Autonomie, acculturatie en selfesteem
1
Verschillen in autonomieniveau, acculturatie en selfesteem van tweede generatie immigrante vrouwen ten opzichte van autochtone vrouwen
“Hoe denken autochtone, Turkse en Marokkaanse jonge vrouwen over zichzelf?”
Tessa Voets
920383
Docent: Dr. J.V. Arends-Tóth
Universiteit van Tilburg Faculteit der Sociale Wetenschappen Departement Psychologie en Maatschappij Nederland Maart 2007
Autonomie, acculturatie en selfesteem
2
Samenvatting Autochtone Nederlandse vrouwen (n = 90) zijn in dit onderzoek vergeleken met allochtone vrouwen in Nederland (Turken, n = 50 en Marokkanen, n = 48) op de factoren autonomie, acculturatie en selfesteem. De resultaten van eerder onderzoek (Knoop, 2005) aangaande de factor ‘gevoeligheid voor anderen’ zijn bevestigd. Tevens is gekeken naar het psychologisch welbevinden onder de verschillende bevolkingsgroepen waarbij er voor de factor selfesteem geen significant verschil gevonden is tussen de onderzoeksgroepen. De mate van cultuurbehoud en aanpassing aan de Nederlandse cultuur bleek ook niet significant te verschillen voor de Turkse en Marokkaanse onderzoeksgroep.
Abstract In this study, native Dutch young women (n = 90) are compared with Turkish- (n = 50) and Moroccan-Dutch young women (n = 48) at the construct autonomy and at the factors acculturation and self-esteem. The results with regard to the factor ‘sensitivity towards others’ (earlier mentioned in previous research) are confirmed with this study. In addition, psychological well-being is studied, however, no significant results are found on the factor self-esteem. The Turkish and Moroccan research groups do not differ significantly on cultural maintenance of the original culture and adaptation to the Dutch.
Autonomie, acculturatie en selfesteem
3
Verschillen in autonomieniveau, acculturatie en selfesteem van tweede generatie immigrante vrouwen ten opzichte van autochtone vrouwen Cultuur is het complexe geheel van kennis, geloof, kunst, moraal, wetten, gebruiken en iedere vorm van bekwaamheden en gewoontes, verworven en tentoongespreid door leden van een maatschappij (Tylor, 1871 in Berry, Poortinga, Segall & Dasen, 2002) Shiraev en Levy (2004) definiëren cultuur als een set van attitudes, gedragingen en symbolen welke gedeeld en ondersteund worden door een grote groep individuen en welke meestal van generatie op generatie doorgegeven worden. Culturen verschillen volgens Hofstede (1991) op een vijftal dimensies, te weten ‘machtsafstand’
(de
mate
van
ongelijkheid
van
mensen
binnen
een
cultuur),
‘onzekerheidsvermijding’ (de mate waarin leden van een cultuur zich bedreigd voelen door onzekere en onbekende situaties), ‘masculiniteit - femininiteit’ (de man - vrouw verhoudingen binnen een cultuur), ‘langetermijn oriëntatie - kortetermijn oriëntatie’ (het omgaan met het tijdsperspectief binnen een cultuur) en ‘individualisme - collectivisme’ (de relatie tussen het individu en de groep). De
cultuurdimensies
individualisme
en
collectivisme
zijn
gerelateerd
aan
respectievelijk de psychologische aspecten autonomie en gerelateerdheid. Autonomie kan gezien worden als de mate van onafhankelijkheid van een persoon en gerelateerdheid betreft de onderlinge afhankelijkheid van individuen (Kagitçisbasi, 2003). Bekker (1993) integreert gerelateerdheid in haar definitie van autonomie. Ze definieert autonomie als de behoefte om alleen te zijn en onafhankelijk te kunnen functioneren en de behoefte aan intimiteit en in intieme relaties te kunnen functioneren. Volgens Kagitçibasi (2003) vormen autonomie en gerelateerdheid twee onafhankelijke psychologische dimensies, vergelijkbaar met die van individualisme en collectivisme op maatschappelijk niveau. Interpersoonlijke afstand is één
Autonomie, acculturatie en selfesteem
4
dimensie, de polen worden gedefinieerd als separatie en gerelateerdheid. De andere dimensie betreft macht, waarvan de polen gedefinieerd worden als autonomie en afhankelijkheid. Het is belangrijk voor de vorming van het autonomieniveau van adolescenten dat beide psychologische dimensies ontwikkeld worden. Recent onderzoek wijst uit dat voor adolescenten met een intieme, positieve relatie met de ouders de autonomieontwikkeling het meest gunstig verloopt. Dit in tegenstelling tot adolescenten die zich afstandelijk opstellen en zich van hun ouders distantiëren (Kagitçibasi, 2003). In Westerse culturen, zoals de Nederlandse, wordt self-esteem gezien als essentieel om effectief te kunnen functioneren (Kunda, 1999). Self-esteem is een maat die het subjectieve welbevinden van een persoon weergeeft. Op basis van deze gegevens wordt onderzocht of selfesteem te voorspellen is op basis van autonomieniveau en acculturatie. Acculturatie betreft het proces dat een individu of een groep doormaakt als respons op een veranderende culturele context. Binnen het acculturatiemodel van Berry et al. (2002) worden vier strategieën onderscheiden: separatie, assimilatie, marginalisatie/individualisatie en integratie. Er is sprake van integratie indien door minderheden belang gehecht wordt aan zowel cultuurbehoud als aanpassing. Bij assimilatie wordt aanpassing gewaardeerd en cultuurbehoud niet. Bij separatie wordt cultuurbehoud belangrijk gevonden en aanpassing niet. Marginalisatie verwijst naar een proces waarin het individu noch belang hecht aan het overnemen van de cultuur van de autochtone bevolking, noch aan het behouden van de eigen cultuur. Immigranten die hun collectivistische waarden behouden en zich daarnaast aanpassen aan de autonome levensstijl in de nieuwe maatschappij, verkrijgen een ‘autonoom gerelateerd zelf’. Dit verklaart over het algemeen de overeenstemming van immigrante adolescenten en hun ouders over gerelateerdheid en de conflicten over autonomie. Adolescenten met een ‘autonoom - gerelateerd zelf’ passen hun autonomie-niveau aan, aan dat van de maatschappij waarin ze leven en met name aan leden van hun peergroup, waardoor
Autonomie, acculturatie en selfesteem
5
dit afwijkt van dat van hun ouders. Hiernaast behouden ze de mate van gerelateerdheid die hun ouders ook kennen en willen ze zich op dit gebied niet separeren (Kagitçibasi, 2003). In Nederland behoren Turken en Marokkanen tot de grootste migranten groepen, op 1 januari 2005 maakten deze groepen respectievelijk 2,2 en 1,9 % uit van de totale bevolking van ruim 16 miljoen mensen. (Koeleman, 2006) Veel van de in Nederland aanwezige eerste generatie Turken en Marokkanen zijn vanaf het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw als gastarbeider gerekruteerd en hadden het plan om na een tijdelijk verblijf in Nederland terug te keren naar hun vaderland. In de jaren ’70 werd echter duidelijk dat velen van hen toch zouden blijven en zij haalden familie naar Nederland (Böcker, 2000 in Arends-Tóth, 2003). Zowel Marokkanen als Turken hebben vaak nog steeds een sterke band met hun vaderland (Prins, 1996). Bekend is dat de eerste generatie allochtonen een grote achterstand heeft op de autochtone Nederlanders, in onderwijs, op de arbeidsmarkt en qua inkomen (Tesser, Merens en van Praag, 1999). Deze achterstand kan voor een belangrijk deel verklaard worden vanuit factoren die met de migratie samen hangen (Veenman, 1996). Zo hebben bijvoorbeeld veel Turkse en Marokkaanse eerste generatie ouders in hun geboorteland weinig of geen onderwijs genoten. Daarom mag er volgens Veenman (1996) verondersteld worden dat de tweede generatie zich een betere sociaal-economische positie weet te verwerven dan de eerste. Gijsberts en Dagevos (2005) menen dat Turken en Marokkanen zich steeds meer op de eigen etnische groep oriënteren in plaats van de Nederlandse cultuur. Sociale contacten tussen allochtonen variëren tussen generaties en opleidingsniveaus. Doel van het onderzoek Er wordt in dit onderzoek gekeken naar in hoeverre tweede generatie Turkse en Marokkaanse jonge vrouwen in Nederland verschillen ten opzichte van autochtone Nederlandse vrouwen in dezelfde leeftijdscategorie. (Hierna worden deze groepen aangeduid met respectievelijk Turkse, Marokkaanse en autochtone vrouwen). Hierbij is gekeken naar verschillen in autonomieniveau en acculturatie. Daarnaast is er gekeken naar een eventueel
Autonomie, acculturatie en selfesteem
6
verschil op bovengenoemde twee factoren voor de groep tweede generatie Turkse ten opzichte van de Marokkaanse vrouwen. Tevens is onderzocht of er verschil is op psychologisch vlak tussen de verschillende groepen op de factor selfesteem. Derhalve, of een bepaalde positie op deze dimensie van invloed is op het psychologisch welbevinden. In dit onderzoek wordt voor het construct autonomie de definitie van Bekker (1993) gehanteerd. Autonomie bestaat uit een drietal factoren, betreffende zelfbewustzijn, gevoeligheid voor anderen en de capaciteit om met nieuwe situaties om te gaan. Er wordt bekeken in hoeverre deze factoren een relatie hebben met het feit of iemand tot de autochtone of allochtone onderzoeksgroep behoort. Verwacht wordt dat de allochtone jonge vrouwen gevoeliger zijn voor anderen en zich makkelijker kunnen aanpassen aan nieuwe situaties. Voor de autochtonen wordt verwacht dat zij zelfbewuster zijn. Deze verwachtingen zijn gebaseerd op de bevindingen dat Nederland een individualistisch, Westers land is en dat er in de landen Turkije en Marokko een collectivistische cultuur heerst. Verder wordt hiermee getracht de resultaten van het onderzoek van Knoop (2005) te weerleggen. In dit onderzoek staat dat: “de collectivistische onderzoeksgroep zelfbewuster is en de Nederlandse onderzoeksgroep gevoeliger voor anderen” (Knoop, 2005, p.2) Er wordt onderzocht of autonomie, niveau van acculturatie en opleidingsniveau van invloed is op selfesteem. Opleidingsniveau zou een bijdrage kunnen leveren aan het niveau autonomie (Knoop, 2005). Het is mogelijk dat hoger opgeleiden hoger scoren op deze factor dan lager opgeleiden; dit zal moeten blijken uit de resultaten van het onderzoek. Naast deze vergelijking zal gekeken worden naar de mate van acculturatie onder de Turkse en Marokkaanse onderzoeksgroep. Er wordt verwacht dat er geen verschil zal zijn tussen de twee onderzoeksgroepen omdat zowel de Turkse als de Marokkaanse cultuur collectivistisch zijn (Yetim, 2002; Huiberts, Oosterwegel, Van der Valk, Vollebergh, & Meeus, 2006) en omdat uit (Gijsberts & Dagevos, 2005) blijkt dat tussen de twee groepen geen grote verschillen zijn in hun migratiegeschiedenis en de manier waarop zij zich in de
Autonomie, acculturatie en selfesteem
7
loop der jaren aan de Nederlandse cultuur hebben aangepast. Zowel cultuurbehoud, als adaptatie aan de nieuwe cultuur wordt verwacht van ongeveer een gelijk niveau te zijn over de twee culturele groepen.
Methode Participanten 188 vrouwelijke participanten namen deel aan dit onderzoek. De onderzoeksgroep bestond uit drie bevolkingsgroepen, namelijk de autochtoon Nederlandse, de Turkse en de Marokkaanse groep. Respectievelijk bestonden de onderzoeksgroepen uit 90, 50 en 48 participanten. De individualistische groep bestond uit 90 jonge vrouwen en de collectivistische groep uit 98 tweede generatie jonge vrouwen. Zij behoorden allen tot de beroepscategorie: scholier, studente of werkende. De leeftijd varieerde tussen 15 en 28 jaar. Zoals in Tabel 1 is af te lezen. werd een onderscheid gemaakt op basis van opleidingsniveau (VMBO, MBO, HAVO, VWO, HBO en WO). Hier werd gekeken naar de hoogst genoten opleiding of naar de huidige opleiding. Er is een significant verschil gevonden in opleidingsniveau tussen de allochtone en autochtone onderzoeksgroep, F (1, 186) = 6.021, p < .000. Het gemiddelde opleidingsniveau van de allochtone onderzoeksgroep betreft 3.23 en dat van de autochtone groep 4.52. Er is op basis een t-test geen significant verschil gevonden tussen het opleidingsniveau van de Turkse en Marokkaanse groep onderling, t (94) = 1.466, p = .146.
Autonomie, acculturatie en selfesteem
8
Tabel 1. Leeftijd en opleiding van de onderzoeksgroep.
Totale onderzoeksgroep Nederlandse onderzoeksgroep
Turkse onderzoeksgroep
Marokkaanse onderzoeksgroep
Gemiddelde Percentage hoogst leeftijd genoten opleiding 19.66 VMBO: 11.7 HAVO: 6.9 HBO: 20.7 20.21
19.49
18.79
MBO: 22.3 VMBO: 5.6
VWO: 10.6 WO: 25.5 HAVO: 6.7 HBO: 30.0
MBO: 11.1
VWO: 11.1
VMBO: 18.0
HAVO: 10.0 HBO: 16.0
MBO: 22.0
VWO: 8.0
WO: 22.0
VMBO: 16.7
HAVO: 4.2
HBO: 8.3
MBO: 43.8
VWO: 12.5
WO: 14.6
WO: 33.3
Materiaal De participanten werd gevraagd om een vragenlijst in te vullen over de verschillende te onderzoeken aspecten. Anonimiteit werd bij het invullen van deze vragenlijsten gewaarborgd. Naast het algemene gedeelte waarin naar algemene kenmerken van de respondenten gevraagd werd, bestond de vragenlijst uit drie delen, betreffende de AutonomyConnectedness Scale (ACS-30) van Bekker (1993), de Acculturatievragenlijst ontwikkeld door Arends-Tóth en Van de Vijver (in press) en de Self-esteemschaal van Rosenberg (1965). De vragenlijst werd aan de hand van een vijf-punts Likertschaal afgenomen (1= mee oneens tot en met 5= mee eens). Met de ACS-30 werd het autonomieniveau gemeten. De ACS-30 bestaat uit 30 items, die onderverdeeld zijn in drie schalen. Deze zijn zelfbewustzijn (een voorbeeld item: “Ik vind het vaak moeilijk om zelf te bepalen wat ik wil”), gevoeligheid voor anderen (“Ik verdiep me vaak in de gevoelens van anderen”) en de capaciteit om om te gaan met nieuwe situaties (“Het kost mij moeite om in mijn eentje aan onbekende activiteiten te beginnen”). Deze drie subschalen worden respectievelijk gemeten met 7, 17 en 6 items (Bekker, 1993). De factor selfesteem is gemeten met de 10 items van de Self-esteemschaal van Rosenberg (1965).
Autonomie, acculturatie en selfesteem
9
Met de Acculturatie Vragenlijst van Arends-Tóth en Van de Vijver (in press) werden 2 factoren gemeten onder de collectivistische onderzoeksgroep, namelijk 11 items met betrekking tot cultuurbehoud (een voorbeeld item: “Ik vind het belangrijk om volgens de Turkse/ Marokkaanse cultuur te leven”) en 11 items met betrekking tot aanpassing aan de nieuwe cultuur (“Ik voel me Nederlands”). Procedure Op verschillende plaatsen in Nederland zijn vragenlijsten afgenomen. Deze zijn digitaal (verspreid per email) of op locatie (bijvoorbeeld in buurthuizen en moskeeën) vrijwillig ingevuld. Het voordeel van digitaal verspreiden, was dat participanten over heel Nederland bereikt konden worden. Van omgeving Breda, Tilburg, Eindhoven tot Rotterdam, Amsterdam, Utrecht en omgeving Groningen. Bovendien werd aan deze participanten medewerking gevraagd om de digitale vragenlijst door te sturen naar andere vrouwelijke respondenten. Hiernaast werden ook verscheidene instanties benaderd. Zoals de Islamitische moskee te Tilburg en een Marokkaanse vrouwenorganisatie in Amsterdam. Verder werden vrienden, bekenden en collega’s individueel benaderd. Het gevolg is dat er voor dit onderzoek voor zover mogelijk representatieve data verkregen is. Vooranalyses Bij de ACS-30 bleek dat na het berekenen van de betrouwbaarheid voor de factor zelfbewustzijn geen items verwijderd hoefden te worden. De betrouwbaarheid op deze factor (Cronbach’s alpha) was voor de autochtone groep .832 en voor de allochtone groep .804. Voor de factoren gevoeligheid voor anderen (betrouwbaarheid autochtone groep = .748, allochtone groep = .592) en capaciteit om met nieuwe situaties om te gaan (autochtone groep = .742, allochtone groep = .665) bleek de betrouwbaarheid te laag. Na verwijdering drie items werd de betrouwbaarheid voor de factor gevoeligheid .832 voor de autochtone en .661 voor de allochtone groep. Eén item was verwijderd voor de factor capaciteit, waarna de betrouwbaarheid respectievelijk .753 en .704 werd.
Autonomie, acculturatie en selfesteem 10
De Selfesteem-schaal had een voldoende hoge betrouwbaarheid van .859 en .767, waardoor er geen items verwijderd hoefden te worden. De Acculturatievragenlijst die slechts bij de allochtone groep is afgenomen, had een betrouwbaarheid van .827 voor de factor adaptatie aan de nieuwe cultuur, voor de factor cultuurbehoud was dit .712.
Resultaten Autonomie Het concept autonomie is gemeten aan de hand van de drie factoren (zelfbewustzijn, gevoeligheid voor anderen en de capaciteit om om te gaan met nieuwe situaties) diesignificant met elkaar samenhangen (‘gevoeligheid voor anderen’ en ‘zelfbewustzijn’: r = .39, ‘capaciteit om aan te passen aan nieuwe situaties’ en ‘zelfbewsutzijn: r = .57; en ‘capaciteit’ en ‘gevoeligheid’: r = .32, all p < .001). Na het uitvoeren van een variantie analyse (ANOVA) bleek er een significant verschil tussen de allochtone en autochtone groep te bestaan voor de factor gevoeligheid, F(1, 186) = 4.760, p < .05. Uit Tabel 3 blijkt dat de allochtone groep gemiddeld een hogere score op deze factor heeft dan de autochtone groep. Er is geen significant verschil gevonden tussen de twee groepen op de factor zelfbewustzijn, F(1, 186) = 3.244, p = .073 en de factor capaciteit om om te gaan met nieuwe situaties, F(1, 186) = .036, p = .851.
Tabel 3. Gemiddelde scores op de drie factoren die het concept autonomie meten
Cultuur Factor Zelfbewustzijn Gevoeligheid voor anderen Capaciteit omgaan nieuwe situaties
Autochtone Groep 3.8707 2.4785
Allochtone groep 3.6579 2.6667
Turkse vrouwen 3.9770 2.8368
Marokkaanse vrouwen 3.3256 2.4895
3.3320
3.3077
3.5528
3.0525
Autonomie, acculturatie en selfesteem 11
Er bestaat wel een significant verschil tussen de Turkse en Marokkaanse groep onderling op alle drie de factoren die het concept autonomie meten. De factor zelfbewustzijn verschilt significant voor de Turkse en Marokkaanse groep respondenten, F (1, 96) = 17.261, p < .001. Voor de factor gevoeligheid is er tevens een significant verschil gevonden, F (1, 96) = 11.865, p = .001. De factor capaciteit om om te gaan met nieuwe situaties verschilt evenzeer significant voor de twee groepen, F (1, 96) = 8.418, p < .01. Het gemiddelde is voor alle drie de factoren hoger voor de Turkse respondenten dan voor de Marokkaanse wat af te lezen is uit Tabel 3. Adaptatie en Cultuurbehoud De Turkse en Marokkaanse groepen verschillen niet significant van elkaar op de factoren cultuurbehoud, F(1, 96) = .809, p = .371 en adaptatie, F(1, 96) = 1.139, p = .288. De correlatie tussen deze twee factoren bleek niet significant (r = -.10, p = .314). Selfesteem Na analyse (ANOVA) is geen significant verschil gebleken tussen de allochtone en autochtone onderzoeksgroep op de factoren selfesteem, F(1, 186) = .688, p = .408. Een lineaire regressie-analyse werd uitgevoerd om te bepalen of de factor selfesteem bij de allochtone groep voorspeld kan worden op basis van de factoren onderliggend aan het construct autonomie, de factor acculturatie en opleidingsniveau. De factor selfesteem kan slechts voorspeld worden op basis van de factor zelfbewustzijn (Bèta = .382), R²= .226, F(6, 90) = 4.339, p < .01.
Discussie Het doel van dit onderzoek was het vergelijken van autochtone en allochtone jonge vrouwen op de factoren die ten grondslag liggen aan het construct autonomie en acculturatie. Daarnaast is onderzocht of het niveau van selfesteem verschilt voor de allochtone en
Autonomie, acculturatie en selfesteem 12
autochtone groep en of dit aspect te voorspellen is op basis van het construct autonomie, adaptatie en cultuurbehoud en opleidingsniveau. Aan het construct autonomie liggen drie factoren ten grondslag. Op slechts één van deze factoren is er een significant verschil gevonden tussen de autochtone en allochtone onderzoeksgroep. De autochtone groep had een gemiddeld hogere score op de factor gevoeligheid voor anderen. Dit is een weerlegging van de idee dat autochtonen minder gevoelig voor anderen zijn, maar een bevestiging van onderzoek van Knoop (2005), waaruit naar voren kwam dat de autochtone onderzoeksgroep gevoeliger was voor anderen. Deze resultaten zouden kunnen leiden tot een ondermijning van het stereotype beeld wat heerst van de Nederlander als zelfbewuster dan de allochtoon en de collectivist als gevoeliger voor anderen dan de individualist (Knoop, 2005). Opmerkelijk is dat voor alle drie de factoren de Turkse groep een gemiddeld hogere score had dan de Marokkaanse onderzoeksgroep. In bestaande literatuur is hiervoor geen verklaring te vinden; om hier een duidelijk beeld van te krijgen zou dit nader onderzocht moeten worden. De hoge significante correlaties tussen de factoren onderliggend aan het construct autonomie zijn een ondersteuning van de door Bekker (1993) opgestelde vragenlijsten. Hiermee wordt geïmpliceerd dat de drie factoren daadwerkelijk het construct autonomie meten. Op de factor self-esteem is geen significant verschil gevonden tussen de autochtone en allochtone onderzoeksgroep. Uit de resultaten is wel gebleken dat selfesteem voorspeld kan worden op basis van de factor zelfbewustzijn (wat een factor is onderliggend aan het concept autonomie). Deze resultaten geven weer dat er geen verschil is tussen de autochtone en allochtone onderzoeksgroep op de factor selfesteem. In de steekproef is er een significant verschil gevonden tussen het opleidingsniveau van de autochtone en allochtone groep, waarbij de autochtone groep een gemiddeld hogere
Autonomie, acculturatie en selfesteem 13
score heeft dan de allochtone groep. Dit verschil in opleidingsniveau is echter niet van invloed op de onderzoeksresultaten. Tot slot bleek dat de Turkse en Marokkaanse groepen niet significant van elkaar verschilden op de factoren cultuurbehoud en adaptatie. Een eventueel verschil tussen deze groepen zou een verklaring kunnen bieden voor eerder genoemde significante verschillen tussen de Turkse en Marokkaanse onderzoeksgroep op de factoren onderliggend aan het construct autonomie. Nu er geen verschil gevonden is op cultuurbehoud en adaptatie tussen de twee culturele groepen, zal er dus in verder onderzoek een andere verklaring gezocht moeten worden voor deze bevindingen. Een laatste discussiepunt heeft betrekking op de afname van de vragenlijsten. Door de grote spreiding van de participanten was het niet mogelijk om de vragenlijsten onder gecontroleerde omstandigheden af te nemen, dit woog echter niet op tegen het feit dat door deze grote spreiding zeer representatieve data verkregen is.
Autonomie, acculturatie en selfesteem 14
Literatuur Arends - Tóth, J. V. (2003). Psychological Acculturation of Turkish Migrants in the Netherlands: Issues in Theory and Assessment. Amsterdam: Dutch University Press. Arends - Tóth, J.V. & Van der Vijver, F.J.R. (in press). Acculturation, Attitudes: A Comparison
of Measurement Methodes. Journal of Applied Socal Psychology.
Bekker, M.H.J. (1993). The Development of an Autonomy Scale Based on Recent Insights into Gender Identity. European Journal of Personality, 7, 177 - 194. Berry, J. W., Dasen, P. R., Poortinga, Y. H., & Segall, M. H. (2002). Cross – Cultural Psychology: Research and Applications. Cambridge: Cambridge University Press. Fiske, S.T. (2004). Social Beings: A Core Motives Approach to Social Psychology. Times: Leyh Publishing LLC Gijsberts, M. & Dagevos, J. (2005). Uit Elkaars Buurt. De Invloed van Etnische Concentratie op Integratie en Beeldvorming. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. Hofstede, G. (1991). Cultures and Organizations: Software of the Mind. London: Mc Graw Hill. Huiberts, A., Oosterwegel, A., Van der Valk, I., Vollebergh, W., & Meeus, W. (2006). Connectedness with Parents and Behavioral Autonomy among Dutch and Moroccan Adolescents. Ethnic and Racial Studies, 29, 315 - 330. Kagitçibasi, C. (2003). Autonomy, Embeddedness, and Adaptability in Immigration Contexts. Human Development, 46, 145 - 150. Kagitçibasi, C. (2005). Autonomy and Relatedness in Cultural Context. Implications for Self and Family. Journal of Cross-Cultural Psychology, 36, 403 - 422. Knoop, A. (2005). Een vergelijking in autonomie tussen adolescenten en jong vrouwen van een ‘ik’- en een ‘wij’-cultuur. Tilburg: Universiteit van Tilburg.
Autonomie, acculturatie en selfesteem 15
Koelemaij, F. (2006). Bekend maakt bemind: Ondezoek naar de contacten van Turken en Marokkanen in Tilburg, in samenhang met Acculturatie, waargenomen discriminatie en welbevinden. Tilburg: Universiteit van Tilburg. Kunda, Z. (1999). Social Cognition. Cambridge, MA: MIT Press. Prins, K.S. (1996). Van ‘Gastarbeider’ tot ‘Nederlander’; Adaptatie van Marokkanen en Turken in Nederland. Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen. Rosenberg, M. (1965). Society and the Adolescent Self-image. Princeton: Princeton UniversityPress. Shiraev, E., & Levy, D. (2004). Cross-Cultural Psychology: Critical Thinking and Contemporary Applications. Boston: Pearson Education. Tesser, P.T.M., Merens, J.G.F. & van Praag, C.S. (1999). Rapportage minderheden 1999: Positie in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. Veenman, J. (1996). Keren de kansen? De tweede generatie allochtonen in Nederland. Assen: Van Gorcum & Comp. Yetim, U. (2002). The Impacts of Individualism/ Collectivism, Self-Esteem, and Feeling of Mastery on Life Satisfaction among the Turkish University Students and Academicians. Social Indicators Research, 61, 297 - 317.