in de maatschappij in elk opzicht, zoowel politiek als economisch, met „den man" gelijk te stellen. Gelijke rechten, gelijke verplichtingen, gelijke arbeid, gelijke belooning.... Wat men er echter over vernam, het betrof enkel he.t openstellen van ambten en betrekkingen en de rechtsgelijkheid voor de AUGUSTA DE W I T , H e t d u r e Moeders c h a p , Amsterdam, P. N. van Kampen vrouw; haar werk in kunsten en wetenschappen werd er buiten gelaten; dit sprak dan ook en Zoon (zonder jaartal). JEANNE REYNEKE VAN STUWE, G e ë n g a - eigenlijk wel van zelf, daar immers niemand ooit zijn medemensen — 't zij vrouw, 't zij g e e r d , Amsterdam, L. J. Veen (z. j.). man — zou kunnen verbieden een vak van INA BOUDIER-BAKKER, G r e n z e n , Amsterdam, P. N. van Kampen en Zoon (zonder jaartal). studie of talent voor zich zelven te beoefenen, ANNA VAN GOGII-KAULISACH. K l e i n e Men- zou kunnen verhinderen dat een ander, wie s c h e n , Amsterdam, P. N. van Kampen dan ook, de producten van zijn of haar arbeid te koop stelde! . .. Trouwens al sinds onen Zoon (zonder jaartal) heuglijke tijden hadden vrouwen gelezen en MARTE MKT/.-KONING, V a n de Zonnegestudeerd, geschilderd en geschreven — nogb l o e m d i e de Z o n wou zijn, Baarn, maals, wie zou 't haar hebben weten te beletten? Hollandia-Drukkerij, 1907. Nu is dit evenwel het eigenaardige — en SUZE LA CHAI'ELLE-ROOBOL, H e t J a p a n een der deugdelijkste bewijzen misschien, dat sche Huis, Amersfoort, Valkhoff&Co. (z.j.). het zoogenaamde „idee" feminisme, vrouwenJEANNE HAAXMAN, H e t L e v e n is a l s een emancipatie, of hoe men het noemen wil, D a m p , Amsterdam, L. J..Veen (z. j.). geenszins uit een „verlichting", eenontwikkeling CÉCILE DE JONG VAN BEEK EN DONK, L i 1 i a, Amsterdam, Scheltema en Holkema's Boek- door onderwijs of studie, van den menschelijken geest, een verfijning onzer beschaving..., handel (zonder jaartal). maar uit een dringende maatschappelijke CARRY VAN BRUGGEN, I n d e S c h a d u w (Van behoefte is voortgekomen, uit het genoodKinderleven) Amsterdam, van Holkema en zaakt worden der vrouw zich economisch Warendorf, 1907. onafhankelijk te maken — nu is dit het opL. E., O n d e r de R e p u b l i e k , Amsterdam, merkenswaardige, dat een enorme groei der van Holkema en Warendorf, 1907. vrouwenproductie, ook in kunst en ambteJOHANNA B. H e t W e l d a d i g h e i d s f e e s t , looze wetenschap, met het politieke, sociale met eene Inleiding door J. Huf van Buren, en ethische streven absoluut samengevallen Utrecht, A. W. Bruna en Zoon, (z. j.). is. Hoe men ook denken moge over den invloed van onderwijs, verandering van zeden, Eenige jaren geleden — en mi nog wel, verlichting van begrippen, het gaat natuurlijkmaar gelukkig minder tegenwoordig — las niet op — en ik laat nu de wetenschap varen, men telkens, en hoorde men overal spreken bepaal mij tot de schrijf-kunst, de litteratuur, — van het „feminisme" — wel een der aileronverhet is eenvoudig niet aan te nemen, dat er in al draaglijkste van die vele moderne woorden, de eeuwen, vóór de nog zeer recente periode welke door een geleerd voorkomen en een der vrouwen-beweging verstreken, bij vrouwen precieusen klank hun innerlijke vaagheid, inderdaad minder talent of aanleg tot onzuiverheid of ondoordachtheid te negeeren „schrijven'" aanwezig zou zijn geweest. Eventrachten. Vroeg men aan iemand die deze min als die vrouwen van vroeger uit haar aard uitdrukking bezigde, wat hij er eigenlijk mee minder bruikbaar kunnen geweest zijn voor meende, dan kreeg men in den regel het, allerlei ander werk, evenmin kunnen zij minder althans verstaanbaar hollandsche, woord: geschiktheid bezeten hebben om zich tot vrouwen-beweging te hooren, en men begreep schrijfsters te vormen. Alleen — hun talenten wat er bedoeld werd, n.1. de „beweging", „sluimerden", zij waren niet maatschappelijk het zich roeren van velen om „de vrouw"
OVER BOEKEN VAN VROUWEN.
281
reeds, dat door de sociale ontwikkeling „der vrouw" in het algemeen haar innerlijke bewustheid, haar zelf-ontdekking, werd bevorderd, haar kracht van initiatief, haar durf vergroot? Op die wijze is het economisch móeten indirecte oorzaak. Maar — wat dat schrijven om geld betreft, vindt men dat altijd nog wel zoo schandelijk? Kom, laat - ons die verouderde gedachten toch bij haar zusteren begraven! Waarom dan zou het enkel goed en eervol kunnen zijn te schrijven? Uit onweerstaanbaren, innerlijken drang, niet waar? Want andere begeerten, naar éér en roem, ze zijn al even verderfelijk, zoo hoor ik u toegeven, als het willen-geld-verdienen. Maar, lezer, die innerlijke drang — iets prachtigs! ik wil er waarlijk niets toe afdoen! — dwingt die iemand ook tot publiceeren, tot verkoopen van wat hij geschreven heeft ?. . . Neen, maar, zegt ge, dat geschiedt om anderen genot te geven, om onze medemenschen te „veredelen" en gelukkig te maken!.. . Zeker, men kan zich die illusie scheppen en haar aanfokken, zorgvuldiglijk. Men kan ook eenvoudig wenschen propaganda te maken voor eigen, voortreflijk geachte, levensopvattingen. Doch, te schrijven m e t d e b e d o e l i n g d a a r t o e , — ik kan niet goed inzien, dat dit essentieel verschilt van het schrijven om brood te verdienen voor zich en de zijnen. Het is evenmin innerlijke drang, noodzakelijke uiting. Het is: schrijven om daarmede zeker doel te bereiken, niet: schrijven omdat men nu eenmaalnietanders kan. Dit is wel zeker: iets van innerlijken drang moet er altijd zijn. Zonder dat „zekere iets", de inspiratie, de bewogenheid, een sterke neiging tot uiten, komt eenvoudig niemand op het denkbeeld een werk van kunst te gaan maken. En behalve dien drang, dien krachtigen wil tot scheppen, moet men ook Het toenemen der vrouwelijke litteraire „geschiktheid" hebben, aanleg, talent, een productie, niet maar zoo toevallig samen- combinatie van actieve en passieve eigengaande niet de „vrouwenbeweging", moet schappen, waarvan men de kiem bezitten dus, evenals deze, naar alle waarschijnlijkheid moet, iets dat men ontwikkelen kan, of anders aan economisch-maatschappelijke oorzaken — het spreekt wel van zelf — is er niets worden toegeschreven. Wil ik hier mee zeggen te ontwikkelen! Maar waaróm men dat gaat dat alle vrouwen schrijven „om het geld" ? doen, wat ieders beweegredenen zijn, waarde Het zou eenvoudig belachelijk zijn zoo iets lezer, ik vraag u, wat doet het er feitelijk te beweren 1 En, lezer, onderstelde ik niet toe, wat — vergun mij de brutale vraag —
noodig, werden dus niet ontwikkeld. Evenals bij het arbeidersvolk, zoo steeg ook bij de vrouw door economische ontwikkeling het innerlijk bewustzijn, het kennen der krachten. Men zocht en vond. Mocht iemand daar nog aan twijfelen, ik bedoel: of de „aanleg" ook vroeger al aanwezig was, dan schijnt het voldoende te wijzen op de inderdaad zoo voortreffelijke schrijfsters, die zich, in die vroegere jaren, — dus vóór de verschijning van Hilda van Suylenburgen voordeHaagsche Tentoonstelling van Vrouwenarbeid — duchtig gelden deden. Elisabeth Wolff, Mevr. Bosboom . . . doch laat ons maar liever bij één machtig voorbeeld blijven en den vereerden naam van George Eliot uitspreken. Tegenwerpingen als: ,,ja maar, dat was dan ook een uitzondering", óf: „tot het allerhoogste in kunst, tot den rang van een Shakespeare, een Goethe, heeft toch ook zij, heeft nooit een vrouw zich kunnen verheffen", ik ben er onvatbaar voor. Had slechts één vrouw getoond een kunstenares te zijn, dan zou daarmee al zijn bewezen, dat de vrouwenaard niet specifiek onbekwaam is tot het kunstenaarschap ; en niet dit is op 't oogenblik de kwestie, of vrouwen het in de litteratuur meer of minder ver kunnen brengen dan mannen, doch alleen of zij werkelijke litteraire artiesten kunnen zijn, ja dan neen. George Eliot, in haar eentje, bewijst dat een vrouw in de kunst van schrijven een aanzienlijke hoogte kan bereiken, en wil men naast deze prozaïste ook nog een verzen-schrijfster genoemd hebben, dan behoeven we niet ver uit de buurt van ons eerste voorbeeld te gaan; Elisabeth Barrett Browning, de dichteres die door niemand minder dan Edgar Allen Poe hoog vereerd werd, leefde in hetzelfde Engeland en ongeveer gelijktijdig.
282
hebt gij er eigenlijk mee te maken? Men is ook in het afgeloopen jaar, boeken uit, waarvaak zoo verbazend onbillijk jegens zooge- van ik niet in de gelegenheid was kennis te naamde „broodschrijvers". Maar wie krijgt neman. Van Sara Bouterse, Marie Gijsen, het in zijn hoofd, wanneer een eer- Fenna de Meijier, Amélie de Man en anderen waardig heer zijn vijf-en-twintig-jarig jubileum wordt in ditzelfde en werd in vorige nummers viert als hoogst-verdienstelijk directeur van van mijn tijdschrift werk gepubliceerd. Niemand een postkantoor of der stads-spaarbank, zijn kan of mag zich dus voorbij, of over het hoofd schouders op te halen en te zeggen: „nou gezien achten, wanneer ik in dit overzicht ja, wat is dat nu waard, de man is het alleen melding maak van de werken onder mijn immers begonnen om de centen!"... Mij titel genoemd, lijstje van elf— waarvan alleen dunkt, zoo lang de gemeenschap niet op het blinde toeval de „volgorde" bepaalde. .. . andere wijze — en een edeler vorm is zeer zeker denkbaar I — in het onderhoud harer kunsteEen van de meest intelligente Nederlandsche naars voorziet, zoo lang is het niet meer dan schrijfsters van dezen tijd is zonder twijfel mej. natuurlijk en noodig, dat zij brood te verdienen Augusta de Wit. Dit woord „intelligent" — trachten door den verkoop van hun product. ik zal het er maar bij zeggen — verbergt geen hatelijkheid. Ik wil er geenszins mee beweren, Een gansch andere kwestie, en stellig niet dat deze schrijfster niet gevoelig, artistiek-fijnminder interessant, is deze: wat is het artis- en-diep-gevoelig tevens zijn zou. Ik vind integentieke resultaat der ontzaglijk toegenomen deel dat in mej. de Wit's werk het „sentiment" productiviteit der vrouw in onze litteratuur, — dat is eigenlijk niets anders dan wat wij wat is het gehalte der werken, sedert het in gewone taal het warme, menschelijke geopkomen der „vrouwenbeweging" in ons land, voel noemen — zoo het ook maar zelden door vrouwen geschreven. Deze vraag grondig spontaan naar voren dringend haar woorden te behandelen kan ecrïter hier ons doel niet gloeien, haar zinnen trillen doet — ik vind, zijn. Wat ieder er van weet is dit: Leefde zeg ik, dat in haar werk het sentiment een in de jaren vóór 1880 eigenlijk maar een nooit te loor gaanden, fijn en sonoor aangeenkele in Nederland, die men met hart en houden ondertoon geeft. Een ondertoon. De overtuiging tot de schrijf- of woordkunste- toon van mejuffrouw de Wit's werk is een naressen rekenen kan — ik denk natuurlijk verstandig sprekende, intelligent mededeeaan mevrouw Bosboom-Toussaint, ook sedert lende en bedaard verklarende. Evenals een nog door geen harer jongeren overtroffen — verstandig mensch, ook in het werkelijke tegenwoordig is het een kleine moeite zich leven, zich nooit on-middellijk door z'n gevoel, de namen van een twintigtal levende Neder- z'n aandriften en bevliegingen laat beïnvloeden, landsche vrouwen te herinneren, die volledigen maar altijd zorgvuldiglijk zijn best doet zich aanspraak hebben op deze betiteling. Doch ik wat men noemt te beheerschen, d. w. z. zijn kan in dit artikel niet verder gaan dan de hartstochtelijke of uit de warmte van 't gebespreking van een elftal in de laatste moed opwellende wenschen met zijn intellect maanden verschenen „boeken van vrouwen" te beoordeelen, zoo onderdrukt ook deze van zelf meebrengt. Het zijn alle „novellis- schrijfster in den regel haar gevoelsuitingen tische" boeken, romans of andersoortige ver- tot dat die door haar klaar verstand gecritihalen in proza. Vanzelf moet ik dus al zwijgen seerd, met de scherpte van haar heldere van onze groote dichteressen, van mevrouw gedachte van alle wildheid, alle de proportie Hélène Lapidoth-Swarth en mevrouw Henriëtte aantastende uitwassen ontdaan zijn. Haar Roland Holst, en ook in dit verband alleen werk is daarom volstrekt nog niet wat men maar even noemen, betreurend, dat bij 't voor in afkeurenden zin „verstandswerk" noemt. mij liggend stapeltje nieuw werk van hen Maar wel is het in de oorspronkelijke beteeontbreekt, de dames M. Scharten—Antink, kenis van het woord: doordacht. Top van Rhijn— Naeff, J. Simons—Mees en Nochthans, wat hier werd opgemerkt omAnnie Salomons. Eeuige andere dames gaven, trent mej. de Wit's innerlijk gevoel, voor 283
haar zinnenleven gaat het niet zoo grif op. Misschien geeft deze verhaaltrant in z'n eenDit laatste schijnt mij, door de „scherpte" tonigheid wel een zuiveren indruk van de waarvan ik gewaagde, wél al te zeer besnoeid levens der arme menschen waarvan verteld te worden. Dit woord „zinnenleven" wordt wordt — maar dat schijnt dan ook wel het toch niet misverstaan f Ik bedoel er mee het beste wat men er van zeggen kan. .. Doch leven onzer zinnen, de functies van zien, dan volgen gelukkig de hoofdstukken V en hooren, voelen, ruiken en proeven. Mej. de VI. Daarin pas wordt het,dure moederschap', Wit „ziet" eigenlijk alleen met wat men wel het heerlijk moeder-zijn met z'n vreugdigen eens noemt: het ziele-oog. Van lijnen en trots en z'n bittere smarten •— het moederkleuren ontgaat haar veel; bewegingen, ge- zijn van een afgezwoegd, verweduwd boerinbaren o. a., begrijpt en onthoudt zij beter. netje, die haar eenig zoontje om z'n „bestwil" En haar gehoor lijkt nog minder sterk ont- aan een „liefderijke dame" afstaan moest — wikkeld. Nog maar zelden heeft zij de wer- daarin pas wordt ons dat wat mej. de Wit kelijke stemmen van haar personen vernomen. tot dit werk geïnspireerd heeft, met volle Ook de klank van haar eigen taal schijnt maat gegeven. Want hier merken wij het: ja, haar gewoonlijk te ontgaan. Stroef schrijft zij was geïnspireerd. In deze hoofdstukken zij vaak, bijna houterig hard soms, *) een is het ook dat haar gevoel niet overal in taal die alleen tot ons begrip gaat en zonder den ondertoon blijft, dat het herhaaldelijk vreugde is voor onze ooren. Van de overige zegevierend doorbreekt en den lezer aantast. zinnen wil ik nu maar niet spreken. Hun Om deze beide hoofdstukken, en om het slot functionneering bij den arbeid van een ook, het zoo ganschelijk on-sentimenteele, schrijver is subtieler, moeilijker na te gaan. alleen maar koel van feiten verhalende, tóch Zij kunnen zeer dienstig zijn om de „innig- ontroerende slot, heb ik dit boekje liefgekregen. Onsentimenteel trouwens is mej. de Wit heid" van een werk te versterken of te verfijnen. Van die door zinlijke waarneming altijd, en als er niet zooveel sentimenteele verkregen innigheid is er dan ook zeer weinig mannen bestonden, zou men zeggen: haar in mej. de Wit's laatste boekje . . . Want — werk heeft er iets mannelijks door. Doch nu het dient hier gezegd — mijne opmerkingen schijnt het juister, en billijker, slechts te conzijn voornamelijk gebaseerd op indrukken stateeren, dat, wel voornamelijk door de door de lezing van „Het Dure Moederschap" intelligentie die er aan besteed is, dat werk ontstaan. „Orpheus in de Dessa", in jonger een smaak, een fijne hartigheid heeft gekregen, dagen geschreven, was, als ik mij wel herinner ; die het ook voor mannen, voor wat men noemt ,ontwikkelde', het intellectueele zoekende van anderen aard, sfeeriger en muzikaler. mannen, tot aangename lectuur heeft gemaakt. Toch is ook dit ,Dure Moederschap' in vele opzichten een mooi boekje. Mij dunkt Dit is wellicht niet altijd het geval met dat het zich vrij streng laat scheiden in twee gedeelten: de eerste vier en de laatste drie Jeanne Reyneke van Stuwe's boeken. Ik heb hoofdstukken. Die eerste vier schijnen dan tenminste al herhaaldelijk hooren beweren dat ook niet veel meer dan de inleiding te zijn zulke romannetjes als ,,Geëngageerd" nu op het eigenlijke van het verhaal, datgene misschien wel aardige lectuur konden zijn waar het om gaat, waarom de schrijfster het voor jonge meisjes en héél jonge vrouwen, boekje maakte. Ze zijn interessant, en daar- maar al amper voor wat oudere en ernstigere door leesbaar, die eerste hoofdstukken, maar en heelemaal niet voor mannen. Ik ben het al te zakelijk en droog, nuchter bijna en dor. er niet mee eens, en ik beken •—• op gevaar af dat mijn mannelijke ernst, flinkheid etc. in twijfel getrokken worden! — dat ik dit *) Ik denk aan stukjes als deze: Het heele dorp raakte vol hooi. Het lag opgetast in He potstalletjes van arme boekje met een constant genoegen heb gehuisjes, waar uit liet halfdonker do gele oogen gloorden lezen. Ik vind het niet enkel verbazend van de zich te goed doende geit. Op de hooi-bergen knap gemaakt, ik vind het ook litterair, ik rees het het hoogopgehaalde dak temoet: liet dijde uit vind het ook kunst. De degelijke Nederop de delen, enz. (I,et op het ..liet" gebruik') 284
landsche schrijvers en schrijfsters wien dit van mij tegenvalt, en die voedsel plegen te geven aan een zekere minachting voor zulk „luchtig" werk als dit, ze moesten maar eens probeeren het na te doen. Wij Hollanders zijn een zwaar-op-de-handsch volk; het is al meer gezegd, en het wordt er met den tijd niet beter op. Niet alleen dat wij het vermogen en den durf missen luchtig en elegant te leven, wij kunnen de luchtigheid en de elegance ook niet goed uitstaan. Wij praten dan van „fransche wind", van oppervlakkigheid en zoo. . . Maar dit smalen doet maar al te vaak aan Lafontaine's geestige fabel van den vos en de druiven denken. Geliefde degelijke schrijvers en schrijfsters, ik zal gaarne telkens opnieuw bij u aanzitten, aan uwen suffisanten disch, graag mee-smullen van uwe voedzame en zware spijzen, doch wat ik u verzoeken mag, gun mij dan ook bij wijze van tusschenschotel of ,,toe-tje" dit luchtig gebak, dit flensje — of hoe zullen wij het noemen — dat gij niet bakken kunt. Ik heb er misschien wel niet zoo heel veel aan voor mijn geestelijk welzijn, maar ik kan het des te beter verdragen. En . . . ja . . . het is misschien maar schuim . .., maar ik vind het zoo lekker, en het luchtige schuim wordt ten slotte toch ook uit het voedzame eiwit geklopt. Mevrouw Jeanne Reyncke van Stuwe is zoo verstandig alleen te schrijven over menschen en toestanden die zij kent, door en door kent. Aan boeren en polderwerkers, engelen of helden, waagt zij zich niet. Er zijn immers voorloopig nog Hagenaartjes genoeg. En die kent ze — nee maar, houd u daarvan overtuigd, die kent zij op haar duim. En nu vind ik het haar groote verdienste, dat zij ons in haar luchtig gebakken boekjes het wezen van die menschen — menschen, ménschen toch ook, wat gij er van spotten moge! — zoo fijn en innig proeven doet. „Geëngageerd" heeft eigenlijknog welandere verdiensten. Het van geen gevaren bewuste, lustig langs afgronden huppelende, en toch ook vaak door weemoed en „ennui" eng beslopen leventje van zoo'n Haagsch vlindermeisje, luxe-popje, sport-en-flirttalentje, dat dan toch eindelijk — hoe lang ze 't ook heeft weten uit te stellen, in vaag tegenopzien —
heuschelijk zal gaan trouwen, een vasten man krijgen, en een van wie ze, zoo waarlijk, houdt.., het is er met liefde in bekeken, op eenigen afstand en toch precies; het noodlottige dat in alle leven. .. doch halt!, door op deze wijze verder te gaan zou ik gevaar loopen aan te gaan dikken, te verzwaren, wat de schrijfster mij juist zoo vluchtigjesluchtigjes, met zoo'n fijn-vingerige elegance, heeft weten te suggereeren. Ik vind Jeanne Reyneke van Stuwe een menschen-kenster, en een wonder-precies-kenster van haar eigen krachten tevens. De bekorende talenten die vele geestige en gevoelige vrouwen in brieven en in de conversatie zoo zorgeloos versnipperen en verstrooien kunnen, wist zij in zich vast en bijeen te houden, en, net voldoende gecondenseerd, als een deugdelijk boekenschrijftalent tot haar eigen en ons aller voordeel aan te wenden. Mevrouw Ina Koudier-Bakker — de opmerking geldt trouwens voor bijna al de in dit artikel besproken boeken — heeft wel beter werk geleverd dan hetgeen te vinden is in dezen bundel „Grenzen", dan de eerste vier novellen althans van dezen bundel. De vijfde is het prozastukje „Bezoek", den trouwen lezers van mijn maandschrift welbekend, een werkje voortreflijk van fijne observatie en psychologisch inzicht, dat alleszins verdiend had opgenomen te zijn in dien vorigen bundel, door de schrijfster verzameld onder den titel „Kinderen". „Bezoek" is van dit nieuwe boek het beste, kernigste, gaafste, maar maakt tevens den indruk niet thuis te hooren bij de overige vier novellen, die mij toeschijnen uit een vroegere en minder sterke periode van mevrouw Boudier's artistiek bestaan te zijn. „Oud", „Arbeid", „Lida Vane", en „Een Schuld" — alle vier zijn het vaag romantische verhalen, nogal slap, maar met enkele goede bladzijden die het inniger en sterker werk van later schijnen te voorspellen. De schrijfster behoeft er zich niet over te schamen, er zijn er meer onder ons — en hier bloosde de recensent! — die zulke in overspanning, in bijna koortsige opwinding en haast, neergeschreven fantasieën als „Lida Vane" en „Een Schuld" op hun geweten hebben, en in die 28S