa 460 keer informatie over de subsidieregeling verstrekt. 38
33
39 40
Wet van 30 juni 2005 tot wijziging van de Wet subsidiëring politieke partijen houdende verhoging van de subsidiebedragen, verbreding van de subsidiabele doelen en aanpassing van de subsidiegrondslag, Stb. 2005, 373. Blijkens Stb. 2005, 374 (Besluit tot inwerkingtreding) is de wet in werking getreden op 27 juli en heeft zij terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2004. Zie bijlage VI. Zie bijlage VII.
Al in een vroeg stadium (begin februari bij het aantreden van de commissie) is op de website van de Referendumcommissie geïnteresseerden de mogelijkheid geboden zich op te geven voor een nieuwsbrief over de subsidies. Circa honderd personen hebben hiervan gebruik gemaakt. Aan hen is vier keer een nieuwsbrief verstuurd. Het beoogde neveneffect van deze registratiemogelijkheid voor het secretariaat van de commissie was het verkrijgen van enig inzicht in het aantal potentiële aanvragers. Uiteindelijk bleek het aantal aanvragers een veelvoud te zijn van het aantal ontvangers van de nieuwsbrief (zie paragraaf 7.3). 7.2.4.
Termijnen
Met de keuze voor een tendersysteem stond vast dat er één moment moest worden vastgesteld waarop de aanvragen voor subsidies moesten zijn ingediend. Het vaststellen van twee momenten van indiening is wel overwogen, maar gezien het korte tijdsbestek tot de datum van het referendum bleek dit praktisch niet uitvoerbaar. Ditzelfde korte tijdsbestek leidde ertoe dat de periode tussen de publicatie van de regeling en de uiterste indieningsdatum voor aanvragen kort moest zijn. De Referendumcommissie heeft deze periode vastgesteld op twee weken na publicatie, zodat de aanvragen uiterlijk 15 maart 2005 moesten zijn ingediend. De Referendumcommissie had zich op grond van de regeling vervolgens vier weken de tijd gegeven voor het nemen van haar besluiten. Ook deze periode is bewust korter gehouden dan de termijn van acht weken die een bestuursorgaan op grond van artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht maximaal heeft voor het nemen van een besluit op aanvraag.
7.3.
Uitvoering van de regeling
Bij de Referendumcommissie is voor 374 activiteiten van organisaties en particulieren een totaal bedrag van ruim € 8,1 miljoen aan subsidie aangevraagd. Het merendeel van de aanvragen viel in de neutrale categorie (214 aanvragen, gemiddelde omvang € 17.000,-). Voor- en tegenstanders hielden elkaar min of meer in evenwicht (zowel qua aantal, 90 respectievelijk 70 aanvragen, als de gemiddelde omvang, € 28.000,-).41
Aantallen aanvragen per categorie
Tegen 19%
Gevraagde bedragen per categorie in € 1.000,00 € 1.956
€ 3.599
Voor 24% Neutraal 57%
41
34
€ 2.546
De bedragen en de cijfers wijken enigszins af van de eerdere berichtgeving van de Referendumcommissie. Dit is het gevolg van het feit dat aanvragers meerdere aanvragen hebben ingediend, er aanvragen te laat zijn ingediend en ook aanvragen alsnog zijn ingetrokken.
Van 23 aanvragers werden meerdere subsidieverzoeken ontvangen. Het hoogste bedrag dat door één aanvrager is aangevraagd, was circa € 255.000,- voor acht activiteiten. Na een eerste selectie aan de hand van de formele criteria van de regeling (tijdig en schriftelijk ingediend, het aangevraagde bedrag binnen de door de regeling gestelde grenzen) zijn de aanvragen in de verschillende categorieën (voor, tegen en neutraal) onderverdeeld. De aanvragers hadden zelf op het aanvraagformulier de categorie aangegeven. In een beperkt aantal gevallen heeft de commissie de categorie-indeling aangepast.42 Vervolgens is er een onderverdeling naar soorten activiteiten gemaakt. Hiertoe is besloten om de kosteneffectiviteit en het potentiële bereik van activiteiten beter te kunnen vergelijken. Binnen deze onderverdeling zijn vervolgens de aanvragen met elkaar vergeleken op grond van de criteria van artikel 10 van de regeling:
-
de bijdrage die de activiteit levert aan het debat of de informatievoorziening over het verdrag of het referendum; de deskundigheid van de uitvoerder(s) van de activiteit; de omvang en de aard van de doelgroep in relatie tot de kosten van de activiteit; de mogelijkheden van de aanvrager om zijn doelstellingen te realiseren zonder subsidie van de commissie; de spreiding van subsidies over verschillende aanvragers, verschillende doelgroepen en verschillende soorten activiteiten. Voor beoordeling aan de hand van deze criteria is de kwaliteit van de aanvraag doorslaggevend geweest. Belangrijk was of de activiteit duidelijk was omschreven zodat de Referendumcommissie een goed beeld kreeg van de campagne die de aanvrager wenste te voeren en de bijdrage die de activiteit aldus aan het debat of de informatievoorziening zou leveren. Daarnaast heeft de commissie de ervaring van de aanvrager met soortgelijke activiteiten zwaar laten wegen. Daarbij valt op dat uit veel aanvragen niet bleek of de aanvrager ervaring had dan wel deskundig was met betrekking tot de voorgestelde activiteit. Verder bleek uit een groot aantal aanvragen niet wat het te verwachten bereik was, of oordeelde de commissie dat de uitsproken verwachting onvoldoende onderbouwd was. De kosteneffectiviteit van de activiteit in relatie tot het verwachte bereik is door de commissie beoordeeld in vergelijking met soortgelijke activiteiten.43 De aanvragen die aan de hand van deze voorselectie voor honorering in aanmerking kwamen, zijn vervolgens onderworpen aan een beknopt integriteitsonderzoek. De meegezonden statuten zijn gelezen en websites zijn bezocht om een beeld van de organisatie te krijgen. Vervolgens is een evenwichtige mix samengesteld. De Referendumcommissie heeft daarbij vooral gekeken naar een goede spreiding van subsidies over verschillende aanvragers, verschillende doelgroepen en verschillende soorten activiteiten. In de categorie ‘neutraal’ zijn 14 aanvragen gehonoreerd voor een totaal bedrag van € 199.973,-. In de categorie ‘voor’ zijn 17 aanvragen gehonoreerd voor een totaal bedrag van € 399.864,- en in de categorie ‘tegen’ zijn 14 aanvragen gehonoreerd voor € 399.042,-.
42
35
43
Dit was het geval bij enkele aanvragen die een duidelijk neutraal karakter hadden, maar die door de aanvrager vanwege het hogere plafond in een andere categorie waren ingedeeld en bij aanvragen die meerdere categorieën hadden aangestreept. De kosten per (te bereiken) persoon zijn bijvoorbeeld bij internetactiviteiten per definitie lager dan bij een debat.
In totaal is voor € 998.879,- gehonoreerd. Bijlage IX bevat een overzicht van de gehonoreerde aanvragen met een korte omschrijving van de activiteiten. De commissie heeft besloten alle besluiten gelijktijdig aan de aanvragers bekend te maken om te voorkomen dat aanvragers van derden, bijvoorbeeld via de media, zouden vernemen dat hun aanvraag was toe- of afgewezen. Het opstellen van de circa 400 beschikkingen heeft twee weken gekost, omdat voor elke aanvraag een geïndividualiseerde beschikking is genomen. Om de aanvragen tijdig (binnen de in de regeling gestelde vier weken) te kunnen afhandelen is tijdelijk extra personeel aangetrokken. Op 12 april zijn alle beschikkingen aan de aanvragers toegestuurd. Tegelijkertijd zijn de toegewezen aanvragen op de website van de Referendumcommissie bekend gemaakt. Ook is via een persbericht en een persconferentie aandacht aan de toewijzing van de subsidies geschonken. Uit een analyse van de cijfers van de toegewezen aanvragen blijkt dat vele aanvragen van politieke partijen zijn gehonoreerd. Dit is veroorzaakt door de relatief goede kwaliteit van deze aanvragen. Hetzelfde geldt voor het proportioneel meer honoreren van aanvragen van debatcentra. Verder blijkt dat bij de toegewezen activiteiten vaak een belangrijk rol is weggelegd voor vrijwilligers. Dit had veelal een gunstig effect op het oordeel over de kosteneffectiviteit. Activiteiten, voorgesteld door bedrijven en particulieren, zijn proportioneel minder gehonoreerd. In hun aanvragen ontbraken vaak gegevens over de deskundigheid, dan wel de ervaring met de te ondernemen activiteit. Ook de in rekening te brengen tarieven waren een factor. Tabel 1 Type aanvragers
belangenverenigingen bedrijven particulieren politieke partijen onderwijsinstellingen debatcentra overheden Rtv overige (bibliotheken,
Tabel 2 % ontvangen % gehonoreerde Type activiteiten
% ontvangen % gehonoreerde
aanvragen
aanvragen
aanvragen
29% 23% 17% 14% 6% 3% 2% 2% 4%
34% 11% 4% 30% 2% 11% 4% 2% 2%
100%
100%
debatten internet-activiteiten publicaties radio/tv advertenties rondtour gadgets anders meerdere activiteiten
aanvragen
32% 13% 11% 9% 5% 2% 2% 7% 19%
26% 7% 20% 4% 7% 2% 7% 0% 27%
100%
100%
kerkgenootschappen, stichtingen)
Totaal
Totaal
De aanvragers zijn afkomstig uit alle geledingen, uit ‘de haarvaten van de maatschappij’. Van politieke partijen tot bibliotheken en van lokale overheden tot particulieren (zie tabel 1). Hieruit kan worden geconcludeerd dat veel organisaties uit het maatschappelijk middenveld hun aandeel aan het debat over het Verdrag tot vaststelling van Grondwet voor Europa en het
36
referendum wilden leveren. Ook hebben zij een scala van verschillende soorten campagneactiviteiten voorgesteld (zie tabel 2). Circa 30 % van de aanvragen richtten zich op specifieke doelgroepen (zie onderstaande figuur voor uitgesplitste cijfers). In het bijzonder zijn veel aanvragen ontvangen, gericht op jongeren en allochtonen.
Aanvragen uitgesplitst naar doelgroep 58% 55%
jongeren 30% 27%
allochtonen ouderen 0%
4%
3%
gehandicapten
9%
3% 0%
homosexuelen
3%
vrouwen
0
9%
10
20
30
40
50
% ontvangen
60
70
% gehonoreerd
Kritiek op de uitvoering. Ten tijde van de toekenning van de subsidies is in een enkel dagblad en door enkele politici kritiek geuit op de beslissing van de Referendumcommissie om een activiteit van de stichting Koppenhinksteeg, gelieerd aan de actiegroep ‘Eurodusnie’, te subsidiëren. Ook eisten enkele Tweede-Kamerleden dat de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties de toekenning zou terugdraaien. De Referendumcommissie heeft ook inzake deze kwestie haar onafhankelijke positie bewaard en geen politiek oordeel betrokken bij de subsidieverlening, maar louter gelet op de kwaliteit van de activiteit in relatie tot andere aanvragen. Bij brief van 15 april aan de Kamercommissie gaf de minister aan dat het niet aan het kabinet is een oordeel te geven over de criteria, noch over de toekenning van subsidies in concrete gevallen. Mede daardoor was het thema weer snel van tafel. Uit de accountantsverklaring is overigens niet gebleken dat de financiële verantwoording van de stichting niet voldoet aan de in de subsidieregeling gestelde eisen.
37
7.4.
Verslag gesubsidieerde activiteiten
7.4.1.
De gesubsidieerde activiteiten
Subsidieontvangers zijn verplicht verslag te doen van de door hen uitgevoerde activiteiten. Op basis van deze verslaglegging moet de commissie tot een oordeel komen over de doeltreffendheid en de effecten van de door haar verstrekte subsidies. Veel van de gesubsidieerde activiteiten hebben plaatsgevonden in de laatste drie weken voor het referendum (terwijl subsidieontvangers in theorie al vanaf het moment dat zij de verleningsbeschikking hadden ontvangen - 7 weken voor het referendum - activiteiten konden ontplooien). In de meeste gevallen is de tussenliggende tijd nodig geweest om de activiteiten verder uit te werken en te organiseren. Uit de verslagen van de subsidieontvangers blijkt dat zij gehinderd zijn door de korte tijd die zij hadden om hun aanvraag in te dienen. Bij nadere uitwerking na de verlening van de subsidie is het in een aantal gevallen niet mogelijk geweest om de activiteit precies zo uit te voeren als gepland. Zo bleken regelmatig personen of organisaties die hun medewerking hadden toegezegd, alsnog niet beschikbaar. In andere gevallen hadden aanvragers verzuimd voor de uitvoering van hun activiteit essentiële begrotingsposten op te nemen. De Referendumcommissie is zeer terughoudend geweest met het honoreren van wijzigingsverzoeken, omdat de subsidie immers is verleend op basis van de voorgestelde activiteiten en niet op basis van de hoedanigheid van de aanvrager. Alleen in die gevallen waarin de essentie van de activiteit niet werd aangetast door het wijzigingsverzoek, heeft de commissie positief beslist. Ook bij de beoordeling van de financiële verslagen achteraf is de commissie op dezelfde wijze te werk gegaan en zijn verschuivingen tussen begrotingsposten onderling veelal wel geaccepteerd maar zijn geheel nieuw opgevoerde activiteiten niet geaccordeerd. Uit de verslagen valt af te leiden dat de belangstelling voor de uitgevoerde activiteiten in vrijwel alle gevallen groter is geweest dan vooraf door de aanvrager was geschat. Uitzondering daarop vormden enkele activiteiten die zijn ondernomen door progressieve organisaties die campagne voerden vóór de Europese Grondwet. Opvallend is dat de belangstelling van jongeren voor activiteiten groot was, ook als de activiteit niet specifiek op jongeren was gericht. Ook kan worden geconcludeerd dat veel van de subsidieontvangers in staat zijn geweest medewerking te krijgen van bekende en op Europees terrein gerenommeerde personen (leden van het kabinet of gewezen bewindspersonen, euro-parlementariërs, vooraanstaande wetenschappers). Verder valt op dat de media (ook buitenlandse) aan bijna alle gesubsidieerde activiteiten aandacht hebben besteed. Daarbij gaat het zowel om de schrijvende pers als om radio- en televisie-uitzendingen. De uitstraling van de door de commissie gefinancierde activiteiten is daardoor veel groter geweest dan het directe bereik van de activiteiten doet vermoeden. Ten slotte is uit de verslagen op te maken dat de spreiding van de activiteiten over het land groot is geweest. Er zijn debatten georganiseerd van Goes tot Bolsward, van Enschede tot Den Haag en van Maastricht tot Alkmaar. De ontvangers van de subsidie waren over het algemeen tevreden over de uitvoering van de regeling en de mogelijkheid die zij hebben gekregen om hun activiteiten uit te voeren.
38
Wel stelden zij vrijwel allen dat de korte voorbereidingstijd en het korte tijdsbestek waarin campagne moest worden gevoerd een ongunstige factor is geweest. Organisaties die meerdere aanvragen hadden ingediend, waarvan er slechts één werd gehonoreerd, spraken soms wel hun verbazing uit over de selectie van de commissie. Zelf meenden zij dat honorering van een andere activiteit meer voor de hand had gelegen. Verschillende organisaties uit het nee-kamp besteedden in hun verslaglegging aandacht aan de naar hun oordeel nadelige positie waarin zij verkeerden ten opzichte van de regering die een ja-campagne voerde. De late beschikbaarheid van de fondsen en de beperkte omvang daarvan zijn daarbij de belangrijkste kritiekpunten. Ook spraken zij hun verbazing erover uit dat de Referendumcommissie zich hierover niet heeft uitgesproken. In paragraaf 6.5 is de commissie hier nader op ingegaan. De commissie heeft geen onderzoek gedaan naar alle activiteiten die in verband met het referendum zijn georganiseerd en heeft dus geen inzicht in de verhouding tussen gesubsidieerde activiteiten en de overige activiteiten. Toch kan op grond van de verslagen worden geconcludeerd dat de gesubsidieerde activiteiten een extra bijdrage hebben geleverd aan het debat over het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa dan wel het referendum. 7.4.2.
Financiële verantwoording
De Referendumcommissie heeft voor een bedrag van € 998.879,- aan subsidies toegekend. Aan de meeste organisaties is op verzoek binnen een week na de toekenning een voorschot van 80 % overgemaakt. Door de subsidieontvangers werd dit als zeer positief beoordeeld. De financiële verantwoordingen zijn tijdig ontvangen. In een enkel geval leverde de verplichting om een accountantsverklaring over te leggen enige vertraging op. Op enkele kleine afwijkingen na zijn de financiële middelen verantwoord besteed. Verschillende subsidieontvangers hebben meer uitgegeven dan het aan hen toegekende bedrag. Slechts enkelen hebben in hun verzoek tot vaststelling van de subsidie om een beperkte additionele subsidie gevraagd voor onvoorziene uitgaven. Dit is in geen enkel geval gehonoreerd. De extra uitgaven zijn voor eigen rekening van de subsidieontvangers gebleven. Wel heeft de commissie veelal ingestemd met verschuivingen tussen begrotingsposten. In de meeste gevallen is, voor zover uitgegeven, het restant van de subsidie overgemaakt. In totaal is € 936.955.- van de 1 miljoen die de commissie beschikbaar had, uitgegeven.
7.5.
Juridische procedures
Er zijn 30 bezwaarschriften ontvangen, waarvan er één is ingetrokken nadat de Referendumcommissie een nieuwe beschikking had gegeven. Twee bezwaarschriften zijn niet ontvankelijk verklaard, één omdat de belanghebbende heeft verzuimd de gronden voor zijn bezwaar aan te vullen, één omdat de indiener van het bezwaarschrift niet werd gezien als belanghebbende. Dit laatste bezwaarschrift was gericht tegen de toekenning van subsidie aan derden. Alle overige bezwaarschriften betroffen de eigen afwijzende beschikking. In 27 gevallen is het bezwaar ongegrond verklaard, waarvan vijf keer kennelijk ongegrond. Dit laatste betrof vrijwel
39
allemaal aanvragers die hun aanvraag te laat hadden ingediend of voor een te laag bedrag. Vrijwel alle besluiten op bezwaar zijn binnen vier weken na het indienen van het bezwaarschrift genomen. In circa 80 % van de gevallen is het besluit op bezwaar vóór de referendumdatum genomen. In de overige gevallen was het bezwaarschrift kort voor de referendumdatum ingediend, of was het niet mogelijk eerder een hoorzitting te organiseren op een tijdstip dat de belanghebbende schikte. Geen enkele belanghebbende heeft in de bezwaarfase een voorlopige voorziening gevraagd. In het kader van de bezwaarprocedures zijn 16 hoorzittingen gehouden. De hoorcommissie is telkens samengesteld uit de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter van de Referendumcommissie en één of twee medewerkers van het secretariaat. Ondanks het feit dat de Referendumcommissie in eerste instantie vrijwel het volledige bedrag aan subsidies heeft toegekend, bestond de mogelijkheid dat zij ook in de bezwaarfase tot de conclusie moest komen dat haar oorspronkelijke besluit geen stand kon houden en dat alsnog subsidie moest worden verleend. Zonodig konden hiervoor additionele midden beschikbaar worden gesteld. In de praktijk is echter geen enkel bezwaar gehonoreerd. Veel van degenen die een bezwaarschrift hadden ingediend, voerden daarbij nieuwe gegevens aan. De aard van het door de commissie gebezigde toewijzingssysteem stond echter aan het toelaten van nieuwe gegevens in de bezwaarfase in de weg. Er is vooralsnog door één belanghebbende beroep aangetekend tegen het besluit op bezwaar van de commissie. De Referendumcommissie heeft twee klachten als bedoeld in hoofdstuk 9 Awb ontvangen. De klachten vinden hun oorsprong in het niet ontvangen en niet in behandeling nemen van een subsidieaanvraag. De aanvragen waren niet bekend bij de Referendumcommissie en de klagers hebben geen bewijs kunnen leveren dat deze wel bekend hadden moeten zijn bij de commissie. De klachten zijn ongegrond verklaard.
7.6.
Wet openbaarheid van bestuur
Er zijn in totaal acht verzoeken binnengekomen om de subsidiedossiers in te zien, voornamelijk van aanvragers in het kader van een eventuele bezwaarprocedure. Deze verzoeken betroffen zowel inzage in één of enkele individuele dossiers, als inzage van alle aanvragen en de daarop betrekking hebbende stukken. De Referendumcommissie heeft besloten de aanvragen en beschikkingen geanonimiseerd (en ontdaan van persoonlijke gegevens, zoals adresgegevens, paspoortnummers en bankrekeningnummers) ter inzage te leggen in het pand van de Referendumcommissie met de mogelijkheid tot het maken van kopieën. Hiertegen is eenmaal bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft de commissie de toegewezen aanvragen op een met wachtwoord beveiligd gedeelte van de website van de Referendumcommissie geplaatst. Op verzoek heeft de Referendumcommissie dit wachtwoord verstrekt.
40
Ook heeft de Referendumcommissie een verzoek ontvangen om alle verantwoordingsverslagen van de subsidieontvangers openbaar te maken. Dit verzoek is gehonoreerd en de verslagen zijn gepubliceerd op de website van de commissie. Ook deze verslagen zijn ontdaan van een aantal persoonlijke gegevens.
7.7.
Concluderende opmerkingen
Bedrag en termijnen De WrrEG draagt in artikel 26, vierde lid, de commissie op in haar verslag aandacht te schenken aan de doeltreffendheid en de effecten van de subsidies in de praktijk. Vooropgesteld moet worden dat het plafond voor het verstrekken van subsidies van € 1.000.000,- in vergelijking met de aangetoonde behoefte aan fondsen van een bescheiden niveau is. De verdeling vooraf in categorieën (€ 400.000,- voor vóór- en tegenstanders, en € 200.000,voor organisaties die het debat wilden stimuleren) heeft goed gewerkt. De belangstelling voor het organiseren van debat was aanzienlijk groter dan de Referendumcommissie vooraf had verwacht. Ook de deelname aan neutrale activiteiten is over het algemeen groot geweest. Zeker als politieke partijen in de toekomst via de Wet subsidiëring politieke partijen geen gebruik meer (hoeven te) maken van additionele subsidieregelingen, is het wenselijk de verhouding tussen voor- en tegenstanders en neutrale activiteiten anders vorm te geven. Daarnaast moet in aanmerking worden genomen de zeer korte tijd van voorbereiding die de subsidieaanvragers hadden voor het indienen van hun verzoeken en voor het uitvoeren van hun activiteiten. Desondanks kan worden vastgesteld dat de gesubsidieerde activiteiten ertoe hebben bijgedragen dat zich een brede discussie over de betekenis van Europa voor de burger op nagenoeg alle niveaus in de samenleving kon ontwikkelen. Uitgaande van de opzet dat de discussie zou doordringen tot in de ‘haarvaten van de samenleving’, kan worden gesteld dat de subsidiëring binnen de grenzen van het bescheiden niveau van het beschikbare bedrag aan dat doel heeft beantwoord. De subsidies zijn in nagenoeg alle gevallen verantwoord besteed. Zij vergrootten de betrokkenheid van de kiezer bij de problematiek van Europa. Niettemin blijft het de vraag of de besteding van de subsidiegelden ongeacht de hoogte van het subsidieplafond niet meer effect zou hebben gesorteerd, als de subsidieontvangers meer tijd zouden hebben gehad voor de voorbereiding van hun activiteiten. De Referendumcommissie beantwoordt deze vraag positief en geeft in overweging (ook) op dit onderdeel van het referendum kennis te nemen van ervaringen elders opgedaan.
Wet openbaarheid van bestuur Met het oog op actieve openbaarmaking is het wenselijk vooraf aan te geven dat de gegevens van aanvragers bekend kunnen worden gemaakt. Dit gezien het belang dat de media en aanvragers hebben om kennis te kunnen nemen van de aanvragen en de beslissingen daarop van de Referendumcommissie.
41
‘De vrijwilligster van de Campagne tegen de Wapenhandel leverde een bijdrage aan de cd-rom van de stichting Zora, die eveneens in het kader van een bijdrage van de Referendumcommissie gemaakt werd. Ook leverden we een bijdrage aan de bijeenkomst die Eurodusnie organiseerde in Leiden.’ (Stichting Campagne tegen de Wapenhandel)
42
8
Voorlichting, publiciteit en communicatie 8.1.
Publiciteit en woordvoering
Terugblikkend is de berichtgeving in de media over de Referendumcommissie en haar werkzaamheden over het algemeen neutraal en feitelijk van aard geweest. Publicitaire aandacht was er over de datum, de vraagstelling van het referendum, de subsidieregeling en subsidieverstrekking en de samenvatting. Deze onderwerpen kwamen in de media aan de orde naar aanleiding van persconferenties of persberichten van de Referendumcommissie. Om in de media herkenbaar en met één mond te spreken is uitsluitend de voorzitter in de openbaarheid getreden. De voorzitter heeft enkele toelichtende interviews gegeven aan kranten, tijdschriften en voor radio en tv. Ter ondersteuning had de Referendumcommissie de beschikking over een woordvoerder om de contacten met de media te stroomlijnen en vragen van journalisten te beantwoorden. Kort na het aantreden van de commissie zette de voorzitter op een persconferentie de positie van de Referendumcommissie uiteen en gaf hij inzicht in de manier waarop zij haar wettelijke taken zou vervullen. De wettelijke taken van de commissie waren, samen met de onafhankelijke en onpartijdige positie, de belangrijkste leidraad voor het optreden van de commissie in de media. Twijfel over de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en objectiviteit van de commissie zou afbreuk hebben kunnen doen aan haar gezag en haar producten. Als gevolg hiervan heeft de commissie ertoe besloten alleen in de media op te treden naar aanleiding van de eigen werkzaamheden en niet deel te nemen aan het politieke en publieke debat over het verdrag. Ook is ervoor gewaakt op te treden als een soort scheidsrechter in het publieke debat ten aanzien van aangevoerde argumenten ‘voor’ of ‘tegen’. Daarmee voorkwam de Referendumcommissie het betrekken van politieke stellingen of het wekken van de schijn daarvan. De keuze ‘voor’ of ‘tegen’ is immers bijna altijd een gevolg van de waardering van bepaalde elementen van het verdrag. Zoals ook elders uit dit verslag blijkt, hebben zowel (leden van) de Tweede Kamer als (leden van) het kabinet in de media kritiek geuit op de Referendumcommissie. Dit betrof zowel de inhoud van de feitelijke samenvatting als de subsidieverlening, die volgens sommige Tweede-Kamerleden aan één of meer organisaties onthouden had moeten worden. Deze kritiek was naar de mening de Referendumcommissie niet gerechtvaardigd. In verband met de haar door de wetgever gegeven onafhankelijke en onpartijdige positie en het belang deze te behoeden en daarmee de objectiviteit van haar taakvervulling buiten de discussie te houden, heeft zij ervan afgezien zich tot de media te wenden. Wel heeft de commissie gereageerd op gestelde vragen.
43
Op de kritiek die is uitgeoefend op de feitelijke samenvatting is reeds ingegaan in paragraaf 6.3. De kritiek op de subsidietoekenning aan een organisatie die gelieerd zou zijn aan personen die zich in het verleden aan strafbare feiten zouden hebben schuldig gemaakt, is besproken in paragraaf 7.3. Op de niet-toepasselijkheid van de Wet Bibob is in de paragrafen 3.3 en 7.2.1 reeds ingegaan. Vanzelfsprekend heeft de commissie openheid betracht in de informatievoorziening jegens journalisten en andere belangstellenden. Zo was bijvoorbeeld alle relevante informatie rond de subsidieregeling en de toekenning van subsidies via de website van de Referendumcommissie beschikbaar, of in te zien op het secretariaat.44
8.2.
Contacten
Er zijn gedurende de periode van werkzaamheden van de commissie ontmoetingen geweest met diverse buitenlandse delegaties en diplomaten. In wisselende samenstelling werd door de Referendumcommissie achtereenvolgens gesproken met een delegatie van het Britse Foreign Office (8 april), de Franse ambassadeur (13 april), de Tsjechische ambassadeur (9 mei), een delegatie van de Britse Electoral Committee (17 mei), van de Irakese Kiesraad (1 juni) en van de constitutionele onderzoekscommissie van het Japanse parlement (1 juni). De leden van de Referendumcommissie waren aanwezig op de uitslagenavond van de NOS in Hilversum op 1 juni; de commissie was vertegenwoordigd bij de vaststelling van de officiële uitslag van het referendum door de Kiesraad op 6 juni. Conform de taakopvatting van de commissie (zie paragraaf 3.4) hebben, met uitzondering van de voorzitter, de leden van de commissie afgezien van openbaar optreden uit hoofde van hun functie. Wel zijn enkele leden en de secretaris ingegaan op verzoeken om op besloten bijeenkomsten te spreken.
8.3.
Advertenties
De Referendumcommissie heeft op drie momenten een advertentieronde gehouden. Een eerste om de subsidieregeling aan te kondigen, een tweede om bezorging van de samenvatting bekend te maken en een derde om de website nog meer bekendheid te geven, een element dat ook onderdeel was van de twee eerdere advertentieronden.
Subsidieregeling De eerste advertentieronde betrof de aankondiging van de subsidieregeling.45 De inhoud van de advertentie bestond uit de belangrijkste elementen van de subsidieregeling. Voor inschrijfformulieren en de totale regeling kon men terecht op de website of bij het secretariaat van de commissie. Het doel van de advertentie was bekendheid te geven aan de regeling en subsidieaanvragen te genereren. Op 26 februari is geadverteerd in de landelijke dagbladen.
44
44 45
Zie paragraaf 7.6 (Wet openbaarheid van bestuur). Zie bijlage VII.
Op 3 maart is geadverteerd in Metro en Spits. Tot slot is op 5 maart de advertentie nogmaals in de landelijke dagbladen verschenen, alsmede in de regionale dagbladen. Uit het aantal subsidieaanvragen kan worden geconcludeerd dat de regeling voldoende bekendheid genoot.
Samenvatting Op 21 april plaatste de commissie in de landelijke- en regionale dagbladen, Metro en Spits een advertentie waarin werd aangekondigd dat op zaterdag 23 april de samenvatting van de Referendumcommissie bij de burgers zou worden bezorgd.46 Webadres Om de website van de commissie nog meer bekendheid te geven zijn in de periode van 19 mei tot en met 31 mei vier advertenties verschenen in de landelijke dagbladen en Metro en Spits.
8.4.
Website
Een van de belangrijkste communicatiekanalen van de Referendumcommissie was de website www.referendumcommissie.nl. De website is op 23 februari 2005 in gebruik genomen. Advertenties verwezen naar de website. Doel van de site was de draaischijf in de informatievoorziening van de commissie te zijn, dé plaats voor objectieve informatie over het verdrag. De website gaf informatie over het referendum, de subsidieregeling, de samenstelling en werkzaamheden van de Referendumcommissie, gaf antwoord op veel gestelde vragen en bevatte uiteraard de samenvatting van het verdrag. De samenvatting op de website was dezelfde als de huis aan huis verspreide samenvatting. De samenvatting op de site bevatte een extra element in de vorm van reeds vermelde doorklikmogelijkheden op bepaalde onderwerpen waarover dan meer informatie op het scherm verscheen. Op de website was de samenvatting beschikbaar op 13 april 2005. De website was interactief in die zin dat bezoekers hun vragen over het Verdrag konden stellen aan de commissie. Het informatiepunt dat de commissie ten dienste stond, zorgde voor een adequate en snelle beantwoording. Bezoekers van de website konden op de site een enquête invullen. In totaal hebben 3518 bezoekers dit gedaan. De meeste bezoekers bleken in het algemeen tevreden over wat ze aan informatie konden vinden. De website werd als zakelijk en objectief beschouwd. Van de respondenten gaf 81% aan de teksten goed leesbaar te vinden. Veel bezoekers hoopten op de site een reden te vinden waarom zij voor of tegen het verdrag zouden moeten stemmen, bijvoorbeeld door een lijst met argumenten voor en tegen op te nemen. Gegeven de positie van de Referendumcommissie, is dat een service die de commissie niet kon verlenen. De website is in de periode van 1 maart 2005 tot en met 1 juli 2005 door ruim 120.000 mensen bezocht. Gemiddeld waren er in die periode ongeveer duizend bezoekers per dag. Niet verwonderlijk is dat de meeste bezoekers de laatste 4 weken de site hebben bezocht. Dat waren er in die periode zo’n 75.000.
45
46
Zie bijlage VIII.
8.5.
Concluderende opmerkingen
De door de wet ingegeven opstelling van de Referendumcommissie leidde ertoe dat zij in de vrije publiciteit weinig aandacht kreeg. Naarmate de strijd tussen voor- en tegenstanders van goedkeuring van het verdrag intensiever en scherper werd, nam de belangstelling van de media voor onpartijdige informatie en toelichting op het verdrag af. De makers van actualiteitenrubrieken, discussieprogramma’s en talkshows zagen in de Referendumcommissie met haar onpartijdige opstelling kennelijk geen aantrekkelijke deelnemer. De vraag is of het anders had gekund. De Referendumcommissie is van mening dat zij op grond van de wet in de publiciteit niet anders kon optreden dan zij heeft gedaan. Met het oog op mogelijke toekomstige referenda zal de vraag beantwoord moeten worden of een andere wettelijke basis een referendumcommissie niet meer armslag zou moeten geven.
‘De publiciteit ten aanzien van het toekennen van de subsidies aan de aanvragers op uw website moeten wij als zeer positief beschouwen. Het is goed om alles wat met overheidsgeld wordt gedaan transparant te maken, waardoor geen verwarring kan ontstaan.’ (Tory Media International B.V.)
46
9
Financiën 9.1.
Budgetten
Voor de uitvoering van de hoofdtaken van de Referendumcommissie zijn twee begrotingsposten aan de Referendumcommissie ter beschikking gesteld.47 Voor 'neutrale informatie' was een begrotingspost van € 400.000,- beschikbaar. Deze gelden zijn voornamelijk gebruikt voor het bekendmaken van en informeren over de subsidieregeling, de samenvatting en de website, door middel van advertenties in landelijke en regionale dagbladen. Deze begrotingspost is vrijwel geheel uitgegeven. Voor de subsidies is, op grond van de WrrEG, € 1.000.000,- aan de Referendumcommissie ter beschikking gesteld. Op de regeling zelf en de uitvoering daarvan is in hoofdstuk 7 ingegaan; voor een meer gedetailleerde financiële afhandeling wordt naar bijlage X (figuur 2) verwezen. Samengevat is voorlopig te concluderen dat van het totaalbudget van € 1.000.000,- daadwerkelijk € 936.955,- (94%)48 is uitgekeerd. De onderuitputting is vrijwel geheel ontstaan door het niet volledig gebruiken van de ter beschikking gestelde subsidiebedragen door enige subsidieontvangers. Het drukken en verzenden van de eerste samenvatting, ten bedrage van € 1.400.000,- , heeft op verzoek van de Referendumcommissie en in samenspraak met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties plaatsgevonden. Het ministerie heeft de begeleidende werkzaamheden gecoördineerd. Het drukken van de tweede samenvatting is door het ministerie bekostigd uit de vergoeding voor gemeenten, omdat dit op grond van de WrrEG een taak van de burgemeester is.49 De ambtelijke ondersteuning, huisvesting etc. van de Referendumcommissie is opgenomen in de totale begroting van het referendumproject. Deze valt onder de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De verantwoording van deze specifieke gelden zal onderdeel uitmaken van het jaarverslag 2005 van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
9.2.
Financiële stromen
Bij de uitvoering van de subsidieregeling heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties slechts een uitvoerende (facilitaire) rol gespeeld. Voor de overige begrotingsposten is deze scheidslijn - onverlet de onafhankelijke positie van de Referendumcommissie wat de inhoud van haar werkzaamheden betreft - minder duidelijk te trekken. De definitieve verantwoording van de (deel)begrotingen wordt dan ook niet opgesplitst tussen de Referendumcommissie en het ministerie. De definitieve afrekening zal onderdeel uitmaken van het jaarverslag 2005 van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit geldt derhalve ook voor de aan de Referendumcommissie toe te wijzen onderdelen van de begroting. Ten tijde van de
47
47 48 49
Zie bijlage X, figuur 1. Dit bedrag is onder voorbehoud van de definitieve afronding van lopende juridische procedures. Zie paragraaf 6.2.
najaarsnota van het kabinet is naar verwachting een voorlopige financiële verantwoording beschikbaar. Over de definitieve afwikkeling van de subsidieregeling, die naar verwachting niet veel zal afwijken van de voorlopige, zal de Referendumcommissie de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk na afronding van lopende juridische procedures berichten. De hierboven en in bijlage X opgenomen financiële gegevens moeten daarom vooralsnog als voorlopig worden beschouwd.
‘Door het bezoek van de minister van Buitenlandse Zaken zijn de kosten voor de campagne met een bedrag van € 305,22 overschreden ten opzichte van de begroting.’ (Bolswards Belang)
48
I
Samenstelling Referendumcommissie en secretariaat Referendumcommissie
prof. mr. C.A.J.M. Kortmann (voorzitter) mr. T. Elzenga mr. F. Korthals Altes (plaatsvervangend voorzitter) mw. E.J. van Oostveen G.J. Schutte
Secretariaat mr. E.A. van Bonzel (secretaris) mw. mr. drs. D.C.J. van Driel mw. mr. M. van der Leur mw. J.W. Knijnenburg T.A. Manten
49
II
Relevante wetteksten A. Wet raadplegend referendum Europese Grondwet (WrrEG) Artikel 8 (zoals oorspronkelijk luidend)
1. De stemming vindt plaats: a. indien deze wet in werking treedt voor 22 april 2004 en het verdrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor die datum is ondertekend voor het Koninkrijk: op 10 juni 2004; b. indien deze wet in werking treedt voor 22 april 2004, in de Intergouvernementele Conferentie voor die datum wel overeenstemming is bereikt over de tekst van het verdrag, maar het verdrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, niet voor die datum is ondertekend voor het Koninkrijk: op 10 juni 2004; c. indien deze wet in werking treedt voor 22 april 2004 en in de Intergouvernementele Conferentie voor die datum geen overeenstemming is bereikt over de tekst van het verdrag: op de eerste woensdag na de negenenveertigste dag na de datum waarop het verdrag wordt ondertekend voor het Koninkrijk; d. indien deze wet in werking treedt op of na 22 april 2004 en het verdrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor de datum van inwerkingtreding van deze wet is ondertekend voor het Koninkrijk: op de eerste woensdag na de negenenveertigste dag na de datum van inwerkingtreding van deze wet; e. indien deze wet in werking treedt op of na 22 april 2004 en het verdrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet wordt ondertekend voor het Koninkrijk: op de eerste woensdag na de negenenveertigste dag na de datum waarop het verdrag is ondertekend voor het Koninkrijk; 2. Indien de in het eerste lid, onderdelen c, d en e, genoemde woensdag valt in de periode van 15 juni tot en met 7 september 2004 vindt de stemming, in afwijking van het eerste lid, onderdelen c, d en e, plaats op 8 september 2004. 3. Bij toepassing van het eerste lid, onderdelen a en b, zijn de krachtens artikel J 6 van de Kieswet bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften voor combinatie van stemmingen van overeenkomstige toepassing. 4. Onze Minister doet zo spoedig mogelijk mededeling in de Staatscourant van de datum van de stemming.
Artikel 8 (zoals gewijzigd) 1. De referendumcommissie stelt zo spoedig mogelijk de dag van de stemming vast, in overeenstemming met Onze Minister. De bekendmaking van het besluit geschiedt door kennisgeving in de Staatscourant. 2. Als dag van de stemming wordt aangewezen: a. indien het verdrag voor, op of binnen vijf weken na de datum met ingang waarvan >>
50
>> de leden van de referendumcommissie zijn benoemd, is of wordt ondertekend voor het Koninkrijk: een woensdag binnen een termijn die aanvangt op de vijfentachtigste dag en eindigt vijf maanden na de datum met ingang waarvan de leden van de referendumcommissie zijn benoemd; b. indien het verdrag ten minste vijf weken na de datum met ingang waarvan de leden van de referendumcommissie zijn benoemd, wordt ondertekend voor het Koninkrijk: een woensdag binnen een termijn die aanvangt op de vijftigste dag en eindigt vier maanden na de datum waarop het verdrag is ondertekend voor het Koninkrijk. 3. De artikelen 110, derde lid, en 111 van de Tijdelijke referendumwet zijn van toepassing, met dien verstande dat: a. in artikel 110, derde lid, in plaats van «vier maanden» wordt gelezen: vier dan wel vijf maanden; b. in artikel 111, eerste lid, in plaats van «artikel 110, tweede lid» wordt gelezen: artikel 8, tweede lid.
Artikel 9 1. De tekst van het verdrag is gedurende vier weken voorafgaande aan de stemming kosteloos ter secretarie van elke gemeente verkrijgbaar. De burgemeester brengt dit ter openbare kennis. 2. De burgemeester draagt er zorg voor dat de samenvatting, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel b, ten minste veertien dagen voor de stemming aan het adres van de kiezers wordt bezorgd. 3. Bij de samenvatting wordt van de verkrijgbaarheid van de tekst van het verdrag ter gemeentesecretarie mededeling gedaan.
Artikel 10 De artikelen 115 tot en met 120 van de Tijdelijke referendumwet zijn van toepassing, met dien verstande dat: a. in artikel 115 in plaats van «de aan het referendum onderworpen wet of het aan het referendum onderworpen besluit» wordt gelezen: het verdrag; b. in artikel 115 in plaats van «de wet of het besluit» wordt gelezen: het verdrag; c. in onderdeel a van artikel 117 in plaats van «datum van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 110, onderscheidenlijk het besluit, bedoeld in artikel 112» wordt gelezen: drieënveertigste dag voor de stemming, bedoeld in artikel 8,; d. in onderdeel d van artikel 117 in plaats van «de wet of het besluit» wordt gelezen: het verdrag; e. in artikel 118, tweede lid, onderdeel b, in plaats van «datum van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 110, onderscheidenlijk het besluit, bedoeld in artikel 112,» wordt gelezen: drieënveertigste dag voor de stemming, bedoeld in artikel 8,; f. in artikel 119, tweede lid, onderdeel b, in plaats van «datum van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 110, onderscheidenlijk het besluit, bedoeld in artikel 112,» wordt gelezen: drieënveertigste dag voor de stemming, bedoeld in artikel 8,; >>
51
>> g. in artikel 119, tweede lid, onderdeel c, in plaats van «artikel 34» wordt gelezen: artikel 6; h. in artikel 120, eerste lid, in plaats van «een nationaal referendum» wordt gelezen: het referendum; i. in artikel 120, eerste lid, in plaats van «datum van het in artikel 110 bedoelde koninklijk besluit» wordt gelezen: drieënveertigste dag voor de stemming, bedoeld in artikel 8; j. in artikel 120, tweede lid, onderdeel a, in plaats van «de aan het referendum onderworpen wet» wordt gelezen: het verdrag.
HOOFDSTUK 9. DE REFERENDUMCOMMISSIE
Artikel 24 1. Er is een referendumcommissie. 2. De referendumcommissie bestaat uit een voorzitter en vier andere leden. 3. De leden van de referendumcommissie worden door de Tweede Kamer der Staten-Generaal benoemd. De benoeming van de voorzitter vindt plaats op voordracht van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, de overige leden worden benoemd op voordracht van onderscheidenlijk de Kiesraad, de Adviesraad internationale vraagstukken, de Raad voor het openbaar bestuur en de Sociaal-Economische Raad. Elk van de adviesorganen, genoemd in de tweede volzin, doet een voordracht van ten minste twee personen. 4. Indien het verdrag voor de datum van inwerkingtreding van deze wet is ondertekend voor het Koninkrijk, worden de leden zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van deze wet benoemd.
Artikel 25 1. De referendumcommissie heeft een secretaris. 2. De secretaris is voor zijn werkzaamheden voor de referendumcommissie uitsluitend verantwoording schuldig aan de referendumcommissie. 3. Aan de secretaris kunnen andere medewerkers worden toegevoegd. 4. De secretaris en de andere medewerkers zijn geen lid van de referendumcommissie. 5. Onze Minister benoemt de secretaris en de andere medewerkers.
Artikel 26 1. De referendumcommissie heeft tot taak: a. het nemen van het besluit, bedoeld in artikel 8, eerste lid; b. het vaststellen van een feitelijke samenvatting van het verdrag; c. het verstrekken van subsidies ten behoeve van maatschappelijke initiatieven die zich ten doel stellen het publieke debat in Nederland over het verdrag dan wel het referendum te bevorderen. >>
52
>> 2. De referendumcommissie stelt een regeling vast met betrekking tot: a. de nadere bepaling van de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt en de wijze van verstrekking; b. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald; c. de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover; d. de bevoegdheid om besluiten te nemen over subsidieverlening; e. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend; f. de verplichtingen voor de subsidieontvanger, waaronder de rapportage over toepassing van de subsidie; g. de vaststelling van de subsidie; h. de betaling van de subsidie en de eventuele verlening van voorschotten en i. overige onderwerpen die betrekking hebben op de uitvoering van dit hoofdstuk. 3. Het subsidieplafond voor het verstrekken van subsidies als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is € 1 miljoen. 4. In afwijking van artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de referendumcommissie zo spoedig mogelijk na de afwikkeling van de krachtens het eerste lid, onderdeel c, verstrekte subsidies een verslag op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid en de doeltreffendheid en de effecten van de subsidies in de praktijk. Het verslag wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.
B. Tijdelijke referendumwet Artikel 110 3. Voor de berekening van de termijn van vier maanden wordt de periode van 1 juli tot en met 15 augustus niet meegeteld.
Artikel 115 1. Op het bij de stemming te bezigen stembiljet wordt de benaming van de aan het referendum onderworpen wet of het aan het referendum onderworpen besluit vermeld en wordt aan de kiezer de keuze geboden zich voor of tegen de wet of het besluit uit te spreken. Op de achterzijde wordt de handtekening van de voorzitter van het centraal stembureau gedrukt. 2. Bij ministeriële regeling wordt voor het stembiljet een model vastgesteld.
53
III
54
Besluit vaststelling datum
IV
Advies over referendumvraag en -datum aan de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties
55
56
V
57
Tekst van de samenvatting
Referendum Referendum
op woensdag 1 juni 2005 Op 1 juni 2005 gaat Nederland naar de stembus. Deze keer niet voor de verkiezingen van bijvoorbeeld de Tweede Kamer of de gemeenteraden, maar voor een referendum. Nederland is lid van de Europese Unie (EU). Er is een nieuw verdrag opgesteld, het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa. De lidstaten van de EU wordt gevraagd daarmee in te stemmen. Voordat de Eerste en Tweede Kamer en de regering daarover besluiten, wordt uw mening gevraagd. De vraag die kiesgerechtigden mogen beantwoorden, luidt:
‘Bent u voor of tegen instemming door Nederland met het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa?’ In deze brochure leest u meer over het Verdrag en het referendum. De Referendumcommissie geeft daarin een objectieve samenvatting van het Verdrag. De leden van deze onafhankelijke en onpartijdige commissie zijn benoemd door de Tweede Kamer.
Hoe is het nieuwe verdrag opgebouwd?
verdrag tot
nieuwe afspraken
vaststelling van een grondwet voor europa
bestaande verdragen
58
grondwet
Wat is het Verdrag tot vast stelling van een Grondwet voor Europa?
In het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa zijn de bestaande verdragen van de Europese Unie samengevoegd. Daarnaast zijn enkele onderdelen van de verdragen gewijzigd. Het Verdrag bevat ook nieuwe afspraken. Zo komt er een hoofdstuk met grondrechten in het Verdrag te staan. Verder krijgt de Europese Raad, die bestaat uit staatshoofden en regeringsleiders, een vaste voorzitter en krijgt de EU een minister van Buitenlandse Zaken.
Wat is dit referendum? Dit referendum is een ‘volksraadpleging’. Kiezers adviseren over de vraag of Nederland met het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa instemt. Zij doen dat door een stem ‘voor’ of ‘tegen’ uit te brengen.
59
De inhoud van het Verdrag tot vaststellingeen Grondwet voor Europa heeft kenmerken van een grondwet, zoals de meeste staten die hebben. Een ‘Grondwet voor Europa’ dus. Het referendum gaat over de vraag of Nederland wel of niet met dit Verdrag instemt. U spreekt dus geen oordeel uit over de regels die nu al in Europa gelden. Die blijven ongewijzigd bestaan als het nieuwe Verdrag er niet komt.
verandering Wat verandert er door het nieuwe verdrag?
Met het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa zullen sommige regels veranderen en worden nieuwe regels van kracht. Enkele belangrijke wijzigingen: Alle bestaande verdragen van de Europese Unie worden in één nieuw verdrag opgenomen. De verdeling van de bevoegdheden tussen de lidstaten en de EU wordt duidelijker: wie doet wat. Daar waar naast de lidstaten ook de EU bevoegd is, treedt de EU alleen op als dat nodig is. Dit heet het ‘subsidiariteitsbeginsel’. Nationale parlementen kunnen tegen zo’n optreden bezwaar maken. Het recht van de EU gaat boven het recht van de lidstaten. De lidstaten van de EU krijgen op grond van het Verdrag de mogelijkheid om de EU te verlaten. De manier waarop besluiten tot stand komen, wordt op sommige onderdelen eenvoudiger. Het Europees Parlement krijgt meer bevoegdheden. De Europese Raad krijgt een vaste voorzitter. De EU krijgt een eigen minister van Buitenlandse Zaken. Het aantal leden van de Europese Commissie wordt kleiner. Het Europese Hof van Justitie krijgt ruimere bevoegdheden. Er komt een lijst van grondrechten in het Verdrag.
Meer informatie over het referendum en het Verdrag vindt u op www.referendumcommissie.nl.
60
inhoud
Wat staat er in het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa?
Het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa vervangt de bestaande verdragen. Het bestaat uit een inleiding (‘preambule’), vier delen, twee bijlagen en 36 protocollen. Het Verdrag telt 448 artikelen. De inleiding van het Verdrag spreekt de overtuiging uit, dat Europa na bittere ervaringen wil voortgaan op de ingeslagen weg van beschaving, vooruitgang en welvaart. De inspiratie hiervoor ontlenen de regeringen van de EU-landen aan de culturele, religieuze en humanistische tradities van Europa. De vier delen zijn: I
De grondslagen van het Verdrag. Dit deel bevat een omschrijving van de EU en haar doelstellingen, bevoegdheden, besluitvormingsprocedures en instellingen.
II
De lijst van grondrechten. Hierin is het Handvest van de grondrechten opgenomen.
III
Het beleid en de werking van de Unie.
IV
De slotbepalingen met de procedures voor de goedkeuring en herziening van het Verdrag.
Deel I van het Verdrag: de grondslagen Deel I van het Verdrag bevat onder meer bepalingen over waarden en doelstellingen van de EU, het burgerschap, bevoegdheden van de EU, de Europese instellingen, wetgevingsprocedures en het democratisch bestel. Waarden en doelstellingen van de EU
Artikel I-1 van het Verdrag stelt de Europese Unie in (de EU). De EU staat open voor alle Europese staten die haar waarden eerbiedigen. Daarnaast somt het Verdrag de waarden op waarop de EU gebaseerd is: respect voor menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten. In dit deel van het Verdrag staat ook dat de EU binnen haar grenzen het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal, en de vrijheid van vestiging verzekert. Het Verdrag verbiedt bovendien elke vorm van discriminatie op grond van nationaliteit. Het Verdrag en de rechtsregels van de EU die nodig zijn voor de uitvoering van het Verdrag, hebben voorrang boven het nationale recht van de lidstaten.
61
Burgerschap van de EU
Verdwijnt de Nederlandse Grondwet?
Als Nederlands burger bent u ook EUburger. Het EU-burgerschap komt echter Nee, deze blijft van kracht. niet in de plaats van uw Nederlandse burgerschap. Het EU-burgerschap brengt wel aanvullende rechten mee. Zo bent u kiesgerechtigd bij verkiezingen voor het Europees Parlement en de gemeenteraden, ook als u in een andere lidstaat woont dan uw eigen land. Daarnaast hebt u recht op diplomatieke en consulaire bescherming, mag u zich met verzoekschriften tot het Europees Parlement richten en kunt u de Europese ombudsman inschakelen. Wanneer u EU-instellingen in één van de talen van de EU aanschrijft, heeft u het recht om in die taal ook antwoord te krijgen. Bevoegdheden van de EU
In het Verdrag staat nauwkeurig omschreven wat de bevoegdheden van de EU zijn. De EU bezit alleen bevoegdheden die het Verdrag haar toekent. De verdeling van bevoegdheden tussen de EU en de lidstaten is als volgt: De eerste categorie bevoegdheden bevat beleidsterreinen waar alleen de EU optreedt. Dit zijn de ‘exclusieve bevoegdheden’. Daartoe behoren onder andere concurrentiebeleid, handelspolitiek en douane, monetair beleid in de eurolanden en bescherming van de visstand in zee. In de tweede categorie staan ‘gedeelde bevoegdheden’ die de EU deelt met de lidstaten. Die hebben onder meer betrekking op gebieden als milieu, landbouw, visserij, bescherming van de consument en energie. Volgens het zogeheten subsidiariteitsbeginsel treedt de EU bij de uitoefening van deze bevoegdheden alleen op als dat noodzakelijk is. Het Verdrag verstevigt de toepassing van dit beginsel. Als de Europese Commissie een nieuw wetsvoorstel doet, moet zij aangeven hoe zij met dit beginsel rekening heeft gehouden. In het Verdrag staat dat een nationaal parlement een Commissievoorstel opnieuw kan bestuderen en een advies kan uitbrengen wanneer het meent dat de Commissie het subsidiariteitsbeginsel onvoldoende in acht heeft genomen. Als eenderde van alle parlementen die mening deelt, moet de Commissie haar voorstel opnieuw bezien. Op sommige terreinen, zoals economie en werkgelegenheid, coördineren de lidstaten hun nationale beleid binnen de EU. De EU heeft de bevoegdheid om gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vast te stellen en uit te voeren en om defensiebeleid geleidelijk uit te breiden. Op beleidsterreinen als volksgezondheid, cultuur, toerisme, onderwijs en administratieve samenwerking treedt de EU alleen op om maatregelen van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen.
62
Instellingen van de EU
De belangrijkste instellingen van de EU zijn: het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad van Ministers, de Europese Commissie en het Hof van Justitie. Het Europees Parlement vertegenwoordigt alle burgers van de EU. De leden worden rechtstreeks gekozen door middel van verkiezingen. Het Verdrag geeft het Europees Parlement als medewetgever meer bevoegdheden. De wetgevingsprocedure, waarbij het Parlement samen met de Raad van Ministers besluiten neemt over nieuwe wetten, wordt uitgebreid tot nieuwe terreinen.
Wat is het ‘Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa’? Het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa is een overeenkomst tussen de 25 lidstaten van de Europese Unie. Het vervangt de bestaande verdragen binnen de EU.
De Europese Raad bestaat uit staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten, de eigen voorzitter en de voorzitter van de Europese Commissie. Volgens het Verdrag neemt ook de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken van de EU deel aan de werkzaamheden van de Europese Raad. De Europese Raad heeft geen wetgevende taken, maar stimuleert de ontwikkeling van de EU. In het algemeen spreekt de Europese Raad zich bij consensus uit. Het Verdrag voorziet in één vergadering van de Europese Raad per kwartaal. De voorzitter van de Europese Raad is een nieuw element in de EU. Hij wordt door de Europese Raad voor een periode van tweeënhalf jaar gekozen en is eenmaal herkiesbaar. Hij leidt en stimuleert de besprekingen van de Europese Raad.
In de Raad van Ministers zijn de regeringen van de lidstaten vertegenwoordigd. Samen met het Europees Parlement besluit de Raad over Europese wetgeving en over de jaarlijkse begroting van de EU. De Raad neemt ook beslissingen over het buitenlands en veiligheidsbeleid. De Raad vergadert in verschillende samenstellingen. Dit is afhankelijk van het onderwerp dat de Raad behandelt. Het Verdrag schrijft voor dat de Raad van Ministers grotendeels in het openbaar vergadert. De Europese Commissie bestaat uit leden die onafhankelijk zijn van de lidstaten. Op wetgevend terrein is zij de motor: de Commissie formuleert wetsvoorstellen. Die legt de Commissie vervolgens ter vaststelling voor aan het Europees Parlement en de Raad van Ministers. Verder ziet de Commissie toe op de juiste toepassing van het EU-recht. De Commissie legt als college verantwoording af aan het Europees Parlement. Als het parlement een motie van afkeuring aanneemt, kan de Commissie gedwongen worden in haar geheel af te treden. In de Commissie zit momenteel één commissaris per lidstaat. Vanaf 2014 wordt de Commissie kleiner. Het aantal leden wordt dan gelijk aan tweederde van het aantal lidstaten.
63
Wat zijn de belangrijkste eu-instellingen?
Europese Raad voorzitter
Minister van Buitenlandse Zaken Europese commissie
Raad van ministers
Europees parlement
Hof van Justitie
De leden worden dan gekozen volgens een toerbeurtsysteem. Het Verdrag voert een minister van Buitenlandse Zaken in. Deze is tevens één van de vice-voorzitters van de Commissie. Hij krijgt, al dan niet namens de Raad van Ministers, diverse taken op het terrein van het buitenlands beleid van de EU.
Voor wie geldt het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa? Het Verdrag is, nadat alle landen met het Verdrag hebben ingestemd, van kracht in elk land dat tot de Europese Unie behoort. U kunt rechtstreeks bepaalde rechten aan dit Verdrag ontlenen. Landen dienen zich aan het Verdrag te houden en kunnen elkaar aanspreken op naleving ervan.
64
Het Hof van Justitie bestaat uit één rechter per lidstaat. Het zorgt dat iedereen de wetten van de EU eerbiedigt. Het treedt op bij geschillen tussen lidstaten, tussen de EU en lidstaten, tussen de instellingen onderling en tussen particulieren en de EU. Het Hof beantwoordt ook vragen van nationale rechterlijke instanties over de uitleg van het recht van de EU in zaken die bij een nationale rechtbank in behandeling zijn. Het Verdrag breidt de bevoegdheden van het Hof van Justitie uit.
Europese wetten
De EU heeft instrumenten nodig om haar bevoegdheden te kunnen uitoefenen. Het Verdrag vermindert het aantal instrumenten. De belangrijkste instrumenten in het Verdrag zijn de Europese wet en de Europese kaderwet. De lidstaten, en in sommige gevallen de Commissie, voeren deze uit. Het Verdrag voert een vaste wetgevingsprocedure in (de ‘medebeslissingsprocedure’). Volgens deze procedure nemen het Europees Parlement en de Raad van Ministers samen besluiten. Dit gebeurt in de Raad met ‘gekwalificeerde meerderheid’. Ministers van grote lidstaten hebben een zwaardere stem dan die van kleinere landen. In het Verdrag staat dat er vanaf 2009 een nieuw systeem van gekwalificeerde meerderheid komt. Dan neemt de Raad een wetsvoorstel pas aan bij een meerderheid van zowel de lidstaten als de Europese bevolking. Van die dubbele meerderheid is sprake wanneer 55% van de lidstaten met het voorstel instemt en deze lidstaten tenminste 65% van de bevolking van de EU vertegenwoordigen. Het democratisch bestel
Op grond van een apart deel van het Verdrag heeft iedere burger het recht aan ‘het democratisch bestel’ van de EU deel te nemen. Ook krijgen burgers en organisaties de mogelijkheid hun mening over het EU-beleid kenbaar te maken. Verder kunnen burgers de Europese Commissie verzoeken de wetgever een wetsvoorstel voor te leggen, dat zij noodzakelijk achten. Dit verzoek moet worden ingediend door ten minste één miljoen burgers die samen een belangrijk aantal lidstaten vertegenwoordigen. Vrijwillige terugtrekking
Nieuw in het Verdrag is dat elke lidstaat kan besluiten om zich uit de EU terug te trekken. De EU en de lidstaat moeten in dat geval onderhandelen over de voorwaarden voor de terugtrekking.
Deel II van het Verdrag: de grondrechten van de Europese Unie De tekst in dit deel van het Verdrag is niet nieuw. De tekst is namelijk al in december 2000 in een ‘Handvest’ vastgelegd. Dit handvest maakte echter geen deel uit van de bestaande EU-verdragen en was juridisch niet bindend. Het ‘Handvest van de grondrechten’ is nu als deel II in het Verdrag verwerkt. Hierdoor heeft de EU een eigen lijst van grondrechten gekregen. Deze zijn juridisch bindend voor de instellingen van de EU. Voor de lidstaten gelden de grondrechten ook, als zij rechtsregels van de EU uitvoeren. De grondrechten doen geen afbreuk aan de grondrechten in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en in de nationale grondwetten van de lidstaten.
65
In het Handvest staan grondrechten als: de eerbiediging en bescherming van de menselijke waardigheid het recht op onderwijs het recht om te werken in elke lidstaat de eerbiediging van de verscheidenheid van cultuur, godsdienst en taal het recht op rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden en -voorwaarden het recht op toegang tot sociale zekerheid en sociale bijstand het recht op behoorlijk bestuur
Deel III van het Verdrag: beleid en werking van de Europese Unie Deel III is het grootste deel van het Verdrag. Er staan regels in voor de verschillende beleidsterreinen waarop de EU werkzaam is. Veel van wat in het derde deel van het Verdrag staat, is niet nieuw. Toch verschilt het op enkele punten met de oude bepalingen. Zo zijn er veranderingen op het terrein van justitiële samenwerking en buitenlands beleid. Andere wijzigingen hebben onder meer betrekking op sociale zekerheid, economisch beleid, landbouw- en visserijbeleid en volksgezondheid. Deel III begint met bestaande bepalingen waarmee de EU op alle beleidsterreinen altijd rekening moet houden. Zo moet de EU letten op de gelijkheid van mannen en vrouwen, een hoog niveau van werkgelegenheid en op volks-gezondheid, milieubescherming en consumentenbescherming. Deze bepalingen staan nu nog verspreid in één van de bestaande verdragen. Andere bepalingen zijn nieuw. Zo is er een artikel over dierenwelzijn opgenomen en wordt de bestrijding van discriminatie benadrukt.
Wat is een Grondwet voor Europa’? Een grondwet stelt overheidsorganen in, regelt hun bevoegdheden en bevat de grondrechten van de burgers. Met het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa gebeurt dat voor de EU.
66
De bepalingen over de Europese interne markt zijn ook veranderd. Besluiten over sociale zekerheid voor migrerende werknemers en zelfstandigen kunnen bijvoorbeeld worden genomen op basis van gekwalificeerde meerderheid in plaats van unanimiteit. Maar als ‘fundamentele aspecten van een nationaal stelsel van sociale zekerheid’ in gevaar dreigen te komen, kan een lidstaat bezwaar maken. Daarnaast zijn er wijzigingen in het landbouwen visserij-beleid. Het Europees Parlement zal op vrijwel alle terreinen kunnen meebeslissen. Bovendien krijgt het Europees Parlement bij de vaststelling van de landbouwbegroting volledige medezeggenschap.
De EU is een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, zo bepaalt het Verdrag. Wat is de verhouding De EU dient daarbij de nationale rechtstussen EU-recht en stelsels te respecteren. Op dit terrein nationaal recht? zijn er veel veranderingen. Het Europees Parlement krijgt bijvoorbeeld bijna overal Het Verdrag en de rechtsregels van de volledige medezeggenschap bij het EU die nodig zijn voor de uitvoering van vaststellen van besluiten. Verder wordt in het Verdrag, hebben voorrang boven het de Raad van Ministers de besluitvorming nationale recht van de lidstaten. door middel van gekwalificeerde meerderDe bevoegdheden van de EU zijn echter heid uitgebreid. Ook krijgt het Hof van alleen van toepassing op de onderwerpen Justitie op dit terrein bevoegdheden. die in het Verdrag genoemd staan. De EU krijgt nieuwe bevoegdheden op het gebied van personencontroles aan de buitengrenzen van de EU, en van asiel en immigratie. Verder wordt de justitiële samenwerking met betrekking tot civiele zaken en strafzaken en de politiële samenwerking versterkt. Zo krijgt de EU nieuwe bevoegdheden om Europese wetgeving op het terrein van strafrecht vast te stellen. Dat maakt het mogelijk om maatregelen te ontwikkelen tegen terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit. Als een lidstaat vindt dat Europese samenwerking het eigen strafrechtssysteem fundamenteel aantast, kan hij de kwestie aan de Europese Raad voorleggen. Verder krijgt de EU nieuwe bevoegdheden met betrekking tot volksgezondheid. De EU kan in de toekomst bijvoorbeeld maatregelen treffen om grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid, zoals SARS, aan te pakken. Op grond van het Verdrag komt er een Europees Defensie- agentschap, dat gaat werken aan verbetering van militaire capaciteiten van de lidstaten. Het Verdrag introduceert verder het beginsel dat lidstaten elkaar bijstaan in het geval dat zij worden aangevallen en als dat in overeenstemming is met VN-afspraken. Waar het gaat om de externe handelspolitiek van de EU, wordt de rol van het Europees Parlement vergroot: het krijgt volledig medebeslissingsrecht. De doelstellingen voor ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp zijn in het Verdrag opgenomen als volwaardige doelstelling van het externe beleid van de EU. Ook nieuw in het Verdrag is de solidariteitsclausule. Hierin staat dat lidstaten elkaar moeten helpen wanneer een andere lidstaat het slachtoffer wordt van bijvoorbeeld terrorisme, een natuurramp of een door mensen veroorzaakte ramp, als de getroffen lidstaat daaraan behoefte heeft.
67
Het Verdrag maakt het mogelijk om op meer terreinen dan voorheen in kleine groepen van lidstaten nauwer samen te werken, als niet alle lidstaten verdergaande maatregelen willen nemen. Minimaal eenderde van het totaal aantal lidstaten moet hieraan meedoen. Het Europees Parlement krijgt het recht van goedkeuring.
Deel IV van het Verdrag: inwerkingtreding en herziening van het Verdrag De goedkeuringsprocedure van het Verdrag vindt in elke lidstaat plaats volgens de regels die daar gelden. Bijvoorbeeld door het Verdrag parlementair goed te keuren en/of met een referendum. Als twee jaar na de ondertekening van het Verdrag (29 oktober 2004) nog slechts 4/5 van de lid-staten met het Verdrag heeft ingestemd, zal de Europese Raad over de kwestie vergaderen. Wat gebeurt er als een De beoogde datum waarop het Verdrag in lidstaat ‘’nee’’ zegt? werking treedt is 1 november 2006. Als een lidstaat van de Europese Unie ‘nee’ zegt tegen het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, treedt het Verdrag niet in werking. De verdragen die nu gelden, blijven in dat geval van kracht. Er zullen dan vermoedelijk nieuwe onderhandelingen plaatsvinden over de inhoud van het Verdrag.
Verantwoording Deze brochure bevat een samenvatting van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa. Daarbij zijn, omwille van de leesbaarheid, delen van het Verdrag samengevoegd of vereenvoudigd. Om een volledig beeld te krijgen van de inhoud van het Verdrag, kunt u het hele Verdrag raadplegen. Het Verdrag is kosteloos verkrijgbaar op de secretarie van uw gemeente. Op www.referendumcommissie.nl vindt u meer informatie over de inhoud van het verdrag. Aan deze samenvatting kunnen geen rechten worden ontleend.
Colofon Dit is een uitgave van de Referendumcommissie. De Referendumcommissie is ingesteld op grond van de Wet raadplegend referendum Europese Grondwet en bestaat uit: prof. mr. C.A.J.M. Kortmann (voorzitter), mr. T. Elzenga, mr. F. Korthals Altes, mw. E.J. van Oostveen en G.J. Schutte. Referendumcommissie Postbus 20011 2500 EA Den Haag telefoon 070-426 8100 (Informatiepunt)
[email protected] www.referendumcommissie.nl Den Haag, april 2005
68
VI
subsidieregeling raadplegend referendum Europese grondwet
Regeling van de Referendumcommissie van 25 februari 2005, houdende nadere regels over de verstrekking van subsidies aan maatschappelijke initiatieven die zich ten doel stellen het publieke debat in Nederland over het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa of het referendum daarover te bevorderen (Subsidieregeling raadplegend referendum Europese Grondwet). De Referendumcommissie; Gelet op artikel 26, eerste lid, onder c, tot en met vierde lid, van de Wet raadplegend referendum Europese Grondwet;
Besluit: Paragraaf 1
Begripsbepalingen, reikwijdte
Artikel 1 In deze regeling wordt verstaan onder: a. wet: Wet raadplegend referendum Europese Grondwet; b. commissie: referendumcommissie, als bedoeld in artikel 24 van de wet; c. verdrag: Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa; d. referendum: raadplegend referendum als bedoeld in artikel 2 van de wet.
Artikel 2 De commissie kan subsidie verstrekken voor activiteiten van organisaties of personen die zich ten doel stellen het publieke debat in Nederland over het verdrag dan wel het referendum te bevorderen. De subsidie is zowel beschikbaar voor activiteiten van voor- en tegenstanders van het verdrag als van organisaties of personen die neutrale voorlichting willen geven of het debat willen stimuleren.
Paragraaf 2
Subsidieontvangers
Artikel 3 Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen kunnen een subsidieaanvraag indienen.
69
Paragraaf 3
Subsidieplafond, verdeling
Artikel 4 1. Het subsidieplafond voor activiteiten als bedoeld in artikel 2 bedraagt € 1.000.000,-. Binnen dit plafond zijn de volgende subplafonds vastgesteld: a. € 400.000,- voor activiteiten uit te voeren door voorstanders; b. € 400.000,- voor activiteiten uit te voeren door tegenstanders; c. € 200.000,- voor activiteiten uit te voeren door organisaties of personen die neutrale voorlichting geven of het debat stimuleren. 2. De aanvrager geeft zelf op het aanvraagformulier aan onder welk van de in het eerste lid genoemde subplafonds zijn aanvraag wordt gesubsidieerd. De commissie kan, als de aanvraag en de overige informatie die de commissie ter beschikking staan, daartoe aanleiding geven, de aanvraag onder een ander subplafond voor subsidie in aanmerking laten komen. De commissie zal slechts van deze bevoegdheid gebruik maken als zij op basis van de gegevens uit de aanvraag of algemeen kenbare informatie van mening is dat de doelstelling van de aanvrager of de aanvraag een andere is dan hij zelf heeft aangegeven.
Paragraaf 4
De aanvraag
Artikel 5 Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf de dag waarop de regeling in werking treedt tot uiterlijk 15 maart 2005 om 12.00 uur.
Artikel 6 1. Subsidieaanvragen voor een bedrag lager dan € 5.000,- komen niet voor behandeling in aanmerking. 2. Subsidieaanvragen voor een bedrag hoger dan 10% van het beschikbare subsidiesubplafond, genoemd in artikel 4, eerste lid a, b en c, komen niet voor behandeling in aanmerking.
Artikel 7 De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat is opgenomen in de bijlage bij deze regeling.
Artikel 8 Indien een subsidieaanvraag onvolledig is, krijgt de aanvrager een termijn van vijf werkdagen om de aanvraag aan te vullen. Deze termijn gaat in de dag na verzending van het verzoek >>
70
>> om aanvulling door de commissie en eindigt de vijfde werkdag om 17.00 uur. Indien de aanvrager zijn aanvraag niet of niet volledig aanvult binnen deze termijn, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen. Paragraaf 5
Beoordeling
Artikel 9 1. Na het verstrijken van de periode van indiening, genoemd in artikel 5, worden de aanvragen per in artikel 4, eerste lid, genoemde categorie, gerangschikt volgens de in artikel 10 genoemde criteria. 2. De commissie beslist binnen vier weken na sluiting van de indieningstermijn, genoemd in artikel 5. De commissie kan deze termijn schriftelijk verlengen met ten hoogste vier weken.
Artikel 10 1. De aanvragen worden beoordeeld op grond van de volgende criteria: a. De bijdrage die de activiteit levert aan het debat of de informatievoorziening over het verdrag of het referendum; b. De deskundigheid van de uitvoerder(s) van de activiteiten; c. De omvang en de aard van de doelgroep in relatie tot de kosten van de activiteiten; d. De mogelijkheden van de aanvrager om zijn doelstellingen te realiseren zonder subsidie van de commissie; e. De spreiding van subsidies over verschillende aanvragers, verschillende doelgroepen en verschillende soorten activiteiten.
Paragraaf 6
Subsidieverleningstijdvak
Artikel 11 De subsidie wordt verleend voor een bij de subsidieverlening vast te stellen tijdvak. Dit tijdvak vangt aan op de dag van de beschikking tot subsidieverlening en eindigt uiterlijk de dag vóór het referendum.
Paragraaf 7
Subsidiabele kosten
Artikel 12 1. Subsidie wordt slechts verleend voor de noodzakelijke kosten van de voorgenomen activiteiten in het licht van de beoogde doelstellingen en resultaten. In alle gevallen zal de aanvrager bij een keuze tussen goederen of diensten van gelijke of gelijksoortige waarde, de voorkeur geven aan de goedkoopste. >>
71
>> 2. De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt deze niet in aftrek kan brengen.
Artikel 13
De commissie kan besluiten een lager bedrag toe te kennen dan is aangevraagd.
Paragraaf 8
Vaststelling; voorschotten
Artikel 14 De commissie kan voorafgaand aan de subsidievaststelling voorschotten verlenen tot ten hoogste 80% van het bij de subsidievaststelling te verlenen bedrag.
Artikel 15 1. Uiterlijk drie weken na afloop van de activiteit dient de subsidieontvanger de aanvraag tot subsidievaststelling in. 2. Van het eerste lid zijn uitgezonderd subsidieontvangers waarop artikel 21, vijfde lid, van toepassing is. Zij dienen de aanvraag tot subsidievaststelling uiterlijk acht weken na afloop van de activiteiten in. 3. De commissie beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling. De commissie kan deze termijn verlengen met ten hoogste acht weken.
Artikel 16 1. Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig de subsidievaststelling, onder verrekening van de betaalde voorschotten, betaald binnen vier weken. 2. Voorschotten die volgens de vaststelling te veel betaald zijn, worden onverwijld aan de commissie terugbetaald.
Paragraaf 10
Verplichtingen voor de subsidieontvanger
Artikel 17 1. De subsidieontvanger draagt zorg voor een overzichtelijke en doelmatige administratie die een juist, volledig en actueel beeld geeft van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend en de verwezenlijking van de daarmee beoogde resultaten evenals van de daarmee gemoeide uitgaven en inkomsten. >>
72
>> 2. Van alle uitgaven die betrekking hebben op activiteiten waarvoor subsidie is verleend alsmede van alle inkomsten die in aanmerking kunnen worden genomen bij de vaststelling van de subsidie bewaart de subsidieontvanger deugdelijke bewijsstukken. 3. De administratie en de daarbij behorende stukken worden drie jaar bewaard.
Artikel 18 De subsidieontvanger draagt zorg voor een doelmatige besteding van de subsidie. De subsidie, daaronder begrepen de daarop ontvangen renteopbrengsten, wordt uitsluitend besteed voor de activiteiten waarvoor zij volgens de subsidieverlening is bestemd.
Artikel 19 De subsidieontvanger stelt de commissie onverwijld in kennis van feiten of omstandigheden die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor wijziging of intrekking van de verlening of vaststelling van de subsidie.
Artikel 20 1. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de begroting niet wordt overschreden. 2. Wijzigingen van de voorgenomen activiteiten en de begroting worden vooraf schriftelijk aan de commissie ter goedkeuring voorgelegd. 3. Indien de werkelijke uitgaven aanzienlijk lager blijven of de inkomsten aanzienlijk hoger zijn dan de overgelegde begroting, stelt de subsidieontvanger de commissie daarvan zo spoedig mogelijk in kennis, onder opgave van de verschillen en de oorzaken daarvan.
Artikel 21 1. De aanvraag tot vaststelling geschiedt aan de hand van een verslag van werkzaamheden en een financiële verantwoording. 2. Het verslag van werkzaamheden biedt inzicht in de mate waarin en de wijze waarop de activiteiten zijn uitgevoerd aan de hand van een overzicht van de aard en omvang van de werkzaamheden en de daarmee behaalde resultaten. 3. De financiële verantwoording biedt inzicht in de besteding van de subsidie, daaronder begrepen de daarop ontvangen renteopbrengsten, en verschaft de gegevens die voor de vaststelling van de subsidie noodzakelijk zijn. De verantwoording is ingericht overeenkomstig de begroting. 4. Bij subsidies onder de € 25.000,- stuurt de subsidieontvanger de originele bewijsstukken mee met de aanvraag tot vaststelling van de subsidie. Deze stukken worden geretourneerd bij de beschikking tot vaststelling van de subsidie. >>
73
>> 5. Indien het subsidiebedrag gelijk is aan of hoger is dan € 25.000,- of indien dit bij de subsidieverlening is bepaald, is artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Het accountantsonderzoek, bedoeld in artikel 4:78, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht heeft tevens betrekking op de naleving van de aan de subsidie verbonden voorschriften. De commissie stelt het model van de accountantsverklaring vast.
Paragraaf 11
Slotbepalingen
Artikel 22 De subsidieontvanger verleent op verzoek van de commissie alle medewerking aan een door deze commissie ingesteld evaluatieonderzoek, bedoeld om te beoordelen in welke mate de subsidieontvanger bij het uitoefenen van de subsidiabele activiteiten een bijdrage heeft geleverd aan de doelstelling van deze regeling, genoemd in artikel 2.
Artikel 23 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. 2. Deze regeling vervalt met ingang van de datum waarop de wet vervalt.
Artikel 24 Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling raadplegend referendum Europese Grondwet. Deze regeling zal met de toelichting, het aanvraagformulier en de toelichting op het aanvraagformulier in de Staatscourant worden geplaatst.
‘s-Gravenhage, 25 februari 2005 De Referendumcommissie, Namens deze, De voorzitter,
De secretaris,
C.A.J.M. Kortmann
E.A. van Bonzel
74
Toelichting Algemeen
De wetgever heeft bepaald dat er een raadplegend referendum zal plaatsvinden over het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa. Een dergelijk referendum is uniek in het Nederlandse bestel. Met het oog op de bevordering van het publieke debat is in de wet opgenomen dat een bedrag van 1.000.000,- beschikbaar is voor maatschappelijke initiatieven die zich ten doel stellen het publieke debat in Nederland over het verdrag dan wel het referendum te bevorderen (artikel 26 Wet raadplegend referendum Europese Grondwet (WrrEG). In de memorie van toelichting wordt dit nader gespecificeerd door te stellen dat het bedrag evenwichtig verstrekt moet worden aan voor- en tegenstanders als ook aan neutrale organisaties die het debat willen stimuleren. Deze regeling bevat de nadere regels zoals aangekondigd in artikel 26, tweede lid, WrrEG. Artikelsgewijs
Artikel 2 De omschrijving van het doel van de regeling is direct afgeleid uit het wetsvoorstel. Een nadere specificatie van de activiteiten die voor financiering in aanmerking komen, is niet opgenomen om de creativiteit van de aanvragers met betrekking tot de soort activiteiten die het doel van de regeling kunnen bereiken niet te frustreren. Wel zullen alle aanvragen getoetst worden aan de mate waarin ze bijdragen aan het bereiken van dit doel (zie ook toelichting bij artikel 10). Informatievoorziening en discussiebevordering zijn belangrijke elementen om te beoordelen of een aanvraag aan de doelstelling van de regeling voldoet. Artikel 3 In veel subsidieregelingen wordt van aanvragers geëist dat zij rechtspersoonlijkheid bezitten. Dit wordt veelal gedaan in verband met het afleggen van enerzijds (financiële) verantwoording en anderzijds de representativiteit van de aanvrager. Tijdens de parlementaire behandeling van de WrrEG is gesteld dat de subsidies tot in de haarvaten van de samenleving dienen door te dringen. Met het oog daarop is de eis van rechtspersoonlijkheid niet wenselijk en kunnen ook natuurlijke personen een beroep doen op de subsidieregeling. In geval van informele rechtspersonen, zal de subsidie worden versterkt aan één of meer natuurlijke personen. Artikel 4 Uit de parlementaire behandeling van de WrrEG blijkt dat het subsidieplafond van € 1.000.000,- evenwichtig moet worden verdeeld over voor- en tegenstanders van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa en organisaties of personen die neutrale voorlichting geven. Het invullen van het begrip evenwichtig is door de wetgever echter aan de Referendumcommissie overgelaten. De Referendumcommissie heeft ervoor gekozen het totaal beschikbare bedrag te verdelen in 3 subplafonds. De subplafonds bedragen maximaal € 400.000,- voor het totaal aantal
75
aanvragers die zich als tegenstander kwalificeren en maximaal € 400.000,- voor het totaal aantal aanvragers die zich als voorstander kwalificeren. Voor neutrale voorlichting en voor activiteiten ter stimulering van het debat is maximaal € 200.000,- beschikbaar. Hierbij is rekening gehouden met onder meer het feit dat neutrale voorlichting ook door de Referendumcommissie zelf beschikbaar wordt gesteld. Deze verdeling kan als consequentie hebben dat onder het ene plafond onvoldoende geld is en aanvragers worden afwezen terwijl onder een van de andere subplafonds nog voldoende financiële ruimte aanwezig is. Het tweede lid van artikel 4 geeft de Referendumcommissie de bevoegdheid voorstellen onder een ander plafond te rangschikken dan de aanvrager zelf heeft aangegeven. De commissie zal slechts van deze bevoegdheid gebruik maken als zij op basis van de gegevens uit de aanvraag of algemeen kenbare informatie van mening is dat de doelstelling van de aanvrager of de aanvraag een andere is dan hij zelf heeft aangegeven.
Artikel 5 De regeling is een zogenaamde tenderregeling waarin alle aanvragen die zijn binnengekomen in de indieningsperiode met elkaar worden vergeleken op basis van de kwalitatieve eisen genoemd in artikel 10. Aanvragen die na de deadline genoemd in artikel 5 de Referendumcommissie bereiken worden niet in behandeling genomen. Aanvragen die 14 maart 2005 als poststempel hebben worden geacht tijdig te zijn ingediend. Artikel 6 De Referendumcommissie is van oordeel dat het uit het oogpunt van administratieve efficiency niet wenselijk is subsidieaanvragen met een te laag bedrag te behandelen. De kosten voor de behandeling van dergelijke aanvragen zijn relatief hoog terwijl het bereik van kleine activiteiten gering is. Met het oog op een evenwichtige verdeling van het beschikbare bedrag over de aanvragers heeft de Referendumcommissie ervoor gekozen een maximaal toe te kennen subsidiebedrag in de regeling op te nemen. Dit bedrag is gesteld op 10% van de respectievelijke subplafonds. Dit betekent dat voorstanders en tegenstanders maximaal € 40.000,- subsidie per activiteit kunnen aanvragen, terwijl aanvragers die neutrale voorlichting geven maximaal € 20.000,- per activiteit kunnen aanvragen. Hiermee wordt beoogd om binnen de beschikbare marges zoveel mogelijk organisaties in aanmerking te laten komen voor de subsidie. Een organisatie of persoon mag echter wel meerdere subsidieaanvragen indienen. Bij het toekennen van de aanvragen kan de Referenducommissie op grond van artikel 10, criterium e, rekening houden met het feit dat reeds een of meer aanvragen van dezelfde aanvrager zijn gehonoreerd.
Artikel 7 De aanvraag tot subsidieverstrekking wordt gericht aan de Referendumcommissie. Het aanvraagformulier en de toelichting daarop vormen een bijlage bij deze regeling en kunnen
76
tevens “gedownload” worden op www.referendumcommissie.nl. Ook kan het aanvraagformulier op verzoek aan organisaties of personen worden toegestuurd.
Artikel 8 Aangezien de Referendumcommissie voornemens is zo snel mogelijk te besluiten op de aanvragen (zie ook de toelichting bij artikel 9) is de termijn voor het aanvullen van aanvragen zeer kort. Immers, pas nadat de Referendumcommissie de beschikking heeft over alle volledige aanvragen, kunnen deze worden beoordeeld volgens de in artikel 10 genoemde criteria. Met het oog op de rechtszekerheid heeft de Referendumcommissie besloten deze termijn in de subsidieregeling op te nemen. Op deze wijze is op voorhand duidelijk binnen welke termijn gebreken moeten worden verholpen, en kan de aanvrager daar rekening mee houden. Artikel 9 De subsidieregeling is in een zogenaamde tender-vorm gegoten. Dit betekent dat de aanvragen die binnen de daartoe bestemde periode zijn ingediend, met elkaar worden vergeleken op basis van vooraf bekendgemaakte criteria (zie ook de toelichting bij artikel 10). De Referendumcommissie streeft ernaar de besluitvorming over de aanvragen in een zo kort mogelijke termijn af te ronden. Zij realiseert zich dat aanvragers zo snel mogelijk zekerheid wensen over hun aanvraag. Het streven van de Referendumcommissie is er dan ook op gericht om de aanvragen binnen de in lid 2 gestelde termijn af te handelen. Desondanks is in de regeling de mogelijkheid tot verlenging met een termijn van vier weken opgenomen, omdat het op het moment van het opstellen van deze regeling onbekend is hoeveel aanvragen zullen worden ingediend. Naar mate het aantal ontvangen subsidieverzoeken groter is, zal ook de behandelingsduur langer zijn.
Artikel 10 Zoals uit de toelichting bij artikel 9 al blijkt, zullen de aanvragen na het verstrijken van de indieningsperiode aan de hand van kwalitatieve criteria worden gerangschikt. Deze kwalitatieve criteria zijn gerangschikt als a tot en met e. De criteria a tot en met e zijn willekeurig gerangschikt en worden in onderlinge samenhang bezien. Het eerste criterium heeft tot doel na te gaan in welke mate de activiteit een bijdrage levert aan het debat of de informatievoorziening over het verdrag of het referendum daarover. Aanvragers die activiteiten willen uitvoeren waarbij het verdrag slechts zijdelings een rol speelt, zullen op dit criterium laag scoren. Het tweede criterium heeft betrekking op de deskundigheid van de bij de uitvoering van de activiteiten betrokken personen of organisaties. Dit kan zowel inhoudelijke deskundigheid op het terrein van het verdrag zijn als deskundigheid op het geven van voorlichting of het stimuleren van het debat. Het derde criterium heeft tot doel de kosteneffectiviteit van de activiteiten te beoordelen: hoeveel en welke personen worden tegen welke prijs door de activiteiten bereikt. Dit zal
77
mede worden beoordeeld in relatie tot de aard van de activiteit: bijvoorbeeld de kosten van de ene debatavond ten opzichte van de andere enerzijds en de kosten van een debatavond versus een t.v. spotje anderzijds. Met het laatste criterium wil de Referendumcommissie de mogelijkheden van aanvragers om hun doelstellingen te realiseren zonder subsidie van de Referendumcommissie een plaats geven in de afweging. Het gaat om de behoefte van de aanvrager aan subsidie teneinde de doelstelling te kunnen bereiken. Zo zullen enerzijds organisaties als politieke partijen via gebruikmaking van de vrije publiciteit hun bijdrage aan het debat kunnen leveren. Anderzijds kunnen ondernemingen geacht worden over voldoende financiële middelen te beschikken om hun bijdrage aan het debat te leveren. Dat laatste geldt mogelijk ook voor organisaties die structureel subsidie ontvangen om voorlichting te geven of een debat te organiseren. Op grond van onderdeel e van artikel 10 kan de Referendumcommissie besluiten een aanvraag af te wijzen als bijvoorbeeld al één of meerdere andere aanvragen van dezelfde indiener zijn toegewezen, of een aanvraag is toegewezen aan een andere aanvrager die zich tot dezelfde doelgroep richt, of een aanvraag is toegewezen aan een soortgelijke activiteit van een andere aanvrager.
Artikel 11 De subsidieaanvrager zal in zijn aanvraag duidelijk moeten maken op welke periode de subsidieaanvraag van toepassing is. Het is niet mogelijk subsidie aan te vragen voor activiteiten die reeds zijn uitgevoerd op het moment dat de subsidie wordt verleend. De aanvrager kan de te subsidiëren activiteiten pas starten op het moment dat hij zekerheid heeft over de financiering. Evenmin is het mogelijk subsidie aan te vragen voor activiteiten die gelegen zijn op de dag van het referendum en daarna. Dit heeft als consequentie dat bijvoorbeeld activiteiten, gericht op de evaluatie van de gevoerde campagnes niet voor subsidiëring in aanmerking komen. Artikel 12 De subsidie is slechts bestemd voor die kosten die in direct verband staan met de uit te voeren activiteiten. De aanvrager zal bij het maken van kosten waar mogelijk meerdere offertes aanvragen. Alleen aanvragers die BTW niet in aftrek kunnen brengen, kunnen BTW in hun aanvraag als kostenpost opnemen.
Artikel 13 Deze bepaling geeft de Referendumcommissie de mogelijkheid om een lager bedrag toe te kennen dan is gevraagd. Hiervan zal de commissie bijvoorbeeld gebruik maken als de begroting in haar ogen aanzienlijk hoger is dan noodzakelijk om de beoogde doelstellingen te bereiken.
78
Artikel 14 Op het aanvraagformulier moet de aanvrager aangeven of hij behoefte heeft aan een voorschot. Zo ja, dan zal bij subsidieverlening 80% van het gevraagde bedrag als voorschot worden verstrekt. Dit bedrag zal door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, dat zorg draagt voor de financiële afhandeling van de subsidies namens de Referendumcommissie, ongeveer 2 weken na de beschikking tot subsidieverlening op de in de aanvraag genoemde bankrekening worden bijgeschreven. Artikel 15 De subsidieontvanger dient de aanvraag tot subsidievaststelling zo spoedig mogelijk in. Dit houdt verband met de verplichting van de Referendumcommissie aan de Tweede Kamer verslag uit te brengen over de uitvoering van de wet. De termijn van uiterlijk acht weken is opgenomen om een accountantscontrole zoals bedoeld in artikel 21, lid 5, mogelijk te maken. Artikelen 17 tot en met 21 Deze artikelen bevatten een aantal verplichtingen waaraan de subsidieontvanger zich dient te houden. Het zich niet houden aan deze verplichtingen kan tot gevolg hebben dat de subsidie op grond van artikel 4:48 Algemene wet bestuursrecht lager wordt vastgesteld dan wel wordt ingetrokken. Artikel 22 Op grond van artikel 26, lid 4, WrrEG brengt de Referendumcommissie zo spoedig mogelijk een verslag over de subsidieregeling uit aan de Tweede Kamer. Hierin zal aandacht worden besteed aan de effecten van de subsidies in de praktijk. Dit wordt gedaan aan de hand van de door de subsidieontvangers ingediende verslagen; daarnaast zal mogelijk door het secretariaat van de Referendumcommissie of door een door deze commissie aan te stellen derde nader onderzoek worden gedaan.
's-Gravenhage, 25 februari 2005 De Referendumcommissie, Namens deze, De voorzitter,
De secretaris,
C.A.J.M. Kortmann
E.A. van Bonzel
79
VII
Advertentie oproep subsidieaanvragen
80
VIII
Advertentie aankondiging samenvatting
81
IX
Overzicht subsidieontvangers Toegewezen activiteiten categorie ‘VOOR’
Aanvrager
Bedrag in €
Activiteit
Europese Beweging Nederland
25.000,-
‘Advertentiecampagne: Stem voor!’ 2 Advertenties van een halve pagina in Sp!ts en Metro met argumenten om voor te stemmen.
Bolswards Belang
7.608,25
‘Campagne Referendum Europese Grondwet’ Campagne met de nadruk op het plaatsen van advertenties in huisaan-huisbladen en lokale kranten, daarnaast voorlichting op lokale radio en in tv-programma’s.
Linqline BV
35.000,-
‘www.referendumplaza.nl’ Website met fora, logs en een quiz.
Mevr. B. te DH i.s.m. D66 Den Haag
5.000,-
‘Hollandse haring in Den Haag voor de Europese Grondwet’ Uitdelen van broodjes haring met folder en uitleg over de grondwet door verklede acteurs.
Stichting Beter Europa
9.805,-
‘Inhoudelijk materiaal voor een Beter Europa’ Het verspreiden van informatiecards op creditcardformaat en folders met daarop de belangrijkste redenen om voor de Europese Grondwet te stemmen.
Stichting Beter Europa
39.831,68
‘Beter Europa Lokaal’ Radio- en tv-spots voor lokale zenders. Artikelen plaatsen in lokale kranten >> en huis-aan-huisbladen.
82
Aanvrager
Bedrag in €
Activiteit
JOVD
13.573,-
‘JOVD roept Ja-campagne’ Folders, debatten, speakerscorner en stedentour.
Jonge Socialisten in de PvdA
6.850,-
‘Activiteiten gedurende de campagne voorafgaand aan het referendum Europese Grondwet’ Uitdelen van buttons, het beleggen van discussiebijeenkomsten in studentensteden, briefkaartenactie.
Tory Media International BV
38.726,-
‘Europese Grondwet Special van Multined’ Extra oplage van de weekbladen Multined en Suriname met een special over de Europese Grondwet.
Stichting Sjakuus
36.110,-
‘Argumenten om ja te zeggen tegen de Europese Grondwet’ Organiseren van bijeenkomsten.
7.500,-
‘De publieke Lagerhuisdebatten’ Het organiseren van Lagerhuisdebatten in Brabant.
37.420,-
‘Blik op Europa’ Verspreiden van informatiekatern met oplage van 125.000.
Dhr. Van Nistelrooij (CDA-europarlementariër)
CDA
Jonge Democraten
PvdA
83
5.225,-
40.000,-
‘Energy to Vote’ Uitdelen van energiedrankjes met daarbij een folder met argumenten om voor de grondwet te stemmen op festivals, scholen en universiteiten. ‘Huis-aan-huisfolders om PvdAstemmers te overtuigen voor te stemmen’ Verspreiden van folders in wijken met een hoog percentage PvdA>> stemmers.
Bedrag in €
Aanvrager
Activiteit
Vrouwenfederatie Milli Görüs
33.000,-
‘Ja voor de Europese Grondwet’ 4 Voorlichtingsbijeenkomsten, voornamelijk gericht op allochtone vrouwen.
Prof. mr. B.M. Teldersstichting
40.000,-
‘Het Europees Constitutioneel Verdrag’ 50.000 Exemplaren van een rapport over het Europees Constitutioneel Verdrag dat wordt verzonden aan alle VVD-leden en verder ter beschikking wordt gesteld aan een ieder die daarin geïnteresseerd is.
Haags 5 Mei-comité
19.215,-
‘Jongerendebat in Den Haag’ Voorlichtingsprogramma en informatiepakket, gericht op scholen. Groot afsluitend, vrij toegankelijk debat met videobeelden over discussies in de klas over Europa.
Toegewezen activiteiten categorie ‘TEGEN’ Aanvrager ChristenUnie
Stichting Key to Liberty
84
Bedrag in €
Activiteit
38.316,-
‘Nee campagne van de ChristenUnie’ Tv-spots, debatavonden, publieksfolders, flyers, brochures, advertenties en divers promotiemateriaal, uitgedeeld op grote evenementen, zoals Eurospirit, EO’s Zingtdag, Opwekkingsconferentie etc..
40.000,-
‘EU-nee’ Samen met Comité EU-grondwet Nee een campagne tegen de Europese Grondwet, o.a. door middel van een website, folders, >> poster en radiospotjes.
Aanvrager Rood (jongeren in de SP)
Stichting Zora
Voorlichting & Vorming SGP
Stichting Groep Wilders
Bedrag in €
Activiteit
7.817,-
‘Zeg jij JA, of denk je na?’ Verspreiden van flyers, posters en brochures.
23.800,-
‘De Europese Grondwet te kijk zetten’ Het maken van een kritische informatiefilm over de tegenargumenten van de Europese Grondwet. Gratis verspreiding van deze films op dvd.
9.365,-
‘Campagne Referendum Europese Grondwet’ Organiseren van regioavonden, plaatsen van advertenties, uitdelen van folders.
37.638,-
‘Referendum TourNee 2005’ Bustoer waarbij alle provincies worden bezocht om het tegenargument te promoten.
Stichting Vrijplaats Koppenhinksteeg
40.000,-
‘Grondwet Manifestatie’ Landelijke manifestatiedag in Leiden met openbare debatten, redevoeringen, muziekoptredens en cabaret.
Partij voor de Dieren
28.000,-
‘Campagne EU grondwet ramp voor de dieren’ Postercampagne op NS-stations.
Stichting Grondwet Nee
30.500,-
‘Specifieke doelgroepen: vrouwen, migranten, jongeren’ Verspreiden van doelgroepgerichte folders en het organiseren van bijeenkomsten met een optreden van de ‘Grondwet Nee-rap’.
>>
85
Aanvrager Socialistische Partij (SP)
Bedrag in € 35.125,-
Activiteit ‘Waarom zou u tegenstemmen in het referendum over de Europese Grondwet?’ Het opstellen en verspreiden van het boekje ‘10 redenen om tegen deze Grondwet te stemmen’.
Stichting Campagne tegen Wapenhandel
22.950,-
Stichting Taalverdediging
33.581,-
‘Actie Stichting Taalverdediging tegen de Europese Grondwet’ Advertentiecampagne in omroepbladen en het verspreiden van vlugschriften om mensen te overtuigen tegen de Grondwet te stemmen omdat deze de positie van de Nederlandse taal onbeschermd laat.
40.000,-
‘Natuurlijk NEE tegen deze Grondwet’ Radiospots waarin wordt gewezen op de mening dat de Grondwet niets doet om het milieu te beschermen.
11.950,-
‘De sociale rechten in de Europese Grondwet’ Beleggen van manifestaties en bijeenkomsten, verspreiden van brochures en het plaatsen van advertenties. In de Europese Grondwet hadden sociale grondrechten en een sociaal minimum geformuleerd dienen te worden.
Stichting Natuurbescherming Nederland
Stichting voor een sociaal Europa
86
‘Europese Grondwet: fundament voor een Europese wapenindustrie’ Campagne gericht op de defensieparagraaf van het Verdrag, o.a. door het schrijven en publiceren van rapporten en het houden van een debat.
Toegewezen activiteiten categorie ‘NEUTRAAL’
Aanvrager
Bedrag in €
Activiteit
Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen
19.250,-
‘Debatreeks: De grondwet overwogen: Europa in balans?’ 3 Debatten verspreid over Nederland, een afsluitend debat op Instituut Clingendael.
Het Hol BV
18.800,-
‘Constitution on Speed’ Website waar een online spel gespeeld kan worden met vragen uit een database over het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa.
Vereniging Kerk en Vrede
18.000,-
‘Hoe militair kan het vredesproject Europa worden?’ Het maken van een gespreksboekje en het organiseren van regionale en landelijke bijeenkomsten over de Europese Grondwet.
Stichting Lux Nijmegen
5.000,-
Stichting Agora Europa
19.600,-
Bestuurskundige Interfacultaire Vereniging
5.000,-
‘Wordt ons leven beter door de Europese Grondwet?’ Debatdag in Nijmegen met verschillende sprekers. ‘Lunchdebatten over de Europese Grondwet’ 5 Lunchdebatten op verschillende locaties in Nederland. ‘Forum Europees grondwettelijk verdrag’ 5 Leidse studentenverengingen organiseren debat in de Pieterskerk.
>>
87
Aanvrager Debatcentrum DwarsDiep
Bedrag in € 6.000,-
Activiteit ‘Debatcentrum DwarsDiep Groningen’ Organiseren van debat in Groningen en promotiemateriaal hiervoor verspreiden.
MCA Communicatie
20.000,-
‘Ontwikkeling en distributie voorlichtingsmateriaal allochtonen en laag opgeleiden’ Via promotieteams op 600 locaties verspreiden van posterflyers (oplage 25.000).
Vereniging Federatie van Ouderverenigingen
20.000,-
‘Meedoen door iedereen aan het referendum Europese Grondwet’ Speciale brochure voor mensen met een verstandelijke handicap, waarin het referendum over een Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa wordt uitgelegd.
17.767,-
‘Geef je mening vleugels’ Voorlichting door middel van een website en het beschikbaar stellen van freecards.
Stichting De Balie
16.000,-
‘Europe Square: Het late vragenuur’ Voorlichtingsavond om breed publiek te informeren over Europese onderwerpen door deskundigen. Tijdens dit evenement zullen er 2 debatrondes plaatsvinden.
AT5 Exploitatie BV
19.306,-
‘Commercial Europese Grondwet’ Commercial over de Europese Grondwet die 100 keer wordt uitgezonden op AT5.
Stichting Loesje Internationaal
>>
88
Aanvrager Gemeente Utrecht i.s.m. debatcentrum Tumult
Gemeente Maastricht/ Maastricht Europe
89
Bedrag in € 5.000,-
10.250,-
Activiteit ‘Publieksactiviteiten Europese Grondwet Gemeente Utrecht’ Het organiseren van een debat in het Utrechts Debatcentrum Tumult. ‘Maastricht en het referendum: where New Europe meets’ Voorlichting in huis-aan-huisbladen, website, debat-infostand en een sloganwedstrijd.
X
Financieel overzicht
Figuur 1: schema van de begroting van het referendumproject Kosten referendum Europese Grondwet
Bedragen x 1.000
22.300
1. Uitvoeringskosten gemeenten* 2. Communicatie - opkomstbevorderende campagne - aanvullende opkomstbevorderende campagne - neutrale informatie Referendumcommissie - vrije publiciteit en onderzoek ( BZ) 3. Subsidies Referendumcommissie 4. Organisatiekosten - project- en organisatiekosten - drukken en verzenden 1e (extra) samenvatting Totaal project
1.500 700 400 450 1.000 1.450 1.400 29.200
* De uitvoeringskosten gemeenten betreft een voorlopige raming. Deze is afhankelijk van de uitkomst van de monitoring en het definitieve aantal kiesgerechtigden. Van de genoemde € 22,3 mln. is € 21,9 mln. in het gemeentefonds gestort. € 0,4 mln. werd ten behoeve van de gemeenten centraal besteed aan het drukken van de samenvatting.
Figuur 2: schema financiële afhandeling van de verstrekte subsidies naar categorie Categorie
Beschikbaar gesteld
Voorschot
Onderuitputting
Afrekening
Totaal uitgekeerd
1. Voor 2. Tegen 3. Neutraal Totaal
400.000 400.000 200.000 1.000.000
289.954 284.880 151.178 726.012
40.501 14.243 8.301 63.045
69.545 100.877 40.521 210.943
359.499 385.757 191.699 936.955
90
91
Colofon en verantwoording
Dit is een uitgave van de Referendumcommissie. Overname met bronvermelding toegestaan. De citaten in dit verslag zijn overgenomen uit de verslagen van enkele subsidieontvangers. Achter elk citaat is vermeld van wie het afkomstig is.
Referendumcommissie Postbus 20011 2500 EA Den Haag
Den Haag, september 2005
92