Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Henri Dunantlaan 2 9000 Gent
Verschil in toekenning van leefloon in het OCMW Een kwalitatief onderzoek naar het verschil in aandeel en in evolutie van dat aandeel leefloners in drie Vlaamse centrumsteden
Kimberly Detollenaere Sara Van Exem Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van ‘master in sociaal werk’
Academiejaar: 2010 – 2011 Promotor: Prof. Nicole Vettenburg Begeleider: Thomas Maeseele
Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Henri Dunantlaan 2 9000 Gent
Verschil in toekenning van leefloon in het OCMW Een kwalitatief onderzoek naar het verschil in aandeel en in evolutie van dat aandeel leefloners in drie Vlaamse centrumsteden
Kimberly Detollenaere Sara Van Exem Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van ‘master in sociaal werk’
Academiejaar: 2010 – 2011 Promotor: Prof. Nicole Vettenburg Begeleider: Thomas Maeseele
Verschil in toekenning van leefloon in het OCMW Een kwalitatief onderzoek naar het verschil in aandeel en in evolutie van dat aandeel leefloners in drie Vlaamse centrumsteden
Kimberly Detollenaere – Sara Van Exem Academiejaar 2010 – 2011 Master Sociaal Werk Promotor: Prof. Nicole Vettenburg
Abstract
Dit onderzoek gaat in op de vraag welke verklaringen de OCMW’s zelf zien voor het verschil in het aandeel en in de evolutie van dat aandeel leefloners in de verschillende centrumsteden. In de literatuur kwam naar voor dat hiervoor heel wat verschillende verklaringen te formuleren zijn. We hebben er daarom voor gekozen een exploratieve studie uit te voeren waarbij we oog blijven hebben voor alle mogelijke verklaringen die een deel van het antwoord kunnen zijn op onze onderzoeksvraag. We onderzoeken dit aan de hand van drie focusgroepen met beleidsmedewerkers en drie focusgroepen met praktijkwerkers binnen drie Vlaamse centrumsteden, namelijk Gent, Genk en Antwerpen. Op basis van deze bevraging van de OCMW’s kunnen we concluderen dat de autonomie en discretionaire ruimte van de OCMW’s en maatschappelijk werkers de grootste invloed uitoefenen op het aandeel leefloners. Alles vertrekt immers vanuit een bepaalde wetgeving, die voortdurend op een bepaalde manier geïmplementeerd wordt in de praktijk. Alle andere mogelijke beïnvloedingsfactoren die aan bod kwamen, zoals de economische context, de bevolkingssamenstelling, het beleid et cetera, zijn hiermee verbonden. De keuzes die door het beleid worden gemaakt, bepalen immers de volledige werking van het OCMW. Het gaat volgens ons dus niet zozeer om één bepaalde factor die hét antwoord is op onze onderzoeksvraag. Het gaat eerder om een combinatie van verschillende factoren, waarbij de ene al meer invloed kan uitoefenen dan de andere. De invloed die deze verschillende factoren kunnen hebben op het aandeel leefloners, wordt besproken in deze masterproef.
WOORD VOORAF Deze masterproef is het resultaat van een lang zoek-, denk- en leefproces dat niet mogelijk was geweest zonder de steun van een aantal mensen die we graag willen bedanken. Vooreerst willen we professor Nicole Vettenburg, promotor van deze masterproef, bedanken voor het specifiëren van het boeiende onderwerp en voor de vrijheid die ons gegeven werd voor de uitwerking van de masterproef. Ook onze begeleider Thomas Maeseele willen we graag bedanken voor zijn kritische en doortastende blik op onze masterproef. We konden bij hem steeds terecht voor informatie, vragen, problemen en een kritische evaluatie van onze teksten.
Ook een speciale dank aan het OCMW van Gent, in het bijzonder aan Tine Seynaeve, die ons een boeiend onderwerp leverden. Bij Tine konden we steeds terecht wanneer we advies nodig hadden of wanneer we onzeker waren over bepaalde stappen die we zouden ondernemen. Zij was een bron van informatie en inspiratie waardoor deze masterproef geworden is tot wat hij nu is. Hierbij willen we ook alle drie de OCMW's bedanken voor hun medewerking aan de focusgroepen. In het bijzonder een woordje van dank voor Marianne De Canne, Karine Lycops en Katrien Van der Plaetsen voor de praktische regeling ervan. Daarbij mogen we ook de respondenten zelf van de focusgroepen niet vergeten, zo zijn we ook ontzettend dankbaar dat ze tijd wilden en konden vrij maken voor ons onderzoek.
Onze dank gaat tevens uit naar Frédéric Swaelens van de POD Maatschappelijke Integratie, omdat hij ervoor zorgde dat we alle cijfergegevens gekregen hebben die we nodig hadden in verband met leefloon en dergelijke. Ook willen we nog Eric Dirikx en Roel Verlinden bedanken voor de hulp die ze ons boden bij het zoeken naar gegevens over alleenstaande ouders en onderzoeken die reeds gebeurd zijn omtrent ons onderzoek.
Ook een grote bedanking voor Griet D'hooghe en Dorine Ligneel die de tijd namen om het geheel na te lezen op taal en spelling en op inhoudelijke informatie omtrent het OCMW.
Tot slot willen we niet in het minste onze ouders, families, Joke, Geoffrey en onze vrienden bedanken voor hun oneindige geduld in soms drukke en stressvolle tijden. Hun luisterend oor werd zeer gewaardeerd, evenals hun steun om door te zetten.
i
LIJST MET FIGUREN, TABELLEN EN GRAFIEKEN
Figuur 1
Model van Deetz
Tabel 1
Vergelijking inkomen leefloon (excl. Gezinsbijslag) – Europese armoedegrens (afgerond, cijfers uit 2008)
Grafiek 1
Evolutie in aandeel leefloners exclusief tewerkstellingsmaatregelen (1999 – 2010)
Grafiek 2
Evolutie in aandeel leefloners exclusief tewerkstellingsmaatregelen (1999 – 2010)
Grafiek 3
Evolutie in aandeel tewerkstellingsmaatregelen in het kader van RMI (1999 – 2010)
Grafiek 4
Evolutie van het aandeel RMI’ers (leefloon + tewerkstellingsmaatregelen) (1999 – 2010)
Grafiek 5
Evolutie van aandeel tewerkstellingsmaatregelen van een RMI ten opzichte van het totaal aantal leefloners (inclusief tewerkstellingsmaatregelen) (1999 – 2010)
Grafiek 6
Aandeel tewerkstellingsmaatregelen art. 60 §7 ten opzichte van totaal aantal leefloners (inclusief tewerkstellingsmaatregelen). (1999 – 2010)
Grafiek 7
Aandeel equivalente leefloners ten opzichte van de bevolking (1999 – 2010)
Grafiek 8
Aandeel leefloners (exclusief tewerkstellingsmaatregelen) + equivalente leefloners ten opzichte van de bevolking (1999 – 2010)
Grafiek 9
Aandeel Belgen in het leefloon ten opzichte van totaal aantal leefloners (1999 – 2010)
Grafiek 10
Aandeel mensen van buiten de EU in het leefloon ten opzichte van totaal aantal leefloners (1999 – 2010)
Grafiek 11
Aandeel mensen van binnen de EU in het leefloon ten opzichte van totaal aantal leefloners (1999 – 2010)
Grafiek 12
Aandeel vrouwen in het leefloon ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 – 2010)
Grafiek 13
Aandeel mannen in het leefloon ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 – 2010) ii
Grafiek 14
Aandeel studenten in het leefloon ten opzichte van het totaal aantal leefloners (2002 – 2010)
Grafiek 15
Aandeel 0-17 jarigen ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 – 2010)
Grafiek 16
Aandeel 18-24 jarigen ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 – 2010)
Grafiek 17
Aandeel 25-34 jarigen ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 – 2010)
Grafiek 18
Aandeel 35-44 jarigen ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 – 2010)
Grafiek 19
Aandeel 45-54 jarigen ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 – 2010)
Grafiek 20
Aandeel 55+'ers ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 – 2010)
Grafiek 21
Aandeel samenwonende echtgenoten ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 – oktober 2002)
Grafiek 22
Aandeel personen met ongehuwde minderjarige kinderen ten laste ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 – oktober 2002)
Grafiek 23
Aandeel alleenstaande personen ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 – oktober 2002)
Grafiek 24
Aandeel samenwonenden met andere personen (al dan niet bloedverwant) ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 – oktober 2002)
Grafiek 25
Aandeel samenwonenden ten opzichte van het totaal aantal leefloners (oktober 2002 – 2004)
Grafiek 26
Aandeel alleenstaanden ten opzichte van het totaal aantal leefloners (oktober 2002 – 2004)
Grafiek 27
Aandeel alleenstaande personen met recht op een verhoogd bedrag ten opzichte van het totaal aantal leefloners (oktober 2002 – 2004)
Grafiek 28
Aandeel eenoudergezinnen met één of meerdere kinderen ten laste (september 2002 – 2004)
Grafiek 29
Aandeel samenwonende personen of 'elke persoon die met één of meerdere personen samenwoont' ten aanzien van totaal aantal leefloners (2005 – 2010)
Grafiek 30
Aandeel alleenstaande personen ten opzichte van het totaal aantal leefloners (2005 – 2010) iii
Grafiek 31
Aandeel personen met gezinslast ten opzichte van het totaal aantal leefloners (2005 – 2010)
Grafiek 32
Aandeel buitenlandse bevolking ten opzichte van het totaal aantal inwoners in de stad (1999 – 2010)
Grafiek 33
Intern migratiesaldo per 1000 inwoners (‰) (1999 – 2007)
Grafiek 34
Extern migratiesaldo per 1000 inwoners (‰) (1999 – 2007)
Grafiek 35
Werkloosheidsgraden (2000 – 2010)
Grafiek 36
Aandeel langdurig werklozen in bevolking (1999 – 2010)
Grafiek 37
Gemiddeld belastbaar inkomen in euro (1999 – 2008)
Grafiek 38
Aandeel hoogste en laagste inkomens (2001 – 2008)
Grafiek 39
Aandeel geregistreerde kansarme geboorten ten opzichte van het totaal aantal geboorten (1999 – 2007)
Grafiek 40
Aandeel alleenwonenden ten opzichte van private huishoudens (2000 – 2008)
Grafiek 41
Aandeel alleenstaande ouders ten opzichte van private huishoudens (1997 – 2006)
Grafiek 42
Totale middelen aan het OCMW van de gemeente per inwoner (in !) (2005 – 2009)
iv
LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN
BCSD
Bijzondere Commissie voor de Sociale Dienst
BGDA
Brusselse Gewestelijke dienst voor Arbeidsbemiddeling
COO
Commissie van Openbare Onderstand
EITC
Earned Income Tax Credit
FOK
Financiën en Onderstandskosten
GPMI
Geïndividualiseerd Project voor Maatschappelijke Integratie
OCMW
Openbaar Centrum voor Maatschappelijk welzijn
OECD
Organisation for Economic Co-operation and Development
OESO
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
OTC
Opleidings- en Tewerkstellingscentrum
RMD
Recht op Maatschappelijke Dienstverlening
RMI
Recht op Maatschappelijke Integratie
RVA
Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening
SPI
Socio-Professionele Inschakeling voor het OCMW
VDAB
Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding
Vlabest
Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken
VVSG
Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten
v
INHOUDSOPGAVE WOORD VOORAF ................................................................................................................ I LIJST MET FIGUREN, TABELLEN EN GRAFIEKEN ......................................................... II LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN .......................................................................... V INHOUDSOPGAVE ............................................................................................................. VI INLEIDING ........................................................................................................................... IX 1
HISTORIEK ........................................................................................................................ 1 1.1 Voorlopers van het OCMW ................................................................................... 1 1.2 In de context van de verzorgingsstaat................................................................... 2 1.2.1
De sociale zekerheid ....................................................................................................................2
1.2.2
Een minimuminkomen voor iedereen...........................................................................................3
1.2.3
Van COO naar OCMW .................................................................................................................4
1.3 En verder… ........................................................................................................... 6 1.4 Het OCMW vandaag ............................................................................................. 7 1.5 Voorlopig besluit.................................................................................................... 8 2
ACTIVERING BINNEN DE ACTIEVE WELVAARTSSTAAT ........................................................... 9 2.1 Tijdscontext ........................................................................................................... 9 2.2 Het activeringsdiscours ....................................................................................... 11 2.3 Workfare of welfare? ........................................................................................... 12 2.4 Activering: een ambigu concept .......................................................................... 13 2.4.1
Activering als disciplinerende reactie op bijstandsafhankelijkheid .............................................14
2.4.2
Activering uit angst voor de onderklasse....................................................................................15
2.4.3
Activering als realisatie van sociale grondrechten .....................................................................15
2.4.4
Activering als onderdeel van een ruimer macro-economisch beleid ..........................................16
2.5 Het Belgische activeringsbeleid .......................................................................... 17 2.5.1
De sociale integratiecontracten ..................................................................................................18
2.5.2
De rol van het OCMW in het activeringsbeleid...........................................................................19
2.6 Voorlopig besluit.................................................................................................. 20 3
DE RMI-WET .................................................................................................................. 21 3.1 Situering .............................................................................................................. 21 3.1.1
Toekenningsvoorwaarden ..........................................................................................................22
3.1.2
Verschillende vormen van maatschappelijke integratie .............................................................23
3.2 Verdere belangrijke veranderingen ..................................................................... 25 3.3 Verschil met recht op maatschappelijke dienstverlening..................................... 26 3.4 Kritieken op de RMI-wet ...................................................................................... 27 3.4.1
Krimpvrij noch welvaartsvast......................................................................................................27
3.4.2
Toereikendheid...........................................................................................................................28
vi
3.4.3
Behoeftigheid in categorieën......................................................................................................29
3.4.4
Administratieve last ....................................................................................................................29
3.4.5
Tewerkstellingsvereiste ..............................................................................................................30
3.4.6
Teruggrijpen ...............................................................................................................................31
3.4.7
Niet-gebruik ................................................................................................................................32
3.4.8
Dubbele positie maatschappelijk werk .......................................................................................33
3.4.9
Reikwijdte en benutting ..............................................................................................................33
3.5 Voorlopig besluit.................................................................................................. 34 4
MOGELIJKE VERKLARINGEN ............................................................................................. 35 4.1 Duur van leefloonbegeleiding.............................................................................. 35 4.2 Het OCMW als autonoom bestuur ...................................................................... 36 4.2.1
Het ene OCMW is het andere niet .............................................................................................36
4.2.1.1
Lokale autonomie ................................................................................................................37
4.2.1.2
Opdracht van het OCMW ....................................................................................................38
4.2.1.3
Het activeringsbeleid ...........................................................................................................39
4.2.2
Discretionaire ruimte van de OCMW-maatschappelijk werkers .................................................39
4.2.2.1
Discretionaire ruimte ...........................................................................................................40
4.2.2.2
Discretionaire ruimte in het OCMW.....................................................................................41
4.3 Het OCMW en haar budget................................................................................. 42 4.3.1
Onvoldoende middelen ..............................................................................................................42
4.3.2
Leefloon......................................................................................................................................43
4.3.3
Andere verhoogde toelagen .......................................................................................................43
4.4 Financiële steun door OCMW’s........................................................................... 44 4.4.1
Aanvullende steunverlening .......................................................................................................44
4.4.2
Equivalent leefloon .....................................................................................................................45
4.5 Sancties............................................................................................................... 46 4.6 Het beroep........................................................................................................... 46 4.7 Voorlopig besluit.................................................................................................. 47 5
HET ONDERZOEK ............................................................................................................ 48 5.1 Aanloop van het onderzoek................................................................................. 48 5.2 Onderzoeksopzet ................................................................................................ 48 5.3 Onderzoeksmethodologie ................................................................................... 49 5.3.1
Een kwalitatieve onderzoeksmethode........................................................................................49
5.3.2
Positie als onderzoeker ..............................................................................................................50
5.3.3
Focusgroepen ............................................................................................................................51
5.3.4
Selectie van de respondenten....................................................................................................53
5.3.5
Structuur van de OCMW’s en de stad........................................................................................56
5.3.5.1
Gent.....................................................................................................................................57
5.3.5.2
Genk....................................................................................................................................57
5.3.5.3
Antwerpen ...........................................................................................................................57
5.3.6
Topics focusgroepen ..................................................................................................................58
5.3.7
Dataverwerking ..........................................................................................................................59
vii
5.4 Onderzoeksresultaten ......................................................................................... 60 5.4.1
Economische context .................................................................................................................61
5.4.2
Bevolkingssamenstelling ............................................................................................................62
5.4.2.1
Allochtonen en migratie.......................................................................................................62
5.4.2.2
Scholingsgraad....................................................................................................................63
5.4.2.3
Armoede..............................................................................................................................64
5.4.3
OCMW........................................................................................................................................65
5.4.3.1
Organisatiestructuur ............................................................................................................65
5.4.3.2
Discretionaire ruimte ...........................................................................................................67
5.4.3.3
Budget OCMW ....................................................................................................................69
5.4.3.4
Samenwerking met andere organisaties .............................................................................70
5.4.3.5
Werklast ..............................................................................................................................72
5.4.4
Beleid .........................................................................................................................................72
5.4.4.1
Streng ten aanzien van de cliënt .........................................................................................73
5.4.4.2
Handhavingsbeleid..............................................................................................................75
5.4.4.3
Aanpak ................................................................................................................................76
5.4.4.4
Politiek.................................................................................................................................78
5.4.4.5
Actief beleid.........................................................................................................................79
5.4.5
RMI .............................................................................................................................................80
5.4.5.1
Leefloon...............................................................................................................................80
5.4.5.2
Activeringsbeleid .................................................................................................................85
5.4.5.3
Equivalent leefloon ..............................................................................................................88
5.4.5.4
Aanvullende financiële steun...............................................................................................88
5.5 Voorlopig besluit.................................................................................................. 89 6
INTERPRETATIE VAN HET ONDERZOEKSMATERIAAL EN DISCUSSIE ..................................... 90 6.1 Interpretatie van het onderzoeksmateriaal .......................................................... 90 6.1.1
Economische context .................................................................................................................90
6.1.2
Bevolkingssamenstelling ............................................................................................................91
6.1.3
Het beleid en de werking van het OCMW ..................................................................................91
6.1.4
De RMI-wet ................................................................................................................................93
6.2 Discussie ............................................................................................................. 96 6.3 Kritische reflectie op het onderzoeksproces........................................................ 97 6.4 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek ............................................................... 99 ALGEMEEN BESLUIT ..................................................................................................... 100 BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................ 102 BIJLAGEN ........................................................................................................................ 115
viii
INLEIDING Het kiezen van een geschikt onderwerp voor onze masterproef bleek niet evident te zijn. We kregen toen het voorstel om in te gaan op een vraag van het OCMW van Gent, gericht aan de vakgroep Sociale Agogiek van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van de Universiteit van Gent. Hun vraag luidde als volgt: "Hoe komt het dat Gent het hoogste aandeel leefloners telt ten aanzien van de andere Vlaamse centrumsteden?" De vraag naar de oorzaken hiervan is echter niet eenvoudig te beantwoorden. We zijn eerst gaan kijken of dit een fenomeen is dat zich reeds lange tijd voordoet of pas recent is ontstaan. Volgens de beschikbare gegevens in de Stadsmonitor (Bral et al., 2008), heeft Gent al zeker sinds 2003 het hoogste aandeel leefloners van alle dertien centrumsteden. In 2003 bedroeg dat aandeel in de totale bevolking 1,34% – gevolgd door Antwerpen met 1,25%. Dit aandeel bleef in Gent alsmaar stijgen en in 2007 bedroeg dit al 1,51% – gevolgd door Antwerpen met 0,96%. De andere centrumsteden scoren in 2007 tussen 0,23% (voor Genk) en 0,92% (voor Mechelen). Het verschil met Gent is dus vrij groot. De gegevens van de Stadsmonitor (Bral et al., 2008) stellen verder dat Gent overigens niet de enige stad is met een percentage van 1%; ook Mechelen en Oostende hadden in 2003 een aandeel van ongeveer 1%, maar dat is net zoals in Antwerpen sindsdien alleen maar afgenomen. Gent blijft dus op dit gebied ‘een vreemde eend in de bijt’. Op het eerste zicht blijkt dat dit al enkele jaren zo is. Daarna zijn we gaan kijken of het wel een probleem is dat Gent procentueel meer leefloners heeft dan de andere centrumsteden. Het bestuur van het OCMW van Gent vindt van wel. De stafmedewerkers zien dit eerder als een vaststelling waarvoor ze graag een verklaring zouden hebben. We vroegen ons daarom af waarom het bestuur dit als een probleem beschouwt. In de literatuur vonden we dat de OCMW’s geacht worden een belangrijke bijdrage te leveren aan de beheersing van het armoedeprobleem. (BouverneDe Bie, 2005) “Deze opdracht wordt vaak vooral beperkt tot de uitvoering van het recht op maatschappelijke integratie (de wet op leefloon, die de vroegere bestaansminimumwet vervangt)”, zo stelt Bouverne-De Bie (2005, p. 204) verder. Ook stelt ze vast dat “de focus van de OCMW-dienstverlening ligt op tussenkomst ten aanzien van behoeftigen, gedefinieerd als een specifieke doelgroep binnen het sociaal beleid. Mensen in armoede zijn vaak verplicht een beroep te doen op het recht op maatschappelijke integratie en de hiermee verbonden voorwaarden te ondergaan.” (Bouverne-De Bie, 2005, pp. 204 – 205) Dit kan volgens ons wijzen op een indirecte associatie tussen het ontvangen van een leefloon en het leven in armoede. Dit kan een mogelijke reden zijn waarom Gent hun hoge aandeel leefloners als een probleem ervaart; veel leefloners zouden dus kunnen wijzen op ix
een relatief grote aanwezigheid van armoede – hoewel Gent zichzelf niet als een arme stad beschouwt. Deze indirecte associatie wordt enigszins bevestigd door Bral et al. (2008), want in hun rubriek over de indicator ‘gerechtigden op het leefloon’, praten zij over het feit dat “financiële armoede vooral een grootstedelijk fenomeen is”. (Bral et al., 2008, p. 240) Wij kunnen daaruit concluderen dat het aandeel leefloners een indicatie is voor de financiële armoede die in een stad aanwezig is. Bovendien is het ook zo dat er vanuit verschillende hoeken al jaren klachten zijn over het feit dat het leefloon te laag is om een menswaardig leven te leiden. (Dierckx et al., 2005; Dierckx & Van Haarlem, 2009; Cincinnato & Nicaise, 2009) “De laagste ‘wettelijke’ inkomens (uitkeringen zoals het leefloon) liggen ook nog steeds onder de armoederisicogrens, zodat wie in België een leefloon (eventueel aangevuld met een gewaarborgde gezinsbijslag) ontvangt, de facto arm kan worden genoemd volgens de EU-norm.” (Vranken & De Boyser, 2005, p. 34) Daarna hebben we nagevraagd bij Tine Seynaeve, een stafmedewerker van OCMW Gent, of hieromtrent reeds onderzoeken zijn gebeurd. Het OCMW van Gent dacht van niet en verwees ons door naar Roel Verlinden, een stafmedewerker vorming Sociaal Beleid van de VVSG. Hij kon ons hierbij echter niet verder helpen omdat hieromtrent, volgens hem, nog geen onderzoeken zijn gebeurd. We hebben er daarom voor gekozen om alle mogelijke verklaringen voor dit fenomeen te bekijken. We zijn op zoek gegaan naar gebeurde onderzoeken over verschillen in de uitvoering van de RMI-wet en de werking van het OCMW. Vooreerst vonden we dat er een grote autonomie is voor de OCMW’s. Zo hebben zij een grote
discretionaire
ruimte
wat
betreft
de
activeringsvereiste
van
de
RMI-wet.
(Raeymaeckers & Vranken, 2009) Het activeringsbeleid is “geen dwingend beleid met expliciete verplichtingen” (Hermans, 2005a, p. 4), waardoor er bij de OCMW's een grote diversiteit is in de implementatie ervan. Verder stelt Hermans (2005a) dat in België de federale voorwaarden en uitkeringen van het leefloon overal gelijk zijn; toch zijn het de lokale Raden voor Maatschappelijk Welzijn die moeten beslissen over het al dan niet uitkeren ervan. Dit wijst op een grote lokale autonomie inzake de invulling van de verschillende criteria. (Hermans, 2005a; Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken, 2008; Vansevenant, 2003) Het zijn echter niet alleen de OCMW’s die een grote discretionaire ruimte hebben; ook de maatschappelijk werkers beschikken over een grote autonomie. Als street-level bureaucraten doen zij volgens Lipsky (1980 in: Hermans, 2005a; 1980 in: Wong, 2007) niet echt wat beleidsmatig van hen wordt verwacht; zij volgen hun intuïtie, ingegeven door de context waarin ze werken. Het is volgens Vansevenant (2003, p. 54) “aan het werkveld om deze (beleidsbakens) te verbinden met de opties die lokaal vastgelegd worden in visieteksten en meerjarenplannen.” Ook dit zou mogelijks aan de basis van het probleem kunnen liggen. (Hupe & Hill, 2007; Evans & Harris, 2004; Evans, x
2010; Evans, 2011) Daarnaast hebben we ook vastgesteld dat er verschillen zijn in het budget van de afzonderlijke OCMW’s. (Agten & Asselberghs, 2009) Dit kan betekenen dat, wanneer een OCMW over minder financiële middelen beschikt, dit OCMW misschien ook minder geneigd is om leefloon uit te keren – wat een mogelijk verklarende factor kan zijn voor het probleem. Ook de structuur of organisatie van de OCMW’s zijn sterk verschillend. Er is een globale samenstelling van het OCMW vooropgesteld door het nieuwe OCMWdecreet (Juriwel, n.d.), toch zijn er grote verschillen merkbaar. (Vansevenant, 2003) Omdat er heel wat factoren zijn die mogelijks een rol spelen bij deze vraag van OCMW Gent, hebben we besloten ons op de volgende onderzoeksvraag te focussen: “Welke mogelijke verklaringen zien de OCMW’s zelf voor het verschil in het aandeel en in de evolutie van dit aandeel leefloners tussen de verschillende Vlaamse centrumsteden?” Hierbij is het onze bedoeling om een exploratief onderzoek te voeren, waarbij we de OCMW’s zelf bevragen wat zij als mogelijke verklaringen zien voor dit gegeven. De bedoeling hiervan is dat we een beter zicht krijgen op welke mogelijke verklaringen er kunnen zijn voor die verschillen, waarbij we ervoor kiezen om de verschillende factoren niet afzonderlijk verder uit te diepen. We denken dat het grondig onderzoeken van die factoren buiten het bestek van deze masterproef ligt, maar we denken dat dit wel een aanleiding kan geven voor eventuele vervolgonderzoeken die dan dieper kunnen ingaan op één van die factoren. We pretenderen echter niet dat we een antwoord kunnen formuleren op de vraag van OCMW Gent, ons onderzoek kan een aanzet zijn om tot een antwoord te komen. Aanvullend onderzoek is hierbij vereist.
xi
Structuur van de masterproef We vangen onze masterproef aan met een theoretisch kader. In het eerste hoofdstuk bekijken we de historische evolutie van het OCMW, om zo haar huidige werking beter te kunnen begrijpen. Daarnaast bekijken we ook de evolutie van de wetgeving, om zo te weten van waaruit de huidige regelgeving is gegroeid en wat er zoal aangepast is. Het tweede hoofdstuk gaat dieper in op de activering in de context van de activerende welvaartsstaat, aangezien de RMI-wet binnen deze context is ontstaan. We schetsen hierbij twee benaderingen van de Europese welvaartsstaten die zich op een as van twee extremen bevinden. Verder gaan we ook in op de ambiguïteit van het activeringsconcept, met haar verschillende ideologische wortels. We eindigen hierbij met een schets van de Belgische welvaartsstaat en de rol hierin van het OCMW. Daarna leek het ons evident om ons in het derde hoofdstuk te richten op de RMI-wet, aangezien dit de kern van onze masterproef vormt. We gaan hierbij dieper in op het ontstaan
ervan,
de
toekenningsvoorwaarden,
het
verschil
met
het
recht
op
maatschappelijke dienstverlening (RMD), verschillende veranderingen en een aantal kritieken op de RMI-wet. In het vierde hoofdstuk gaan we dieper in op mogelijke verklaringen die een antwoord kunnen bieden op onze onderzoeksvraag. Hierbij gaan we onder meer in op begeleidingsduur, autonomie en discretionaire ruimte die voortkomen uit bestaand onderzoek. Daarnaast formuleren we nog een aantal eigen hypotheses. Het empirische luik van deze masterproef komt aan bod in het vijfde hoofdstuk over de methodologie.
Daarin
beschrijven
we
ons
hele
onderzoeksproces
en
de
onderzoeksresultaten. Het zesde hoofdstuk is een discussiehoofdstuk waarin we onze onderzoeksresultaten verder interpreteren aan de hand van het theoretische kader. We proberen eveneens een antwoord te formuleren op onze onderzoeksvraag en kritisch te reflecteren op het verloop van ons onderzoek en de manier waarop we het gevoerd hebben. Daarna sluiten we af met een algemeen besluit.
xii
1
H ISTORIEK
Om de huidige werking van het OCMW goed te kunnen begrijpen, is het noodzakelijk dat we de historische evolutie ervan nader bekijken. De welzijnszorg – de zorg voor armen, zieken, behoeftigen, enzovoort – is geen fenomeen van de naoorlogse periode. Het is een zorg van alle tijden, maar de vorm is gedurende de jaren steeds veranderd, aangezien haar sociale functie evolueert en verandert naargelang het type van de samenleving. (Jacobs, 1984) De historische evolutie die de welzijnszorg – en dan in het bijzonder het OCMW – heeft doorgemaakt, willen we in dit eerste hoofdstuk schetsen. We bekijken naast de voorlopers van het OCMW, ook de context van de verzorgingsstaat, omdat dit belangrijk is om de evolutie van het OCMW en haar toegewezen opdrachten beter te kunnen begrijpen. Uiteindelijk sluiten we dit hoofdstuk af met een blik op hoe het OCMW vandaag de dag te werk gaat.
1.1
V OORLOPERS
VAN HET
OCMW
De OCMW's, zoals we die vandaag kennen, zijn het resultaat van een historische evolutie. Zo kreeg de welzijnszorg als rechtsaangelegenheid vorm in 1796 door het ontstaan van de Burgerlijke Godshuizen en de Burelen van Weldadigheid. De gemeenten hadden in deze periode een zekere vorm van vrijheid om deze voorzieningen al dan niet uit te bouwen. De Burgerlijke Godshuizen hielpen de behoeftigen die in de gasthuizen en godshuizen verbleven. De Burelen van Weldadigheid zorgden voor de onderstand, de geneeskundige hulp aan huis en voor de tijdelijk verlaten of verwaarloosde kinderen. Beide voorzieningen hadden hun eigen administratie en hun eigen opbrengsten. Door de Gemeentewet van 30 maart 1836 kreeg de 'armenzorg' voor het eerst een verplicht karakter. In elke gemeente moest een Bureel van Weldadigheid komen; deze kreeg een ruime bevoegdheid, waardoor het gemeentebestuur zich niet meer rechtstreeks mocht bemoeien met de 'armenzorg'. De gemeente moest dit bestuur wel nog de nodige middelen aanreiken. (Luyten, 2008; Raeymaeckers et al., 2009) Op 10 maart 1925 werden de Burgerlijke Godshuizen en de Burelen van Weldadigheid samengevoegd in één instelling, de Commissie van Openbare Onderstand (COO). De wettelijke opdracht van de COO’s bestond er onder andere in om de behoeftigen thuis te ondersteunen, hun ziekenverpleging te verzekeren, hulp te verlenen aan iedere persoon die zich op het grondgebied van de gemeente bevond en die, in geval van ongeval of ziekte, onmiddellijk gezondheidszorgen nodig had. Hun prioritaire opdracht was de ellende verzachten. (Vranken, 2005; Mast et al., 2009; Ghoos, 2002) In de wet werd hun opdracht als volgt geformuleerd: "Elke onderstand wordt verstrekt in de vorm en in de mate die het 1
best geschikt zijn om de behoeftige weer in staat te stellen in zijn onderhoud en in dat van zijn gezien [gezin] te voorzien." (W.O.O., art 68, §2 in: Raeymaeckers & Vranken, 2009, p. 15) Deze bepaling had twee belangrijke gevolgen. Een eerste gevolg was dat er duidelijk verwezen werd naar de arbeidsverplichting van de 'behoeftige'; de cliënt moest alles doen om in zijn eigen behoeften te voorzien. Een tweede gevolg was dat de COO's een grote mate van handelingsvrijheid kregen voor de invulling van deze opdracht. De mate waarin de cliënt een beroep kon doen op de diensten van de COO werd sterk afhankelijk van het aanbod en van de manier waarop de Commissies de situatie van de cliënt evalueerden. (Vranken, 2005; Raeymaeckers et al., 2009) Dit is nog altijd het geval in de huidige OCMW's. Luyten (2008) stelt dat er sinds de jaren ‘30 heel wat voorstellen ingediend werden om de openbare onderstand te hervormen en te vereenvoudigen. Dit resulteerde in 1965 uiteindelijk in een Wet betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. (Belgisch Staatsblad, 05.06.1965) De Wet op de openbare onderstand van 1891 werd hierdoor grondig herzien, maar de fundamenten bleven desondanks behouden, namelijk het idee van het verlenen van de hulpverlening door de gemeente waar de hulpbehoevende verblijft en van de terugbetaling door die gemeente. (Put & Van der Straete, 2000) Uiteindelijk zou het nog duren tot 1976 met de Organieke Wet, dat de COO's omgevormd worden tot de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn of OCMW’s. (Raeymaeckers et al., 2009)
1.2
IN
1.2.1
De sociale zekerheid
DE CONTEXT VAN DE VERZORGINGSSTAAT
Ondertussen is met het instellen van de sociale zekerheidswetgeving, de Westerse verzorgingsstaat tot volle ontplooiing gekomen. (Luyten, 2008) Volgens Bouverne-De Bie (2007, p. 45) is de verzorgingsstaat "een maatschappijvorm waarin de overheid niet enkel optreedt ter vrijwaring van burgerlijke en politieke rechten ('L'Etat Gendarme') doch ook actief tussenkomt in de vormgeving aan het maatschappelijk leven ('L'Etat Protecteur'), en waarbij
de
overheidstussenkomst
gericht
is
op
een
vermindering
van
de
marktafhankelijkheid." Het is pas na de periode van WO II, dat de armenzorg werd aangevuld met een uitgebouwd systeem van sociale zekerheid. (Bouverne-De Bie, 2007) Rosanvallon (1995 in: ENS Cachan, 2005 – 2006, p. 1) verwoordt deze ontwikkeling van vrijwillig afgesloten verzekeringen naar een uitgebouwd sociaal zekerheidssysteem als volgt: "L’Etat-providence s’est historiquement développé sur la base d’un système assuranciel dans lequel les garanties sociales ont été liées à la mise en place d’assurances obligatoires couvrant les principaux risques de l’existence." De sociale zekerheid werd (en wordt nog altijd) getypeerd door de globale veiligstelling van het individu. Zo stelt Luyten (2008, p. 3) het volgende: "Het individu ondervindt de gevolgen 2
van ziekte, werkloosheid en ouderdom, die hem van zijn inkomen beroven. De Sociale Zekerheid wil elk lid van de maatschappij tegen deze verarming !"# vrijwaren." De sociale zekerheid was geen gemeentelijke voorziening in tegenstelling tot de traditionele armenzorg. De toekenning en de financiering ervan werden al snel op federaal niveau geregeld.
1.2.2
Een minimuminkomen voor iedereen
Ondanks de economische vooruitgang en een uitgebouwd sociaal zekerheidssysteem, stelde men in de jaren ‘60 vast dat een betrekkelijk aantal mensen verstoken bleven van een minimaal inkomen – het zogenaamde Mattheüseffect. (De Boyser & Vranken, 2002) Op 7 augustus 1974 ontstond het afdwingbaar recht op het bestaansminimum voor (vrijwel) iedereen en werd dit recht een opdracht van de COO's. Artikel 1 definieerde dit recht als volgt: "Iedere Belg die de burgerlijke meerderjarigheid heeft bereikt, die daadwerkelijk in België verblijft en die niet over voldoende middelen beschikt noch bij machte is zich deze hetzij door eigen inspanningen hetzij op een andere manier te verwerven, recht heeft op een bestaansminimum." (Belgisch Staatsblad, 18.09.1974, art. 1 §1) Hermans (2005a) en Geldof et al. (1998 in: Raeymaeckers et al., 2009) noemen dit tevens het sluitstuk van de sociale zekerheid en het ultieme vangnet voor mensen in armoede. Dit recht op een bestaansminimum
werd
echter
niet
zomaar
toegekend
door
het
OCMW,
de
hulpbehoevende moest ook nog eens aan twee bijkomende voorwaarden voldoen: (1) de betrokkene moest blijk hebben gegeven van zijn werkbereidheid, tenzij hem dit wegens gezondheids- of billijkheidsredenen verhinderd werd, (2) de betrokkene moest reeds pogingen ondernomen hebben om zijn rechten aan te spreken op een uitkering die hij kon genieten overeenkomstig de Belgische of buitenlandse sociale wetgeving. (Belgisch Staatsblad, 18.09.1974, art. 6) De Bestaansminimumwet voorzag eveneens in een indeling in vier categorieën, wat betreft de rechthebbenden en de daarmee verbonden bedragen: (1) samenwonende echtgenoten, (2) personen die enkel samenwonen met hetzij een minderjarig ongehuwd kind, hetzij meerdere kinderen, waarvan één minderjarig ongehuwd kind, (3) alleenstaande personen en (4) elke andere persoon die met één of meerdere personen samenwoont. (Belgisch Staatsblad, 18.09.1974) De eerste twee categorieën kregen 778 euro per maand, een alleenstaande had recht op 584 euro per maand en een samenwonende op 389 euro per maand. (Hermans, 2005a)
3
1.2.3
Van COO naar OCMW
Met de verzorgingsstaat kwam er een toenemende aandacht voor het solidariteitsprincipe en dit bracht een verandering in de aard van de zorg met zich mee. Het mensenrechtenparadigma kwam bij deze verandering centraal te staan en dit zorgde voor de omslag in 1976, waar het recht op maatschappelijke dienstverlening voor iedereen centraal stond. (Bouverne-De Bie, 2007) Met de Organieke Wet van 8 juli 1976 (ook wel OCMW-wet genoemd), ging het toekennen van rechten dus nog verder dan de Bestaansminimumwet. Luyten (2008, p. 4) verwoordt het als volgt, het is "de Copernicaanse omwenteling van onderstandsrecht naar welzijnsrecht". De COO's werden omgevormd tot OCMW's en men ging niet langer uit van de taken die de COO’s toekwamen, maar van de burger als drager van rechten ten overstaan van het OCMW. (Luyten, 2008) Deze omvorming kwam tot stand doordat de COO's niet meer aangepast waren aan veranderde sociale behoeften – er was nood aan een modernisering van de armenzorg. De nadruk kwam te liggen op welzijn, in plaats van op welvaart, waardoor er meer aandacht werd besteed aan de bevordering van het psychisch en sociaal welbevinden van de mensen. De term ‘onderstand’ in de benaming van de COO's zorgde ervoor dat deze
voorzieningen
een
negatieve
bijklank
kregen, wat dan
weer
drempelverhogend werkte. In deze context werden de COO's dan ook omgevormd tot OCMW's. (Mast et al., 2006; Bouverne-De Bie, 2007) Deze omvorming kan gezien worden als een radicale wending in de geschiedenis, want de Organieke Wet zorgde voor een fundamentele hervorming van de lokale zorg, waardoor de focus niet langer louter op armen en behoeftigen kwam te liggen. (Canon, 2009) Dit bracht een aantal radicale veranderingen met zich mee. Voortaan was er sprake van een rechtendiscours in plaats van een gunstendiscours. Er werd duidelijk gesteld dat het nu een recht op dienstverlening betrof, dat gold voor elke burger in de samenleving en dat bovendien ook afdwingbaar was. (De Boyser & Vranken, 2002; Hermans, 2005a) Daarenboven werd de opdracht van het OCMW verruimd van armoedebestrijding naar de welzijnsbevordering van iedere burger. Het OCMW hoefde zich niet langer enkel en alleen te beperken tot materiële en financiële bijstand zoals voorheen het geval was. Ze kon nu ook voorzien in sociale, juridische, medische en psychologische begeleiding van cliënten, waarbij ze zowel preventief als curatief kan interveniëren (zoals beschreven in de Organieke Wet, art. 57 §1). Voornoemde artikel 57 vermeldt ook dat de onverminderde taak van het OCMW erin bestaat “aan personen en gezinnen die dienstverlening te verzekeren waartoe de gemeenschap gehouden is.” (Belgisch Staatsblad, 05.08.1976, art. 57) Zij werd eveneens verwacht deze opdracht te vervullen “volgens de meest aangepaste methoden van het maatschappelijk werk en met eerbiediging van de ideologische, 4
filosofische of godsdienstige overtuiging van de betrokkenen.” (Belgisch Staatsblad, 05.08.1976, art. 59) Niet alleen individueel maatschappelijk werk, maar ook groeps- en opbouwwerk waren mogelijke werkwijzen. De opdrachten konden uitgevoerd worden in overleg en in samenwerking met andere welzijnsdiensten en het gemeentebestuur. Tot slot hield deze OCMW-wet ook een professionalisering in van de zorg, want artikels 41 en 42 stellen dat elk OCMW nu een secretaris, een ontvanger en minstens één maatschappelijk werker in haar personeelsbestand moet hebben. (Belgisch Staatsblad, 05.08.1976; Canon, 2009; Lammertyn, 1994) De missie van het OCMW lag vervat in artikel 1 van de Organieke Wet van 1976, namelijk: “Elke persoon heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Deze heeft tot doel eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid. Er worden openbare centra voor maatschappelijk welzijn opgericht die, onder de door deze wet bepaalde voorwaarden, tot opdracht hebben deze dienstverlening te verzekeren.” (Belgisch Staatsblad, 05.08.1976, art. 1) Dit kan gezien worden als een poging om welzijn te garanderen voor iedereen. Deze nieuwe taakomschrijving was volgens Vranken (2005, p. 156) ook “het indirecte resultaat van jaren van debat, dat vooral werd aangezwengeld door de vaststelling dat een aanzienlijk deel van de bevolking niet kon delen in groeiende welvaart en aanbrekend welzijn. [...] de 'lange jaren '60' [waren dan ook] een periode van ongekende economische groei, individuele inkomenstoename, uitbreiding van de collectieve voorzieningen en verbetering van de kwaliteit ervan." Krachtens deze wet kon het OCMW ook voorzien in tewerkstelling van de hulpvrager, overeenkomstig artikel 60 §7 en artikel 61. Artikel 60 §7 luidde als volgt: “Wanneer een persoon het bewijs moet leveren, van een periode van tewerkstelling om het volledige voordeel van bepaalde sociale uitkeringen te verkrijgen of teneinde de werkervaringen van de betrokkene te bevorderen, neemt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn alle maatregelen om hem een (…) betrekking te bezorgen, in voorkomend geval verschaft het deze vorm van dienstverlening zelf door voor de bedoelde periode als werkgever op te treden.” (Belgisch Staatsblad, 05.08.1976, art. 60 §7) Artikel 61 breidde deze mogelijkheid tot het aanbieden van tewerkstelling nog uit naar tewerkstelling bij één van de partners van het OCMW, waarmee ze in het kader van deze wet een overeenkomst heeft afgesloten. Van Geertsom (in: Mariën, 2007) stelt hierbij nog dat er door de Organieke Wet een nieuwe kijk op armoede en armoedebestrijding ontstond. Hij verwoordt het als volgt: "Met hun innige verstrengeling tussen het recht op maatschappelijke dienstverlening en het recht op een menswaardig bestaan zijn ze er langzaam maar zeker in geslaagd om een nieuwe kijk op welzijn en armoede en armoedebestrijding ingang te doen vinden. Denken over armoede vertrekt nu meer en duidelijker vanuit een benadering en analyse dat armoede 5
een vorm van uitsluiting is en dat iedereen toegang moet krijgen tot de fundamentele sociale grondrechten. Recht op een menswaardig bestaan betekent recht op werk [...], recht op onderwijs, op cultuur, op energie, op een degelijke en betaalbare woning, op gezondheidszorg,... op participatie. OCMW's zijn daarmee uitgegroeid tot de motor van maatschappelijk welzijn en sociale actie op het lokale vlak." (Van Geertsom, in: Mariën, 2007, p. 9)
1.3
EN
VERDER …
Bij de ontwikkeling naar een actieve welvaartstaat, vanaf de jaren ‘90, krijgen OCMW's steeds meer de taak om hun cliënten naar de arbeidsmarkt toe te leiden. (Canon, 2009) (Cf. Hoofdstuk 2, p. 9 e.v.) Momenteel kennen we de OCMW's nog steeds; maar er zijn sinds 1976 inhoudelijk heel wat aanpassingen gebeurd. Zo werd in 2002 het bestaansminimum omgevormd naar het leefloon en werd de Wet op het recht op maatschappelijke integratie (RMI) in het leven geroepen. (Canon, 2009) Vanuit een streven naar een inclusieve maatschappij werd het recht op een minimuminkomen uitgebreid tot een recht op maatschappelijk integratie. (Mast et al., 2009) OCMW's kregen hierbij dus een nieuwe taak, namelijk maatschappelijke integratie. (Canon, 2009) Met de wet werd een integratieplicht doorgevoerd die een voorwaarde werd om rechthebbend te zijn. (De Boyser & Vranken, 2002) We zullen hier dieper op ingaan in de hoofdstukken activering (p. 9 e.v.) en RMI-wet (p. 21 e.v.). Naast RMI voorziet het OCMW ook in andere vormen van steun, bijvoorbeeld het equivalent leefloon. (Cf. 4.4.2, p. 45 e.v.) De OCMW's bieden ook aanvullende hulpverlening aan mensen die bijvoorbeeld het leefloon ontvangen. De verschillende
vormen
van
dienstverlening
zijn
echter
niet
afdwingbaar
(zoals
huurwaarborgen, premie stookoliefonds, huurtoelage); ze hangen af van de financiële mogelijkheden van het lokale beleid. (Raeymaeckers & Vranken, 2009; Bogaerts & Van Mechelen, 2008) (Cf. 4.4, p. 44 e.v.) Het OCMW heeft sinds haar ontstaan te maken gehad met een zeer brede waaier van oude en nieuwe uitdagingen. Bovendien hebben een aantal beleidsmaatregelen gezorgd voor een verzwaring van haar opdracht. Voorbeelden hiervan zijn: de explicitering van bepaalde rechten, de differentiatie en de verdere juridisering van de hulpverlening en de verplichting om het cliënteel te activeren. Het OCMW was bezig om al haar energie en tijd te investeren in het garanderen van een minimale levensstandaard voor een relatief klein gedeelte van de bevolking. Ze leverde vooral financiële steun omdat ze te weinig middelen had om zich bezig te houden met een bredere begeleiding. Het verschil met de COO's is echter wel dat de financiële steun geformaliseerd werd in een recht. (De Boyser & Vranken, 2002) Daarbij aansluitend kunnen we stellen dat de complexiteit van problemen die deel uitmaken van een situatie in armoede, een individuele integrale zorg 6
veronderstellen. Dit overstijgt echter vaak de mogelijkheden, de middelen en het tijdsperspectief die dienstverleners, zoals het OCMW, ter beschikking hebben. (De Boyser & Vranken, 2002)
1.4
H ET OCMW VANDAAG
De opdrachtverklaring van het OCMW wordt in artikel 2 van het nieuwe OCMW-decreet (Juriwel, n.d.) als volgt gedefinieerd: “De openbare centra voor maatschappelijk welzijn beogen om op het lokale niveau duurzaam bij te dragen tot het welzijn van de burgers, met behoud van de opdracht, vermeld in artikelen 1 en 57 van de organieke wet van 8 juli 1976
[…], en de andere aangelegenheden die hen door of krachtens een wet of een decreet worden opgelegd.” In artikel 3 van het nieuwe OCMW-decreet (Van Schuylenbergh, 2007; Juriwel, n.d.) wordt de opdrachtverklaring vervolgd: “De openbare centra voor maatschappelijk welzijn verzekeren een burgernabije, democratische, transparante en doelmatige uitoefening van hun bevoegdheden. Ze betrekken de inwoners zo veel mogelijk bij het beleid en zorgen voor een openheid van bestuur.” Om deze opdrachtverklaring te verwezenlijken, hebben de OCMW’s twee belangrijke kerntaken, gevat in het recht op maatschappelijke dienstverlening en het recht op maatschappelijke integratie. (Vande Lanotte et al., 2006) (Cf. 3.3, p. 26 e.v.) In onze masterproef gaan wij verder vooral in op het recht op maatschappelijke integratie.
De wetgeving, met daarbij het recht op maatschappelijke dienstverlening en het recht op maatschappelijke integratie, wordt uitgevoerd door het OCMW. Deze organisatie heeft een specifieke structuur die is vastgelegd in het nieuwe OCMW-decreet. Het OCMW wordt bestuurd door een Raad voor Maatschappelijk Welzijn, die op haar beurt een dagelijks bestuur – het Vast Bureau – kan aanstellen, evenals een aantal Bijzondere Comités. Onder haar leden, duidt de Raad tevens een voorzitter aan. (Agten & Asselberghs, 2009) We gaan hier enkel dieper in op de Raad voor Maatschappelijk Welzijn en de OCMW-voorzitter omdat die het meeste relevant zijn bij beslissingen omtrent het leefloon. De Raad voor Maatschappelijk Welzijn, volgens Luyten (2008) het belangrijkste orgaan, is de instantie die de leiding over het OCMW in handen heeft. Ze bestaat uit OCMWraadsleden,
die
verkozen
worden
door
de
Gemeenteraad
via
een
gemeenteraadsverkiezing. (Mast et al., 2009) De grootte ervan is afhankelijk van het bevolkingsaantal. (Agten & Asselberghs, 2009) In principe neemt de Raad alle beslissingen, ook die in het kader van de sociale dienstverlening en het leefloon. De OCMW-Raad regelt alles wat tot de bevoegdheid van het OCMW behoort, tenzij de wet of het decreet het anders bepaalt. (art. 51 OCMWdecreet 2008, in: Mast et al., 2009; Appels, 2008) De Raad kan tevens, bij reglement en 7
dus in beperkte mate, een deel van haar bevoegdheden overdragen aan het Vast Bureau, aan een Bijzonder Comité of aan de OCMW-secretaris. (art. 52 OCMW-decreet 2008 in: Mast et al., 2009) De OCMW-voorzitter wordt via een geheime stemming verkozen onder de OCMWraadsleden en kan overeenkomstig het Vlaamse Gemeentedecreet van 15 juli 2005, eveneens deel uitmaken van het College van Burgemeester en Schepenen (vanaf 2013 wordt dit verplicht). (Mast et al., 2009; Agten & Asselberghs, 2009; De Afdeling Maatschappelijk Welzijn van de VSGB, 2006) Hij is de leidinggevende van het OCMW. In slechts heel uitzonderlijke gevallen, zoals bij hoogdringendheid, is het hem – volgens strikte criteria – toegestaan alleen beslissingen te nemen over de toekenning van bepaalde steunvormen. (Adriaens et al., 2010)
1.5
V OORLOPIG
BESLUIT
Wanneer het uitgebouwde sociale zekerheidsstelsel van de verzorgingsstaat geen antwoord meer kon bieden op het feit dat een groot aantal mensen geen minimaal inkomen ontvingen, kreeg het OCMW in 1974 hierbij een belangrijke taak met het ontstaan van het afdwingbaar recht op een bestaansminimum dat door het OCMW moest verzekerd worden. (De Boyser & Vranken, 2002) Naast deze belangrijke taak, moest het OCMW ook instaan voor het recht op een menswaardig bestaan, dat vastgelegd werd in de OCMW-wet van 1976. In de verdere evolutie werd de verzorgingsstaat in de jaren ‘90 omgevormd tot de actieve welvaartstaat en werd in 2002 het recht op het bestaansminimum omgevormd tot RMI – wat tevens de kern is van onze masterproef. In de paragraaf over 'het OCMW vandaag', haalden we enkele bestuursorganen aan die een belangrijke taak opnemen in beslissingen omtrent het leefloon.
8
2
A CTIVERING BINNEN DE ACTIEVE WELVAARTSSTAAT
Na een schets van de historische evolutie van het OCMW in het vorige hoofdstuk, gaan we nu dieper in op de heersende tendens naar activering – aangezien ook de RMI-wet in deze context haar oorsprong vindt. Mede door veranderingen op economisch, sociaal en cultureel vlak treedt het activeringsdiscours op de voorgrond, waarbij onder invloed van het ‘niet langer bevredigende’ sociale zekerheidssysteem, ook nieuwe vormen van sociale bescherming ontstaan. De actieve welvaartsstaat komt centraal te staan, waarbij Europese welvaartsstaten zich op een as van twee extremen bevinden – namelijk de workfare- en de welfare-benadering. Verder in dit hoofdstuk, tonen wij aan dat activering een ambigu concept is met verschillende ideologische wortels. Daarna gaan we dieper in op hoe het activeringsdiscours haar intrede heeft gemaakt in de Belgische welvaartsstaat, waarbij we ook aangeven wat de rol van het OCMW hierbij is.
2.1
T IJDSCONTEXT
De Westerse landen kenden eind de 20e eeuw een periode van snelle, fundamentele en globale sociale veranderingen waarbij duurzaamheid aan het verdampen is. Deze periode wordt door Lammertyn (1999) benoemd als de ‘nieuwe sociale kwestie’. Er was toen eveneens hoge werkloosheid en een grote blijvende categorie van langdurige werklozen tengevolge van economische crisissen en processen van economische herstructurering. (Seynaeve et al., 2004) Daarnaast kwam ook de individualisering centraal te staan. Iedereen wordt regisseur van z'n eigen leven, waardoor men bewust moet kunnen omgaan met en kiezen tussen de verschillende mogelijkheden. (Fret, 1999) Fitoussi en Rosanvallon (1996 in: Lammertyn, 1999) stellen dat dit positief is omdat er een veel grotere vrijheid heerst, een veelheid aan kansen en aan mogelijkheden tot zelfontplooiing bestaat. Tegelijkertijd creëert individualisering ook risico's, omdat de vroegere vormen van sociale bescherming afzwakken of wegvallen. Mensen moeten zelf hun identiteit uitbouwen en dat is niet voor iedereen evident, aangezien men er dan ook de verantwoordelijkheid voor moet opnemen. Individualisering kan dus zorgen voor nieuwe vormen van sociale ongelijkheid waar ook nieuwe vormen van sociale bescherming voor nodig zijn. (Fitoussi & Rosanvallon, 1996 in: Lammertyn, 1999; Fitoussi & Rosanvallon, 1996 in: Hustinx & Lammertyn, 2000) Lammertyn (1999) benadrukt in zijn relaas hoe ingrijpend en hoe snel de samenleving verandert, maar De Bie (1999) stelt dat het, in het licht van het activeringsdebat, wellicht nodig is om de aandacht te richten op wat niet verandert. Zo blijven maatschappelijke ontwikkelingen mensen treffen op een ongelijke manier waardoor er individuen en 9
bevolkingsgroepen zijn die in deze ontwikkelingen gemarginaliseerd worden – het zogenaamde Mattheüseffect. Dit wordt enigszins bevestigd door het activeringsdebat omdat er wordt aangenomen dat het over mensen gaat die niet over de nodige kennis, vaardigheden en attitudes beschikken om aan de samenleving te participeren. Zo gaat men voorbij aan de mogelijkheden van de mensen en reproduceert men vormen van sociale uitsluiting en ongelijkheid. (De Bie, 1999) In het Belgische activeringsdebat speelde Rosanvallons boek ‘La nouvelle question sociale’ een belangrijke rol, doordat hij het sociale zekerheidssysteem van die tijd in vraag stelde. (Rosanvallon, 1995 in: ENS Cachan, 2005 – 2006) Het boek leverde een grote bijdrage tot de doorbraak van het idee van de transformatie van een compenserende naar een activerende verzorgingsstaat. Volgens Rosanvallon was de hamvraag niet of Europese sociale zekerheidssystemen uitsluiting passief compenseren, dan wel of ze niet te weinig bijdragen tot de reïntegratie van individuen. (Geldof, 1999) Rosanvallon vond dat een individu niet alleen recht heeft op een menswaardig bestaan, maar ook op sociale integratie, op nuttigheid in de samenleving – de zogenaamde integratierechten. (Hermans, 2005a) Volgens hem kon de verzorgingsstaat zoals die er toen uitzag, onvoldoende mogelijkheden bieden voor het oplossen van de heersende structurele problemen, omdat ze de sociale uitsluiting vergoedde en bestendigde. Ze mat zich volgens hem te vaak de functie aan van een passieve uitkeringsmachine, die enkel financieel tussenkomt wanneer het te laat is – met andere woorden een residueel stelsel. "The welfare state functions like an indemnifying machine, compensating for losses of income (unemployment, illness, retirement), taking direct responsibility for certain expenses (health), paying various allowances with means testing. But confronted with unemployment, this leads to a paradox: on the one hand, compensation keeps increasing; on the other, unsatisfied needs multiply. One wonders why it is not possible to pay workers rather than to indemnify the unemployed, to transform passive expenses into active ones. There is another paradox: through social transfers, a large part of the cost of labor serves to compensate for the partial of total exclusion from access to labor for a large part of the population." (Rosanvallon, 2000, p. 57) Ook Lammertyn (1999) is van mening dat de situatie waarin mensen zich bevinden, meer vergt dan enkel uitkeringen. Individuen worden immers beschouwd als actieve burgers en niet enkel als te redden bijstandstrekkers. Rosanvallon pleitte dan ook voor een activerende verzorgingsstaat. Een dergelijke verzorgingsstaat heroriënteert immers de uitkeringen naar een grotere sociale integratie, bijvoorbeeld door het recht op een uitkering te koppelen aan het verplicht volgen van een opleiding. (Rosanvallon, 1995 in: Bouverne-De Bie, n.d.) Deze actieve benadering van de maatschappij, hield dan ook plichten in voor zowel de sociaal uitgesloten burgers als voor de overheid zelf – zoals men ook kan zien in de sociale integratiecontracten die Onkelinx 10
invoerde in 1993. (Cf. 2.5.1, p. 18 e.v.) In zijn visie werd sociale activering dus opgevat als de realisatie van de sociale grondrechten van elke burger in de samenleving. (Hermans et al., 1999)
2.2
H ET
ACTIVERINGSDISCOURS
Desmet en Fret (1999) geven aan dat het activeringsbegrip ruim wordt ingevuld. Zo kan het gaan van bewoners activeren en mensen 'empoweren', tot zorgarbeid en activering in de sfeer van justitie, waarbij verantwoordelijkheid van het individu telkens centraal wordt gesteld. In het activeringsdebat ligt volgens De Bie (1999) ook een normaliteitsnorm besloten, namelijk de ideale marktmaatschappij. Dat is een maatschappij waarin arbeid en productie in toenemende mate een instrumentele waarde krijgen en waarin voorbijgegaan wordt aan hun intrinsieke waarde. Gedurende de laatste twee decennia is werkloosheid altijd al een belangrijke sociale kwestie geweest in Europese verzorgingsstaten. (Geldof, 1999; Heikkilä, 1999a) Eén van de redenen hiervoor is volgens Geldof (1999) het feit dat beleidsmakers in de jaren ‘80 geneigd
waren
het
werkloosheidsprobleem
te
reduceren
tot
een
kwestie
van
markttendensen. Zij zagen het als een ‘mismatch’ op de arbeidsmarkt, waarop een geschikt scholings- en vormingsbeleid een antwoord kon bieden. Het was pas in de jaren ‘90 dat beleidsmakers het structurele karakter van werkloosheid erkenden. Het werd duidelijk dat vooral de laaggeschoolden het alsmaar moeilijker hadden om een plaats te vinden
en
te
behouden
op
de
arbeidsmarkt.
Daarnaast
zorgde
de
hoge
werkloosheidsgraad voor een grote druk op het sociale zekerheidssysteem. (Geldof, 1999) De standaardoplossing die men toen voorstelde voor het merendeel van individuele en sociale problemen (zoals sociale uitsluiting, ongelijke kansen, enzovoort), was het vinden van werk. (Serrano Pascual, 2007; Heikkilä, 1999a) Het creëren van deze ‘werkmythe’ verklaart dan ook waarom de meeste strategieën in het bestrijden van sociale uitsluiting gericht zijn op het motiveren van mensen om deel uit te maken van de 'workforce' in de samenleving. Werkgelegenheid wordt beschouwd als de enige weg naar burgerschap. Binnen deze mythe wordt het sociale burgerschap, dat individuen beschermde tegen de onevenwichtige machtsbalans van de markt, getransformeerd tot een economisch burgerschap dat gebaseerd is op arbeidsmarktparticipatie. (Saint Martín, 2001 in: Serrano Pascual, 2007) Dit economisch burgerschap eist niet alleen van de arbeiders dat ze beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt indien nodig, maar het verwacht ook van hen dat ze werkbereid zijn. Dit is ook het geval in de huidige RMI-wet en OCMW-wet. Dit paradigma is dus gebaseerd op een moreel begrip van werk als een burgerlijke plicht. Hierdoor verschuift ook de betekenis van de sociale kwestie: de nadruk ligt niet langer op het garanderen van financiële ondersteuning en zekerheid aan de mensen doorheen hun 11
leven, maar komt nu eerder te liggen op het garanderen van kansen op werk. De rol van de welvaartsstaat bestaat er nu in individuen te socialiseren tot arbeiders in plaats van tot individuen op zich. (Holden, 2003 in: Serrano Pascual, 2007)
2.3
W ORKFARE
OF WELFARE ?
Nicaise (2001) situeert de actieve welvaartsstaten in Europa op een as met twee extremen, namelijk de workfare-benadering enerzijds en de welfare- of integratiebenadering anderzijds. Het hoofddoel van de workfare-benadering is om zowel de sociale uitsluiting als de bijstandsafhankelijkheid van mensen tegen te gaan. (Lødemel & Trickey, 2001; Nicaise, 2001; Barbier, 2000) (Cf. 2.4.1, p. 14 e.v.) “Personen in herintegratietrajecten worden bewust verloond beneden de armoedegrens, als een prikkel om zo snel mogelijk over te stappen naar regulier werk. Pas dan kunnen zij (door combinatie van het minimumloon en de EITC1) boven de armoedegrens uitstijgen.” (Nicaise, 2001, p. 3) Hanesch (1999) stelt dat in de bestaande sociale zekerheidssystemen in de meeste WestEuropese landen, de toekenning van een minimumuitkering gekoppeld wordt aan de vereiste dat gerechtigden beschikbaar moeten zijn voor de arbeidsmarkt. Er wordt een zogenaamde ‘work test’ uitgevoerd, waarbij de gerechtigden geregistreerd moeten zijn bij de tewerkstellingsdienst als ‘werkzoekende’ en moeten bewijzen dat ze actief op zoek zijn naar werk – bij ons is dat de voorwaarde van werkbereidheid. Verder zegt Hanesch (1999) ook dat heel wat sociale zekerheidssystemen zowel negatieve als positieve ‘prikkels’ bevatten die bedoeld zijn om uitkeringsgerechtigden aan te moedigen om te werken. Negatieve prikkels zijn dan bijvoorbeeld gedeeltelijk of volledig verlies van uitkeringen bij het weigeren van een jobaanbod of van een deelname aan een vorming. Positieve prikkels daarentegen kunnen bijvoorbeeld de vorm aannemen van een integratiecontract tussen de uitkeringsgerechtigden en de lokale agentschappen – in België zijn dat de sociale integratiecontracten. De meeste sociale zekerheidssystemen gebruiken sancties tegen diegene die falen voor de ‘work test’. Het aanvaarden van een opleidings- of tewerkstellingsprogramma kan ook worden opgelegd, voornamelijk bij bijzondere doelgroepen zoals jongeren – het GPMI in België. Op die manier kunnen programma’s voor actieve arbeidsmarktintegratie beschouwd worden als een negatieve prikkel – zoals bij ‘workfare’. (Hanesch, 1999) Lødemel en Trickey (2001) stellen dat ‘workfare’ zich onderscheidt van andere dwingende ‘welfare schemes’ door haar sterke nadruk op werk in plaats van op opleiding of andere
1
“The Earned Income Tax Credit (EITC) is a tax credit for certain people who work and have low wages. A tax credit usually means more money in your pocket. It reduces the amount of tax you owe. The EITC may also give you a refund.” (IRS, 2010, §1)
12
vormen van activering. In tegenstelling tot dwingende trainingsprogramma’s, worden bij workfare-programma’s cliënten gedwongen hun arbeidskracht aan te bieden in ruil voor een financiële bijstand vanwege de overheid. (Lødemel & Trickey, 2001) De welfare-benadering daarentegen, vertrekt volgens Nicaise (2001, p. 3 – 4) eerder van de “vaststelling dat een louter financiële aanpak van de sociale bescherming [zoals bij workfare] niet volstaat om de sociale uitsluiting tegen te gaan. Eerder dan in een afhankelijkheidscultuur, zoekt men de oorzaken van sociale uitsluiting in structurele uitsluitingsmechanismen op verschillende domeinen van het maatschappelijk leven.” Men houdt dus onder andere rekening met de dimensies van inkomen, arbeid, opleiding, enzovoort. Nicaise (2001) stelt dat men dus het recht op uitkeringen zal aanvullen met rechten op arbeidsintegratie, in plaats van de voorwaarden voor het toekennen van uitkeringen in te perken, zoals bij de workfare-benadering het geval is. Rosanvallon (1995 in: Nicaise, 2001) heeft het over een nieuw paradigma binnen de sociale bescherming. Hij vindt namelijk dat de ‘société assurantielle’ – een welvaartsstaat die voornamelijk gefundeerd is op sociale zekerheid – haar limiet heeft bereikt: de verzekerde sociale risico’s zijn immers niet willekeurig verdeeld, maar geconcentreerd bij bepaalde groepen. Tegelijkertijd is het zo dat sociale zekerheid slechts een antwoord biedt op de vraag naar inkomen en niet op de vraag naar participatie. Een integratiebenadering houdt dus voor elk individu een subjectief, afdwingbaar recht in op herintegratiediensten, zoals opleiding, begeleiding, gesubsidieerde werkervaring, enzovoort, naast het recht op een menswaardig (vervangings)inkomen. Vanuit de workfare-benadering ziet men ‘welfare’ echter te veel als een bedreiging voor de economie. Het zorgt er immers voor dat de bevolking die normaal actief is, een beroep kan doen op ‘hoge’ uitkeringen. Hierdoor krijgen diegenen die toch nog aan het werk zijn, een nog grotere last te dragen om sociale zekerheid te kunnen garanderen voor iedereen. (European Foundation, 1999 in: Veldeman, 2008)
2.4
A CTIVERING : EEN
AMBIGU CONCEPT
Binnen de Europese Unie is er geen gemeenschappelijke en eenduidige definitie van het begrip 'activering'. Activering kan worden omschreven als een ambigu concept met veel verschillende gezichten. Er liggen immers tegenstrijdige ideologische legitimeringen aan de basis ervan. (Seynaeve et al., 2004; Geldof, 1999; Tuteleers, 2007) Deze worden door Matthijssen
(in:
Tuteleers,
2007)
benoemd
als
disciplinerend,
moraliserend
en
emancipatorisch. Deze vier ideologische roots zijn: (1) activering als disciplinerende reactie op bijstandsafhankelijkheid, (2) activering uit angst voor de onderklasse, (3) activering als realisatie van sociale grondrechten, en (4) activering als onderdeel van een ruimer macroeconomisch beleid. (Seynaeve et al., 2004; Tuteleers, 2009)
13
2.4.1
Activering als disciplinerende reactie op bijstandsafhankelijkheid
Activering als disciplinerende reactie op bijstandsafhankelijkheid, wordt door Tuteleers (2007, p. 17) als volgt omschreven: “Het behelst het idee van voorstellen en maatregelen om allerlei bijstandstrekkers en werklozen te ‘(re)activeren’ gevoed vanuit de overtuiging dat ‘te genereuze sociale uitkeringen mensen afhouden van het zoeken naar een job en ze bevorderen het ontbinden van relaties’.” Murray (1984 in: Geldof, 1999) stelt dat sociale bescherming contraproductief is geworden voor zowel de samenleving als geheel, als voor de betrokken individuen. "One might argue that conventional social security systems have eroded non-institutional forms of social solidarity and induced [...] dependency". (Delruelle-Vosswinkel, 1988 in: Standing, 1990, p. 682) Murray (in: Tuteleers, 2007) stelt dat armen altijd wordt opgedrongen te leren dat ze er niet bij horen in de Amerikaanse samenleving, dat ze niet meekunnen. Hierdoor ontstaat er een afhankelijkheidscultuur die nog meer versterkt wordt door de rest van de samenleving. Hij is ervan overtuigd dat mensen een rationele afweging maken en dat ze dus bewust kiezen voor de bijstand. “Voor activering betekent dit dat mensen zich bijgevolg niet mogen nestelen in de ‘cultuur van de afhankelijkheid’ en de burgers actief zelf inspanningen moeten leveren om zich professioneel en/of sociaal te reïntegreren.” (Tuteleers, 2007, p. 17) Hij vindt dus dat de beste respons daarop bestraffing is: sociaal beleid moet eerder de stok dan de wortel hanteren. (Tuteleers, 2007) De nadruk mag dus niet langer liggen op sociale rechten, maar moet op de plichten komen te liggen – werken in ruil voor het krijgen van uitkeringen. Torfing (1999 in: Dingeldey, 2007) stelt hierbij dat er door de 'workfare'-benadering een verschuiving plaatsvond van een 'passieve uitbetaling' als onvoorwaardelijk recht met weinig plichten, naar sociale rechten die meer voorwaardelijk zijn geworden en waaraan plichten verbonden worden. Dit kan men ook terugvinden binnen de huidige RMI-wet, waarbij het toekennen van een leefloon gekoppeld wordt aan voorwaarden en plichten, zoals het tonen van werkbereidheid. Vaak was de impliciete oplossingsstrategie dus om te besparen op uitkeringen, om de toegang tot welzijn te beperken en om bijkomstige voorwaarden op te leggen. Deze benadering wordt volgens Hermans et al. (1999) vaak gelijkgesteld met ‘workfare’, want in “de disciplinerende variant wordt arbeid dan ook verplicht als tegenprestatie voor de uitkering en is de staat een ‘entreprise de moralisation’ die burgers volgens economische principes socialiseert tot gedisciplineerde arbeiders.” (Rosanvallon, 1995 in: Hermans et al., 1999, p. 153) De maatregelen binnen deze benadering van activering, zijn vaak gebaseerd op een negatief beeld over de armen. Hermans (in: Raeymaeckers et al., 2009) stelt dat armoede dan ook geïndividualiseerd wordt binnen deze visie – er wordt verwacht dat men economisch zelfstandig wordt via het verwerven van een positie op de arbeidsmarkt. Diegenen die hier niet aan kunnen of willen voldoen, worden zelf 14
verantwoordelijk gesteld voor hun situatie – met andere woorden het individueel schuldmodel, zoals Vranken (2006) het benoemt. Ook binnen de RMI-wet is het de bedoeling dat men zo snel mogelijk actief is op de reguliere arbeidsmarkt. Het individueel schuldmodel wordt hierbij volgens ons niet expliciet gebruikt.
2.4.2
Activering uit angst voor de onderklasse
Deze tweede, minder gekende, legitimering van het activeringsdiscours wordt volgens Geldof (1999) en Tuteleers (2007) gevonden in het Amerikaanse debat over de onderklasse. Centraal binnen deze theorie staat de bekommernis over het ontstaan van een permanente kloof tussen de onderklasse en de rest van de samenleving. Deze bezorgdheid kan geïnspireerd zijn door een belangstelling in de levensomstandigheden van diegene die tot de onderklasse behoren. Het kan evengoed geïnspireerd zijn door de angst van de middenklasse voor een toenemend disfunctioneren van de samenleving, want de ongewenste gevolgen van het bestaan van een onderklasse worden door de ‘mainstream’ burgers immers ervaren als een bedreiging. (Geldof, 1999; Tuteleers, 2007) Vanuit dit angstperspectief, kan een activeringsbeleid gezien worden als een middel om de kloof te dichten tussen de onderklasse en de rest van de samenleving en niet via een expliciete inkomens- of middelenherverdeling. (Geldof, 1999; Tuteleers, 2007) Deze ideologische wortel is niet zo evident te plaatsen onder de workfare- of welfarebenadering, maar we denken dat deze eerder bij workfare hoort. We denken dat dit enigszins samenhangt met de disciplinerende wortel van activering, omdat een disciplinerende en normerende reactie kan ontstaan ten aanzien van de onderklasse.
2.4.3
Activering als realisatie van sociale grondrechten
Een derde traditie van activering is gebaseerd op het geloof in de mogelijkheden van sociale grondrechten voor emancipatie. Het gaat onder meer over het recht om te werken, het recht op sociale zekerheid en op geschikte huisvesting. (Geldof, 1999) Vandaag wordt er beweerd dat, ondanks uitkeringen, de sociale grondrechten niet altijd gerealiseerd worden en dat de overheid echte inspanningen moet leveren om groepen te herintegreren die werden uitgesloten uit de samenleving. Rosanvallon heeft het hierbij dan over integratierechten. Deze rechten verplichten de overheden om een actief beleid te voeren en bepaalde dienstverlening te garanderen, wat individuen echter niet ontheft van hun verantwoordelijkheden en plichten. (Geldof, 1999; Tuteleers, 2007) Van het individu wordt nu verwacht zelf de nodige inspanningen te leveren om zijn integratie te doen slagen, in ruil voor de plichten van de ‘collectiviteit’ om de mogelijkheden te scheppen om deze integratie te kunnen verwezenlijken. Dit is volgens Hermans (2005a) het wezenlijke
15
verschil met het paternalisme en de disciplinering van de eerste ideologische wortel van activering, waarin enkel het morele individu benadrukt werd. Volgens deze benadering moet sociale activering uitkeringsgerechtigden een kans bieden (of zelfs het recht garanderen) om taken te doen die zinvol zijn voor de samenleving, niet alleen door middel van “formulas that are balanced between wages and benefits”, maar ook in de private of publieke arbeidsmarkt en in informele of zelfstandige activiteiten. (Geldof, 1999, p. 19) Een sociaal uitgeslotene moet worden ondersteund en moet kansen krijgen om terug een waardevolle plaats in de samenleving te ‘veroveren’. (Hermans, 2005a) Sociale activering, i.e. het opnieuw voorbereiden op de arbeidsmarkt, moet binnen deze context ook integratie op de arbeidsmarkt mogelijk maken, maar het mag er zich niet toe beperken. De integratie op de arbeidsmarkt moet leiden tot sociale participatie en deze functie op het micro-niveau kan dan bijgevolg niet losgekoppeld worden van die op het macro-niveau, namelijk de versterking van de sociale cohesie. (Seynaeve et al., 2004) Dit is ook het geval binnen de RMI-wet. Deze heeft immers tot doel dat men voor iedereen een menswaardig bestaan garandeert. Een plek op de arbeidsmarkt is wel belangrijk binnen de RMI-wet, maar er is ook een integrale aanpak die ruimer kijkt dan louter een professionele activering. Omwille van bovenstaande kenmerken van deze benadering, denken wij dat dit eerder te situeren is binnen de welfare-benadering. Binnen deze wortel is er namelijk een kritiek op het feit dat activering nog té veel wordt benaderd vanuit de integratie op de arbeidsmarkt, terwijl men ook oog moet hebben voor alle andere levensdomeinen. Dit staat eveneens centraal binnen de welfare-benadering.
2.4.4
Activering als onderdeel van een ruimer macro-economisch beleid
Deze visie op activering is afkomstig van de OESO, die sinds 1994 met de ‘OECD Jobs Strategy’ opnieuw de strijd tegen de hoge werkloosheid wou aangaan. (Cox, 1998) Centraal in deze benadering staat de “werkgelegenheidscreatie door een verbetering van de ‘work incentives’, door een verhoging van de arbeidsmarktflexibiliteit en door een verlaging van de arbeidskosten.” (Hermans, 2005a, p. 28) Deze visie kadert eveneens binnen het mensbeeld van de ‘homo economicus’. (Raeymaeckers et al., 2009) Hierbij wordt aangenomen dat het individu voortdurend afweegt welke handeling hem het meeste voordeel oplevert. Om ervoor te zorgen dat hij zijn bijstandsafhankelijkheid doorbreekt, zijn de nodige financiële (vooral negatieve) prikkels binnen de sociale zekerheid vereist. (Hermans, 2005a) Het verschil met ‘activering als disciplinerende reactie op bijstandsafhankelijkheid’ is dat men binnen ‘activering als onderdeel van een ruimer macro-economisch beleid’ niet spreekt over het moreel heropvoeden van werklozen en uitkeringsgerechtigden. 16
(Raeymaeckers et al., 2009; Hermans, 2005a) Dit betekent echter niet dat er hier geen elementen uit de disciplinerende invulling meer terug te vinden zijn. Zo wil men bijvoorbeeld het bedrag van de uitkeringen verminderen om mensen aan te zetten naar werk te zoeken. (Hermans, 2005a) Volgens ons is dit eveneens terug te vinden binnen de RMI-wet, aangezien men het leefloon zo laag mogelijk houdt om zo een stimulans te creëren voor het zoeken naar werk. We denken dat deze wortel zowel bij welfare als bij workfare te situeren is. Ze proberen immers oog te hebben voor het ruimere macro-economisch beleid, maar toch blijven ze gericht op het doorbreken van de bijstandsafhankelijkheid via een ‘disciplinerende’ reactie. Dit laatste wijst volgens ons dan eerder op workfare.
2.5
H ET B ELGISCHE
ACTIVERINGSBELEID
Vooral voor België, maar ook voor andere Europese lidstaten, waren de rapporten van de OESO
vernietigend
voor
de
zogenaamde
mildheid
van
het
Belgische
werkloosheidsuitkeringssysteem in de jaren ’80, waarvan “the entitlement period to benefit was virtually unrestricted.” (Geldof, 1999, p. 15) Heikkilä (1999b, p. 6) zegt dat wordt aangenomen dat “too generous welfare systems maintain the out-of-work situation, i.e. life without work produces enough material welfare for too many.” Op basis van die OESOrapporten werd uiteindelijk in de jaren ’90 een strikter schorsingsbeleid gevoerd, waardoor grote aantallen ‘abnormaal langdurig werklozen’ werden geschorst. (Geldof, 1999) Bovendien veranderde de finaliteit van de verschillende tewerkstellingsprogramma's. In plaats van het creëren van permanente tewerkstelling voor werklozen zoals in de jaren ’80, werden de jobs tijdelijk en stond het opdoen van werkervaring centraal, zodat ze makkelijker kunnen doorstromen naar de reguliere arbeidsmarkt. (Seynaeve et al., 2004) Geldof (1999) zegt dat de echte doorbraak van het activeringsdiscours in de politiek plaatsvond in 1997. Toen werden tewerkstellingsprogramma’s opengesteld voor mensen die een bestaansminimum ontvingen. Het jaar daarop, in 1998, ging men nog een stapje verder: toenmalig minister van Werk, Smet, introduceerde de zogenaamde Smet- of dienstenbanen, waarbij men een activering van de werkloosheidsvergoeding wou realiseren. Daarnaast waren er ook nog de zogenaamde doorstromingscontracten, i.e. tijdelijke tewerkstellingscontracten die bedoeld zijn om de kloof tussen werkloosheid en de reguliere arbeidsmarkt te dichten. (Geldof, 1999) Toch was activering in België niet helemaal nieuw, zoals blijkt uit de sociale integratiecontracten voor jonge bestaansminimumtrekkers – een project dat werd geïntroduceerd in 1993. (Geldof, 1999) “De nieuwigheid van deze wet was dat de bijstandsuitkering gekoppeld werd aan een contract waarin de integratie-inspanningen van de bijstandsgerechtigde geëxpliciteerd worden.” (Hermans, 2005a, p. 2) 17
2.5.1
De sociale integratiecontracten
Zoals eerder aangehaald, zagen de sociale integratiecontracten in 1993 het levenslicht als onderdeel van het Urgentieprogramma voor een meer solidaire samenleving – een initiatief van de toenmalige Minister voor Sociale Integratie, Onkelinx. Hierbij was elke bestaansminimumtrekker onder de 25 jaar verplicht een dergelijk contract te ondertekenen, waarin “op maat van de jongere de modaliteiten van de geleidelijke integratie, de inhoud van de begeleiding door het OCMW, de modaliteiten van een eventuele opleiding en tewerkstelling, enz., worden bepaald.” (Hermans et al., 1999, p. 150) Enkel omwille van gezondheids- of billijkheidsredenen kon hierop een uitzondering worden gemaakt. Wanneer het integratiecontract niet werd nageleefd, riskeerde men een schorsing van één maand en in geval van recidive kon dit drie maanden zijn. (Hermans et al., 1999) De
aanleiding
tot
het
introduceren
van
dergelijke
contracten,
was
dat
“het
bestaansminimum voor jongeren tussen 18 en 25 jaar geen aanleiding mag geven om voor de rest van hun leven op de hulpverlening aangewezen te zijn.” (Hermans et al., 1999, p. 150) Men wou dus met andere woorden het nestelgedrag van jongeren tegengaan. Deze sociale integratiecontracten werden al gauw onderwerp van het debat. De voorstanders waren ervan overtuigd dat deze contracten “nieuwe kansen boden voor de bestaansminimumgerechtigde,
wanneer
tegenover
de
rechten
van
de
bestaansminimumgerechtigde ook plichten van de gemeenschap en van het OCMW stonden.” (Hermans, 2005a, p. 3) De tegenstanders beschouwden deze contracten echter als een sterke ondermijning van zijn rechten en als een versterking van de plichten van de bestaansminimumgerechtigde. (Notredame, 1998 in: Hermans, 2005a) In 2000 ging toenmalig Minister voor Sociale Integratie, Vande Lanotte, nog een stapje verder door het invoeren van het Lenteprogramma. Het programma was een reactie op de toename van het aantal bestaansminimumtrekkers in de jaren ’90. (Hermans, 2005b) Hiermee wou hij de activeringstaak van de OCMW’s beklemtonen en bovendien had het programma volgens Hermans (2005a) een tweevoudige doelstelling. Enerzijds wilde het er voor zorgen dat minder mensen beroep moesten doen op het OCMW. Anderzijds werd door het beleidsprogramma een activerende aanpak beklemtoond ten aanzien van diegenen die toch beroep moesten doen op het OCMW. OCMW’s werden niet alleen geacht een bestaansminimum uit te keren, maar moesten nu ook de uitstroom uit het bestaansminimum gaan versnellen en een bijdrage leveren tot de integratie van bestaansminimumtrekkers op de arbeidsmarkt. Hiervoor werden nieuwe maatregelen in het leven geroepen, zoals het samenwerken met uitzendkantoren en met sociale economie, en kreeg een oude maatregel een nieuwe impuls, namelijk de sociale tewerkstelling volgens artikel 60 §7 van de OCMW-wet. (Hermans, 2005a; Hermans, 2005b) (Cf. 1.2.3, p. 4 e.v.) 18
Het is echter, net zoals in de meeste landen, moeilijk om een eenduidig en overzichtelijk activeringsbeleid te voeren. Bovendien is het niet eenvoudig om in België een gecoördineerd activeringsbeleid uit te stippelen, omwille van haar constitutionele systeem. Zo is het activeringsbeleid een federale en een regionale bevoegdheid, waarbij de verdeling van deze bevoegdheid niet altijd even duidelijk is. (Seynaeve et al., 2004)
2.5.2
De rol van het OCMW in het activeringsbeleid
OCMW’s spelen een belangrijke rol in het activeringsdiscours, ze zijn immers verantwoordelijk voor de uitvoering van de activering. Door verschillende wetswijzigingen werden zij alsmaar nauwer bij dit activeringsdiscours betrokken. Reeds van bij het begin, in 1976, zijn de OCMW’s en activering nauw op elkaar betrokken geweest – door de invoering van artikels 60 §7 en 61 in de OCMW-wet, waarbij tewerkstelling van mensen het doel was. Ook in de Bestaansminimumwet werd het ontvangen van een bestaansminimum gekoppeld aan de notie ‘werkbereidheid’. (Maeseele et al., 2008) Zo bleef lange tijd de tewerkstellingsopdracht van het OCMW beperkt tot het regelen van de sociale verzekering van cliënten. Mensen werden daardoor tijdelijk tewerkgesteld tot ze voldoende arbeidsdagen hadden om bijvoorbeeld recht te hebben op een werkloosheidsuitkering of een uitkering in het kader van de ziekte- of invaliditeitsverzekering. Om werkervaring evenwaardig te stellen aan de uitkeringsfunctie van het OCMW, werd de doelstelling in de jaren ‘90 verruimd naar het promoten van betaald werk en probeerde men zo alle wettelijke barrières weg te werken. (Seynaeve et al., 2004) Het is dus niet langer de bedoeling dat OCMW's ervoor zorgen dat cliënten louter overgaan van een bijstandsuitkering naar een werkloosheidsuitkering. Hun rol werd uitgebreid tot een reïntegratiebeleid, want activering van een uitkering houdt ook bemiddeling, begeleiding, coaching en opleiding in. (Seynaeve et al., 2004) Door de RMI-wet wordt de activeringsgedachte verder uitgediept via het recht op maatschappelijke integratie dat door de OCMW's gewaarborgd moet worden. Hierdoor kan men zeggen dat de beroepsintegratie van de rechthebbenden een wettelijke opdracht is geworden van de OCMW's. Een prioriteit hierbij zijn de jongeren onder de 25 jaar, die zelf niet in staat zijn om een zelfredzaam bestaan uit te bouwen. (Seynaeve et al., 2004) Daarnaast blijkt uit het onderzoek van Carpentier (2009) dat in België vooral de sociale tewerkstellingsmaatregel artikel 60 §7, de meest toegepaste maatregel is binnen het activeringsbeleid. Het percentage dat naar deze tewerkstellingsmaatregel wordt toegeleid, varieert volgens Carpentier (2009) bij de verschillende OCMW’s van 0 tot 50%, waarbij het gemiddelde ongeveer 13% bedraagt.
19
2.6
V OORLOPIG
BESLUIT
In dit hoofdstuk hebben wij een overzicht gegeven van het heersende activeringsdiscours binnen de actieve welvaartsstaat en hoe dit concreet vorm heeft gekregen binnen de Belgische context. Uit dit hoofdstuk kan afgeleid worden dat de actieve welvaartsstaat heel wat verschillende ladingen dekt, ondanks de groeiende Europese consensus over de noodzaak ervan. Verschillende politieke partijen vinden bijgevolg argumenten terug die passen binnen hun eigen discours, net omdat de actieve welvaartsstaat geen vastomlijnd gegeven is. (Seynaeve, 2004) Net als de actieve welvaartsstaat, is ook de notie ‘activering’ niet eenduidig te definiëren. Binnen het activeringsdiscours, zijn er verschillende ideologische wortels, die bovendien niet altijd even gemakkelijk af te lijnen zijn. Geldof (1999) geeft aan dat in de praktijk deze wortels of legitimeringen van activering eigenlijk vaak door elkaar lopen, waardoor het niet zo evident is om een bepaalde activeringsmaatregel te herleiden tot één van die vier legitimeringen. In België wil men met de actieve welvaartsstaat eerder een meer volledige participatie waarborgen in plaats van de nadruk te leggen op het al dan niet hebben van werk. Maar onder druk van Europa past België toch een strakkere aanpak toe waarbij mensen integratiecontracten moeten ondertekenen. (Seynaeve et al., 2004) Ook de RMI-wet is het gevolg van het heersende activeringsdiscours in België. In het volgende hoofdstuk gaan we dieper in op deze RMI-wet.
20
3
D E RMI- WET
Om een antwoord te kunnen formuleren op onze centrale onderzoeksvraag, achten wij het nodig om in dit hoofdstuk verder in te gaan op de RMI-wet. Deze wet is ontstaan binnen het activeringsdiscours dat wij in het vorige hoofdstuk reeds hebben geschetst. In dit hoofdstuk geven we de overgang weer van bestaansminimum naar leefloon en de belangrijkste aanpassingen hierbij. Daarna wordt de RMI-wet verder uitgediept en worden de toekenningsvoorwaarden uitgelegd waaraan iemand moet voldoen om een leefloon te kunnen ontvangen. Hierbij wordt er ook een onderscheid gemaakt tussen de verschillende vormen van maatschappelijke integratie, namelijk tewerkstelling en/of leefloon, die eventueel gekoppeld worden aan een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie. Daarna wordt in deze paragraaf de situatie van de mensen jonger dan 25 jaar weergegeven, aangezien binnen de RMI-wet heel wat aandacht besteed wordt aan deze specifieke groep. Vervolgens wordt ingegaan op verschillende veranderingen die door toedoen van de RMI-wet hebben plaatsgevonden, zoals een gevoelige stijging van het leefloonbedrag en een aanpassing van de categorieën van rechthebbenden. We vonden het ook belangrijk om kort het verschil tussen RMI en RMD te schetsen, aangezien dit in de praktijk niet altijd even duidelijk is. Tot slot gaan we in dit hoofdstuk nog dieper in op een aantal kritieken op de RMI-wet, om aan te tonen dat het na de wetswijziging niet allemaal 'rozengeur en maneschijn' is.
3.1
S ITUERING
In 2002 werd de Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie (ook wel de RMIwet genoemd) ingevoerd. Deze diende ter vervanging van de Bestaansminimumwet van 1974, omdat die volgens Vande Lanotte (n.d.) in diverse opzichten niet meer aangepast was aan de ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen die hadden plaatsgevonden. Het maatschappelijke beschermingsmodel dat louter gebaseerd was op financiële tussenkomsten was voorbijgestreefd. Dat komt door het multidimensionele karakter dat sociale uitsluiting had gekregen als gevolg van de vele maatschappelijke veranderingen. (Vande Lanotte, n.d.) Het sociaal beleid moest dus met andere woorden evolueren van voornamelijk financiële bijstand naar maatschappelijke integratie die zoveel mogelijk actieve participatie in de samenleving wil stimuleren bij de cliënten, en dit hoofdzakelijk via tewerkstelling. (Neyt, 2001; Debast, 2002) Er wordt afgestapt van een uitkeringsmodel omwille van de kritiek dat er te veel gecompenseerd werd in plaats van geïntegreerd. De financiële tussenkomst is van groot belang als laatste vangnet, maar toch moet deze gepaard gaan met een zinvolle 21
inschakeling in de gemeenschap. (Bouverne-De Bie, 2010) Binnen de nieuwe filosofie van de wet, moet het passieve uitkeringsmodel van de Bestaansminimumwet, volgens Neyt (2001, p. 2) “fundamenteel wijken voor een actief streven naar een optimaliseren van de gebruikersrechten.”
Men
spreekt
vanaf
dat
moment
ook
niet
meer
van
een
bestaansminimum, maar van een leefloon. De term ‘leefloon’ is eigenlijk programmatorisch van aard, in die zin dat ‘leef’ er op wijst dat men van die minimumuitkering moet kunnen leven en dat ‘loon’ op twee dingen wijst. “Enerzijds de tegenprestatie voor een participatie aan de gemeenschap, anderzijds het hoogste streefdoel, zijnde een traject dat leidt tot een zelfredzaam bestaan, waarbij de betrokkene beschikt over een arbeidsinkomen dat veel hoger ligt dan zijn leefloon.” (Neyt, 2001, p. 2) De RMI-wet legde het recht op maatschappelijke integratie nu wettelijk vast. Onder invloed van het toen dominante activeringsdenken en artikel 23 van de Grondwet dat stelt dat iedere persoon recht heeft op een menswaardig leven, reikt dit recht dus verder dan alleen maar loutere inkomensgarantie. (Vande Lanotte, n.d.; Cincinnato & Nicaise, 2009) Dit recht moet volgens Cincinnato & Nicaise (2009) gezien worden als een dynamisch recht. “It is feared that the mere provision of a living wage pushes people in a powerless acquiescence. Everybody, on the contrary, should be allowed to find his/her place within society, solidarily contribute to its development, and should be able to obtain a right to individual emancipation. […] The right to social integration is thus not only conceived as an individual right, but also as a goal.” (Cincinnato & Nicaise, 2009, p. 4)
3.1.1
Toekenningsvoorwaarden
Artikel 3 van de RMI-wet bepaalt de voorwaarden waaraan voldaan moet worden in het kader van de toekenning van het recht op maatschappelijke integratie. (Belgisch Staatsblad, 31.07.2002, art. 3) De voorwaarden zijn: (1) werkelijke verblijfplaats in België hebben, (2) meerderjarig zijn of hiermee gelijkgesteld zijn, (3) hetzij de Belgische nationaliteit bezitten, hetzij burger van de Europese Unie, vreemdeling ingeschreven in het bevolkingsregister,
staatloos
of
erkend
vluchteling
zijn,
(4)
ontoereikende
bestaansmiddelen hebben, noch er aanspraak op kunnen maken, noch die op een andere manier kunnen verwerven, (5) werkbereidheid tonen, tenzij dit omwille van gezondheids- of billijkheidsredenen onmogelijk is, en (6) rechten op andere uitkeringen laten gelden waarop men gerechtigd is krachtens de Belgische of buitenlandse sociale wetgeving. Wat de eerste voorwaarde betreft, wordt gezegd dat dit enigszins ruim geïnterpreteerd kan worden. Het ontvangen van het recht op maatschappelijke integratie is niet zonder meer afhankelijk van wettelijke verblijfplaats of gemeentelijke grenzen. Het is vooral geldig voor mensen die een sterke band kunnen aantonen met België. Zo komt het dat ook daklozen bijvoorbeeld aanspraak kunnen maken op dit recht. (Cincinnato & Nicaise, 2009) 22
Minderjarigen die ontvoogd zijn door een huwelijk, ongehuwde minderjarigen met één of meerdere kinderen ten laste en zwangere minderjarigen kunnen gelijkgesteld worden aan meerderjarigen en als dusdanig behandeld worden, waardoor ze ook een leefloon kunnen ontvangen. (Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, 2005) Bij de derde voorwaarde kan men volgens Cincinnato en Nicaise (2009) stellen dat het om een ruime opvatting van het begrip nationaliteit gaat, wat erop zou kunnen wijzen dat men een grote groep van mensen wil integreren in de samenleving. Volgens de auteurs blijven asielzoekers en mensen zonder papieren toch enigszins in een precaire situatie zitten. Het al dan niet hebben van toereikende bestaansmiddelen, wordt berekend door de OCMW’s. Volgens Cincinnato en Nicaise (2009) hebben de OCMW’s hierin een zekere discretionaire ruimte, doordat zowel individuele integratie als het recht op menswaardig bestaan hoog aangeschreven worden binnen de RMI-wet. Wanneer beide beginselen in het gedrang komen door te weinig middelen, wordt de betrokkene aanzien als een persoon met ontoereikende bestaansmiddelen. De werkbereidheid, de vijfde voorwaarde, moet worden aangetoond aan de hand van de capaciteiten en persoonlijke inspanningen van de betrokkene. Er moet dus rekening gehouden worden met zijn concrete situatie en achtergrond. Zijn werkbereidheid kan onder andere aangetoond worden door “een inschrijving als werkzoekende, door het persoonlijk zoeken naar regulier werk, door een positieve houding tegenover de werkaanbiedingen van het OCMW of van de arbeidsbemiddelingsdienst (VDAB of BGDA 2), de deelname aan examens of het volgen van een aanvullende opleiding, enz.” (Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, 2005, p. 10) Met deze toekenningsvoorwaarde verwijst men dus expliciet naar het activeringsdiscours waarbinnen de RMI-wet haar oorsprong heeft gehad. Tot slot wijst de laatste voorwaarde erop dat het recht op maatschappelijke integratie eerder aanzien wordt als een ultimum remedium, gezien men eerst alle andere sociale uitkeringen moet uitputten, eer men aanspraak kan maken op zijn recht op maatschappelijke integratie. (Cincinnato & Nicaise, 2009)
3.1.2
Verschillende vormen van maatschappelijke integratie
Dit recht op maatschappelijke integratie kan, zoals geformuleerd in artikel 2 van de RMIwet, verschillende vormen aannemen: “Dit recht kan […] bestaan uit een tewerkstelling en/of een leefloon, die al dan niet gepaard gaan met een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie [GPMI].” (Belgisch Staatsblad, 31.07.2002) Dit zijn de instrumenten “waarover het OCMW beschikt om de participatie en integratie van de hulpvragers te realiseren.” (Neyt, 2001, p. 2) Hierbij gaat men te werk volgens een 2
Brusselse Gewestelijke dienst voor Arbeidsbemiddeling 23
cascadesysteem, zo moet het OCMW proberen de personen die arbeidsgeschikt zijn, toe te leiden naar de arbeidsmarkt. Indien dit niet mogelijk blijkt te zijn, moet een integratieproject opgesteld worden dat leidt naar een zo hoog mogelijke zelfredzaamheid. In tussentijd ontvangt de hulpvrager ook een leefloon. (Neyt, 2001) In de wet wordt volgens Hermans (2005a) een onderscheid gemaakt tussen jongeren tussen 18 en 25 jaar en de andere gerechtigden. Volgens Vande Lanotte (n.d.) blijft het aandeel jongeren dat moet leven van een leefloon, alsmaar verder stijgen. In 2000 bedroeg dat aandeel volgens hem zo’n 25% van het totaal aantal gerechtigden. Dit is volgens Vande Lanotte (n.d.) en Neyt (2001) vrij hoog en er moet dus worden ingegrepen – vandaar de speciale aandacht in de wet voor deze jongeren die er niet in hun eentje in slagen een zelfstandig leven uit te bouwen. Voor hen wordt de nadruk sterk gelegd op integratie via tewerkstelling, om hen zo andere toekomstperspectieven te kunnen bieden. Hun recht op volwaardige tewerkstelling, zoals Vande Lanotte (n.d.) het benoemt, wordt geformaliseerd in de vorm van een arbeidscontract of een geïndividualiseerd project dat binnen afzienbare tijd moet leiden tot een arbeidsovereenkomst. (Belgisch Staatsblad, 31.07.2002, art. 6 §2) Indien nodig kan de jongere zelfs van een opleiding, een studie met een voltijds leerplan of individuele begeleiding genieten. Jongeren onder de 25 jaar beschikken nu dus over “een subjectief recht dat hen in staat stelt om te eisen dat het OCMW hen helpt bij het vinden van een eerste baan”. (Neyt, 2001, p. 3) Debast (2002) stelt echter dat het streven van het OCMW om hun cliënten te helpen integreren in de samenleving "niet [mag] verengd worden tot het louter inschakelen op de arbeidsmarkt. Eigen aan de OCMW’s is immers hun bijzondere hulpverlenings- en begeleidingstaak, die afwijkt van wat andere instanties doen die zich met het bieden van arbeid bezig houden. Integrale hulpverlening moet steeds centraal blijven staan.” (Debast, 2002, p. 45) Ook jongeren onder de 25 jaar hebben recht op een leefloon – gekoppeld aan een GPMI dat uitgaat van “de verwachtingen, de vaardigheden, de bekwaamheden en de behoeften van de betrokken persoon en van de mogelijkheden van het centrum.” (Belgisch Staatsblad, 31.07.2002, art. 11) Dit gebeurt echter niet in geval van gezondheids- en billijkheidsredenen of wanneer hij in afwachting is van een arbeidsovereenkomst. Dat project kan, afhankelijk van de behoeften van de jongere, verschillende vormen aannemen: een GPMI dat binnen een bepaalde periode leidt tot een arbeidsovereenkomst (arbeidsproject), een GPMI gericht op vorming (vormingsproject), een GPMI met betrekking tot studies met een voltijds leerplan (studieproject) en een GPMI gericht op een betere integratie in de maatschappij. (Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, 2005) Bij de andere gerechtigden, ouder dan 25 jaar, ligt volgens Hermans (2005a) de nadruk meer op het garanderen van een leefloon dan op tewerkstelling. Inkomen en arbeid worden 24
met betrekking tot het recht op maatschappelijke integratie beschouwd als de enige manieren om deze integratie te realiseren. “Hervertaald naar het rechtendiscours heeft in de RMI-wet iedereen recht op maatschappelijke integratie, maar waar jongeren hierbij ook recht hebben op werk, beperkt dit zich bij de +25-jarigen tot het recht op leefloon.” (De Federatie van Vlaamse OCMW-maatschappelijk werkers, 2002, p. 35) Of om het zoals Debast (2002, p. 43) nog wat scherper te stellen: “Het OCMW heeft het recht op maatschappelijke integratie gerealiseerd wanneer het een leefloon toekent aan een +25jarige.” Toch kan de toekenning van het leefloon, net zoals bij de jongeren onder de 25 jaar, gekoppeld worden aan een GPMI, hoewel tewerkstelling voor hen geen prioriteit is en dus geen subjectief recht is. (Debast, 2002)
3.2
V ERDERE
BELANGRIJKE VERANDERINGEN
Naast de heroriëntering naar integratie, zijn er ook nog andere veranderingen doorgevoerd via deze wet. Vooreerst werd het leefloon verhoogd met 4%. (Hermans, 2005a; Vande Lanotte, n.d.) Daarnaast bleek ook dat de wetgeving geen adequate afspiegeling meer was van de diverse gezinssamenstellingen die men in onze samenleving terug kan vinden. Daarom zag men zich genoodzaakt om de categorieën van de rechthebbenden te herzien. “De categorieën van de echtgenoten werden geïndividualiseerd, zodat de gehuwde en nietgehuwde partners op gelijke voet komen te staan. Elke echtgenoot of partner geniet dus een geïndividualiseerd recht op maatschappelijke integratie. Er werd een nieuwe categorie gecreëerd die rekening houdt met de situatie van co-ouderschap en met de situatie van alleenstaande personen die onderhoudsgeld moeten betalen voor hun kind.” (Vande Lanotte, n.d., p. 2) Door de categorie van de echtgenoten af te schaffen en de uitkering te individualiseren, vermijdt men ook de situatie dat één van de echtgenoten in de kou blijft staan wanneer de andere echtgenoot een sanctie krijgt of zijn/haar inkomen voor zichzelf houdt. (Neyt, 2001) De categorieën luiden nu als volgt: (1) personen die met één of meerdere personen samenwonen, (2) alleenstaande personen, en (3) personen die uitsluitend samenwonen met een gezin ten laste. Zo heeft de eerste categorie recht op 503,39 euro per maand, de tweede op 755,08 euro per maand en de laatste categorie op 1.006,78 euro per maand. (Courard, 2011) Verder werden ook de gebruikersrechten verstevigd gedurende de onderzoeksprocedure en de aanvraag. De gewaarborgde principes van het Handvest van de Sociaal Verzekerde van 1997 werden opgenomen in de RMI-wet, waardoor de rechten van de gebruiker “wat betreft hun informatie, de registratie en de behandeling van de aanvragen, het verhoor van de aanvragers, de motivatie van de beslissingen, de moratoire intresten en de verplichtingen van het onbevoegd OCMW” beter worden beschermd. (Vande Lanotte, n.d., 25
p. 2) Daarnaast kan de gebruiker zich laten bijstaan door iemand naar eigen keuze en krijgt hij bedenktijd wanneer er moet onderhandeld worden over het arbeidscontract of een contract inzake een GPMI. Tenslotte werd het toepassingsdomein van de wet ook uitgebreid naar vreemdelingen die ingeschreven zijn in het bevolkingsregister, opdat ook zij zich beter zouden kunnen integreren in onze samenleving. (Vande Lanotte, n.d.)
3.3
V ERSCHIL
MET
RECHT
OP
MAATSCHAPPELIJKE
DIENSTVERLENING Zoals reeds aangehaald (Cf. 1.4, p. 7 e.v.), is het recht op maatschappelijke dienstverlening één van de twee belangrijke kerntaken van het OCMW. Het RMD wordt in artikel 1 van de Organieke Wet van 1976 als volgt omschreven: “Elke persoon heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Deze heeft tot doel eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid. […] Er worden OCMW’s opgericht die, onder de door deze wet bepaalde voorwaarden, tot opdracht hebben deze dienstverlening te verzekeren.” (Belgisch Staatsblad, 05.08.1976, art. 1) Artikel 57 van de OCMW-wet stelt tevens “dat het OCMW tot taak heeft aan personen en gezinnen de dienstverlening te verzekeren waartoe de gemeenschap gehouden is”. (Belgisch Staatsblad, 05.08.1976, art. 57) OCMW’s verzekeren niet alleen curatieve hulp, doch ook preventieve hulp. Het OCMW kent ook financiële steun toe aan iemand die onvoldoende financiële middelen heeft om een menswaardig bestaan te leiden. Eerst en vooral probeert het OCMW dan andere sociale zekerheidsuitkeringen in orde te brengen (zoals pensioen en werkloosheidsuitkering). Pas wanneer dit niet lukt of onvoldoende blijkt te zijn, kent het OCMW financiële hulp toe. (Vande Lanotte et al., 2006) Het onderscheid met het recht op maatschappelijke integratie is te vinden in de autonomie die de OCMW’s hebben om een beslissing te nemen en in de aard van de hulpverlening. Bij de Organieke Wet van 1976 heeft het OCMW een veel ruimere en meer discretionaire opdracht. Zo beslissen lokale OCMW’s autonoom over welke steun verleend wordt, welke bedragen en welke criteria daarbij gehanteerd worden. Maatregelen die worden genomen, kunnen een aanvulling op of een alternatief zijn voor de verschillende vormen van minimale inkomensgaranties die door de wet voorzien zijn. (Adriaens et al., 2010) In de RMI-wet krijgen OCMW’s minder autonomie om een beslissing te nemen. De prestaties die ze moeten leveren, worden zeer concreet omschreven door de federale overheid. Zo liggen voorwaarden inzake leeftijd en nationaliteit, bedragen, wijze van aanvragen en uitbetalen, recht om gehoord te worden, enzovoort vast. Het OCMW voert een – in wezen centrale – overheidstaak uit, namelijk het garanderen van de minimumvoorziening van sociale zekerheid. Ze is dus als het ware een gedecentraliseerde dienst die een taak uitvoert van de federale overheid. (Adriaens et al., 2010) 26
3.4
K RITIEKEN
OP DE
RMI- WET
"The countries belonging to the corporatist-conservative regime3 [Belgium, Austria, France, Germany, Luxemburg] occupy an intermediate position, with high levels of social protection for the core of the working population, derived rights for other household members and a residual system of minimum income for groups that are unable to secure a position in the labour market. The role of this minimum income system is conceived as marginal and, hence, many individuals tend to fall between the cracks." (Nicaise et al., 2004, p. 8) De RMI-wet is dus van belang voor mensen die tussen de mazen van het net glippen bij het sociale zekerheidssysteem, opdat ook zij nog beroep kunnen doen op een instantie die hen een minimuminkomen kan verschaffen. Er zijn echter heel wat bedenkingen te formuleren rond de RMI-wet en deze werden al vanaf het begin geuit. Vranken et al. (2002 in: Dierckx & Van Haarlem, 2009) geven aan dat het vooral bedenkingen zijn die betrekking hebben op het niet-garanderen van de welvaartsvastheid van het bedrag (Cf. 3.4.1, p. 27 e.v.), de beperkte financiële inhaalbeweging en de geringe betrokkenheid van de doelgroep bij het tot stand komen van de nieuwe wet. In deze paragraaf worden er een aantal kritische bedenkingen weergegeven en uitgelegd. Dit wil echter niet zeggen dat de RMI-wet enkel negatieve zaken met zich meebracht, want van een louter steunbeleid (het voormalige bestaansminimum van 1974) is men meer en meer overgegaan naar het denken in termen van sociale uitsluiting en de nood aan een inclusiebeleid op alle levensdomeinen. Men gaat hierbij uit van de participatiegedachte, recht
op
maatschappelijke
integratie
en
het
scherper
stellen
van
een
aantal
gebruikersrechten, zoals het recht op informatie en het hoorrecht, waarmee een poging ondernomen werd om de zwakke positie van de cliënt te verbeteren. (Redactie, 2002) Volgens Debast et al. (2004) staan er ook nog positieve zaken in de RMI-wet, zoals de grotere nadruk op tewerkstelling en opleiding waardoor mensen sneller kunnen doorstromen naar de arbeidsmarkt, een individualisering van het recht, meer aandacht voor de rechten van de cliënten, duidelijkere procedureregels, enzovoort.
3.4.1
Krimpvrij noch welvaartsvast
Het bedrag van het leefloon is het bedrag dat volgens de overheid nodig is om in ons land rond te komen en dus een menswaardig bestaan te kunnen leiden. Jacobs (2003, p. 57) stelt echter dat het bedrag van het leefloon "veeleer gebaseerd is op overwegingen van strategisch-politieke en budgettaire aard, dan wel op feitelijke en wetenschappelijke
3
"The Continental or corporatist-conservative regime, based on the insurance principle and the male
breadwinner model, with derived rights for dependant family members and residual minimum income schemes for the non-insured [...]." (Nicaise et al., 2004, p. 1) 27
gegevens over hoeveel iemand echt minimaal nodig heeft voor een menswaardig bestaan." Bovendien is het bedrag niet welvaartsvast; waarmee men bedoelt dat het leefloon wel gekoppeld is aan de gezondheidsindex der consumptieprijzen, maar dat het minimuminkomen niet evenredig stijgt indien het gemiddelde inkomen van de bevolking stijgt. Daarom pleit Vanhauwaert (in: Dierckx & Van Haarlem, 2009) voor een verhoging van de bedragen van het leefloon tot minstens de armoedegrens want, zo wordt gesteld: "Voor de eerste keer werd op 1 juni 2009 de hoogte van de vervangingsuitkeringen gekoppeld aan de welvaartsevolutie. De laagste sociale uitkeringen – het leefloon, de sociale steun, de inkomensvervangende tegemoetkoming voor gehandicapten en de invaliditeitsuitkeringen van onregelmatige werknemers – werden […] verhoogd. Toch blijven de bedragen, ondanks die verhoging, onder de armoedegrens liggen." (Dierckx & Van Haarlem, 2009, p. 86) Dit wordt geïllustreerd in Tabel 1 die in bijlage terug te vinden is. (Cf. Bijlage 1) Daarenboven blijft het een pijnpunt dat de meest kwetsbare groepen in de kou blijven staan. Diegenen die niet of heel moeilijk te activeren zijn, hebben een specifiekere en persoonlijkere behandeling nodig die een aanpak vergt op langere termijn. (Dierckx & Van Haarlem, 2009) In dit licht stelt Debast (2005; 2008 in: Dierckx & Van Haarlem, 2009) dat de activeringsgedachte moet verruimd worden zodat het begrip maatschappelijke integratie breder kan worden ingevuld. Volgens haar zijn een periode in een afkickcentrum, vrijwilligerswerk,
arbeidszorginitiatieven,
maatschappelijk
en
persoonlijk
nuttige
activiteiten,... even waardevolle sleutels tot integratie als arbeid, hoewel ze niet opgenomen zijn in de wet.
3.4.2
Toereikendheid
Op basis van voorgaande paragraaf kunnen we stellen dat de kloof tussen het leefloon en de armoederisicodrempel aanzienlijk is. Cincinnato en Nicaise (2009) vinden dat de situatie van de leefloongerechtigden er op achteruitgegaan is. Ze stellen echter dat men er ook rekening moet mee houden dat gezinnen met kinderen eveneens terugvallen op kinderbijslag, want dit zorgt er immers voor dat de financiële middelen van het gezin verhogen, hoewel het totale bedrag toch onder de armoederisicodrempel blijft. Cincinnato en Nicaise (2009, p. 18) stellen hierbij ook het volgende: "The degree of inadequacy, however, depends on the composition of the household." Zo is de kloof tussen de armoederisicodrempel en het leefloon kleiner bij alleenstaanden en alleenstaande ouders dan bij koppels met of zonder kinderen. Hun leefloon ligt aanzienlijk onder de armoederisicodrempel. (Cincinnato & Nicaise, 2009) Het leefloon is met andere woorden geen doelmatige vorm van armoedebestrijding. Armoede is echter meer dan alleen maar financiële armoede en daarom is het leefloon, in 28
strikt financiële zin, ontoereikend om mensen over de armoededrempel te tillen. (Cf. Bijlage 1) Het leefloon kan wel gezien worden als een instrument om de armoede te verlichten, maar het is er echter geen werkelijke oplossing voor. (Cincinnato & Nicaise, 2009)
3.4.3
Behoeftigheid in categorieën
De individualiseringsfilosofie zou de inspiratiebron moeten zijn van de RMI-wet, maar bij het aanrekenen van de bestaansmiddelen is hiervan geen sprake. Het is immers niet enkel de financiële situatie van de aanvrager die telt, ook bestaansmiddelen van personen waarmee de aanvrager samenwoont, worden in sommige gevallen mee in rekening gebracht. De leefsituatie wordt in het bijstandssysteem in rekening gebracht omdat het zich in de eerste plaats op behoeftigheid richt. Er wordt dan ook rekening gehouden met personen waarmee men samenleeft omdat de behoeften van mensen daardoor kunnen verschillen. Het probleem is echter dat gezinscategorieën in de praktijk altijd twijfelgevallen en onduidelijkheden met zich zullen meebrengen, want het maatschappelijke leven is dusdanig geëvolueerd dat de sociale realiteit niet meer te vatten is in een aantal gezinscategorieën (Jacobs, 2003) Ook houdt de RMI-wet geen rekening met het feit of men één kind heeft of meerdere, terwijl iedereen weet dat het hebben van meer kinderen, meer kosten met zich meebrengt. (Debast, 2005; Debast, 2008) Hieronder wordt een voorbeeld aangehaald dat Debast (2005) gebruikt om het bizarre en onlogische karakter van de categorieën te illustreren. "Een samenwonend paar met één kind ten laste ontvangt hetzelfde leefloon als een alleenstaande ouder met één kind ten laste. Een alleenstaande man ontvangt een leefloon categorie alleenstaande en een alleenstaande vrouw met kind een leefloon categorie persoon met gezin ten laste. Ze gaan samenwonen en hebben dan samen recht op één maal een leefloon categorie persoon met gezin ten laste, met andere woorden precies even veel als wat de vrouw vroeger ontving. Een samenwonend paar met één kind, categorie persoon met gezin ten laste, gaat uiteen. De alleenstaande ouder met één kind ten laste krijgt nog altijd het hoogste leefloon, categorie persoon met gezin ten laste, de andere krijgt categorie alleenstaande. Als hij onderhoudsgeld moet betalen, krijgt hij de nieuwe specifieke hulp op grond van de organieke wet." (Debast, 2005, p. 27)
3.4.4
Administratieve last
De RMI-wet legt een grote administratieve last op de OCMW’s. Daarenboven zijn er reeds heel wat wetswijzigingen geweest waardoor de OCMW's hun leefloondossiers moesten herzien. Telkens opnieuw moeten maatschappelijk werkers de wet en de wijzigingen ervan bestuderen, informaticasystemen aanpassen en de wetswijzigingen uitleggen aan cliënten die het zelf ook niet meer begrijpen. Dit zijn allemaal zaken die het echte maatschappelijk werk 'verhinderen'. (Debast, 2005) Capelle (2003) vindt dat de RMI-wet een gemiste kans 29
is om de zaken te vereenvoudigen, terwijl de maatschappelijk werkers al jaren vragen om de administratieve taken te verminderen, zodat ze zich meer kunnen bezig houden met het 'echte' werk. Ook Vansevenant (2004) stelt dat het maatschappelijk werk dreigt uitgehold te worden door de administratieve rompslomp, omdat men bijvoorbeeld bij een eerste contact meer bezig is met documenten ondertekenen dan dat er bijvoorbeeld tijd is om een goed uitgebreid kwalitatief verkennend gesprek te voeren. Of zoals de Federatie van Vlaamse OCMW-maatschappelijk werkers (2002, p. 35) het verwoordt: “Maatschappelijk werk dreigt in het huidige wetsvoorstel versmald te worden tot een contractuele […] dienstverlening.
[De hulpvrager] krijgt allesbehalve een hulpverlener die ruimte en tijd heeft om stil te staan bij het totaalplaatje.”
3.4.5
Tewerkstellingsvereiste
Het pronkstuk van de nieuwe RMI-wet is het recht op tewerkstelling voor jongeren onder de 25 jaar als gevolg van het feit dat te veel jongeren zich in het bestaansminimum gingen nestelen. (Debast, 2005) (Cf. Hoofdstuk 3, p. 21 e.v.) De wet stelt dat het OCMW arbeidsgeschikte jongeren binnen de drie maanden aan het werk moet krijgen (via GPMI) tenzij dat omwille van gezondheids- of billijkheidsredenen niet gaat. De vraag is echter of het haalbaar is om jongeren in zo'n korte tijd klaar te stomen voor de arbeidsmarkt. Jongeren die bij het OCMW aankloppen, hebben andere problemen die eerst moeten aangepakt worden vooraleer aan werk gedacht kan worden. (Debast, 2005; Jacobs, 2003) Seynaeve et al. (2004, p. 267) verwoorden dit als volgt: "Achter hun [de jongeren] financiële
hulpvraag,
schuilen
dus
een
reeks
van
problematieken
op
diverse
levensterreinen. Door het bieden van hulp op deze terreinen kan het OCMW – al dan niet in samenwerking met andere hulpverleningsinstanties – de mogelijkheid creëren om opnieuw perspectieven op te bouwen. Hierdoor kan de jongere voldoende kapitaal opbouwen om met de nieuwe vrijheden om te gaan en uiteindelijk een plaats op de arbeidsmarkt, de nieuwe integratievorm, in te nemen." Tegelijkertijd zijn de eisen op de arbeidsmarkt groot. Zo vragen werkgevers personeel met communicatieve vaardigheden en een hoge flexibiliteit. Daarom is het van belang om in te zien dat je de vraag van de werkgevers en het aanbod van de jongeren niet zomaar op elkaar kan afstemmen op amper drie maanden tijd. (Jacobs, 2003) Bockstaele (in: Vansevenant, 2004) geeft hierbij ook aan dat die drie maanden onvoldoende zijn om te komen tot een grondige verkenning en dialoog met de cliënt. Hij pleit dan ook voor de afschaffing van de vooropgestelde termijn. Een feit is dat in heel wat situaties het financiële voordeel om aan het werk te gaan bijna verwaarloosbaar is. Hoe moet men in dergelijke situaties mensen dan motiveren om zich 30
op de arbeidsmarkt te begeven? (Jacobs, 2003) Cincinnato & Nicaise (2009) geven aan dat de stimulans om te gaan werken groter is bij alleenstaanden en eenverdieners zonder kinderen, dan bij alleenstaanden met kinderen. Een tweede vaststelling is het feit dat de overgang naar een fulltime job meer loont dan de overgang naar een parttime dienstverband. Dat is logisch, maar het is een feit dat een fulltime job voor alleenstaande ouders feitelijk onmogelijk of niet bevorderlijk is voor hun zorgplicht. Indien het voordeel van een parttime job minimaal is, kan dit leiden tot een volledige terugtrekking uit de arbeidsmarkt. (Cincinnato & Nicaise, 2009)
3.4.6
Teruggrijpen
De vraag kan gesteld worden of de OCMW’s voldoende expertise hebben om als een ‘tewerkstellingsbureau’ te functioneren en of de VDAB dan niet meer geschikt zou zijn daarvoor. Daarnaast vraagt men zich af waarom het nu wel zou lukken, aangezien vroeger tewerkstelling en maatschappelijke integratie ook centraal stonden en het toen niet lukte. Ook vroeger stonden de tewerkstelling en de maatschappelijke integratie centraal, dus waarom zou dat nu lukken terwijl dat in het verleden niet lukte? (X, 2002) Daarbij wordt de vraag gesteld of de maatschappelijk werkers wel de goede en juiste personen zijn om een professioneel oordeel te vellen over de bekwaamheid van een persoon om arbeid te verrichten. (Neyt, 2002) Vansevenant en Herman (2002) geven hierbij ook aan dat de RMI-wet teruggrijpt naar de logica van de arbeidswetgeving, en dat was net datgene waar de Bestaansminimumwet zich tegen afzette. Tegelijkertijd is de RMI-wet een product van haar tijd, namelijk van de actieve welvaartstaat. De visie op activering die bij de RMI-wet centraal staat, is volgens Vansevenant en Herman (2002) een mogelijke valkuil voor het maatschappelijk werk omdat activering hier een smalle invulling krijgt. Zo blijkt de cliënt veel minder de regisseur te zijn van zijn eigen integratie, die gereduceerd wordt tot het gedisciplineerd volgen van een uitgestippeld trajectplan richting de arbeidsmarkt. Opleiding en tewerkstelling worden hierbij zelfs voorgesteld als een bijna "heiligmakende oplossingsstrategie". (Vansevenant & Herman, 2002, p. 5) De arbeidsmarkt en tewerkstelling worden centraal geplaatst en andere levensdomeinen krijgen bijgevolg weinig aandacht en worden naar de achtergrond verdrongen. Vansevenant en Herman (2002) stellen zich hierbij de vraag wat er dan nog overblijft van 'participatief' werken wanneer cliënten worden ingepast in een directief voorgeprogrammeerd integratietraject. Het lijkt erop dat beleidsmakers meer en meer de richting inslaan van aanbodsgestuurd werken. (Vansevenant & Herman, 2002)
31
3.4.7
Niet-gebruik
Een belangrijke oorzaak van onderbescherming in België is het niet-gebruik. Zo moeten alle uitkeringen in de sociale zekerheid en sociale bijstand door de persoon in kwestie zelf aangevraagd worden, maar weinig mensen hebben daar inzicht in. Ze weten niet waar ze met hun vraag terecht kunnen en aan welke voorwaarden ze moeten voldoen om recht te hebben op een bepaalde uitkering. (Groenez, 2002; Nicaise & Groenez, 2002) Zo bevestigden Vercauteren en Daems (1995 in: Groenez, 2002), op basis van halfopen interviews met OCMW-cliënten, al dat de helft een tijd gewacht had (19% zelfs meer dan een jaar) vooraleer ze een aanvraag indienden. Sommigen kenden het OCMW zelfs niet of vonden de aanvraagprocedure te complex. Anderen waren dan weer beschaamd of vreesden voor terugvordering bij hun familieleden. Daarbij stelt men ook vast dat het nietgebruik hoger ligt bij personen die geen enkele andere uitkering ontvangen. (Groenez, 2002) Een terugkerende verklaring voor het niet-gebruik is dus het stigma dat kleeft op het ontvangen van een sociale uitkering. Kortom, personen kunnen een inkomen dat niet verworven is uit arbeid als moreel verwerpelijk beschouwen, omdat zij aannemen dat dit in de dominante cultuur als verwerpelijk wordt gezien. (Groenez, 2002) Naast de stigmatiserende drempels zijn er ook nog informatiedrempels, zoals het niet op de hoogte zijn van het bestaan van de regeling. Dit probeert men echter op te lossen door in de RMIwet een uitvoerige informatieplicht op te leggen aan de OCMW’s. Daarnaast bestaan er nog economische drempels – zo moet bijvoorbeeld de persoon tot de erkenning komen dat de eigen middelen niet toereikend zijn en dat de financiële problemen waarin men verkeert, niet op korte termijn kunnen opgelost worden zonder hulp. Als laatste zijn er ook nog de administratieve
drempels,
bijvoorbeeld
een
huiverachtige
houding
tegenover
de
procedurekant van de aanvraag samen met een gebrek aan bureaucratische vaardigheden spelen hierbij een grote rol. (Groenez, 2002; Cincinnato & Nicaise, 2009) Groenez en Nicaise (2001 in: Jacobs, 2003) tonen via wetenschappelijk onderzoek aan dat er grote gaten zijn in het vangnet. Er is heel wat niet-gebruik van uitkeringen en er is ook een fenomeen van niet-dekking. Er bestaan allerlei mechanismen in de samenleving die verhinderen dat mensen voor wie het minimuminkomen bedoeld is, er ook werkelijk gebruik van maken of kunnen maken. Groenez (2002) stelt dat een dwangmatige toepassing van de activeringsplicht zal leiden tot een stijging van de onderbescherming bij jongeren onder de 25 jaar. Dat komt enerzijds doordat jongeren hierdoor worden afgeschrikt om beroep te doen op het OCMW en anderzijds door het schorsen van hun uitkering bij het niet naleven van de verwachtingen. Toch stelt Groenez (2002) dat de RMI-wet een hefboom kan zijn tot integratie wanneer de OCMW's er ook effectief in slagen om de jongeren een aangepast traject tot maatschappelijke integratie te bieden. 32
3.4.8
Dubbele positie maatschappelijk werk
Het OCMW, met haar sociale dienst van maatschappelijk werkers, neemt een dubbele positie in tegenover cliënten. Enerzijds voert ze controlewerk uit om te kijken of iemand aan de voorwaarden voldoet – wat enige afstandelijkheid en onpartijdigheid vereist. Anderzijds moet het OCMW met de cliënt een solidaire vertrouwensrelatie opbouwen en bijstand verlenen in het hulpverleningsproces. De uitgangspunten van de RMI-wet, zoals geen minimumuitkering zonder integratie, versterken deze interne spanning. De begeleiding krijgt een grotere én een meer dwingende impact. De vraag wordt gesteld of het sturen naar een plaats op de arbeidsmarkt, de andere begeleidingsaspecten niet in de weg staat. Bovendien zorgt de RMI-wet voor een verdere juridisering in de relatie tussen de maatschappelijk werker en de cliënt. De vraag is dus in welke mate dat dit strakkere juridische
kader
van
contracten
en
verplichte
tewerkstelling
nog
een
goede
vertrouwensrelatie met de cliënt mogelijk maakt. (Jacobs, 2003; De Federatie van Vlaamse OCMW-maatschappelijk werkers, 2002)
3.4.9
Reikwijdte en benutting
Cincinnato en Nicaise (2009) stellen dat iedereen onder het recht op maatschappelijke integratie zou moeten vallen, maar toch zijn er in België enkele groepen die uitgesloten worden op basis van toekenningsvoorwaarden. De belangrijkste hiervan is volgens Cincinnato en Nicaise (2009) het nationaliteitscriterium. Belgen, burgers van de Europese Unie, immigranten en staatslozen hebben toegang tot de leefloonregelingen. Asielzoekers en migranten vallen echter niet onder deze regeling. Asielzoekers kunnen wel nog terecht in specifieke opvangcentra, maar de situatie van de migranten zonder papieren is pas echt miserabel omdat die enkel recht hebben op dringende medische hulp. Een andere problematische groep in dit licht zijn de thuis- en daklozen. Om in aanmerking te komen voor het leefloon moet de aanvrager ingeschreven zijn in het Rijksregister. Thuis- en daklozen zijn vaak niet meer ingeschreven in het gemeenteregister van hun laatste verblijfplaats, waardoor het er in de praktijk op neerkomt dat ze geen leefloon kunnen ontvangen. Van Menxel et al. (2006 in: Cincinnato & Nicaise, 2009) geven aan dat vanaf 1994 een thuis- of dakloze zonder wettelijk adres toch een aanvraag kan indienen op basis van een referentieadres. Dat is een adres waar de thuis- of dakloze zijn post of administratieve documenten kan ontvangen en dit adres wordt als equivalent beschouwd van inschrijving in het Rijksregister. Dit kan bijvoorbeeld bij een particulier persoon, een overheidsdienst zoals een OCMW of een centrum voor algemeen welzijnswerk. Desondanks blijft de toegang tot bestaansminimumregelingen voor thuis- en daklozen problematisch. Dit is deels te wijten aan het gebrek aan informatie, want thuis- en daklozen hebben niet altijd contact met overheidsdiensten of organisaties voor maatschappelijk 33
werk. Daardoor weten ze vaak niet dat de mogelijkheid van een referentieadres bestaat. Daarnaast zijn OCMW's soms weigerachtig om een referentieadres te accepteren, maar dit is volgens Cincinnato en Nicaise (2009) geen structureel probleem. (Cincinnato & Nicaise, 2009)
3.5
V OORLOPIG
BESLUIT
Zoals we in dit hoofdstuk hebben geschetst, is er met het invoeren van de RMI-wet heel wat veranderd – er werd een ommekeer gemaakt van louter financiële bijstand naar maatschappelijke integratie die actieve participatie aan het maatschappelijk leven moet stimuleren.
Hierdoor
veranderde
ook
de
inzet
van
het
OCMW.
Terwijl
het
bestaansminimum in eerste instantie fungeerde als een laatste opvangnet, wordt nu met het recht op maatschappelijke integratie van het OCMW verwacht dat ze zich actief inzet voor het realiseren van de maatschappelijke integratie van haar cliënten. (Maeseele et al., 2008) We haalden reeds aan dat de RMI-wet is ontstaan binnen het activeringsdiscours, wat wordt teruggevonden binnen de notie ‘werkbereidheid’ die hoog in het vaandel wordt gedragen en binnen de toeleiding naar tewerkstelling voor de jongeren onder de 25 jaar. We hebben in dit hoofdstuk ook uitgebreid aandacht besteed aan de kritieken op de RMIwet binnen de literatuur, omdat we willen aantonen dat met deze verandering niet alle 'problemen zijn opgelost' – zoals oorspronkelijk wel werd gedacht. Uiteraard heeft de RMIwet een aantal positieve veranderingen met zich meegebracht, maar een aantal negatieve zaken blijven zoals ze waren of komen nu pas op de voorgrond. Bovendien denken we dat het ook wel duidelijk is dat, ondanks de uitgebreide regelgeving, toch enige ruimte voor interpretatie wordt gelaten aan het OCMW wat betreft de uitvoering van de RMI-wet. Zo is het lang niet altijd duidelijk wat nu juist met concepten als ‘werkbereidheid’ of ‘gezondheids- en billijkheidsredenen’ wordt bedoeld door de wetgever. Het OCMW beschikt hierbij dus over discretionaire ruimte wat het implementeren van deze wet betreft. Hier gaan wij dieper op in, in het volgende hoofdstuk.
34
4
M OGELIJKE VERKLARINGEN
In dit hoofdstuk over mogelijke verklaringen willen we een aantal zaken aanhalen die wij tijdens onze literatuurstudie vonden of die wij zelf als mogelijke verklaring zien voor het verschil in evolutie van het aandeel leefloners. Vooreerst gaan we dieper in op hetgeen aan bod kwam in bestaande onderzoeken. Het betreft de duur van de leefloonbegeleiding en de autonomie en de discretionaire ruimte van de OCMW's. Vervolgens hebben we het over enkele eigen hypotheses zoals de structuur van het OCMW, het budget ervan en de financiële steun die OCMW's kunnen bieden naast het leefloon. Tot slot halen we de mogelijke sancties aan voor leefloners, om dan uiteindelijk te eindigen met het mogelijke beroep dat aanvragers van het leefloon kunnen instellen. Deze mogelijke verklaringen waren relevant om in de literatuur te bestuderen, aangezien we hierop onze methodologie zullen baseren en we reeds een idee willen hebben over welke verklaringen er mogelijk zijn. Onze bedoeling is om deze verklaringen te verbinden met de mogelijke verklaringen die aan bod komen tijdens onze bevraging van de respondenten.
4.1
D UUR
VAN LEEFLOONBEGELEIDING
Carpentier (2009) deed recent een onderzoek naar de duur van een leefloonbegeleiding en de factoren die daarbij een rol spelen. Zij benadrukt dat de begeleidingsduur enorm kan verschillen van OCMW tot OCMW. De gemiddelde begeleidingsduur bedraagt voor België zo’n negen maanden, waarbij 32% langer dan een jaar in begeleiding zou blijven. Daarenboven stelt ze dat naarmate men langer in begeleiding is, de kans op het verlaten van dat ondersteunende systeem afneemt. In haar onderzoek formuleerde Carpentier (2009) een aantal hypotheses omtrent de duur van de begeleiding. Zo verwachtte zij onder meer dat personen met kinderen – en dan in het bijzonder vrouwen – langer in begeleiding zullen zijn dan anderen, evenals mensen die te maken hebben gehad met een echtscheiding. Met betrekking tot de leeftijd, verwachtte zij in haar onderzoek een nonlineaire relatie. Inzake de nationaliteit van een persoon bij diens geboorte, veronderstelde zij dat personen met de Belgische nationaliteit minder lang in begeleiding zouden zijn dan personen met een niet-Belgische nationaliteit, omdat zij mogelijks meer positieve ervaringen hebben gekend en meer bekend zijn met de vereiste vaardigheden op de Belgische arbeidsmarkt dan andere nationaliteiten. Daarnaast verwachtte zij ook een effect van de socio-economische context in een stad, namelijk dat, hoe slechter de socioeconomische situatie is, hoe langer men in begeleiding zal zijn. Ook de instroom in een vorm van sociale tewerkstelling, zou volgens Carpentier (2009) een invloed kunnen hebben op de duur van de begeleiding: mensen die naar dergelijke tewerkstellingsprogramma’s worden toegeleid, zullen minder lang een leefloon ontvangen dan anderen. 35
Het ‘profiel’ van een leeflooncliënt zou hier volgens ons dus misschien een invloed op kunnen hebben. Er zijn namelijk mensen die een hoger risico lopen op het leven in armoede, waardoor zij grotere kans hebben op het afhankelijk zijn van een leefloon. Dit zou dus ook een mogelijke verklaring kunnen zijn voor het verschil in aandeel leefloners tussen de steden. In haar onderzoek, spreekt Carpentier (2009) verder ook nog over de zogenaamde ‘draaideurcliënten’, waarmee die cliënten bedoeld worden die meermaals terugkomen in begeleiding. Het zijn dus cliënten die eerder al een leefloon ontvingen en nu opnieuw een aanvraag indienen voor het ontvangen van een leefloon. Dit kan volgens ons dan ook een invloed hebben op het aantal leefloners. Wij denken dat de duur van een leefloonbegeleiding een mogelijke verklaring kan zijn voor de vastgestelde verschillen in het aandeel en in de evoluties van dit aandeel leefloners. Hoe langer een dergelijke begeleiding immers duurt of hoe meer draaideurcliënten er zijn, hoe groter het aandeel leefloners kan zijn binnen een bepaald OCMW.
4.2
H ET OCMW ALS
4.2.1
Het ene OCMW is het andere niet
AUTONOOM BESTUUR
Ondanks de vele wettelijke reglementeringen omtrent de opdracht en de organisatie van het OCMW, zijn er toch heel wat verschillen merkbaar tussen de OCMW’s in Vlaanderen. Dit komt doordat de verschillende OCMW’s het overheidsbeleid elk op hun eigen manier implementeren in de praktijk. Zo stelt Vansevenant (2003) dat de wetgeving (en in het bijzonder de RMI-wet) wel de nodige omkadering verschaft waarbinnen de OCMWhulpverlening vorm moet krijgen, maar de daarin aangegeven bakens zijn niet altijd even duidelijk. Dit laat dus heel wat ruimte voor de OCMW’s om het beleid op hun eigen manier te implementeren. De Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken (Vlabest, 2008) is echter van mening dat de OCMW’s deze autonomie ook nodig hebben, aangezien ze een gemeentelijke instelling zijn die over een eigen rechtspersoonlijkheid beschikt. Van Schuylenbergh (2003, p. 26) stelt eveneens dat het over een “aparte raad van bestuur, apart budget, beheersautonomie en organisatorische vrijheid (afgezonderd van de gemeentelijke organisatie)” beschikt. Noch de overheid, noch de provincie of het gemeentelijk bestuur mogen zich volgens Mast et al. (2006) in de plaats van het OCMW stellen. Eveneens zijn er grote lijnen vastgelegd binnen het nieuwe OCMW-decreet omtrent de organisatie en de samenstelling van het OCMW. (Juriwel, n.d.) Toch zijn er verschillen merkbaar qua structuur of organisatie van de OCMW’s. Zo heeft het OCMW van Gent een gedecentraliseerde werking met negen welzijnsbureaus, waarbij elk welzijnsbureau 36
bevoegd is voor één of meerdere wijken. Een dergelijke werking wekt het vermoeden dat het OCMW een laagdrempelige dienst is, waardoor men dichter bij de burger kan staan. (OCMW
Gent,
2008)
Er
zijn
ook
OCMW’s
die
niet
volgens
een
dergelijke
gedecentraliseerde structuur te werk gaan, waardoor de toegankelijkheid van deze OCMW's kleiner kan zijn en er minder cliënten de weg vinden naar het OCMW. Ook dit zou één van de verklaringen kunnen zijn voor het verschil in aandeel leefloners tussen de Vlaamse centrumsteden.
4.2.1.1
Lokale autonomie
Aan deze decentralisatie en lokale autonomie zijn volgens Hermans (2005a) een aantal voor- en nadelen verbonden. Een eerste voordeel is dat de OCMW’s over een operationele vrijheid beschikken wat betreft hun opdracht, doelgroepen en netwerken. (Van Schuylenbergh, 2010) Volgens Hermans (2005a) zijn zij diegene die het beste kunnen tegemoet komen aan de lokale behoeften, want zij kunnen immers beter dan de centrale overheid rekening houden met de specifieke karakteristieken van hun werkingsgebied. Hier zijn echter ook nadelen aan verbonden. Eén daarvan is dat er een risico bestaat dat hulpbehoevenden zullen migreren naar die steden of gemeenten waar zij meer hulp zullen krijgen. (Hermans, 2005a) Een tweede voordeel is dat een lokale autonomie kan leiden tot efficiëntere administratie, omdat individuele beslissingen over welbepaalde hulpvragen volgens Hermans (2005a) een grotere invloed hebben op het lokale budget. “Aangezien lokale overheden zelf verantwoordelijk zijn voor de financiering van de uitkeringen, zullen zij zich ook meer verantwoordelijk gedragen en als een goede huisvader de eigen regels zo correct mogelijk trachten toe te passen. Bovendien worden de lokale overheden op die manier geprikkeld om de uitstroom uit de sociale bijstand te versnellen.” (Hermans, 2005a, p. 13) Een nadeel hierbij is dat er een risico bestaat dat de lokale overheid zo weinig mogelijk bijstandsuitkeringen probeert toe te kennen. (Hermans, 2005a) Een derde en laatste voordeel dat we aanhalen, is het feit dat het lokale bestuur een ‘informatievoorsprong’ heeft ten aanzien van het centrale niveau. Dit komt doordat het lokale niveau veel dichter bij de hulpvragers staat, waardoor het beter “de terechte van de onterechte hulpvragen [kan] onderscheiden.” (Hermans, 2005a, p. 13) Hierbij bestaat echter wel het gevaar van stigmatiseren van hulpvragers, aangezien het de lokale overheid zelf is die een oordeel moet vellen over de hulpvraag. Volgens Hermans (2005a) heeft dit dan ook een lagere opname en een mindere effectiviteit van de sociale bijstand tot gevolg in het kader van armoedebestrijding. De Bie en Van Ewijk (2008) plaatsen echter een kanttekening bij de ruime autonomie van het OCMW. Hoewel het OCMW een afzonderlijk lokaal bestuur vormt, staat het toch niet 37
helemaal los van het gemeentebestuur. Het gemeentebestuur springt namelijk financieel bij wanneer het OCMW in het rood gaat. (Cf. 4.3.1, p. 42 e.v.) Hierdoor krijgt het gemeentebestuur dan expliciet toezicht en inspraak in de plannen en de werking van het OCMW. Volgens De Bie en Van Ewijk (2008) moet de autonomie dus met een korreltje zout genomen worden.
4.2.1.2
Opdracht van het OCMW
Het OCMW heeft een heel specifieke taak toebedeeld gekregen. (Vlabest, 2008) Denk hierbij maar aan het recht op maatschappelijke dienstverlening, dat tot de kerntaken van het OCMW behoort. In het kader van dit recht op maatschappelijke dienstverlening is er door de wetgever gekozen voor een model met een grote mate van lokale autonomie, want het OCMW mag hierbij zelf de voorwaarden en de vorm van de hulpverlening bepalen en draagt er eveneens ook de volledige financiële last voor. (Cf. 3.3, p. 26 e.v.) Ook binnen de RMI-wet is er ruimte voor autonomie voor de OCMW’s – maar in mindere mate dan bij de RMD. Bij de toekenningsvoorwaarden van het leefloon is er interpretatie mogelijk. Zo is het aan de OCMW’s zelf om te bepalen of iemand al dan niet over voldoende bestaansmiddelen beschikt. Bij het berekenen ervan, wordt rekening gehouden met alle middelen waarover de hulpvrager (en eventueel diens partner) beschikt. De OCMW’s beschikken echter over enige vrijheid bij het bepalen welke middelen men al dan niet in rekening neemt. (Cincinnato & Nicaise, 2009; Jacobs, 2003) Daarnaast is er ook ruimte voor interpretatie wat betreft de toekenningsvoorwaarde van ‘werkbereidheid’. Dit begrip wordt, net als ‘billijkheidsredenen’, weinig concreet uitgelegd binnen de bestaande wetgeving. Het is dus aan de OCMW’s zelf om er een eigen concrete invulling aan te geven. (Hermans, 2005a; Put et al., 2001) Dit kan ook gevolgen hebben voor de toekenning van het leefloon, aangezien het tonen van werkbereidheid één van de toekenningsvoorwaarden van het leefloon is. Bij bepaalde OCMW’s is het voldoende dat de cliënt zich inschrijft bij de VDAB, bij andere OCMW’s moet hij sollicitatiebrieven binnenbrengen of een eerste gesprek hebben met de arbeidstrajectbegeleider. Dit kan voor een soepeler of net strikter toekenningsbeleid zorgen bij de verschillende OCMW’s. Bij nog andere OCMW’s wordt de nadruk sterk gelegd op de werkbereidheid, waarmee voorbijgegaan wordt aan de hulpvraag en de bredere problematiek die de cliënt uiteindelijk de stap deden zetten naar het OCMW. (Vansevenant, 2004) Verder is het wettelijk vastgelegd aan wie men hoeveel leefloon moet uitkeren. Hoeveel aanvullende steun er bij het leefloon nog uitgekeerd kan worden, is echter niet expliciet opgenomen in die wetgeving. Hierdoor krijgt het OCMW de ruimte om zichzelf regels op te leggen inzake deze aanvullende financiële steun. Dergelijke interne regels worden door Luyten (2008) ‘metaregelingen’ genoemd, dit zijn regels over hoe de hulpverlening, in casu 38
aanvullende financiële steun, in specifieke gevallen moet worden toegekend. “De interne regels komen de gelijke behandeling van de cliënten binnen één OCMW ongetwijfeld ten goede. Maar tegelijkertijd zien we dat er tussen de OCMW’s enorme verschillen optreden.” (Luyten, 2008, p. 12)
4.2.1.3
Het activeringsbeleid
Het activeringsbeleid is volgens Hermans (2005a) geen dwingend beleid met expliciete verplichtingen. Hierdoor ontstaat er heel wat beleidsruimte voor de OCMW’s, dit zorgt voor implementatieverschillen in de manier waarop cliënten geactiveerd worden. Hermans (2005b, p. 183) stelt dat de activeringsmaatregelen voor heel België wel identiek zijn, maar dat het aan het OCMW zelf is om te beslissen over “de doelgroep van de sociale tewerkstelling, het testen van de werkbereidheid en de invulling van het GPMI.” Volgens Hermans (2005b) brengt dit dan ook een aantal gevolgen met zich mee. Enerzijds positieve gevolgen, omdat het activeren van leefloners zo gevrijwaard blijft van diverse sturingsinstrumenten uit het managerialisme. Anderzijds zijn er ook negatieve gevolgen, omdat er door een dergelijke decentralisatie van het activeringsbeleid aanzienlijke verschillen zijn tussen de verschillende OCMW’s – zoals we eerder al aangehaald hebben. Verder stelt Hermans (2005a) ook nog dat er in België vanuit het beleid eigenlijk weinig aandacht wordt geschonken aan de verschillen en de gelijkenissen in de uitvoering van de RMI-wet en de mate van activering door de OCMW’s. Hij stelt vast dat de federale voorwaarden en uitkeringen van het leefloon overal in België gelijk zijn, maar toch zijn het in principe de Raden voor Maatschappelijk Welzijn van de OCMW’s die moeten beslissen over het al dan niet uitkeren van het leefloon. (Hermans, 2005a) Ook het onderzoek van Sannen et al. (2000) toont aan dat er een grote diversiteit is wat betreft de implementatie van het activeringsbeleid in de OCMW’s. Zo is er een verschil wat betreft de genomen maatregelen, de interne organisatie en de samenwerking met externe organisatie. Dit komt volgens Sannen et al. (2000) doordat de overheid wel een brede waaier aan activeringsmogelijkheden vooropstelt, maar het OCMW blijft uiteindelijk wel diegene die een keuze maakt met betrekking tot welk instrumentarium ze werkelijk zal inzetten voor arbeidsmarktactivering. Hierdoor ontstaan er dus grote verschillen tussen de OCMW’s.
4.2.2
Discretionaire ruimte van de OCMW-maatschappelijk werkers
Naast verwijzingen in de literatuur naar de autonomie waarover de OCMW’s beschikken, hebben we diverse verwijzingen gevonden naar het feit dat ook de maatschappelijk werkers zelf een grote discretionaire ruimte hebben bij het uitvoeren van de heersende regelgeving met betrekking tot het recht op maatschappelijke integratie. Zoals reeds 39
aangehaald, stelt Vansevenant (2003) dat de RMI-wet wel de grote lijnen uitzet over hoe de OCMW-hulpverlening er moet uitzien, maar het zijn nog altijd de OCMW’s zelf en vooral de maatschappelijk werkers in het OCMW, die deze hulpverlening concreet vorm geven in de praktijk. Hierna gaan we dieper in op wat discretionaire ruimte precies is.
4.2.2.1
Discretionaire ruimte
Het concept ‘discretionaire ruimte’ of vrije handelingsruimte, vindt haar oorsprong in het werk van Lispky (1980 in: Evans, 2010) over street-level bureaucratieën. Binnen publieke diensten, zoals het onderwijs, politie, welzijnszorg enzovoort, onderscheidt hij street-level bureaucraten, zoals sociaal werkers, die hij als volgt definieert: “public service workers who interact directly with citizens in the course of their job, and who have substantial discretion in the execution of their work are called street-level bureaucrats.” (Lipsky, 1980 in: Hermans, 2005a, p. 73) Een belangrijk element hierbij is het feit dat het om mensen gaat die in direct contact staan met hun cliënten, waardoor ze invloed op hen kunnen uitoefenen. Daarnaast heeft hij het ook over de discretionaire ruimte waarover ze beschikken in het uitoefenen van hun job. (Hermans, 2005a) Lipsky (1980 in: Wong, 2007) stelt dat street-level bureaucraten deze discretionaire ruimte nodig hebben om ad hoc beslissingen te kunnen nemen en beleidsveranderingen te kunnen doorvoeren. Discretionaire ruimte en interpretatie zijn een gevolg van de aard van de job en street-level bureaucraten veranderen het beleid om zo hun job te kunnen uitoefenen en hun programma’s te laten voortbestaan. (Wong, 2007) Een dergelijke aanpassing van het beleid op de werkvloer, is volgens Theodoulou en Kofinis (2004 in: Wong, 2007, p. 8) het gevolg van het feit dat “policies do not act in static environments and exercising discretion to meet the changing political and administrative environments is necessary to sustain long-term effectiveness.” Ook Hupe en Hill (2007) bevestigen dat het gebruiken van discretionaire ruimte onvermijdelijk is en dus altijd bestaat. Zij stellen dat regels en discretionaire ruimte onvermijdelijk met elkaar verbonden zijn: wanneer de regels de plichten en verplichtingen specificeren, geeft discretionaire ruimte net de vrije ruimte om te handelen aan de frontliniewerkers. Regels laten immers altijd ruimte voor interpretatie en naarmate het aantal regels alsmaar verder toeneemt, worden de street-level bureaucraten gedwongen om keuzes te maken – om hun discretionaire ruimte te benutten. (Hupe & Hill, 2007; Evans & Harris, 2004; Evans, 2011) Bovendien spreekt Lipsky (1980 in: Wong, 2007) over de moeilijke werkomstandigheden waarin de street-level bureaucraten moeten werken, waardoor ze zich in een dualiteit bevinden tussen het aansluiten op en beantwoorden aan de behoeften van de cliënt, en het
ervoor
zorgen
dat
de
vooropgestelde
beleidslijnen
op
de
juiste
manier
geïmplementeerd worden. Die moeilijke werkomstandigheden zorgen er volgens Lipsky 40
(1980 in: Hermans, 2005a) voor dat het implementatieproces van het beleid in de praktijk bemoeilijkt wordt. Hierdoor moeten de street-level bureaucraten de beleidsdoelen herdefiniëren en de vraag naar hun diensten inperken. Op die manier worden ook zij dus beleidsmakers. (Yates, 1982) Bovendien gaat, volgens Yates (1982), dit hele proces van beleid maken en het gebruiken van de discretionaire ruimte niet zonder slag of stoot. Er heerst volgens hem een voortdurende strijd tussen het verlangen naar autonomie van de street-level bureaucraat en het verlangen naar controle en beheersing van de supervisoren. Niet alle auteurs hebben echter dezelfde visie zoals de traditionele studies over street-level bureaucratie. Nielsen (2006) stelt dat die traditionele studies over discretionaire ruimte het gedrag van een street-level bureaucraat als een soort van zelfverdediging beschouwen, als een manier om de negatieve aspecten van zijn job – zoals schaarse middelen en onduidelijke of tegengestelde richtlijnen – te minimaliseren en dus zijn frustraties te verminderen. Nielsen (2006) toont echter in zijn onderzoek aan dat men het gedrag van een street-level bureaucraat ook deels kan beschouwen als ingegeven vanuit een positieve motivering – als een manier om zoveel mogelijk voldoening uit zijn job te halen – en dat men discretionaire ruimte dus ruimer moet bekijken dan enkel ingegeven vanuit negatieve elementen binnen de werkomstandigheden.
4.2.2.2
Discretionaire ruimte in het OCMW
Zoals eerder aangehaald, beschikken de OCMW’s over enige ruimte voor interpretatie wat betreft de bestaande regelgeving en zijn er onderlinge verschillen in de implementatie ervan. (Raeymaeckers, 2007; Raeymaeckers, 2009) Het is echter niet alleen het OCMW als geheel dat over vrije handelingsruimte beschikt, ook de maatschappelijk werkers en de hoofdmaatschappelijk werkers
beschikken over discretionaire ruimte. Zoals eerder
aangehaald, is er nogal wat vrijheid wat betreft het interpreteren van de notie ‘werkbereidheid’ en het zijn nu net deze actoren in het OCMW die een evaluatie moeten maken van de cliënt op basis van deze activeringsvereiste. (Raeymaeckers & Vranken, 2009) Bovendien beschikken jongeren onder de 25 jaar over een (niet afdwingbaar) recht op een GPMI in het kader van de RMI-wet; personen die ouder zijn dan 25 jaar, hebben dit recht echter niet. Voor laatstgenoemden, kan er wel een dergelijk contract worden opgemaakt – daar zijn de OCMW’s vrij in. (Maeseele et al., 2008) (Cf. 3.1.2, p. 23 e.v.) Carpentier (2009) zegt dat een dergelijk contract kan opgemaakt worden op vraag van de cliënt of de sociaal werker. Dus ook hier is er discretionaire ruimte aanwezig voor de maatschappelijk werker. Ook Hermans (2005a) concludeert in zijn onderzoek dat er met betrekking tot de RMI-wet en de activeringsmaatregelen, heel wat onduidelijkheden zijn, waardoor er discretionaire 41
ruimte ontstaat voor de primaire uitvoerders van die wetgeving – de frontliniewerkers of maatschappelijk werkers in het OCMW. Volgens van der Veen et al. (1997 in: Hermans, 2005a) is er altijd wel sprake van enige discretionaire ruimte tussen de abstracte regelgeving en de concrete praktijksituatie. De doelen van het activeringsbeleid zijn vaag omschreven en zijn soms ook tegengesteld aan elkaar. Tot slot worden bepaalde noties zoals ‘werkbereidheid’ en ‘billijkheidsredenen’ heel vaag omschreven, waardoor de concrete werkpraktijk die nog verder moet concretiseren. (Hermans, 2005a)
4.3
H ET OCMW EN
HAAR BUDGET
Binnen het OCMW is het de Raad voor Maatschappelijk Welzijn die het budget bepaalt en het ter goedkeuring voorlegt aan de gemeenteraad. Dit budget bestaat enerzijds uit een beleidsnota, waarin het beleid wordt beschreven dat het OCMW zal voeren gedurende het komende financiële jaar en “omvat een toelichting omtrent de financiële toestand van het OCMW en verwoordt de aansluiting bij de financiële nota”. (Agten & Asselberghs, 2009, p. 115) Anderzijds bestaat het uit een financiële nota, dat een financieel plan omvat omtrent de exploitatie, de geldstromen en het investeringsbudget van het OCMW. (Agten & Asselberghs, 2009) Er wordt in de subsidieregeling van de RMI-wet een onderscheid gemaakt tussen leefloon, tewerkstelling en personeelskosten. Verhoogde subsidies kunnen hierbij nog aanvullend toegekend worden aan het OCMW. (Barbé et al., 2008) Hierbij gaan we enkel in op de subsidieregeling van het leefloon, omdat dit de kern van onze masterproef is.
4.3.1
Onvoldoende middelen
Tussen de gemeente en het OCMW bestaat er een complexe relatie omdat beiden op hetzelfde terrein initiatieven ontwikkelen. Langs de ene kant heb je de OCMW's die via artikel 1 en 2 van de OCMW-wet (Cf. 1.2.3, p. 4 e.v.) een menswaardig bestaan moeten garanderen voor iedereen; langs de andere kant heb je ook de gemeente die initiatieven kan nemen op het vlak van het sociaal beleid, afhankelijk van de noden van haar inwoners. Beiden zijn dus nauw met elkaar verbonden en verweven. (Thys, 2006; Van Schuylenbergh, 2006) Wanneer de OCMW's niet over voldoende middelen beschikken om de uitgaven te dekken die nodig zijn voor het vervullen van hun opdracht, wordt het verschil ook bijgepast door de gemeente. (Agten & Asselberghs, 2009) In de OCMW-wet art. 106 wordt het volgende vermeld: "Deze gemeentelijke bijdrage wordt in de uitgaven van de gemeentebegroting ingeschreven. Maandelijks wordt minstens een twaalfde van de bijdrage aan het centrum betaald. De Vlaamse regering bepaalt hoe deze bijdrage geraamd en berekend wordt." (Leroy, 2006, p. 23 – 24) Met andere woorden, de gemeente is een belangrijke financier van het OCMW. (Luyten, 2007) 42
Debast gaf in 2006 aan dat OCMW's gemiddeld voor 44,2% zelf instaan voor hun inkomsten en dat 48,4% van hun middelen uit overheidsbijdragen komt. Hun eigen inkomsten, i.e. hun omzet, komen uit allerlei geleverde diensten zoals maaltijdbedeling, thuisverzorging, schoonmaakdienst, bijdragen van bewoners van de OCMW-instellingen in de verblijfkosten, enzovoort. Daarnaast komt een deel van de eigen inkomsten uit het beheer van het eigen patrimonium zoals bijvoorbeeld huurgelden. De federale en de Vlaamse overheid komen ook tussen en dit voor gemiddeld 48,4% via bijvoorbeeld terugbetaling inzake leefloon en subsidies aan welzijnsvoorzieningen vanwege de Vlaamse Gemeenschap. (Debast, 2006)
4.3.2
Leefloon
Het OCMW krijgt voor een toegekend leefloon ongeveer 50% terugbetaald van de federale overheid. (Agten & Asselberghs, 2009; VVSG, 2005) De toelage die de staat betaalt, is afhankelijk van het aantal gerechtigden dat het OCMW ten laste heeft. Hierdoor kan die staatstoelage verschillen van OCMW tot OCMW. (Barbé et al., 2008; Agten & Asselberghs, 2009) Voor personen jonger dan 25 jaar die een GPMI hebben afgesloten, wordt de toelage van 50, 60 en 65% vermeerderd met 10% gedurende de looptijd van het GPMI. Dit gebeurt echter slechts op voorwaarde dat het toegekende leefloon teruggevorderd wordt bij de onderhoudsplichtigen. Het OCMW kan hiervan afzien, indien de beslissing voldoende gemotiveerd wordt. (Barbé et al., 2008; VVSG, 2005) De overheid zal die 10% extra rechtstreeks toekennen wanneer het aanvraagformulier wordt ingediend voor subsidies. Het OCMW moet dan tijdens een eventuele inspectie kunnen aantonen dat ze de onderhoudsplichtigen hebben onderworpen aan een sociaal onderzoek. (Barbé et al., 2008)
4.3.3
Andere verhoogde toelagen
Het OCMW krijgt het leefloon 100% terugbetaald tijdens een periode van maximum twee jaar, als die wordt toegekend aan een rechthebbende die zijn hoedanigheid van dakloze verliest. Het gaat hier niet alleen om daklozen, maar ook om personen die verbleven in bijvoorbeeld een weekendverblijf omdat ze niet in staat waren om over een andere woongelegenheid te beschikken en die dit verblijf effectief verlaten om in een woonst te trekken die hun hoofdverblijfplaats wordt. (Barbé et al., 2008) Daarnaast wordt het bedrag van het leefloon ook volledig terugbetaald wanneer het een leefloon betreft dat wordt toegekend aan een rechthebbende ingeschreven in het vreemdelingenregister. Dit gebeurt tot op de dag dat hij wordt ingeschreven in het bevolkingsregister, met een maximumperiode van vijf jaar. (Barbé et al., 2008; Agten & Asselberghs, 2009) 70% wordt 43
terugbetaald gedurende zes maanden wanneer de persoon in het kader van GPMI onder bepaalde voorwaarden een opleiding volgt of een werkervaring opdoet van minimum tien uren per week, met een maximum van twintig uren per week. (Barbé et al., 2008) Daarnaast kan het OCMW ook als werkgever optreden in het kader van de OCMW-wet namelijk artikel 60 §7. (Cf. 1.2.3, p. 4 e.v.) Indien dit een voltijdse tewerkstelling betreft, is de toelage gelijk aan het bedrag van het leefloon dat toegekend wordt aan een eenoudergezin met kinderen ten laste, namelijk 1.006,78 euro per maand. (Barbé et al., 2008)
Het budget van het OCMW kan volgens ons een invloed hebben op het aantal leefloners omdat de afzonderlijke OCMW’s wel degelijk over verschillende financiële middelen beschikken. Zo bedroeg de gemeentelijke bijdrage aan het OCMW in 2009 20,2 miljoen euro in Gent, 19 miljoen euro in Brugge en ongeveer 9 miljoen euro in Mechelen. Dit kan dan ook de besteding van dat budget sterk gaan sturen, waardoor het ene OCMW misschien meer budget kan vrijmaken voor het uitkeren van leefloon, dan andere OCMW’s. We gaan dit verder onderzoeken in het empirisch luik voor de OCMW's die wij geselecteerd hebben.
4.4
F INANCIËLE
STEUN DOOR
OCMW’ S
Naast het leefloon, kan het OCMW nog andere vormen van financiële steun uitkeren, bijvoorbeeld een equivalent leefloon, een aanvullende steunverlening en een voorlopige uitkering in afwachting van een uitkering van de sociale zekerheid of andere inkomsten. (De Boyser, 2002; Hermans, 2005a) Luyten (2008) spreekt eveneens over eventuele (huur)toelages
en
een
premie
voor
bijzondere
uitgaven
zoals
een
gas-
en
elektriciteitsrekening, medische kosten en huurwaarborgen.
4.4.1
Aanvullende steunverlening
Het OCMW kan dus zoals gezegd aanvullende steun bieden in vorm van geld of natura, i.e. materiële hulp zoals bijvoorbeeld voedselhulp en mazout tijdens de wintermaanden, bovenop het leefloon. De steun kan dus verschillende vormen aannemen en kan periodiek uitgekeerd worden of eenmalig. De beslissing over het al dan niet krijgen van aanvullende steun, gebeurt op basis van een sociaal onderzoek dat door het OCMW wordt uitgevoerd. Het recht op aanvullende steun wordt gewaarborgd in de wet, namelijk bij het recht op een maatschappelijke dienstverlening, maar de concretisering ervan is nergens vastgelegd. Zo wordt de hoogte van de bedragen niet vastgelegd alsook het soort dienstverlening niet waarop men aanspraak kan maken. (De Boyser, 2002)
44
Daarenboven heeft de aanvullende steun een minder afdwingbaar karakter en is het meer gebaseerd op een gunstkarakter waardoor er sterke verschillen kunnen ontstaan tussen OCMW's. (De Boyser, 2002) (Cf. 4.2.1.2, p. 38 e.v.)
4.4.2
Equivalent leefloon
Een leefloon is voorzien voor Belgen en vier categorieën vreemdelingen, namelijk: erkende vluchtelingen, erkende staatslozen met verblijfsrecht, EU-burgers en hun familieleden (ongeacht welke nationaliteit) met een verblijfsrecht van meer dan drie maanden en elke andere vreemdeling ingeschreven in het bevolkingsregister (dit houdt in dat de vreemdeling al enkele jaren ononderbroken in België verblijft). (Seynaeve, 2011; Belgisch Staatsblad, 31.07.2002, art. 3 §3) Elke andere vreemdeling met een verblijfsrecht, maar met een ander verblijfsstatuut dan de vier voorgaande categorieën, heeft recht op een equivalent leefloon. (Seynaeve, 2011) Voor behoeftigen die dus buiten de toepassing van de RMI-wet vallen, bestaat er een equivalent leefloon. (De Boyser, 2002) Deze uitkering is even hoog als het leefloon. Van Mechelen en Bogaerts (2008) geven verder aan dat het in hoofdzaak gaat over kandidaat-vluchtelingen. Aan het equivalent leefloon worden twee voorwaarden verbonden. Zo moet de gewone en effectieve verblijfplaats van de persoon in kwestie zich bevinden op het Belgisch grondgebied, daarnaast moet de persoon behoeftig zijn. Het OCMW moet hierbij oordelen of iemand al dan niet behoeftig is op basis van een maatschappelijk onderzoek dat de financiële, sociale en medische situatie gaat evalueren. Naast deze twee verplichte voorwaarden kan het OCMW ook een aantal facultatieve voorwaarden inbouwen, namelijk werkbereidheid, uitputting van de sociale rechten, doorverwijzing naar onderhoudsplichtigen en/of GPMI. (De Afdeling Maatschappelijk Welzijn van de VSGB, 2008) (Cf. 4.2.1.2, p. 38 e.v. en 4.2.2.2, p. 41 e.v.)
Maatregelen omtrent de financiële steun van het OCMW kunnen volgens ons een invloed hebben op het aantal leefloners, want indien mensen meer beroep kunnen doen op aanvullende of vervangende financiële steun, zijn ze misschien minder geneigd om een leefloon aan te vragen. Ze kunnen een menswaardig bestaan leiden door bijvoorbeeld hulp in natura, waardoor ze voldoende middelen hebben om rond te kunnen komen. Misschien keren sommige OCMW's meer equivalent leefloon uit, waardoor ze een kleiner aandeel leefloners hebben in vergelijking met steden die meer leefloners hebben, maar minder equivalente leefloners.
45
4.5
S ANCTIES
Er kunnen ook sancties uitgevoerd worden ten aanzien van leefloners. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen (1) wanneer de betrokkene verzuimt bestaansmiddelen aan te geven waarvan hij het bestaan kent, (2) wanneer de betrokkene onjuiste of onvolledige verklaringen aflegt die het bedrag van het leefloon beïnvloeden, en (3) wanneer de betrokkene de aanmaning van een GPMI zonder wettige redenen niet naleeft. (1) Indien de betrokkene geen bestaansmiddelen aangeeft waarvan hij wel degelijk het bestaan kent of (2) indien hij onjuiste of onvolledige verklaringen aflegt die de hoogte van het leefloon kunnen beïnvloeden, kan de uitbetaling van het leefloon geheel of gedeeltelijk geschorst worden. (3) Indien de betrokkene, na een waarschuwing voor het niet naleven van voorwaarden in het GPMI, nog zonder wettige redenen dat GPMI niet naleeft, kan de uitbetaling van het leefloon geheel of gedeeltelijk geschorst worden voor de periode van maximum één maand. (Adriaens et al., 2010, VVSG, 2005) Sancties en weigeringen kunnen volgens ons een invloed hebben op het aantal leefloners, omdat een OCMW een kleiner aandeel leefloners kan hebben dan een ander OCMW omwille van een strenger beleid inzake het toekennen van een leefloon. Het ene OCMW kan sneller een leefloonaanvraag weigeren, met als gevolg dat ze een lager aandeel leefloners heeft dan de andere OCMW's.
4.6
H ET
BEROEP
De betrokkene kan tegen elke beslissing van het OCMW in beroep gaan bij de arbeidsrechtbank,
als
het
gaat
over
individuele
dienstverlening
en
recht
op
maatschappelijke integratie. (Luyten, 2008) Men kan eveneens beroep aantekenen indien een beslissing van het OCMW uitblijft inzake het recht op maatschappelijke integratie. Dit beroep moet dan worden ingediend bij de arbeidsrechtbank van de betrokkene. (Adriaens et al., 2010) Het in beroep gaan tegen beslissingen, kan volgens ons een invloed hebben op het aantal leefloners omdat we denken dat, wanneer mensen meer in beroep gaan, er ook meer kans is dat een beslissing herzien wordt. Dat is echter niet noodzakelijk het geval, maar er is uiteraard wel meer kans indien er meer beroep wordt aangetekend.
46
4.7
V OORLOPIG
BESLUIT
In dit hoofdstuk zijn we in de literatuur op zoek gegaan naar welke mogelijke verklaringen er voor het verschil in evolutie van het aandeel leefloners zouden kunnen zijn. Hierbij botsten we voornamelijk op de autonomie en de discretionaire ruimte binnen de OCMW's. Bovendien hebben we ook gevonden dat er een verschil kan zijn wat betreft de duur van een leefloonbegeleiding. Daarnaast formuleerden we zelf ook nog een aantal hypotheses die we hebben gestaafd aan de hand van de literatuur, zoals de structuur van het OCMW, de invloed van haar budget, mogelijkheid tot andere financiële uitkeringen van het OCMW, mogelijke sancties en beroep aantekenen tegen beslissingen inzake het leefloon. Het is de bedoeling om al deze mogelijke verklaringen mee te nemen naar de focusgroepen die we willen organiseren en om die dan te toetsen in de praktijk.
47
5
H ET ONDERZOEK
In het theoretische luik hebben we reeds stilgestaan bij de historische ontwikkeling van het OCMW, het concept van activering binnen de actieve welvaartsstaat, de RMI-wet en de verschillende mogelijke verklaringen die we hebben gevonden binnen het arsenaal aan onderzoek dat reeds gebeurd is omtrent de verschillen in de uitvoering van de RMI-wet. Vanuit dit theoretisch kader starten wij ons onderzoek.
5.1
A ANLOOP
VAN HET ONDERZOEK
De keuze voor dit onderzoeksthema is er eigenlijk gekomen naar aanleiding van een vraag die het OCMW van Gent stelde aan de vakgroep Sociale Agogiek, namelijk hoe het komt dat Gent het hoogste aandeel leefloners telt ten aanzien van de andere Vlaamse centrumsteden4. In juli 2010 hadden we daarover een eerste kennismakingsgesprek met onze promotor professor Nicole Vettenburg, onze begeleider Thomas Maeseele en met Tine Seynaeve, stafmedewerkster in het OCMW van Gent. Algauw bleek dat het geen evidente vraag was die werd gesteld door het OCMW, aangezien er heel wat verschillende mogelijke factoren een rol kunnen spelen in het gegeven dat Gent het hoogste aandeel leefloners telt ten aanzien van de andere Vlaamse centrumsteden. Zoals we reeds in ons theoretische luik hebben aangehaald, hebben we voor dit gegeven heel wat mogelijke verklaringen gevonden in onze literatuurstudie. (Cf. Hoofdstuk 4, p. 35 e.v.)
5.2
O NDERZOEKSOPZET
We willen een verkennend onderzoek voeren in functie van de vraag van OCMW Gent, waarbij we onze onderzoeksblik zo ruim mogelijk willen houden om zo de verschillende factoren in acht te nemen die aan de grondslag kunnen liggen van het verschil in aandeel leefloners tussen de Vlaamse centrumsteden. Het is niet onze bedoeling om ons toe te spitsen op één mogelijke factor; we willen blijven openstaan voor de verschillende factoren,
4
Er zijn dertien centrumsteden binnen het Vlaamse Gewest. “Deze steden liggen volgens het Ruimtelijk Structuurplan
Vlaanderen in een grootstedelijk of regionaal stedelijk gebied. Het begrip ‘centrumstad’ is geen aanduiding voor de steden met de meeste inwoners. Een centrumstad oefent een centrale functie uit voor zijn omgeving, onder andere op het vlak van werkgelegenheid, verzorging, onderwijs, cultuur en ontspanning.”
(Stad Gent, 2009, p. 72) De dertien Vlaamse
centrumsteden zijn: Gent, Antwerpen, Genk, Brugge, Aalst, Kortrijk, Hasselt, Leuven, Mechelen, Turnhout, Roeselare, Oostende en Sint-Niklaas. (Stad Gent, 2009)
48
omdat we hopen op die manier een ‘beter’ antwoord te kunnen bieden op de vraag van het OCMW van Gent. Onze centrale onderzoeksvraag luidt hierbij als volgt: “Welke mogelijke verklaringen zien de OCMW’s zelf voor het verschil in het aandeel en in de evolutie van dit aandeel leefloners tussen de verschillende Vlaamse centrumsteden?” Deze centrale onderzoeksvraag willen we proberen te beantwoorden aan de hand van een kwalitatief onderzoek in de vorm van focusgroepen. We willen bij de OCMW’s zelf bevragen wat zij als mogelijke verklaringen zien voor dit gegeven. De bedoeling hiervan is dat we een beter zicht krijgen op welke mogelijke verklaringen er kunnen zijn voor die verschillen, waarbij we ervoor gekozen hebben om de verschillende factoren niet afzonderlijk verder uit te diepen. We denken dat het grondig onderzoeken van die factoren buiten het bestek van deze masterproef ligt, maar we denken dat dit wel een aanzet kan zijn voor eventuele vervolgonderzoeken die dan dieper kunnen ingaan op één van die factoren.
5.3
O NDERZOEKSMETHODOLOGIE
5.3.1
Een kwalitatieve onderzoeksmethode
Voor ons onderzoek leek een kwalitatieve onderzoeksmethode het meest geschikt, aangezien we willen onderzoeken wat de actoren zelf denken over een bepaald fenomeen. Kwalitatief onderzoek wordt vaak nogal ‘vereenvoudigd’ tot “any type of research that produces findings not arrived at by statistical procedures or other means of quantification.” (Strauss & Corbin, 1998, p. 10 – 11) Vaak wordt kwalitatief onderzoek dus gedefinieerd vanuit wat het niet is, namelijk niet gebaseerd op statistieken of op het kwantificeren van empirisch materiaal. Denzin en Lincoln (1994, p. 2) proberen kwalitatief onderzoek eerder te definiëren aan de hand van enkele kernelementen en dat luidt dan als volgt: “Qualitative researchers study things in their natural settings, attempting to make sense of, or interpret, phenomena in terms of the meanings people bring to them.” Dit betekent dus dat onderzoekers een poging willen doen om de wereld rondom hen te begrijpen door te kijken naar de betekenissen die de mensen in die context er zelf aan geven. (Ritchie & Lewis, 2003; Bickman & Rog, 1998; Maxwell, 1998) Dat is ook hetgeen we met dit onderzoek willen bereiken, we willen proberen te begrijpen hoe het komt dat er dergelijke verschillen zijn in aandeel leefloners tussen de verschillende Vlaamse centrumsteden en dit aan de hand van de betekenissen die de OCMW’s er zelf aan geven. Bovendien gaat het ook om een onderzoeksproblematiek die vrij ‘nieuw’ is, er bestaat immers nog weinig kennis over de onderzoeksvraag die wij willen onderzoeken. Volgens Baarda et al. (2001) wordt 49
kwalitatief onderzoek hierbij dan gebruikt als exploratie van de problematiek – wat immers het doel is van ons onderzoek. Bovendien gaat het bij ons onderzoek indirect om een ‘waarom’-vraag, wat volgens Baarde et al. (2001) een typische vraag is voor kwalitatief onderzoek.
5.3.2
Positie als onderzoeker
Als onderzoeker vertrekt men altijd vanuit een bepaalde positie ten aanzien van het onderzoeksthema, een positie die moeilijk als objectief bestempeld kan worden. Daarenboven heeft de onderzoeker enigszins invloed op het onderzoeksobject van zijn studie. Alleen al het feit dat er aandacht aan dat thema geschonken wordt, kan al een invloed uitoefenen op het object. Het is dus heel belangrijk om te weten vanuit welke ingesteldheid of positie we vertrekken als onderzoeker en dat we ons daar ook van bewust zijn gedurende het hele onderzoeksproces. (Vandenbroeck, 2010) Om te weten welke positie wij als onderzoeker innemen in dit onderzoek, hebben we ons gebaseerd
op
een
model
van
Deetz,
dat
verschillende
onderzoeksdiscoursen
onderscheidt. (Deetz, 1996; Deetz, 2001) Figuur 1
Model van Deetz
(Bron: Deetz, 1996; Deetz, 2001)
Binnen dit model zijn er vier kwadranten of discoursen, namelijk het normatieve discours, het interpretatieve discours, het kritische discours en het discours van de dialoog. Het normatieve discours, één van de meest dominante discours, sluit aan bij het positivisme. Centraal in dit discours staan a priori concepten en het bereiken van een consensus. Binnen het interpretatieve discours gaat de onderzoeker samen met de respondenten op zoek naar concepten en inzichten in de werkelijkheid. Er zijn dus geen a priori concepten en ook hier wordt gezocht naar een consensus. Daarnaast is er ook nog het kritische discours waarin men impliciet of expliciet op zoek gaat naar vormen van dominantie, ongelijkheid en verwrongen communicatie. Dit doet men door aan te tonen hoe sociale 50
constructies van de werkelijkheid bepaalde belangen kunnen verkiezen boven andere en hoe alternatieve constructies miskend worden. Men wil binnen dit discours dus dissensus bereiken en fora ontwikkelen waarin men kan discussiëren met elkaar. Tot slot is er ook nog het discours van de dialoog. Dialogische studies zijn gericht op het weergeven van verschillen in betekenisgeving aan de werkelijkheid, zonder daarbij uit te gaan van dominante of minder dominante benaderingen. (Deetz, 1996; Deetz, 2001) Als wij onszelf als onderzoeker situeren binnen dit model van Deetz, dan zien wij onszelf binnen het discours van de dialoog. Als onderzoekers is het onze bedoeling om de betekenisverlening van de respondenten weer te geven met betrekking tot ons onderzoeksthema, zonder dat we daarbij onderscheid maken in dominante en minder dominante betekenissen. Elke betekenisgeving van de verschillende respondenten wordt in beeld gebracht en we zijn dus niet echt op zoek naar een consensus. We willen alle mogelijke pistes weergeven, opdat daarna verder kan gereflecteerd worden over het bestudeerde fenomeen – niet alleen door de OCMW’s zelf, maar ook in eventuele vervolgonderzoeken. Verder heeft Elias (1956) het hierbij over het probleem van distantie en betrokkenheid van de onderzoeker. Hij stelt dat het niet zozeer of het één of het ander moet zijn, maar dat beide voortdurend met elkaar verweven zijn. Men heeft immers betrokkenheid op de te onderzoeken praktijk nodig om die van binnenuit te kunnen leren kennen en zo meer informatie te verkrijgen van de respondenten. In ons geval is het hierbij noodzakelijk om contacten te leggen met de verschillende OCMW’s en om kennis te maken met hun werking. Zo proberen we beter te begrijpen van waar bepaalde opvattingen en ideeën van respondenten afkomstig zijn. Elias (1956) geeft echter aan dat men niet té betrokken mag zijn op de praktijk die men onderzoekt, opdat men het grotere ‘kader’ niet uit het oog zou verliezen. Het is dan ook noodzakelijk dat men de nodige distantie bewaart en af en toe eens een stap achteruit kan zetten om de ruimere context te behouden. Het gaat dus om een evenwicht dat men moet proberen te vinden doorheen het onderzoeksproces – het ene moment is men meer betrokken en het andere moment moet men een stap achteruit kunnen zetten. (Elias, 1956)
5.3.3
Focusgroepen
Aangezien wij een verkennend onderzoek willen voeren, hebben we ervoor gekozen om focusgroepen te organiseren, omdat focusgroepen er zich toe lenen om dat soort onderzoek te voeren. (Byers & Wilcox, 1991) “Focus groups […] are particularly useful for exploratory research when rather little is known about the phenomenon of interest.” (Stewart & Shamdasani, 1998, p. 505) Deze methode is niet alleen nuttig om de kennis en ervaring van mensen te exploreren, ze is ook nuttig om te ontdekken hoe mensen denken 51
en waarom ze dat denken. (Kitzinger, 1995) “The most common purpose of a focus group interview is to stimulate an in-depth exploration of a topic about which little is known”. (Stewart & Shamdasani, 1998, p. 505) Het is dus een goede methode om te hanteren in ons onderzoek, aangezien we de meningen en opvattingen van de actoren willen bevragen. Bovendien is de onderlinge interactie tussen de verschillende respondenten voor ons van belang. Ze kunnen in de focusgroepen samen nadenken over het aangereikte ‘probleem’. Een focusgroepinterview is een interview met een kleine groep mensen over een specifiek onderwerp dat de ‘focus’ van het gesprek vormt. Het gaat hierbij vaak om groepen van minimum zes en maximum twaalf individuen, met een gelijkaardige achtergrond, die onder leiding van een moderator discussiëren over het centrale onderwerp. Een dergelijk interview duurt vaak ongeveer één tot twee uur. (Stewart & Shamdasani, 1998; Patton, 2002) Wij kiezen er in ons onderzoek voor dat telkens één van ons het gesprek leidt en de ander enkele notities maakt en bijvragen stelt. Het grote verschil met andere interviews in groep, is dat men specifiek gebruik gaat maken van de groepsdynamiek die speelt in de focusgroep. In plaats van individu na individu te laten antwoorden op een vraag, worden de individuen aangemoedigd om onder elkaar te praten over het onderwerp, anekdotes en ideeën uit te wisselen, vragen te stellen en opmerkingen te geven bij elkaars visies. Hierbij is het echter niet nodig dat de betrokkenen tot een onderlinge consensus komen; men wil immers gewoon kwalitatieve data verzamelen binnen een sociale context waarin mensen hun eigen visie en die van anderen in ogenschouw kunnen nemen. (Patton, 2002; Kitzinger, 1995; Morgan, 1997) Het is ook omwille van deze groepsdynamiek, dat wij ervoor geopteerd hebben om deze onderzoeksmethode toe te passen. We beschouwden de interactie die zou kunnen ontstaan tussen de respondenten als een meerwaarde voor ons onderzoek. Op die manier kunnen de betrokkenen actief met elkaar discussiëren over welke mogelijke verklaringen er allemaal zouden kunnen zijn voor het verschil in aandeel leefloners in de centrumsteden. We dachten op deze manier ‘rijkere’ gegevens te kunnen verkrijgen dan wanneer we individuele interviews zouden afnemen van de respondenten. Eén van de voordelen van een focusgroep is dat men op een snelle manier een grote hoeveelheid aan kwalitatieve data kan verzamelen, in de eigen woorden en context van de betrokkenen. Een ander voordeel is, zoals eerder aangehaald, dat de interacties tussen de betrokkenen voor een verrijking van de data kunnen zorgen. Mensen kunnen reageren op of verder bouwen op de antwoorden van andere betrokkenen, waardoor er ideeën of gegevens kunnen blootgelegd worden die men waarschijnlijk nooit zou ontdekken in individuele interviews. Bovendien zijn de resultaten van een focusgroep vaak gemakkelijk te begrijpen. Onderzoekers kunnen de verbale antwoorden van de betrokkenen meestal 52
goed begrijpen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld onderzoek aan de hand van surveys die vaak complexe statistische analyses vereisen. (Patton, 2002; Stewart & Shamdasani, 1998; Hyde et al., 2005; Morgan, 1997) Aan het gebruik van focusgroepen zijn echter niet alleen voordelen verbonden, het brengt ook nadelen met zich mee. Doordat er een klein aantal respondenten zijn die deelnemen aan de focusgroepen verminderen de generalisatiemogelijkheden naar grotere populaties. Volgens Stewart en Shamdasani (1998) zouden het zelfs net die mensen zijn die er een andere mening op nahouden dan de ‘normale’ populatie, die willen deelnemen aan een focusgroep. Bovendien kunnen de resultaten beïnvloed worden door een dominante deelnemer in de focusgroep. Mensen die beseffen dat hun opvatting eerder een ‘minderheidsopvatting’ is, zullen immers minder geneigd zijn om hun mening te delen met de anderen omdat ze bang zijn voor hun negatieve reacties. (Patton, 2002; Stewart & Shamdasani, 1998; Morgan, 1997) Tijdens de focusgroepen zullen we er op letten om niet in deze valkuilen terecht te komen. We zullen proberen om iedereen aan het woord te laten en mensen die nog niet veel gezegd hebben, te stimuleren om hun mening te uiten.
5.3.4
Selectie van de respondenten
Om de OCMW’s te selecteren die we wilden bevragen in het kader van deze masterproef, hebben we eerst de beschikbare cijfergegevens bekeken met betrekking tot het aandeel leefloners in elke stad. Op basis daarvan hebben we drie steden geselecteerd die volgens ons interessant waren om te onderzoeken. Aangezien OCMW Gent de vragende partij is voor dit onderzoek, ligt de keuze voor hen alvast voor de hand. Gedurende het laatste decennium ligt hun aandeel leefloners hoger dan dat van de andere Vlaamse centrumsteden en dat aandeel blijft alsmaar stijgen. Daarnaast is er ook OCMW Antwerpen, dat eveneens een hoog aandeel leefloners heeft, maar nog niet zo hoog ligt als dat van OCMW Gent en bovendien is hun aandeel sinds 2003 gaan dalen. Tot slot is er ook nog OCMW Genk, dat we hebben gekozen omdat zij één van de weinige OCMW’s zijn met een laag en relatief stabiel aandeel leefloners, terwijl de andere OCMW’s over het algemeen een stijgende tendens vertonen. We zijn er ons van bewust dat de keuze voor OCMW Genk niet zo evident is wanneer men bijvoorbeeld naar het totale bevolkingsaantal van de drie steden zou kijken. In 2010 bedroeg het bevolkingsaantal in Gent 243.366, in Antwerpen 483.505! en in Genk 64.757. (Lokale Statistieken, 2011) We zijn er ons van bewust dat dit een relatief groot verschil is wat de grootte van de steden betreft. We hebben echter gekozen op basis van de tendensen die de drie steden vertonen met betrekking tot het aandeel leefloners. In het kader van dit masterproefonderzoek lijkt het ons dan ook interessant om drie steden te bevragen die elk een andere tendens vertonen, waardoor we vermoedelijk drie verschillende verhalen zullen horen. Bovendien is het niet 53
onze bedoeling om een zuiver vergelijkende studie te maken, omdat we er ons van bewust zijn dat het op politiek vlak een gevoelige kwestie kan zijn. We willen immers geen ‘concurrentiestrijd’ teweegbrengen tussen de OCMW's. In onderstaande grafiek worden de tendensen
van
het
aandeel
leefloners
(exclusief
de
tewerkstellingsmaatregelen)
weergegeven van de drie geselecteerde centrumsteden. (Cf. Bijlage 4) Grafiek 1
Evolutie in aandeel leefloners exclusief tewerkstellingsmaatregelen (1999 – 2010)
3,00 2,50 2,00 Gent
1,50
Genk Antwerpen
1,00 0,50 0,00 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Bron: POD Maatschappelijke Integratie, 2011.
Om een zo ruim mogelijk antwoord te kunnen bieden op de vraag van OCMW Gent, hebben we ervoor gekozen om zowel beleidsmedewerkers als praktijkwerkers te bevragen. Beide groepen zijn betrokken op ons gekozen onderzoeksthema en kunnen er, wat het thema betreft, ook een verschillende visie op nahouden. Praktijkwerkers bekijken de zaak vanuit hun praktische ervaringen door hun dagdagelijkse contacten met cliënten en beleidsmedewerkers hebben meer oog voor de ruimere context. Om beide invalshoeken te kunnen integreren in ons onderzoek, bevragen we dus beide groepen in de focusgroepen. De selectie van participanten voor een focusgroep, kan men echter niet zomaar op intuïtie of gevoel gaan doen. Er zijn een aantal aspecten waarmee men rekening moet houden. Zo is het bij focusgroepen meestal het geval dat de participanten doelbewust gekozen worden, omwille van een aantal karakteristieken die hen kenmerken. De reden hiervoor is namelijk dat de topics van sommige focusgroepinterviews topics zijn die speciale expertise, ervaring of unieke kennis vereisen. De groepen worden homogeen en ‘compatibel’ samengesteld, in die zin dat ze allemaal iets te vertellen hebben over het onderwerp van de focusgroep en dat ze ook min of meer ‘gelijk’ zijn aan elkaar. (Stewart et al., 2007; Byers & Wilcox, 1991; Morgan, 1996) Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn in een focusgroep met allemaal beleidsmedewerkers: de deelnemers hebben relevante informatie met betrekking tot het onderwerp en hebben bovendien allemaal min of meer dezelfde functie – zijn min of meer 54
gelijkwaardig aan elkaar. Bovendien is het zo dat “the usefulness and validity of focus group data are affected by the extent to which participants feel comfortable about openly communicating their ideas, views, or opinions.” (Stewart et al., 2007, p. 19) Het is dus met andere woorden belangrijk dat iedere deelnemer zich op zijn gemak voelt en zich niet belemmerd voelt om zijn ideeën te vertellen. Men moet zich bewust zijn van de machtsrelaties die een rol kunnen spelen en men moet daar rekening mee houden en/of proberen die te vermijden. (Stewart et al., 2007) Omwille van bovenstaande redenen hebben we ervoor gekozen om onze focusgroepen op te splitsen in een focusgroep voor beleidsmedewerkers en een focusgroep voor praktijkwerkers. We hebben geopteerd voor deze afzonderlijke focusgroepen, omdat we willen vermijden dat bijvoorbeeld praktijkwerkers op de achtergrond verdrongen worden door beleidsmedewerkers, of dat praktijkwerkers zich geremd voelen om hun mening te geven. Daarom dachten we dat de ‘comfort zone’ van de deelnemers groter zou zijn wanneer we de focusgroepen afzonderlijk organiseren. Bovendien proberen we op die manier ook zoveel mogelijk de aanwezigheid van machtsrelaties uit te sluiten en de homogeniteit en ‘compatibiliteit’ in de groep te garanderen. Deze beslissing om onze focusgroepen afzonderlijk te organiseren, gebeurde in samenspraak met Tine Seynaeve van OCMW Gent, onze begeleider Thomas Maeseele en professor Nicole Vettenburg. We hebben er eveneens voor gekozen om pas contact op te nemen met de betrokken OCMW’s na het afronden van onze literatuurstudie. Enerzijds omdat we onze aan te halen topics hierop gebaseerd hebben. Anderzijds wilden we vermijden dat er reeds op voorhand onderling gediscussieerd werd over onze vraag, waardoor er nog weinig dynamiek of denkprocessen in onze focusgroepen aanwezig zouden zijn. Met andere woorden, we wilden vermijden dat ze met een ‘sluitend antwoord’ op onze onderzoeksvraag aan de focusgroep zouden deelnemen, waardoor niet meer alle mogelijke pistes zouden aangehaald worden en hun visie beperkt zou blijven tot die ene factor die zij als dé oorzaak in gedachten hadden. Nadat onze literatuurstudie min of meer afgerond was, hebben we op advies van Tine Seynaeve per e-mail onze brieven verstuurd naar de geselecteerde OCMW’s. In deze brief, gericht aan de secretaris en de voorzitter van elk OCMW, leggen we uit wat de bedoeling is van ons onderzoek en hoe we dat concreet willen aanpakken. Een voorbeeld van zo’n brief is in bijlage terug te vinden. (Cf. Bijlage 2) Een week na het verzenden van die brief, hebben we telefonisch contact opgenomen met de afzonderlijke OCMW’s en hebben we de praktische zaken met hen geregeld. De mensen die wilden deelnemen aan de focusgroepen, konden zich vrijwillig opgeven bij de medewerkers van het OCMW die de praktische organisatie van de focusgroepen op zich hadden genomen. We hadden enkel
55
medegedeeld aan de OCMW’s dat we minimum zes en maximum twaalf deelnemers wilden hebben voor onze focusgroepen. We hebben ook gewerkt met een mondelinge 'informed consent'. Bij het begin van de focusgroepen vroegen we telkens aan de deelnemers of ze akkoord gingen met het opnemen van het gesprek. Telkens hebben de deelnemers hiervoor mondeling hun toestemming gegeven. Bovendien verzekerden we de deelnemers dat de gegevens zo anoniem mogelijk zouden verwerkt worden en dat er telkens een terugkoppeling van de verwerking van de gegevens zou gebeuren, om er ons van te kunnen verzekeren dat we hun uitspraken juist geïnterpreteerd hebben. Deze terugkoppeling gebeurde via e-mail, die verstuurd werd naar één van de aanwezigen van de focusgroep, die het op zijn/haar beurt dan doorstuurde naar de andere aanwezigen. De respondenten konden hun bedenkingen en/of opmerkingen naar ons terugsturen. We kregen daarop echter geen respons. Het gaat in dit onderzoek dus om een relatief kleine steekproef uit de populatie aan OCMW’s in Vlaamse centrumsteden. Calder (1977 in: Byers & Wilcox, 1991) stelt echter dat bij focusgroepen, die bedoeld zijn voor een verkenning van de werkelijkheid, de kwestie van generaliseerbaarheid van gegevens niet zo belangrijk is, aangezien het de bedoeling is ideeën te genereren voor wetenschappelijke constructies of een vergelijking te maken tussen wetenschappelijke en alledaagse verklaringen. Bovendien stelt Calder (1977 in: Byers & Wilcox, 1991) voor om verschillende focusgroepen te organiseren, waardoor de onderzoeker ‘betere’ veralgemeningen kan maken. Dit hebben we dan ook gedaan. Wat de criteria objectiviteit, betrouwbaarheid en validiteit betreft, stelt Goldman (1962 in: Byers & Wilcox, 1991) dat de moderator van de focusgroep zich tijdens het gesprek zoveel mogelijk op de achtergrond moet proberen te houden om zo de objectiviteit te verhogen. Bovendien is de kwestie van betrouwbaarheid volgens hem hier minder van belang, aangezien het doel van een focusgroeponderzoek eerder is om het ‘waarom’ te bevragen dan het ‘hoeveel’, om hypothesen te ontwikkelen in plaats van hun representativiteit na te gaan. Een grotere bezorgdheid is volgens Goldman (1962 in: Byers & Wilcox, 1991) de kwestie van de validiteit. Focusgroepen hebben volgens hem te maken met belemmerende factoren, net als andere methoden van kwalitatief onderzoek. Vanuit zijn ervaring met focusgroepen concludeert hij desondanks dat de discrepanties tussen hetgeen men zegt en hetgeen men werkelijk doet relatief klein zijn in goed uitgevoerde focusgroepen, wat een relatief goede validiteit van deze methode impliceert. (Goldman, 1962 in: Byers & Wilcox, 1991)
5.3.5
Structuur van de OCMW’s en de stad
Hieronder geven we een beknopte schets van de drie geselecteerde OCMW's en de stad waarin ze werkzaam zijn. 56
5.3.5.1
Gent
Gent is een stad met in 2010 243.366 inwoners, waarvan 119.627 mannen en 123.739 vrouwen. (Lokale Statistieken, 2011; Studiedienst van de Vlaamse Regering, 2011) Daarnaast kunnen we meegeven dat de buitenlandse bevolking in Gent toen 26.531 personen bedroeg; met andere woorden 10,90% van de inwoners van Gent is allochtoon. (Studiedienst van de Vlaamse Regering, 2011) Gent is opgedeeld in 25 wijken en in een aantal van die wijken is er een concentratie van kansarmoede. (Stad Gent, 2011; OCMW Gent, 2008) Hierbij kunnen we ook vermelden dat Gent in 2010 6.951 leefloners telt. (POD Maatschappelijke Integratie, 2011) Dat betekent dat op dat moment 2,86% van de mensen in Gent een leefloon ontvangen. Daarbij werkt het OCMW van Gent gedecentraliseerd in negen welzijnsbureaus, waarbij elk welzijnsbureau bevoegd is voor één of meerdere wijken. (OCMW Gent, 2008) In sommige welzijnsbureaus zitten ook andere diensten zoals Kind en Gezin, de Stedelijke Buurtwerking of het wijkrestaurant. (OCMW Gent, 2011)
5.3.5.2
Genk
In 2010 telde Genk 64.757 inwoners waarvan 31.854 mannen en 32.903 vrouwen. (Lokale Statistieken, 2011; Studiedienst van de Vlaamse Regering, 2011) 13,02% van de Genkse bevolking is afkomstig uit het buitenland, dat zijn met andere woorden 8.434 mensen. (Studiedienst van de Vlaamse Regering, 2011) Het aandeel leefloners ten opzichte van het totaal aantal inwoners bedraagt 0,62% in 2010; dat zijn 401 personen in Genk die een leefloon ontvangen. (POD Maatschappelijke Integratie, 2011) Genk heeft drie wijkcentra namelijk: Waterschei, Winterslag en Centrum, die elk binnen een ander gebied van Genk functioneren. (OCMW Genk, n.d.; Brenard et al., n.d.) Daarnaast is ook de Welzijnscampus van belang omdat dit het belangrijkste servicepunt is voor de inwoners. Het is een verzamelplaats voor allerlei diensten, instellingen en projecten met een geïntegreerd en kwalitatief hulpverleningsaanbod. (Dienst Communicatie, 2006; OCMW Genk, 2011)
5.3.5.3
Antwerpen
Antwerpen telt in 2010 483.505 inwoners, waarvan 238.617 mannen en 244.888 vrouwen. (Lokale Statistieken, 2011; Studiedienst van de Vlaamse Regering, 2011) 16,41% is buitenlandse bevolking, wat neerkomt op 79.356 personen. (Studiedienst van de Vlaamse Regering, 2011) Het procentueel aandeel leefloners is 1,70% in 2010 ofwel 483.505 personen. (POD Maatschappelijke Integratie, 2011) Antwerpen is opgedeeld in 22 wijken. (Stad Antwerpen, 2011) Het organogram van het OCMW bestaat uit twee grote strategische
departementen
die
het
OCMW-beleidsplan
uitvoeren,
namelijk
het
departement maatschappelijke integratie en het departement lokaal sociaal beleid. Deze worden verder ondersteund door vier kleinere departementen. (OCMW Antwerpen, 2009) 57
5.3.6
Topics focusgroepen
Zoals hierboven reeds aangehaald werd, heeft de moderator een belangrijke rol in het verloop van de focusgroep. Hij is immers degene die erover moet waken dat iedereen aan bod kan komen en dat verbaal sterke individuen het volledige gesprek niet domineren. “The moderator must manage the interview so that it’s not dominated by one or two people and so that those participants who tend not to be highly verbal are able to share their views.” (Patton, 2002, p. 387) Dit vergt dan ook specifieke vaardigheden in groepsdynamica en in interviewen. Volgens Stewart en Shamdasani (1998) is het erg belangrijk dat de moderator hierin reeds geoefend is, omdat men anders het risico loopt dat hij “may bias results by knowingly or unknowingly providing cues about what types of responses and answers are desirable.” (Stewart & Shamdasani, 1998, p. 510) Een punt waar wij in ons onderzoeksproces aandacht voor zullen moeten hebben, aangezien wij helemaal nog niet geoefend zijn in het organiseren of modereren van focusgroepen. Daarnaast is het ook afhankelijk van het soort onderzoek dat wordt gevoerd of de moderator meer of minder directief moet zijn tijdens het interview. Heel vaak is hij vrij nondirectief en laat hij de discussie op z’n beloop, zolang er niet te veel afgeweken wordt van de focus van het gesprek. Indien hij merkt dat er te veel wordt afgeweken van het onderwerp, moet hij ingrijpen en de participanten terugleiden naar de focus van het onderzoek. Hij mag dus eigenlijk pas tussenkomen wanneer dat echt nodig is. (Stewart & Shamdasani, 1998; Byers & Wilcox, 1991) Het is echter niet omdat de moderator zich vrij non-directief opstelt, dat er helemaal geen structuur nodig is binnen een focusgroep. Een belangrijk instrument dat hij hiervoor kan gebruiken is de ‘interview guide’, bestaande uit een aantal open en algemene vragen met betrekking tot het onderzoekssubject. Deze ‘handleiding’ bevat uiteraard niet alle vragen die gesteld kunnen worden tijdens het interview, maar het is wel een handige leidraad die ervoor zorgt dat men alle relevante topics heeft aangehaald in de focusgroep. Gemiddeld bevat een dergelijke handleiding ongeveer twaalf tot vijftien vragen, waarbij men eerst de meer algemene vragen stelt, waarna
men
dan
meer
specifieke
items
kan
aanhalen. Dit zorgt ervoor
dat
achtergrondinformatie, context en bredere kwesties eerst besproken worden, vooraleer men overgaat tot de meer specifieke zaken. Het gebruik van vrij specifieke vragen op een relatief vroeg tijdstip in het interview, zou ervoor kunnen zorgen dat de focus van de groep te vroeg vernauwd wordt, waardoor de rijkdom van de verzamelde informatie gereduceerd wordt – wat uiteraard niet de bedoeling kan zijn. (Stewart & Shamdasani, 1998) De handleiding met de topics en vragen die wij hebben gebruikt voor onze focusgroepen, is terug te vinden in de bijlage. (Cf. Bijlage 3) De items die aan bod komen in onze handleiding hebben wij samengesteld op basis van de literatuurstudie die wij hebben gedaan, de mogelijke verklaringen die daarbij naar voor 58
zijn gekomen met betrekking tot ons onderzoeksthema en eigen hypotheses. Hierbij hebben we ervoor gekozen om als eerste algemene en inleidende vraag onze centrale onderzoeksvraag te stellen, om zo de groep te focussen op het onderwerp en om ook een brede waaier aan mogelijke pistes te verkrijgen. Daarna zijn we telkens dieper ingegaan op de items die ons werden aangereikt door de groep en hebben we zelf ook nog items ter sprake gebracht, die nog niet eerder werden aangehaald door de participanten zelf. Onze handleiding was daarbij een handig middel om het overzicht te kunnen bewaren over welke items reeds werden aangehaald en welke niet.
5.3.7
Dataverwerking
Volgens Stewart en Shamdasani (1998) is de eerste stap in het verwerken van de data altijd het volledig uitschrijven van de interviews, want “all analytic techniques for focus group data require transcription of the interviews”. (Stewart & Shamdasani, 1998, p. 514) Daarbij is het belangrijk om het hele interview letterlijk te gaan uitschrijven. Volgens Stewart en Shamdasani (1998) mag de onderzoeker de tekst wel wat bijwerken, maar moet men oppassen dat men de gegevens niet te veel gaat vervormen. Het beste is om zo dicht mogelijk te blijven bij hetgeen de deelnemers hebben gezegd, ook al gebruiken ze daarbij slechte grammatica of lijkt het wat chaotisch wat ze allemaal zeggen. Het doel van de focusgroep is immers om bij te leren over hoe de respondenten denken en praten over een bepaald thema, dus is het beter om zo weinig mogelijk te wijzigen aan hetgeen ze hebben gezegd. (Stewart & Shamdasani, 1998) Er zijn verschillende manieren waarop men de verzamelde data uit focusgroepen kan analyseren en interpreteren. Stewart en Shamdasani (1998) sommen er zo een aantal op. Men kan volgens de ‘cut-and-sort’ techniek werken, die men met de schaar kan doen of gewoon via de computer. Deze methode levert een reeks van gesorteerd materiaal op dat de basis kan zijn voor het ontwikkelen van een samenvattend verslag. Elke topic wordt daarin dan behandeld, telkens met een korte inleiding. Verschillende stukken uit de interviews worden daarbij gebruikt als ondersteunend materiaal en worden geïntegreerd in het geheel als interpretatieve analyse. Beide auteurs zeggen echter dat de methodiek sterk afhankelijk is van het individuele oordeel van de onderzoeker. Hij bepaalt immers wat belangrijk is, stelt categorieën op, selecteert bruikbare citaten en interpreteert het geheel. Men kan dit ‘oplossen’ door verschillende onderzoekers afzonderlijk de gegevens te laten coderen en analyseren. (Stewart & Shamdasani, 1998) Men kan ook nog verschillende softwarepakketten gebruiken om een inhoudsanalyse te maken van de focusgroepen. Een voorbeeld daarvan is KWIC, key-word-in-context, waarbij de computer gaat zoeken naar kernwoorden in de tekst. Zo krijgt men een weergave van die kernwoorden, met de tekst die erbij staat. Ook TEXTPACK V gaat op een gelijkaardige 59
manier te werk. Dergelijke programma’s kunnen het uitvoeren van een uitgebreide inhoudsanalyse vergemakkelijken en kunnen ook tijdsbesparend werken – wat heel handig kan zijn wanneer het om grote hoeveelheden data gaat. (Stewart & Shamdasani, 1998; Powell & Single, 1996) Met ons onderzoek daarentegen, blijft de hoeveelheid aan gegevens relatief beperkt en hebben we ervoor gekozen om de ‘cut-and-sort’ techniek toe te passen bij het ordenen, analyseren en interpreteren van onze verzamelde gegevens. Hierbij hebben we ons laten inspireren door Baarda et al. (2001) die beschrijven hoe men gegevens uit interviews kan analyseren. Nadat we de focusgroepen volledig hadden uitgeschreven, hebben we de nietrelevante fragmenten weggelaten. De overgebleven relevante tekst hebben we daarna nog verder opgedeeld aan de hand van verschillende kleuren, totdat elk fragment informatie gaf over één bepaald onderwerp. Hieraan hebben we telkens één of meerdere labels of categorieën verbonden. Deze labels hebben we gekozen op basis van de vragen die we hadden opgesteld in de ‘interview guide’ voor de focusgroepen en op basis van andere relevante zaken die aan bod kwamen. (Powell & Single, 1996) Met labelling bedoelt men volgens Mortelmans (2009) dat men fragmenten uit een interview gaat voorzien van een naam of label dat weergeeft wat de inhoud van dat fragment is. Aangezien het hierbij volgens Baarda et al. (2001) belangrijk is om zo dicht mogelijk bij de inhoud te blijven, hebben we soms meerdere labels aan eenzelfde fragment verbonden indien er meerdere ideeën in naar voor kwamen. Nadat alle relevante fragmenten van één of meerdere labels voorzien waren, hebben we alle fragmenten met hetzelfde of soortgelijk label bij elkaar gebracht en soms onder een overkoepelende categorie geplaatst. Hierdoor wordt het interpreteren van de verzamelde gegevens vergemakkelijkt. We beschikken dan immers bij elk label over alle relevante informatie met betrekking tot dat item, waardoor we alles gemakkelijker kunnen analyseren. Hierbij gaan we elk afzonderlijk de verzamelde gegevens analyseren en coderen, want “the use of multiple analysts provides an opportunity to assess the reliability of coding, at least with respect to major themes and issues.” (Stewart & Shamdasani, 1998, p. 516)
5.4
O NDERZOEKSRESULTATEN
In deze paragraaf geven we de onderzoeksresultaten weer. We hebben ervoor gekozen om deze op te delen aan de hand van een aantal categorieën en subcategorieën die we gebruikt hebben tijdens het labelen van de uitgeschreven interviews. Deze categorieën zijn: economische context, bevolkingssamenstelling, OCMW, beleid en RMI. Deze opdeling in categorieën is voornamelijk bedoeld om het overzicht en de structuur te bewaren. Toch is het niet evident om deze opdeling duidelijk af te bakenen, aangezien sommige thema’s in elkaar overvloeien. Daarenboven willen we nog vermelden dat we zelf ook bijkomende 60
cijfergegevens hebben opgezocht die interessant kunnen zijn om mee te geven, deze zijn terug te vinden in bijlage (Cf. Bijlage 4), evenals de uitgeschreven focusgroepen (Cf. Bijlage 5).
5.4.1
Economische context
Een praktijkwerker uit OCMW Antwerpen gaf aan dat er sinds de regering Verhofstadt gesproken wordt over de actieve welvaartsstaat, waardoor het principe van ‘voor wat hoort wat’ centraal komt te staan. Sinds de jaren ’90 is men dus in een activeringsdiscours terecht gekomen, wat ook een impact heeft gehad op het beleid dat de OCMW’s voerden. Daarnaast kwam er in de focusgroepen naar voor dat periodes van economische crisis een invloed kunnen hebben op het aandeel en de evolutie van dat aandeel leefloners. De economische crisis is overal merkbaar, maar ze heeft niet overal een even grote impact. Het beleid van OCMW Genk stelt dat zij een industriële stad zijn waar er heel wat economische activiteiten zijn die volgens hen conjunctuurgevoelig zijn. Zij geven aan dat zij bovendien beperkt zijn in het soort industrie dat in hun stad aanwezig is, het gaat dan vooral over de Ford-fabriek en de vroegere mijnen – vooral de sectoren van logistiek en staal, die volgens hen heel conjunctuurgevoelig zijn. Het is echter niet enkel de laagconjunctuur die een invloed kan hebben op het aandeel leefloners. In verschillende focusgroepen kwam aan bod dat ook periodes van hoogconjunctuur een rol spelen in het aandeel leefloners. Zo gaf men aan dat het laagtepunt van het aandeel leefloners in 2001 bij de drie OCMW's vermoedelijk te wijten is aan een periode van economische bloei. Eén van de beleidsmedewerkers gaf aan dat men toen veel mensen kon toeleiden naar de arbeidsmarkt, waardoor er een grote uitstroom uit het leefloon was. Bovendien geeft het beleid van Gent aan dat de indexering van het leefloon een invloed kan hebben op het aandeel leefloners. Wanneer het bedrag van het leefloon wordt aangepast aan de index, kunnen er daardoor meer mensen leefloongerechtigd worden omdat ze dan onder die ‘grens’ vallen. Dit geldt dan uiteraard voor alle OCMW’s, maar het is dan afhankelijk van de bevolkingssamenstelling of er veel of weinig mensen zijn die hierdoor leefloongerechtigd zijn geworden. We kunnen hieruit besluiten dat de economische context een invloed kan uitoefenen op het aandeel leefloners of de evolutie ervan. Zo kunnen periodes van hoog- of laagconjunctuur het aandeel leefloners doen dalen of stijgen. Daarbij is het afhankelijk van welke industrie men in een stad heeft, hoeveel impact de conjunctuur daarop heeft.
61
5.4.2
Bevolkingssamenstelling
5.4.2.1
Allochtonen en migratie
Ook het aantal allochtonen in een stad kan een invloed hebben op het aandeel leefloners van een OCMW. Hierbij is er echter nog een verschil tussen eerste en tweede of derde generatie allochtonen. De eerste generatie heeft meestal recht op een equivalent leefloon en niet op een leefloon. (Cf. 5.4.5.3, p. 88 e.v.) Indien ze echter afkomstig zijn uit de Europese Unie, komen zij wel in aanmerking voor een leefloon. OCMW Antwerpen krijgt meer en meer te maken met eerste generatie migranten en ze geven aan dat er een “verkleuring van [de] klantengroep” is. Ze ondervinden de laatste jaren ook een grote toevloed van mensen die een aanvraag doen op basis van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet, medische redenen. (Belgisch Staatsblad, 31.12.1980, art. 9ter) Deze mensen dienen dan een aanvraag voor equivalent leefloon in bij het OCMW, maar blijven daarin hangen aangezien ze omwille van medische redenen niet mogen werken. Deze alsmaar toenemende groep van mensen kan dus niet geactiveerd worden. De respondenten van de focusgroep vinden echter dat 9ter te gemakkelijk wordt toegekend. “Deelnemer 3: Maar wij kunnen de historiek zien van die mensen dat zijn mensen die naar België zijn gekomen, die hebben een asielaanvraag ingediend, een paar keer geweigerd. Ze hebben ook al regularisatieaanvraag geprobeerd, ook geweigerd. Ja en dan zien ze van OK ja een medische reden. Ja […] je vindt wel dokters ... Deelnemer 1: .. die schrijven hé. Deelnemer 5: Het is een éénmalig contact hé waar zo'n attest wordt afgeleverd...”
In verschillende focusgroepen is er naar voor gekomen dat de aantrekkingskracht van grootsteden een rol speelt. Zo trekken grootsteden met reeds grote groepen Turken, andere Turken aan, doordat die reeds vrienden of familie in die stad hebben wonen en zich daar vestigen omwille van gezinshereniging, “mond-aan-mondreclame” in verband met steunverlening en dergelijke. Een beleidsmedewerker geeft aan dat allochtonen weten waar ze het meeste kans hebben om een toekenning te krijgen voor het leefloon. Ze volgen met andere woorden “de weg van de minste weerstand”. Zo werd ook aangehaald dat mensen misschien minder geneigd zijn om naar Antwerpen te gaan, aangezien zij strenger omgaan met de voorwaarden dan bijvoorbeeld Gent of Genk. Toch geeft een praktijkwerker aan dat Antwerpen een enorm grote magneetfunctie heeft, ondanks het feit dat ze één van de strengste OCMW’s zijn. In de focusgroepen werd ook aangehaald dat grootsteden zoals Gent en Antwerpen een grotere aantrekking zouden hebben van zogenaamde problematische allochtonen die hulpbehoevend zijn. Zo haalde een beleidsmedewerker uit OCMW Genk aan dat zij vooral mensen aantrekken die volgens hem minder ‘problematisch’ zijn, die misschien minder 62
nood hebben aan steun van bijvoorbeeld een OCMW. In tegenstelling tot de grootsteden die meer mensen zouden aantrekken met problemen. Er is eveneens een verschil in aantrekking van allochtone groepen. Enerzijds zijn er de EUonderdanen die gerechtigd zijn op een leefloon, anderzijds zijn er niet-EU-burgers die geen recht op leefloon hebben, tenzij in het kader van een gezinshereniging met een EU-burger. Zo werd in Gent en Antwerpen aangehaald dat beiden grote groepen Roma-zigeuners aantrekken, maar bij Gent gaat het dan vooral om Roma’s uit de Europese Unie die dus leefloongerechtigd zijn, terwijl het bij Antwerpen eerder gaat om Roma’s van buiten de Europese Unie die gerechtigd zijn op een equivalent leefloon in plaats van een leefloon. Daarnaast trekken grootsteden ook gelukszoekers aan die naar de stad trekken om daar hun geluk te beproeven. Eén van de beleidsmedewerkers van Antwerpen vermoedt bovendien dat er heel wat mensen van het platteland of van kleinere gemeentes naar een grootstad trekken wanneer zij financiële problemen hebben, omdat ze denken dat ze daar hun problemen gemakkelijker zullen kunnen oplossen. Ook één van de praktijkwerkers van Genk spreekt over het feit dat er ook armere mensen aangetrokken worden door een grootstad. Dit wordt ook bevestigd door het beleid van Gent en een praktijkwerker van Antwerpen. Die laatste geeft aan dat een grootstad veel anoniemer is dan een kleinere stad, waar men misschien een grotere sociale controle ervaart. Dit is echter een mes dat aan twee kanten snijdt, want enerzijds kan dit betekenen dat mensen door het ervaren van die anonimiteit sneller de stap naar een OCMW in een grootstad durven zetten. Anderzijds kan dit betekenen dat er door die anonimiteit meer ruimte is voor het plegen van sociale fraude, zoals zwartwerk, schijnzelfstandigen, niet aangeven van samenwonen, enzovoort. Over het algemeen stellen de respondenten van de focusgroepen dat de aanwezigheid van allochtonen een invloed heeft op het aandeel leefloners. Er zijn bovendien verschillen in aantrekking van allochtone groepen, waarbij sommige recht hebben op een leefloon en andere op een equivalent leefloon. Daarnaast kwam naar voor dat een grootstad een grote aantrekkingskracht uitoefent op allochtonen, armen en zogenaamde gelukszoekers. De mond-aan-mond-reclame en anonimiteit in een grootstad spelen hierbij een grote rol.
5.4.2.2
Scholingsgraad
Het aantal laaggeschoolden in een stad werd door een praktijkwerker van Genk aarzelend aangegeven als mogelijke verklaring voor het aandeel leefloners. Eén van de beleidsmedewerkers van Antwerpen spreekt over een toenemende diversiteit in het opleidingsniveau van de leefloners. Hij vertelde dat er heel veel analfabeten zijn, maar dat ze ondertussen ook een toenemende groep hoogopgeleiden hebben, terwijl hij de indruk heeft dat dit vroeger veel minder het geval was. Hij heeft het hier over migranten die reeds 63
in hun thuisland een hogere opleiding gevolgd hebben, maar hier in België niet aan de slag kunnen gaan met dat diploma. Ondanks het feit dat zij niet over een door België erkend diploma beschikken, kunnen zij toch niet als laaggeschoolden beschouwd worden. Het aandeel laaggeschoolden in een stad kan een invloed hebben op het aandeel leefloners. Deze groep heeft een groter risico op leven in armoede, waardoor ze sneller in het leefloon kunnen terechtkomen. Dit betekent echter niet dat alle laaggeschoolden in het leefloon terechtkomen, aangezien werd aangehaald in de focusgroepen dat er een toename is aan hoogopgeleiden in het leefloon.
5.4.2.3
Armoede
Door de praktijkwerkers van Genk werd aangehaald dat het in Genk "oninteressant is om leefloon te hebben", omdat men dan echt in armoede leeft. Men krijgt nauwelijks aanvullende financiële steun erbovenop en bovendien is het bedrag van het leefloon te laag om alles te kunnen bekostigen. Werkloosheid In de focusgroepen werd aangehaald dat indien men de werkloosheidsgraad van een stad vergelijkt met het aandeel leefloners en men bij beide dezelfde tendensen merkt, dan kan men vermoeden dat er eerder een economische oorzaak aan de basis ligt van die evoluties. Daarnaast kan het zijn dat een stad bijvoorbeeld meer uitkeringsgerechtigde werklozen heeft en daardoor dan minder leefloners telt. Het volgende werd door één van de praktijkwerkers van Antwerpen aangehaald: “Dan denk ik van, is dat misschien omdat er meer uitkeringsgerechtigde werklozen zijn in Genk? Dat het aandeel van de mensen die in het leefloon terecht komt, kleiner is. Is dat misschien ook een factor die meespeelt, ik weet het niet maar na de sluiting van de mijnen en zo, daar is wel wat reconversie gebeurd maar ik weet niet of dat voor veel mensen soelaas heeft gebracht en misschien zitten er nog veel die er niet meer uitgeraken in de werkloosheid en verklaart dat een deel van de stabiliteit van het leefloon, gekoppeld aan de lokale politiek van de RVA natuurlijk. De RVA is ook niet overal even streng, daar zit ook nog regionaal verschil... […] Dus die zitten misschien in andere takken van de sociale zekerheid hé. […] Dat het een deel kan verklaren waarom dat getal relatief laag is...”
Ook
een
beleidsmedewerker
van
OCMW
Genk
duidde
op
het
verschil
in
werkloosheidsgraad tussen de drie centrumsteden. Antwerpen, Genk en Maasmechelen hebben volgens haar de hoogste werkloosheidsgraad en Gent zit daar nog wat onder. Hieruit concludeert zij dat Genk wel een arme bevolking heeft die niet in het leefloon zitten, maar wel een werkloosheidsuitkering ontvangen.
64
In de focusgroepen kwam naar voor dat het belangrijk is om de werkloosheidsgraad van een stad te vergelijken met het aandeel leefloners. Het zou immers kunnen dat een economische factor een rol speelt, waardoor beide parameters min of meer dezelfde tendens volgen. Indien het aandeel leefloners relatief laag ligt en de werkloosheidsgraad hoog is, kan dit betekenen dat de armere inwoners vooral uitkeringsgerechtigde werklozen zijn en niet in het leefloon zitten of vice versa. Fiscale inkomens Wat de armoede in een stad betreft, werd door één van de beleidsmedewerkers van Antwerpen aangegeven dat men uit de evoluties van het aandeel leefloners zou moeten concluderen dat Gent een armere stad is dan Antwerpen. Dit werd echter meteen genuanceerd door enkele andere beleidsmedewerkers die stellen dat dit wat te sterk uitgedrukt is. Zij geven aan dat men eerder de fiscale inkomens in een stad moet bekijken om armoede in een stad te kunnen inschatten. De fiscale inkomens van de inwoners in een stad kunnen een invloed hebben op het aandeel leefloners. Het is één van de indicatoren die een beeld kan geven over de armoede in een stad. Indien er veel mensen zijn met een fiscaal inkomen onder de kritische grens, kunnen er ook meer mensen zijn die het recht op een leefloon openen.
5.4.3
OCMW
5.4.3.1
Organisatiestructuur
Met deze topic bedoelen we een gecentraliseerde of gedecentraliseerde werking, laagdrempeligheid en toegankelijkheid van de organisatie. Volgens de respondenten van de focusgroepen kunnen deze een invloed hebben op de bekendheid van een OCMW en dus ook op het aandeel leefloners. Met betrekking tot de invloed van de structuur van een OCMW, was er in de focusgroepen enige discussie. Het beleid van Genk zegt dat de drie geselecteerde OCMW’s gedecentraliseerd te werk gaan, waardoor deze factor eigenlijk als een “constante parameter” moet beschouwd worden. Hierdoor geloven zij niet dat de organisatiestructuur een invloed kan hebben op het aandeel leefloners. De praktijkwerkers van Genk geven aan dat uit de cijfergegevens van leefloners niet blijkt dat een gecentraliseerde of gedecentraliseerde werking invloed heeft. Zij hebben immers hun werking reeds enkele keren gereorganiseerd van gedecentraliseerd naar gecentraliseerd en vice versa. Deze reorganisaties zijn volgens hen nauwelijks zichtbaar in de cijfers, waardoor ook zij vermoeden dat dit weinig of geen invloed heeft op het aandeel leefloners. Volgens één van de praktijkwerkers van Antwerpen heeft dit echter wel een invloed op het aandeel 65
leefloners, want doordat men gedecentraliseerd en dus laagdrempelig te werk gaat, kan men ook heel wat mensen bereiken. Ze zeg hierover het volgende: “Dat was toch minstens de bedoeling van die decentralisatie, om dichter bij de mensen te kunnen staan. […] Maar je zit dicht om de hoek en daar gaat het eigenlijk over hé. Dat je herkenbaar bent, dat ze gemakkelijk kunnen zeggen van ik ga naar het OCMW drie straten verder. Je bent toch herkenbaarder.”
Dit wordt ook bevestigd door het beleid van Antwerpen. Eén van de beleidsmedewerkers zei dat mensen door deze wijkcentra misschien “sneller de weg vinden” naar het OCMW, doordat men in die centra voor heel wat verschillende zaken terecht kan. Hierdoor wordt de drempel sterk verlaagd, wat onrechtstreeks een invloed kan hebben op het aandeel leefloners. Zo gaf één van hen aan dat wanneer mensen reeds om informatie komen vragen vóór dat ze hulp nodig hebben, men als OCMW ook meer preventief kan werken. Hierdoor kan men proberen te vermijden dat mensen in het leefloon terecht komen. Toch benadrukken de praktijkwerkers van Gent dat er nog altijd een taboe rust op het OCMW, waardoor mensen zich geremd voelen om op hen beroep te doen. Het beleid van Gent vroeg zich af of de mate van strengheid geen invloed heeft op de laagdrempelige werking. Zo denken ze dat mensen in Gent sneller naar het OCMW stappen omdat zij als organisatie niet “kort op de bal spelen”. Eén van hen haalde aan dat het mensen kan ontraden om naar het OCMW te stappen. Als ze weten dat ze meteen tewerkgesteld zullen worden, gaan ze eerder naar een OCMW waar ze niet meteen moeten werken. In Antwerpen bestaat er echter enige discussie over de vraag of een gedecentraliseerde werking werkelijk laagdrempelig is of wel degelijk een invloed heeft op de instroom van leefloners. De beleidsmedewerkers van Antwerpen geven aan dat het voor een kleiner OCMW met ‘weinig’ leefloners, moeilijker is om dergelijke decentralisatie uit te bouwen. Het is immers een grote investering om zo’n infrastructuur uit te bouwen, wanneer men bijvoorbeeld 300 leefloners begeleidt. Dit illustreren we hieronder met een citaat: “[…] als je dan de omvang ziet, bijvoorbeeld het district (X), dat zijn 42.000 inwoners. Pakt een stad zoals (X), dat zijn er 28.000, ik bedoel, als daar dan één sociaal centrum is, dat is in vergelijking met ergens anders nog altijd weinig.”
Een medewerker van het Opleidings- en Tewerkstellingscentrum (OTC) van Gent vermoedt dat er in Antwerpen een snellere doorstroom is naar artikel 60 doordat zij, in tegenstelling tot Gent, op een gedecentraliseerde manier hun dienst activering hebben uitgebouwd. Hij vermoedt dat cliënten in Gent hierdoor langer in het leefloon blijven, omdat het door de vele procedures langer duurt vooraleer de cliënt wordt doorverwezen naar het OTC. Dit kan een invloed hebben op het aandeel leefloners. In Antwerpen werd verder nog gesproken over de toegankelijkheid van een OCMW. Volgens één van de praktijkwerkers zou het drempelverlagend werken wanneer men een kleiner OCMW heeft, aangezien mensen dan sneller geneigd zijn steun te komen vragen 66
omdat men mensen kent die daar werken. Dit werd echter meteen tegengesproken door haar collega’s, die van mening zijn dat dit net méér remmingen met zich meebrengt. “Deelnemer 6: In een kleinere gemeente is er veel meer sociale controle en in een kleinere gemeente zijn er veel meer mensen die nog een eigen netwerk hebben en hier is veel meer anonimiteit waardoor dat ze heel gemakkelijk kunnen komen zonder dat hun buren het weten. Dus in die zin denk ik dat de drempel in de stad quasi onbestaande is. Deelnemer 8: Dat denk ik niet, onbestaande, dat geloof ik ook niet.”
Verschillende respondenten in de focusgroepen geloven dat er in de grootsteden een zekere anonimiteit aanwezig is, waardoor de drempel verlaagd wordt. In een kleinere gemeente daarentegen zou de sociale controle groter zijn, waardoor men de stap misschien niet zo snel durft te zetten. Hieruit kunnen we besluiten dat er in de focusgroepen enige discussie was over de eventuele
invloed
van
een
gecentraliseerde
of
gedecentraliseerde
werking.
De
meerderheid is echter van mening dat een gedecentraliseerde werking bijdraagt tot de laagdrempeligheid van de organisatie, waardoor men mogelijks meer leefloners aantrekt. Er was eveneens onenigheid over de vraag of de grootte van een OCMW al dan niet invloed heeft op de toegankelijkheid ervan.
5.4.3.2
Discretionaire ruimte
Discretionaire ruimte is onvermijdelijk aanwezig, waardoor er grote verschillen zijn tussen de OCMW’s. Zo hebben praktijkwerkers van OCMW Genk het gevoel dat er nog weinig ruimte is om te “freewheelen”, omdat er strikt verwezen wordt naar de wetgeving en voor afwijkingen daarvan zijn er heel wat argumenten nodig ter verantwoording. Sommige onder hen zien dit echter als een uitdaging en vinden dat ze zich moeten blijven inzetten voor het welbevinden van hun cliënten. Ook OCMW Antwerpen en Gent geven aan dat er onvermijdelijk verschillen bestaan tussen maatschappelijk werkers, wijkcentra en OCMW’s. Ieder centrum legt immers haar eigen accenten in de dagelijkse werking. De praktijk van Gent geeft aan dat het de maatschappelijk werkers zijn die het verslag typen waarop de Raad zich baseert bij beslissingen, waardoor zij de ruimte hebben om die beslissingen enigszins te 'sturen'. Een praktijkwerker van Antwerpen zegt over de onderlinge verschillen het volgende: “Elk centrum gaat ook nog zijn eigen accenten leggen daarin hé, per wijk ook dat we hier eigenlijk verdeeld zitten. Niet centraal en er liggen ook wel andere accenten ook al is het dezelfde Raad wel die uiteindelijk de beslissingen neemt, de knopen doorhakt.”
Dit wordt in OCMW Antwerpen zoveel mogelijk ingeperkt doordat ze een zeer uitgebreid reglement of vademecum hanteren, waardoor alle maatschappelijk werkers min of meer op dezelfde manier te werk moeten gaan. Omwille hiervan is Antwerpen recent gestart met de 67
uitbouw van een clustersysteem, waarbij verschillende wijkcentra onderling samenwerken. Hierdoor “heb je ook geen afzonderlijke eilanden meer”, waardoor men vermoedt dat de verschillen tussen de wijkcentra binnen eenzelfde cluster minder groot zijn dan vroeger. Door hun sterke regulering of uitbouw van een aantal controleorganen kan men mechanismen inbouwen die een gelijke behandeling van cliënten willen bewaken en dus proberen zoveel mogelijk onderlinge verschillen te vermijden. Desondanks deze sterke regulering, ervaren praktijkwerkers uit OCMW Antwerpen dat ze toch nog heel wat ruimte hebben om ‘vrij’ te handelen. Bovendien vinden de beleidsmedewerkers van Antwerpen dat de praktijkwerkers een dergelijke sturing vragen, omdat ze deze sterke regulering ‘gemakkelijk’ vinden. Op die manier hebben ze als het ware voor elke situatie een houvast bij het nemen van beslissingen. Het is volgens hen een handig hulpmiddel waardoor de verslaggeving op dezelfde manier opgesteld wordt in de verschillende sociale centra. Volgens Gent zijn regels goed voor de bescherming van de cliënt, die overal min of meer op een gelijkaardige manier behandeld wordt. Daarnaast werd in verschillende focusgroepen aangehaald dat de hoofdmaatschappelijk werkers in sommige OCMW’s zelf beslissingen kunnen nemen. Niet alle beslissingen moeten voor de Raad verschijnen, in die zin dat de zaken die reeds door de hoofdmaatschappelijk werkers beslist kunnen worden louter pro forma door de Raad nog bekrachtigd moeten worden. Zo is dit het geval in Genk en in Antwerpen; in Gent daarentegen heeft de hoofdmaatschappelijk werker minder beslissingsbevoegdheid en moet alles naar de Raad. Dit kan er op wijzen dat de procedures langer worden in Gent, waardoor de duur van het leefloonbegeleiding langer kan worden. In Gent past men bovendien de zogeheten "120%-regel" toe bij het berekenen van het meerekenbaar inkomen. Dit geldt enkel voor inkomens die te maken hebben met werk, werkloosheid, enzovoort en dus geen invaliditeitsuitkering of andere vervangingsinkomens. Concreet betekent dit dat men slechts rekening zal houden met het verschil tussen het inkomen dat iemand verdient en het bedrag van de leefloonuitkering waarop men in principe recht zou hebben5. Dit heeft tot gevolg dat er heel wat mensen zijn die een recht op het leefloon openen, hoewel het volgens de respondenten van Gent vooral als een stimulans bedoeld is om mensen meer aan het werk te krijgen. Indien het inkomen volledig van het leefloonbedrag zou worden afgetrokken, zou dit niet stimulerend zijn. Daarnaast heeft één van de praktijkwerkers het ook over SPI, de socio-professionele inschakeling voor het OCMW, waardoor er een bepaald bedrag vrijgesteld wordt in de berekening van het meerekenbaar inkomen. In onderstaand fragment wordt dit uitgelegd.
5
Een voorbeeld van deze berekening kan je ook in bijlage terugvinden. (Cf. Bijlage 6)
68
"Deelnemer 5: SPI is een vrijstelling [...] die gegeven wordt aan cliënten die leefloon hebben en die beginnen werken maar zo via interim of weekendwerk of zo, kunnen zij, ik ga het afronden, 200 euro in de maand verdienen zonder dat we daar rekening mee houden. Dus verdienen ze 500 euro, dan trekken we maar 300 euro van hun leefloon, die 200 euro is vrijgesteld. Dat is eigenlijk een regel om mensen te motiveren om te werken. Als je volledig uw loon afgetrokken wordt van uw leefloon, waarom zou je het dan nog doen hé. Dat is op zich wel een positieve maatregel maar als je dat niet toepast natuurlijk hebben er veel minder mensen recht hé. Deelnemer 4: Maar goed als je nu een keer... Als dat effectief zo is hé, dat meerekenbaar inkomen, dat dat in Antwerpen niet toegepast wordt, dan zit je al met een groot aantal meer in Gent hé die recht hebben op leefloon. Als het zo is hé. Ik weet niet of dat dat..."
Dit betekent volgens de praktijkwerkers van Gent dat 18-jarigen een leefloon kunnen krijgen, aangezien hun ouders hierdoor soms een hoog inkomen mogen hebben. Daarnaast geeft het beleid van Gent aan dat er verschillende interpretaties zijn van de RMI-wet, waardoor de OCMW’s verschillende projecten hebben opgestart. Sommige OCMW’s passen volgens hen de wet misschien strenger toe en gaan meer inzetten op activering. Terwijl Gent het eerder op een socialere manier aanpakt, met als gevolg dat er meer leefloners worden aangetrokken. Volgens een beleidsmedewerker worden door het organiseren van welzijnsbureaus “de deuren opengezet” voor de cliënten. Men gaat laagdrempelig te werk, waardoor mogelijks meer cliënten worden aangetrokken. Een praktijkwerker van Antwerpen formuleert het als volgt: Gent is het “slachtoffer van [hun] eigen sociaal beleid” geworden. Over het algemeen is er eensgezindheid over het feit dat discretionaire ruimte onvermijdelijk is, aangezien iedereen de wetgeving op een verschillende manier interpreteert. Desondanks blijft het voor hen belangrijk dat de cliënt op een gelijke manier behandeld wordt. Daarom zorgen ze voor een sterke regulering via interne reglementen en controleorganen, zodat er enigszins een lijn in de begeleiding getrokken wordt.
5.4.3.3
Budget OCMW
Door de praktijkwerkers van Genk werd gesuggereerd dat het budget van een OCMW een rol kan spelen in het aandeel leefloners. Hierbij is het volgens hen van belang dat de OCMW- en de gemeenteraad ongeveer dezelfde politieke gezindheid hebben, anders kan dit voor problemen zorgen. Wanneer gemeente en OCMW niet op dezelfde golflengte zitten, kan dit tot gevolg hebben dat ze over minder financiële middelen kunnen beschikken of dat ze zich veel meer moeten verantwoorden. De praktijkwerkers van Genk stellen dat ze het gevoel hebben dat zowel de OCMW- als de gemeenteraad dezelfde politieke strekking volgen. Verder denken zij, net als de respondenten van Gent, dat het budget een invloed kan hebben op de aanpak van het beleid, in die zin dat men de cliënt misschien strenger gaat aanpakken wanneer men over minder middelen beschikt. 69
Antwerpen geeft aan dat zij extra subsidies krijgen van het Stedenfonds doordat zij veel leefloongerechtigden hebben. Hierdoor hebben zij heel wat budget om artikel 60tewerkstellingsplaatsen te creëren. Daarentegen denken zij dat ze daardoor niet méér leefloon toekennen. Het beleid van Gent denkt dat het budget onrechtstreeks van invloed kan zijn op het aandeel leefloners. Vanuit het beleid worden namelijk keuzes gemaakt om te investeren in bepaalde diensten, bijvoorbeeld de dienst activering, waardoor men een invloed uitoefent op de leefloners. Wanneer het beleid er bijvoorbeeld voor kiest om meer budget te spenderen aan de dienst activering, kan dit er voor zorgen dat mensen misschien sneller geactiveerd worden en zo sneller uit het leefloon geraken. Antwerpen heeft het eerder over het feit dat het beleid moet kiezen aan welke noden en behoeften van de buurt men tegemoet wil komen, aangezien men niet alles kan opnemen met de beschikbare middelen. De drie OCMW’s zijn het er over eens dat het budget waarover een OCMW beschikt mogelijks een invloed heeft op het aandeel leefloners. Ze zijn echter van mening dat deze invloed telkens op een andere manier gebeurt. Enerzijds heeft het een rechtstreekse invloed op het aandeel leefloners, aangezien men een strenger beleid zal voeren en minder leefloon zal toekennen. Anderzijds heeft het ook onrechtstreeks een invloed doordat men in het beleid misschien meer investeert in activering, waardoor de uitstroom wel groter wordt maar men daarom niet meer of minder leefloon gaat toekennen.
5.4.3.4
Samenwerking met andere organisaties
De praktijk van Antwerpen haalt aan dat er een kloof voelbaar is tussen het OCMW en andere hulpverleningsorganisaties. Zij hebben het gevoel dat de andere organisaties meer nadruk leggen op de rechten van de cliënt, eerder dan op de plichten. “Dat wij dikwijls discussies hebben aan de telefoon of waar dat de cliënt bijzit in de spreekkamer van je moet dat geven. En dan zit je tegenover de cliënt maar ook tegenover een persoon van een andere hulpverleningsrelatie. Dus ik denk dat daar nog heel veel dialoog nodig is, tussen die organisaties om die verwachtingen juist af te stemmen. Het is dan dat cliënten dikwijls lastig gaan doen, dikwijls opgemaakt door die hulpverleningsorganisaties en dat is ook wel een probleem en dat creëert verkeerde verwachtingen.”
Toch geeft het beleid van Antwerpen aan dat er een nauwe samenwerking is met de VDAB met betrekking tot de uitstroom van artikel 60’ers. Zo is er drie maanden voor het einde van hun artikel 60 een sollicitatietraining voorzien door het OCMW, waarna er dan twee maanden voor het einde een overdracht gebeurt naar de VDAB. In Gent stellen de praktijkwerkers dat er een grote kloof bestaat tussen de RVA en het OCMW. Er zijn namelijk mensen die door de RVA geschorst worden en dan naar het 70
OCMW stappen om een leefloon te vragen. Deze mensen werden geschorst omdat ze niet werkbereid zijn, terwijl werkbereidheid toch een voorwaarde is voor het leefloon en dan moet het OCMW terug "van nul beginnen". Hierdoor zeggen de praktijkwerkers dat ze erg naast elkaar werken. Bovendien is hun werkdruk vaak zo hoog dat ze nog weinig méér doen
dan
enkel
financiële
steun
verlenen
aan
RVA-geschorsten,
omdat
de
schorsingsperiode veel te kort is om nog een begeleiding op te starten. "Deelnemer 3: En dat zijn dan, stel iemand is twintig weken geschorst of zo, op twintig weken kun je nauwelijks iets doen hé. Dat is gewoon een 'freepass' voor leefloon hé. Deelnemer 5: Ja geld geven en niets méér. We moeten ook nauwelijks een sociaal onderzoek doen hé als iemand geschorst is... Geef maar, je moet niet op huisbezoek gaan, je moet niet doorverwijzen naar het OTC als het korter is dan zo veel... [...] dat is eigenlijk gewoon naar het OCMW komen en geld krijgen zonder enige voorwaarde hé."
Het beleid van Gent geeft aan dat men in Gent over een goed uitgebouwd netwerk van basishulpverlening en –diensten beschikt, waardoor mensen gemakkelijker worden doorverwezen naar het OCMW. Hierdoor trekt men mogelijks meer leefloners aan. De praktijk van Genk geeft aan dat het aantal opvangcentra een invloed kan hebben op het aandeel leefloners in een stad. Zo is er in Genk een provinciale solidariteitsovereenkomst: “[de solidariteitsovereenkomst] betekent dat er een ambtshalve afgevoerde persoon verwezen wordt naar een opvangcentrum op […] grondgebied, dat de verwijzer zijn verantwoordelijkheid neemt in de zin van bevoegdheid en leefloon opent. Waar dat de wetgever eigenlijk zegt van 'ach' de leefloonvraag wordt gesteld op het moment dat iemand in een opvangcentrum zit, heel letterlijk, want daar blijkt bijvoorbeeld dat hij de factuur niet zal kunnen betalen, dus dat OCMW waar dat opvangcentrum op dat grondgebied is, is eigenlijk wettelijk gezien bevoegd om die leefloonaanvraag toe te kennen of te behandelen.“
Door die solidariteitsovereenkomst is het dus niet per definitie zo dat het OCMW dat bevoegd is voor het grondgebied waarop het opvangcentrum gevestigd is, ook effectief de steun uitkeert. Het is eerder het OCMW in het grondgebied van de doorverwijzer die de bevoegdheid daarvoor heeft. Hierdoor worden de verschillende aanvragen van ambtshalve afgevoerden6 in opvangcentra verspreid over het volledige (provinciale) territorium. We besluiten hieruit dat Gent duidelijk aangeeft dat er een invloed is van de mate waarin er samenwerking is tussen het OCMW en andere voorzieningen in de stad. Zij zijn van mening dat hun uitgebouwde netwerk laagdrempelig is, waardoor ze meer leefloners aantrekken. In de andere OCMW’s werd er aangehaald dat er een kloof bestaat tussen het OCMW en andere welzijnsvoorzieningen, maar er werd niet verduidelijkt in hoeverre dit een impact heeft op het aandeel leefloners.
6
Ambtshalve afgevoerden zijn mensen die door de burgemeester en het schepencollege geschrapt worden uit
het bevolkingsregister en bijgevolg geen adres meer hebben. (Seynaeve, 2011; Remans, 2009) 71
5.4.3.5
Werklast
De praktijk van Gent geeft aan dat er als het ware sprake is van een vicieuze cirkel. Hoe meer leefloners een OCMW heeft, hoe meer werkdruk er ontstaat voor de maatschappelijk werkers, waardoor ze minder tijd hebben om iemand te motiveren om hem aan het werk te krijgen. Hierdoor blijven mensen langer in het leefloon en wordt de groep leefloners alsmaar groter, waardoor er opnieuw meer werkdruk ontstaat enzovoort. Ook de doorverwijzing naar het OTC kan soms lang aanslepen doordat de maatschappelijk werkers niet altijd alle voorwaarden voor een artikel 60-tewerkstelling goed kunnen opvolgen, door lange procedures en door wachtlijsten voor de voorafgaande screenings. Daarnaast geven de praktijkwerkers van Gent aan dat ze geen grondig sociaal onderzoek kunnen voeren omwille van de hoge werkdruk. Ze gaan vaak louter af op hetgeen de cliënten zelf zeggen met betrekking tot bijvoorbeeld de woonsituatie en hebben verder geen tijd om zelf de huisvesting te 'inspecteren'. In Antwerpen daarentegen stellen de praktijkwerkers dat ze in het verleden gewoon leefloon toekenden zonder een grondig voorafgaand onderzoek bij complexere aanvragen, omdat ze daarvoor onvoldoende tijd hadden. Ze hadden naar eigen zeggen toen veel langere procedures en wachtlijsten voor onder andere de sociale tewerkstelling. Nu is dat volgens hen niet meer het geval, doordat het beleid veel directiever optreedt en veel meer reglementen opstelt, waardoor ze 'verplicht' worden altijd een grondig sociaal onderzoek te voeren. We besluiten hieruit dat de werklast van de maatschappelijk werkers vooral in Gent een ‘hot item’ is. Door zowel de praktijk als het beleid werd benadrukt dat er heel wat procedures zijn waardoor alles trager verloopt en veel werk oplevert voor de maatschappelijk werker. Hierdoor blijven mensen langer in het leefloon. Antwerpen geeft hierbij aan dat het gevoerde beleid hierin een rol speelt.
5.4.4
Beleid
In de focusgroepen kwam naar voor dat het beleid een grote invloed heeft op de manier van werken in een OCMW. Het beleid geeft een bepaalde richting aan de visie en werking van een OCMW, waardoor ieder OCMW mogelijks anders te werk gaat. Ook dit kan mee aan de basis liggen van het verschil in aandeel en evolutie van leefloners. Eén van de beleidsmedewerkers van Genk gaf aan dat de effectiviteit van de aanpak van een probleem in het beleid zit. Hiermee bedoelt ze dat het beleid essentieel is voor de effectiviteit van OCMW-werking. De praktijkwerkers van OCMW Genk hadden het over het feit dat ze een beleid hebben dat “kort op de bal speelt”. Van zodra er een stijging wordt opgemerkt in het aandeel leefloners, kijkt men meteen wat daarvan de oorzaak zou kunnen
72
zijn. Het beleid probeert hierop zo snel mogelijk in te spelen en het probeert verder te anticiperen op andere mogelijke veranderingen. Hieronder een concreet voorbeeld: “Ik denk dat er eerst wordt gekeken van waaruit komt die stijging, waar ligt het aan. In de tijd was het dan het risico van de sluiting van de Ford, de crisis die erbij kwam, welk effect zou dat kunnen hebben op sociale dienst, instroom van leefloners, van financiële steunaanvraag, die dingen. Daar rond wordt dan ook een heel plan opgesteld van wat kunnen wij als sociale dienst of als OCMW doen om die mensen op te vangen en wat hebben wij te bieden? In die zin kun je wat anticiperen.”
We kunnen hieruit besluiten dat de drie OCMW's het erover eens zijn dat het beleid van het OCMW een invloed kan hebben op het aandeel leefloners. Het is immers het beleid dat de werking en de effectiviteit van de organisatie bepaalt door de keuzes die ze maakt. Er wordt echter ook aangegeven dat veel afhankelijk is van de grootte van het OCMW. Verder gaan we in op een aantal topics die te maken hebben met beleid en die respondenten aanhaalden in de focusgroepen.
5.4.4.1
Streng ten aanzien van de cliënt
Eén van de praktijkwerkers uit OCMW Genk gaf aan dat een OCMW gaandeweg de ervaringen en het gevoel van misbruik door cliënten, beslissen om een strenger beleid te voeren. Doordat men merkt dat er heel wat sociale fraude wordt gepleegd, zou het volgens haar kunnen dat het OMCW beslist om strenger op te treden zodat dit misbruik wordt aangepakt en bestraft. Een voorbeeld hiervan is het recent gestarte handhavingsbeleid in Gent waarbij men een aparte controle- en inspectiecel heeft opgericht, mede door de ervaring van sociale fraude, schijnzelfstandigen, enzovoort. Bovendien had diezelfde praktijkwerker het gevoel dat men in de eigen organisatie vrij streng optrad ten aanzien van de cliënten. Dit gevoel had ze omdat ze naar eigen zeggen geen ruimte had als maatschappelijk werker om te “freewheelen”, om zelf een eigen invulling te geven aan regels. Ze had het gevoel dat in OCMW Genk heel strikt naar de bestaande regelgeving verwezen wordt en dat er heel wat voorwaarden opgelegd worden waaraan de cliënten moeten voldoen. Nog een andere praktijkwerker suggereerde dat de strenge aanpak misschien wel leeftijdsgebonden is en dat ze – naar haar gevoel – toch wel strenger optreden ten aanzien van hun jongere leefloners. Hiermee bedoelde ze dat het OCMW zich erg activerend opstelt ten aanzien van de jongeren. Bovendien kwam er ook aan bod dat er heel weinig leefloon wordt toegekend aan 18-jarigen. Ook OCMW Antwerpen hanteert een strenge aanpak ten aanzien van 18-jarigen. Ze houden daarbij vast aan de onderhoudsplicht van de ouders ten aanzien van kinderen. Verder werd er nog gezegd dat er in OCMW Genk een interne normering is opgelegd. Deze interne normering houdt in dat men in OCMW Genk niet boven die vooropgestelde norm steun zal verlenen. Enerzijds geven de praktijkwerkers aan dat OCMW Genk relatief 73
streng is, maar anderzijds had één van hen een persoonlijke ervaring met een ander OCMW dat nóg strenger is. Zo had ze een situatie meegemaakt waarbij zij het gevoel had dat OCMW Genk wel leefloon zou toekennen aan die cliënt, maar dat ander OCMW deed dat niet. Een praktijkwerker van OCMW Antwerpen had als wijkwerker altijd al het gevoel gehad dat een leefloon daar allesbehalve een evidentie is. Zo wordt er door het beleid sterk beklemtoond dat mensen moeten voldoen aan voorwaarden. De maatschappelijk werkers worden geacht voortdurend te evalueren welke voorwaarden er zijn en hoe die toegepast moeten worden. Het onderstaande illustreert dit. “Wij evalueren ook onze uitkeringen maand per maand en we zetten daar enkel op van ja als die langs is geweest, Nederlandse les binnen heeft gebracht, sollicitatiebewijzen, ook weer individueel, bij elke cliënt is dat anders. En dan pas zetten wij ons geld op ja. En anders vertrekt het geld niet en kan dat zijn dat die bijvoorbeeld maar de vijfde of de zevende uitbetaald wordt, als hij dan pas binnenbrengt of doet wat hij moet doen.”
In OCMW Antwerpen is het de regel dat de maatschappelijk werkers de cliënten één keer per maand moeten gezien hebben. Indien ze de cliënt niet gezien hebben, storten ze het leefloon nog niet op de rekening, tot op het moment dat die persoon langskomt. Iemand vatte dit als volgt samen: “Wij geven dus geen geld aan spoken.”
Met betrekking tot de strengheid ten aanzien van de cliënt, hielden de praktijkwerkers van OCMW Antwerpen er echter verschillende meningen op na. Iemand stelde het in vraag of zij als OCMW echt wel de strengste zijn, omdat ze het gevoel heeft dat er, ondanks dat men strikte voorwaarden oplegt, toch heel wat kansen worden geboden aan de cliënten. Ze werd hierin gesteund door verschillende collega’s, die aangaven dat leefloners enerzijds heel wat kansen krijgen, maar dat er anderzijds veel strenger wordt omgegaan met de instroom van cliënten. Bij de aanvraag en bij aanvang van de leefloonbegeleiding treden ze dan wel streng op, maar eens ze “in het circuit zitten”, gaat men daar wat milder mee om en krijgen ze toch heel wat kansen. Gent geeft aan dat Antwerpen veel strenger omgaat met de toekenningsvoorwaarden voor het leefloon, zoals werkbereidheid, motivatie, Nederlandse taal, en zo verder. Ook ten aanzien van EU-onderdanen voert OCMW Antwerpen een streng beleid. Voor deze specifieke doelgroep heeft men een aantal aandachtspunten bij het toekennen van leefloon. Zo gaan ze onderzoeken waarom die mensen zich in ons land gaan vestigen. Volgens één van de beleidsmedewerkers is het een ‘vereiste’ dat ze in hun eigen onderhoud kunnen voorzien, wanneer ze zich in hun stad vestigen. Bovendien maakte hij de vergelijking met OCMW Gent, waarvan hij vermoedt dat die eerst evalueren of er al dan niet sprake is van een financiële nood en indien dit het geval is, gaat men ook meteen 74
leefloon toekennen. Dit wordt enigszins tegengesproken door OCMW Gent, waarbij men in de focusgroepen aanhaalde dat men zich in de toekomst strikter zal opstellen ten aanzien van deze doelgroep, in die zin dat men wil dat de EU-burgers reeds alle mogelijke rechten hebben uitgeput in hun eigen geboorteland vooraleer ze beroep doen op een leefloon. Aan dit strenge beleid van OCMW Antwerpen zijn er volgens de praktijkwerkers voor- en nadelen verbonden. Zo zien zij een duidelijk positief effect van hun strenge activeringsbeleid, doordat zij het OCMW zijn met het grootste aantal effectief tewerkgestelden. Een negatief effect is echter dat er heel wat mensen zijn die, na een weigering van leefloon, telkens opnieuw een aanvraag indienen. Eén van de praktijkwerkers van Antwerpen maakte hierbij ook de bedenking dat ze erover moeten waken dat ze niet té streng worden, omdat zij van mening is dat ze nu al ver genoeg gaan. De praktijkwerkers van Gent geven aan dat ze lakser zijn dan in Antwerpen, maar tegelijkertijd geven ze wel aan dat er momenteel wordt verstrengd. Dit lokt echter wel enige reacties uit, onder andere door de vele media-aandacht die er reeds aan besteed werd. Ook het beleid geeft aan dat er een tendens is waarbij de jongere generatie maatschappelijk werkers strenger wordt, maar dit wordt nog tegengehouden door de verschillende procedures en diensthoofden die nog “van de oude stempel zijn” en minder streng optreden. Daarnaast suggereren zij ook dat Antwerpen misschien soms té streng is. Zij bedoelen hiermee dat ze soms wat teveel verwachten van de cliënten, want men kan niet iemand verplichten om te gaan werken als die niet kán werken. Uit bovenstaande kunnen we afleiden dat de OCMW’s niet allemaal even streng optreden. Zo geven ze zelf aan dat het ene OCMW veel strenger is dan het andere op vlak van leeftijdscategorieën, voorwaarden, EU-onderdanen, enzovoort. In twee van de OCMW's wordt aangegeven dat een OCMW strenger wordt gaandeweg de ervaringen en dat het beleid daar een grote rol in speelt. Er wordt daarbij aangegeven dat een streng beleid vooren nadelen heeft en dat je altijd goed in het oog moet houden dat je niet té ver gaat in het streng zijn. De mate van streng zijn heeft een invloed op het aantal leefloners omdat daardoor wordt beslist of iemand al dan niet leefloon ontvangt.
5.4.4.2
Handhavingsbeleid
Zoals eerder aangehaald, is men in OCMW Gent door de ervaring met sociale fraude, zwartwerk, schijnzelfstandigen, domicilievervalsing en zo verder, gestart met het handhavingsbeleid. Dit is volgens een praktijkwerker van Genk een beleid dat de "controlefunctie wil weghalen bij de begeleidingsfunctie", aangezien beide moeilijk samen gaan. Deze ambiguïteit probeert men door het oprichten van een dergelijke controlecel meer werkbaar te maken voor de maatschappelijk werker. De praktijk van Gent geeft 75
echter aan dat men met het handhavingsbeleid wel strenger wil optreden, maar dat dit administratief niet altijd haalbaar is. Zo wil het OCMW wel strenger optreden, maar "het moet op papier staan of je moet [officiële] beslissingen hebben", men moet dus alles met zoveel mogelijk bewijzen kunnen staven. Dit betekent meer administratie en dus nog meer werkdruk. Een dergelijk handhavingsbeleid werd reeds langer gehanteerd in OCMW Antwerpen en een praktijkwerker van Gent geeft aan dat dat misschien een invloed kan hebben op hun daling in 2004 qua aantal leefloners. Met dit handhavingsbeleid mikt men eigenlijk op twee verschillende sporen, enerzijds wil men striktere controles invoeren om sociale fraude tegen te gaan, anderzijds wil men ook veel meer onmiddellijke tewerkstelling gaan toepassen. Ook OCMW Genk kent een handhavingsbeleid, dat ze naar eigen zeggen reeds opgestart hebben in 1985, na de sluiting van de mijnen. We kunnen dus besluiten dat de drie OCMW's elk een handhavingsbeleid hebben opgestart maar elk op een verschillend tijdstip. Zo is Genk al van 1985 bezig, gevolgd door Antwerpen in 2004 en Gent die er nog maar recent mee begon. Men wil met het handhavingsbeleid de controlefunctie weghalen bij de begeleidingsfunctie maar dit is niet helemaal mogelijk omdat de spanning emancipatie – disciplinering inherent is aan het sociaal werk. Het handhavingsbeleid kan een invloed hebben op het aandeel leefloners omdat het ervoor zorgt dat je strenger optreedt ten aanzien van cliënten, wat er dan weer voor zorgt dat mensen misschien niet meer aan de voorwaarden voldoen en dus geen leefloon krijgen.
5.4.4.3
Aanpak
Een praktijkwerker van OCMW Genk heeft het gevoel dat zij een persoonlijkere aanpak hebben, waardoor ze op meer onderliggende problemen kunnen stoten en meer diepgang in de hulpverlening kan steken. Hierdoor wordt een integrale aanpak op verschillende levensdomeinen ook meer realiseerbaar. “Ik weet niet of dat een verklaring kan zijn maar als ik aan Antwerpen denk, dan denk ik aan mensen die een nummertje moeten nemen en twee weken moeten wachten tot dat ze aan de beurt zijn en als nummertje dan behandeld worden.”
Dit is ook afhankelijk van de grootte van een OCMW: hoe groter een OCMW is, hoe meer leefloners men kan hebben en hoe minder mogelijkheden er zijn om een persoonlijke begeleiding aan te bieden. Onderstaand citaat is een mooie illustratie van de visie van een praktijkwerker uit Genk: “[…] dat is echt een klein frabriekske. Dat is gewoon aan de lopende band die cliënt, die cliënt, daar, daar, daar... Eigenlijk wordt er ook niet echt gekeken van wat kan die cliënt of waar past die in. Wat wij wel heel fel doen, ook met op maat werken eigenlijk.” 76
Eén van de praktijkwerkers van OCMW Genk vermoedt dat er tegenwoordig meer directief wordt omgegaan met de cliënten dan vroeger. Ze heeft het gevoel dat er vroeger veel meer werd vertrokken vanuit de leefwereld van de cliënt en dat men op diens eigen tempo te werk ging, maar dat er nu een accentverschuiving gebeurd is waardoor de maatschappelijk werker de begeleiding meer stuurt. Een nadeel hiervan is echter dat er hierdoor soms minder ruimte vrij is om voldoende aandacht te besteden aan de problemen van de cliënt. Anderzijds kan een dergelijke directieve aanpak volgens haar ook voor een doorbraak zorgen in andere zaken. Ze verduidelijkte dit als volgt: “[…] ik bedoel we moeten gewoon tot de vaststelling komen dat wij mensen in gang kunnen zetten waarvan we vroeger, met mee te gaan, nooit iets konden verwachten want iedereen had het idee dat dat niet zou lukken.”
In één van de focusgroepen werd ook gesuggereerd dat het al dan niet hanteren van een integrale aanpak invloed kan hebben op het aandeel leefloners. Eén van de praktijkwerkers was van mening dat men in OCMW Genk veel integraler te werk gaat dan in de andere OCMW’s en dat dit dan ook zijn vruchten afwerpt. “Deelnemer 3: En dan denk ik ook, ja, de integrale aanpak die hier gebeurt... Op alle domeinen waaraan gewerkt wordt, wat denk ik, impliciet een voordeel kan hebben, zodanig dat mensen sneller een opleiding en kunnen doorstromen naar een tewerkstelling, een al dan niet aangepaste tewerkstelling, dat ze tenminste van dat leefloon af zijn... […] Deelnemer 2: We proberen om niet alleen ambtenaren te zijn die financiële steun geven, we hebben eigenlijk ook de bedoeling van te begeleiden en daar zijn plannen rond opgezet en theorieën rond uitgewerkt en we krijgen daar vorming rond en dat wordt écht wel hoog in het vaandel gedragen in Genk, daar zijn onze procesteams ook van belang.”
Met een integrale aanpak bedoelt men dus dat men niet alleen financiële steun wil verlenen, maar ook mensen wil helpen op alle levensdomeinen – met andere woorden een totaalaanpak. Deze maatzorg doet men volgens de praktijkwerkers van OCMW Genk om de cliënten zo snel mogelijk uit het leefloon te halen. Hoewel men opmerkt dat een ‘neveneffect’ van een dergelijke zorg op maat kan zijn dat men hierdoor mensen langer in het leefloon houdt, doordat men duurzamer werkt. Ook de respondenten van Gent geven aan dat zij integraal te werk gaan. In hun verslaggeving moeten zij rekening houden met de psychosociale situatie, financiële situatie, woonsituatie en medische situatie. Daarna wordt alles overgeheveld naar een gespecialiseerde dienst, bijvoorbeeld tewerkstelling naar het OTC,
psychologische
problemen
naar
de
psychologische
dienst
enzovoort.
De
maatschappelijk werker wordt geacht het "totaalpakket" te bekijken, maar dat betekent niet per definitie dat die werkelijk alles van dat pakket zelf gaat aanpakken. Het OCMW zelf werkt dus wel integraal, aangezien het alle levensdomeinen van de cliënt in rekening brengt.
77
Hierbij kunnen we stellen dat één van de drie OCMW's aangeeft dat een persoonlijke aanpak een invloed kan hebben op het aandeel leefloners. Indien de aanpak persoonlijker is, kent de maatschappelijk werker de cliënt misschien beter en kan hij een betere en efficiëntere begeleiding opstarten waardoor iemand sneller uit het leefloon geraakt. Ze zijn er zich echter van bewust dat de grootte van het OCMW een belangrijke invloed heeft op de mogelijkheid om een persoonlijke aanpak voorop te stellen. Twee van de drie OCMW's geven aan dat ze een integrale aanpak vooropstellen zodat ze op alle levensdomeinen van de cliënt gaan werken. Dit kan enerzijds een invloed hebben op het aandeel leefloners omdat de duur van de begeleiding dan misschien iets langer is. Anderzijds zorgt het misschien voor minder terugval nadat iemand uit het leefloon is gestapt.
5.4.4.4
Politiek
De politiek is een belangrijke factor in het gebeuren van het OCMW. Op basis van de politieke kleur van de voorzitter kan er volgens de praktijkwerkers van Gent heel wat veranderen in de reglementeringen en projecten in het OCMW. Zo zei men dat men recent is gestart met het handhavingsbeleid, maar wanneer er een andere voorzitter uit een andere politieke partij het bewind voert, kan dit opgeschort worden. Zo gaf het beleid van OCMW Genk aan dat de gemeenteraadsverkiezingen een invloed kunnen hebben op de evolutie van het aandeel leefloners. De politieke samenstelling van de gemeenteraad en van de OCMW-Raad beïnvloedt de werking van het OCMW. Zo kwam in de verschillende focusgroepen aan bod dat in Antwerpen vooral het Vlaams Belang een invloed heeft, in Gent zijn het eerder de socialisten die de toon aangeven en in Genk zijn het vooral de christen-democraten. Politieke partijen leggen ook telkens andere klemtonen in het beleid, waardoor er verschillen kunnen ontstaan tussen de OCMW’s. Bovendien kunnen zij een invloed hebben op het beheer van het budget of op de hoeveelheid financiële middelen waarover een OCMW kan beschikken. De invloed van de politiek wordt enigszins genuanceerd in de focusgroep van het beleid van OCMW Gent. Eén van de beleidsmedewerkers was van mening dat het vooral de persoonlijkheid van de voorzitter is die sterk het beleid gaat sturen. Zo heeft het een impact op de werking van een OCMW als men een voorzitter heeft die veel of weinig stuurt. We kunnen hieruit besluiten dat de politiek een invloed heeft op het aandeel leefloners omdat de voorzitter en de Raad van een OCMW telkens gekleurd zijn vanuit een politieke partij die andere klemtonen legt. Zo zal de ene veel strenger zijn qua activering dan de andere waardoor mensen sneller doorstromen en uit het leefloon geraken. Er worden dus met andere woorden verschillende keuzes gemaakt afhankelijk van de politieke kleur van de Raad of van de voorzitter. 78
5.4.4.5
Actief beleid
Wij begrijpen onder het voeren van een actief beleid onder andere campagnes voeren en het op de een of andere manier stimuleren van mensen om de stap naar het OCMW te zetten. OCMW Antwerpen geeft echter aan dat zij dit niet doen, maar na een discussie hierover in de focusgroep, kwam naar voor dat ze eigenlijk zouden moeten mensen gaan “werven” om zo iedereen te kunnen bereiken. Volgens de wet heeft iedereen immers recht op een menswaardig bestaan en nu zijn er nog altijd mensen die uit de boot vallen of de stap naar het OCMW niet durven zetten. Een praktijkwerker zegt hierover het volgende: “En inderdaad, wij voeren geen actief beleid hé. Dat kan verschillen hé, andere OCMW's doen dat misschien wel hé. […] Wij zullen nooit uit ons eigen, tenzij dat we signalen krijgen dat er een heel prangende situatie is, zullen wij nooit zelf naar mensen toestappen. Wij zeggen laat ze maar komen.”
Een dergelijk actief beleid heeft echter ook nadelen. Zo kan het zijn dat in een dergelijke ‘campagnevoering’ hoofdzakelijk de nadruk komt te liggen op de rechten die mensen hebben, waardoor cliënten uit het oog verliezen dat er ook plichten aan verbonden zijn. “Ik denk allez, er zijn natuurlijk campagnes geweest van dat dat aan de bevolking kenbaar wordt gemaakt van u hebt daar recht op hé om een menswaardig leven te leiden maar ik denk dat bij de doelgroep die nu komen, voor hun primeert alleen maar dat woordje van ‘ik heb recht’. Dat is daar en ze stellen zichzelf niet meer de vraag van heb ik daar eigenlijk wel nood aan.”
In de focusgroepen in Gent werd gesproken over de uitgave van hun OCMW-krantje. In dat krantje wordt onder meer uitgelegd waarop men recht heeft, maar worden de plichten nog te weinig benadrukt. Op deze manier worden heel wat mensen aangetrokken die steun aanvragen bij het OCMW; het is zelfs bijna "reclame maken voor het OCMW". Ook in het verleden heeft Gent ‘campagnes’ gevoerd. Zo is men, na het verschijnen van het Algemeen Verslag over de Armoede, zelf naar de armoedeverenigingen gestapt om hen te stimuleren meer mensen naar het OCMW door te verwijzen. We kunnen hierbij stellen dat, na enige discussie, twee OCMW's aangeven dat ze een actief beleid voeren. Zo bestaan er allerlei projecten om mensen sneller naar het OCMW te laten komen. We moeten er ons echter van bewust zijn dat er nog heel wat mensen niet bereikt worden en dat een actief beleid ook nadelen met zich meebrengt. Zo fixeren mensen zich op de rechten die ze hebben en vergeten ze hun plichten. Een actief beleid kan een invloed hebben op het aandeel leefloners omdat er misschien, net door dat beleid, meer mensen de stap naar het OCMW durven zetten en hun rechten willen laten gelden. Dit is echter niet altijd negatief omdat sommige mensen wel recht hebben op een leefloon maar het niet altijd weten en daardoor in armoede leven.
79
5.4.5
RMI
5.4.5.1
Leefloon
Duur De praktijkwerkers van Antwerpen geven aan dat ook de duur van de leefloonbegeleiding een
invloed
kan
hebben
op
het aandeel leefloners. Ze
vermoeden
dat hun
leefloonbegeleiding korter is, doordat ze snel overgaan tot activering. Ook de beleidsmedewerkers van Antwerpen beamen dit. Zij suggereren dat ze misschien wel evenveel dossiers hebben als de andere OCMW's, maar als hun duurtijd korter is, dan betekent dat volgens hen ook een andere evolutie. We hebben reeds aangegeven dat Gent vermoedt dat ze door hun lange en trage procedures mensen langer in het leefloon houden. Zo hebben ze 7% leefloners die reeds tien jaar of meer in het leefloon zitten. We kunnen hieruit concluderen dat de duur van een leefloonbegeleiding een invloed heeft op het aandeel leefloners. Hoe langer men mensen in het leefloon houdt, hoe groter het aandeel leefloners kan zijn. Weigeringen en beroep Het beleid van Antwerpen vermoedt dat ze meer aanvragen weigeren dan andere OCMW's door de vele voorwaarden die ze stellen. Ze geven zelf aan dat hun aantal weigeringen gestegen is ten opzichte van enkele jaren gelden. Het is volgens hen veel voorwaardelijker geworden, waardoor er ook meer nadruk wordt gelegd op de plichten van de cliënt en dus niet alleen op de rechten. Hun grotere nadruk op het activeringsbeleid heeft tot gevolg dat ze meer mensen gaan weigeren. Zo leggen ze bij het toekennen van leefloon sterk de nadruk op de voorwaarde van werkbereidheid. Het beleid van Gent stelt daarentegen dat zij nooit van bij het begin een leefloon zullen weigeren, tenzij de aanvragers echt geen recht hebben omwille van een te hoog inkomen. Ze kennen eerst leefloon toe en bekijken dan pas de voorwaarden. Ze geven aan dat cliënten niet snel geweigerd worden omdat de procedures veel te lang aanslepen. In de focusgroepen kwam aan bod dat de vonnissen van de arbeidsrechtbanken mogelijks een invloed hebben op het aandeel leefloners. De beleidsmedewerkers van Antwerpen stelden dat de arbeidsrechtbank van Antwerpen de visie van het OCMW volgt. Wanneer het OCMW een aanvraag voor leefloon weigert, zal de arbeidsrechtbank meestal hun visie volgen, waardoor het beroep van de cliënt wordt afgewezen. Het beleid van Gent daarentegen geeft aan dat de arbeidsrechtbanken in Gent veel socialer oordelen en dus veel meer meegaan met de rechten van de cliënten. Dus ook al zou het OCMW van Gent 80
strenger willen optreden, dan is dit volgens hen niet altijd haalbaar doordat de arbeidsrechtbanken hun standpunten niet altijd volgen. Daarom anticipeert OCMW Gent in haar werking op wat zij vermoeden dat de uitspraak van de arbeidsrechtbank zal zijn. Hieruit blijkt dat het aantal weigeringen een invloed kan hebben op het aandeel leefloners. Indien een OCMW veel mensen weigert, zal het aandeel leefloners dalen. Dit hangt eveneens samen met het benadrukken van bepaalde toekenningsvoorwaarden, waardoor men een aantal mensen kan weigeren en zo de instroom van leefloners kan inperken. In de focusgroepen werd niet expliciet gezegd dat het in beroep gaan bij de arbeidsrechtbank een invloed kan hebben op het aandeel leefloners. Het was vooral in de focusgroep met het beleid van Gent dat hier een verband tussen beide werd gelegd. In Gent is het namelijk zo dat het OCMW haar beslissingen inzake het leefloon aanpast aan hoe de arbeidsrechtbank vermoedelijk zal oordelen in een bepaalde casus. Op die manier heeft dit een invloed op het beleid dat Gent voert en uiteindelijk ook op het aandeel leefloners. Beslissingsprocedure De praktijkwerkers van Genk geven aan dat de beslissingsprocedure in elk OCMW anders is; dat er verschillende echelons zijn waarop er beslist wordt over toekenningen, verlengingen, schorsingen et cetera van leefloon. In Genk is er een voorafgaandelijk overleg in het team van de maatschappelijk werkers, waarbij er gediscussieerd wordt tussen collega's en waarbij men motivering en verantwoording moet afleggen voor zijn voorstel. Dit overleg gebeurt nog vóór de vergadering van de Raad, waardoor er soms wordt aangeraden om eerst nog andere pistes te bewandelen in plaats van een leefloon toe
te
kennen.
Desondanks
is
het
nog
altijd
de
Raad
die
de
uiteindelijke
beslissingsbevoegdheid heeft en moeten dus in principe alle beslissingen voor de Raad gebracht
worden.
Ook
het
beleid
van
Gent
geeft
aan
dat
zij
verschillende
beslissingsniveaus hebben, zoals de hoofdmaatschappelijk werker en een precomité waar de maatschappelijk werker verslag moet uitbrengen. In Antwerpen daarentegen kan 55% van de beslissingen door de hoofdmaatschappelijk werkers genomen worden. Als het gaat om schorsingen en verlengingen van leefloontoekenning, kan dit beslist worden door de hoofdmaatschappelijk werker. Wanneer het om nieuwe aanvragen of afwijkingen van de regels gaat, is het nog altijd de Raad die beslist. Uiteindelijk komen de meeste beslissingen toch nog eens pro forma voor de Raad, omdat zij die officieel nog moeten bekrachtigen. In onderstaand citaat worden de verschillende beslissingsniveaus weergegeven: "Er zijn eigenlijk drie beslissingsniveaus, de hoofdmaatschappelijk werker, sommige zaken voor een Raadslid want elk centrum krijgt om de zoveel tijd een Raadslid toegewezen voor een aantal situaties en dan de Raad zelf. Die hier in Antwerpen om de week eigenlijk voor een sociaal centrum bijeen komt." 81
Dit staat echter in contrast met de werking in Gent. In Gent is het namelijk zo dat alle beslissingen door de Raad worden genomen en niet door de hoofdmaatschappelijk werkers. Zeker met betrekking tot negatieve beslissingen zoals een schorsing, is het enkel de Raad die daarover kan beslissen. De drie OCMW’s geven dus aan dat ze verschillende niveaus hebben waarop er beslissingen worden genomen inzake het leefloon. Er kwam hierbij naar voor dat niet alle beslissingen voor de Raad moeten verschijnen. Zo hebben de hoofdmaatschappelijk werkers in Antwerpen zelf een grote beslissingsbevoegdheid inzake het leefloon. In Gent en Genk is die beslissingsbevoegdheid echter een stuk beperkter en heeft de Raad meer zeggenschap. Ook deze procedures kunnen een invloed op het leefloon hebben, aangezien dit een soort van discretionaire ruimte is van de OCMW’s. Bovendien kwam in Gent aan bod dat de procedures bij hen heel traag verlopen, waardoor alles langer duurt. Categorieën in het leefloon De praktijkwerkers van Genk en Antwerpen geven aan dat zij in hun OCMW niet de gewoonte hebben om een leefloon toe te kennen aan 18-jarigen. Ze blijven vasthouden aan de onderhoudsplicht door de ouders tot op het moment dat de jongere financieel onafhankelijk is – tenzij het om relationele of andere redenen gaat. Zij zijn van mening dat de jongere wordt geacht zo lang mogelijk bij zijn ouders te blijven wonen tot wanneer hij werk heeft of recht heeft op een werkloosheidsuitkering. Ook Antwerpen deelt die visie. "Als mensen thuis wonen en ze hebben geen diploma omdat ze van school zijn gevallen zonder diploma en ze krijgen een vriendje en dat vriendje wil met u gaan samenwonen en ze hebben eigenlijk niets maar ze gaan toch samenwonen en ze komen met hun huurcontract bij ons en ze doen dan een aanvraag. Terwijl dat vader en moeder er nog zijn en die helemaal niet gezegd hebben dat zij weg moeten, dan is er eigenlijk geen nood maar dan is die nood eigenlijk een beetje door die mensen zelf gezocht. Dus dan is dat het moment om dat zeer kritisch te benaderen en niet zomaar mee te gaan in dat verhaal hé."
De praktijk van Gent zegt hierover dat men echter al "een serieus inkomen [moet] hebben om onderhoudsplichtig te zijn". In Gent wordt er automatisch een leefloon toegekend aan rechthebbende kinderen die 18 jaar worden. Daarnaast stelt het beleid van Gent vast dat ze heel wat studenten in het leefloon hebben. Het gaat dan vooral om studenten uit de middelbare
scholen
die
dus
in
Gent
wonen,
in
plaats
van
hogeschool-
of
universiteitsstudenten die hun domicilie elders hebben. Het beleid van Antwerpen en de praktijk van Gent opperden dat de categorieën van het leefloon een invloed kunnen hebben op het aandeel leefloners. Zo zijn bijvoorbeeld alleenstaanden met kinderen vermoedelijk moeilijker te activeren dan andere categorieën in het leefloon, omwille van de zogenaamde 'werkloosheidsval'. Daarnaast haalt een 82
praktijkwerker van Gent een voorbeeld aan van een moeder met drie kinderen die ze zelden zullen schorsen, omdat ze anders ook die drie kinderen "zonder eten zetten". Tijdens de focusgroepen viel het ons op dat Gent het enige OCMW is dat automatisch een leefloon toekent aan inwonende 18-jarigen wiens ouders een leefloon ontvangen. De andere twee bevraagde OCMW’s doen dit niet. Zij benadrukken in dergelijke gevallen nog altijd de onderhoudsplicht van de ouders ten aanzien van hun kinderen. Dit kan mogelijks een verklaring zijn voor het verschil in aandeel leefloners tussen de drie OCMW’s. In Gent zijn er hierdoor al een hele groep mensen die een leefloon ontvangen dan bij de andere twee. Daarnaast kwam nog aan bod dat de categorieën van het leefloon eveneens een invloed kunnen hebben, aangezien bijvoorbeeld alleenstaande ouders moeilijker te activeren zijn dan bijvoorbeeld alleenstaanden zonder kinderen ten laste. Evolutie aandeel leefloners Eerder werd aangehaald dat het dieptepunt in 2001 mogelijks te wijten is aan een periode van economische bloei. Iemand van het beleid van Antwerpen vermoedt dat er in die periode meer initiatieven waren om mensen aan de slag te krijgen, waardoor mensen die volgens hen niet meer te activeren waren een job veroverden op de arbeidsmarkt. Volgens één van de praktijkwerkers van Antwerpen kan dit dieptepunt misschien te wijten zijn aan het verhogen van andere sociale zekerheidsuitkeringen, waardoor er minder mensen een leefloon aanvragen. Eén van de beleidsmedewerkers van Genk denkt dat dit vooral afhankelijk is van de economie, aangezien de evolutie bij alle drie de OCMW's plaatsvindt. In 2003 is er een stijging van het aandeel leefloners, wat volgens de respondenten van Antwerpen te wijten is aan de overgang van bestaansminimum naar leefloon. Hierdoor zijn de voorwaarden van het leefloon veranderd en zijn een aantal equivalent leefloners overgeheveld naar het leefloon. De daaropvolgende daling van het aandeel bij Antwerpen wordt volgens hen verklaard door een verstrenging van het activeringsdiscours. Een beleidsmedewerker van Genk gaf aan dat zij reeds eind de jaren '80, na het sluiten van de mijnen, begonnen zijn met een streng activeringsbeleid. Een beleid dat Antwerpen pas sinds 2003 strikt begon toe te passen. De beleidsmedewerkers van Genk noemen dit "afromen van de doelgroep". Zij zijn begonnen met hun handhavingsbeleid eind de jaren '80 en zitten nu "aan de bodem van hun vat". Hiermee wordt bedoeld dat ze hun doelgroep niet meer verder kunnen afromen. Hij beweert dat dit bij Antwerpen nu het geval is en dat Gent pas recent is begonnen met dat afromen. Het beleid van Gent had opgevangen dat Antwerpen nu aan de limieten van hun streng beleid zitten, dat ze niet nog meer mensen kunnen schorsen dan ze nu al doen.
83
Bovendien kunnen de gemeenteraadsverkiezingen een invloed hebben op de evolutie van het aandeel leefloners. In 2004 – 2005 waren er onder andere in Antwerpen hervormingen door de gemeenteraadsverkiezingen; het was immers vanaf 2004 dat Monica De Coninck meer nadruk legde op een strikt activeringsbeleid. Het beleid van Gent is ervan overtuigd dat hun stijging tijdens de laatste jaren vooral te wijten is aan de grote toevloed van Oost-Europeanen. Daarnaast denken ze dat het ook een rol speelt dat zij sinds het ontstaan van de RMI-wet vrij sociale projecten opgestart hebben – projecten die volgens hen socialer zijn dan die in andere OCMW’s. Voor de evoluties van het aandeel leefloners bij de drie OCMW’s werden heel wat verschillende verklaringen gegeven. Wat hierbij voornamelijk aan bod kwam, is het feit dat de daling van het aandeel leefloners in Antwerpen grotendeels te wijten is aan het strenge activeringsbeleid dat zij voeren sinds 2003. De stabiele trend van Genk daarentegen wordt verklaard vanuit het feit dat Genk reeds na de sluiting van de mijnen in de jaren ’80 is begonnen met een handhavingsbeleid. De stijging van Gent kan men tijdens de laatste jaren vooral verklaren door de grote toevloed aan Oost-Europeanen. Wat de stijging tijdens voorgaande jaren betreft, zou het volgens het beleid van Gent eerder om een combinatie van de verschillende factoren gaan die doorheen deze thesis aan bod komen, waaronder hun sociale beleid. Voorwaarden De praktijk van Antwerpen geeft aan dat men de laatste jaren erg verstrengd is ten aanzien van de instroom van cliënten. Zo gaan ze strenger om met de toekenningsvoorwaarden van het leefloon om de instroom in te perken. Een praktijkwerker haalde aan dat zij als grootstad enigszins 'verplicht' zijn om dat te doen, aangezien zij een grote instroom hebben. Eén van haar collega's benoemde dit ook als "het niet toepassen van de wet", wanneer men dergelijke strenge voorwaarden hanteert. Het beleid van Gent suggereerde dat ze in Gent misschien soepeler zijn of de wetgeving strikter volgen dan ze bijvoorbeeld in Antwerpen doen. Eén van de beleidsmedewerkers van Antwerpen vermoedt dat men in Gent eerst een leefloon gaat toekennen op basis van behoeftigheid en pas daarna gaat kijken naar de voorwaarde van werkbereidheid. Terwijl men in Antwerpen sterk hamert op de werkbereidheid als voorwaarde. Daarnaast geven ze aan dat er streng omgegaan wordt met de kennis van de Nederlandse taal. Wanneer men geen inspanningen levert om Nederlands te leren, kunnen ze geweigerd of geschorst worden. Dit heeft volgens hen ook een positief effect, want als men die inspanningen strikt opvolgt, kennen de cliënten sneller Nederlands, waardoor ze sneller tewerkgesteld worden en dus uit het leefloon kunnen stappen. De praktijk van Gent geeft daarentegen aan dat ze 84
daar te weinig streng in zijn. In principe wordt van de cliënten verwacht dat men tijdens 80% van de lessen aanwezig moet zijn, maar in de praktijk volstaat het meestal dat ze zich hebben ingeschreven voor die taallessen. Bovendien werd aangegeven dat er relatief lange wachtlijsten zijn voor het volgen van die taallessen. Op basis van deze gegevens kunnen we concluderen dat het omgaan met de toekenningsvoorwaarden van het leefloon, een invloed kan hebben op het aandeel leefloners. Er werd door verschillende respondenten aangegeven dat Antwerpen strikt omgaat met deze voorwaarden en daarbij vooral de nadruk legt op de voorwaarde van werkbereidheid. Doordat men op een dergelijke manier met de voorwaarden omgaat, kan een OCMW mogelijks meer mensen weigeren en zo de instroom van cliënten beperken. Gent daarentegen geeft zelf aan dat ze hier minder streng mee omgaan dan bijvoorbeeld Antwerpen, waardoor zij meer mensen in het leefloon hebben. Zij kennen eerst een leefloon toe en kijken daarna pas naar voorwaarden zoals de werkbereidheid.
5.4.5.2
Activeringsbeleid
Activering en artikel 60 In Genk wordt er volgens een praktijkwerker geïnvesteerd in hun tewerkstellingsbeleid, waardoor mensen niet zo lang in het leefloon zitten en relatief snel doorstromen naar de arbeidsmarkt. Ook Antwerpen en Gent zijn er van overtuigd dat een sterk activeringsbeleid een grote rol speelt in de evolutie van het aandeel leefloners, net zoals de decentralisatie van de activeringsgedachte. Een beleidsmedewerker van Genk benadrukt dat het belangrijk is dat de activeringsgedachte op de politieke agenda staat. Zo haalt hij aan dat activering in Antwerpen sinds het voorzitterschap van Monica De Coninck hoog aangeschreven staat op de politieke agenda en dat dit in Gent minder het geval is. Het beleid van Gent nuanceert dit enigszins door te zeggen dat hun huidige voorzitter inmiddels wel sterk de nadruk op activering legt. Tot slot is er altijd nog een restgroep van cliënten die niet te activeren zijn en die dus altijd in het leefloon zullen blijven. De praktijk van Antwerpen heeft het hierbij vooral over mensen met gecombineerde problematieken die men moeilijk aan het werk kan zetten en waarbij men enkel kan proberen om verdere achteruitgang te beperken. Het opstarten van een tewerkstelling via artikel 60 verloopt volgens de praktijkwerkers van Genk relatief snel. Bovendien is het aantal werkplekken waar men kan werken, volgens hen ontzettend hoog en kan dus bijna iedereen die in aanmerking komt ook effectief tewerkgesteld worden via artikel 60. Dit stemt enigszins overeen met het verhaal van Antwerpen, waar de toeleiding naar artikel 60 binnen de week kan gebeuren. In Gent 85
daarentegen verloopt dit niet zo snel omwille van lange en trage procedures, het duurt immers ongeveer drie maanden vooraleer iemand kan tewerkgesteld worden via artikel 60. De praktijkwerkers van Genk vermoeden dat ze in Gent, net als in Antwerpen, "aan de lopende band" mensen tewerkstellen via artikel 60. Daardoor vermoeden zij dat er veel terugval is op het leefloon van mensen die nog niet klaar waren voor een tewerkstelling. Het beleid van Genk daarentegen stelt dat Gent gebruik maakt van langere voortrajecten met het oog op een duurzamere tewerkstelling. Ook in Genk begeleiden ze hun cliënten op een dergelijke manier. Het beleid van Gent stelt dat ze zo lang mogelijk wachten om mensen naar artikel 60 toe te leiden, tot de cliënt er echt klaar voor is. Zo laten ze de cliënt eerst nog een ‘stage’ doen ter voorbereiding van een tewerkstelling. Ze merkten echter meteen op dat dit niet altijd positief is voor de cliënt, aangezien sommige het nodig hebben om een “mislukking” te ervaren. Een werkwijze die door Genk werd benoemd als “pamperen”. Bij Antwerpen geldt eerder het motto “work first” volgens het beleid van Gent. Daarnaast vermoedt het beleid van Gent dat Antwerpen heel veel mensen tewerkstelt in de eigen diensten, soms "zelfs ten koste van hun eigen personeel". Hierdoor kunnen er volgens hen heel wat plaatsen gecreëerd worden voor mensen met artikel 60. In Gent daarentegen heeft men niet altijd voldoende budget om extra plaatsen te creëren, omdat dit heel wat geld kost voor een OCMW. Dit kan een rem zijn op het toeleiden naar artikel 60. De praktijkwerkers van Antwerpen halen aan dat zij die rem niet ervaren; zij beschikken over voldoende budget waardoor zij telkens opnieuw extra plaatsen kunnen creëren: "Bij ons klinkt dat raar maar bij ons wordt die vraag niet gesteld hé. Wij krijgen toeleiding vanuit de wijk en die worden sociaal tewerkgesteld. En zijn dat er nu 500 of 1000, seffens zijn het er 2000, wij creëren die plaatsen, dat kost maar geld maar dat mag. Dat is eigenlijk heel knap hé maar ik weet niet hoe dat we het doen."
Wij kunnen op basis van wat werd aangehaald in de focusgroepen concluderen dat het activeringsbeleid dat een OCMW voert een impact heeft op het aandeel leefloners. Wanneer men sterk gaat inzetten op activering, zullen leefloners sneller doorstromen naar artikel 60 en dus sneller uit het leefloon gaan. Er kunnen met betrekking tot de toeleiding naar artikel 60 wel enige verschillen bestaan. Het OCMW van Gent zal haar cliënten eerst voldoende opleiden en begeleiden opdat ze voldoende voorbereid zijn op een dergelijke tewerkstelling – een duurzame activering. In Antwerpen verlopen deze procedures allemaal sneller, waardoor er ook een snellere doorstroom naar artikel 60 plaatsvindt. Ook dit kan een impact hebben op het aandeel leefloners in een stad.
86
Terugval De praktijk van Antwerpen stelt dat ze een aantal draaideurcliënten hebben, maar dat dit aantal afhankelijk is van centrum tot centrum. De ene praktijkwerker zei dat ze daar in hun wijk niet veel mee te maken hebben, terwijl een collega zei dat er in zijn wijk wel veel terugkomen. Dit heeft een effect op het aandeel leefloners, doordat die mensen dan verschillende
keren
worden
meegerekend
in
die
cijfers.
Bovendien
geven
de
praktijkwerkers aan dat dit niet altijd opvalt als cliënten bijvoorbeeld zouden verhuizen naar een andere wijk. Het beleid van Antwerpen suggereert dat de terugval van cliënten afhankelijk kan zijn van de economische context. Indien er een periode van economische crisis is, kan het zijn dat er een grotere terugval is van cliënten dan in andere periodes. "We hebben dat wel gezien in de nasleep van [...] de economische crisis van 2008: een stijging van klanten die voordien wel konden overleven met interimwerk bijvoorbeeld en die [...] ook regelmatig periodes hadden dat ze dat niet konden en die dan wel regelmatig in- en uitstroomden. Sommige maanden wel eens een keer konden overleven met hun loon en de andere maanden wel afhankelijk waren ja."
Alle drie de OCMW's geven aan dat er wel draaideurcliënten zijn, maar dat ze daar geen concrete cijfergegevens van hebben. Hierdoor weten we niet of het er veel of weinig zijn in een bepaald OCMW. Dit zou een effect kunnen hebben op het aandeel leefloners indien er in een bepaald OCMW veel draaideurcliënten zouden zijn en in een ander niet. Duurzaamheid Een beleidsmedewerker van Antwerpen geeft aan dat de doorstroom van cliënten uit artikel 60 naar de reguliere arbeidsmarkt in OCMW Gent niet beter is dan in Antwerpen, ondanks hun duurzame begeleiding. Volgens haar heeft het weinig invloed op de doorstroom of men nu via korte of lange trajecten tewerkgesteld wordt. Het beleid van Genk vermoedt dat Gent duurzamer bezig is en dat dit zich in de toekomst nog zal vertalen in de cijfers. Ze denken dat zij binnenkort het rendement zullen hebben van hun jaren van duurzame activering. Zij vinden dat Gent zo duurzaam bezig is doordat zij de cliënten langer in begeleiding houden en veel meer opleiden vooraleer zij via artikel 60 tewerkgesteld worden. Gent denkt ook dat ze duurzaam bezig zijn, doordat ze pas mensen tewerkstellen via artikel 60 wanneer ze daar echt klaar voor zijn. Bovendien proberen ze ervoor te zorgen dat een artikel 60-tewerkstelling zoveel mogelijk aansluit op de reguliere arbeidsmarkt, opdat men meer kansen krijgt op de arbeidsmarkt na afloop van een artikel 60. Uit de focusgroepen kunnen we concluderen dat vooral Gent duurzaam activeert. De reden die hiervoor meestal wordt aangehaald is de lange procedures en voortrajecten die Gent 87
hanteert eer men iemand via artikel 60 tewerkstelt. Ook Genk geeft aan dat zij in hun OCMW duurzaam bezig zijn. Over de duurzaamheid van de activering in Antwerpen werd er weinig gezegd. Hierover kwam enkel aan bod dat hun doorstroomcijfers niet slechter zijn dan die van Gent, waardoor men enigszins nuanceert dat zij met hun korte trajecten niet duurzaam zouden werken.
5.4.5.3
Equivalent leefloon
Tijdens de focusgroepen hebben we opgemerkt dat de drie OCMW's hier telkens een andere term voor gebruiken. Antwerpen gebruikt de term equivalent leefloon, Genk benoemt dit als FOK-steun – de financiën en onderstandskosten – en in Gent spreekt men over een levensminimum. Het uitkeren van een equivalent leefloon heeft volgens de praktijk van Genk geen invloed op het aandeel leefloners, want "recht is recht", je hebt recht op equivalent leefloon of op een leefloon en daar kan je niet om heen. In Antwerpen daarentegen vindt men dat equivalent leefloon onrechtstreeks wel een invloed kan hebben op het aandeel leefloners. In die zin dat wanneer er veel migratie is in een stad er dan in verhouding minder potentiële leefloongerechtigden zijn dan wel mensen die voor andere financiële hulp, zoals equivalent leefloon, in aanmerking komen. Ze geven bovendien ook aan dat er de laatste jaren een serieuze stijging is van het aantal equivalent leefloners. Gent bevestigt dat Antwerpen het hoogste aandeel equivalent leefloners heeft. We kunnen hieruit concluderen dat er enige discussie was over de vraag of het equivalent leeflooon al dan niet een impact heeft op het aandeel leefloners. In Genk werd gezegd dat dit geen invloed kan hebben aangezien alles gebonden is aan wettelijke bepalingen. In Antwerpen en Gent daarentegen kwam aan bod dat er onrechtstreeks wel een invloed kan zijn. Het hangt immers van de bevolkingssamenstelling af of er vooral leefloners of equivalente leefloners wonen. Hierdoor kan een stad meer leefloners en minder equivalente leefloners hebben of omgekeerd. Verschillende respondenten gaven aan dat het interessant is om beide samen te nemen en dan te gaan kijken wat de tendensen zijn van het aandeel leefloners vermeerderd met het aandeel equivalent leefloners en dit afzetten tegenover de totale bevolking.
5.4.5.4
Aanvullende financiële steun
We hebben reeds aangehaald dat Genk omwille van hun interne normering nauwelijks aanvullende financiële steun verleent aan de mensen, tenzij het om "welzijnsgerichte cliënten" gaat. Dit zijn cliënten die niet kunnen werken of op geen enkele andere manier hun inkomen kunnen verhogen. Toch vindt een beleidsmedewerker van Genk dat er geen 88
beïnvloedingsrelatie is tussen het geven van financiële steun en het aandeel leefloners. Ook Antwerpen hanteert een interne normering, namelijk de zogenaamde A- en B-norm. Dit wordt door één van de praktijkwerkers als volgt uitgelegd: "A-norm is voor de mensen die activeerbaar zijn en dus wel kunnen doorstromen naar een betaalde job, B-norm is voor zij die nooit van het OCMW zullen loskomen en die in de eeuwigheid der eeuwigheid bij ons blijven. Die krijgen dan wel een verhoogd bedrag maar daar hebben ze dan ook weer aan aantal voorwaarden aan gekoppeld. Dus het is ja maar met een hele grote maar achter."
Hierbij zeggen ze dat de mensen die onder de B-norm vallen een uitkering krijgen van hetzelfde niveau van de inkomensgarantie voor ouderen. Dit komt neer op zo'n 916 euro voor een alleenstaande, wat volgens hem nog altijd onder de Europese armoedegrens ligt. Het gaat hierbij vooral over mensen vanaf 60 jaar, mensen die voor 66% arbeidsongeschikt zijn of mensen die door de Raad als niet meer te activeren beschouwd worden. De A-norm zijn dan mensen die professioneel nog te activeren zijn en die krijgen alleen "onkostenvergoedingen voor de inspanningen die ze doen om aan de slag te geraken". Door het invoeren van die A- en B-norm schroeven ze het toekennen van eenmalige uitkeringen terug. Er waren namelijk heel wat mensen die om "natura hulpen" kwamen vragen en die dit beschouwden als een verworven recht. De vraag werd echter te groot, waardoor ze niet meer mogen toekennen. In Gent geven ze pas extra steun vanaf dat men zes maanden in het leefloon zit. Ze maakten hierbij de bedenking dat dit niet logisch is, aangezien ze hierdoor de cliënt ‘belonen’ om zo lang in het leefloon te zitten. We kunnen hieruit besluiten dat het al dan niet verlenen van aanvullende financiële steun mogelijks een impact heeft op het aandeel leefloners. In Genk werd aangegeven dat men weinig extra steun verleent bovenop het leefloon, omdat men de motivatie om te gaan werken zo hoog mogelijk wil houden. Net als in Antwerpen maken zij echter een uitzondering voor die mensen die niet meer te activeren zijn en langdurig in het leefloon blijven. Ook Gent geeft aan dat zij mensen aanvullende financiële steun bieden wanneer zij reeds langer in het leefloon zitten. Zij bedenken hierbij dat ze hierdoor eerder een ‘hangmat’ creëren voor de cliënt in plaats van een ‘springplank’.
5.5
V OORLOPIG
BESLUIT
We hebben een kwalitatief onderzoek gevoerd aan de hand van focusgroepen in drie OCMW’s,
namelijk
Gent,
Genk
en
Antwerpen.
Hierbij
zijn
de
voornaamste
onderzoeksresultaten samen te vatten in vijf hoofdthema’s, namelijk economische context, bevolkingssamenstelling, OCMW, beleid en RMI. In het volgende discussiehoofdstuk zullen we deze vijf thema’s koppelen aan de literatuur.
89
6
I NTERPRETATIE VAN HET ONDERZOEKSMATERIAAL EN DISCUSSIE
In het vorige hoofdstuk hebben we de antwoorden van de respondenten geanalyseerd en een overzicht gegeven van de onderzoeksresultaten per topic. In deze discussie interpreteren we de onderzoeksresultaten verder en proberen we deze te koppelen aan ons theoretisch luik. We opteerden ervoor om hier de vijf hoofdthema’s te gebruiken die aan bod zijn gekomen bij de onderzoeksresultaten, namelijk: economische context, bevolkingssamenstelling, de werking van het OCMW, het beleid van het OCMW en de RMI-wet. Door onze onderzoeksresultaten te koppelen aan ons theoretisch luik, proberen wij een antwoord te formuleren op de volgende onderzoeksvraag: “Welke mogelijke verklaringen zien de OCMW’s zelf voor het verschil in het aandeel en in de evolutie van dit aandeel leefloners tussen de verschillende Vlaamse centrumsteden?” Zoals eerder aangehaald, is het niet evident om de opdeling van de hoofdthema’s duidelijk af te bakenen, aangezien sommige onderdelen onder verschillende hoofdthema’s kunnen geplaatst worden. Bovendien zijn ze allemaal met elkaar verbonden en is het dus moeilijk om ergens een duidelijke ‘grens’ te trekken. Tot slot proberen we in ons discussiegedeelte een antwoord te formuleren op onze onderzoeksvraag en staan we kritisch stil bij het verloop van ons onderzoek en de manier waarop we het gevoerd hebben.
6.1
I NTERPRETATIE
6.1.1
Economische context
VAN HET ONDERZOEKSMATERIAAL
Uit de focusgroepen bleek dat de economische context een rol kan spelen in de evolutie van het aandeel leefloners. Periodes van hoogconjunctuur kunnen volgens ons een rol spelen aangezien er in die periodes een grote werkgelegenheid is. In die periodes kunnen mensen die in ‘normale’ economische periodes moeilijk werk vinden, sneller tewerkgesteld worden. Bovendien kunnen de OCMW’s ook veel meer inzetten op de activering van leefloners, doordat er meer mensen tewerkgesteld kunnen worden en er ook meer mogelijkheden zijn om hen sneller naar de arbeidsmarkt toe te leiden. Hierdoor kan het aandeel
leefloners
dalen.
Zoals
eerder
aangehaald
kunnen
ook
periodes
van
laagconjunctuur een invloed hebben. Hierbij hebben wij echter een aantal bedenkingen, die bevestigd werden in de focusgroepen. Enerzijds denken we dat de invloed van economische crisis eerder merkbaar zal zijn in de werkloosheidscijfers, omdat er in die 90
periode meer faillissementen, besparingen en ontslagen zijn, waardoor heel wat mensen werkloos worden. Deze vallen meestal terug op een werkloosheidsuitkering en niet zozeer op een leefloon. Anderzijds beschikken de OCMW’s in dergelijke periodes minder over de mogelijkheid om mensen sneller tewerk te stellen via artikel 60, waardoor ze langer een leefloon ontvangen. Dit heeft dan weer een impact op het aandeel leefloners, dat hierdoor kan stijgen. Deze invloed van hoog- en laagconjunctuur hadden we niet teruggevonden in de literatuur, maar in de praktijk blijkt dit wel degelijk een rol te spelen wat de evolutie van het aandeel leefloners betreft. Tot slot denken we dat ook de overgang van een passieve verzorgingsstaat naar een actieve welvaartsstaat een invloed had op de evolutie van het aandeel leefloners. (Rosanvallon, 1995 in: Bouverne-De Bie, n.d.; Rosanvallon, 2000; Lammertyn, 1999) Hierdoor kwam de nadruk meer te liggen op activering en op de plichten van de cliënten. Mensen zullen door de activering sneller uit het leefloon stromen, waardoor het aandeel leefloners daalt. De RMI-wet is ook binnen deze context ontstaan. (Seynaeve et al., 2004; Canon, 2009; Mast et al., 2009; De Boyser & Vranken, 2002) De transformatie naar de RMI-wet zorgde ervoor dat er meer mensen gerechtigd werden op leefloon, doordat het leefloon met 4% werd verhoogd en het toepassingsgebied werd uitgebreid naar vreemdelingen. (Vande Lanotte, n.d.) Hierdoor nam het aandeel leefloners toe.
6.1.2
Bevolkingssamenstelling
Uit de focusgroepen en de literatuur kunnen we besluiten dat de bevolkingssamenstelling een invloed kan hebben op het aandeel leefloners, aangezien het OCMW als autonoom bestuur rekening moet houden de lokale behoeften, met de specifieke karakteristieken van haar werkingsgebied. (Hermans, 2005a) Het hangt ervan af of er al dan niet bepaalde risicogroepen aanwezig zijn in een stad, of mensen recht hebben op een equivalent leefloon of op een leefloon. Men zou kunnen stellen dat hoe armer een bevolking is, hoe meer mensen er mogelijks het recht openen op een leefloon en een aanvraag kunnen doen bij het OCMW. We maken ons hierbij echter de bedenking dat men, door toekenning van leefloon, de mensen nog niet per definitie uit hun armoedesituatie haalt. Het leefloonbedrag ligt immers onder de Europese armoederisicogrens. (Dierckx & Van Haarlem, 2009; Cincinnato & Nicaise, 2009)
6.1.3
Het beleid en de werking van het OCMW
Binnen de bestaande wetgeving is er voor de OCMW’s heel wat autonomie mogelijk. Er zijn wel enkele grote lijnen vastgelegd, maar desondanks kunnen de OCMW’s onderling erg verschillen. Er hangt veel af van de beleidskeuzes die ze maken en van de implementatie ervan in de praktijk. (Vansevenant, 2003; Juriwel, n.d.) Zo kunnen de 91
OCMW’s een eigen invulling geven aan de toekenningsvoorwaarden van het leefloon, zoals die van werkbereidheid. (Cincinnato & Nicaise, 2009; Jacobs, 2003; Hermans, 2005a) Dit kan een invloed hebben op het aandeel leefloners, want hoe strenger men omgaat met voorwaarden, hoe minder mensen er in het leefloon terechtkomen. Bovendien kan de keuze voor gecentraliseerd of gedecentraliseerd werken ervoor zorgen dat ze respectievelijk meer of minder mensen aanspreken en eventueel drempels verlagen of verhogen. Hierbij hangt ook veel af van de grootte van het OCMW en de uitgestrektheid van haar werkingsgebied. Toch kan men niet iedereen bereiken, ondanks een sterk gedecentraliseerde en laagdrempelige werking. "Groenez, 2002; Nicaise & Groenez, 2002) Daarnaast kan het OCMW ook keuzes maken in het beheren van haar beschikbare budget. Dit budget kan een invloed hebben op het aandeel leefloners, want als men meer middelen heeft, kan men meer besteden aan het uitbetalen van een leefloon. We hadden er niet bij stilgestaan dat men er eveneens kan voor kiezen om bijvoorbeeld meer in te zetten op diensten van activering en uitstroom van cliënten, waardoor het aandeel leefloners kan dalen. Ook de politieke strekking die de gemeente en het OCMW volgen, kan een invloed hebben op het budget. (Thys, 2006; Van Schuylenbergh, 2006) Indien beide dezelfde politieke strekking volgen, kan er misschien minder polemiek ontstaan over de tekorten in het budget, waardoor ze meer middelen kunnen inzetten voor leefloners en de uitbouw van hun diensten. Daarenboven kan de keuze voor het samenwerken met andere organisaties een invloed hebben op het aandeel leefloners. (Van Schuylenbergh, 2010) Indien het OCMW ervoor kiest om deel uit te maken van een goed uitgebouwd netwerk of om een ‘actief’ beleid te voeren, zullen er meer mensen doorverwezen worden of zelf de stap zetten naar het OCMW. Hierdoor krijgt men meer aantrekking van onder meer leefloongerechtigden. Dit kan onrechtstreeks een daling teweegbrengen omdat men meer mensen kan tewerkstellen via artikel 60 in vzw’s en dergelijke doordat men nu een uitgebouwd netwerk heeft. Hierdoor wordt de uitstroom van cliënten groter en heeft men minder leefloners. Ook het voeren van een ‘actief’ beleid kan een keuze zijn van het OCMW. Volgens Rosanvallon (in: Hermans, 2005a) zou dit echter verplicht moeten zijn, om zo voor iedereen bepaalde dienstverlening te garanderen. Hieraan kunnen we ook ‘activering als realisatie van sociale grondrechten’ koppelen. Geldof (1999) en Tuteleers (2007) geven hierbij aan dat vandaag de dag wordt beweerd dat, ondanks de uitkeringen, de sociale grondrechten niet altijd gerealiseerd worden. De overheid moet inspanningen leveren om groepen te herintegreren die uitgesloten worden uit de samenleving. Het is echter niet alleen het OCMW dat over keuzevrijheid beschikt, ook de maatschappelijk werkers beschikken over discretionaire ruimte. (Hupe & Hill, 2007; Evans & Harris, 2004; Evans, 2011) Sommige OCMW’s proberen deze ruimte in te perken door 92
allerlei regels, maar hierdoor ontstaat er nog méér discretionaire ruimte, aangezien men moet kiezen welke regels men gaat volgen. (Hupe & Hill, 2007; Evans & Harris, 2004) Toch blijkt uit de literatuur en de focusgroepen dat het belangrijk is dat er regels zijn, aangezien dit voor een bescherming van de cliënt kan zorgen – zo worden zij op een min of meer gelijke manier behandeld. (Evans, 2011) De maatschappelijk werkers geven ook aan dat ze soms zelf om regels vragen, zodat ze een houvast hebben bij het nemen van beslissingen. (Yates, 1982) Dit kan een invloed hebben op het aandeel leefloners, want hoe meer ruimte de (hoofd)maatschappelijk werkers hebben om zelf beslissingen te nemen, hoe meer het krijgen van een leefloon kan afhangen van een individuele beslissingen. Alles hangt er dan van af of de cliënt al dan niet bij een strenge maatschappelijk werker terecht komt. Verder heerst er in de OCMW’s een grote administratieve last. (Capelle, 2003; Vansevenant, 2004) Dit kan een invloed hebben op het aandeel leefloners: dit aandeel kan groter worden doordat men geen tijd heeft om een grondig onderzoek te voeren. Ook de lange en trage procedures kunnen ervoor zorgen dat mensen langer in het leefloon blijven. Tot slot willen we nog meegeven dat maatschappelijk werkers vanuit een dubbelpositie moeten werken. Enerzijds moeten zij aansluiten bij en tegemoet komen aan de behoeften van de cliënt; anderzijds moeten zij er ook voor zorgen dat de vooropgestelde beleidslijnen op een juiste manier geïmplementeerd worden. (Lipsky, 1980 in: Wong, 2007; Jacobs, 2003) Door het hanteren van een handhavingsbeleid wil men de controlefunctie weghalen bij de begeleidingsfunctie van de maatschappelijk werkers. Men wil de ambiguïteit van emanciperen – disciplineren opheffen via het handhavingsbeleid. Toch moeten we ons ervan bewust zijn dat die ambiguïteit inherent is aan het sociaal werk en dat men dit onmogelijk kan opheffen. Een maatschappelijk werker zal altijd moeten controleren of iemand aan de voorwaarden voldoet en dit kan men niet opheffen door een aparte controlecel op te richten. Het controlewerk wordt hierdoor misschien verlicht, maar dit volledig wegnemen kan niet volgens ons. Een handhavingsbeleid kan daarentegen wel een invloed hebben op de daling van het aantal leefloners, omdat men strenger gaat optreden en de sociale fraude gaat verbannen.
6.1.4
De RMI-wet
In de focusgroepen kwam aan bod dat ook de duur van een leefloonbegeleiding een invloed kan hebben. Hoe langer men mensen in het leefloon houdt, hoe groter het aandeel leefloners is. Dit geldt eveneens voor het aantal draaideurcliënten binnen een OCMW, dit zijn cliënten die telkens opnieuw terugvallen op het leefloon. Als een OCMW veel van die cliënten heeft, kan dit voor een toename zorgen van het aandeel leefloners. Dit kwam ook aan bod in de studie van Carpentier (2009), waarin ze vaststelde dat er een verschil kan 93
zijn tussen de OCMW’s wat de duur van een leefloonbegeleiding betreft. Daarenboven stelt ze dat naarmate men langer in begeleiding is, de kans op het verlaten van dat ondersteunende systeem afneemt. Bovendien geeft dit een vertekend beeld van het aandeel leefloners, aangezien die vaak meerdere keren in de cijfers zijn meegeteld. Het aantal weigeringen van leefloon kan een impact hebben op het aandeel leefloners. Door veel mensen te weigeren, kan men de instroom immers proberen onder controle te houden en zelfs in te perken. In samenhang hiermee, werd ook verwezen naar de vonnissen van de arbeidsrechtbanken omtrent het beroep dat mensen kunnen indienen tegen beslissingen van het OCMW. Het activeringsbeleid speelt een grote rol in de evolutie van het aandeel leefloners. Hierbij hebben wij de indruk dat de zogenaamde ‘werkmythe’ van Serrano Pascual (2007) in dit alles dominant aanwezig is. Hiermee wordt bedoeld dat men door het vinden van werk alle individuele en sociale problemen kan oplossen. Zo willen de OCMW’s via activering en artikel 60 mensen motiveren om deel uit te maken van de arbeidskrachten in de samenleving. Dit is echter niet voordelig voor alle burgers in onze samenleving, denk maar aan een alleenstaande moeder met drie kinderen. Voor haar is het niet zo evident om tewerkgesteld te worden, aangezien ze dan bijvoorbeeld ook de kinderopvang moet betalen. Voor haar zou het dus voordeliger zijn om gewoon in het leefloon te blijven – de zogenaamde werkloosheidsval. (Jacobs, 2003; Cincinnato & Nicaise, 2009) Dit wijst volgens ons op de workfare-benadering, aangezien de tewerkstelling op de reguliere arbeidsmarkt centraal staat. Mensen moeten zich werkbereid tonen in ruil voor het ontvangen van een leefloon – de zogenaamde ‘work test’. (Lødemel & Trickey, 2001; Hanesch, 1999) We hebben echter gemerkt dat het activeringsbeleid niet enkel onder de workfare-benadering kan gesitueerd worden. Ook de welfare-benadering is erg aanwezig. OCMW’s steunen hun cliënten immers niet louter financieel, maar proberen een integrale aanpak te hanteren die oog heeft voor alle levensdomeinen. (Nicaise, 2001; Jacobs, 2003; Canon, 2009) Deze integrale aanpak kan een invloed hebben op het aandeel leefloners omdat dit soort aanpak meer tijd in beslag neemt, waardoor de duur van het leefloon verlengd wordt. Hierdoor kan een OCMW meer leefloners hebben dan een OCMW dat minder integraal werkt. We hebben gemerkt dat onze drie geselecteerde OCMW’s elk hetzij onder workfare, hetzij onder welfare te situeren zijn. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar in het al dan niet verlenen van aanvullende financiële steun. Er zijn hieromtrent verschillen tussen de OCMW’s, omwille van hun vrijheid tot het inrichten van zogenaamde ‘metaregelingen’ over hoe die steun in specifieke gevallen moet worden toegekend. (De Boyser, 2002; Luyten, 2008) De interne normering van Genk wijst volgens ons eerder op een workfare-benadering, doordat ze niet steunen boven de ‘leefloonnorm’. Dit interpreteren wij als het tegengaan van 94
bijstandsafhankelijkheid, doordat men een ‘springplank’ wil creëren in plaats van een ‘hangmat’. (Lødemel & Trickey, 2001; Nicaise, 2001) In Antwerpen en Gent creëren ze daarentegen eerder een hangmat dan een springplank voor de cliënten, doordat ze hen als het ware ‘belonen’ omdat ze in het leefloon zitten in plaats van hen te stimuleren tot activering. Dit valt eerder te situeren binnen welfare. Binnen deze benadering wordt het tegengaan van bijstandsafhankelijkheid niet als hoofddoel beschouwd; het gaat eerder om een integratie op alle levensdomeinen. (Nicaise, 2001) We willen zeker niet beweren dat Genk geen oog heeft voor welfare; ze hebben immers zelf aangegeven dat zij een integratle aanpak hanteren. Ze hebben niet alleen oog voor het verlenen van financiële steun, maar ook aandacht hebben voor de andere levensdomeinen. We willen enkel zeggen dat hun keuze om weinig of geen aanvullende financiële steun te verlenen, eerder te plaatsen is bij de idee van workfare. Daarnaast kunnen we de drie OCMW’s ook situeren binnen de verschillende ideologische wortels van activering. Wij denken dat Antwerpen eerder te situeren is binnen ‘activering als disciplinerende reactie op de bijstandsafhankelijkheid’. (Tuteleers, 2007; Torfing, 1999 in: Dingeldey, 2007; Hermans et al., 1999) Ze leggen immers strikt de nadruk op een snelle doorstroom naar de reguliere arbeidsmarkt om zo snel mogelijk uit het leefloon te stappen. We kunnen dit echter nuanceren, aangezien ze dit niet doen voor mensen uit de zogenaamde B-norm – mensen die niet meer te activeren zijn. Genk daarentegen valt volgens ons eerder te situeren onder ‘activering als onderdeel van een ruimer macroeconomisch beleid’. Ze gebruiken immers negatieve financiële prikkels om de mensen te stimuleren om te zoeken naar werk. Zo verlenen ze, zoals eerder aangehaald, geen extra financiële steun bovenop het leefloon om de motivatie naar werk hoog te houden. Ze gaan eigenlijk uit van de ‘homo economicus’ die weet wat hem het meeste voordeel zal opleveren, namelijk werken. (Raeymaeckers et al., 2009; Hermans, 2005a) Gent valt volgens ons tenslotte eerder te situeren onder ‘activering als realisatie van sociale grondrechten’. (Geldof, 1999; Tuteleers, 2007; Hermans, 2005a; Seynaeve et al., 2004) Zo gaan zij uit van de rechten die mensen hebben om te integreren in de samenleving. Dit is bijvoorbeeld het geval bij 18-jarigen die inwonen bij ouders die een leefloon ontvangen. Gent kent hen automatisch een leefloon toe, omdat ze daar recht op hebben. Anderzijds hadden we het gevoel dat ze in Gent vrij paternalistisch te werk gaan, doordat ze lang wachten om cliënten te laten doorstromen naar de arbeidsmarkt. Ze gaven zelf aan dat ze hen eerst nog een arbeidsstage laten doen om te evalueren of ze er klaar voor zijn, ook al is dit misschien niet voor iedereen nodig. Dit paternalisme vindt men ook terug in de disciplinerende wortel van activering. (Hermans, 2005a) In het algemeen kunnen we stellen dat de wijze van activeren een impact heeft op het aandeel leefloners, omdat een streng activeringsbeleid een daling van het aandeel 95
leefloners kan veroorzaken. Anderzijds kan het ook voor een hoog aandeel leefloners zorgen indien men een langer traject moet volgen vooraleer men effectief tewerkgesteld kan worden.
6.2
D ISCUSSIE
Als we een antwoord proberen te formuleren op onze onderzoeksvraag, komen we al gauw tot de vaststelling dat het niet zo eenvoudig is om daar een eenduidig antwoord op te formuleren. We hebben namelijk tijdens onze literatuurstudie een groot aantal mogelijke verklaringen gevonden die een deel van het antwoord kunnen zijn op de vraag. Zo hebben we gevonden dat de duur van de leefloonbegeleiding, de autonomie en de discretionaire ruimte van het OCMW en de (hoofd)maatschappelijk werkers voor verschillen kunnen zorgen tussen de OCMW’s. Daarnaast hadden we op basis van de literatuur nog een aantal eigen hypotheses geformuleerd, zoals de structuur van het OCMW, het budget, aanvullende financiële steun en weigeringen, sancties en beroep. Al deze factoren blijken volgens de literatuur een invloed te kunnen hebben op het aandeel leefloners. Ook in de focusgroepen kwamen deze verklaringen aan bod. Er werden echter nog een aantal andere mogelijke verklaringen aangehaald, die nog niet in het bestaand onderzoek worden aangehaald.
We denken hierbij dan aan de mogelijke invloed van de politiek, de
aanwezigheid van opvangcentra in de stad en eventueel gemaakte afspraken daaromtrent, het al dan niet hanteren van een persoonlijke en integrale aanpak, het voeren van een actief beleid en de economische context. Al deze factoren kwamen aan bod in de focusgroepen als mogelijke verklaringen, maar werden niet expliciet in de bestaande studies vernoemd als mogelijke oorzaken van verschillen tussen de Vlaamse OCMW’s. Samenvattend denken wij dat de autonomie en discretionaire ruimte van de OCMW’s en (hoofd)maatschappelijk werkers de grootste invloed uitoefenen op het aandeel leefloners. Alles vertrekt immers vanuit een bepaalde wetgeving, die voortdurend op een specifieke manier geïmplementeerd wordt in de praktijk. Bovendien zijn alle andere mogelijke beïnvloedingsfactoren hiermee verbonden – de keuzes die door het beleid worden gemaakt, bepalen immers de volledige werking van het OCMW. Het gaat volgens ons dus niet zozeer om één bepaalde factor die hét antwoord is op onze onderzoeksvraag, want zoals we eerder al gezegd hebben, kunnen we geen eenduidig antwoord formuleren op onze vraag. Het gaat eerder om een combinatie van verschillende factoren, waarbij de ene factor al meer invloed kan uitoefenen dan de andere. Zo zal het budget van een OCMW vermoedelijk een kleinere invloed hebben op de evolutie van het aandeel leefloners, maar het kan wel degelijk een invloed hebben. Zoals we eerder al zeiden, heeft de autonomie voor ons de grootste invloed en zijn alle andere factoren daarmee verbonden. Tot slot denken we dat de verschillen die er zijn tussen de Vlaamse OCMW’s nooit helemaal 96
uitgesloten kunnen worden. Verschillende auteurs die we in ons theoretisch deel hebben aangehaald en de respondenten van onze focusgroepen, stellen dat verschillen tussen mensen en organisaties onvermijdelijk zijn. Om een wet te implementeren in de praktijk, moeten er immers keuzes gemaakt worden en geeft men onvermijdelijk een eigen concrete invulling aan de wetsbepalingen, waardoor er altijd verschillen zullen bestaan.
6.3
K RITISCHE
REFLECTIE OP HET ONDERZOEKSPROCES
We hebben ervoor gekozen om slechts drie OCMW’s te bevragen. We zijn er ons van bewust dat onze onderzoeksresultaten hierdoor moeilijk te veralgemenen zijn naar alle Vlaamse centrumsteden, maar dit is immers inherent aan kwalitatief onderzoek. Bovendien is het ook niet onze bedoeling om de drie OCMW’s onderling te gaan vergelijken, aangezien dit niet zo evident is. Zo is Genk veel kleiner dan de andere twee steden, waardoor het moeilijk is om een goede vergelijking te maken. Bovendien zijn de focusgroepen moeilijk te vergelijken, aangezien elke groep andere accenten legde en andere verklaringen aanhaalde. We hebben wel een aantal vaste topics aangehaald, maar we hebben hen ‘vrij’ gelaten bij de invulling ervan. Hierdoor was er telkens een andere groepsdynamiek die we niet wilden inperken door een sterke sturing van het gesprek. Dit is immers
eigen
aan
focusgroepen:
de
moderator
moet
erover
waken
dat
het
onderzoeksobject de focus van het gesprek blijft, maar mag daarbij niet al té veel sturen. Bovendien werden niet alle topics evenveel uitgediept, waardoor de vergelijking ervan niet zo evident is. Verder waren er in de verschillende focusgroepen niet evenveel respondenten aanwezig, waardoor het moeilijker is om de resultaten van de focusgroepen te vergelijken. Zo waren er bij Genk vijf aanwezigen bij de praktijkwerkers en beleidsmedewerkers.
In
Antwerpen
waren
er
acht
praktijkwerkers
en
zes
beleidsmedewerkers. In Gent waren er vijf praktijkwerkers en dertien beleidsmedewerkers. Een andere zwakte van ons onderzoek die hiermee samenhangt, is dat in de literatuur werd aangehaald dat er zes à twaalf deelnemers moeten zijn in de focusgroepen, maar in sommige focusgroepen hadden we door omstandigheden slechts vijf deelnemers. Bij sommige OCMW’s waren er geen zes mensen bereid om deel te nemen of was er iemand die zich verontschuldigde en niet aanwezig kon zijn. Dit is het gevolg van het openlaten van een vrijwillige deelname aan de focusgroepen, aangezien we hiertoe niemand wilden verplichten. We hebben gekozen om die drie OCMW’s te bevragen, omdat we een meerwaarde zien in de verschillende evoluties van het aandeel leefloners. (Cf. 5.3.4, p. 53 e.v.) Bovendien hebben ze alle drie een andere context. Zo is Genk een industriestad die vooral afhankelijk is van bedrijven in logistiek en staal – een sector die conjunctuurgevoelig is. Gent is eveneens een industriestad, maar met meer diverse sectoren dan Genk. Antwerpen is een 97
havenstad, zij trekken een ander ‘soort’ mensen aan die daar willen werken dan Genk en Gent. Zij hebben daarenboven een andere bevolkingssamenstelling. Zo heeft Genk vooral tweede en derdegeneratie migranten, bijvoorbeeld Italianen die daar werkten tijdens de periode van de mijnen en zich daar gevestigd hebben. Antwerpen daarentegen heeft vooral eerste generatie migranten die afkomstig zijn van landen buiten de Europese Unie. Gent trekt vooral nieuwe EU-burgers aan, zoals de Roma-zigeuners uit Bulgarije. Deze verschillende contexten zien wij als een meerwaarde, maar tevens is het een hindernis om de
drie
steden
te
‘vergelijken’.
Tot
slot
hebben
alle
drie
de
OCMW’s
een
handhavingsbeleid, maar zijn ze daarmee elk op een ander moment mee gestart. Zo was Genk al begonnen eind de jaren ’80 na de sluiting van de mijnen. Antwerpen begon bij het begin van de 21e eeuw en Gent is er nog maar recent mee gestart. Wij vonden het interessant dat het ene OCMW reeds in de ‘eindfase’ zit van haar handhavingsbeleid – “aan de bodem van haar vat”. Het andere zit nog volop in de middenfase en is nog altijd bezig met het afromen van de doelgroep. Het derde OCMW is nog maar bezig met de beginfase van haar handhavingsbeleid, waardoor het effect ervan op het aandeel leefloners nog niet zichtbaar is in de cijfers. Daarnaast hebben we ervoor gekozen om de focusgroepen op te delen in praktijkwerkers en beleidsmedewerkers. Nu we hierop terugblikken, hebben we gemerkt dat beide toch een andere visie hebben op bepaalde zaken – hoewel ze vaak dezelfde mogelijke verklaringen aankaartten. Zo zijn de beleidsmedewerkers meer op de hoogte van de werking van de andere OCMW’s en van de statistieken, terwijl de praktijkwerkers een heel praktische kijk op de zaken hebben. Zij spreken immers vanuit hun dagdagelijkse ervaringen met de werking van het OCMW en met persoonlijke contacten met de cliënten. Dit was ook de reden waarom we ervoor gekozen hebben om beide groepen te bevragen. Bovendien werd door Stewart en Shamdasani (1998) aangehaald dat het voornamelijk die mensen zijn met een ‘afwijkende’ mening die willen deelnemen aan een focusgroep. We zijn er ons van bewust dat dit een zwakte van ons onderzoek is, doordat de respondenten zich in de meeste OCMW’s vrijwillig konden opgeven om deel te nemen. Tot slot willen we ook nog eens benadrukken dat we met dit onderzoek zeker niet de bedoeling hebben om een ‘concurrentiestrijd’ te veroorzaken tussen deze OCMW’s. Evenmin is het onze bedoeling te beweren dat Gent een strenger beleid moet hanteren, want wij willen niet dat de cliënten de dupe zouden worden. De bedoeling van ons onderzoek is om een waaier aan verschillende mogelijke verklaringen weer te geven die drie OCMW’s ons hebben aangereikt. Omdat de door ons geselecteerde OCMW’s op diverse vlakken van elkaar verschillen, hebben we eerder aangeduid dat het moeilijk is om deze onderling te vergelijken. Bovendien moeten ze alle drie beantwoorden aan de specifieke lokale noden en behoeften van hun werkingsgebied. Hierdoor hebben zij alle 98
drie een andere organisatie en dus een ander beleid nodig om gepast te kunnen inspelen op de vragen van de buurt. Mede hierdoor kan het dus niet onze bedoeling zijn dat de OCMW’s zich zelf onderling gaan vergelijken en de werking van de ander als het ware gaan
overnemen
–
ze
hebben
alle
drie
een
andere
context,
een
andere
bevolkingssamenstelling et cetera. De enige bedoeling die wij hadden was een verkennend onderzoek voeren met betrekking tot de evolutie van het aandeel leefloners en de verschillen daarin tussen de drie OCMW’s.
6.4
A ANBEVELINGEN
VOOR VERVOLGONDERZOEK
Aangezien het onze bedoeling was om een verkennend onderzoek te voeren, hebben we een waaier aan mogelijke verklaringen ontdekt. Het lijkt ons echter mogelijk en noodzakelijk om verschillende aspecten verder uit te diepen in een volgend onderzoek. Zo kunnen bijvoorbeeld de administratieve last van de maatschappelijk werkers en de verschillende procedures die zij moeten volgen, bekeken worden. Er kan nagegaan worden hoe de verschillende OCMW's hiermee omgaan en hoe ze dit organiseren. Daarnaast kan er ook een grondige analyse gemaakt worden van de stad waarin ze moeten functioneren. Indien het bijvoorbeeld gemakkelijker is om in de ene stad geregulariseerd te worden op basis van medische redenen, kan het ook zijn dat het aandeel equivalente leefloners stijgt. Met andere woorden, het beleid dat in een stad wordt gevoerd is van groot belang. Het gaat hier over beleid op verschillende domeinen zoals vreemdelingen, sociale fraude, enzovoort.
Daarenboven
kan
het
ook
interessant
zijn
om
de
verschillende
arbeidsrechtbanken te vergelijken overheen de verschillende steden omdat die een andere politiek kunnen voeren. Indien de OCMW's hiermee rekening houden, kan dit ook een invloed hebben op hun werking. Tot slot kan het ook nog relevant zijn om andere steden te selecteren op basis van bijvoorbeeld de grootte van een stad. Of men kan ervoor kiezen om alle Vlaamse centrumsteden te bestuderen.
99
ALGEMEEN BESLUIT De aanleiding van ons onderzoek is te situeren bij de vraag van OCMW Gent naar hoe het komt dat Gent het hoogste aandeel leefloners telt ten aanzien van de andere Vlaamse centrumsteden. We hebben hierbij echter nooit de intentie gehad om hier een sluitend antwoord op te formuleren. Ons onderzoek is een exploratief onderzoek dat een aanzet kan zijn om tot een antwoord te komen. Om oog te blijven hebben voor alle mogelijke verklaringen die een deel van het antwoord kunnen zijn op de vraag van OCMW Gent, hebben we ervoor gekozen om volgende onderzoeksvraag centraal te stellen: “Welke mogelijke verklaringen zien de OCMW’s zelf voor het verschil in het aandeel en in de evolutie van dit aandeel leefloners tussen de verschillende Vlaamse centrumsteden?” Om een antwoord te kunnen formuleren op deze vraag hebben we ervoor gekozen om in het theoretisch gedeelte dieper in te gaan op de historische evolutie van het OCMW en de bestaande wetgeving daaromtrent, het heersende activeringsdiscours binnen de actieve welvaartsstaat, de RMI-wet en een aantal mogelijke verklaringen. Op basis van dit theoretisch kader zijn we ons onderzoek gestart. We hebben ervoor gekozen om een kwalitatief onderzoek te voeren in de vorm van focusgroepen. We hebben op basis van verschillende trends drie Vlaamse centrumsteden geselecteerd, namelijk Gent met een hoge en stijgende trend, Antwerpen met een hoge maar dalende trend en Genk met een lage en min of meer stabiele trend. De voornaamste resultaten die tijdens ons onderzoek aan bod kwamen, zijn in te delen in vijf thema’s. Zo bleek uit de focusgroepen dat de economische context een impact kan hebben op het aandeel leefloners en de evolutie daarvan, aangezien periodes van hoog- of laagconjunctuur respectievelijk een lager of hoger aandeel leefloners kunnen veroorzaken. Bovendien mag men de impact van de transformatie naar een actieve welvaartsstaat niet onderschatten, het is immers in die context dat de RMI-wet is ontstaan en door de overgang van bestaansminimum naar leefloon is het aantal gerechtigden uitgebreid. Daarnaast heeft ook de bevolkingssamenstelling een invloed op het aandeel leefloners. Zo kan de aanwezigheid van bepaalde risicogroepen of allochtonen ervoor zorgen dat men meer of minder mensen heeft die in aanmerking komen voor een leefloon of voor een equivalent leefloon. Verder bleek ook dat het beleid en de werking van een OCMW een grote invloed kan hebben op het aandeel leefloners. Hierin worden immers de verschillende interpretaties en implementaties van de RMI-wet zichtbaar, waardoor ieder OCMW op een andere manier te werk kan gaan. Ook dit kan een invloed hebben op het aandeel leefloners en de evolutie daarvan. 100
Tenslotte willen we er nogmaals op wijzen dat het niet onze intentie is om een sluitend antwoord te formuleren op de vraag van OCMW Gent. Zoals eerder aangehaald, is helemaal niet evident om een eenduidig antwoord te kunnen formuleren op onze onderzoeksvraag. Toen we de literatuur bestudeerden en reeds bestaande onderzoeken raadpleegden omtrent de uitvoering van de RMI-wet, ontdekten we algauw dat er heel wat mogelijke verklaringen kunnen zijn die een deel van het antwoord kunnen bieden. Tijdens de focusgroepen kwamen echter ook nog een aantal extra verklaringen aan bod, waardoor het fenomeen nog complexer werd. Daarom concluderen wij uit dit onderzoek dat het niet zozeer gaat om één bepaalde factor die dé verklaring is voor de verschillen in het aandeel leefloners en de evolutie daarvan. Het gaat eerder om een combinatie van verschillende beïnvloedingsfactoren, waarbij de ene factor meer invloed heeft dan de andere. Bijkomend onderzoek is hierbij aangewezen, aangezien we de thema’s niet volledig uitgediept hebben. Dit was immers niet onze intentie, aangezien we een louter exploratief onderzoek wilden voeren. Vervolgonderzoek kan dus nuttig zijn om verder in te gaan op elke afzonderlijke factor die een rol kan spelen bij de verschillende evoluties van het aandeel leefloners. Zo kan men bijvoorbeeld dieper ingaan op de administratieve last van de maatschappelijk werkers en de verschillende procedures die ze moeten volgen. Daarnaast kan er ook een vergelijkende studie gemaakt worden van de bevolkingssamenstelling van de verschillende centrumsteden. Men zou er ook voor kunnen kiezen om andere centrumsteden te selecteren, bijvoorbeeld op basis van de grootte van de stad. Kortom, alle aangehaalde verklaringen kunnen verder uitgewerkt worden in vervolgonderzoek.
101
BIBLIOGRAFIE Adriaens, D., Coene, D., Jonckers, C., Leerman, W., Van der Straete, I. & Verbeke, P. (2010). Praktisch handboek voor OCMW-RECHT. Brugge: Die Keure. Agten, J. & Asselberghs, L. (2009). OCMW Zakboekje 2009 [Beleid & Sociale Dienst]. Mechelen: Wolters Kluwer Belgium NV. Appels, W., (2008, December 4). Het OCMWdecreet. Cursus gegeven door Walter Appels in opdracht van PLOT. Bestuursschool. Retrieved November 10, 2010, from http://bestuursschool.plot.be/images/dbimages/docs/ocmw-decreet2008-1204b_copy_1.pdf Baarda, D.B., de Goede, M.P.M. & Teunissen, J. (2001). Basisboek kwalitatief onderzoek. Praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen: Stenfert Kroese. Barbé, P. et al. (2008). Welzijn en zorg in Vlaanderen. 2008 - 2009 Wegwijzer voor de sociale sector. Mechelen: Wolters Kluwer Belgium NV. Barbier, J.C. (2000). Activation Policies, Workfare and “Insertion”, The Welfare State in the Age of Globalization, Lessons from the USA, France and the UK. Paper presented to the French-South African workshop: The Impact of Globalization on the World of Work.
Retrieved
November
16,
2010,
from
the
Web
site:
http://www.socsci.auc.dk/cost/unemployment/New-Papers/barbier-gautie.PDF Belgisch Staatsblad (05.06.1965). 2 APRIL 1965. – Wet betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Belgisch Staatsblad (18.09.1974). 7 AUGUSTUS 1974. – Wet tot instelling van het recht op een bestaansminimum. Belgisch Staatsblad (05.08.1976). 8 JULI 1976. – Organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Belgisch Staatsblad (31.12.1980). 15 DECEMBER 1980 – Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Belgisch Staatsblad (31.07.2002). 26 MEI 2002. – Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie. Bickman, L. & Rog, D.J. (1998). Introduction: Why a Handbook of Applied Social Research Methods? In: Bickman, L. & Rog, D.J. (Eds.), Handbook of Applied Social Research Methods (pp. ix – xix). California: SAGE Publications Inc. Bogaerts, K. & Van Mechelen, N. (2008, June). Aanvullende financiële steun in Vlaamse OCMW’s. Retreived November 19, 2010, from the Centrum voor Sociaal Beleid 102
Herman Deleeck Web site: http://www.centrumvoorsociaalbeleid.be/index.php?q=node/1759 Bouverne-De Bie, M. (n.d.). Een rechtenbenadering als referentiekader. In: Armoede & Participatie.
Teksten
bij
de
vormingscursus
georganiseerd
door
Faculteit
Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, Vakgroep Sociale Agogiek & Beweging van Mensen met Laag Inkomen en Kinderen vzw (pp. 1 – 20). Gent: Academia Press. Bouverne-De Bie, M. (2005). Het OCMW en het recht op maatschappelijke dienstverlening. In: Vranken, J., De Boyser, K. & Dierckx, D. (red.). Armoede en Sociale Uitsluiting. Jaarboek 2005 (pp. 203 - 218). Leuven: Uitgeverij Acco. Bouverne-De Bie, M. (2007). Sociale Agogiek. Onuitgegeven cursus. Gent: Academia Press. Bouverne-De Bie, M. (2010). Sociaal Werk en Welzijnsrechten. Onuitgegeven cursus. Bral, L., Doyen, G., Schelfaut, H., Tubex, S. & Vanderhasselt, A. (2008). STADSMONITOR 2008. Een monitor voor leefbare en duurzame Vlaamse steden. Brugge: Die Keure nv. Brenard, L., Pecquet, C. & Wijnen, T. (n.d.). Kwaliteitscongres. Retrieved May, 14, 2011, from the Katholieke Universiteit Leuven Web site: http://soc.kuleuven.be/io/kwal/Kwalcongres/Presentaties/hoe%20zet%20je%20kwali teit%20in%20beweging.pdf Byers, P.Y. & Wilcox, J.R. (1991). Focus Groups: A Qualitative Opportunity for Researchers. [Electronic Version]. The Journal of Business Communication, 28 (1), 63 – 78. Canon, (2009). 1976 van COO naar OCMW. Van gunst naar recht. Retrieved October 16 2010, from Canon Sociaal Werk Vlaanderen Web site: http://www.canonsociaalwerk.eu/be/details.php?id=35 Capelle, M. (2003, January). De leefloonwet: meer dan een nieuwe naam? Lokaal, 1, 18 – 19. Carpentier, S. (2009). Determinants of the duration in the social assistance scheme: evidence for Belgium on the interplay between individual characteristics, the socioeconomic context and the local welfare agency policy. Retrieved from the Social Cohesion Web site: http://www.socialcohesion.eu/Determinants%20of%20the%20time%20to%20leave %20the%20minimum%20income%20schemeSarah%20Carpentierwzb%20seminarlv.pdf 103
Cincinnato, S. & Nicaise, I. (2009). Minimum Income Schemes: panorama and assessment. A Study of National Policies. Retrieved November 4, 2010, from the Peer Review in Social Protection and Social Inclusion and Assessment in Social Inclusion
Web
site:
http://www.peer-review-social-inclusion.eu/network-of-
independent-experts/2009/minimum-income-schemes Courard, P. (2011, May). Aanpassing van de bedragen die tot de federale wetgeving met betrekking tot het maatschappelijk welzijn behoren, op 1 mei 2011. Retrieved May 12, 2011, from the POD Maatschappelijke Integratie Web site: http://www.miis.be/be-nl/tags/leefloon Cox, R.H. (1998, October). From Safety Net To Trampoline: Labor Market Activation in the Netherlands and Denmark. [Electronic Version]. Governance: An International Journal of Policy and Administration, 11 (4), 397 – 414. De Afdeling Maatschappelijk Welzijn van de VSGB. (2008, September) Financiële steun equivalent aan het leefloon. Retrieved March 9, 2011, from OCMW-INFO-CPAS Brussels
Hoofdstedelijk
Gewest
Web
site:
http://www.ocmw-info-
cpas.be/images/uploads_x/VF_equivalent_leefloon__NL__1.pdf De Afdeling Maatschappelijk Welzijn van de VSGB. (2006, November). Het OCMW (Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn), wat is dat nu eigenlijk? Retrieved October 23, 2010, from OCMW-INFO-CPAS Brussels Hoofdstedelijk Gewest Web site: http://www.ocmw-info-cpas.be/index.php/fiche_FV_nl/le_cpas Debast, N. (2002). Leefloonwet op 1 oktober een praktijk. Van recht op bestaansminimum naar recht op actieve participatie. De Gemeente, 10, 42 – 51. Debast, N., Ibnou-Cheikh, I. & Bockstaele, B. (2004, January – March). RECHT OP MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE: tijd
voor evaluatie. Wat met de toepassing
van gezondheids- en billijkheidsredenen? OCMW-Visies, 19 (1), 9 – 22. Debast, N. (2005, April). Pijnpunten in de leefloonwet. Lokaal, 8, 26 – 27. Debast, N. (2006). Wegwijs in het OCMW. Brussel: Uitgeverij Politeia NV. Debast, N. (2008, October). OCMW's depanneren nog te veel. Lokaal, 16, 29 – 30. De Bie, M. (1999, April). Sociale activering. De commentaar. In: Fret, L. (red.). De nieuwe sociale kwestie(s). Een uitdaging voor offensieve middenvelders. (pp. 60 – 63). Alert, 25 (2), 5 – 112. De Bie, M. & Van Ewijk, H. (2008). Sociaal werk in Vlaanderen en Nederland. Een begrippenkader. Mechelen: Wolters Kluwer Belgium NV.
104
De Boyser, K. (2002) De bodemuitkeringen. In: Vranken, J., De Boyser, K., Geldof, D. & Van Menxel, G. (red.). Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2002. (pp. 127 – 145). Leuven: Uitgeverij Acco. De Boyser, K. & Vranken, J. (2002, September). 25 jaar OCMW. OCMW-Visies, 17 (3), 32 – 35. Deetz, S. (1996, March – April). Describing Differences in Approaches to Organization Science: Rethinking Burrell and Morgan and Their Legacy. Organization Science, 7 (2), 191 – 207. Deetz, S. (2001). Conceptual Foundations. In: Jablin, F.M. & Putnam, L. (Eds.), The New Handbook of Organizational Communication. Advances in Theory, Research and Methods (pp. 3 – 46). California: SAGE Publications Inc. Denzin, N.K. & Lincoln, Y.S. (1994). Introduction: Entering the Field of Qualitative Research. In: Denzin, N.K. & Lincoln, Y.S. (Eds.), Handbook of Qualitative Research (pp. 1 – 17). California: SAGE Publications Inc. De Federatie van Vlaamse OCMW-maatschappelijk werkers (2002, June). Reacties op het ontwerp van wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie. Het leefloon komt eraan – Het maatschappelijk werk zet zich schrap. OCMW-Visies, 17 (2), 32 – 35. Desmet, A. & Fret, L. (1999, April). Vanuit een gezamenlijke analyse op zoek naar gemeenschappelijke perspectieven. Proeve tot synthese van de discussie. In: Fret, L.
(red.).
De
nieuwe
sociale
kwestie(s).
Een
uitdaging
voor
offensieve
middenvelders. (pp. 78 – 108). Alert, 25 (2), 5 – 112. Dienst Communicatie (April 2006). Stad in Stelling. De Welzijnscampus en Zorgcampus. Retrieved
May,
14,
2011,
from
the
OCMW
Genk
Web
site:
http://www.ocmwgenk.be/upload/84827625/downloads/stadinstellingdewelzijnscampusenzorgcampus.pdf Dingeldey, I. (2007). Between workfare and enablement – The different paths to transformation of the welfare state: A comparative analysis of activating labour market policies. [Electronic Version]. European Journal of Political Research, 46, 823 – 851. Dierckx, D., Vranken, J. & De Boyser, K. (2005). Armoede anno 2005: een nabeschouwing. In: Vranken, J., De Boyser, K. & Dierckx, D. (red.). Armoede en Sociale Uitsluiting. Jaarboek 2005 (pp. 373 – 377). Leuven: Uitgeverij Acco. Dierckx, D. & Van Haarlem, A. (2009) Armoedebeleid in federale contreien. In: Vranken, J., Campaert, G., Dierckx, D. & Van Haarlem, A. (red.). Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2009. (pp. 73 – 88). Leuven: Uitgeverij Acco. 105
Elias, N. (1956). Problems of Involvement and Detachment. The Britisch Journal of Sociology, 7 (3), 226 – 252. ENS Cachan (2005 – 2006). La nouvelle question sociale. Retrieved February 25, 2011, from the ENS Lettres & Science Humaines de Lyon Web site: http://socio.enslyon.fr/agregation/conflits/conflits_fiches_rosanvallon_1995.pdf Evans, T. (2010, June) Professionals, Managers and Discretion: Critiquing Street- Level Bureaucracy. [Electronic Version]. British Journal of Social Work, 1 – 19. Evans, T. (2011, May 11). Social work discretion in adult social services in England. (Gastcollege universiteit Gent) Evans, T. & Harris, J. (2004). Street-Level Bureaucracy, Social Work and the (Exaggerated) Death of Discreton. British Journal of Social Work, 34 (6), 871 – 895. FOD Economie (2011). Fiscale inkomens. Retrieved March 31, 2011, from the Economie,
K.M.O.,
Middenstand
en
Energie
FOD
Web
site:
http://economie.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/arbeid_leven/fisc/ Fret, L. (1999, April). Op zoek naar een gemeenschappelijke analyse van 'de nieuwe sociale kwestie'. Een overzicht van de stellingen en de disputerende commentaren. In: Fret, L. (red.). De nieuwe sociale kwestie(s). Een uitdaging voor offensieve middenvelders. (pp. 41 – 76). Alert, 25 (2), 5 – 112. Geldof, D. (1999). New Activation Policies: Promises and Risks. In: O’Conghaile, W. (Ed.), Linking Welfare and Work (pp. 13 – 36). Luxemburg: Office for Official Publications of
the European Communities.
Ghoos, A., (2002, September). De Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn in 't Zilver! OCMW-Visies, 17 (3), 2 – 10. Groenez,
S.
(2002,
September).
bestaansminimum.
Omvang
Ook en
na
kwarteeuw
oorzaken
van
nog het
veel
gaten
niet-gebruik
in
het
van
de
minimuminkomensbescherming. OCMW-Visies, 17 (3), 25 – 31. Hanesch, W. (1999). The Debate on Reforms of Social Assistance in Western Europe. In: O’Conghaile, W. (Ed.), Linking Welfare and Work (pp. 71 – 86). Luxemburg: Office for Official Publications of the European Communities. Heikkilä, M. (1999a). In Summary. In: O’Conghaile, W. (Ed.), Linking Welfare and Work (pp. 87 – 91). Luxemburg: Office for Official Publications of the European Communities. Heikkilä, M. (1999b). A Brief Introduction to the Topic. In: O’Conghaile, W. (Ed.), Linking Welfare and Work (pp. 5 – 12). Luxemburg: Office for Official Publications of the European Communities. 106
Hermans, K., Van Hamme, E. & Lammertyn, F. (1999). Sociale activering in Vlaamse OCMW’s: een empirische toetsing. Tijdschrift voor Sociologie, 20 (2), 149 – 174. Hermans, K. (2005a). De actieve welvaartsstaat in werking. Een sociologische studie naar de implementatie van het activeringsbeleid op de werkvloer van de Vlaamse OCMW’s. (proefschrift). Leuven: Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Sociale Wetenschappen, Departement Sociologie. Hermans, K. (2005b). De actieve welvaartsstaat in werking: OCMW’s en het activeren van leefloongerechtigden. In: Vranken, J., De Boyser, K. & Dierckx, D. (red.), Armoede en
sociale uitsluiting. Jaarboek 2005 (pp. 179 – 200). Leuven: Uitgeverij Acco.
Hupe, P. & Hill, M. (2007). Street-level bureaucracy and public accountability. Public Administration, 85 (2), 279 – 299. Hustinx, L. & Lammertyn, F. (2000). Solidarity and volunteering under a reflexive-modern sign: towards a new conceptual framework. Retrieved February 25, 2011, from the Lirias - Katholieke Universiteit Leuven Web site: https://lirias.kuleuven.be/bitstream/123456789/82418/1/solidarity+and+volunteering. pdf Hyde, A., Howlett, E., Brady, D. & Drennan, J. (2005, June). The focus group method: Insights from focus group interviews on sexual health with adolescents. [Electronic Version]. Social Science and Medicins, 61, 2588 – 2599. International Revenue Service (2010, December 6). Earned Income Tax Credit (EITC). Questions and Answers. Retrieved February 27, 2011, from the International Revenue Service (IRS) – United States Department of the Treasure Web site: http://www.irs.gov/individuals/article/0,,id=96466,00.html Jacobs, T., (1984, February). Van gunst naar recht: Fasen in de overgang van de Middeleeuwse
naar
de
hedendaagse
welzijnszorg.
Canon
Sociaal
Werk
Vlaanderen. Retrieved September, 30, 2010, from the Canon Sociaal Werk Web site: http://www.canonsociaalwerk.eu/1976_OCMW/1984,%20Van%20gunst%20naar%2 0recht_ThJacobs.pdf Jacobs, M. (2003, May). Hoe leefbaar is de nieuwe leefloonwet? Alert, 29 (2), 54 – 67. Juriwel (n.d.). Decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (B.S. 24.12.2008), inw. te bepalen door de Vlaamse Regering. Retrieved September 22, 2010, from the JURIWEL Web site: http://www.juriwel.be/smartsite.net?id=11264. Kitzinger, J. (1995, July). Qualitative Research: Introducing Focus Groups. [Electronic Version]. British Medical Journal, 311 (7000), 299 – 311. 107
Lammertyn, F. (1994). Maatschappelijke veranderingen: impact op de OCMW-werking. In: Put, J. & Simoens, D. (red.). OCMW in de kering. 20 jaar bestaansminimum en 1 jaar urgentieprogramma. (pp. 1 – 30). Gent: Mys & Breesch. Lammertyn, F. (1999, April). Tussen moralisme en moderniteit. Op zoek naar nieuwe vormen van sociale bescherming voor een nieuwe sociale kwestie. In: Fret, L. (red.). De nieuwe sociale kwestie(s). Een uitdaging voor offensieve middenvelders. (pp. 14 – 39). Alert, 25 (2), 5 – 112. Leroy, J. (2006). OCMW-financiën voor niet-specialisten. Brussel: Uitgeverij Politeia NV. Lødemel, I. & Trickey, H. (2001). A new contract for social assistance. In: Lødemel, I. & Trickey, H. (Ed.),‘AN OFFER YOU CAN’T REFUSE’. Workfare in international perspective (pp. 1 – 40). Bristol: The Policy Press. Lokale Statistieken (2011). Cijfers per domein. Retrieved March 31, 2011, from the Lokale Statistieken Web site: http://aps.vlaanderen.be/lokaal/cijfers_domein.html Luyten, D. (2007, January). Over het behoorlijk besturen van een OCMW. Welzijnsgids, 63. Luyten, D. (2008). Het OCMW. Een evoluerend centrum in een evoluerende maatschappij. Welzijnsgids, 67. Maeseele, T., De Droogh, L. & Vettenburg, N. (2008, September – October). Rubriek Maatschappelijke dienstverlening. Discretionaire ruimte binnen het activeringsbeleid van het OCMW. Panopticon, 29 (5), 87 – 90. Mariën, S. (2007, January– March ). 30 jaar OCMW-werking. OCMW-Visies, 22 (1), 6 – 13. Mast, A., Dujardin, J., Van Damme, M. & Vande Lanotte, J. (2006). Overzicht van het Belgisch Administratief Recht. Mechelen: Wolters Kluwer Belgium NV. Mast, A., Dujardin, J., Van Damme, M. & Vande Lanotte, J. (2009). Overzicht van het Belgisch Administratief Recht. Mechelen: Wolters Kluwer Belgium NV. Maxwell, J.A. (1998). Designing a Qualitative Study. In: Bickman, L. & Rog, D.J. (Eds.), Handbook of Applied Social Research Methods (pp. 69 – 100). California: SAGE Publications Inc. Morgan, D.L. (1996). Focus Groups. [Electronic Version]. Annual Review of Sociology, 22, 129 – 152. Morgan, D.L. (1997). Focus Groups as Qualitative Research. Second Edition. California: SAGE Publications Inc. Mortelmans, D. (2009). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco. Neyt, K. (2001, September). DE NIEUWE LEEFLOONWET. OCMW’s worden centra voor sociale actie. OCMW-Visies, 16 (3), 2 – 6.
108
Neyt, K. (2002, September). Hoe activerend is de leefloonwet? OCMW-Visies, 17 (3), 49 – 53. Nicaise, I. (2001). DE ACTIEVE WELVAARTSSTAAT EN DE WERKERS VAN HET ELFDE
UUR.
Een
internationale
vergelijking
van
grootschalige
herintegratieprogramma’s voor langdurig werklozen en bijstandscliënten. Retrieved November 16, 2010, from the Katholieke Universiteit Leuven Web site: https://perswww.kuleuven.be/~u0014508/articles/Actieve_welvaartsstaat_elfde_uur. pdf Nicaise, I. & Groenez, S. (2002). Naar een proactief armoedebeleid. Sociale bijstand: zeef of vangnet? De Gemeente, 10, p. 47 – 51. Nicaise, I., Groenez, S., Adelman, L., Roberts, S. & Middleton, S. (2004). Gaps, traps and springboards in the floor of social protection systems. A comparative study of 13 EU coutnries. Retrieved November, 26, 2010, from the EuroPanel Users Network Web site: http://epunet.essex.ac.uk/papers/nicaise_pap.pdf Nielsen, V.L. (2006). Are street-level bureaucrats compelled or enticed to cope? Public Administration, 84 (4), 861 – 889. OCMW Antwerpen (2009). Jaarverslag 2009. OCMW en Zorgbedrijf Antwerpen. Retrieved May,
14,
2011,
from
the
OCMW
Antwerpen
Web
site:
http://www.ocmw.antwerpen.be/voorstel%20startpagina/frame/Nieuws/Berichten/20 10/LowRes_Jaarverslag_2010043_GC_v1_0.pdf OCMW Genk (n.d.). Welkomstbrochure. Retrieved May, 14, 2011, from the Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten Web site: http://www.vvsg.be/Werking_Organisatie/Personeel/personeelendiversiteit/Docume nts/onthaalbrochures/Onthaalbrochure%20-%20OCMW%20Genk.pdf OCMW Genk (2011). De Welzijnscampus, een servicepunt voor ieders welzijn. Retrieved May, 14, 2011, from the OCMW Genk Web site: http://www.ocmwgenk.be/content/content/record.php?ID=204 OCMW Gent (2008). OCMW-atelier. Wijk en gebiedswerking. Retrieved November 5, 2010, from the Kenniscentrum Vlaamse Steden Web site: http://www.kenniscentrumvlaamsesteden.be/samenwerken/gebiedsgericht/Docume nts/Presentatie%20OCMW%20Gent.pdf OCMW Gent (2011). Welzijnsbureau. Retrieved May, 14, 2011, from the OCMW Gent Web site: http://www.ocmwgent.be/index.php?ID=446 Patton, M.Q. (2002). Qualitative Research & Evaluation Methods. 3 Edition. California: SAGE Publications Inc. 109
POD Maatschappelijke Integratie (2011). Statistieken. Retrieved May 6, 2011, from the Pod Maatschappelijke
Integratie,
Grootstedenbeleid
Web
site:
Armoedebestrijding,
Sociale
Economie
en
http://www.mi-is.be/be-nl/studies-publicaties-en-
statistieken/statistieken Put, J. & Van der Straete, I. (2000). HET BEVOEGD OCMW VOOR DE TOEKENNING VAN HET BESTAANSMINIMUM EN MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING. Eindrapport van een onderzoek in opdracht van de minister van Maatschappelijke Integratie. Retrieved November 16, 2010, from the Katholieke Universiteit Leuven – Faculteit Rechtsgeleerdheid Web site: http://www.law.kuleuven.be/faculty/isr/onderzoek/onlinerapportenbijlagen/OCMW% 20en%20bevoegdheid.pdf Put, J., Seynaeve, T., Simoens, D. & Van der Straete, I. (2001). OCMW’S EN STUDENTEN. Eindrapport
van een onderzoek in opdracht van de minister van
Maatschappelijke Integratie. Retrieved February 14, 2011, from the Katholieke Universiteit Leuven – Faculteit Rechtsgeleerdheid Web site: http://www.law.kuleuven.be/isr/onderzoek/onlinerapportenbijlagen/OCMW%20en%2 0studenten.pdf Powell, R.A. & Single, H.M. (1996). Methodology Matters. Focus Groups. [Electronic Version]. International Journal for Quality in Health Care, 8 (5), 499 – 504. Raeymaeckers, P. (2007). Op zoek naar een “menswaardig” bestaan. Kwalitatieve studie naar de manier waarop maatschappelijk werkers in drie OCMW’s omgaan met de wet op het leefloon. Retrieved November 16, 2010, from the Universiteit Antwerpen – Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen Web site: http://webhost.ua.ac.be/psw/pswpapers/PSWpaper%20200702%20peter%20raeym aeckers.pdf Raeymaeckers, P. (2009, June). Hulpverleners en hun omgeving. Een kwalitatieve studie over de rol van de organisatiecultuur. [Electronic Version] Journal of Social Intervention: Theory and
Practice, 18 (3), 23 – 41.
Raeymaeckers, P., Nisen, L., Dierckx, D., Vranken, J. & Casman, M.T. (2009, November). Activering binnen de Belgische OCMW's. Op zoek naar duurzame trajecten en goede praktijken. POD Maatschappelijke Integratie, Armoedebestrijding, Sociale Economie en Grootstedenbeleid. Retrieved October 5, 2010, from http://www.miis.be/be_fr/07/studies/content/DA_finaal_NL.pdf Raeymaeckers, P. & Vranken, J.
(2009). Hulpverleners over ‘A’ctivering. De rol van
organisatie en buurt bij de hulpverlening in het Antwerpse OCMW. Leuven: Uitgeverij Acco. 110
Redactie (2002, October – November). Hoe lonend is het leven? Kritische vragen rond de nieuwe wet op het leefloon. Tijdschrift voor welzijnswerk, 26 (247), 3 – 4. Remans, M., (2009, april). POSTBUSLOGEURS. Onderzoek naar de motieven van adreshuurders in Genk. Retrieved April 30, 2011, from the Samenlevingsopbouw Web site: http://www.samenlevingsopbouw.be/site/images/PDF/rapport_postbuslogeurs_30_0 4_09.pdf Ritchie, J. & Lewis, J. (2003). Qualitative Research Practice. A Guide for Social Science Students and Researchers. California: SAGE Publications Inc. Rosanvallon, P. (2000). The new social question. Rethinking the Welfare State. [translated by Harshav]. Chichester (UK): Princeton University Press. Sannen, L., Struyven, L. & Vos, S. (2000). De Vlaamse OCMW’s in het arbeidsmarktbeleid: van stille actor tot actieve partner. Analyse van beleidsinspanningen en samenwerkingsverbanden. Retrieved November 16, 2010, from the Startpunt voor Werk en Sociale Economie Web site: http://www.werk.be/assets/werk.be/cijfers-enonderzoek/onderzoek/onderzoeksprojecten/1994_2006/VIONA_98_RPT_OCMW.p df Serrano Pascual, A. (2007). Reshaping Welfare States: Activation Regimes in Europe. In: Serrano Pascual, A. & Magnusson, L. (Ed.), Reshaping Welfare States and Activation Regimes in Europe (pp. 11 – 34). Brussel: P.I.E. Peter Lang S.A. Seynaeve, T., Hermans, K., Declercq, A. & Lammertyn, F. (2004). Aan de rand van de actieve welvaartsstaat. Een socio-biografisch onderzoek naar jongeren en OCMWhulpverlening. Gent: Academia Press. Seynaeve, T. (27 april 2011). Vraag ivm leefloon per nationaliteit. (Persoonlijke communicatie via e-mail) Stad Antwerpen (2011). In welke wijk ligt mijn straat? Retrieved May, 14, 2011, from the Stad Antwerpen Web site: http://www.antwerpen.be/eCache/ABE/80/26/544.Y29udGV4dD04MDM0MTI4.html Stad Gent (Oktober 2009). Het indicatorenrapport. Met meer cijfers bouwen aan een beleid tegen armoede. Gent: Stad Gent. Stad Gent (2011). Bestuur/Stadsdiensten – Gebiedsindeling Gebiedsgerichte Werking. Retrieved May, 14, 2011, from the Stad Gent Web site: http://www.gent.be/eCache/THE/2/181.cmVjPTk5MTAz.html Standing, G. (1990). The road to workfare: Alternative to welfare or threat to occupation? [Electronic Version]. International Labour Review, 129 (6), 677 – 691. 111
Stewart, D.W. & Shamdasani, P.N. (1998). Focus Group Research. Exploration and Discovery. In: Bickman, L. & Rog, D.J. (Eds.), Handbook of Applied Social Research Methods (pp. 505 – 526). California: SAGE Publications Inc. Stewart, D.W., Shamdasani, P.M. & Rook, D.W. (2007). Focus Groups. Theory and Practice. Second Edition. California: SAGE Publications Inc. Strauss, A. & Corbin, J. (1998). Basics of Qualitative Research. Techniques and Procedures
for Developing Grounded Theory. Second Edition. California: SAGE
Publications Inc. Studiedienst van de Vlaamse Regering (2011). Excel-tabellen. Retrieved March 31, 2011, from
the
Studiedienst
van
de
Vlaamse
Regering
Web
site:
http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/Cijfers/Pages/Excel.aspx Thys, B. (2006). De rechtsverhouding tussen de gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gewijzigd door het Gemeentedecreet en het Decreet van 7 juli 2006. Tijdschrift voor gemeenterecht, 4, 25 – 33. Tuteleers, P. (2007). Sociale activering: exploratieve studie naar de achtergronden van het concept. Gent: Academia Press. Tuteleers, P. (2009, July). SOCIALE ACTIVERING. Leefloners verplicht naar de jobbeurs. Alert, 35 (3), 60 – 66. Vande Lanotte, J. (n.d.). Waarom een nieuwe Wet? Retrieved November 19, 2010, from the
POD
Maatschappelijke
Integratie
Web
site:
http://www.mi-
is.be/be_nl/01/integratie/Leefloon/content/Waarom_een_nieuwe_wet.pdf Vande Lanotte, J., Bracke, S. & Goedertier, G. (2006). België voor beginners. Wegwijs in het Belgisch Labyrint. Brugge: Die Keure. Vandenbroeck, M. (2010). Planning en integratie in het sociaal beleid. Onuitgegeven cursus. Van der Plaetsen, K. (2011, May 2). Meerekenbaar inkomen. (Persoonlijke communicatie via e-mail) Van Schuylenberg, P. (2003, January – March). Het ontwerp van gemeentedecreet – inhoudelijke krachtlijnen en gevolgen voor de Vlaamse OCMW’s. OCMW-Visies, 18 (1), 2003, 17 – 26. Van Schuylenbergh, P. (2006). OCMW-minidecreet niet doordacht. Lokaal, 15, 17 – 19. Van Schuylenbergh, P. (2007) Het OCMW-decreet. Retrieved November 24, 2010, from the Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten Web site: www.vvsg.be/Documents/Het%20OCMW-decreet.ppt
112
Van Schuylenbergh, P. (2010, October). Gemeente en OCMW: hand in hand? Studiedag voor
ontvangers en secretarissen. Antwerpen, 19 oktober 2010. [PowerPoint]
Retrieved
March
10,
2011,
from
the
OCMW-Visies
Web
site:
http://www.ocmwvisies.be/ Vansevenant, K. & Herman, S. (2002, December). Wordt het maatschappelijk werk nog verder afgeschraapt? Sociaal Welzijnsmagazine, 23 (10), 4 – 6. Vansevenant, K. (2003, April –
June). HET OCMW-MAATSCHAPPELIJK WERK AAN
ZET. Nood aan een nieuw profiel voor het OCMW-maatschappelijk werk. OCMWVisies, 18 (2), 2003, 54 – 58. Vansevenant, K. (2004, July – September). De LEEFLOONWET: ontoereikend instrument voor een daadwerkelijke integratie van leefloners. OCMW-Visies, 19 (3), 35 – 42. VDAB (2011). Basisstatistieken Werkloosheid. Retrieved March 31, 2011, from the VDAB Web site: http://arvastat.vdab.be/arvastat/index2.htm Veldeman, L. (2008). Activering in de praktijk van het OCMW. Kwalitatieve studie naar de manier waarop sociaal werkers omgaan met de Leefloonwet in zes OCMW’s. (proefschrift). Gent: Universiteit Gent, Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen. Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (2005). Algemene Omzendbrief Leefloon aangepast op 11.1.2005. Retrieved November 5, 2010, from the Vereniging van Vlaamse
Steden
en
Gemeenten
Web
site:
http://www.vvsg.be/sociaal_beleid/OCMWdienstverlening/bevoeg_OCMW/Documents/Algemene%20Omzendbrief%20Leeflo on%20versie%2011.01.2005.pdf Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken (2008). Advies. Voorontwerp van decreet betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Retrieved February 14, 2011, from the Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken Web
site:
http://www2.vlaanderen.be/vlabest/dossiers/binnenland/OCMWdecreet/VLABEST_ advies.OCMWdecreet_17maart08.pdf Vranken, J. (2005). Het OCMW: dertig jaren onderweg naar een recht op maatschappelijke dienstverlening. In: Vranken, J., De Boyser, K. & Dierckx, D. (red.). Armoede en Sociale Uitsluiting. Jaarboek 2005 (pp. 179 - 200). Leuven: Uitgeverij Acco. Vranken, J. & De Boyser, K. (2005). Het Jaarboek in perspectief. In: Vranken, J., De Boyser, K. & Dierckx, D. (red.). Armoede en Sociale Uitsluiting. Jaarboek 2005 (pp. 25 – 39). Leuven: Uitgeverij Acco.
113
Vranken, J. (2006). Inleiding. In: Vranken, J., De Boyser, K. & Dierckx, D. (red.), Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2006 (pp. 29 – 47). Leuven: Uitgeverij Acco. Wong, W. (2007, October). Street-Level Bureaucracy: Dilemmas of the Individual in Public Services. By: Micheal Lipsky. Book report. Retrieved March 9, 2011, from the San Fransisco State University Web site: http://userwww.sfsu.edu/~wwong21/documents/PA715-Book%20ReportStreet%20Level%20Bureaucracy.pdf X (2002, October). Maatschappelijke integratie wordt recht. Sociaal Welzijnsmagazine, 23 (8), 4 – 6. Yates, D. (1982, March). Book Reviews: American Politics. Street-Level Bureaucracy: Dilemmas of the Individual in Public Services. By Micheal Lipsky. [Electronic Version]. The American Political Science Review, 76 (1), 145 – 146.
114
BIJLAGEN
Bijlage 1
Tabel 1: Vergelijking inkomen leefloon (exclusief gezinsbijslag) – Europese armoedegrens (afgerond, cijfers uit 2008)
Bijlage 2
Brief naar de OCMW’s met betrekking tot de deelname aan de focusgroepen
Bijlage 3
Interview guide voor de focusgroepen
Bijlage 4
Aanvullende cijfergegevens bij de onderzoeksresultaten
Bijlage 5
Focusgroepen
Bijlage 6
Voorbeeld meerekenbaar inkomen
115
BIJLAGE 1
Tabel 1
VERGELIJKING INKOMEN LEEFLOON – EUROPESE ARMOEDEGRENS
Vergelijking inkomen leefloon (excl. gezinsbijslag) – Europese armoedegrens (afgerond, cijfers uit 2008)
Categorie
Leefloon (!)
Europese armoedegrens (!)
Samenwonende
! 474
! 430
Alleenstaande
! 711
! 860
Alleenstaande met 1 kind ten laste
! 948
! 1117
Alleenstaande met 2 kinderen
! 948
! 1315
Koppel met 1 kind
! 948
! 1547
Koppel met 2 kinderen
! 948
! 1726
Bron: Debast, N., 2008, p. 29
116
BIJLAGE 2
BRIEF AAN DE OCMW’S
Kimberly Detollenaere
Gent, 4 maart 2011
[email protected]
Sara Van Exem
[email protected]
OCMW (...) t.a.v. (...) (straat + nr.) (postcode + stad)
Betreft: deelname aan focusgroepen in kader van masterproef.
Geachte Meneer/Mevrouw
In het kader van onze masterproef 'Verschil in toekenning van leefloon in het OCMW', voor het behalen van de graad van Master in het Sociaal Werk, zouden wij uw medewerking aan twee focusgroepen willen vragen. Het onderzoek dat wij willen voeren, gebeurt op basis van een vraag van OCMW Gent die werd gesteld aan de Universiteit van Gent, namelijk: “Welke verklaringen zijn er voor het feit dat Gent een groter aandeel leefloners telt in vergelijking met de andere Vlaamse centrumsteden?” Hierbij hebben we op basis van cijfergegevens drie Vlaamse OCMW's geselecteerd, namelijk Gent, Antwerpen en Genk. We hebben deze drie centrumsteden gekozen omdat we dan over verschillende jaren een stijgende, dalende en min of meer stabiele trend vaststellen, wat betreft het aandeel leefloners in de totale bevolking. Op die manier hebben we drie totaal verschillende tendensen om te analyseren. Indien u nog vragen heeft naar meer informatie omtrent ons onderzoek, kan u die ons altijd stellen. Met ons onderzoek willen we alvast een eerste aanzet geven voor eventueel verder onderzoek hieromtrent. We willen hierbij een kwalitatief onderzoek voeren met behulp van focusgroepen, waarbij de centrale vraag de volgende is: “Welke mogelijke verklaringen zien de OCMW’s zelf voor het verschil in het aandeel leefloners tussen de verschillende Vlaamse centrumsteden?” We zouden graag in ieder OCMW twee focusgroepen organiseren, namelijk één met praktijkwerkers en één met beleids-/stafmedewerkers. Hierbij zouden we graag voor elke focusgroep zes tot twaalf personen willen samenbrengen om over onze onderzoeksvraag in dialoog te treden. Wij zouden vrijdag 11 maart 2011 telefonisch contact met u opnemen in de voormiddag, ter bevestiging van uw deelname aan de focusgroepen, waarbij wij ook nog eventuele vragen kunnen beantwoorden. Daarna kunnen we dan onderling afspreken wanneer we de focusgroepen plannen.
Hopend op een positief antwoord, met de meeste hoogachting
Kimberly Detollenaere Sara Van Exem 117
BIJLAGE 3
INTERVIEW GUIDE FOCUSGROEPEN
Inleiding 1. Ontvangst + kleine attentie 2. Voorstelling Kimberly en Sara 3. Korte toelichting bij het onderzoek + bedoeling van vandaag a. Masterproef op vraag van OCMW Gent, omtrent de verschillen in het aandeel en evolutie van dat aandeel leefloners in drie steden: Gent, Genk en Antwerpen. Het is een verkennend onderzoek over welke mogelijke verklaringen er kunnen zijn, MAAR niet de bedoeling om dé oplossing te geven; we moeten dus niet tot een consensus komen vandaag. We willen gewoon een aanzet geven tot vervolgonderzoek voor de volgende jaren die dan dieper ingaan op de mogelijke verklaringen afzonderlijk. b. Onderzoek aan de hand van focusgroepen in elk OCMW. We doen er twee, namelijk één met beleidsmedewerkers en één met praktijkwerkers. c. We weten dat de vergelijking tussen Gent, Genk en Antwerpen niet zo evident is, aangezien Genk beduidend kleiner is dan de andere twee. MAAR gekozen op basis van statistische trends, waarbij Gent hoog is en stijgt, Antwerpen hoog is maar daalt en Genk dan laag en vrij stabiel is qua aandeel leefloners. 4. Vragen om toestemming voor opname + garanties naar vertrouwelijkheid van wat gezegd wordt (anonieme verwerking van de gegevens) + vermelden terugkoppeling 5. Vragen om kennismakingsronde: wie is wie, welke functie en ervaring in OCMW. Thematisch deel 1. Zoals jullie kunnen zien in de tabellen en de grafiek, zijn er verschillen in het aandeel leefloners en de evolutie daarvan tussen de drie OCMW’s. Welke mogelijke verklaringen zien jullie daarvoor? 2. In hoeverre denken jullie dat de bevolkingssamenstelling van een stad invloed kan hebben? 3. Denken jullie dat de autonomie van een OCMW, de implementatie van de RMI-wet een invloed kan hebben? Zo ja, op welke manier denken jullie dan? 4. Hoe zien jullie de invloed van de discretionaire ruimte van de maatschappelijk werker een invloed hebben op het aandeel leefloners? 5. Denken jullie dat jullie een streng beleid hebben en denken jullie dat dit een invloed kan hebben op het aandeel leefloners? 6. Hebben jullie een duurzame leefloonbegeleiding? In hoeverre denken jullie dat de duur van de begeleiding een rol kan spelen? Draaideurcliënten? 7. Welke structuur heeft jullie OCMW? Denk je dat die verschillend kan zijn van de andere? Hoe kan dit een invloed hebben? 8. In hoeverre zou het weigeren of schorsen van het leefloon en het in beroep gaan tegen een dergelijke beslissing, van invloed kunnen zijn op het aandeel leefloners? 9. Denken jullie dat het uitkeren van een equivalent leefloon een invloed kan hebben? En waarom denken jullie dat? 10. Hoe gaan jullie om met de toekenningsvoorwaarden van het leefloon? 11. Hoe ziet jullie activeringsbeleid eruit? In hoeverre kan dit een invloed hebben? 12. Gent en Antwerpen zijn een studentenstad, denken jullie dat dit een invloed kan hebben op het aandeel leefloners? Op welke manier dan? (nog eventueel extra vragen die ontstaan tijdens de loop van het gesprek)
Slot 1. Bedankt voor de deelname 2. Nogmaals garanderen van anonieme verwerking van de focusgroepen + terugkoppeling van de gegevens (praktische regelingen) + wat gebeurt er verder met het onderzoek
118
BIJLAGE 4
AANVULLENDE CIJFERGEGEVENS BIJ DE ONDERZOEKSRESULTATEN
die twee jaren is ongeveer 0,30%. Na 2007 kent het aandeel een kleine daling, maar in 2010 ligt het nog altijd 0,13% hoger dan Gent en 0,25% hoger dan Genk.
Hieronder geven we nog cijfergegevens mee van leefloners, tewerkstellingsmaatregelen,
Grafiek 3
Evolutie in aandeel tewerkstellingsmaatregelen in het kader van RMI (1999 – 2010)
categorieën en dergelijke. Dit kan handig zijn om een zicht te krijgen op de betrokken
0,40 0,35 0,30 0,25 0,20 0,15 0,10 0,05 0,00
OCMW's en hun aandeel in de cijfergegevens die we hieronder aanhalen.
1
Cijfers met betrekking tot leefloon
Hieronder wordt nogmaals de grafiek van de leefloners weergegeven. Het is het aandeel
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Gent
0,19
0,19
0,19
0,21
0,21
0,22
0,24
0,23
0,21
0,19
0,19
0,23
in de stad. We zien hierbij dat Gent sinds 2001 blijft stijgen en dat het aandeel sinds 2004
Genk
0,09
0,08
0,08
0,10
0,10
0,11
0,11
0,12
0,10
0,08
0,09
0,11
boven Antwerpen en Genk ligt. In 2010 ligt het meer dan 1% boven Antwerpen en meer
Antwerpen 0,09
0,09
0,09
0,13
0,19
0,25
0,29
0,33
0,37
0,34
0,35
0,36
leefloners exclusief tewerkstellingsmaatregelen ten opzichte van het totaal aantal inwoners
dan 2% boven Genk. Antwerpen daarentegen daalt vanaf 2003. Genk blijft van 1999 tot en
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011; Lokale Statistieken, 2011)
met 2008 min of meer stabiel en kent een lichte stijging in 2009 en 2010. Grafiek 2
Hieronder wordt een grafiek weergegeven van het aandeel RMI'ers, dit zijn de leefloners
Evolutie in aandeel leefloners exclusief tewerkstellingsmaatregelen (1999 – 2010)
opgeteld met de tewerkstellingsmaatregelen. We zien hierbij dat de evoluties ongeveer 3,00
gelijk lopen met het aandeel leefloners en dat het procentueel aandeel in iedere stad niet
2,50
veel hoger is dan in de gegevens met enkel de leefloners. Grafiek 4
2,00
Evolutie van het aandeel RMI’ers (leefloon + tewerkstellingsmaatregelen) (1999 – 2010)
1,50
3,50 3,00
1,00
2,50 0,50 0,00
2,00 1,50 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
1,00
Gent
2,30
2,08
1,81
2,04
2,08
2,13
2,20
2,27
2,36
2,51
2,76
2,86
0,50
Genk
0,53
0,47
0,39
0,41
0,47
0,44
0,43
0,43
0,43
0,41
0,53
0,62
Antwerpen 2,31
2,11
1,89
2,07
2,20
2,00
1,82
1,81
1,71
1,67
1,77
1,70
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011; Lokale Statistieken, 2011)
Bovenstaande
grafiek
is
tewerkstellingsmaatregelen.
een De
grafiek grafiek
van
het
aandeel
hieronder
geeft
leefloners
zonder
het
aandeel
tewerkstellingsmaatregelen weer in het kader van de RMI-wet ten opzichte van het totaal aantal inwoners. We zien hierbij dat Gent en Genk ongeveer evenwijdig lopen en dat Gent
0,00
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Gent
2,40
2,17
1,91
2,16
2,19
2,24
2,37
2,44
2,50
2,61
2,85
2,96
Genk
0,57
0,52
0,44
0,47
0,54
0,50
0,50
0,49
0,49
0,46
0,57
0,67
Antwerpen 2,35
2,15
1,94
2,14
2,27
2,11
1,98
1,98
1,91
1,88
1,98
1,89
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011; Lokale Statistieken, 2011)
Daarbij maakten we ook een grafiek van het aantal tewerkstellingsmaatregelen ten opzichte van het aandeel leefloners (inclusief tewerkstellingsmaatregelen).
ongeveer altijd 0,10% hoger ligt dan Genk. Antwerpen daarentegen kent vanaf 2001 een stijgende beweging tot in 2007. Het verschil in aantal tewerkstellingsmaatregelen tussen
119
120
Grafiek 5
Evolutie van aandeel tewerkstellingsmaatregelen van een RMI ten opzichte van het totaal
Grafiek 6
Aandeel tewerkstellingsmaatregelen art. 60 §7 ten opzichte van totaal aantal leefloners (inclusief tewerkstellingsmaatregelen). (1999 – 2010)
aantal leefloners (inclusief tewerkstellingsmaatregelen) (1999 – 2010)
25
25,00
20
20,00
15
15,00
10
10,00
5
5,00
0
0,00
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Gent
7,73
8,21
9,68
9,19
9,16
9,21
9,95
9,28
8,23
6,91
6,65
9,39
Gent
7,26
7,45
8,77
8,60
8,51
8,49
9,47
8,87
7,82
6,43
6,06
8,50
Genk
14,87 13,95 16,67 18,81 18,03 20,62 20,86 21,14 19,24 15,97 15,10 19,27
Genk
14,87 13,08 15,31 18,18 18,03 20,06 20,29 19,71 18,37 15,34 15,10 18,44
Antwerpen 3,57
4,17
4,57
5,73
7,85
11,22 13,81 15,56 17,90 17,11 16,64 21,97
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
Antwerpen 3,52
3,82
3,97
4,92
7,02
10,53 13,36 14,88 17,19 16,53 15,96 20,98
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
Hierbij wordt duidelijk dat Genk door de jaren heen bijna altijd het hoogste aantal mensen
We
met een tewerkstellingsmaatregel in het leefloon heeft gehad. Enkel vanaf 2008 ligt
tewerkstellingsmaatregelen ten opzichte van het totaal aantal leefloners, inclusief
Antwerpen hoger, nadat ze beginnen stijgen zijn in 1999. Ze zijn gestegen tot 2007 om
tewerkstellingsmaatregelen.
zien
hierbij
eigenlijk
weinig
verschil
met
de
grafiek
over
aandeel
daarna een klein beetje te dalen tot in 2009. In 2010 is het aandeel opnieuw fors gestegen. Ook in Genk is er een globale stijging van het aandeel mensen met een tewerkstellingsmaatregel van 2000 tot 2007. Daarna kent het aandeel een daling tot in 2009, waarna het opnieuw stijgt in 2010. Gent daarentegen blijft min of meer stabiel vergeleken met de andere twee steden. Het kent echter wel een aantal schommelingen met in 2009 zelfs hun dieptepunt. Ook in 2010 kent Gent een stijging van het aantal leefloners met een tewerkstellingsmaatregel.
1.1
Equivalent leefloon
Om een goed zicht te krijgen op het aantal leefloners werd in de verschillende focusgroepen gesuggereerd om eveneens de equivalente leefloners te bekijken. Grafiek 7
Aandeel equivalente leefloners ten opzichte van de bevolking (1999 – 2010)
1,20
In de volgende grafiek geven we nog het aandeel tewerkstellingsmaatregelen van artikel
1,00
60§7
0,80
weer
ten
opzichte
van
het
totaal
aantal
leefloners,
inclusief
tewerkstellingsmaatregelen.
0,60 0,40 0,20 0,00
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Gent
0,93
0,96
0,90
0,89
0,56
0,52
0,55
0,54
0,57
0,49
0,46
0,64
Genk
0,55
0,79
0,65
0,52
0,40
0,33
0,37
0,34
0,29
0,19
0,21
0,21
Antwerpen 0,64
0,65
0,76
0,82
0,54
0,49
0,53
0,54
0,61
0,56
0,64
0,83
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011; Lokale Statistieken, 2011)
121
122
We zien hierbij dat Genk sinds 2000 daalt tot 2008. De laatste twee jaar bleef het aandeel equivalente leefloners min of meer stabiel. Antwerpen en Gent lopen van 2002 tot 2007 min of meer gelijk met eerst een dalende trend vanaf 2002 en dan een min of meer stabiele periode met een lichte stijging van 2003 tot 2007. Sinds 2007 daalt Antwerpen licht tot
1.2
Leefloon per nationaliteit
Grafiek 9
Aandeel Belgen in het leefloon ten opzichte van totaal aantal leefloners (1999 – 2010)
2008 om dan een relatief 'grote' stijging te hebben tot in 2010. Antwerpen ligt hierbij sinds 2007 hoger dan Gent die van 2007 tot 2009 daalde, maar een stijging kende in 2010. Gent
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
ligt echter toch nog ongeveer 0,20% lager dan Antwerpen en ongeveer 0,40% hoger dan Genk. In sommige focusgroepen werd gesuggereerd om de leefloners en de equivalente leefloners samen te tellen zodat je een beter zicht krijgt op de trends. Hieronder geven we dit weer. Grafiek 8
Aandeel leefloners (exclusief tewerkstellingsmaatregelen) + equivalente leefloners ten opzichte van de bevolking (1999 – 2010)
Aandeel leefloners + equivalente leefloners 4,00 3,50 3,00 2,50 2,00 1,50 1,00 0,50 0,00
1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Gent Belgen
95,08 94,61 93,72 83,36 77,42 74,10 71,97 70,25 69,69 66,99 63,96 60,97
Genk Belgen
80,72 83,11 82,86 77,22 72,00 72,60 71,32 74,28 75,81 77,95 73,47 73,32
Antwerpen Belgen 91,01 89,96 88,88 76,56 71,14 69,96 67,98 66,22 66,92 64,84 64,50 62,78 (Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
Hierboven zien we een grafiek van het aandeel Belgen in het leefloon ten opzichte van het totaal aantal leefloners. We zien hierbij dat Gent en Antwerpen beiden dalen sinds 2001 en 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
dat Gent zelfs in 2010 onder Antwerpen ligt. Genk daarentegen daalt ook van 2001 tot
Gent
3,23
3,05
2,71
2,93
2,65
2,64
2,75
2,82
2,93
3,00
3,22
3,50
Genk
1,08
1,26
1,04
0,93
0,87
0,77
0,80
0,77
0,72
0,60
0,74
0,83
2003 en blijft dan relatief stabiel tot 2005. Daarna is er een stijging tot in 2008 en daalt het
Antwerpen 2,95
2,76
2,66
2,89
2,74
2,49
2,35
2,35
2,31
2,23
2,41
2,53
aandeel daarna opnieuw. Opvallend is wel dat Genk sinds 2006 het hoogste aandeel Belgen heeft in het leefloon en dat Gent hier niet boven de andere twee uit piekt.
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011; Lokale Statistieken, 2011)
De grafiek hieronder geeft het aandeel leefloners weer van buiten de EU. We zien hierbij Hier zien we dat Gent sinds 2003 stijgt en dat het sinds 2004 hoger ligt dan Antwerpen. Zo
dat de trend bij alle drie de steden ongeveer gelijk loopt. Het aandeel leefloners buiten de
zien we in 2010 dat Gent ongeveer 1% hoger ligt dan Antwerpen en ongeveer 2,5% hoger
EU was tot en met 2001 relatief laag, waarna het bij alle drie begon te stijgen tot in 2003.
dan Genk. Antwerpen daalt sinds 2002 en kent vanaf 2008 een lichte stijging. Genk toont
Daarna stabiliseert het aandeel zich opnieuw, waarbij Antwerpen iets boven Gent en Genk
een relatief stabiele trend met een lichte daling tussen 2000 en 2008. Sinds 2008 stijgt het
ligt. Sinds 2008 zien we in Gent zelfs een lichte daling.
licht tot aan 2010. Verder maken we nog een aantal specifiëringen van leefloners. Dit kan interessant zijn om een zicht te krijgen op wie nu precies in dat leefloon zit en welke verschillen er bestaan tussen de drie steden.
123
124
stabiel, met Genk die het meeste aandeel vrouwen heeft in het leefloon, gevolgd door Antwerpen en Gent. Alle drie vertonen ze een lichte stijging om daarna weer licht te dalen. Grafiek 10
Aandeel mensen van buiten de EU in het leefloon ten opzichte van totaal aantal leefloners
Grafiek 12
Aandeel vrouwen in het leefloon ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 – 2010)
(1999 – 2010)
70 50
60
40
50
30
40
20
30
10 0
20 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Gent Buiten EU
1,18 1,48 2,37 14,04 20,64 23,87 25,75 26,96 26,05 25,31 22,15 19,67
Genk Buiten EU
1,20 1,01 0,82 6,95 17,67 19,22 19,12 17,39 17,33 16,73 18,08 16,71
Antwerpen Buiten EU 2,84 3,55 5,24 18,68 24,59 25,28 27,10 29,25 28,67 29,57 29,46 31,14 (Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
10 0
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Gent
49,254 50,310 51,947 53,663 53,577 53,701 53,152 52,841 52,955 52,175 51,365 52,611
Genk
56,928 56,081 55,510 59,459 58,667 60,854 59,926 61,594 60,289 61,217 53,061 55,611
Antwerpen 52,095 53,138 53,767 55,840 54,740 55,674 55,406 54,596 55,352 53,459 50,390 50,280
Hieronder wordt het aandeel weergegeven van mensen binnen de EU. Opvallend is dat dit
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
veel lager ligt dan mensen van buiten de EU. We zien hier ook dat Genk een hoog aandeel heeft van 1999 tot en met 2007, als we dit vergelijken met Antwerpen en Gent. Opvallend is ook dat Antwerpen een relatief stabiele trend vertoont gedurende die tien jaar en dat Gent sinds 2006 stijgt en blijft stijgen tot relatief ver boven Genk en Antwerpen. Zo is hun aandeel in 2010 21,29% en dat van Genk 10,97% en Antwerpen 6,93%. Gent ligt hier dus
laagste aandeel heeft, gevolgd door Antwerpen en dan Gent. We zien opnieuw min of meer dezelfde trend bij de drie OCMW's. Het aandeel mannen in het leefloon ligt wel iets lager dan het aandeel vrouwen. Grafiek 13
meer dan 10% boven Genk en bijna 15% boven Antwerpen. Grafiek 11
Het aandeel mannen in het leefloon zie je in Grafiek 12. Hierbij zien we dat Genk het
Aandeel mannen in het leefloon ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 – 2010)
Aandeel mensen van binnen de EU in het leefloon ten opzichte van totaal aantal leefloners
60
(1999 – 2010)
50 40 25
30
20
20
15
10
10
0
5 0
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Gent
50,727 49,625 48,053 46,337 46,423 46,299 46,848 47,159 47,045 47,825 48,635 47,389
Gent Binnen EU
3,62 3,73 3,77 3,27 3,41 4,14 3,78 4,04 5,98 9,81 15,70 21,29
Genk
43,072 43,919 44,490 40,541 41,333 39,146 40,074 38,406 39,711 38,783 46,939 44,389
Genk Binnen EU
16,27 13,85 15,51 16,22 12,67 10,32 10,29 9,06 7,58 6,84 9,33 10,97
Antwerpen 47,567 46,340 46,186 44,160 45,260 44,326 44,594 45,404 44,648 46,541 49,610 49,720
Antwerpen Binnen EU 5,81 5,96 5,79 5,69 5,68 6,53 5,89 5,95 5,94 6,54 6,88 6,93
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
1.3
Leefloon per geslacht
Hier maken we de opdeling naar geslacht, zo zie je in de grafiek hieronder het aandeel vrouwen ten opzichte van het totaal aantal leefloners. Dit loopt de laatste tien jaar relatief
125
126
Grafiek 15
1.4
2,50 2,25 2,00 1,75 1,50 1,25 1,00 0,75 0,50 0,25 0,00
Studenten in het leefloon
Grafiek 14
Aandeel 0-17 jarigen ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 – 2010)
Aandeel studenten in het leefloon ten opzichte van het totaal aantal leefloners (2002 – 2010)
18 16 14
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
10
Gent
1,26
1,31
1,31
1,19
1,47
1,78
1,24
1,42
1,64
1,65
1,69
1,63
8
Genk
0,90
0,68
0,00
0,77
0,67
0,71
0,37
2,17
1,81
1,52
1,17
0,75
6
Antwerpen 0,58
0,52
0,60
0,69
0,61
0,64
0,60
0,52
0,54
0,55
0,59
0,49
12
4
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
2 0
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
We zien op bovenstaande grafiek dat Gent over het algemeen het hoogste aandeel 0-17
Gent
6,05
8,73
8,96
12,47
13,47
13,07
12,51
12,45
15,93
jarigen telt in het leefloon. Enkel in 2006 en 2007 ligt Genk hoger. Daarbij zien we ook dat
Genk
0,39
0,67
2,49
3,61
3,26
4,69
6,46
7,58
10,03
Antwerpen over het algemeen het laagste aandeel heeft en dat ze de laatste tien jaar
Antwerpen
0,02
0,57
0,98
2,62
4,31
4,54
4,33
3,89
5,23
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
relatief stabiel gebleven zijn. We zien bij Genk een dieptepunt in 2001 en een hoogtepunt in 2006. Daarna daalt het opnieuw tot en met 2010. We zien in 2010 dat Gent ongeveer
Hierboven zie je het aandeel studenten in het leefloon. We zien in alle drie de steden een
drie keer zo veel 0-17 jarigen in het leefloon heeft dan Antwerpen en ongeveer 1% meer
stijgende trend, waarbij Gent het hoogste aandeel heeft. Opvallend is dat Antwerpen een
dan Genk.
relatief laag aandeel studenten heeft, terwijl Antwerpen toch ook een studentenstad is.
Grafiek 16
Aandeel 18-24 jarigen ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 – 2010)
Gent heeft in 2010 ongeveer 3 keer zo veel studenten in het leefloon dan Antwerpen. Ze 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
hebben tevens 5% meer leefloners dan Genk.
1.5
Leefloon per leeftijdscategorie
Hieronder geven we de grafieken weer van leefloners per leeftijdscategorie ten opzichte van het totaal aantal leefloners. Dit kan interessant zijn om te zien welke leeftijdscategorie het hoogste of laagste ligt in de drie steden. De leeftijdscategorieën zijn als volgt opgedeeld: 0-17 jaar, 18-24 jaar, 25-34 jaar, 35-44 jaar en 55+.
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Gent
38,92 39,95 41,48 38,88 38,32 38,32 37,94 37,57 35,41 35,78 36,93 35,91
Genk
23,80 22,64 21,63 17,76 20,00 26,69 30,15 26,81 29,24 25,10 27,70 27,43
Antwerpen 27,68 26,03 25,37 25,08 26,17 25,22 23,76 23,51 22,29 22,55 23,95 23,78 (Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
Hierboven wordt het aandeel van de 18-24 jarigen weergegeven. Gent heeft hierbij het hoogste aandeel, maar daalt toch lichtjes van 1999 tot 2010. Ook Antwerpen daalt van 1999 tot 2010. Genk daarentegen daalt van 1999 tot 2002, waarna het opnieuw stijgt tot 2005. Daarna gaat het golvend verder met een lichte daling tot gevolg in 2010.
127
128
Grafiek 17
Aandeel 25-34 jarigen ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 – 2010)
35 30 25 20 15 10 5 0
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Grafiek 19
Aandeel 45-54 jarigen ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 – 2010)
21 18 15 12 9 6 3 0
2010
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Gent
25,35 24,06 19,47 21,50 23,61 24,71 25,30 25,09 25,50 26,66 27,31 27,26
Gent
14,83 15,48 16,44 15,58 15,09 14,56 14,58 15,27 15,10 14,04 14,13 15,58
Genk
28,31 27,70 24,49 25,87 28,00 24,20 22,43 25,00 30,32 33,08 30,90 29,18
Genk
14,76 12,84 16,33 15,06 11,67 13,88 13,60 14,86 11,91 13,69 15,74 14,96
Antwerpen 24,27 23,13 23,69 24,34 26,74 25,86 27,16 27,63 26,22 27,28 28,68 30,09
Antwerpen 17,22 17,91 19,15 17,43 16,75 17,96 17,52 17,18 17,73 16,66 16,21 15,81
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
Bij de 25-34 jarigen is er geen groot verschil tussen de drie OCMW's. Genk gaat in
Bij de 45-54 jarigen lopen Gent en Antwerpen opnieuw evenwijdig waarbij Antwerpen een
golvende bewegingen. Antwerpen en Gent stijgen doorheen de jaren lichtjes, maar de drie
iets groter aandeel heeft maar met een licht dalende trend. Genk daarentegen maakt
OCMW's liggen toch min of meer op dezelfde lijn.
golvende bewegingen waar niet echt een trend in terug te vinden is.
Grafiek 18
Grafiek 20
Aandeel 35-44 jarigen ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 – 2010)
Aandeel 55+'ers ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 – 2010)
35
25
30 25
20
20 15
15 10
10
5 0
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
5
2010
Gent
18,18 17,51 18,04 17,88 18,62 18,66 17,75 18,52 18,99 19,67 18,94 19,05
Genk
25,30 26,69 27,76 28,19 31,00 28,83 22,43 26,09 19,49 20,53 20,41 23,69
Antwerpen 21,37 21,90 22,74 23,03 24,40 24,15 22,88 22,47 22,58 22,81 22,61 22,52 (Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
0
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Gent
13,98 14,43 15,11 16,30 15,89 15,67 15,76 15,27 16,22 15,22 14,07 14,88
Genk
17,47 16,55 17,14 22,39 17,33 15,66 17,28 15,94 16,61 15,21 11,95 13,22
Antwerpen 20,58 21,39 18,80 18,74 16,09 17,18 18,60 19,03 20,73 19,84 18,42 18,53
Ook bij de 35-44 jarigen is het verschil tussen de drie OCMW's niet al te groot. We zien bij
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
Genk een lichte daling sinds 2003. Gent en Antwerpen lopen min of meer evenwijdig, waarbij Antwerpen een iets hoger aandeel heeft dan Gent. Het aandeel 35-44 jarigen is
Het aandeel 55+'ers daalt in Genk sinds 2002 tot dat ze in 2010 het laagste aandeel hebben. Daarnaast zien we dat Antwerpen ongeveer alle jaren het hoogste aandeel
doorheen de jaren bij beiden min of meer stabiel gebleven.
55+'ers had, behalve in 2002 en 2003 want daar had Genk een groter aandeel. Gent heeft doorheen de jaren ongeveer het laagste aandeel 55+'ers met uitzondering van de laatste twee jaar.
129
130
Grafiek 22
1.6
Leefloon per categorie
Aandeel personen met ongehuwde minderjarige kinderen ten laste ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 – oktober 2002)
Een overzicht van leefloon per categorie weergeven is niet eenvoudig omdat deze 30
categorieën reeds enkele keren werden aangepast. Om het overzicht te bewaren hebben
25
we ervoor geopteerd om de grafieken per categorie, per wijziging weer te geven. Hieronder
20
een overzicht.
15
Van 1999 tot oktober 2002 bestonden er 4 categorieën. Hieronder volgt een overzicht
10 5
ervan. We willen echter in het algemeen opmerken dat het enigszins ‘normaal’ is dat er een
0
daling te zien is in de grafieken in 2001, aangezien het hier niet over een volledig jaar gaat, maar slechts tot de maand oktober. Grafiek 21
Aandeel samenwonende echtgenoten ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 –
1999
2000
2001
2002
Gent Cat. 2
14,29
14,22
15,99
12,55
Genk Cat. 2
19,28
22,30
25,71
21,62
Antwerpen Cat. 2
16,48
17,99
20,24
16,07
oktober 2002)
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
10
Hierna volgt categorie 3, namelijk alleenstaande personen in het leefloon. Globaal gezien
8
vertonen de drie OCMW's hier een daling. Gent en Antwerpen lopen min of meer
6
evenwijdig, waarbij Gent een iets hoger aandeel heeft dan Antwerpen. Genk heeft in deze
4
categorie het laagste aandeel leefloners.
2 0
Grafiek 23
Aandeel alleenstaande personen ten opzichte van het totaal aantal leefloners (1999 –
1999
2000
2001
2002
Gent Cat. 1
5,15
5,18
5,77
4,4
Genk Cat. 1
7,23
7,43
7,76
5,41
80
Antwerpen Cat. 1
8,65
8,64
9
7,22
70
oktober 2002)
60
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
50 40
In Grafiek 20 wordt categorie 1 weergegeven, namelijk de samenwonende echtgenoten.
30
We zien hierbij alle drie de steden dezelfde evolutie: min of meer stabiel tot in 2001 en
20
daarna een daling tot in oktober 2002. Gent heeft hier het laagste aandeel, gevolgd door
10 0
Genk en Antwerpen. Grafiek 21 geeft categorie 2 weer, namelijk de personen met ongehuwde minderjarige kinderen ten laste in het leefloon. We zien hierbij van 1999 – 2001 bij alle drie de steden
1999
2000
2001
2002
Gent Cat. 3
67,77
66,71
62,81
47,57
Genk Cat. 3
63,25
61,49
53,06
43,63
Antwerpen Cat. 3
66,66
64,61
60,33
44,48
een lichte stijging. Daarna een daling tot in oktober 2002. Gent heeft hier opnieuw het (Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
laagste aandeel, gevolgd door Antwerpen en Genk. De laatste categorie is de categorie van de samenwonenden met andere personen, al dan niet bloedverwanten. Gent en Antwerpen maken hierbij ongeveer dezelfde evolutie, eerst licht stijgen en daarna dalen. Genk maakt hier een daling tussen 1999 en 2000, waarna het aandeel opnieuw stijgt om daarna opnieuw licht te dalen tot in 2002.
131
132
Grafiek 24
Aandeel samenwonenden met andere personen (al dan niet bloedverwant) ten opzichte
Grafiek 26
Aandeel alleenstaanden ten opzichte van het totaal aantal leefloners (oktober 2002 – 2004)
van het totaal aantal leefloners (1999 – oktober 2002)
60
30 25 20 15 10 5 0
50 40 30 20 10 0
1999
2000
2001
2002
2002
2003
2004
Gent Cat. 4
21,07
22,41
25,23
19,96
Gent B
38,34
54,04
51,28
Genk Cat. 4
16,87
13,51
19,59
16,6
Genk B
28,57
43,67
41,64
Antwerpen Cat. 4
16,68
16,15
18,36
13,96
Antwerpen B
35,16
53,10
52,98
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
Vanaf oktober 2002 (met de invoering van de RMI-wet) bestonden er tot januari 2005 4
Categorie C betreft de alleenstaande personen met het recht op een verhoogd bedrag.
categorieën. Men spreekt hier over categorie A, B, C en D. Categorie A is de
Antwerpen en Gent kennen ongeveer dezelfde evolutie met een stabiel verloop vanaf
samenwonenden. Hierbij zien we een stijging vanaf oktober 2002 tot in 2003. Daarna blijft
2003. Genk daarentegen kent een stijging van iets meer dan 1%.
Genk licht stijgen, Gent blijft relatief stabiel en Antwerpen daalt licht. Genk en Gent hebben
Grafiek 27
in 2004 ongeveer een gelijk aandeel leefloners in categorie A. Antwerpen ligt ongeveer 8% lager dan Genk. Grafiek 25
Aandeel alleenstaande personen met recht op een verhoogd bedrag ten opzichte van het totaal aantal leefloners (oktober 2002 – 2004)
3,00
Aandeel samenwonenden ten opzichte van het totaal aantal leefloners (oktober 2002 – 2004)
2,50 2,00 1,50
50
1,00
40
0,50
30
0,00
2002
2003
2004
10
Gent C
0,52
1,56
1,64
0
Genk C
0,39
1,33
2,49
Antwerpen C
0,53
1,10
1,11
20
Gent A
2002
2003
2004
23,30
39,12
40,68
Genk A
16,22
36,67
40,21
Antwerpen A
19,37
34,49
32,52
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
De vierde en laatste categorie, categorie D, betreft de eenoudergezinnen met één of
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
meerdere kinderen ten laste. Genk heeft hier het hoogste aandeel, gevolgd door
De tweede categorie, categorie B, betreft de alleenstaande personen. We zien hier sinds
Antwerpen en Gent.
oktober 2002 een stijging tot in 2003. Daarna blijft het aandeel relatief stabiel tot in 2004. Genk en Gent kennen een lichte daling maar Genk ligt ongeveer 10% onder Gent.
133
134
stabiel met een lichte stijging in 2007 en 2008. Gent blijft stabiel tot in 2007 waarna het Grafiek 28
Aandeel eenoudergezinnen met één of meerdere kinderen ten laste (september 2002 –
aandeel 10% daalt tot in 2010. Genk blijft relatief stabiel met kleine schommelingen.
2004) Grafiek 30
Aandeel alleenstaande personen ten opzichte van het totaal aantal leefloners (2005 – 2010)
30 70
25
60
20
50
15
40
10
30 20
5
10
0
2002
2003
2004
Gent D
12,79
17,30
18,02
Genk D
17,37
25,67
24,91
Antwerpen D
14,83
20,46
23,92
0 Gent B
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
overblijven, namelijk A, B en E. Categorie A betreft de samenwonende personen of 'elke persoon die met één of meerdere personen samenwoont'. We zien hierbij dat Gent het hoogste aandeel heeft, gevolgd door Genk en Antwerpen. Gent en Genk kennen een daling van 2005 tot 2008. Daarna stijgt het aandeel van Gent opnieuw tot 2010. Genk kent tussen 2008 en 2009 een stijging van ongeveer 10% om in 2010 opnieuw iets te dalen. Antwerpen daarentegen daalt van 2005 tot 2007, waarna het aandeel relatief stabiel blijft. Aandeel samenwonende personen of 'elke persoon die met één of meerdere personen samenwoont' ten aanzien van totaal aantal leefloners (2005 – 2010)
45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
2006
2007
2008
2009
2010
51,31
51,96
50,29
46,61
43,30
Genk B
43,38
42,39
45,13
42,59
43,44
48,38
Antwerpen B
55,74
56,04
55,68
57,76
60,13
60,38
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
Vanaf januari 2005 is er een herziening van de categorieën waardoor er nog 3 categorieën
Grafiek 29
2005 51,97
De derde en laatste categorie, categorie E, betreft de personen met een gezin ten laste. Dat wil zeggen met ten minste één minderjarig ongehuwd kind ten laste of 'een persoon woont met een gezin ten laste en heeft één of meerdere minderjarige ongehuwde kind(eren)'. We zien hierbij dat Gent het laagste aandeel heeft, maar dat het van 2005 tot 2010 een stijging kent van bijna 10%. Genk daarentegen kent een stijging tot in 2008 en daalt daarna 10% tot in 2010. Het aandeel van Antwerpen is in deze categorie relatief stabiel en ligt tussen Genk en Gent. Grafiek 31
Aandeel personen met gezinslast ten opzichte van het totaal aantal leefloners (2005 –
2010)
40,00 30,00 20,00 10,00 0,00 2005
2006
2007
2008
2009
2010
Gent A
39,05
38,00
34,14
32,84
36,60
38,97
Genk A
34,93
30,07
25,27
23,95
33,82
30,42
Antwerpen A
24,71
22,17
20,38
20,74
20,82
20,80
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Gent E
12,24
13,87
16,47
19,18
20,02
21,83
Genk E
27,21
34,42
34,66
38,02
30,61
29,18
Antwerpen E
27,71
29,35
30,13
29,24
27,28
27,11
(Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011) (Berekend op basis van gegevens van POD Maatschappelijke integratie, 2011)
Categorie B, de categorie van de alleenstaande personen, ligt in Antwerpen het hoogst, gevolgd door Gent en Genk. Het aandeel van Antwerpen blijft doorheen de jaren relatief 135
136
Grafiek 33
2
Intern migratiesaldo per 1000 inwoners (‰) (1999 – 2007)
Cijfers met betrekking tot omgevingsfactoren 2
Hieronder halen we nog een aantal cijfergegevens aan van omgevingsfactoren die vaak
0
naar voor zijn gekomen in de focusgroepen. -2
2.1
-4
Allochtonen en migratie
Aangezien in de focusgroepen vaak aan bod kwam dat allochtonen onrechtstreeks een
-6
invloed kunnen hebben op het aandeel leefloners, bekeken we het aantal niet-Belgen en in -8
het algemeen de loop van de bevolking. Dit werd ook weergegeven in de focusgroepen; vandaar deze cijfergegevens. Grafiek 32
-10
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Gent Intern migratiesaldo
-3,04
-2,26
0,73
-0,03
-0,87
-2,14
-4,59
-4,30
-7,09
Genk Intern migratiesaldo
-3,19
-5,03
-4,63
-3,72
-2,42
-6,37
-3,65
-2,57
-5,18
Antwerpen Intern migratiesaldo -6,18
-4,52
-3,27
-3,93
-5,86
-6,58
-8,93
-7,99
-8,66
Aandeel buitenlandse bevolking ten opzichte van het totaal aantal inwoners in de stad (1999 – 2010)
22 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
(Berekend op basis van gegevens van Studiedienst van de Vlaamse Regering, 2011; Lokale Statistieken, 2011)
De externe migratiebeweging zijn de in- en uitwijkingen van en naar het buitenland opgeteld met een aantal aanvullende correcties. Het extern migratiesaldo is hierbij het verschil tussen de immigraties7 en de emigraties8. 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Gent
7,43
7,69
7,07
6,50
6,61
6,91
7,07
7,76
8,16
9,10
10,06 10,90
Genk
20,42 19,84 18,05 16,35 15,58 14,87 14,25 13,79 13,31 13,22 13,18 13,02
Grafiek 34
Extern migratiesaldo per 1000 inwoners (‰) (1999 – 2007)
18
Antwerpen 13,27 13,33 12,36 11,23 11,34 11,64 11,99 12,86 13,65 14,61 15,65 16,41
16
(Berekend op basis van gegevens van Studiedienst van de Vlaamse Regering, 2011; Lokale Statistieken, 2011)
14 12
We zien hierbij dat het aandeel buitenlandse bevolking in Gent en Antwerpen relatief
10
evenwijdig loopt van 1999 tot 2010. Genk daalt vanaf 1999 nadat het veel hoger lag dan
8
Antwerpen en Gent. Genk ligt lager dan Antwerpen vanaf 2007, maar blijft hoger dan Gent.
6
Antwerpen en Gent stijgen vanaf 2002 en hun aandeel is tot in 2010 ongeveer 4%
4
gestegen.
2 0
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Gent Extern migratiesaldo
2,74
4,20
5,40
6,62
5,56
6,31
10,15
8,47
11,84
Genk Extern migratiesaldo
2,51
2,63
2,66
3,64
4,24
3,79
3,29
3,86
4,10
Antwerpen Extern migratiesaldo
4,07
1,40
10,16
12,34
9,93
9,19
13,97
14,31
16,01
Hieronder in de grafiek wordt het intern migratiesaldo weergegeven. Hiermee wordt duidelijk hoe de loop van de bevolking er ongeveer uitziet binnen België. De interne migratiebeweging is de gemeenteoverschrijdende in- en uitwijkingen binnen België. Het intern migratiesaldo is dan het verschil tussen de inwijkingen in een bepaalde gemeente en de uitwijkingen uit die gemeente. Aangezien Antwerpen een groter negatief cijfer heeft in
(Berekend op basis van gegevens van Studiedienst van de Vlaamse Regering, 2011; Lokale Statistieken, 2011)
bijvoorbeeld 2007, dan wil dat zeggen dat er meer uitwijkingen zijn dan inwijkingen. We zien dit fenomeen sinds 1999 tot en met 2007. Enkel Gent kende in 2001 een positief intern migratiesaldo. Dit wil zeggen dat er meer inwijkingen waren dan uitwijkingen. 137
7
Inwijkingen externe migratiebeweging + veranderingen register + heringeschrevenen na schrapping
8
Uitwijkingen externe migratiebeweging + ambtshalve geschrapten
138
We zien hierbij dat van 1999 tot 2007 het extern migratiesaldo overal positief is. Dat wil
Daarnaast bekeken we nog het aantal langdurig werklozen. We zien hieronder dat dit
zeggen dat er voortdurend meer buitenlandse inwijkingen zijn geweest dan uitwijkingen.
dezelfde trend volgt als de werkloosheidsgraad. We zien ook dat het aantal langdurig
We zien dat het extern migratiesaldo in Antwerpen sinds 2001 het hoogste is, dat wil
werklozen in Antwerpen sinds 2006 het hoogst is. Genk en Gent liggen hier iets onder.
zeggen dat er zich procentueel meer externe migratie voordoet. Daarna volgt Gent en
Grafiek 36
Aandeel langdurig werklozen in bevolking (1999 – 2010)
daarna Genk.
2.2
4 4 3 3 2 2 1 1 0
Werkloosheid
Hieronder wordt de werkloosheidsgraad weergegeven van de drie steden die we onderzochten. We zien dat elke stad min of meer dezelfde tendens volgt overheen de jaren. Zo steeg de werkloosheidsgraad tot 2004 – 2005 en daalde die terug tot 2008, waarna die opnieuw steeg. We zien dat Antwerpen sinds 2006 de hoogste
1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
werkloosheidsgraad heeft gevolgd door Genk en daarna Gent. Gent kent sinds 2002 tot en
Gent
3,27
2,80
2,61
2,64
2,95
3,26
3,39
3,13
2,41
2,14
2,41
2,66
met 2010 de laagste werkloosheid. Als je dit vergelijkt met het aantal leefloners (Cf. Grafiek
Genk
3,07
2,54
2,00
2,18
2,95
3,61
3,75
3,24
2,27
1,71
2,00
2,43
Antwerpen 2,86
2,51
2,33
2,51
2,88
3,51
3,63
3,46
2,71
2,27
2,58
2,96
1) dan kun je zien dat de werkloosheidsgraad in golven gaat en de leefloners blijven sinds 2002 altijd maar stijgen. De werkloosheidsgraad stijgt wel vanaf 2000 tot en met 2005, maar daarna daalt die opnieuw tot in 2008 om daarna opnieuw te stijgen. De werkloosheidsgraad in Gent loopt dus niet gelijkaardig aan het aantal leefloners in Gent. De trend van de werkloosheidsgraad in Antwerpen loopt wel meer gelijkaardig aan de leefloners. In Genk maakt de werkloosheidsgraad meer golvende bewegingen, terwijl dat het aandeel leefloners min of meer stabiel blijft doorheen de jaren. Grafiek 35
(Berekend op basis van gegevens van VDAB, 2011; Lokale Statistieken, 2011)
2.3
Fiscale inkomens & armoede
Hieronder zien we het aandeel hoogste en laagste inkomens. Iemand kan als 'arm' beschouwd worden als die een inkomen heeft van minder dan 10.000 euro per jaar. We zien bij Genk en Gent dat dit aantal daalt vanaf 2002, terwijl Gent het hoogste aandeel laagste inkomens kende van 2002 tot 2006. Daarna had Antwerpen het hoogste aandeel
Werkloosheidsgraden (2000 – 2010)
laagste inkomens. Dit aandeel stijgt in Antwerpen tot en met 2004 om daarna te dalen tot en met 2008. Sinds 2008 heeft Antwerpen het grootste aandeel laagste inkomens, gevolgd
21
door Gent en Genk. Daarnaast zien we dat in alle drie de steden, het aandeel hoogste
18
inkomens – dus groter dan 50.000 euro – stijgt vanaf 2001. Gent heeft hierbij het hoogste
15
aandeel hoogste inkomens, gevolgd door Antwerpen en Genk. Daarnaast bekeken we ook
12
het gemiddeld inkomen per inwoner; dit steeg in alle drie de steden sinds 1999. Gent lag
9
ieder jaar hoger dan Antwerpen en Genk.
6 3 0
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Gent
11,57
12,26
13,17
13,64
14,20
14,32
12,68
10,43
9,98
11,81
11,81
Genk
12,32
12,18
14,28
16,61
18,11
16,75
14,16
10,98
9,95
13,31
12,59
Antwerpen 12,18
13,16
14,57
15,17
16,14
16,55
15,37
12,87
11,98
14,60
15,24
(Berekend op basis van gegevens VDAB, 2011; Lokale Statistieken, 2011)
139
140
op andere studies zoals het indicatorenrapport van Gent. Bijgevolg bekeken we – Grafiek 37
Gemiddeld belastbaar inkomen in euro (1999 – 2008)
18000 16000 14000 12000 10000 8000 6000 4000 2000 0
bijkomend bij fiscale inkomens en het gemiddeld inkomen per inwoner – volgende factoren: het aandeel kansarme geboorten, aandeel alleenstaanden en aandeel eenoudergezinnen. Deze drie factoren geven immers een verhoogde kans op armoede. Zo hebben alleenstaanden en meer in het bijzonder alleenstaande ouders in België een verhoogd armoederisico, namelijk 32,5%. (Stad Gent, 2009) We zijn er ons echter van bewust dat dit niet alle factoren zijn die een invloed kunnen hebben op armoede in een stad.
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Gent
11642
12119
12902
13322
13657
14093
14483
14989
15460
16100
Genk
9931
10645
11213
11380
11613
11878
12070
12697
13043
13774
Antwerpen 11005
11542
12156
12406
12511
12748
13045
13408
13891
14451
Grafiek 39
Aandeel geregistreerde kansarme geboorten ten opzichte van het totaal aantal geboorten (1999 – 2007)
25 20
(Berekend op basis van gegevens van FOD Economie, 2011; Lokale Statistieken, 2011)
15 Grafiek 38
Aandeel hoogste en laagste inkomens (2001 – 2008)
10 5
26 24
0
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
20
Gent
11,514
11,858
12,353
12,139
11,061
9,208
9,665
11,360
13,550
18
Genk
7,928
5,109
4,088
3,183
4,087
6,268
6,630
10,350
12,306
Antwerpen
9,731
10,453
13,712
16,521 17,864
17,909
19,746
20,657
21,495
22
16 14
(Berekend op basis van gegevens van Lokale Statistieken, 2011)
12 10 8
We zien hierbij dat het aandeel van Genk daalt vanaf 1999 en opnieuw begint te stijgen
6
vanaf 2002, hoewel ze doorheen de jaren het laagste aandeel kansarme geboorten
4
hebben. Daarnaast zien we dat het aandeel van Gent min of meer stabiel blijft tot en met
2 0
2002 en vanaf dan daalt tot 2004, waarna het aandeel opnieuw stijgt. Het aandeel van
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Gent Aangiften < 10.000 euro
19,50
23,36
22,56
22,88
22,42
20,96
19,41
17,66
Antwerpen daarentegen stijgt vanaf 2000. We zien op deze grafiek dat Antwerpen sinds
Gent Aangiften > 50.000 euro
7,46
7,36
7,71
8,21
8,49
8,98
9,45
10,38
2001 het hoogste aandeel kansarme geboorten heeft en zich een stuk boven Gent en
Genk Aangiften < 10.000 euro
23,22
22,67
21,51
21,00
20,56
19,69
18,62
17,50
Genk bevindt. Dit is één van de factoren die vermoedelijk een invloed hebben op de
Genk Aangiften > 50.000 euro
5,27
5,63
6,04
6,58
6,63
7,02
7,43
8,30
Antwerpen Aangiften < 10.000 20,03 euro
20,27
19,97
21,19
21,37
21,13
20,03
18,34
Antwerpen Aangiften > 50.000 euro
6,36
6,60
6,73
6,95
7,32
7,76
8,53
6,13
armoede in een stad. Daarnaast toont het aantal alleenstaanden in Grafiek 39 een verschillende trend in de drie geselecteerde steden: Genk en Gent stijgen min of meer, terwijl Antwerpen daalt.
(Berekend op basis van gegevens van FOD Economie, 2011; Lokale Statistieken, 2011)
Armoede werd in de focusgroepen aangegeven als één van de factoren die een invloed kan hebben op het aandeel leefloners. Aangezien er geen cijfermateriaal bestaat over het aantal armen per gemeente, moesten we een aantal indicatoren zoeken en selecteren die een beeld kunnen schetsen over armoede in de stad. Hierbij selecteerden we zelf een aantal factoren, kregen we tips van het kabinet van Minister Lieten en baseerden we ons 141
142
Grafiek 40
Aandeel alleenwonenden ten opzichte van private huishoudens (2000 – 2008)
50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
Grafiek 41
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
41,37
41,91
42,06
42,65
43,01
43,34
43,55
43,70
43,94
Genk
22,86
23,20
23,57
24,19
24,63
24,68
24,54
24,88
25,34
46,17
46,68
46,45
46,20
46,17
46,08
46,06
45,86
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Gent
6,32
6,59
6,87
7,06
6,97
7,19
7,50
7,89
7,73
7,74
Genk
3,77
3,85
4,00
4,16
4,04
4,26
4,66
4,82
4,73
4,82
Antwerpen
8,13
8,41
8,49
8,67
8,72
8,69
8,28
8,52
8,57
8,51
2008
Gent Antwerpen
Aandeel alleenstaande ouders ten opzichte van private huishoudens (1997 – 2006)
45,71
(Stad Gent, 2009, p. 18) (Berekend op basis van gegevens van Studiedienst van de Vlaamse Regering, 2011)
We zien hierbij dat het procentueel aandeel van Gent en Antwerpen veel hoger ligt dan dat
2.4
Budget OCMW
van Genk. Het indicatorenrapport stelt echter dat het aantal alleenstaanden stijgend is bij
Hierbij bekeken we de middelen die een OCMW krijgt van de gemeente per inwoner,
alle Vlaamse centrumsteden. Enkel Antwerpen vertoont de laatste jaren een dalende trend.
namelijk uit het gemeentefonds en de gemeentelijk bijdrage. In de grafiek hieronder zien
In het indicatorenrapport wordt vermeld dat die stijgende trend vermoedelijk zal worden
we ongeveer een gelijke trend tussen de drie steden. Gent ligt hier wel iets hoger dan
verder gezet door de recent vereenvoudigde echtscheidingsprocedure. (Stad Gent, 2009)
Antwerpen en Genk. Van 2007 tot 2008 kende iedere stad een lichte stijging en tussen
Hieronder wordt het aantal eenoudergezinnen weergegeven. Eenoudergezinnen vormen
2008 en 2009 bleef de bijdrage relatief stabiel.
economisch een zwakkere groep, omdat ze hoogstens één kostwinner tellen. Daarbij
Grafiek 42
Totale middelen aan het OCMW van de gemeente per inwoner (in !) (2005 – 2009)
vinden alleenstaande ouders moeilijk de weg op en naar de arbeidsmarkt omdat ze 300 250 200 150 100 50 0
kinderen hebben waarvoor ze moeten zorgen. Bovendien zijn het vrouwen en dat is een zwakkere groep op de arbeidsmarkt. Hiermee wordt bedoeld dat ze een lager loon krijgen, meer deeltijds werken, meer hun loopbaan onderbreken, enzovoort. (Stad Gent, 2009) Op onderstaande grafiek zien we dat het aantal alleenstaande ouders licht stijgt, maar dat het
2005
2006
2007
2008
2009
Gent
250
256
258
284
280
Genk
149
157
139
173
173
Antwerpen
179
186
188
208
205
de laatste drie jaar stabiel is gebleven. Toch ligt het percentage alleenstaande ouders vrij hoog: we zien hierbij dat Antwerpen boven Gent ligt en dat Genk een stuk lager ligt dan de andere twee steden.
(Berekend op basis van gegevens van Lokale Statistieken, 2011)
143
144
BIJLAGE 5
FOCUSGROEPEN
FOCUSGROEP BELEIDSMEDEWERKERS ANTWERPEN Kimberly: Euh ja, eerst en vooral wil ik jullie zeker al bedanken dat jullie willen deelnemen aan deze focusgroep. En ik ben Kimberly Detollenaere en dat is Sara Van Exem. Wij zijn twee studenten Master Sociaal Werk aan de Universiteit van Gent en wij doen een masterproefonderzoek op vraag van het OCMW van Gent over hoe het komt dat er zo’n verschil is in aandeel en evolutie van het aandeel leefloners in drie steden. En de bedoeling is dat wij eigenlijk een verkennend onderzoek gaan doen over welke mogelijke verklaringen er allemaal zijn, het is niet echt onze bedoeling om te zeggen van “kijk, dat is nu de verklaring en daar moet je iets aan doen”. Neen, het is eigenlijk de bedoeling om alle mogelijke verschillende pistes een beetje te onderzoeken en zodanig dat er dan de volgende jaren eventueel nog andere studenten daarop kunnen inpikken en vervolgonderzoek kunnen doen. We willen dat eigenlijk doen aan de hand van focusgroepen in drie OCMW’s en dat opgesplitst in een focusgroep met beleidsmedewerkers en één met praktijkmedewerkers. En we doen dat eigenlijk in Gent, Antwerpen en Genk. Deelnemer 1: En waarom Genk? Kimberly: Euh, ja we weten dat de vergelijking niet zo evident is, maar we hebben dat gedaan omdat we een dalende trend, een stijgende trend en min of meer een stabiele trend willen onderzoek uit statistische overwegingen dan. Waarbij dat Genk dan de min of meer tendens heeft, vandaar dat we dan gekozen hebben voor Genk – maar op basis van bevolkingsaantal en zo weten we dat dat niet zo evident is. De bedoeling van vandaag is dus om een beetje samen te brainstormen over welke mogelijke verklaringen er allemaal zouden kunnen zijn. Dus het is niet de bedoeling dat we tot een consensus komen of zo, gewoon verschillende mogelijke dingen aanhalen. Deelnemer 2: Dit gaat uitsluitend over de leefloners? Sara & Kimberly: Ja. Deelnemer 2: Geen equivalent leefloon en maatschappelijke dienstverlening zit er niet in? Sara & Kimberly: Neen. Kimberly: Maar voor dat we zouden van start gaan, zouden we eigenlijk voorstellen om eerst eens een kleine voorstellingsronde te doen, dat we zo weten wie wie is, wat jouw functie is en hoelang dat je zo al in het OCMW hier werkt. Deelnemer 1: Ja. Kimberly: Dus ik weet niet wie dat er… Deelnemer 1: (Deelnemer 3) hè. Kimberly: Wilt u beginnen? Deelnemer 3: Ik ben (Deelnemer 3) en ik werk op de juridische dienst. Mijn taak is voornamelijk om ondersteuning te geven aan de maatschappelijk werkers op het gebied van leefloon. En ik werk sinds ’94 bij het OCMW – aanvankelijk als maatschappelijk werker. Deelnemer 4: Ik ben (Deelnemer 4), ik werk als stafmedewerker voor het departement Maatschappelijke Integratie. Dat is vooral ondersteunend werken op beleidsvlak. Ik ben in ’84 begonnen bij het OCMW en ook eerst 14 jaar als maatschappelijk werker. Deelnemer 1: (Deelnemer 1), ik werk als bestuursdirecteur voor Maatschappelijke Integratie, sinds juli 2010. Deelnemer 5: (Deelnemer 5), ik ben hoofd van de dienst Activering van het OCMW, dus we hebben een aantal deelwerkingen als technisch georiënteerde opleidingen, screening en assessment, opleidingen Nederlands, uiteraard een groot deel artikel 60. Ik werk sinds ’97 op het OCMW en ik ben begonnen op BM, de Kelchtermansvormingen. Deelnemer 6: Ik ben (Deelnemer 6), ik ben clusterverantwoordelijke voor twee clusters van sociale centra – dat zijn in totaal acht sociale centra. Ik werk sinds ’82 op het OCMW – eerst als maatschappelijk werker, dan als hoofdmaatschappelijk werker en dan als clusterverantwoordelijke. Deelnemer 1: En als waarnemend directeur, zijde gij toch nog lang geweest hè? Deelnemer 6: Toch eventjes hè. Deelnemer 1: Toch meer dan een jaar? Deelnemer 6: Een anderhalf jaar, ja. 145
Deelnemer 2: Ik ben (Deelnemer 2), ik werk hetzelfde als (Deelnemer 6) – ook voor twee clusters – en ik werk sinds ’87 bij het OCMW. Kimberly: Oké. Ja, dan zou ik eigenlijk willen beginnen met een algemene vraag op basis van de gegevens die jullie hebben – op het tweede blad is er ook een grafiekje, dat is misschien gemakkelijker ook, ik weet het niet. Deelnemer 1: Mag ik misschien ook gewoon even vragen: je hebt praktijkmedewerkers en wij zijn dan de beleidsmedewerkers? Sara & Kimberly: Ja. Deelnemer 1: Hebben jullie ook gesprekken met het kabinet van schepenen, van schepen Deconinck? Nee. Oké. Deelnemer 2: Jullie hebben net wel een groep maatschappelijk werkers of zo… ? Deelnemer 1: Ja. Deelnemer 4: Maatschappelijk werkers en hoofdmaatschappelijk werkers hebben jullie net gezien. Ja. Deelnemer 6: Maar geen politieke? Deelnemer 1: Geen politieke? Omdat dat toch ook wel … omdat soms veel afhangt van politieke keuzes die gemaakt worden hè. Sara & Kimberly: Uhu. Deelnemer 1: Het is niet iets dat jullie van plan zijn of… ? Sara: Neen. Deelnemer 1: Neen. Sara: Allez, niet … Kimberly: Specifiek eigenlijk. In Genk was wel de voorzitter en de secretaris erbij aanwezig, bij de focusgroep met beleid. Deelnemer 1: Ja. Kimberly: Maar we hebben daar niet specifiek mensen van de Raad of zo… Deelnemer 1: Zeg, en jullie eindwerk, dat is dan een product van… Allez, jullie blijven daar eigenaar van of is dat iets dat de stad Gent daar dan eigenaar van wordt of? Kimberly: Dat is van de Universiteit Gent… Deelnemer 1: Eigendom. En wij kunnen daar dan een exemplaar van… inzage… Anders gaan we geen vragen beantwoorden. (gelach) Kimberly: Neen, maar sowieso is het de bedoeling… In de paasvakantie willen we dat allemaal zo snel mogelijk verwerken en de gegevens dat we hier uit gehaald hebben, terugkoppelen nog naar jullie. Ik zal dan een mailtje sturen naar (Deelnemer 4) anders, voor de terugkoppeling. Deelnemer 1: Ja, en wanneer is jullie eindwerk dan af? Sara: 23 mei moet het ingediend worden. Deelnemer 1: Ah ok, maar dan horen we het wel dan. Kimberly: Als eerste vraag vroeg ik mij dan gewoon af van: wat zien jullie als mogelijke verklaringen voor de verschillende evoluties die we hier zien, over de grote stijging van Gent en de daling van Antwerpen en … Deelnemer 6: Dit zijn de enige cijfers die je hebt? Sara: Die we nu mee hebben, allez. Deelnemer 6: Je hebt toch ook wel andere cijfers, want ik denk dat je een aantal andere cijfers daarnaast moet leggen… Deelnemer 5: Zoals (Deelnemer 6) daarnet zegt, ik heb dat equivalent leefloon, dat dat zeker cijfers zijn die je mee moet nemen. Sara: Ja, wij hebben dat ook… Deelnemer 6: Het aandeel van mogelijke rechthebbenden op een leefloon in verhouding tot de bevolking zou je eigenlijk ook moeten hebben. En dan zien of die trend zich nog voortzet. Deelnemer 4: Met de equivalent leefloners erbij. Deelnemer 1: Ja. 146
Deelnemer 6: Of het potentieel van de rechthebbenden, alleen van het leefloon en dat kan je er dan wel uithalen uit de totale bevolking. Sara & Kimberly: Uhu. Deelnemer 4: Ik denk ook zeker de cijfers van het aantal personen tewerkgesteld in het kader van artikel 60, want die kan je er ook voor de verschillende OCMW’s ernaast zetten, denk ik. Ik vermoed dat dat ook een belangrijke verklaring is voor verschillen. Deelnemer 2: Ik denk ook dat, als je ziet dat op een bepaald moment in 2002 – 2003 loopt het zowat gelijk en dan begint dat fors te verschillen. En ik denk dat dit ook te maken heeft met ons fors activeringsbeleid dat toen ontstaan is. De rest: Uhu. Deelnemer 2: Dat we, allez, echt naar professionele tewerkstelling, er op sociale tewerkstelling toch veel meer nadruk is gekomen, veel meer druk. Dat dat één van de factoren daarin is. Deelnemer 6: Keuzes die gemaakt zijn rond de toekenning van steun… Deelnemer 4: Ja, de instroom… Deelnemer 6: Rond EU’s, rond verblijf… Dat men in Gent een andere keuze heeft gemaakt dan in Antwerpen. Deelnemer 1: Ja, dat misschien eventjes toelichten, dat ze het beter kunnen… (Deelnemer 6). Kimberly: Ja, ik ging het ook juist vragen. Deelnemer 6: Ja, wij hebben binnen het OCMW van Antwerpen een keuze gemaakt of een zeer streng beleid gevoerd rond het verlenen of toekennen van leefloon aan EU-onderdanen. Het gaat dan vooral over Spanjaarden, over Nederlanders – ik ga naar (Deelnemer 3) even kijken hoor. Waarbij dat we zeggen dat men echt wel eerst… Men mag zich vestigen in Antwerpen of in België, maar dan alleen maar als men in het eigen onderhoud kan voorzien. We hebben die lijn heel sterk doorgetrokken. En dat heeft men in Gent bijvoorbeeld niet gedaan. Waar men zich alleen maar heeft… In Gent gaat men kijken: is er een financiële nood of niet? En als die nood er is, geeft men ook leefloon. Terwijl dat wij ook gaan kijken van: waarom mag iemand zich hier vestigen en wat zijn de redenen waarom hij zich hier mag vestigen. Deelnemer 1: Verblijfsrecht. Deelnemer 6: Verblijfsrecht ja. Deelnemer 1: De voorwaarden. Deelnemer 2: Ge merkt ook de grote verschillen in het probleem met de Bulgaren bijvoorbeeld, dat heel actueel is. De rest: Ja. Deelnemer 2: Dat probleem hebben wij hier niet in Antwerpen. Deelnemer 1: Uhu. Ik denk dat wij als OCMW een strenger beleid voeren. Deelnemer 4: Strenger zijn naar de instroom. Deelnemer 1: Meer voorwaarden stellen naar het toekennen van steun. Deelnemer 2: Of langere traditie hebben. We merken ook wel dat dat heel erg leeft in Gent en dat er ook nog altijd gewerkt wordt… en zeker ook de voorzitter in Gent die zo wat op die lijn zit, maar dat is een traject dat hier al langer aanwezig is in Antwerpen. Deelnemer 1: Maar is het niet zo dat in Gent, dat mensen zo rapper leefloon toegekend krijgen en dat dan pas wordt gekeken naar de werkbereidheid? Deelnemer 4: Ja, ik denk dat… Deelnemer 1: Terwijl dat wij dat als voorwaarde gaan stellen hè. Deelnemer 6: Eerst de behoeftigheid en dan toekenning en dan pas de voorwaarden gaan bekijken. Terwijl dat wij dat al bij de eerste aanvraag doen. Deelnemer 1: Ben ik duidelijk? Sara: Ja, dat jullie de werkbereidheid als voorwaarde voor leefloon en dan pas… Deelnemer 1: Ja, ja. Deelnemer 4: En zeker bij RVA-geschorsten bijvoorbeeld denk ik, allez, heeft dat nog een bijzonder aandachtspunt, maar in het algemeen denk ik dat we het meer doen dan in Gent inderdaad. Deelnemer 3: Zeker de instroom… Deelnemer 6: Het aantal artikel 60’ers: hoeveel is dat in Gent en hoeveel is dat in Antwerpen? 147
Deelnemer 4: Dat is zeker ook een verschil. Deelnemer 1: Ja, zeker. Deelnemer 5: In Gent is dat… De laatste cijfers die ik gezien heb: 260, richting 300, en wij zitten in de 1450. Deelnemer 1: Geactiveerde tewerkgestelden? Sociaal tewerkgestelden eigenlijk. Deelnemer 5: Mijn cijfers van Gent zijn misschien iets of wat achterhaald, maar in de grote lijn… Deelnemer 4: Ik denk dat je dat er zeker naast moet zetten. Sara & Kimberly: Uhu. Deelnemer 2: Een fenomeen die voor ons zaken versterkt, is ook wat voor soort rechtspraak er zich ontwikkelt in dergelijke dossiers. Wat dat we toch merken, dat het Arbeidshof van Antwerpen wel vrij cru standpunten daarrond inneemt die niet zo herkenbaar zijn in andere juridische delen van België. Deelnemer 4: Het zou interessant zijn om de arresten van het Arbeidshof van Gent en van Antwerpen naast elkaar te leggen, denk ik. Dat denk ik wel. Kimberly: Ik vroeg mij gewoon af… waarbij je dan eigenlijk zegt dat Antwerpen dan ook in die arresten dan strenger is dan Gent dan? Deelnemer 4: Ik denk dat, maar… Ik weet dat ook niet zeker hè. Deelnemer 6: Je kan natuurlijk… je gaat nier naar de rechtbank als je het krijgt, natuurlijk. Als er een toekenning is, dan… Deelnemer 4: Dan ga je niet… Deelnemer 6: Dat is enkel bij weigeringen. Als je minder weigeringen hebt, heb je uiteraard ook minder rechtszaken. Deelnemer 1: Ja, dat klopt hè. Deelnemer 2: Maar die elementen die hier genoemd zijn, zoals op voorhand afchecken “heeft iemand al zijn mogelijkheden uitgeput, vooraleer dat hij beroep doet op de middelen van de gemeenschap”, dat is ook een visie die volledig het Arbeidshof in meegaat en die de arbeidsrechtbanken dus momenteel ook volgen in hun beoordeling als iemand niet akkoord is met een beslissing van het OCMW. En wat we horen van andere OCMW’s van andere steden, is dat niet zo heel duidelijk. Deelnemer 4: Ja, ik vraag mij ook af of eigenlijk het Nederlands leren, of dat daar ook niet veel verschil in is. In Antwerpen, we zijn daar heel duidelijk in, maar ook streng. Ik weet het niet hè, hoe het is in Gent bijvoorbeeld. En de rechtspraak volgt dat ook hè. Deelnemer 2: De integratie in … Deelnemer 4: Hoe we er hier mee omgaan. Deelnemer 1: Dat kennis van de Nederlandse taal ook beschouwd wordt als werkbereidheid of leren van… Sara & Kimberly: Uhu. Deelnemer 6: En doordat we dat strikt opvolgen, kennen ons klanten ook sneller Nederlands en kunnen ze ook sneller geactiveerd worden hè. Dus dat proces gaat ook wel sneller. En als ze geen Nederlandse les volgen, worden ze afgeschaft, dus is het ook geen leefloondossier meer. Dat heeft met de uitstroom ook zeker te maken. Deelnemer 1: Ja, want zoveel keer ongewettigd afwezig, heeft repercussies naar het leefloon. Dat wordt strikt opgevolgd hè. Deelnemer 6: Maar misschien moet je dat ook eens nakijken: de duurtijd van een dossier in Gent, in Genk en in Antwerpen. Want we hebben in het totaal misschien wel evenveel dossiers, maar als onze duurtijd korter is, dan is dat een andere evolutie. De rest: Ja, dat is waar. Deelnemer 1: Dat zou wel eens… Dat kan goed mogelijk zijn. Sara: Dat daar dan bijvoorbeeld langere duurtijd… Deelnemer 6: Uhu. Dat onze uitstroom sneller is. Deelnemer 2: Misschien ook het percentage toekenningen en weigeringen. Kimberly: Denken jullie dan dat je hier, in verhouding tot andere OCMW’s, dan meer gaat weigeren? Deelnemer 6: Ja, onze weigeringen zijn ook gestegen hè. 148
Deelnemer 4: Ja, tegenover een aantal jaren terug… Ik denk dat 2002 ook of zo denk ik, we hebben dat wel ergens hè, dat we daar een forse stijging hebben gezien van het aantal weigeringen hè. Het jaartal weet ik niet meer. Deelnemer 2: Er zit wel een visie achter natuurlijk hè. Van allez, mensen krijgen ook in Antwerpen ook wel de nodige kansen, op voorwaarde dat ze die kansen ook werkelijk aangrijpen of dat er een duidelijke diagnose komt waarom de mensen die kansen niet kunnen nemen. Deelnemer 4: Ja, mensen worden ook echt wel van nabij opgevolgd en begeleid, maar het moet… Er zit wel druk op hè. Deelnemer 2: Het is voorwaardelijk. Deelnemer 4: Veel meer druk op dan vroeger ook hè. Sara: En die weigeringen komen dan ook door meer nadruk te leggen op dat activerings… Deelnemer 1: Werkbereidheid ja. De rest: Het uitputten van de rechten. Deelnemer 2: Ja, maar ook zo van integratie-inspanningen. We zien hier inderdaad regelmatig, jammer genoeg, mensen die hier al vijf jaar of bijna tien jaar verblijven en nog geen taal spreken. Oké, er zullen een aantal mensen zijn die dat gewoon niet kunnen, als dat goed gediagnosticeerd is, dan kunnen die wel een kans maken. Maar als blijkt dat die mensen geen inspanningen hebben gedaan om zich te integreren en dan dat als argument gebruiken dat ze geen werk vinden, ja, dan hebben zij een probleem. Dan wordt er hier ook wel verwacht dat ze, vooraleer ze bij ons komen aankloppen, al een tijdje op zijn minst al ingeschreven staan om die lessen te volgen of op zijn minst die inspanning er al is. Blijkt dat er niet te zijn, dan kan dat een probleem zijn en dan kan de Raad van het OCMW in Antwerpen beslissen dat die mensen onvoldoende inspanningen hebben gedaan, dat het hun eigen schuld is dat ze in die problemen zitten. Deelnemer 1: Ja, eigen schuld zeggen ze niet hè, maar dat ze verantwoordelijkheid… ook voor een stuk verantwoordelijkheid moeten opnemen voor hun… Sara & Kimberly: Ja. Deelnemer 4: Nu hebben we dat vroeger, want nu doen we dat niet meer, via de middelenmonitor wel opgevolgd van de reden van weigering of stopzetting. Toen was de belangrijkste reden en dat is nog altijd een positieve reden, want de belangrijkste reden was ook het verwerven van voldoende inkomsten eigenlijk. En als tweede belangrijkste was het inderdaad de groep van niet meewerken aan het sociaal onderzoek of de voorwaarden die gesteld worden bij het sociaal onderzoek, niet vervullen. Dat gaat er dan over dat gevraagd wordt om bepaalde documenten binnen te brengen of om regelmatig op afspraak te komen en dat mensen dat niet doen. En het uitputten van rechten is er ook één en de bereidheid ook, maar dat stond niet in de top, dat was niet bij de eerste drie bijvoorbeeld, werkbereidheid. De rest: Nee, nee. Deelnemer 1: En de familiale solidariteit waar de Raad toch… Deelnemer 2: In het kader van gezinshereniging, ja. Deelnemer 1: Of ook van jongeren die aan 18 jaar geen inkomsten hebben, die willen alleen gaan wonen… dat zal de Raad zelden of nooit goedkeuren. Kimberly: Dus, de Raad speelt daar een grote rol in, maar… Dus ook politiek heeft dat dan een invloed waarschijnlijk, of niet? Op uw aandeel leefloners – de politieke samenstelling van de Raad of denk je dat dat geen invloed heeft? Deelnemer 1: Of dat de samenstelling van onze Raad, politiek, of dat dat een invloed heeft op het aantal… ? Kimberly: Ja. Omdat die misschien niet in alle steden gelijk is… Deelnemer 4: Nee nee, het is echt duidelijk dat er verschillen zijn, maar… Deelnemer 6: Het is echt de visie die men ontwikkelt en ik denk dat de administratie voor een stukje mee die visie bepaalt. Dus er is wel invloed van de Raad, maar er is ook invloed van de administratie. Maar er is duidelijk ook invloed van de Raad hè. De rest: Ja ja ja. Deelnemer 1: Ja, het is een beetje een wisselwerking hè. Deelnemer 4: Maar op een aantal vlakken … Deelnemer 6: Ja ja, natuurlijk. Het is wel een wisselwerking: er zijn een aantal voorstellen die door de Raad wordt goedgekeurd… 149
Deelnemer 2: Dat zullen ze in de andere groep ook al wel duidelijk gehoord hebben. (gelach) Deelnemer 6: Maar we doen wel een aantal voorstellen zelf, die ook al of niet door de Raad worden goedgekeurd, maar een aantal van ons voorstellen zijn ook wel ingegeven vanuit de visie van de Raad en volgen dat ook voor een stuk. Die bevestigen dat ook een stuk. Deelnemer 1: Het rechten en plichten verhaal. Deelnemer 4: Ja, maar ik denk het rechten en plichten verhaal, dat is niet aan één partij gebonden hè. Dat is zeker niet zo. De rest: Neen. Deelnemer 1: Nee, zeker niet. Iedereen draagt dat, dat is gedragen hè. Maar over het algemeen zijn er wel… Over de partijen heen is er toch wel eensgezindheid … Deelnemer 4: Rond activeringsbeleid en de rechten en plichten, toch wel denk ik ja. Deelnemer 2: Er is een duidelijke meerderheid, dat bepaalt ook duidelijk het beleid om te voeren. Dat komt er eigenlijk heel cru op neer van: mensen krijgen kansen, maar ze moeten ze ook wel opnemen en anders is er nog wel een probleem hè. Deelnemer 4: Wat ik denk dat wel een verschil is met Gent, is dat de Raad toch veel meer stuurt toch wel en beïnvloedt hier dan in Gent. Ja ja. Dat denk ik wel. Deelnemer 2: Dat ook veel meer echt beslissingen raadsbeslissingen zijn in Antwerpen dan in Gent. Deelnemer 1: Ook op individuele dossiers. Deelnemer 2: Ja, dat de administratie in Gent meer beslissingen neemt, veronderstellen we en dat er in Antwerpen meer beslissingen worden genomen door de Raad zelf. Deelnemer 4: Ja, dat denk ik ook. Deelnemer 2: En dus door politici, door vertegenwoordigers van de gemeenschap. Sara: Het is misschien een domme vraag, maar ‘de administratie’, wat bedoel je juist daarmee? Deelnemer 2: Door directeurs of clusterverantwoordelijke of… Sara: Ah ja. De rest: Wij! Deelnemer 1: Dat zijn wij! Deelnemer 4: En niet de politici. Deelnemer 1: Ja, dat is omdat ze ons zo noemen ja. Omdat we onszelf zo noemen. Haha. Ja, maar dat is toch geen domme vraag? Deelnemer 6: Dat is zeker geen domme vraag. Deelnemer 4: Neen, dat is waar. Kimberly: Ja, we zijn nog niet zo thuis in het OCMW-wezen, allez … Deelnemer 1: Hebben jullie Gent en Genk al bevraagd? Kimberly: Genk wel, vorige week. Deelnemer 1: Gent nog niet? Kimberly: Gent nog niet. Dat komt nog. Sara: Maar soms is het een beetje, allez, als iedereen zo over iets praat en dat wij niet kennen, dan is het een beetje verwarrend. Deelnemer 1: Maar dan moet je dat ook telkens opnieuw vragen hè. Sara: Ja ja, maar soms vind ik dat ook vervelend om dat te… Deelnemer 1: Maar wij zijn gewoon om met klanten te werken die veel uitleg… (gelach) Deelnemer 1: Dat is niet vervelend. Deelnemer 5: Maar ik denk dat als je in Gent ook rond de tafel gaat zitten, dat het ook goed is dat je het hoofd van het OTC, hun opleidings- en tewerkstellingscentrum, ook meeneemt, omdat inderdaad het activeringsbeleid maakt hier wel veel. En ik weet bijvoorbeeld, ik heb die persoon een paar weken geleden nog gezien, en die wist niets van dit onderzoek bijvoorbeeld. Sara & Kimberly: Mhm. 150
Deelnemer 6: Ja, voor zover dat ik ook weet, dat het verschil tussen Gent en Antwerpen, is dat in Antwerpen de wijkmaatschappelijk werkers die het dossier ook effectief behandelen, dat die heel veel met activering bezig zijn, terwijl dat dat in Gent niet zo is. Als een klant activeerbaar is, de maatschappelijk werker die het dossier in de wijk behandelt, die is met die activering niet bezig, die schuift dat dossier door naar de dienst Activering en dan wordt dat luikje activering overgenomen. De maatschappelijk werker zelf, die de meeste contacten met die klant heeft, is daar niet mee bezig. Ik denk dat dat in Gent zo is hè. Terwijl dat dat in Antwerpen helemaal niet zo is. Sara: Dus een minder integrale aanpak dan? Allez, dat er meerdere maatschappelijk werkers bezig is aan één… Deelnemer 1: Meer gefragmenteerd misschien? Deelnemer 5: Nee, ik denk niet dat het meer gefragmenteerd is, maar anders georganiseerd. Deelnemer 1: Anders georganiseerd, ja. Deelnemer 5: Maar hetgeen dat… Want ik denk, een drietal jaar geleden, hebben ze nog eens samen gezeten voor te zien hoe het dan kwam dat, gelijk bijvoorbeeld het aantal artikel 60’ers, dat dat procentueel gezien hier zoveel hoger is en dan keken ze inderdaad wel naar de arbeidsbegeleider. Bij ons heb je in elk sociaal centrum maatschappelijk werkers, maar ook een arbeidsbegeleider… Deelnemer 6: Dat is gedecentraliseerd dat activeringsbeleid. Deelnemer 5: Dus die activeringsgedachte zit in dat sociaal centrum, er is een expert in het activeringsbeleid in elk centrum – terwijl dat in Gent niet het geval is. En daar hadden ze toen wel het idee van: we moeten meer naar zoiets gaan, dat dat meer leeft vanaf de basisdienstverlening. Kimberly: Ja. Dus ze werken eigenlijk wel gedecentraliseerd, maar hun activerinsgedachte blijft dan eerder gecentraliseerd, als ik het dan goed begrijp? Deelnemer 6: Maar dat moet je dan misschien bij hun vooral eens gaan bevragen. (gelach) Deelnemer 5: Ja, wij zitten dat hier nu voor Gent in te schatten, maar dat moet je dan toch eens eerder bij hen… Deelnemer 1: Misschien eens aftoetsen bij Gent hè hoe dat hun activering is georganiseerd. Dat is een vermoeden. Deelnemer 6: Maar ik denk dat ons wijkmaatschappelijk werkers veel meer gericht zijn op die activeringsplicht. Deelnemer 1: Ja, plicht ja. Deelnemer 6: Die er wel leeft bij de maatschappelijk werkers. Deelnemer 2: Een andere mogelijke oorzaak van die grote verschillen, is dat misschien EUonderdanen of leefloongerechtigden misschien eerder in Gent terechtkomen, terwijl dat equivalent leefloongerechtigden mogelijk in Antwerpen terechtkomen. Waarom zeg ik dat? We hebben in allebei de steden bijvoorbeeld een probleem met Roma-klanten, waar dat we de vaststelling doen dat vooral de Roma’s uit de Europese Unie in Gent terechtkomen en dat wij vooral bijvoorbeeld de Roma’s uit Kosovo, die geen recht hebben op leefloon, maar wel op een equivalent leefloon en die meer in die cijfers bij ons zitten hè. Maar die bekijken jullie daar niet. Sara: Die cijfers van equivalent leefloon gaan we wel bekijken, maar… Kimberly: We hebben ze nu niet mee. Deelnemer 6: Maar je hebt ze wel? Sara & Kimberly: Ja ja. Deelnemer 6: En hoe zit de tendens daar? Kimberly: Dat weet ik nu niet vanbuiten. Sara: Ik denk dat jullie daar wel hoger liggen of Gent, maar niet met zekerheid. Maar ik denk, allez omdat we ook nog met andere cijfers… Dus ik weet nu niet. Maar ik denk dat jullie wel hoger liggen, maar niet 100% zeker. Deelnemer 5: Het zou misschien ook goed zijn om te proberen die cijfers van 2010 ook nog te pakken te krijgen. Want als je bijvoorbeeld gaat kijken naar de tendensen, dan is Gent ook wel de laatste jaren aan het verstrengen – die tendens zou je dan ook op die grafiek moeten gaan zien, terwijl dat die nu… die blijft gewoon stijgen hè. De rest: Ja. 151
Kimberly: Ja, die hebben nu ook hun handhavingsbeleid dat ze nu willen doorvoeren, waardoor ze dan ook die strengere aanpak… Deelnemer 1: Handhavingsbeleid is dat dan…? Deelnemer 3: Dat is de dienst controle en inspectie dat ze daar hebben opgericht. Deelnemer 1: Ah! Oké! Deelnemer 5: Ja, dat is vorige maand gestart. Deelnemer 1: Ah, dat is vorige maand gestart? Die zijn hier waarschijnlijk op bezoek geweest ook? De rest: Ja. Deelnemer 4: En binnenkort komen ze terug. Deelnemer 2: Dan mogen we ze hier ontvangen met de voorzitter, de secretaris hè. Deelnemer 3: En dan maandag komen ze al terug. Deelnemer 2: Ja, ik heb ze gisteren zo ook nog cijfers doorgestuurd. Deelnemer 6: Dat is een dienst dat bij ons al langer bestond. Deelnemer 3: Maar je moet toch altijd zeggen: de categorie hier is leefloon ingeroepen en ik had gedacht van hier dat dat ging stijgen (…) Dat vind ik wel een rare tendens. Deelnemer 4: Een gunstige economische … Deelnemer 5: Dat is de economische context hè. Deelnemer 3: Ja, dat kan ook. Deelnemer 5: Crisis of geen crisis. Deelnemer 6: Ja, dat geldt voor alledrie natuurlijk hè. Die is er overal geweest denk ik. Deelnemer 5: Maar heeft het overal een even grote impact? Ik denk dat dat bij de grootsteden toch… Als je naar de site van de VDAB gaat zien, dat dat toch in Antwerpen een grotere impact had dan bijvoorbeeld bij Genk. Deelnemer 4: Ja, de evolutie van de werkloosheid erbij, denk ik dat dat inderdaad een stuk… Deelnemer 1: De evolutie van de werkloosheidscijfers. Maar ik denk ook dat, wat (Deelnemer 6) daarstraks ook zei, van de duur van de dossiers, dat dat toch heel veelzeggend zal zijn hoor. Dat is… Deelnemer 6: Als je een dossier twee jaar meesleept of maar een half jaar of vijf jaar… Kimberly: Dus dat jullie vermoeden dat jullie een sneller verloop hebben? Deelnemer 1: We vermoeden dat. Deelnemer 5: Zou kunnen. Deelnemer 6: Ik denk dat wel ja. Sara: Sneller afhandelen dan? Deelnemer 6: Als we een sneller activeringsbeleid hebben, gaan onze dossiers in principe ook minder lang… Zullen klanten ook minder lang leefloon ontvangen. Deelnemer 1: Plus, soms worden sommige mensen ook geschorst, maar kunnen ze altijd ook opnieuw een aanvraag doen als hun situatie verandert. En soms is dat al binnen twee weken dat ze daar terug… Deelnemer 6: En als je ook 1400 sociaal tewerkgestelden hebt of maar 300, dat is een heel aantal klanten die elk jaar uitstromen en … Deelnemer 4: Dan is de uitstroom groter. Deelnemer 1: Ja ja, dat is inderdaad ook een grotere uitstroom. Naar activering. Sara: En hebben jullie dan ook veel draaideurcliënten die rap eruit zijn maar die snel terugkeren? Of heb je daar geen zicht op? Kimberly: Bestaan daar eigenlijk cijfers van? Sara: Van mensen die er uit zijn en kort daarna terugvallen op leefloon. Deelnemer 6: Dat wil zeggen dat een dossier nieuw is als er drie maanden geen steun is geweest. Dan beschouwen we een dossier maar terug als een nieuw dossier. Maar er zijn natuurlijk ook mensen die we sociaal tewerkgesteld hebben bijvoorbeeld, die dan toch nog terugkomen nadat ze geschorst werden door de RVA. Er zijn wel terugkomers. Deelnemer 1: Toch ook bij de dossiers zien wij toch ook dikwijls in de historiek: 2003 van juli tot in september steun, een jaar later nog eens twee maanden en… Allez, bij heel veel mensen… 152
Deelnemer 2: We hebben dat wel gezien in de nasleep van, allez, de economische crisis van 2008: een stijging van klanten die voordien wel konden overleven met interimwerk bijvoorbeeld en die dan ja ook regelmatig periodes hadden dat ze dat niet konden en die dan wel regelmatig in- en uitstroomden. Sommige maanden wel eens een keer konden overleven met hun loon en de andere maanden wel afhankelijk waren ja. Deelnemer 1: Ik vermoed dat dat in Gent niet anders zal zijn. Deelnemer 4: We hebben die zeker wel hè, maar we zullen daar geen cijfers over hebben hè. Deelnemer 2: Neen, dat is niet iets wat we systematisch monitoren. Deelnemer 1: Maar misschien ook ja, wat soms ook toch ziet, is dat de vader, de moeder ook al klant waren en de kinderen dan ook klant worden en… Maar dat zal in Gent en Genk toch ook zo zijn hè. Dat zijn natuurlijk geen draaideuren. Deelnemer 6: Die deur draait gewoon niet, die blijft staan. (gelach) Deelnemer 2: Nee, wat wij zien, is vooral dat onze klantengroep veel diverser wordt, dat we op het ogenblik zitten met… Dat twee derden, drie vierden van onze klanten niet in België is geboren. Dus echt eerste generatiemigranten zijn en dat we daar gewoon anders moeten mee gaan werken dan vroeger, gewoon omdat die mensen een aantal vaardigheden, ja waar toch wel nog wat werk aan is hè. Kimberly: Bedoel je dan dat je er meer tijd in moet investeren tegen dat die geactiveerd zijn of wat bedoel je dan daarmee? Deelnemer 2: Ja, onder andere. Ik denk dat we dat zelf een beetje als de grootste tendens beschouwen over die periode, dat we meer nadruk zijn gaan leggen op activering en langs de andere kant de verkleuring van onze klantengroep. Deelnemer 2 & Deelnemer 6: Veel diverser geworden. Deelnemer 6: Ook het opleidingsniveau is veel diverser geworden. We hebben heel veel analfabeten, maar we hebben ondertussen toch ook een grote groep hoogopgeleiden. Terwijl dat dat vroeger, heb ik de indruk, wat minder divers was. Deelnemer 4: En daarom dat taal ook zo belangrijk wordt hè. Deelnemer 2: Wij bedoelen daarmee de mensen die wel gelegaliseerd worden, zij hebben wel het diploma of het potentieel, maar waarbij de diploma’s niet gemakkelijk omgeschakeld kunnen worden of mensen die, ofwel als ze snel aan de slag willen geraken, echt onder hun niveau moeten gaan werken en waar je dan ook met al die spanningsvelden zit. Deelnemer 4: Nu, dat is toch wel een erkende vluchtelingen groep die toch heel erg toegenomen is hè. Deelnemer 2: En die blijft stijgen. Deelnemer 6: En die mensen hebben ook leefloon hè. Deelnemer 4: En die zitten wel in leefloon ja. Kimberly: Dus ook de bevolkingssamenstelling van een stad speelt dan wel een rol in het aandeel? Iedereen: Ja. Kimberly: En verschilt die dan erg van Gent? Want ook in Gent zijn er toch veel… Deelnemer 4: Gent heeft wel toch wel andere… Deelnemer 1: Bevolkingsgroepen hè. Deelnemer 4: Andere bevolkingsgroepen ja. Deelnemer 1: De Turkse gemeenschap… Deelnemer 4: De Turken, de Bulgaren, terwijl hier zijn het vooral Marokkanen toch nog altijd denk ik. Dus je hebt wel een verschillend profiel. De rest: Ja. Deelnemer 2: Ja, als je dan ziet naar de Roma’s vooral bijvoorbeeld. Dan zijn dat EU-burgers in Gent, terwijl bij ons zijn dat mensen van buiten de Europese Unie. Dat betekent dan ook wel ietsje andere rechten en zo verder. Deelnemer 1: Ja, dat is dikwijls… Dat zijn volgmechanismen dikwijls ook hè. De rest: Ja. Sara: En zou de bevolking in Gent dan bijvoorbeeld armer zijn of hier? 153
Deelnemer 1: Armer? Sara: Ja, of juist niet? Deelnemer 2: Dat zou de conclusie moeten zijn als 2,7% van de bevolking van Gent afhankelijk is van een leefloon en maar 1,7 in Antwerpen. De rest: Daar durf ik mij niet over uit te spreken. Dat zou ik niet durven zeggen. Deelnemer 1: Nee nee, zeker niet! Deelnemer 6: Ik denk dat het echt met ons activeringsbeleid te maken heeft. Ik denk dat dat de grootste impact heeft. Deelnemer 2: Eigenlijk zou je daar ook het cijfer moeten tegenover plakken wat het gemiddeld belastbaar inkomen is in zo’n stad hè. Deelnemer 1: Dat is er van Antwerpen ook hè? We hebben die gegevens hè. Hoe noemt die dienst weer? Deelnemer 4: Buurtmonitor. Deelnemer 1: Buurtmonitor. Stadsmonitor. Deelnemer 4: Stadsmonitor. Ja. Sara: Fiscale inkomens dan? Deelnemer 4: Ja, via de website van de stad Antwerpen, kun je naar de Stadsmonitor en daar kun je eigenlijk veel informatie opvragen. Deelnemer 1: Misschien heeft Gent dat ook. Sara: Ik heb iets gevonden van Gent en Antwerpen die ongeveer hetzelfde heet, maar ik ben nu de naam vergeten. Dat je verschillende factoren kan opzoeken, maar ja, ik weet nu de naam niet vanbuiten. Deelnemer 1: Dus ik denk dat je daar eerder kan afleiden wat de bevolking… Hoe arm een bevolking is. En niet uit het aantal mensen die een leefloon trekken. Kimberly: En geven jullie eigenlijk veel aanvullende financiële steun? Sara: Bovenop het leefloon dan. Of niet? Deelnemer 4: Je hebt het echt over geld geven? Sara: Ja, financiële steun bovenop het leefloon. Deelnemer 2: Ja, rond medische kosten is daar ook een algemeen principe dat we mensen echt gaan toeleiden naar een huisarts, gaan ze mee in een traject dat we ook de remgelden ten laste nemen en de kosten die we hebben, dat we ook tussenkomen in de aanvullende verzekering bij de mutualiteiten, dat we die ook bij vrijwel alle klanten die een mutualiteitsaansluiting hebben, ten laste nemen. Mensen die verplicht zijn om een zorgverzekering te nemen, we nemen die ook quasi allemaal ten laste. En dan is er voor doelgroepen die langer afhankelijk zijn van het OCMW en moeilijker te activeren zijn, wat de Raad onlangs ook heeft beslist, om daar het inkomen op te trekken tot de inkomensgarantie voor ouderen – dat is een fundamentele verhoging die fundamenteel hoger is dan het leefloon. En dat zijn we nu eigenlijk voor een stuk in aan het voeren hè. Deelnemer 1: En dan het Energiefonds, de energierekeningen die ook ten laste kunnen genomen worden. Deelnemer 6: De kosten van activering. Deelnemer 4: Globaal gezien: de aanvullende financiële bijstand daalt wel als je zo naar de cijfers kijkt. Maar dat heeft ook te maken denk ik met het veranderde profiel van de klanten. Sara: En kan dat dan geen invloed hebben op…? Dat iemand bijvoorbeeld langer in het leefloon blijft, want bijvoorbeeld in Genk zeiden ze van “wij geven niet veel financiële steun bij, omdat ze een win-situatie moeten creëren als ze bijvoorbeeld gaan werken – dat ze weten dat dat bijvoorbeeld meer opbrengt dan…” Denken jullie dan dat ze… ? Deelnemer 4: De groep die voor die aanvullende bijstand in aanmerking komt, dat is eigenlijk de groep die blijvend aangewezen zal zijn op OCMW-hulp. Dus dat zijn geen mensen die professioneel activeerbaar zijn. Deelnemer 2: Dat zijn mensen vanaf 60 jaar of 66% arbeidsongeschikt ofwel dat de Raad beslist van “kijk, op basis van de diagnose die hier voorligt, weten we dat die mensen niet meer aan de slag kunnen geraken”. Die gaan fundamenteel meer krijgen. Mensen waarvan dat er de indruk is “die hebben een professioneel potentieel”, nee, die krijgen dat niet. Die krijgen alleen onkostenvergoedingen voor de inspanningen die ze doen om aan de slag te geraken. 154
Deelnemer 1: Voor activering ja. Slim gezien hè. Kimberly: Ja. Deelnemer 4: Dat is in Gent anders hè. Deelnemer 6: Ik denk dat ze daar ook meer aanvullende steun geven hè. Deelnemer 1: Ja? Deelnemer 6: Dat zijn echte beleidskeuzes. Deelnemer 4: Ja, dat zijn beleidskeuzes. Kimberly: En denken jullie dat de middelen of het budget waarover een OCMW beschikt, dat dat ook een invloed heeft op de keuzes die gemaakt worden en op het toekennen van leefloon en dergelijke? Deelnemer 1: Ik denk dat wel. Ik kijk dan vooral op federaal niveau hè, van sociale zekerheid. Niet alleen naar het … Deelnemer 2: Ook wel denk ik het budget qua omkadering, hoe bouw je uw diensten uit, hoe je ze gaat huisvesten en wat voor mogelijkheden heb je ook om uw klanten te ondersteunen. Ik denk dat dat wel heel belangrijk is. En Antwerpen wel heel moeilijke periode achter de rug heeft. Deelnemer 6: Het zijn keuzes die gemaakt zijn: je hebt een budget en waar besteed je dat budget dan aan? Als je dat budget besteedt aan een dienst activering en aan sociaal tewerkgestelden, of je besteedt dat budget aan aanvullende steun, dat zijn ook beleidskeuzes die ook repercussies hebben op de duurtijd van dossiers toch. Deelnemer 1: Ja, dat is een groot verschil hè. Sara: Ja, omdat ik in de media een eindje terug ook gehoord heb dat het OCMW van Antwerpen te weinig geld heeft of zo… Deelnemer 1: Altijd ja. Dat is. Sara: Is dat dan misschien daardoor dat je strenger wordt bij het toekennen van leefloon of denk je dat dat eigenlijk niet…? Deelnemer 6: Dat denk ik niet. Deelnemer 1: Nee nee, maar wat dat men soms wel zegt, is het principe van wederkerige… Allez, je hebt nog niets… Mensen die nog niets hebben bijgedragen aan het sociale zekerheidssysteem – op die manier wordt er wel… dat is ook geld… naar geld gekeken. Maar niet van: onze portemonnee is bijna leeg, dus we gaan hier minder leefloon… Sara: Ah ja, neen. Deelnemer 6: Wel het geld op een correcte manier besteden. Deelnemer 1: Ja, op een correcte manier hè. Deelnemer 2: En er zullen wel af en toe keuzes gemaakt moeten worden van welke noden gaan we rond werken, omdat je inderdaad ook niet alles kunt opnemen, met de budgetten die we hebben. Dat wel ja. Sara: Maar het is niet dat je daardoor echt strenger wordt bij het toekennen van … ? Deelnemer 4: Dat denk ik niet. Deelnemer 6: Zeker niet denk ik. Deelnemer 4: Het heeft veeleer met een visie te maken denk ik, dan met budget. Deelnemer 1: Dat is. Dat is wel een goede vraag. De rest: Uhu. Kimberly: Ja, omdat we misschien dachten van ja, als je meer budget hebt of zo, ga je misschien iets losser zijn en misschien sneller zeggen van “ja oké, we gaan het toch toekennen” als het een twijfelgeval is. Deelnemer 6: Nee, dat is zeker niet het geval bij ons. Deelnemer 1: Nee nee nee, het budgetbeheer… Het is niet omdat je meer hebt dat je… Dat sparen we dan voor, allez, als er over is, voor slechtere tijden hè. Deelnemer 5: Om het te investeren in de juiste dingen. (gelach) Sara: En jullie werken hier ook in verschillende wijkindelingen of –centra. Denken jullie dat daardoor mensen sneller naar het OCMW zullen komen doordat je dan dichter bij de mensen aanwezig bent 155
en dat daardoor meer – maar ja, het is nu wel niet van Antwerpen dat het stijgt, maar goed – mensen beroep zullen doen op leefloon? Dat het bekender is? Of…? Deelnemer 2: Ik denk wel dat de Antwerpenaar ons weet te vinden en snel ook de weg naar ons vindt. Deelnemer 6: Het aantal aanmeldingen stijgt ook wel spectaculair hè. Hoeveel aanmeldingen? 25 000? Deelnemer 2: Per jaar, ja. Deelnemer 6: Het afgelopen jaar… Sara: En zouden wij daar, allez omdat ik daar nu aan denk, cijfers van kunnen vinden van aanmeldingen? Deelnemer 6: Die cijfers, die hebben wij wel. Deelnemer 5: Maar van andere steden om te kunnen vergelijken. Sara: Ja, van andere steden zouden we dat… Deelnemer 4: Nu, we zien dat er in de sociale centra veel volk komt en ook veel mensen die met informatieve vragen komen eigenlijk. Of mensen die we kunnen doorverwijzen naar een andere dienst. Er komt veel meer volk over de vloer, dan effectieve klanten. Als we nu cijfers geven over het aantal mensen met een leefloon, dat zijn mensen met een dossier leefloon, maar er komen veel mensen gewoon informatie vragen, algemene vragen,… Deelnemer 6: Informeren gewoon. Deelnemer 2: Oplaadpunten voor kaarten voor gas en elektriciteit, dat gebeurt ook allemaal in die sociale centra. Deelnemer 6: Toch veel informatie, informatieve vragen, mensen die doorverwezen worden, mensen die geholpen worden met maar één keer te zien. Deelnemer 4: Ja, of voor een bemiddeling bij een huisbaas voor of voor hun energiefactuur of zoiets. Deelnemer 1: Ik denk dat de inbedding in de wijk… Deelnemer 6: Ook voor andere dingen dan leefloon hè, voor hun huurwaarborg bijvoorbeeld, of voor eenmalige steun. Deelnemer 5: De sociale infopunten zullen er ook wel toe hebben bijgedragen hè. Deelnemer 6: De sociale centra nog iets minder toch, denk ik. Deelnemer 1: Ja, de inbedding van de wijk – ik denk dat we het daar allemaal over eens zijn dat dat uw drempel verlaagt voor uw klanten en dat is ook onze bedoeling hè. Sara: Maar eigenlijk zouden we dan ook moeten cijfers vinden over aantal weigeringen van leefloon, allez, want misschien is dat hier ook wel hoog en in Gent dan lager. Deelnemer 1: Bijvoorbeeld, ja. Deelnemer 6: Dat zou kunnen, dat onze weigeringen wel hoger liggen. Deelnemer 1: Ja, procentueel gezien. Hebben wij dat? Deelnemer 4: Cijfers over de weigeringen van de nieuwe vragen, ja. Maar er wordt geen onderscheid gemaakt tussen leefloner en equivalente leefloner. Misschien kan (X) daar wel voor zorgen. Ik zal eens proberen. Kimberly: Ja, want dat zou dan inderdaad wel handig zijn om een keer te kunnen kijken, want nu weten we eigenlijk vooral wie het effectief krijgt, maar misschien – allez, het zal waarschijnlijk wel zo zijn – is jullie aantal aanvragen heel hoog, maar weigeren jullie ook heel veel. Deelnemer 1: Ja, ik denk dat wij inderdaad… Kimberly: Waardoor dat jullie aandeel mensen die het krijgen, dan daalt. De rest: Ja. Kimberly: Waarbij dan in Gent misschien het aantal weigeringen… Deelnemer 6: Een strenger toekenningsbeleid dan in Gent. Deelnemer 1: Ja ja ja, dat is logisch ook ja. Deelnemer 4: Ik weet wel niet in hoeverre we daarin terug kunnen gaan in de tijd hè. Maar we zullen zien. Kimberly: Ja, maar ja, dat hoeft daarom niet tot in ’99 te zijn. Maar het zou inderdaad wel handig zijn. 156
Sara: Ja, we kunnen dat ook eens vragen aan de andere OCMW’s. Kimberly: Mhm, wat hebben we nu nog niet aangehaald? We hadden ook zo een aantal topics opgeschreven, maar ik denk dat de meeste… Sara: Ah! Of dat jullie denken dat de maatschappelijk werkers in de praktijk dan, ruimte krijgen om zelf beslissingen te nemen, allez, hun discretionaire ruimte zoals dat gezegd wordt, dat ze kunnen soepel omgaan met de regels die bestaan of dat jullie zeggen van: ze krijgen regels en ze moeten die echt volgen en ze hebben geen plaats om te ‘freewheelen’. Begrijp je wat ik wil zeggen? Deelnemer 1: Ja. Deelnemer 2: Uhu. Er is een onderzoek rond gebeurd enkele jaren geleden, niet? Die daar een aantal conclusies… Die soms toch ook wel verschilden, van perceptie daarvan van de maatschappelijk werkers. Deelnemer 1: Is dat die audit die er geweest is? Deelnemer 5: Nee, dat van (X). Deelnemer 2: Nee, dat onderzoek dat er geweest is van… Ze hebben zo een drietal proefcentra gedaan … Deelnemer 4: Ah, dat van (X)! Deelnemer 2: Dus we hebben daar wel wat materiaal rond, maar ik weet daar het fijne niet van. Deelnemer 6: Maar we vonden dat wel een slecht onderzoek. (gelach) Deelnemer 1: Och! Is dat… ? Sara: Ik denk dat we dat zelf gevonden hebben. Deelnemer 4: Ah ja ja, kijk. Kimberly: Is dat niet dat van ‘hulpverleners en hun omgeving’? Deelnemer 4 & Deelnemer 5: (X). Deelnemer 2: Ja, die kwam eigenlijk tot de conclusie dat er een drietal soorten centra waren binnen ons OCMW… De rest: Ja ja ja, juist. Sara: Het integratietype… Deelnemer 2: En dat er inderdaad sommige wel vinden… Deelnemer 4: Ik was dat al helemaal vergeten dat onderzoek. Deelnemer 2: … dat die ruimte er is binnen het OCMW voor een aantal van onze medewerkers, een aantal van onze medewerkers vinden dat ze dat niet hebben. Deelnemer 4: Nu worden ook nog, ik weet het niet vanbuiten, een redelijk aantal dossiers van op het niveau van de maatschappelijk werker beslist hè, van de nieuwe dossiers dan. Nu ook nog altijd toch hè. Toch de helft hè. Deelnemer 2: Ja, de klant die zijn kansen aangrijpt, een duidelijk traject enzovoort. Sara: Die dan niet naar de Raad…? De rest: Ja. Deelnemer 4: Van de nieuwe dossiers ook hè. Kimberly: En waar wordt de grens eigenlijk juist getrokken? Deelnemer 1: Dat is allemaal vastgelegd, de beslissingsbevoegdheid door de Raad. Welk niveau dat beslist. En er is heel veel op het niveau van het Bijzonder Comité hè? Deelnemer 6: Er is nog altijd meer op het niveau van de maatschappelijk werker nog hè. Deelnemer 1: Toch nog meer? Deelnemer 4: Van de nieuwe dossiers, ja ja. 55% of zo door het hoofd? Dat valt mij wel op zo. Deelnemer 6: Het is altijd een beetje een dubbel verhaal, vind ik. Want maatschappelijk werkers vragen ook wat richtlijnen. Er zijn richtlijnen en er zijn regels en binnen die richtlijnen is er toch nog altijd wel een grijze zone waarbinnen dat ze kunnen bewegen. Maar er zijn wel duidelijke richtlijnen. En als je van die richtlijnen echt wil afwijken, heb je een beslissing van de Raad nodig. Maar binnen die richtlijnen hebben ze wel wat ruimte om een aantal dingen te doen. Sara: Het is omdat wij dachten dat alles sowieso naar de Raad ging. Deelnemer 6: Nee nee nee. 157
Sara & Kimberly: Ah ja. Deelnemer 6: Heel veel dossiers komen nooit langs de Raad. Deelnemer 1: Hoofdmaatschappelijke vooral. Of het raadslid. Deelnemer 6: Er zijn wel wat richtlijnen hè waarbinnen ze moeten werken. Sara: Maar ze kunnen zelf beslissingen nemen? Deelnemer 2: Ja, en in een aantal gevallen worden ook heel snel beslissingen genomen. En soms duurt het ook weer heel wat langer. Sara: En mogen ze dan soms beslissen over leefloon of moet dat sowieso naar de Raad? Deelnemer 2: Neen, dat kan in een aantal gevallen … Deelnemer 4: Daar waar er geen discussie over is, als de voorwaarden vervuld zijn, dan beslist de hoofdmaatschappelijk werker. In dossiers waar alles duidelijk is en geen … Deelnemer 6: Niet betwistbaar. Deelnemer 4: Niet betwistbaar, nee. Kimberly: En zijn er op dat vlak dan verschillen tussen de verschillende centra die jullie, allez wijkcentra of sociale centra die jullie hebben? Zijn er op dat vlak dan verschillen? Dat je bijvoorbeeld merkt dat, allez, ik zeg nu maar iets, dat cliënten dan denken dat in dat centrum moet ik naar daar gaan, want daar ga je gemakkelijker… Deelnemer 1: Gaan shoppen. Sara & Kimberly: Ja. Deelnemer 2: Er zijn natuurlijk wel… Deelnemer 6: Die kunnen moeilijker shoppen natuurlijk, want die hebben wel hun adres, dus ze moeten al gaan verhuizen om echt te gaan shoppen en heel de tijd verhuizen doen ze ook wel niet. Ik denk dat we wel kunnen vaststellen dat er wel verschillen zijn in de sociale centra, zoals dat er ook verschillen zijn tussen de maatschappelijk werkers – je kan dat niet uitsluiten. Maar we hebben wel een aantal richtlijnen, een aantal regels die door iedereen moeten gevolgd worden. Maar verschillen heb je altijd hè. Dat is zoals in het onderwijs ook hè: iedereen geeft hetzelfde pakket, maar de ene kan het beter dan de andere hè. Je hebt altijd verschillen. Sara: En als jullie tewerkstelling doen via artikel 60, doe je dat dan vooral in eigen diensten of vzw’s of doe je dat in de private sector meer? Deelnemer 5: Zowel eigen diensten als vzw’s als openbare diensten als privé. Sara: Maar, zijn er dan meer in privé? Omdat… Deelnemer 5: Privé is sowieso het minste. Sara: Ah ja. Omdat er ook een bedenking kwam van: als ze misschien meer in private bedrijven doen, dan is de begeleiding misschien minder goed. Kimberly: Of vallen ze sneller terug, omdat de verwachtingen in de private sector misschien hoger zijn. Sara: En minder kansen. Als je bijvoorbeeld een keer te laat bent, dat er misschien in geen private bedrijven, dat ze dat sneller eens een keer door de vingers gaan zien dan in private bedrijven. Allez, dat was een bedenking in Genk. Dat ze zeiden van: misschien dat zij meer in private tewerkstellen. Deelnemer 5: Als we al naar privé toeleiden, zijn dat meestal inderdaad sterkere kandidaten als dat we toeleiden naar eigen instellingen of naar vzw’s. Die leggen de lat iets hoger, maar die moeten er ook meer voor betalen. Vzw’s kunnen dikwijls van allerlei subsidies, op verschillende subsidies beroep doen, moeten die niks betalen of maar een beperkt deel. Terwijl de privéwerkgevers die betalen 100% het verschil tussen de brutoloonkost en de subsidie, dus dat is nog wel wat. En uiteraard verwachten die er ook wel iets voor terug. In die zin kan ik mij ook wel voorstellen dat die ook strenger zijn en na twee keer te laat komen toch al wel zeggen van: ja, dat moet nu toch ook wel eens geen derde keer meer gebeuren ook niet. Deelnemer 2: Maar dat wil ook niet zeggen dat die andere tewerkstellingen zo vrijblijvend zijn. Deelnemer 5: Nee, maar we hebben wel een aantal werkgevers waarvan dat je weet van, zo van die kwikkel-kwakkel klanten, die kunnen we… bij die vzw kunnen we wel eens proberen. Terwijl dat je weet dat je daar bij een ander niet moet mee aankloppen. Kimberly: Ja, want dat zou dan ook misschien een invloed kunnen hebben, denk ik, als ze dan sneller terugvallen op een leefloon.
158
Deelnemer 5: Maar ik denk, op 1.450 artikel 60’ers, werken er 25 in privébedrijven, dus ik denk dat dat verwaarloosbaar is. Deelnemer 6: Worden de meeste tewerkstellingen voleindigd ook? Ik denk het wel hè. Deelnemer 5: De meeste worden voleindigd. Ik denk dat er 89% is van artikel 60’ers die hun traject volledig uitdoen. En qua doorstroomcijfers, hebben we dit jaar 43,1% positieve doorstroom. Positieve doorstroom beschouwen wij ofwel werk ofwel echt een doorgedreven beroepsopleiding, met realistische kansen op werk nadien. Dat is een momentopname van nu, mensen die in december uitgestroomd zijn, hebben uiteraard nog geen job vaak. Anderzijds tellen we nu mensen mee die dan misschien binnen vijf maanden hun werk kwijt zijn, maar in ieder geval – gelijk dat we nu bekeken hebben van al diegene die uitgestroomd zijn vorig jaar, was er 43,1% positief doorgestroomd en nog heel veel bemiddeling bij VDAB. Want we werken nauw samen met VDAB, een twee maanden voor het einde van hun … allez, drie maand voor het einde van hun artikel 60, krijgen die bij ons nog sollicitatietraining en dan twee maand voor dat ze stoppen, is er een overdracht naar de VDAB, waarbij wij ook al meegeven wat we weten van sterktes en zwaktes van die klanten en VDAB pikt die dan ook onmiddellijk op. Sara: En wat gebeurt er dan met de mensen die negatief… ? Allez, je zegt de positieve doorstroming, maar wat is dan die andere 60% ? Zijn dat dan mensen die terugvallen of? Deelnemer 5: Die nog in bemiddeling zijn, of er zit ook nog 14% waarvan we het niet weten, die zijn allicht gewoon uitkeringsgerechtigd, maar zijn verhuisd of weet ik wat en die zijn dikwijls moeilijker te achterhalen, van waar zijn die nu terecht gekomen? Deelnemer 6: Na hun traject artikel 60 zijn die mensen gerechtigd op stempelvergoeding. En krijgen ze dus geen leefloon meer. Kimberly: Hoe lang duurt dat eigenlijk zo een… ? Want blijkbaar is dat dan een beperkte duur of zo… Deelnemer 4: Dat is afhankelijk van de leeftijd, het aantal dagen dat je nodig hebt om een recht op werkloosheidsuitkering op te bouwen. Deelnemer 2: In het kader van hun sociale zekerheid. Deelnemer 5: 1 jaar of 2 jaar hè. Allez, in grote lijnen. Sara: En zijn er nog zaken die jullie nu… Kimberly: Aan denken? Sara: Wat het verschil betreft. Of waarom Genk volgens jullie dan zo constant evolueert of… ? Deelnemer 1: Zij hebben misschien een vrij stabiele bevolking, weinig uitstroom in de stad Genk? Ik weet het niet. Deelnemer 2: Het is wel een opvallend laag percentage. Deelnemer 4: Ik vind dat ook. Bij Genk verbaast mij dat ook. Stabiel en laag. Deelnemer 1: Ja ja, maar die zijn ook maar klein hè. Deelnemer 4: Ja, dat is geen grootstad, daar zit al een verschil. Deelnemer 6: De sociale controle is daar denk ik iets groter dan bij ons. Deelnemer 2: Het gaat gewoon om een stad van bijna, allez 60 à 70.000 inwoners. Sara: Wat bedoel je dan met sociale controle? Dat ze minder snel op het OCMW terugvallen dan of? Of niet durven? Deelnemer 1: Nee, dat de grootstad anoniemer is. Sara: Dus dat ze sneller naar het OCMW durven komen dan? Deelnemer 1: Nee, als er … Deelnemer 6: Andere inkomsten zijn, een samenwoonst die niet wordt aangegeven, … dat soort dingen die net iets meer mogelijk zijn… Deelnemer 2: Of mogelijk ook mensen die uit kleinere gemeenten komen, dat die specifiek naar de stad vluchten wanneer ze met een probleem zitten. Deelnemer 1: Zich schaamt… Deelnemer 2: Je hebt in de stad ook een aantal gebouwen die opgedeeld zijn in slechte huisvesting, waar de grootstad allerlei acties rond voert. Wat je niet zoveel hebt op het platteland of in kleinere gemeentes, waar je meer residentiële woningen hebt. Dus mensen die een financieel probleem hebben, vluchten vaak al eens naar de stad. Een groot deel van onze klanten, ja, die is niet in Antwerpen geboren hè. Ook van de Belgen of zo, dat is gewoon zo. 159
De rest: Ja. Deelnemer 1: Zeg, maar Genk is toch wel een heel klein stadje hè. Met welke stad kun je dat vergelijken qua grootte? Mechelen? Deelnemer 2: Deurne of Mortsel of… Deurne is ook rond de 70… Deelnemer 1: Welk? De rest: Deurne. Deelnemer 1: Deurne? Deelnemer 2: Deurne is ook bijna 70 ja. Deelnemer 3: Dat is nu toch wel heel weinig, 330. Deelnemer 4: Ja, dat is weinig. Deelnemer 3: Ofwel moeten die heel veel equivalent leefloners hebben hè. Deelnemer 4: Maar inderdaad. Als ik zo denk aan het feit dat we zo’n toename hebben gezien van onder andere erkende vluchtelingen… ik weet niet of dat dat in Genk ook een … of dat je daar ook zo een evolutie ziet. Ik vermoed dat je dat veeleer in een grootstad hebt. Misschien in Gent ook wel. Deelnemer 2: Ja, maar … In Genk zullen door de mijnen en heel die historie ook heel wat mensen zitten met Italiaanse roots, maar in een stad als Antwerpen, zitten eigenlijk alle nationaliteiten, met een vrij grote groep die aanwezig zijn. En als iemand in België aankomt, dan zoekt men die mensen op waar dat men duidelijk mee kan communiceren en die hem de weg kunnen wijzen en zo verder. In die zin, dat er meer hulpbehoevenden gaan aankloppen in de steden hè. Kimberly: Ja, want in Genk zeiden ze ook dat zij eigenlijk ook wel een diverse populatie hebben qua aantal nationaliteiten, maar dat dat niet zozeer eerste generaties zijn, maar oudere waardoor dat die dan… Deelnemer 4: De Italianen die dan inderdaad… Turken ook. De rest: Uhu. Sara: En ze zeiden ook dat hun activeringsbeleid eigenlijk van voor die cijfers begonnen is, na de sluiting van de mijnen. Dat zij dan eigenlijk al echt begonnen zijn met het activeringsbeleid, omdat het anders niet ging haalbaar zijn. En dat Gent en Antwerpen daar nu dan aan bezig zijn. (gelach) Deelnemer 2: Ja, die Limburgers, onderschat ze niet hè. Sara: Allez, niet dat jullie dat nog nooit gedaan hebben, maar… Deelnemer 6: Dat is een klein sociaal centrum ook hè, 343… Deelnemer 1: Ja, dat is eigenlijk appelen met peren vergelijken of druifjes met pompoenen bijvoorbeeld. Deelnemer 4: Maar ik denk, het aantal … (gelach) Deelnemer 4: Het aantal nieuwkomers in een stad, denk ik dat zeker verschil maakt. Deelnemer 1: Ja, dat is ook wel belangrijk als context. Deelnemer 6: Hoeveel maatschappelijk werkers heeft Genk? Kimberly: Oei, hoeveel maatschappelijk werkers heeft Genk? Geen idee. Sara: Nee, want ze hebben een andere structuur. Kimberly: Ik weet wel dat ze op twee locaties zitten. Sara: Ja, twee locaties. Deelnemer 1: Op twee locaties. Deelnemer 4: Zoals in Deurne hè. Deelnemer 1: Deurne, ja. Het is zoals Deelnemer 2 zegt. Sara: Maar zij gaan nu weer naar een meer gecentraliseerde werking, omdat … Deelnemer 1: Omdat ze zo klein zijn of? (gelach) Kimberly: Ik ben het eigenlijk al een beetje vergeten waarom. Sara: Ja. Deelnemer 1: Amai! Wij doen juist het omgekeerde. Dat is raar. 160
Sara: Ja. Deelnemer 2: Want Genk is qua oppervlakte bijna zo groot denk ik als Antwerpen hè. Die hebben toch ook verschillende… Gelijk vroeger Waterschijn, Winterslag, Zwartberg,… Deelnemer 1: Maar jij kent dat. Jij bent van daar afkomstig zeker, Deelnemer 2? Deelnemer 2: Van dezelfde provincie, maar niet uit die buurt. Qua oppervlakte is dat toch wel een vrij groot gebied. Sara: Maar ik dacht dat ze zeiden dat ze niet echt een meerwaarde hadden van dat gedecentraliseerd werken. Deelnemer 2: Ja, dat is ook natuurlijk moeilijk als je 300 leefloongerechtigden hebt en je moet dat over zo’n groot gebied voor telkens 20 of 30 mensen… Dan kan je daar moeilijk infrastructuur rond gaan ontwikkelen hè. Wat wij natuurlijk wel moeten doen met die grote groep. Deelnemer 1: Dat is raar. Dat gaat helemaal in tegen ons beleid: meer wijkgericht werken, dichter bij de klant. De rest: Ja. Deelnemer 1: En misschien hebben wij daarom ook meer… Deelnemer 6: We zijn aanspreekbaarder. Maar als je de drempel lager zet, moet je ook meer preventief werken. Als dan inderdaad mensen naar ons komen met hun informatieve vragen, als mensen naar ons komen vóór dat ze hulp nodig hebben, kan je wel de nodige doorverwijzing doen en dan doe je toch ook een stukje preventief – preventiewerking. Deelnemer 1: Ja, dat is waar. Kimberly: Hoe komt het volgens jullie dat in 2001… in alledrie de steden is er wel een laagtepunt… Deelnemer 1: 2001, wat is er dan gebeurd? Deelnemer 4: Economische conjunctuur hè of zo, ik weet het niet. Deelnemer 2: Toen was er ook een grote economische crisis, in combinatie met die aanslagen op de Twin… Deelnemer 6: Dat was vlak.. dat was tijdens de laatste aanslagen, 2001. Deelnemer 4: Dat was voor de… Deelnemer 1: De Golf… Deelnemer 6: 2001 ja. Deelnemer 1: 2001 was dat! 11 september 2001. Deelnemer 2: En toen hebben we ook een financiële crisis gehad, de stijging van de werkloosheid net na de internetcrisis en de al dotcomcrisissen (?). In principe … Deelnemer 4: Maar het is bij alledrie dat … Dat heeft niets met bestaansminimum, leefloon … Deelnemer 3: Nee, ik vond daarjuist 2002… Deelnemer 6: De euro is wel ingevoerd in 2001 hè. Deelnemer 1: Welk? Deelnemer 6: De euro is ingevoerd in 2001. Januari 2001. Deelnemer 1: Dat zou wel eens kunnen, dat dat een impact heeft gehad. Deelnemer 3: Ik vind het alleen raar dat 2002 dat je daar… allez ja, tegen ’99 een beetje een stijging hebt, want dan is het leefloon eigenlijk in voege getreden, waardoor dat de doelgroep wat verruimd is, want dan zijn diegene ingeschreven in het bevolkingsregister ook… Deelnemer 1: Bij ons is Monica toen voorzitster geworden, dus… Deelnemer 6: In 2001 ja? Kimberly: Maar het is wel in alle drie… Deelnemer 4: Het kan in ieder OCMW… Deelnemer 1: Het kan bij alle drie verschillende oorzaken hebben hè. Deelnemer 2: Was er geen wijziging aan de leefloon…? Deelnemer 4 & Deelnemer 3: Nee, dat is 2002. Deelnemer 4: In 2002 is het bestaansminimum leefloon geworden. En dat is een crisisjaar, denk ik. Deelnemer 1: Geen idee. Deelnemer 6: Maar als het bestaansminimum toen leefloon is geworden, waren er wel meer gerechtigden hè. Ja, het bevolkingsregister,… 161
Deelnemer 3: Awel, het bevolkingsregister. Daarom dat ik vind dat 2002, ja, zie je een lichte stijging, terwijl ik had gedacht dat dat groter ging zijn. Kan dat? Van 8.400 naar 9.200… Sara: Als je vergelijkt met 2000 en dan 2002 is er wel een redelijke stijging, maar niet met 2001 en 2002. Kimberly: Ja, want jullie stijgen eigenlijk nog sterk tot in 2003, dat was eigenlijk het hoogtepunt en dan gaan jullie plots naar beneden. Deelnemer 2: Ja, dan zijn we ook meer bewuster met een activeringsbeleid begonnen in die periode. Deelnemer 1: 2003? Sara: Monica. Deelnemer 4: Maar de daling in 2001… Deelnemer 1: Misschien denken we nog aan iets… Kimberly: Ja, dat viel ons echt op. Deelnemer 6: Ja, geen idee. Met 2000 gedaald, dat is wel echt veel hè. Deelnemer 1: En kloppen die cijfers? Sara: Ja, het komt van de POD. Deelnemer 1: Ja, het kan niet anders dan kloppen hè. Deelnemer 6: Maar het was ervoor ook al gedaald hè. Al van in ’99 was dat ook al een stuk gedaald. Deelnemer 1: Ja ja. Misschien is er dan een plotse stijging van… Dat kan niet hè. Deelnemer 2: Bij Gent zijn ze blijven stijgen hè. Deelnemer 1: Ja, in Gent zijn ze blijven stijgen en nu nog altijd. Deelnemer 2: Sinds 2001. Deelnemer 3: Ik denk dan ook aan het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, IGO, dat is in 2003. Deelnemer 1: Maar jij weet dat allemaal vanbuiten, (Deelnemer 3), wanneer dat dat allemaal in voege is getreden. Deelnemer 4: Zo zijn er wel een aantal mensen buiten… Deelnemer 6: Want die hadden dan ook geen recht meer op leefloon en aanvullende steun, maar ik denk niet dat dat veel impact… Deelnemer 4: En is er nog iets anders gebeurd dan federale maatregelen? Deelnemer 3: Dat is een inkomensgarantie hè, dan is terug de leeftijd naar 60 gegaan en dan zo… Terwijl daarvoor gewaarborgd inkomen, nee? Daar iets rond… Maar dat is later. Deelnemer 6: Het was al van in ’99, naar 2000, naar 2001… Dus dat is een tendens van daarvoor al hè. Deelnemer 1: Ja ja, een dalende tendens. Zeg, maar dan moet er iets gebeurd zijn in ’99? Kimberly: Wel, Genk dacht dat het misschien te maken had met een periode dat er toen een economische bloei was en dat er dus hoogconjunctuur was, waardoor dat er … Sara: Minder leefloners… Kimberly: En misschien meer mensen aan het werk waren ook. Deelnemer 1: In ’99? Deelnemer 3: Tewerkstellingsmaatregelen? Deelnemer 6: Wachtuitkering die verruimd is, want vroeger hadden een aantal mensen geen recht op wachtuitkering en op een gegeven moment wel. Door akkoorden tussen verschillende landen. Dat is nog vroeger denk ik. Deelnemer 3: Dat is van vóór mijn tijd. Haha. Neen, ik weet het niet. De tewerkstellingsmaatregelen? Deelnemer 4: Dat is later denk ik. Deelnemer 5: Dat is in 2001 begonnen. Deelnemer 3: In tweeduizend en…? De rest: Eén. Deelnemer 6: Ja, maar dan stijgt het terug. 162
Deelnemer 4: Ik heb zelf de oefening voor Antwerpen nog niet gedaan, maar ik weet dat in Mechelen… Ik heb er eens de oefening gedaan om de evolutie van de werkloosheid naast de evolutie van leefloon en equivalent leefloon te zetten, en dan zagen ze dat leefloon wel de evolutie van de werkloosheidscijfers volgt. Equivalent leefloon niet, omdat dat te maken heeft met een aantal federale maatregelen eigenlijk. Dus misschien als je de evolutie van de werkloosheid ernaast zet, dat je dat dan misschien in dezelfde grootte ziet hè. Het is denk ik interessant om de oefening te doen. Kimberly: Jullie zeggen van: ja, wij dalen, allez, dat Antwerpen daalt omdat jullie dan zo streng beginnen activeren zijn. Maar hoe komt het dan volgens jullie dat Gent alleen maar is blijven stijgen? Sara: Is dat activeringsbeleid daar dan minder goed/streng? Deelnemer 1: Neen, dat zeggen wij niet. Sara: Neen, maar… Deelnemer 1: Ik denk dat dat gewoon is omdat zij – zoals we dat in het begin aangaven – in eerste instantie naar behoeftigheid kijken bij aanvragen. Deelnemer 3: De instroom van de klanten. Deelnemer 1: En wij al behoeftigheid en werkbereidheid. En dat Gent pas na het toekennen, werk maakt van die werkbereidheid en die activering. Ik denk dat dat een belangrijke factor is. Deelnemer 4: Ik denk dat die inzetten op… Deelnemer 5: Dat die inderdaad kiezen voor langere trajecten. De duurzaamheid… Deelnemer 4: Het inzetten op artikel 60 is ook waarschijnlijk later begonnen, denk ik hè. Deelnemer 5: Welk? Deelnemer 4: Het fors inzetten op artikel 60 is in Gent ook later begonnen. Deelnemer 5: Neen, Gent was vóór ons bezig. En wij zijn gevolgd. In 2001 een versnelling hoger geschakeld. Op een gegeven moment hebben we evenveel artikel 60’ers gehad als Gent dus… Maar dat is in eind jaren ’90 hè. Deelnemer 4: Maar de laatste jaren heb ik de indruk dat wij veel meer mensen sociaal tewerkstellen dan zij. Deelnemer 5: Ja, Gent is op dezelfde lijn blijven zitten, terwijl dat wij zijn beginnen stijgen. Deelnemer 1: En ik denk ook dat het aantal weigeringen, procentueel, dat dat ook wel belangrijke informatie zal zijn voor jullie. Sara: Maar kunnen ze dat dan ook geven? Deelnemer 1: Ja, dat denk ik wel. Deelnemer 6: Misschien heeft het wel een aanzuigings- of ontradingseffect, afhankelijk van de beslissingen die al genomen zijn. Deelnemer 4: Misschien moet je eens zien naar de Bulgaren… Deelnemer 6: De mensen die hier komen aanmelden weten bijvoorbeeld wel dat ze hier minder kans maken om een toekenning te krijgen, terwijl in Gent misschien sneller en dat mensen zich dus gaan vestigen op de plekken waar ze het meeste kans maken. Deelnemer 1: En waar vooral veel mensen van hun groep zitten. Deelnemer 2: De weg van de minste weerstand. Deelnemer 1: Ja, de weg van de minste weerstand. Deelnemer 4: Ja, dat is zo, zeker… Deelnemer 6: Ja, ik weet niet of dat een heel erge rol speelt, maar het zal toch wel zeker een invloed hebben denk ik. Deelnemer 1: Zeker, ja. De rest: Ja. Deelnemer 4: Ja, sowieso denk ik dat dat meespeelt en eens dat je dan een groep Bulgaren hebt, dat denk ik andere Bulgaren ook meer naar waar er al bekenden of familie al aanwezig is. Deelnemer 1: Gemeenschappen. Sara: Ja, en inderdaad ook, als ze weten dat ze daar misschien sneller … De rest: Uhu. Sara: Allez, dan moeten we de instroom misschien ook bekijken. 163
Deelnemer 1: Maar is Gent ook al niet naar een aantal steden geweest in het buitenland, om te zeggen van… Of was dat de minister? Of was dat echt… Was de burgemeester van Gent al niet naar bepaalde streken geweest? In Roemenië? Deelnemer 4: Ergens in voormalig Joegoslavië? Deelnemer 2: Neen, dat is Wathelet hè. Deelnemer 6: Voor de Roma’s? Deelnemer 4: Ja, de Roma’s. Deelnemer 2: Dat is Wattelet Junior hè. Deelnemer 1: Ik dacht dat Gent zelf ook al… Deelnemer 4: Ja, ik stel mij toch ook voor dat Gent ook iets gedaan heeft. Deelnemer 2: Wel bij de Europese Commissie het probleem aangekaart, in ieder geval ja, dat met een duidelijk standpunt van de gemeenteraad als zowel de OCMW-raad ja. Kimberly: Maar het is ook op tv geweest nu, in Panorama, over die Bulgaren. Deelnemer 2: In Panorama ja, zondag. Kimberly: Waarbij dat ze dan ook naar Bulgarije geweest zijn… Deelnemer 2: Ik heb het zelf niet gezien, maar ik weet wel … Deelnemer 4: Vanuit het OCMW? Deelnemer 5: Naar Kosovo zijn ze ook al eens geweest in ieder geval. Deelnemer 2: Ja, dat is de federale overheid die in het kader van de stijging van de asielaanvragen uit die regio. Deelnemer 5: Met Leterme een paar jaar terug, zo ergens ontradingen… Deelnemer 1: Dan heeft het niet veel geholpen. Deelnemer 5: Ik weet het niet juist wat het was. Deelnemer 2: Ja, dat blijft stijgen uit die regio, ja. Kimberly: Ik denk dat de journalisten hadden gesproken met de minister of zo die bevoegd was voor hun inwoners die in het buitenland zaten en die zei van “ja, ik verwacht dat er eigenlijk nu geen uitstroom meer zal zijn vanuit ons land, want het begint te beteren met ons land en ze gaan niet meer naar…”. Ja, ik weet dat niet of dat dat zo is, maar het zag er wel niet zo uit eigenlijk. Maar goed ja… Allez, want ze toonden dan dat ze een heel appartementsblok/wijk hadden afgesmeten, omdat dat eigenlijk hygiënisch en zo niet meer in orde was, maar dan had ik zoiets van ja… De burgemeester zei “het probleem is opgelost”, maar ik had zo iets van “ja, waar moeten dan al die mensen naar toe?”. Deelnemer 1: En die mensen zaten ook in die weide daar recht tegenover in tenten of zoiets. Ja ja ja ja. Sara: Het probleem was opgelost! Deelnemer 1: Verschrikkelijk hè! Het probleem is opgelost! Ze zaten in tenten! Kimberly: Hij zei dan van “ja, we moesten wel, want ze begonnen dan zelf stukje bij beetje het gebouw af te breken”… Deelnemer 1: Van het balkon hè? Het ijzer hè dat ze verkochten. Ah ja! Juist! En dan stonden de mensen helemaal… Ja! Verschrikkelijk! Kimberly: Ja, dan dacht ik van “Ah! Daarom komen ze dus allemaal naar hier!”. Deelnemer 1: Verschrikkelijk. Hoe zou je zelf zijn? Ja, ik zou ook mijn balkon afbreken ze, als dat nog iets opbrengt om mijn kinderen eten te geven! Dat zal wel zijn! En van de buurman zou ik dan straks ook… (gelach) Deelnemer 1: Alle beetjes helpen! Deelnemer 2: Ja, hier krijgen we toch ook af en toe eens een boze eigenaar aan de telefoon dat inderdaad de badkamer verdwenen is en… (gelach) Deelnemer 2: Wij hadden hun huurwaarborg betaald. (gelach) Deelnemer 1: Verschrikkelijk is dat hè, zo’n … 164
Kimberly: Ik heb het niet gans gezien, maar bij dat was ik wel aandachtig aan het kijken en ik dacht van “amai!”. Deelnemer 1: Maar ik heb het niet gezien, maar ik heb er wel een reportage van gelezen. Verschrikkelijk. Sara: Ja, de topics die we hadden opgeschreven, zijn aangehaald. Dus ik weet niet of dat jullie… Deelnemer 1: Als jullie nog vragen moesten hebben, of wij denken nog aan iets, kunnen wij altijd via Deelnemer 4… Kunnen we haar als kanaal gebruiken hè. Sara & Kimberly: Uhu. Deelnemer 4: Ik zal jullie nog een paar cijfers bezorgen dan hè, bijvoorbeeld de aanmeldingen, de weigeringen – maar ik zal al opvragen of ik daar het onderscheid leefloon/equivalent leefloon kan krijgen – , de beslissingen die door hoofdmaatschappelijk werkers genomen worden bij nieuwe dossiers, … Deelnemer 6: De categorieën is ook interessant: het aantal alleenstaanden, het aantal gezinnen,… Sara: Dat hebben we ook gekregen nu deze week van de POD. Want zij hadden hun site vernieuwd en al die cijfers waren weg. Deelnemer 1: Oei! Deelnemer 2: Ja, dat is al een tijdje zo. Deelnemer 3: Ja, de site is niet meer… Sara: Het is moeilijk om iets te vinden nu. Deelnemer 1: En wanneer wordt dat weer hersteld? Kimberly: Ze zijn bezig. Sara: Er staan al enkele dingen op, maar we hebben dan gemaild en dan deze week hebben ze alles nu doorgemaild. Maar ik heb het nog niet kunnen bekijken, want het was maar gisteren toegekomen. Deelnemer 1: Zeg, heb je nog veel werk aan jullie thesis? 26 mei is niet meer lang hè. (gelach) Deelnemer 1: Ben je al beginnen schrijven? Sara: Ja ja ja, ons theoretisch deel is zo goed als af. Het is nu gewoon de verwerking van dat hier. Deelnemer 4: Dat is toch ook wel nog wat werk hè. Sara & Kimberly: Ja. Deelnemer 1: Jullie werken samen hè? Sara: Ja ja ja. Maar we hebben nu al… Je moet dat helemaal uittypen… Deelnemer 4 & Deelnemer 1: Ja ja. Sara: Maar dat van Genk is al getypt en we hebben al dingen aangeduid van dat is hier… Maar we gaan nog eens moeten vragen hoe dat we dat juist moeten doen. Deelnemer 1: Aan wie? Sara: Aan onze begeleider. Deelnemer 1: Ah, jullie promotor! Kimberly: Ja, awel ja, het is zo opgesplitst: we hebben zo officieel een professor als promotor, maar dan is er één van haar assistenten die dan de begeleiding op zich neemt. Maar u had daarjuist zo gezegd van de categorieën kan ook een invloed hebben en zou je dat nog eens kunnen verduidelijken? Deelnemer 6: Ik denk dat, als je meer gezinnen in de steun hebt, dan heb je twee mensen om te activeren eigenlijk of waar je ook iets mee kan doen. En dat zou ook wel wat kunnen bepalend zijn voor de cijfers denk ik. Tegenover als je heel veel alleenstaanden hebt… Deelnemer 4: Tegenover alleenstaanden met kinderen… Deelnemer 6: Ik denk dat dat ook wel een rol kan spelen. Deelnemer 1: Ja. Deelnemer 4: Dat is juist. Kimberly: Als je hier bijvoorbeeld, ik zeg nu maar iets… Hypothetisch gezien: stel dat je hier nu in Antwerpen meer gezinnen hebt, dan heb je eigenlijk sowieso logisch gezien dan meer personen dan… Allez, dan als er meer alleenstaanden een leefloon krijgen… 165
Deelnemer 1: Ah ja, alleenstaanden met kinderen bedoel je. Deelnemer 6: Dan krijg je soms twee personen met één leefloon. Deelnemer 1: Alleenstaande vrouw met vijf kinderen… Sara: Is moeilijker te activeren… Deelnemer 4: Dat is al moeilijker. Of bijvoorbeeld een alleenstaande of inderdaad een gezin met twee… Deelnemer 6: Alleenstaanden met kinderen of gezinnen met kinderen, met of zonder kinderen. Dat zal ook wel een rol spelen. Deelnemer 1: Ja dat zal zeker ook wel een rol spelen, die verdeling daarvan. Deelnemer 6: Misschien is dat ook wel een verschil in Gent en in Antwerpen. Deelnemer 5: Ja, dat is waar. De rest: Uhu. Kimberly: Dan denk ik dat we kunnen afronden. Deelnemer 1: Oké, moest er nog iets zijn, dan weet je ons te vinden hè. En we zouden toch graag op het einde de thesis zien. En het resultaat. Deelnemer 6: Ja, het resultaat. Deelnemer 1: Ik ben toch ook wel zeer benieuwd. Sara: Wij ook. (gelach) Deelnemer 6: En naar wat Gent zal zeggen. Deelnemer 5: Iedereen denk ik. Deelnemer 6: Ik denk dat Gent ook wel zal zeggen dat het bij hen toch ook wel een duurzamer activeringstraject is. Deelnemer 1: Bij Gent? Sara: Ja, want zij hadden dat eigenlijk ook al gezegd. Deelnemer 5: Sneller activeren en snellere doorstroomcijfers… Deelnemer 6: Trager activeren, maar duurzamer, ik denk dat dat… Deelnemer 5: De doorstroomcijfers van artikel 60 geven dat niet weer hè. Zij hebben geen betere doorstroomcijfers dan wij. Deelnemer 1: Het is zeker niet dat wij hen willen de loef afsteken of denken dat wij de beste zijn. Sara: Dat is ook wat dat het OCMW van Genk zei, dat zij duurzamer werken en dat hij verwacht dat de cijfers van nu gaan dalen. Deelnemer 1: Ja, die komen allemaal naar Antwerpen. Kimberly: Dat die duurzaamheid nu pas zal zichtbaar zijn in de cijfers van Gent. Deelnemer 1: Maar ik denk eigenlijk dat wij niet echt zo kunnen vergelijken tussen verschillende steden, want dat ze gewoon in een verschillende context zitten en dat elk inzet op de zaken die op dat moment zich aanbieden hè. Opportuniteiten… Deelnemer 2: Maar ik vind het wel goed dat vergelijken van cijfers… Ik denk dat we nog heel veel kunnen leren van elkaar. Deelnemer 1: Ja, vergelijkingen mogen best, maar niet van “wij zijn beter in dit of beter in dat”. Deelnemer 6: Dat zijn verschillende keuzes die gemaakt worden. Ze moeten bij ons een opleiding volgen voor een jaar en voor de rest moet het gemotiveerd worden. Terwijl dat zij ervan uitgaan dat iemand een opleidingstraject kan volgen van drie of vier jaar, dat zijn dan wel verschillende cijfers. Deelnemer 4: Ik denk dat wij inderdaad meer voor korte trajecten kiezen. En Gent voor langere trajecten. Deelnemer 1: Maar uiteindelijk is het resultaat dat telt hè, zoals (Deelnemer 5) zegt. (Deelnemer 5) heeft dat gezegd dat de uitstroomcijfers gelijklopend zijn, het is vooral dat dat telt hè. Deelnemer 6: Dan is het resultaat wel hetzelfde, dus… Deelnemer 1: Ja, maar als het is om van elkaar te leren, zeker. Sara: Maar ja, zij stellen zich grote vragen waarom zij zo hoog… Deelnemer 4: Ja ja. 166
Deelnemer 1: Gent? Sara: Ja. Kimberly: Ja, het gaat hem ook over dat stijgen, maar het is eigenlijk gewoon… zij zitten boven iedereen hè. Allez, Antwerpen en Gent zijn de hoogste, maar Gent steekt daar dan nog eens bovenuit. Deelnemer 6: Zij zijn niet voor niks vragende partij natuurlijk om een onderzoek te doen. Sara & Kimberly: Ja. Deelnemer 1: Ja, het is dat hè. Sara: Want zij krijgen er ook steeds meer vragen over, zeggen ze. Deelnemer 4: Ook vanuit de politiek hè. Deelnemer 1: Ja, en terecht hè. Door de politiek moet die vraag gesteld worden hè. Kimberly: Het is ook al het tweede jaar op rij dat er daar onderzoek naar wordt gevoerd. Sara: Ja, vorig jaar… Deelnemer 1: Ja, dat de bevolking van Gent armer zou zijn of… Deelnemer 4: Vorig jaar ook? Sara: Ja, maar vorig jaar hebben ze dan een andere richting ingeslaan… Kimberly: Vooral naar activering hebben zij gekeken. Hoe dat hoofdmaatschappelijk werkers en maatschappelijk werkers activering percipiëren. Deelnemer 1: Oké. Zeg, en jullie diploma, op wat geeft dat… Wat zijn jullie professionele perspectieven dan? Bijvoorbeeld… (nog wat verder praten over onze opleiding)
167
FOCUSGROEP PRAKTIJKWERKERS ANTWERPEN Sara: Ja OK. Dus eerst en vooral bedankt dat jullie hier zijn, dat jullie tijd willen vrijmaken om deel te nemen... Ik ben dus Sara Van Exem en dat is Kimberly Detollenaere, wij zijn twee studenten van de Universiteit van Gent die de opleiding Master in het Sociaal Werk volgen en voor onze masterproef hebben we ervoor gekozen om in te gaan op een vraag van het OCMW van Gent, hoe dat het komt dat zij er torenhoog bovenuit steken qua aantal leefloners. Het is dus de bedoeling dat we een verkennend onderzoek gaan doen zodat volgend jaar dan andere studenten kunnen ingaan op factoren die wij aangehaald hebben. Het is dus de bedoeling dat wij brainstormen over wat de mogelijke oorzaken zijn en niet zeggen van dat is nu de oorzaak. Dat is dan voor volgende jaren, dat ze een factor eruit kiezen en daar dan verder onderzoek dieper op ingaan. Omdat te onderzoeken hebben we ervoor gekozen om focusgroepen op te richten en die opgesplitst in praktijkmedewerkers en beleidsmedewerkers omdat die misschien een andere visie kunnen hebben, dus daar kan misschien iets anders uitkomen. We hebben gekozen voor Genk, Gent en Antwerpen omdat... niet op basis van de grootte van steden maar op basis van tendensen. We hebben een stijgende, een dalende en een relatief stabiele trend gekozen. Ja je ziet dat hier dat Gent altijd maar stijgt de laatste jaren, dat Antwerpen daalt en dat Genk stabiel blijft. Maar vooraleer dat we daarover beginnen zou ik graag hebben dat iedereen gewoon eens zegt wie dat hij is, welke functie dat je uitvoert in het OCMW en hoeveel ervaring dat jullie hebben, gewoon om een zicht te krijgen op wie dat hier eigenlijk zit. ...Stilte... Sara: Als dat goed is? Deelnemer 1: Zal ik beginnen? Ja? OK. Ik ben (deelnemer 1), ik werk in tussentijd een dertig jaar aan het OCMW en een tiental jaar ben ik wijkwerker geweest, elf jaar om juist te zijn en negentien jaar ben ik inmiddels hoofdmaatschappelijk werker in (X), sociaal centrum (X). Deelnemer 2: Ik ben (deelnemer 2), ik werk 22 jaar aan het OCMW van Antwerpen, waarvan 18 jaar in de ziekenhuizen, dus vooral met dringende medische hulp te maken gehad en nu sinds drie jaar in het sociaal centrum (X) dat is (X). Deelnemer 3: Ik ben (deelnemer 3), ik werk ongeveer 15 jaar voor OCMW Antwerpen, ik heb wijkwerk gedaan tot ergens in 2004, dan nog een jaar jobcoach en dan sinds 2006 hoofdmaatschappelijk werker op Sociaal centrum (X). Deelnemer 4: (Was er toen nog niet) Deelnemer 5: Ik ben (deelnemer 5), ik werk ook een dertig jaar bij het OCMW van Antwerpen, waarvan tien jaar echt als basis maatschappelijk werker en bijna twintig jaar als hoofdmaatschappelijk werker. Sinds een tweetal jaren zit ik op (X) ook als hoofd. Sara: OK. Deelnemer 6: Ik ben (deelnemer 6), ik ben aan mijn 31ste jaargang bezig en ik heb elf jaar in de wijk gestaan en een zeven jaar bezig geweest met projectwerk rond activering en sinds '91 ben ik hoofdmaatschappelijk werker op dit moment (X). Deelnemer 7: Ik ben (deelnemer 7), ik ben maatschappelijk werker en ik werk als intaker op het sociaal centrum (X), voor het OCMW Antwerpen werk ik nog geen twee jaar. Deelnemer 8: Ik ben (deelnemer 8), ik werk 25 jaar op het OCMW van Antwerpen, elf jaar ongeveer als maatschappelijk werker in de wijk en dan zeven jaar als hoofdmaatschappelijk werker in de wijk en nu sinds vijf of zes op de dienst activering sociale tewerkstelling als hoofdmaatschappelijk werker. Sara: Ja OK. Merci. We zouden nu gewoon beginnen met een open vraag te stellen, wat dat jullie zien als mogelijke oorzaken in verschil van evolutie in aandeel leefloners. ...Korte stilte... Deelnemer 5: Echt oorzaken... De oorzaken van het verschil kunnen wij niet geven, wij kunnen alleen maar spreken over hoe het er bij ons aan toegaat... Sara & Kimberly: Jaja... Deelnemer 5: En ik denk dat een heel sterk activeringsbeleid zeker en vast een factor is die meespeelt in de daling van het aantal leefloners. Dat wil zeggen dat wij heel hard inzetten op inderdaad tewerkstelling. Door het ook heel veel kansen bieden, naar het OCMW zelf ook als de arbeidsmarkt erbuiten niet zo gunstig is... Sara: Uhu 168
Deelnemer 5: En dat dat zeker en vast enerzijds mensen ontmoedigt die eigenlijk niet van plan zijn om inderdaad regulier te werken en anderzijds ook heel veel mensen kansen biedt om effectief aan het werk te gaan. Deelnemer 1: Uhu. Ik denk inderdaad dat dat veel speelt. Wat dat ik ook wel denk, dat is dat in de loop van de jaren eigenlijk wel een duidelijk verstrengde aanpak wanneer mensen zich aanbieden, er wordt strenger toegekeken bij het instellen van bijstand, dat kunnen we niet wegcijferen denk ik. En ja, ik denk dat daarbij gekeken wordt... Dat is hier een beetje de bedenking dan hé, we spreken hier over leefloners, ik denk dat het grootste deel van mensen die nu binnenkomen hier in Antwerpen, die een aanvraag indienen, dat dat gaat om mensen ingeschreven in het vreemdelingenregister en dan spreken we over equivalent leefloon. En ik denk ook in een stuk in een fenomeen, ik meen mij te herinneren begin jaren '90, een stuk verdringing, denk ik. Wat bedoel ik daarmee? Dat, ook in de jaren '90 was dat het geval met de mensen uit Afrika, dat er heel veel woonplaatsen of woningen, appartementen worden ingenomen door mensen die binnenstromen en die eigenlijk de autochtone bevolking hier een stuk verdrijven. Allé, als ik dat zo mag uitdrukken hé. Want uiteindelijk merken wij toch dat een X-aantal mensen die, de huurprijzen zijn ongelofelijk gestegen ten opzichte van zoveel jaren geleden en die zijn maar blijven stijgen en dat is hier denk ik zeer opvallend voor de kernstad... Deelnemer 5: Nu ik denk dat het interessant zou zijn om niet puur die bevolkingsaantallen te bekijken in de zin van dat stijgt of dat daalt maar het aandeel van inderdaad leefloon, allé mensen die in aanmerking zouden kunnen komen theoretisch voor een leefloon en het aandeel in de bevolking die niet in aanmerking komt voor een leefloon maar voor eventueel dat equivalente dat ook wel heel bepalend kan zijn denk ik. En dan bevestigt het een beetje doordat er zich veel meer migratie voordoet in Antwerpen, in verhouding minder mogelijke leefloongerechtigden dan wel voor andere financiële hulp mensen die in aanmerking komen. Deelnemer 1: Ja... Deelnemer 5: Dus ik denk dat je uw bevolkingsaantallen zal moeten specifiëren naar bevolkingsgroepen... Deelnemer 1: ...register en het vreemdelingenregister denk ik in eerste plaats. Sara: Ja maar we bekijken ook armoede in de stad zo'n zaken en nationaliteiten en equivalent leefloon bekijken we ook maar we wilden, omdat de vraag over leefloon komt, willen we leefloon aanhalen maar dat kan een bedenking zijn van bijvoorbeeld dat er meer equivalente leefloners zijn... Allen: instemmend gemompel. Sara: Dat was hier ook een topic die we nog konden aanhalen van aantal equivalente leefloners maar we hebben niet al die cijfers mee omdat het wat te veel zou zijn denk ik, als we dat allemaal meebrengen. Deelnemer 3: Wat dat ik eigenlijk, sinds ik ben begonnen op het OCMW als wijkwerker, toch altijd heb aangevoeld, ik weet niet of ze mij dat bewust hebben aangeleerd, is van ... Als je het sociaal onderzoek doet, het toekennen van het leefloon is geen evidentie hier. Het is niet onvoorwaardelijk, ik ben dat altijd wat blijven toepassen en ik denk dat hier het beleid er ook wel op hamert van voldoen de mensen aan voorwaarden en dat wordt toch heel sterk aangehangen van welke voorwaarden zijn er, moeten die toegepast worden, hoe moeten die bekeken worden... Deelnemer 4: (kwam te laat) Focusgroepen hier? Allen: Ja... Gelach... Deelnemer 4: Mijn excuses voor het late uur maar ik had de bus verkeerd ingeschat. Sara: Geen probleem. Deelnemer 5: Dag (Deelnemer 4) Deelnemer 4: Hallo ...Gelach... Sara: Anders moet ik nog eens kort zeggen wat de vraag is of ja, waarover dat we bezig zijn. Het is gewoon, we zijn twee studenten van de Universiteit van Gent en we gaan in op een vraag van het OCMW van Gent hoe dat het komt dat er zo'n verschil is in aandeel leefloners, dat zij er zo hoog bovenzitten vergeleken met andere steden. Daarom hebben we focusgroepen georganiseerd om daarover te brainstormen want zij hebben wel een aantal dingen die ze denken maar ze zeggen van hoe denken andere OCMW's daarover dus vandaar... Op basis van de tendensen hebben we Antwerpen ook gekozen omdat jullie dalen en Genk omdat zij stabiel blijven. Dusja, kort gezegd. Kimberly: Ik ben Kimberly en zij is Sara. Deelnemer 4: (Deelnemer 4)... (maatschappelijk werker) 169
Deelnemer 6: Ik had ook nog een opmerking als ik dat kolommeke van Genk zie, dat is eigenlijk stabiel gebleven de laatste tien jaar hé... Sara: Uhu... Deelnemer 6: Dan denk ik van, is dat misschien omdat er meer uitkeringsgerechtigden werklozen zijn in Genk? Dat het aandeel van de mensen die in het leefloon terecht komt, kleiner is. Is dat misschien ook een factor die meespeelt, ik weet het niet maar na de sluiting van de mijnen enzo, daar is wel wat reconvertie gebeurd maar ik weet niet of dat voor veel mensen soelaas heeft gebracht en misschien zitten er nog veel die er niet meer uitgeraken in de werkloosheid en verklaart dat een deel van de stabiliteit van het leefloon, gekoppeld aan de lokale politiek van de RVA natuurlijk. De RVA is ook niet overal even streng, daar zit ook nog regionaal verschil... Deelnemer 7: Veel van de mensen zijn ook jong gepensioneerd hé... Deelnemer 6: Uit de mijnen? Deelnemer 7: Ja... Sara: Wablief? Ik heb het niet goed begrepen... Deelnemer 7: Veel mensen van de mijnen zijn wel op heel jonge leeftijd gepensioneerd zijn. Zij zullen nooit meer terug willen of gaan werken. Deelnemer 6: Dus die zitten misschien in andere takken van de sociale zekerheid hé. Sara: Uhu... Deelnemer 6: Dat het een deel kan verklaren waarom dat getal relatief laag is... Sara & Kimberly: ...instemmend... Deelnemer 2: Ik wou ook even reageren eigenlijk op een combinatie van dingen die al gezegd zijn in die zin dat momenteel tussen de leefloners ook de mensen met een F-kaart, dus de gezinsherenigingen en de EU-burgers zitten, waar dat ik denk dat wij eigenlijk in het kader van ons activeringsbeleid ook al bij de strengheid van het sociaal onderzoek heel sterk kijken wat hebben zij al naar tewerkstelling gedaan en hoe zit het met sollicitaties. Als ik dat dan vergelijk met instroom die je van andere andere OCMW's bij ons krijgt, dan zijn er een heel aantal die wij gaan weigeren op basis van dat wij zeggen van allé je hebt nog geen Nederlands, geen moeite gedaan om Nederlands te leren, je solliciteert niet, tewerkstelling,... Dus dat op dat vlak de ingangspoort, maar dan gecombineerd met dat activeringsbeleid, eigenlijk al strenger is gewoon op basis van dat wij verwachten dat mensen al voldoende inspanningen hebben gedaan ook al hebben ze een verblijf, allé ik bedoel, verblijf en de behoeftigheid is absoluut niet voldoende. De werkbereidheid is een zeer grote factor. Deelnemer 7: Dat valt inderdaad op, mensen die van buiten Antwerpen komen zeiden dat er heel weinig voorwaarden gesteld waren in andere OCMW's. Deelnemer 6: En toch heeft Antwerpen een enorm grote magneetfunctie. Allen: ...Instemmend... Deelnemer 6: Onze voorzitter zegt dat soms: hoe komt dat die allemaal naar hier komen want wij zijn één van de strengste... En dat heeft te maken met de grote aanwezigheid van die lokale groepen van hun eigen land hé. Sara: Uhu... Deelnemer 6: En die zitten dan, die geraken in circuits, ik weet niet welke kleur ze hebben, donkergrijs of zwart, en die overleven op hun manier hé. Dat zijn aparte, parallelle economische circuits hé... Sara: Uhu... Deelnemer 6: En die hebben dikwijls de overheid nauwelijks nodig hé. Deelnemer 8: Ik durf dat toch in vraag stellen of dat wij de strengste zijn... Deelnemer 6: Ja dat weet ik niet maar in vergelijking met vele anderen wel... Deelnemer 8: Ik wil wel... Ik geloof wel dat... Er wordt gekeken naar de voorwaarden... Klanten moeten voldoen aan de voorwaarden om leefloon te krijgen hé maar mensen krijgen toch heel veel kansen vind ik... Deelnemer 2: Ja dat wel maar... Deelnemer 8: Zowel in de wijk als bij ons, ik ben er natuurlijk vijf, zes jaar uit ondertussen hé maar ik vond toch wel dat er veel kon en we zien nog dossiers uit de wijken natuurlijk hé. Mensen krijgen toch veel kansen... Deelnemer 3: Ze krijgen kansen maar er worden wel veel voorwaarden aan gesteld. 170
Deelnemer 8: Ja maar het wordt opgevolgd. Deelnemer 5: Het is ondertussen erg verstrengd hoor, ook bij het binnenkomen... Deelnemer 1 & Deelnemer 2: Ja... Deelnemer 5: Gelijk bijvoorbeeld naar EU-onderdanen, ze komen er niet in of bijna niet in. Deelnemer 2: Ja ze moeten echt al heel de tijd gewerkt hebben en bijvoorbeeld ziek gevallen of dat soort dingen maar anders... Deelnemer 1 & Deelnemer 5: Ja inderdaad... Deelnemer 8: Maar neem nu bijvoorbeeld, als ze leefloon hebben, dan hebben ze toch veel kansen? Deelnemer 5: Gezinsherenigingen... Eens dat ze erin gesteld zijn, krijgen ze veel kansen maar ze komen er veel moeilijker in. Allen: ...Instemmend... Deelnemer 1: De instroom is anders, wordt anders gereguleerd, dat is heel duidelijk, dat vind ik opvallend en vandaar ook dat ik denk dat ... Deelnemer 8: Maar doet Antwerpen het dan anders dan andere gemeenten, dan andere steden? Deelnemer 1: Dat denk ik wel, als we bijvoorbeeld kijken naar de verklaringen van Daniel Termont, ik weet niet ofdat je het gezien hebt op tv. Deelnemer 8: Een zondag... Jaja... Deelnemer 1: Die geeft duidelijk zelf aan, wij zijn het slachtoffer van ons eigen sociaal beleid... Allen: ...Instemmend... Deelnemer 1: En dat klopt, als je enkel als voorwaarde stelt van kijk als je een inschrijving hebt in het bevolkingsregister en je hebt een verblijfsvergunning die langer dan drie maanden geldig is, is er recht op leefloon. En als men dan uitgaat van de aantrekkingskracht die zij daar hebben op de Bulgaren, men spreekt daar over 5.000 mensen, over hoeveel gezinnen gaat het... twee, drieduizend die daar dan toekomen en waarvan ze zeggen OK we geven die bijstand want die hebben niets. Dat is al een heel ander gegeven, dat verklaart ook hun stijgend cijfer hé. Ze zitten met 10.000 mensen uit Bulgarije dacht ik ongeveer. 5.000 illegalen en 5.000 legalen dus ja... Deelnemer 6: Waarvan van die 5.000 er 1.000 zijn die iets krijgen van het OCMW hé? Deelnemer 1: Neen hé, er zijn er 5.000.. Deelnemer 6: Ach maar ik dacht dat er van die 5.000, 1.000 gerechtigden op één of andere vorm van bijstand. Deelnemer 1: Ach jajaja... Deelnemer 3: Ik denk dat als je die cijfers bij ons bekijkt, dat dat dan effectief zeer laag is, dat wij... OK je hebt uw pass maar dat is... eigenlijk is dat op basis van werk of voldoende inkomsten dus bewijs wat dat er eigenlijk is misgelopen dat je nu geen voldoende inkomsten of geen werk niet meer hebt. Van het minste als daar een frauduleus bedrijf tussenzit, allé weet ik wat, wij zoeken daar eigenlijk zeer sterk naar van ja, hoe sterk is de werkbereidheid en de motivatie, Nederlandse les geleerd... Mensen die hier tien jaar illegaal wonen, dan uiteindelijk papieren krijgen en op die moment geld komen vragen, wordt er gekeken wat hebben jullie in het verleden gedaan, kennen jullie al Nederlands, hebben jullie al geprobeerd te werken, dat soort dingen... En dat hoor je van andere... Heel dikwijls komen er mensen soms van andere OCMW's, een tijd asielzoeker geweest, en dat je dan hoort dat daar zijn die voorwaarden nooit gesteld. ...Stilte... Deelnemer 8: Klein OCMW, voor zeven mensen dus ja... Deelnemer 2: Ja... 1: Wablief? Deelnemer 8: Wij moeten dat wel doen omdat dat zo'n grote aantallen zijn natuurlijk hé, maar een klein OCMW die focust zich op anderen hé. Deelnemer 2: Ja maar omgekeerd zien we dan het positieve van ons activeringsbeleid. Allé het is toch het OCMW die de meeste mensen effectief aan het werk stelt hé. Dus heeft ook een positief effect denk ik. Allen: ...Instemmend...
171
Deelnemer 5: Ja want dat vroeg ik mijn eigen ook af. Eigenlijk heb je hier cijfers van aantallen maar moet je niet gaan kijken naar hoeveel aanvragers en hoeveel lopenden... Dat je ook dat onderscheid maakt. Allen: ...Instemmend... Deelnemer 7: Hoeveel nieuwe? Deelnemer 5: Ja, ja misschien hebben wij wel heel veel nieuwe gehad maar doordat ze snel tewerkgesteld worden resulteert het in het globaal aantal minder en die differentiatie wordt er hier absoluut niet gemaakt. Allen: ...Instemmend... Deelnemer 5: Dus misschien hebben wij wel een grotere instroom toch nog maar doordat we veel mensen tewerkstellen zijn onze absolute cijfers misschien nog relatief laag. Deelnemer 1: Ja maar niet als je het per kop gaat bekijken hé. Als je kijkt gespreid over... Deelnemer 5: Ja het hangt er van af hoe ze hun begunstigden tellen hé. Deelnemer 1: Ja hoe dat er wordt geteld hé. Deelnemer 5: Zijn dat diegene die ooit leefloon hebben gehad of is dat een moment opname? Deelnemer 1: Of is het maar van één maand of gespreid over... Dat maakt het hé. Hoeveel individuele aanvragen zijn er eigenlijk geweest op gezinsbasis of... Deelnemer 6: Neen begunstigden, aanvragen is nog iets anders... Deelnemer 2: Ewel, dat zouden we moeten weten, hoeveel hebben wij er geweigerd en hoeveel zijn er rap weg... Deelnemer 5: Ja komen ze één keer of komen ze elk jaar terug? Deelnemer 6: Ja dat klopt maar dat hangt af van de aard van hun onderzoek hoe diep dat ze er willen in gaan. Allen: Inderdaad. Deelnemer 6: Want als je zo'n cijfers ziet kan je natuurlijk niet alle details opmerken. Deelnemer 1: Neen inderdaad maar het zijn wel bedenkingen die wel fundamenteel zijn om te weten hé... Deelnemer 2: Ja inderdaad... Deelnemer 7: Ik denk dat het ook belangrijk is om te weten hoeveel aanvragen dat er zijn hé. Gelijk in Antwerpen OK zoveel zijn er, dat procent die het effectief krijgt maar hoeveel aanvragers hebben we en dan kun je het er wel uit halen... Sara: Hoeveel dat je er weigert dan? Allen: ...Instemmend... Deelnemer 6: Ja welk percentage van de aanvragen dat er niet doorkomt. Sara: Ja. Deelnemer 2: En die cijfers zijn bij ons bekend hé denk ik. Deelnemer 6: Tuurlijk. Sara: Achja, dat was ook nog een topic die we gingen aanhalen. (Wat gemompel over of die cijfers al dan niet gekend zijn) Deelnemer 4: En is er al gesproken over het onderscheid equivalent leefloon - leefloon? Deelnemer 2: Jaja. Deelnemer 4: Achja OK. Ik denk dat die inderdaad mogelijks zelfs stijgend is maar dat ben ik niet... Deelnemer 2: Die stijgen hé, die zijn in stijgende lijn aan het gaan... Deelnemer 6: Je moet dat zo voorzichtig niet zeggen! Deelnemer 4: Ewel... Deelnemer 3: Die aanvragen, maar of die iets krijgen, dat weet ik niet. Deelnemer 2: Ook de trekkende hoor want we hebben juist een 'monitordag' gehad, dat is 1000 meer ten opzichte van september 2009, dus november 2010 denk ik dat de equivalenters met 1000 gestegen zijn en de leefloners toch een stuk gezakt zijn... Deelnemer 3: Ik weet niet of dat ook interessant is om inderdaad te zien van de dossiers die hier staan van hoe lang krijgen die mensen steun. Deelnemer 4: Ja inderdaad. 172
Deelnemer 3: Is dat een maand of zitten daar heel wat dossiers in die al vijf jaar meegaan of tien jaar, misschien dat dat voor een gemeente ook al iets wil zeggen. Sara: En hier is dat de bedoeling dat ze zo snel mogelijk uit het, allé, de duur, is dat een lange duur dat ze een leefloon krijgen of... Deelnemer 1: Ik denk dat dat in de loop van de jaren juist verkort is, dat aantal maanden, aantal jaren dat men in de bijstand zit, en dat is ... Ja.... En de mensen die met equivalent leefloon zitten, is dat nog korter denk ik op dit moment. Deelnemer 3: Het is niet dat wij gaan zeggen van je krijgt maar drie maanden steun, dat niet. (Iedereen begint te lachen...) Deelnemer 3: Officieel zeggen we dat niet! Het wordt altijd opnieuw bekeken... Deelnemer 2: Het is dus ofwel ken je Nederlands en word je op je traject gezet naar werk, onmiddellijk. Ofwel ken je geen Nederlands en krijg je de tijd om Nederlands te leren tot niveau 1.2 en word je aan het werk gezet. Deelnemer 7: Of afhankelijk van een aantal factoren natuurlijk. Deelnemer 4: Of je kan niet werken hé, allé ik bedoel... Deelnemer 6: Of mensen die niet kunnen werken en die in een ander traject terecht komen in sociale activering en die toch heel lang blijven hangen dan. Sara: Uhu... Deelnemer 6: En dan heb je nog een hele reeks Belgen die heel kansarm zijn en die heel veel gecombineerde problematieken hebben waar dat je eigenlijk ook niet mee aan de slag kunt. Je kan er wel mee proberen, de kansen op achteruitgang te verminderen maar je kan ze niet perse in een werksituatie zetten. Die heb je ook nog hé. ...Stilte... Sara: En heb je dan veel cliënten die na verloop van tijd terugkeren? Allé 'draaideurcliënten', die term hebben we daarvoor al gehoord. Deelnemer 5: Ik denk dat dat nog meevalt. Allen: ...Instemmend... Deelnemer 5: Er zijn er uiteraard die nog terugkomen, waar dat het niet lukt, maar ik vind in verhouding dat dat nogal meevalt. Deelnemer 4: Ik denk dat het serieus verschilt van wijk tot wijk in Antwerpen. Deelnemer 6: Ik kan niet zeggen dat dat meevalt in mijn wijk. Deelnemer 5: Neen? Deelnemer 6: Neen, helemaal niet. Helemaal niet. Deelnemer 7: Misschien heb ik er een frisse kijk op, met dat ik hier nog niet zo lang ben maar dat is zo van 'achja die ken ik'. Als ze daar liggen voor een nieuwe aanvraag, dan herken je toch regelmatig mensen die al eens kwamen. Deelnemer 8: Dat zijn dan misschien mensen die een tijdje hebben gewerkt en het is mislukt en ze komen terug. Deelnemer 7: Ewel ja en die heraanvragen. Deelnemer 6: Of eens ergens anders zijn gaan wonen of dakloos en even verdwenen. Er zijn een heel aantal daklozen die in dat circuit blijven hangen. Deelnemer 5: Nu maar ik denk aan mensen die inderdaad uitgestroomd worden naar werk hé, daar denk ik aan. Deelnemer 6: Er keren er een aantal terug omdat ze botsen met de VDAB en de RVA... Deelnemer 3: Als we ze terugkrijgen, is het in verband met een sanctie? Deelnemer 4: Dikwijls ja.. Deelnemer 5: Maar in verhouding met wat wij toeleveren vind ik dat dat nog heel goed meevalt. Deelnemer 1: Ik heb ook die indruk, ik heb daar geen cijfers van maar ik heb ook de indruk dat dat relatief beperkt is. Deelnemer 2: Ja maar die zijn er wel hé, die cijfers zijn er wel hé, hoeveel dat er eigenlijk terugkomen na sociale tewerkstelling, een tijd werkloosheidsvergoeding en terugvallen hé. Die cijfers zijn er. Maar ik heb ook het gevoel niet dat dat er veel zijn. Maar als die dan natuurlijk naar een andere wijk verhuizen valt dat ook niet zo hard op. 173
Deelnemer 6: En hoeveel van de RVA-geschorsten er uiteindelijk een aanvraag doen bij het OCMW, daar zijn ook cijfers van. Deelnemer 4: Ik denk dat het verschilt ook. Gelijk in Linkeroever hebben we er vrij veel. Ik werk nu in (X), daar is dat misschien iets minder. Deelnemer 5: Die gaan nog veel tot bij ons, die gaan aan het werk in (X) en... Deelnemer 3: En die wijken dan uit naar Linkeroever... Deelnemer 5: ...die wijken uit naar betere wijken en daar vallen die dan terug (Gelach) Deelnemer 4: Jaja, maar dat kan, dat is zo! Deelnemer 6: Dan zitten ze niet meer in onze cijfers. Deelnemer 2: Neen maar dan zou je dat normaal wel moeten zien aan de historiek en dan heb ik ook fictief het gevoel dat ik toch mensen heb met een beperkte historiek en dat je zegt van... Deelnemer 4: Dat zijn dan vooral wijken met sociale woningen Linkeroever, Luchtbal, daar komen mensen inderdaad dikwijls in een zeg maar later stadium, dat ze al zo lang op de wachtlijst gestaan hebben voor een sociale woning en dat is in die zin toch wel voor een groot stuk een ander publiek dan iemand die in de privé huurt dikwijls bij huisjesmelkers zoals inderdaad (...). Dat is een beetje het verschil eigenlijk. Deelnemer 5: Dus je ziet, het stad heeft ook verschillen... Deelnemer 2: Grote verschillen. Allen: ...Instemmend... Kimberly: Ja, dat is overal wel een beetje zeker? Allé, zeker in zo'n grote stad als Antwerpen denk ik. Deelnemer 4: Elk centrum gaat ook nog zijn eigen accenten leggen daarin hé, per wijk ook dat we hier eigenlijk verdeeld zitten. Niet centraal en er liggen ook wel andere accenten ook al is het dezelfde Raad wel die uiteindelijk de beslissingen neemt, de knopen doorhakt. Sara: En denk je dat die gedecentraliseerde werking dan, in de verschillende wijken, dat dat ook een invloed heeft op het aantal leefloners? Dat de mensen sneller naar jullie toestappen omdat jullie in die wijk zitten? Deelnemer 4: Goh, dat weet ik niet, dat weet ik niet. Het is een manier eigenlijk om het praktisch uit te werken. Ik denk dat je in een grootstad bijna niet anders kan dan het te verdelen in wijken. Sara: Ja maar misschien dat er daardoor meer mensen, doordat jullie niet allemaal samen zitten en dat jullie meer verdeeld zitten, dat ze daardoor sneller de stap durven/kunnen zetten. Aantal: Dat denk ik niet. Deelnemer 8: Dat was toch minstens de bedoeling van die decentralisatie, om dichter bij de mensen te kunnen staan. Deelnemer 2: Ja dat klopt maar als je dan de omvang ziet, bijvoorbeeld het district (X), dat zijn 42.000 inwoners. Pakt een stad zoals (X), dat zijn er 28.000, ik bedoel, als daar dan één sociaal centrum is, dat is in vergelijking met ergens anders nog altijd weinig. Deelnemer 8: Dat is in het district, maar in de stad is het toch wel dichter bij elkaar hé. Deelnemer 2: Jaja, maar laat ons zeggen, ja maar per wijk, per sociaal centrum, heb je toch een groot aantal inwoners die je eigenlijk bestrijkt en dus OK... Deelnemer 8: Maar je zit dicht om de hoek en daar gaat het eigenlijk over hé. Dat je herkenbaar bent, dat ze gemakkelijk kunnen zeggen van ik ga naar het OCMW drie straten verder. Je bent toch herkenbaarder. Deelnemer 4: En je kan ook gemakkelijker op huisbezoek gaan. Deelnemer 5: Ik weet niet of dat dat veel verschil zou uitmaken. Deelnemer 2: Ik denk niet dat dat dichterbij is dan ergens anders... Deelnemer 8: Iets gaat dat toch maken hé?! Deelnemer 1: Dat is een zuiver virtuele benadering hé, we zouden kunnen zeggen van OK hoe zou het zijn moest dat nu allemaal centraal zijn. Dat weten we niet hé, dat kun je niet uitmaken of dat dat een rem zou zijn op het aantal aanvragen. Deelnemer 3: Ik denk dat we nu zelfs nog niet al de mensen bereiken. Deelnemer 5: Het is niet dat we de mensen binnenlokken, ik heb niet het gevoel dat wij ze binnenlokken. ...Gelach... 174
Deelnemer 1: Neen, wij voeren geen campagnes hé. ...Gelach... Deelnemer 8: Maar dat wordt toch wel gevraagd hé, dat we zo meer in de buurt zo... ...Instemmend... Deelnemer 7: Er ging toch een mobiel centrum komen? Deelnemer 6: Een mobiel wat? Deelnemer 7: Ja een mobiel centrum ofzo? Deelnemer 6: Dat zal nog niet voor morgen. ...Stilte... Deelnemer 2: Ik denk dat er bij leefloners, en ik weet niet of dat dat eigenlijk in andere gemeentes zo is, dat er toch dikwijls, en toch zeker bij de oudere bevolking, dat er toch zeker nog een rem is om naar het OCMW te gaan. Deelnemer 5: Ik vermoed dat er nog een grote ondervraag is. ...Gelach... Deelnemer 2: Ewel een ondervraag, ja maar nee ik vraag mij af is dat ook zo (...) openbare onderstand, nu dan spreken we wel over de veel oudere bevolking maar of dat dat eigenlijk z'n effect heeft in een grootstad ten opzichte van een kleinere gemeente, geen flauw idee. Deelnemer 1: Ik schat dat minder in. Deelnemer 8: Uhu. Deelnemer 1: Ik denk dat men hier sneller de stap zet om te komen. We hebben in het verleden duidelijk gezien dat de instroom vanuit de verre periferie naar hier, van mensen die het in hun eigen dorp helemaal niet meer zien zitten, hier belanden op een kamertje en wel de aanvraag indienen. Ik weet nu niet, dat was vroeger wel een tendens. Deelnemer 2: Ja maar dan zou ik nu denken van in een kleine gemeente, je kent gemakkelijker al iemand en dat ze daardoor sneller er geraken. Maar ik heb geen flauw idee... Deelnemer 1: Ik denk juist dat dat meer remmingen meebrengt. Deelnemer 6: In een kleinere gemeente is er veel meer sociale controle en in een kleinere gemeente zijn er veel meer mensen die nog een eigen netwerk hebben en hier is veel meer anonimiteit waardoor dat ze heel gemakkelijk kunnen komen zonder dat hun buren het weten. Dus in die zin denk ik dat de drempel in de stad quasi onbestaande is. ...Wat onenigheid in het gemompel... Deelnemer 8: Dat denk ik niet, onbestaande, dat geloof ik ook niet. Deelnemer 2: Dat is niet waar en al zeker niet bij de leefloners. Deelnemer 6: Neneen, met momenten denk ik dat, met momenten denk ik dat. Deelnemer 5: Er zijn veel mensen die in omstandigheden leven die mensonwaardig zijn en die dan toch niet naar het OCMW komen. ...Instemmend... ...Stilte... Deelnemer 6: Dus toch werven? Deelnemer 8: Eigenlijk zouden we dat moeten doen. Deelnemer 6: Achja, als je de wet wil toepassen, zouden we dan toch nog op één of andere manier moeten werven hé. Deelnemer 1: Ik denk dat we hier weer een onderscheid moeten maken tussen mensen als autochtoon en mensen als allochtoon. Ik heb de indruk dat mensen die van allochtone origine zijn, veel minder problemen hebben om die stap te zetten en een aanvraag in te dienen. Dat is mijn gevoel daar rond. Ik denk dat de manier waarop die mensen dat... die zien dat ja, die dragen die achtergrond niet mee, die dragen die sociale controle niet mee die (Deelnemer 6) daarjuist zei, veel minder hé, inderdaad. Die belanden hier zonder iets, die zijn wel genoodzaakt van die aanvraag in te dienen bijna... Deelnemer 7: Dat is praktisch automatisch ja... Deelnemer 1: Achja, tuurlijk! Deelnemer 7: Via via weten ze dat maar er is ook niets anders hé... Want op dat moment hebben ze niets hé. 175
Deelnemer 1: Ewel ja het is dat hé. ...Stilte... Deelnemer 5: Al die mensen die wij nu inderdaad weigeren en niet toestaan, die gaan toch niet naar een situatie dat die inderdaad, alles koek en ei is? Deelnemer 3: Maar die overleven hé... Deelnemer 5: Achja maar toch niet altijd op... Deelnemer 3: Neen... Deelnemer 6: Op wat? Op een koosjere manier? Deelnemer 5: Ja... Deelnemer 6: Neen natuurlijk niet. (Gelach) Deelnemer 5: En in de uitbuiting en zo hoort dat, maar wat zit er daar nog niet allemaal? Deelnemer 1: Uhu... Deelnemer 5: Ik heb volgens mij ook maar de topjes van de ijsbergen hoor. Deelnemer 6: Dat klopt. Dat klopt. ...Stilte... Deelnemer 5: En inderdaad, wij voeren daar geen actief beleid rond hé. Dat kan verschillen hé, andere OCMW's doen dat misschien wel hé. Wij zullen nooit zelf... Wij zullen nooit uit ons eigen, tenzij dat er signalen krijgen dat er een heel prangende situatie is, zullen wij nooit zelf naar mensen toestappen. Wij zeggen laat ze maar komen. Deelnemer 2: Nu met ons dinge met Extra, is het natuurlijk wel een stukje anders hé. Deelnemer 4: Dat is waar. Deelnemer 2: Met de huisbezoeken van Extra. Deelnemer 5: Ja maar dan nog zeggen ze, ga maar... Deelnemer 2: Ja OK maar je krijgt dan wel, laat ons zeggen... Deelnemer 1: Een zetje... Deelnemer 2: Er wordt al effectief... Dus er is een project lopende dat zowel stad en OCMW eigenlijk samen met politie is dat nog altijd hé of mensen... In ieder geval in bepaalde wijken huis aan huis gaan bezoeken en eigenlijk kijken nog hoe dat de situatie is, allé woonkwaliteit, hygiëne, dat soort dingen, maar dus evengoed een aanbod doen naar van ja maar jij kunt naar het OCMW of jij kunt naar daar of daar... En daar krijg je natuurlijk wel een stukje een actief beleid, niet door mensen effectief mee te nemen maar er zijn toch mensen die bij het OCMW werken die eigenlijk mee in die werking zitten hé. Zo op die manier denk ik... ...Stilte... Deelnemer 5: Ja maar dat is dan heel tijdsgebonden en heel plaatsgebonden hé... Dat is niet een strategie dat we voeren. Deelnemer 2: Neen neen, dat is nog vrij nieuw hé. Deelnemer 4: Maar het is ook dubbel in die zin dat die vraag dikwijls wel komt op het moment dat iemand opnieuw een aanvraag aandoet na een jaar geleden of een aantal maanden geleden geweigerd geweest te zijn, vragen wij wel van hoe heb jij in die periode overleefd? Zwartwerk of dit of dat of van vrienden, kerkgemeenschap... Dat is wel een vraag die terugkomt als men terugkeert en die natuurlijk niet altijd even eerlijk wordt beantwoord, is niet altijd even duidelijk maar dat gebeurt wel. Maar inderdaad ze moeten terugkomen op eigen krachten en dan moet opnieuw gekeken worden is hier iets veranderd in vergelijking met de eerste aanvraag of de vorige aanvraag. Maar dat is een beetje dubbel. Deelnemer 5: Dat krijgen we nu inderdaad veel meer hé... Deelnemer 4: Inderdaad. Klopt. Deelnemer 5: Doordat we een veel strenger instroombeleid voeren, krijgen we veel meer zich herhalende vragen. Sara: Uhu. Deelnemer 4: Dat kan al zijn na een paar weken na de eerste aanvraag zelfs, tot jaren... Dat verschilt. Mensen die altijd maar een aanvraag doen, dat wij iets hebben van ja, moeten wij dat hier nu blijven noteren iedere keer of wat moeten we nu eigenlijk doen. In principe moeten we dat blijven noteren maar als er niets veranderd is in de situatie, is dat moeilijk. 176
Deelnemer 3: Het wordt voor die mensen ook... Goh, die spreken dat ook uit als dat is een recht dat ik heb om dat te krijgen. Sara: Ja... Deelnemer 3: Ik denk allé, er zijn natuurlijk campagnes geweest van dat dat aan de bevolking kenbaar wordt gemaakt van u hebt daar recht op hé om een menswaardig leven te leiden maar ik denk dat bij de doelgroep die nu komen, voor hun primeert alleen maar dat woordje van ik heb recht. Dat is daar en ze stellen zichzelf niet meer de vraag van heb ik daar eigenlijk wel nood aan. Ik bedoel kan wel zelf overleven via een tewerkstelling? Ik denk, die link leggen ze niet meer. Het is voor hun van goh, je kan daar en inkomen krijgen, en als het gaat over groepen die uit een ander land komen, ja dan is dat ook wel een gigantisch bedrag. Dus het is hun recht maar dan blijven ze komen hé... Deelnemer 4: Ik denk dat er ook wel een stukje een kloof zit tussen het OCMW en andere hulpverleningsorganisaties, die ook die verwachtingen een stuk hebben van die heeft recht en minder de nadruk op de voorwaarden. Dat wij dikwijls discussies hebben aan de telefoon of waar dat de cliënt bijzit in de spreekkamer van je moet dat geven. En dan zit je tegenover de cliënt maar ook tegenover een persoon van een andere hulpverleningsrelatie. Dus ik denk dat daar nog heel veel dialoog nodig is, tussen die organisaties om die verwachtingen juist af te stemmen. Het is dan dat cliënten dikwijls lastig gaan doen, dikwijls opgemaakt door die hulpverleningsorganisaties en dat is ook wel een probleem en dat creëert verkeerde verwachtingen. Deelnemer 3: Wij kijken eigenlijk ook, in dat sociaal onderzoek, van ja waarom zit u zonder een inkomen, hoe komt dat? Het zijn toch bepaalde stappen die zij genomen hebben. Jij hebt een job laten staan in uw thuisland. Sara: En op basis daarvan kunnen ze dan geweigerd worden? Allen: Dat kan. Deelnemer 3: Ze hadden daar eigenlijk een inkomen, ze kiezen ervoor om naar hier te komen en ten laste te vallen van de maatschappij. Sara: Uhu... Deelnemer 6: Sommige mensen brengen hun eigen ook in moeilijkheden door hun eigen toedoen. 100 procent bijna hé. Als mensen thuis wonen en ze hebben geen diploma omdat ze van school zijn gevallen zonder diploma en ze krijgen een vriendje en dat vriendje wil met u gaan samenwonen en ze hebben eigenlijk niets maar ze gaan toch samenwonen en ze komen met hun huurcontract bij ons en ze doen dan een aanvraag. Terwijl dat vader en moeder er nog zijn en die helemaal niet gezegd hebben dat zij weg moeten, dan is er eigenlijk geen nood maar dan is die nood eigenlijk een beetje door die mensen zelf gezocht. Dus dan is dat het moment om dat zeer kritisch te benaderen en niet zomaar mee te gaan in dat verhaal hé. Dat gebeurt vaak hé. Sara: Uhu... ...Stilte... Deelnemer 2: Ja je merkt dat dan ook, maar dat is meer bij de groep equivalent leefloners, dat er verwacht wordt op 18 ga je zelfstandig wonen. ...Instemmend... Deelnemer 2: Maar dat is bij ons dan helemaal niet... Dat wij ook zeggen van zolang dat je bij je ouders kan wonen en kan studeren of werken, zal je dat eerst moeten doen hé. Deelnemer 5: Ik meen ook te weten dat ze bijvoorbeeld in Gent, aan een inwonende meerderjarige die theoretisch in aanmerking komen voor leefloon, dat ook 'doffice' toekennen. Deelnemer 4: Ja? Deelnemer 1: Ja? Ja dan heb je inderdaad... Dat is een serieuze verklaring hé. Deelnemer 7: Ja want dat doen wij niet automatisch hé. ...Instemmend... Deelnemer 5: Inwonende kinderen... Sara: Ja... Deelnemer 5: ...kunnen, allé van leefloongerechtigden, komen theoretisch ook in aanmerking voor leefloon. Wij zeggen altijd, we kennen dat niet toe 'doffice' omdat... die zijn 18 jaar maar er verandert eigenlijk niets in die gezinssituatie dus waarom zouden we daar een bijkomend leefloon toekennen? Sara: Uhu. Deelnemer 5: Dat doen wij niet en Gent doet dat blijkbaar wel. 177
Deelnemer 4: Maar dan niet dat ze alleen kunnen gaan wonen toch of? Deelnemer 5: Neen neen. Deelnemer 4: Thuisblijven en ja... Deelnemer 5: Ja inwonenden hé maar dan krijg je wel veel gerechtigden hé. Deelnemer 4: Jajaja, inderdaad. Deelnemer 1: Maar dan heb je ook wel meer kans dat die mensen zich zelfstandig gaan vestigen hé want die hebben een uitkering, proberen daar misschien mee dingen en dan te zeggen van ik zet de stap en wat ga je dan zeggen, je krijg het niet meer? Dat speelt ook. Deelnemer 8: Ja maar als ze het vragen dan ken je het soms wel toe of...? ...Gemompel... Deelnemer 8: Allé als je het onderzoekt. Deelnemer 5: Wij kennen dat soms toe maar niet 'doffice' hé. Ten eerste sowieso niet ambtshalve en ten tweede hangt het er dan nog van af hoe zit het met het totale gezinsinkomen. Deelnemer 1: Ja en de inspanningen van die 18 jarige. Deelnemer 5: Zaten ze boven de norm, dan ken je dat niet toe hé. Deelnemer 8: Ja OK. Sara: En in Gent doen ze dat dan wel? Deelnemer 2: Ja automatisch maar niet alleen in Gent, in veel gemeenten. ...Instemmend... Deelnemer 5: Dat heeft te maken met theoretische rechten en toekennen van die rechten ja dan nee. ...Instemmend... Deelnemer 1: En inderdaad de kritische benadering van als iemand een aanvraag indient hé. Hetgeen dat (Deelnemer 3) hier juist aanhaalt. Ik herinner mij uit het verleden dan zit je daar nog eens met die contrasten ook nog eens van... tussen Wallonië en Vlaanderen namelijk, ik heb het ooit meegemaakt, een man die bij ons met de noorderzon was vertrokken en we wisten niet waar hij zat en we wisten niet wat er gebeurd was en hij had zijn dossier compleet niet komen afsluiten dus wij schaffen dat af want die was niet meer aan te treffen op dat adres. Anderhalve maand à twee maanden later belt OCMW Luik ons met de vraag van kijk wij hebben hier iemand die een aanvraag heeft ingediend. En ik zo van ja is die daar dan opgedoken ja. Ja, tot wanneer hebben jullie betaald? Dus ik zal zeggen, we hebben afgeschaft vanaf eind augustus, in oktober daagt hij daar op en zij zeggen, ach OK, jullie hebben betaalt tot augustus, OK dan zullen wij hem september nog toekennen. Dus de maand was gepasseerd, er wordt niet meer nagegaan of hij behoeftig was of niet, die wordt gewoon toegekend. Maar dat is eigenlijk ooit de filosofie geweest van het bestaansminimum, anno jaren zeventig hé. Die waren wij al lang afgestapt in de jaren tachtig hé. Sara: Uhu... ...Stilte... Deelnemer 1: Er zijn heel grote verschillen... ...Gelach... Deelnemer 1: Heel heel grote verschillen... Sara: Ik vroeg mij dan nog af bijvoorbeeld als een cliënt komt, doen jullie een integrale aanpak, bijvoorbeeld één maatschappelijk werker die alles regelt of is er bijvoorbeeld één iemand die voor tewerkstelling kijkt, één iemand voor de psychosociale factoren of is dat één maatschappelijk werker die alles doet. Ik vroeg mij dat gewoon af... Deelnemer 5: Er is een opsplitsing. Sara: Uhu... Deelnemer 2: Ik denk in eerste instantie niet hé. In eerste instantie is het één maatschappelijk werker die eigenlijk het totaalpakket doet en van op het moment dat je echt begin te activeren dat je zegt naar tewerkstelling toe, dan komt er een arbeidsbegeleider bij die dan het verder traject zet en dan verwijzen we zelfs door naar de dienst activering dat dan nog zelfs buiten de sociale centra ligt. Deelnemer 1: Ja maar bij de instap al eigenlijk niet hé want we hebben mensen die gespecialiseerd zijn in intake en die bepalen eigenlijk ook een heel... Want u (Deelnemer 7) doet de intake heb ik begrepen... Deelnemer 6: Ja zij is intaker. 178
Deelnemer 1: Zij bepalen heel sterk mee de instroom en hoe een dossier kan overgedragen worden naar... Dus de inschatting daar is eigenlijk van ontzettend belang. Dus zij hebben wel een centrale rol in, binnen elk centrum. Deelnemer 2: Maar het dossier wordt op die moment niet gesplitst hé. Deelnemer 1: Neen inderdaad. Deelnemer 2: Het is eigenlijk een totaalaanpak, het kan wel doorgegeven worden aan verschillende... ...Stilte... Sara: En euhm... Deelnemer 6: Maar we hebben ook projecten die bezig zijn met andere deelaspecten zoals Kansen voor Kinderen, als het gezinnen zijn met kinderen waar dat heel precaire situaties ontstaan, dat die kinderen niet naar school gaan, dan kun je die projectmedewerkers ertussen zetten of die ter hulp roepen om te vragen wat moet er hier gebeuren. Hetzelfde geldt rond thema gezondheid, er zijn ook een paar mensen bezig met toeleiding en allerlei campagnes ter ja, activering op het vlak van gezondheid. Dus dat geef je dan wel vaak ook door aan die mensen zodanig dat je dat zelf allemaal niet meer opvolgt of zelf aanstuurt... ...Stilte... Sara: Euhm, een factor die wij al gehoord hadden, was bijvoorbeeld via de tewerkstelling van artikel 60, dat bijvoorbeeld een kleiner OCMW sneller in eigen dienst gaat laten tewerkstellen. Zij vinden dan dat ze beter kunnen begeleiden omdat ze in die diensten zitten en niet op de private arbeidsmarkt. Zij dachten dat dat misschien ook een factor kon zijn dat er minder terugval is. Allé, begrijp je wat dat ik bedoel want... Deelnemer 8: Die zijn toch zelf niet aanwezig op die diensten? Want wij hebben ook sociale tewerkgestelden bij ons, in onze eigen diensten. Sara: Ja... Deelnemer 8: Maar dat is bijvoorbeeld in het sociaal centrum, onze begeleider van onze dienst is daar niet aanwezig. Er is wel personeel van het OCMW aanwezig. Maar in een externe VZW is er ook personeel aanwezig hé. Sara: Uhu... Deelnemer 8: Die wel toezicht houden dus ik zie dat onderscheid eigenlijk niet. Deelnemer 3: Maar die privé, bedoel je dan een sociale tewerkgestelde in een privéorganisatie of gewoon met een gewoon arbeidscontract. Sara: Neen een sociale tewerkstelling in een privéorganisatie. Deelnemer 6: Ja artikel 60'ers hé. Deelnemer 5: Maar die voorzien toch ook soms heel goede begeleiding, afhankelijk van tewerkstellingsplaats... Deelnemer 8: Ja de VZW's, jaja... Sara: Maar dat was iets dat wij al gehoord hadden van een ander OCMW dat dat misschien een factor... Deelnemer 8: De meeste sociale tewerkstellingen in een VZW en dat zijn er heel veel, is in sociale economie en hun doel is juist de tewerkstelling van die mensen en zorgen dat er een doorstroom is na die sociale tewerkstelling. Dus die hebben dikwijls één instructeur voor 6 klanten of zo dus hun toezicht is juist heel sterk. In privé hebben we juist zeer weinig sociaal tewerkgestelden omdat we daar inderdaad zo niet in geloven. Sara: Achja Deelnemer 8: Ja... Dat zijn dikwijls organisaties, bedrijven die willen winst maken dus dat is eigenlijk niet te combineren met onze klanten, dat gaat eigenlijk niet goed dus we hebben dat wel maar niet veel. Deelnemer 6: Hetgeen u daar zei over een klein OCMW gemakkelijker in hun eigen diensten en zo, dat moet ik toch wel heel hard tegenspreken want ik zit zelf in een Raad van een kleiner OCMW waar dat ze dus ook een aantal sociaal tewerkgestelden hebben, die zitten allemaal in VZW's, daar zit bijna geen één in hun eigen diensten. Deelnemer 8: Nu bij ons wordt de vraag niet gesteld of dat iemand mag sociaal tewerkgesteld worden of ... é want in een klein OCMW zeggen ze van ja we hebben geen plaatsen niet meer, we hebben geen geld niet meer voor sociale tewerkstelling te doen. Die hebben hun quotum van drie of 179
vijf of tien sociaal tewerkgestelden, als dat gehaald is, er zijn hier meer klanten die sociaal tewerkgesteld kunnen worden. Bij ons klinkt dat raar maar bij ons wordt die vraag niet gesteld hé. Wij krijgen toeleiding vanuit de wijk en die worden sociaal tewerkgesteld. En zijn dat er nu 500 of 1000, seffens zijn het er 2000, wij creëren die plaatsen, dat kost maar geld maar dat mag. Dat is eigenlijk heel knap hé maar ik weet niet hoe dat we het doen. ...Gelach... Deelnemer 8: Ik denk dat we veel subsidies krijgen. Deelnemer 1: Ja.. Deelnemer 8: Ja dat moet. Deelnemer 6: Uiteindelijk is die loonkost te verwaarlozen hé want ze krijgen dat gesubsidieerd. Deelnemer 5: Toch maar 500 euro per maand? Deelnemer 2: 50 procent hé. Deelnemer 6: Meer hé... Deelnemer 8: Ja wij krijgen extra subsidies hé zoals van het Stedenfonds... Deelnemer 6: Wij krijgen extra subsidies omdat wij meer dan zoveel leefloongerechtigden hebben, we krijgen er veel meer anders zou dat zo niet de pan uit swingen, dat zou nooit kunnen. Deelnemer 1: Inderdaad. Deelnemer 8: Dus dat is zeker ook een reden waarom dat wij het meer doen dan een ander, kleiner OCMW. Die hebben gewoon die plaatsen niet. Die stellen dat geld niet ter beschikking of die hebben dat geld niet. Deelnemer 5: Maar de vraag is maar of dat die terugval inderdaad groter is. (Bij ons dan in het klein??? = onverstaanbaar) Deelnemer 1: Dat... Want uiteindelijk hebben zij... elk iemand die sociaal tewerkgesteld wordt, krijgt een begeleider extra toegewezen op de werkvloer hé. Vanuit de dienst activering is er vanuit het OCMW bijkomend... Duiken er problemen op, ze hebben meestal ook hun aparte begeleider op de werkvloer zelf dus iemand die toch toezicht houdt zoals (Deelnemer 8) zegt. Deelnemer 8: Ja dat is één van de opmerkingen dat de VDAB naar ons toe maakt, dat we te veel ondersteunen soms. Want als het bij ons gedaan is, bij de VDAB hebben ze dat natuurlijk niet hé... Deelnemer 6: Dan kunnen wij daar gaan zitten hé (Deelnemer 8) ...Gelach... Sara: Om daar bij aan te sluiten, er is dan ook een invloed van de financiën die het OCMW krijgt? Allé dat qua aantal leefloners... dus als je als groter OCMW meer middelen krijgt, dan ga je misschien ook sneller leefloon toekennen of zie je dat niet zo? Deelnemer 5: Meer leefloon toekennen dat denk ik niet. Deelnemer 1: Neen ik denk niet dat dat... Deelnemer 5: Meer inzetten op uitstroom wel maar gemakkelijker toekennen... Deelnemer 1: Neen zeker niet. ...Instemmend... Deelnemer 6: Het bedrag van die subsidies zou absoluut geen reden mogen zijn voor al dan niet toekenning hé. Deelnemer 5: Winst doe je daar nooit mee hé met toekenning leefloon hé. Deelnemer 6: Al dan niet toekenning is gebaseerd op wettelijke principes hé, sociaal onderzoek dat zegt dat het behoeftig is en de activeringspolitiek die daaraan gekoppeld is hé. Dat heeft niets te maken in aanleg met de hoeveelheid subsidie dat je daarvoor binnenkrijgt. Ik denk dat niet. Deelnemer 5: Winst kun je er nooit mee doen met het in te stellen hé. Deelnemer 2: Neen, inderdaad. Deelnemer 5: Je hebt je personeelskost, je hebt inderdaad een gedeeltelijke subsidiëring... Sara: Maja, misschien dat je dan minder streng bent als je meer middelen... Deelnemer 1: Ik denk dat de maatschappelijk werkers daar niet naar kijken... Deelnemer 5: Uiteraard. Nu dat is in het verleden wel geweest hé, dat op een moment dat je te veel werk hebt, dat je inderdaad al die moeilijk dingen niet kunt onderzoeken en dat je gemakkelijker instelde... Deelnemer 1: Ja... 180
Deelnemer 5: Dat is een fenomeen dat zich in het verleden heeft voorgedaan heeft. Deelnemer 3: Ja maar die kans krijg je nu niet meer hé. Deelnemer 5: Krijgen we niet meer... Deelnemer 3: Dat heeft ook te maken met, denk ik toch allé ik weet niet of dat dat..., met de raadssturing hé. ...Instemmend... Sara: En wat was er in het verleden? Deelnemer 5: Vroeger was het inderdaad zo, wij hadden zo een grote werklast dat wij geen serieus onderzoek konden doen en dat leidde dus tot veel dossiers... Sara: Uhu.. Deelnemer 1: Want ja als je het niet grondig kon onderzoeken dan was het gevolg van ja we zullen het maar toekennen want we hadden toen ook nog geen reglementen hé. Deelnemer 5: Dan had je ook geen redenen om te zeggen neen hé. Deelnemer 1: Men gaat ook niet grondig... Er komt een grote groep binnen en die groep groeit, het gevolg is van ja je hebt de tijd niet meer om een fatsoenlijk onderzoek te doen. Deelnemer 5: Maar dat heeft heel veel te maken met het beleid dat er gevoerd wordt en wie uiteindelijk de beslissingen neemt hé. ...Stilte... Deelnemer 5: Toen dat wij zelf meer beslisten, stonden wij meer toe dan nu dat de Raad veel naar zich toegetrokken heeft, wordt er veel meer geweigerd. Deelnemer 1: Ja, natuurlijk. Deelnemer 5: Dus wie erover beslist heeft ook invloed op hoeveel dat er komen... Deelnemer 2: Maar langs de andere kant hebben wij als hoofdmaatschappelijk werker in Antwerpen veel meer bevoegdheden om zelf te beslissen dan in de meeste andere OCMW's hé. Er zijn heel veel dingen die wij zelf goedkeuren en die niet naar de Raad gaan hé. En misschien waarschijnlijk nog... Deelnemer 5: Ja maar inderdaad, dat het ooit misschien tot slechte dingen geleid heeft ook hé. Deelnemer 2: Ja ja en ooit zelfs nog meer hé dan nu effectief dat er zeker naar leefloon en equivalent leefloon terug wat meer naar de Raad moet dan vroeger maar op zich in vergelijking met andere OCMW's.. Maar zeggen dat we daardoor juist meer leefloners krijgen, dat is dus absoluut niet het geval hé. ...Stilte... Deelnemer 5: (??? +- 49 min.) beleidsbeslissingen bepalend voor wat dat er gebeurt. Deelnemer 2: Ik moet zeggen dat ik gisteren nog telefoon kreeg van een ander OCMW, klopt dat dat jullie als hoofd heel veel mogen goedkeuren. Dan zeg ik waauw daarnaartoe.. Neen, voor hun is dat effectief, dat is een Raad, dat is een secretaris, voorzitter en zelf niet... Ik weet niet hoe dat in Gent is... Kimberly: Euh in Gent... Deelnemer 2: Het beslissingsniveau in Gent... Sara: We moeten daar nog... Kimberly: We moeten daar nog naartoe gaan. Deelnemer 2: Ach ja, nee maar ja, het hangt dus misschien ook van hun beslissingsniveau af of het niveau waarop beslist wordt, of dat leefloon wordt toegekend of niet. Kimberly: En hier zijn het dan, als ik het goed begrepen heb, ook de hoofdmaatschappelijk werkers en zo die daar ook nog een deel toespraak in hebben dan of is het...? Deelnemer 2: Er zijn een deel dossiers die wij zelf kunnen beslissen, er zijn een aantal dossiers die naar de Raad moeten. Deelnemer 8: Welk aandeel is nu zelf beslissen? Deelnemer 5: Nu wel minder in ieder geval dan vroeger. Deelnemer 8: Toekenning leefloon en zo dat doen jullie? Deelnemer 6: Hoeveel zou dat zijn? 50, 55 procent? Deelnemer 5: EU-onderdanen niet meer, gezinsherenigingen niet meer binnen de drie jaar,... 181
Deelnemer 3: F-kaart niet. Sara: Hoe? Dus niet alle dossiers moeten naar de Raad? Deelnemer 5: Neen dat is serieus ingeperkt. ...Instemmend... Deelnemer 5: Geschorsten ook nog maar in een beperkt aantal gevallen dat we dat zelf kunnen. Deelnemer 4: Er zijn eigenlijk drie beslissingsniveaus, de hoofdmaatschappelijk werker, sommige zaken voor een Raadslid want elk centrum krijgt om de zoveel tijd een Raadslid toegewezen voor een aantal situaties en dan de Raad zelf. Die hier in Antwerpen om de week eigenlijk voor een sociaal centrum bijeen komt. Voor sommige zaken wordt de cliënt ook uitgenodigd, een horing eigenlijk en wordt op basis een stuk van het verslag en die horing eigenlijk een beslissing genomen, dat is meestal als er eigenlijk een negatief advies gegeven is door de maatschappelijk werker. Sara: Uhu... Deelnemer 4: Maar het dossier gaat sowieso via de maatschappelijk werker naar de hoofdmaatschappelijk werker en dan pas naar de Raad of naar het Raadslid of goedgekeurd door een hoofdmaatschappelijk werker. Sara: Dus het gaat niet allemaal... Ik dacht dat sowieso altijd alles naar de Raad moest. Deelnemer 4: Neen... Deelnemer 2: Ja op het einde... Deelnemer 6: Alles wordt bekrachtigd... Deelnemer 4: Maar dat is een administratieve ... Deelnemer 2: Een formaliteit. Sara: Maar het is dus niet dat als jullie dat goedkeuren, dat zij dan gaan zeggen van... Deelnemer 2: Neen, dat kan niet... Ze kunnen het terugroepen maar... Deelnemer 5: Het kan wel gebeuren dat als je iets goedgekeurd hebben en achteraf zeggen van... Deelnemer 3: Dat kan... Deelnemer 2: Ik denk dat wij 2/3 zelf goedkeuren en 1/3 naar de Raad. Deelnemer 8: 2/3 zelf toch nog? Deelnemer 2: Ja maar als je kan rekenen, 200, allé ik denk gewoon aan vorig jaar 270 dossiers, allé individuele dossiers goedgekeurd per maand. En dan reken ik dat ik een gemiddelde van 80 dossiers op de Raad heb per maand... Deelnemer 5: Dat zal ook te maken hebben met u soort aanvraag natuurlijk, want wat voor aanvragen hebben wij ontvankelijke 9ters, regularisaties die dan altijd overleefd hebben en waar dat je vragen hebt rond bevoegdheden rond integratie. Dus dat is onze instroom en dat is dan allemaal comité hé. Ik keur nog heel weinig goed. Deelnemer 2: Neen maar dat is het heel dikwijls eerste vragen hé en laat ons zeggen bij de aanvraag maar daarna verlengingen en het verdere verloop van het traject en de dingen is heel... Deelnemer 5: Ach ja verleningen en zo, ja maar ik keur nog weinig eerste nieuwe aanvragen goed hoor, dat heeft te maken met het soort vragen en zo... Deelnemer 2: Ach ja ja dat klopt, dat is bij ons ook in vergelijking. ...Stilte... Deelnemer 4: Ook elke afwijking van de regels is in principe Raad. Deelnemer 3: Nu, er is hier in Antwerpen wel een heel uitgebouwd reglement hé. Ons vademecum staat vol met regels van goh, wat moet er met welke soort aanvraag of verblijfsstatuut of dergelijke, wat moet er gebeuren en dat heeft te maken met onze aansturing vanuit het beleid, de raadsleden die een bepaalde visie hebben. Er is wel een samenwerking van ja, raadsleden reageren, wij reageren, we hebben een interne juridische dienst die dat dat allemaal uitbouwt. En zo ja, zijn we natuurlijk tot die kritische benadering gekomen. ...Instemmend... Deelnemer 3: Dat is ook gemakkelijk want in ieder sociaal centrum zijn dezelfde regels gekend en worden ze ook toegepast. Je kan dat natuurlijk niet, allé ja, het wordt natuurlijk nog altijd individueel bekeken hé maar het is wel een duidelijk uitgeschreven regulering van euh kijk, hoe moeten we dat hier aanpakken. Deelnemer 5: Een sterke regulering. 182
Sara: Dus jullie hebben niet veel zelf ruimte om ... Deelnemer 3: Jawel, jawel... Sara: Toch... Deelnemer 3: Maar je weet van iemand met dat bepaald verblijfsstatuut, weten we wel dat we daar alert op moeten zijn. Sowieso wordt er wel naar de individuele situatie gekeken. Sara: Uhu. Deelnemer 3: Er zal niet ergens staat van iemand met een E-kaart is leefloon negatief. Neen er zijn aandachtspunten en op basis daarvan wordt het voorstel dan opgemaakt en dat kan positief of negatief zijn maar het maakt wel dat je sociaal onderzoek dan heel kritisch gebeurt. Als je dan de verslaggeving gaat bekijken, dat die ook wel gelijk loopt op ieder sociaal centrum. We werken ook met rubrieken in onze verslaggeving dus je weet ook op welke punten dat je moet doorvragen en ja, is dat goed, is dat niet goed... Het is een hulpmiddel. Sara: Ja... Deelnemer 3: Het maakt ook dat we ons focussen op een aantal zaken. Sara: En dat iedereen een beetje dezelfde aanpak ... Deelnemer 4: Min of meer... Sara: Ja. Deelnemer 6: Daar proberen we... Sara: Dat je niet bij de ene moet gaan en dat je daar geen krijgt en bij de andere wel, allé... Deelnemer 5: Dat kun je niet 100 procent uitsluiten maar er zijn wel wat mechanismen om dat toch te bewaken. ...Instemmend... Deelnemer 4: En afwijking van, kan als het goed gemotiveerd wordt. Dan ga je inderdaad in uw verslaggeving een grondigere motivering moeten doen en als je iets standaard vraagt. ...Stilte... Deelnemer 4: Maar het moet inderdaad individueel bekeken worden. Sara: Ja ja... ...Stilte... Kimberly: En zijn er op dat vlak dan ook verschillen tussen de verschillende centra of sociale centra denken jullie op vlak van misschien in dat ene sociale centrum krijg je gemakkelijker een leefloon? Deelnemer 3: Oh neen, ik denk dat... Elk sociaal centrum, elke wijk heeft ook een bepaalde doelgroep wonen. De middenstad, de 2060, daar zitten heel veel mensen die uit de illegaliteit komen, die een verblijfsstatuut krijgen en buiten de grootstad zitten mensen die wel een vast inkomen hadden, die zij in orde met een aantal zaken. Dus als we wij voortdurend geconfronteerd worden met mensen die van Nederland naar België komen omdat hun partner daar geen verblijfspapieren kreeg, in onze wijken komt dat heel dikwijls voor. Dus krijgen we krijgen heel dikwijls diezelfde verhalen, dus we worden er alert op. Als iemand in die situatie een aanvraag doet in een wijk waar dat dat amper voorkomt, wordt er anders op gekeken. Dus het kan zijn dat wij misschien bij die mensen vlugger geneigd zijn van goh weet je op basis van die zaken zien we dat hier niet zitten. Maar waar dat dat in een wijk, waar dat dat eigenlijk niet voorkomt die doelgroep, ja gaan ze daar wel anders naar kijken. Deelnemer 2: Maar we krijgen wel meestal de raad mee, allé die zit er nog eens tussen hé. Deelnemer 3: Maar op een gegeven moment krijg je dan wel het signaal via de raad van, die doelgroep moet je wel kritisch bekijken. Deelnemer 2: Maar er is toch een paar jaar geleden een onderzoek naar gebeurt dat men een aantal, laat ons zeggen, vragen van klanten aan maatschappelijk werkers en hoofdmaatschappelijk werkers heeft voorgelegd en eigenlijk tot de ontdekking is gekomen dat dat gemiddeld eigenlijk zeer sterk overeen kwam, dat men dacht dat de verschil groter zouden zijn. Omdat we dat gevoel ook hebben van daar kan dat beter daar dingen... Maar dat dat in de realiteit eigenlijk best meevalt. Hoe lang is dat nu geleden? Drie jaar geleden zeker? ...Stilte... Deelnemer 4: Ik denk dat het clustersysteem dat we nu aan het invoeren zijn, daar ook wel voor een stuk een rol in speelt. Dus binnen Antwerpen heb je de wijkcentra maar je hebt nog een soort van regio's zeg maar, clusters die ook nog een keer onderling gaan samenwerken. Dus daardoor, ja... heb je ook geen afzonderlijke eilanden niet meer. Dat heeft zijn voordelen, dat heeft zijn 183
nadelen maar dat speelt ook allemaal een rol. Ik denk moesten we dezelfde test doen tien jaar terug, zouden die verschillen misschien wel veel groter zijn. Maar nu ... Dat speelt ook allemaal een rol. ...Stilte... Sara: Geven jullie bijvoorbeeld bovenop het leefloon ook nog financiële steun? Bijkomende financiële steun of doen jullie dat niet? ...Gelach... Deelnemer 6: Dat is een genuanceerd antwoord. Wij doen dat. Wij deden dat in het verleden met huur- en verwarmingstoelagen op vlak van gezinnen en op vlak van mensen die boven de vijftig waren. Maar nu hebben ze een nieuwe norm ontwikkeld, maar die nieuwe norm geeft niet automatisch nog recht op dergelijke zaken. En die is A-norm en B-norm. A-norm is voor de mensen die activeerbaar zijn en dus wel kunnen doorstromen naar een betaalde job, B-norm is voor zij die nooit van het OCMW zullen loskomen en die in de eeuwigheid der eeuwigheid bij ons blijven. Die krijgen dan wel een verhoogd bedrag maar daar hebben ze dan ook weer aan aantal voorwaarden aan gekoppeld. Dus het is ja maar met een hele grote maar achter. Deelnemer 1: In tussentijd want als je kijkt naar... Deelnemer 6: Ja maar we spreken over nu hé. ...Gelach... Deelnemer 1: Ja maar goed dat is aan het doors... Dat is nog maar pas gestart. Deelnemer 6: Ja ik weet het. Deelnemer 1: We zijn daar nog maar mee gestart. Theoretisch op één januari, we hadden een aantal uitkeringen, éénmalige uitkeringen waar mensen een beroep op konden doen waarvan dat ik denk dat er, ik heb daar geen idee van cijfers over heel het OCMW, maar al onze natura hulpen. Ik denk dat dat een aardige som vertegenwoordigde en dat waren ook een heleboel mensen die dat wisten en daar naar kwamen informeren en vragen hé. Deelnemer 7: Ja amai. Ze zagen dat als verworven rechten. Deelnemer 1: Een soort... die dat zagen als verworven rechten. Sara: Uhu. Deelnemer 1: Dat aantal is... Dat was... Dat is men aan het terugschroeven. Duidelijk, die mogen we niet meer geven. ...Instemmend... Deelnemer 2: Omdat daar ook de grootste verschillen zaten. Deelnemer 5: Vroeger was er meer mogelijk. Deelnemer 1: Ja ik denk dat daar ook grote verschillen waren in de centra. Deelnemer 2: Inderdaad. Sommige klanten kregen dat bijna automatisch, dat kledijgeld elk jaar en andere klanten kenden het niet en kwamen het niet vragen en kregen het nooit. Deelnemer 1: En ook van centrum tot centrum hé. Deelnemer 2: Ja die verschillen waren er zeker. Nu iets wat standaard, iets wat waarschijnlijk overal is gebeurd, is de, als mensen geen recht hebben op kinderbijslag wordt er een gelijkaardig bedrag aan het kinderbijslag gegeven. Sara: Ik haal dat eigenlijk aan want bijvoorbeeld in Genk zeggen ze van dat zij zelden financiële steun bijgeven bij het leefloon omdat ze altijd het minimum willen geven zodat ze bijvoorbeeld... Kimberly: Sneller Sara: Sneller gaan te werk... Kimberly: Omdat ze die motivatie om te gaan werken hoger willen houden. Deelnemer 2: Dat is eigenlijk nu die A-norm en die B-norm hé. Deelnemer 5: Dat is inderdaad een kentering die wij ook maken hé. Deelnemer 2: Nochtans dat wij nog altijd het ziekenfonds gaan bijbetalen, de zorgverzekering, medische waarborgen, allé uiteindelijk is dat ook een serieuze surplus voor sommige mensen en die hebben ze eigenlijk altijd recht... Daar hebben ze eigenlijk veel... Deelnemer 6: Ik heb altijd gevonden dat wij een goed OCMW waren want vergeleken met vele anderen... Deelnemer 3: Ja want het is eigenlijk... Mensen die, klanten die van ons afhankelijk waren, voor dat dan de nieuwe norm er was, de extra's die je kreeg ten opzichte van iemand die afhankelijk was van de werkloosheidsuitkering, was het voordeliger om bij ons te blijven. 184
Sara: Uhu. Deelnemer 3: Ik dan heb ik het gevoel dat ze daar nu wat willen van afstappen. Allé er was tussenkomst in medische waarborgen, allé naar de dokter gaan, naar een ziekenhuis gaan, medicatie terugbetalen een extra krijgen voor kleding. Deelnemer 2: Ja maar nog altijd hé. Medische waarborgen kan nog altijd, zorgverzekering,... Deelnemer 3: Ja maar het wordt kritischer bekeken hé. Deelnemer 5: In het kader van het globaal medisch dossier hé. Deelnemer 2: Ja ja en het wordt kritischer bekeken maar het kan nog altijd hé ten opzichte van één met zijn werkloosheidsvergoeding van 740, zit je in leefloon nog altijd beter. Deelnemer 6: Ja dat vind ik ook. Deelnemer 1: En al de rest. Wat toegang geeft tot het lijnabonnement, vrije tijd, de cultuur, allé noem maar op. Al die pakketten, die zijn er ook maar bijgekomen in de loop van de jaren hé. ...Instemmend... Deelnemer 2: En die zijn er ook nog altijd hé, ondanks... Ze krijgen toch wel... Deelnemer 1: Ja die zijn er nog altijd hé. Net zoals bij dingen, net zoals bij de werkloosheid waar dat er sprake is van de werkloosheidsval is dat bij ons ook voor een stuk het geval geweest en nog bij momenten hé. Er zijn situaties waar mensen niet op basis van hun financiële situatie gestimuleerd worden om werk te gaan zoeken. Eerder het tegendeel. Allen: Neen dat is waar. Deelnemer 6: Dat is nog in grote mate zo. Deelnemer 1: Dat is in grote mate, inderdaad. En dat is niet OK, dat blijft niet OK. Deelnemer 6: Neen, je kan dat niet oplossen hé, ik zie daar niet direct een oplossing. ...Stilte... Sara: Dus als ik het goed begrijp zijn jullie streng bij de eerste, allé hoe zeg je dat nu, bij de eerste... Deelnemer 1: Aanmelding, intake... Sara: Ja en eenmaal dat ze leefloon krijgen dat jullie minder streng zijn. Deelnemer 5: Neen dat niet. Deelnemer 6: Dat is wat kort door de bocht. Deelnemer 5: Dan investeren wij heel veel in activering, in professionele activering. Deelnemer 4: We zien ze maand per maand, evalueren na maand per maand van hoe ver staan die aandachtspunten, individueel cliënt per cliënt. Om de zes maanden huisbezoek, soms meer als het speciale situaties zijn en herzien we het dossier. Onze computer laat maar eigenlijk toe om maximum zes maanden leefloon in te stellen. Zijn die zes maanden afgelopen, moeten wij dat verlengen met een nieuw verslag, meestal kan dat dan bijvoorbeeld door een hoofdmaatschappelijk werker goedgekeurd worden. Maar dat is ook een manier eigenlijk die ons als maatschappelijk werker dwingt om te kijken van is alles nog in orde. Deelnemer 5: Dat kan inderdaad ook verschil maken want de wetgeving puur voorzien, je stelt het in en op het moment van een wijziging verandert het of schaf je het af, terwijl dat wij inderdaad door de manier van organisatie permanente evaluatie inbouwen. Wat ook een invloed heeft hé. Deelnemer 1: Ja natuurlijk en we weten niet wat andere OCMW's doen maar we weten dat er OCMW's zijn waarvoor de mensen gewoon een blad ondertekenen dat zij de plicht hebben elke wijziging, wat bij ons ook wel is maar die verwijzen enkel naar dat blad als ... ze leggen de verantwoordelijkheid bij de cliënt en die cliënt ziet zijn maatschappelijk werker soms maanden niet hé. Sara: Uhu. Deelnemer 1: Die zijn er ook die situaties dus... Deelnemer 4: Wij evalueren ook onze uitkeringen maand per maand en we zetten daar enkel op van ja als die langs is geweest, Nederlandse les binnen heeft gebracht, sollicitatiebewijzen, ook weer individueel, bij elke cliënt is dat anders. En dan pas zetten wij ons geld op ja. En anders vertrekt het geld niet en kan dat zijn dat die bijvoorbeeld maar de vijfde of de zevende uitbetaald wordt, als hij dan pas binnenbrengt of doet wat hij moet doen. Deelnemer 1: Maakt ook dat er geen uitkering buiten gaat hé (Deelnemer 4). Ik bedoel, de uitkering gaat niet buiten en soms leidt dat er toe dat je twee, drie maanden later vaststelt van goh die is twee, drie maand niet geweest. 185
Deelnemer 4: Ewel, dat zegt ook, dan moet er een lichtje gaan branden van hoe komt dat. Deelnemer 1: Dat is ook zo, maar er zijn OCMW's waar dat dat automatisch buiten gaat zolang dat die klant niet zelf aangeeft van hier is iets veranderd hé. Dat is denk ik... ...Stilte... Deelnemer 6: Wij geven dus geen geld aan spoken. ...Gelach... Deelnemer 6: Ik zeg dat altijd tegen klanten, als jij niet komt dan krijg jij geen geld. Zo simpel is dat. Dat is toch zo? Als hij maar één keer per maand moet komen. Deelnemer 8: Wat zeg jij, ik moet ook elke dag werken voor mijn geld... (Gelach) Deelnemer 6: Dat zeg ik niet, maar dat denk ik wel. (Gelach) Deelnemer 2: Plus dat wij al direct de vraag gaan stellen van stel dat dat geld, ze zijn niet geweest, geld is niet vertrokken en ze komen pas veertien dagen later klagen van hé waar is mijn geld. Deelnemer 4: E wel... Deelnemer 2: Zo van als jij dat niet nodig hebt gehad... Want iemand anders met leefloon die staan te wachten, dus zo van wat is er... Van wat leef jij dan, hoe komt dat dat jij dat geld niet nodig hebt gehad. Dat wordt permanent eigenlijk in vraag gesteld hé. ...Instemmend... ...Stilte... Sara: Ik had nog één vraag over die activering, je zegt dat jullie investeren in die activering maar denken jullie dan dat Gent dat bijvoorbeeld niet doet, allé of minder doet omdat zij dan toch zo hoog liggen of... Deelnemer 2: De cijfers zeggen dat hé. Deelnemer 1: Dat kunnen wij niet... Deelnemer 5: Ik kan alleen maar spreken voor mijn eigen en wat dat ik weet van een ander maar ik weet belange niet alles van een ander. Sara: Neen neen. Ja maar... Deelnemer 2: Nu de cijfers, uit de cijfers blijkt dat wij, dat Antwerpen het hoogste is van qua activering hé... Deelnemer 1: Ja? Deelnemer 5: Ja dat is ooit, ooit heeft de voorzitter daar wel mee uitgepakt hé, dat dat in de pers verschenen was. Deelnemer 2: Ja nog niet zo lang gelden. In die zin, wij zitten met de hoogste cijfers, aan wat ligt dat...? Deelnemer 1: Ik denk dat op dat vlak, veel veel directiever wordt omgegaan met de mensen dan vroeger. Vroeger werd veel meer ingevoegd bij de cliënt en werd er meegegaan in het verhaal van de cliënt. Nu wordt er veel meer, die accentverschuiving is er met als gevolg dat de problemen van de cliënt dikwijls minder aandacht krijgen maar dat geeft ook soms een doorbraak in andere zaken. Allé ik bedoel we moeten gewoon tot de vaststelling komen dat wij mensen in gang kunnen zetten waarvan we vroeger, met mee te gaan, nooit iets konden verwachten want iedereen had het idee dat dat niet zou lukken. Dus dat is ook ja... Deelnemer 6: Er is ook geen maatschappelijk draagvlak niet meer om die mensen gerust te laten. Sinds dat de regering Verhofstadt zijn aangekomen en dat er eigenlijk gesproken is over actieve welvaartsstaat zijn we in ongeveer, tgoh, begin jaren negentig, midden jaren negentig in een heel ander discour terecht gekomen van voor wat hoort wat punt amen en uit. En daar is niet meer over gediscussieerd en diegene die daar nog over discussiëren dat zijn er die al wat langer bezig zijn, hier zitten er zo een paar rond de tafel, en die hebben dat ander nog meegemaakt hé (Deelnemer 1) en (Deelnemer 5). Deelnemer 1: Tuurlijk. Deelnemer 5: Dat is een immens verschil. ...Gelach... Deelnemer 2: Zelf ook nog. Ik zit nu nog maar drie jaar in de wijk en als ik dat vergelijk tussen augustus 2007 en nu, dat is niet te vergelijken. Dat is op zo een korte tijd nog eens zo veel... Allé dat waren wel streng maar als ik dat nu zie... Nu ook ... (Deelnemer 8) van wanneer is de dienst activering? 186
Deelnemer 8: Van wanneer bestaat de dienst activering? Deelnemer 6: De eerste activeringspoging is in gang geschoten in '89. Deelnemer 2: Ja maar laat ons zeggen dat Hedwig denk ik Se... of.. daar met een paar man zat. Deelnemer 6: E wel, begin de jaren negentig, in '91 ben ik er naartoe gegaan. Jan is in '89 begonnen. Deelnemer 1: In '89 pas? Deelnemer 2: Neen maar wanneer was die boom? Dat was toch in de jaren 2000, dat men eerst van niets naar... Deelnemer 6: Die boom is er, goh, vanaf half jaren '90 is die serieus beginnen boomen. Deelnemer 1: Ach ja. Deelnemer 2: Dat er ineens drie hoofden, en dingen en zo zijn? Dat is toch maar van in 2000 hé? Deelnemer 6: Ach neen, dat is later. Deelnemer 2: Ja e wel, maar dan spreek ik over de dingen van dat effectief, dat was een klein ploeg en dat is nu, allé ik weet niet hoeveel man dat daar nu zit hé. (Deelnemer 6: Na de pensionnering van Hedwig is dat toch echt beginnen boomen hé. Deelnemer 8: Toen dat ik er bij kwam...) (wat tussenin onder elkaar bezig) Deelnemer 3: Maar vanaf eind 90, 2000, kon je veel vlotter sociale tewerkstelling voorstellen. Deelnemer 5: Ach ja, want vroeger kwamen ze op de lijst van sociale tewerkstelling en ze bleven er jaren opstaan hé. ...Gelach... Deelnemer 8: Dat was voor mijnen tijd hoor! Deelnemer 3: Ze mochten zeker ook niet jong zijn want ik heb ooit zo een 25 jarige willen sociaal tewerkstellen en ik kreeg van mijn hoofd zo de tegenwind van neen dat kan niet en dat wordt niet gedaan en een paar jaar later is dat... Deelnemer 2: Nu is het versnelde toeleiding voor de min 25 jarigen. Deelnemer 5: Nu zijn we veel directiever geworden. Deelnemer 3: Vooral voor wat hoort wat hé. Deelnemer 1: Ja vooral dat principe van voor wat hoort wat hé. Het rechten en plichten verhaal is echt wel... Deelnemer 5: Dwingende activering is het nu... Deelnemer 3: Niet onvoorwaardelijk. Deelnemer 8: Maar we zijn ondertussen wel ver genoeg gegaan denk ik hé. We moeten een keer zien of we niet te ver gaan hé. Deelnemer 6: We moeten zien dat we niet te ver gaan, dat vind ik ook. Deelnemer 3: Dat klopt. Deelnemer 6: Daar ben ik het mee eens. Deelnemer 8: Wij denken er nog over na en de jonge mensen denken natuurlijk ook wel na maar die hebben da meegekregen van bij aanvang hé. Dat is toch riskant hé. Deelnemer 3: Het is toch ook hard hé. Deelnemer 1: Het is ook met momenten hard ja. Deelnemer 5: Ik denk dat die verrechtsing zich naar die activering veel minder speelt dan naar de instroom. Deelnemer 8: Maar er is nu snellere toeleiding hé. Veel snellere toeleiding. ...Instemmend... Deelnemer 1: Maar wat (Deelnemer 5) bedoelt is van... Ik kan inkomen met wat je bedoelt. De aanvang, eens erin, zijn ze ook streng maar goed, je bent al in het circuit geraakt ... Deelnemer 8: Je bent al eigen volk of wat? ...Gelach... Deelnemer 1: Terwijl het strengste... ...Gelach... Deelnemer 1: Wablief? 187
Deelnemer 8: Ik zeg, je bent al eigen volk of wat? Deelnemer 1: Ja... Deelnemer 8: Ja... Deelnemer 1: Neen zelfs dat nog niet, neen, neen. Maar wel het echt strenge situeert zich bij zich de intake of bij de opstart van het dossier, bij de aanvraag voor mijn part. Deelnemer 5: Ja bij de toekenning hé. Deelnemer 1: En al bij al als je nu kijkt naar de invoering van de B-norm, vind ik eigenlijk dat men zelfs voor mensen waarvan we eigenlijk, waar iedereen het over eens was van hier geraken we ... dat zijn mensen die eigenlijk altijd afhankelijk zullen blijven van het OCMW, vind ik nu dat men de grens overschrijdt. Dat vind ik voor een aantal dossiers. Deelnemer 6: Je bedoelt dat ze te veel geven? Dat ze te veel geven? Deelnemer 1: Neen, gewoon niet willen geven. Deelnemer 6: Ach zo! Ja tuurlijk ja. Deelnemer 1: Het idee was we hebben 2000 mensen, je moet eens gaan kijken op het eind van het jaar hoeveel mensen het gaan krijgen. Deelnemer 6: Ik weet het (Deelnemer 1), ik weet het. Dat gaan we op het einde van de rit zien hé. Deelnemer 1: Dat vind ik ook niet meer juist, dat vind ik echt niet meer juist. ...Instemmend... Deelnemer 6: Dat zou een besparingsoperatie kunnen blijken. Deelnemer 1: Dat is een besparingsoperatie, duidelijk. Sara: Dat er weinig een B krijgen of wat? Deelnemer 1: E wel dus (Deelnemer 6) heeft dat daarstraks al eens even verteld. Een A-norm dat is gewoon het basispakket bij wijze van spreken, mensen met een B-norm die zouden theoretisch in aanmerking kunnen komen voor een verhoogde uitkering. Daar komt het ruw geschat op neer. Sara: Ja... Deelnemer 6: Voor een alleenstaande wordt dat dan 916 om precies te zijn. Deelnemer 1: Ja in plaats van het leefloon. Deelnemer 6: Omdat dat gelijk ligt op het niveau van de Inkomens Garantie voor Ouderen, dus het minimumpensioen maar wat nog beduidend onder de Europese armoedegrens ligt. Maar wel beduidend hoger is dan de 822 die ze maximaal van ons kregen daarvoor. Deelnemer 2: Ja maar langs de andere kant denk ik ook dat we ook eerlijk moeten zijn en dat veel andere OCMW's het effectief bij het leefloon houden en niets meer geven. Deelnemer 1: Dat is ook waar. Deelnemer 2: Dat wij nu een groep wel, in plaats van die 822 die we al gaven met huur- en verwarmingstoelage, er 916 gaan geven. We pakken geen leefloon af, we pakken ook die huur- en verwarmingstoelage niet af hé. Ik denk dat we op dat vlak... Deelnemer 6: (Deelnemer 2) akkoord maar dat wil ik niet in vergelijking stellen met die andere OCMW's maar daar heb je gelijk in, als je dat vergelijkt, komen wij daar heel goed uit. Deelnemer 8: Maar we geven het aan bijna niemand. ...Gelach... Deelnemer 3: Wij willen het wel geven.. Deelnemer 5: Het zijn sowieso de bevolkingsregisters en dat zijn niet de grote aantallen van ons klanten hé. Deelnemer 6: Ik heb er wel een paar maar dat zullen niet de meeste zijn, de meeste zijn vreemdelingenregister. (Je moet vreemdelingen register zijn of je moet erkend vluchteling zijn en een erkende vluchteling die kan daar wel voor in aanmerking komen. tegen (Deelnemer 8) tussendoor) Deelnemer 5: Ja ik wel... Deelnemer 1: Wij hebben er niet veel maar ik hoor toch verschillende collega's dat als ze het kunnen weigeren, weigeren ze het. Echt waar. Deelnemer 5: Ze zoeken stokken om mee te slaan. Deelnemer 1: Ze zoeken echt. 188
Deelnemer 2: Ja en omgekeerd, langs de andere kant, ik had er één om te weigeren en dat was een testcase want dat was voor mij iemand waar dat ik van dacht die gaan ze zeker willen geven en wij willen ze weigeren omdat die nooit allé enige stap naar activering en eigenlijk altijd alles geweigerd heeft. En uiteindelijk, ze hebben eerst gereageerd van we willen, zeg van waarom willen jullie die niet geven en dat heb ik dan uitgelegd waarom, en uiteindelijk zijn ze gevolgd om niet te geven. Dus in een geval waarin ik van zeg van hier gaan zij het sowieso geven en ander ook waarvan dat ik dacht van hier gaan ze het weigeren en dat was goed geargumenteerd en hebben ze het gegeven. Deelnemer 6: Het is toch dansen op een slappe koord hé. ...Instemmend... Deelnemer 6: Want als je, in december hebben ze iets anders beslist dan in januari hé. In januari zijn ze teruggekomen op hun beslissing van december zeggende van ja maar we gaan het niet automatisch geven want we willen toch eigenlijk een activeringstraject in beeld brengen, dat we daarvoor hebben afgelopen. Ja dan creëer je dus nieuwe voorwaarden... Deelnemer 5: En daarna hebben ze het nog eens verengd, dat was... Deelnemer 6: En ik vind het onfair om als je zelf nooit in activeringspogingen mee hebt gedaan, om dan retroactief die mensen te gaan bestraffen omdat je dat zelf niet gedaan hebt. Dat vind ik niet juist. Deelnemer 1: Plus, je bent er in al die jaren vanuit gegaan van OK neen hier kunnen we niet veel mee doen, dan moet je die mensen daar niet op pakken! Deelnemer 6: Dat vind ik ook. Deelnemer 1: Ik vind dat niet... Deelnemer 3: Maar ik denk dat dat niet echt voor het onderzoek... Dat is interne... ...Gelach... Deelnemer 6: Maar dat leeft hier wel hé. ...Gelach... Deelnemer 2: Maar het heeft geen effect op het aantal leefloners hé. Deelnemer 6: Neen Deelnemer 2: Allé ik bedoel, daardoor hebben we niet meer leefloners hé. Deelnemer 1: Mmmm ja maar het heeft wel, het kadert wel de sfeer waarin die andere beslissingen worden genomen. Deelnemer 5: Het past wel in het plaatje. Deelnemer 2: Ja ja OK, dat wel. ...Stilte... Sara: En dan nog een afrondende vraag van die grafiek hier, hoe denken jullie dat dat komt dat in 2001 bijvoorbeeld, bij de drie OCMW's dat we hier geschetst hebben, dat dat daalt. Deelnemer 2: De optrekking van de euh ... andere sociale zekerheidsinkomsten. Deelnemer 3: 2001? Sara: In 2001 is er een daling. Deelnemer 6: Ja een dieptepunt ja. Deelnemer 1: Ja dat is inderdaad het minste... Deelnemer 2: Volgens mij, is dat niet met de andere uitkeringen die gestegen waren, waardoor dat wij minder bijpassingen moesten geven? Deelnemer 1: Ja dat kan, ik weet het niet. Ik kan dat niet meer zo goed situeren. Deelnemer 2: En dan denk ik aan Inkomensgarantie, IGO die gestegen is. Deelnemer 6: Ja dat kan, is dat al zo lang geleden? Deelnemer 2: Ja en serieus gestegen. Deelnemer 5: Maar met den IGO, dat waren onze aanvullende bijstanden dat we daarmee afgeschaft hebben maar niet ons leeflonen hé. Deelnemer 6: Seg maar dat is zo lang niet geleden ze, dat is niet geleden van 2001. Gemompel tegen (Deelnemer 5) dat is niet geleden van 2001 Deelnemer 3: Ook kleine stukjes leefloon van sommigen. 189
Deelnemer 2: Ja... Deelnemer 3: Ja maar dus ik zou eerder zeggen die stijging is er dan gekomen omdat dan de leefloonwetgeving er is gekomen na 2001. 2002 is de leefloonwetgeving gekomen hé. Deelnemer 5: De GPMI? Deelnemer 2: Ja van bestaansminimum van leefloon... Deelnemer 3: BM omgeschakeld naar leefloon en dan is er een grote groep leefloon geworden... Deelnemer 8: maatschappelijke integratie... Deelnemer 1: Maar het was al aan het stijgen hé van 2001 naar 2002 en toen was het er nog niet. Het is 2002 dat het pas effectief... Dus ik denk, voor zo ver dat ik dat kan inschatten, heb ik hier iets in die periode, ik herinner het mij goed, was er eigenlijk ook een tendens. Het aantal initiatieven om mensen aan de slag te krijgen en dat waren toen heel wat mensen waarvan wij ook toen dachten van dit lukt niet, maar het aantal jobs dat men toen gecreëerd heeft eind de jaren 90 was ook ongelofelijk groot hé (Deelnemer 6). Dat was wel denk ik... Deelnemer 6: Ja ja. Deelnemer 1: Onder andere de inschakeling van die mensen, zo die hadden onder andere bij supermarkten de tassen bijeen vulden en wat weet ik al niet meer. Allé zo die zaken en Bistro P en zo dat situeert zich daar eigenlijk allemaal toen ze. Deelnemer 6: Het begin van sociale economie ook? Deelnemer 1: Ja de initiatieven die daar geweest zijn volgens mij... Deelnemer 6: Ik heb daar echt geen verklaring voor... Deelnemer 5: Ik kan daar ook niets over zeggen... Deelnemer 8: Neen, ik ook niet. Deelnemer 1: Allé dat is mijn idee, dat situeert zich eind de jaren '90 vooral. Deelnemer 2: Ik denk de uitkeringen dus we zullen eens zien. Wie weet horen we ooit wat dat eigenlijk is. Deelnemer 1: Wanneer is dingen opgetrokken, de minimumwerkloosheidsuitkering of wachtuitkering opgetrokken van die 21 jarigen die geen leefloon meer mochten krijgen? Of de gelijkstelling? Dat situeert zich daar ook ergens hé. Deelnemer 2: E wel het is dat dat ik denk, ik heb het gevoel dat daar een aantal uitkeringen gestegen zijn waardoor dat minder... Deelnemer 1: Ach maar die was niet gestegen maar dat je die vrijstelling niet meer mocht toekennen en zo. Deelnemer 2: Ja, allé of gestegen maar in die zin dat er toch door andere uitkeringen wijzigingen minder... Deelnemer 6: Ach ja dat ja. Deelnemer 7: Ja maar dat is nog niet zo lang geleden? Deelnemer 6: Ik denk niet dat dat zo lang geleden is want we klappen hier over tien jaar geleden hé, 2001 hé. (Deelnemer 7: Ik heb dat nog geweten denk ik. Gemompeld) Deelnemer 1: Ja, wel dat situeert zich van voor de leefloonwetgeving, daar ben ik zeker van. Deelnemer 5: Ja dat denk ik ook. Deelnemer 1: Dat situeert zich... Ik weet nog goed, Vande Lanotte heeft dat toen beslist, we stellen dat gelijk, als je een uitkering hebt, kun je geen aanspraak meer maken op bestaansminimum. Deelnemer 6: Ja ik herinner mij dat maar ik kan er geen datum op plakken. ...Stilte.... Deelnemer 6: Dat zal een combinatie zijn van verschillende factoren. Deelnemer 5: Een mogelijke verklaring... Economische groei? Deelnemer 4: Ja. Deelnemer 1: Toen ja. Men zocht echt wel mensen, ik weet dat heel goed, ik zie daar een aantal klanten voor mij die waarvan wij dachten van dit lukt niet en dan van OK ja we gaan toch proberen daar en die kregen kansen. Dat situeert zich eind de jaren '90 begin 2000. ...Stilte... 190
Sara: En dan zie je in 2003 eerst een stijging, een toppunt, zou dat dan of waaraan zou dat dan kunnen liggen? Kimberly: In jullie OCMW dan? Deelnemer 1: Ja bij ons ja... Deelnemer 2: Ik denk dat dat voor een stuk de verstrenging... Deelnemer 3: Dat was ook de leefloontoekenning hé. Sara: Ja. Deelnemer 3: Het recht op maatschappelijk integratie is dan in het leven gekomen hé. Deelnemer 6: Ja het effect van de leefloon... Ja Ja. Deelnemer 3: Dan zijn er, voor Antwerpen zijn er dan een aantal levensminimummers dan leefloon geworden hé. Deelnemer 6: Ja dat klopt. (Praten allemaal door elkaar nu) Deelnemer 2: Dat is dan effectief de lichte stijging om dan terug te dalen... Deelnemer 5: Zou dat de stijging bepalen? Deelnemer 1: Dat zal zeker meegespeeld hebben. (Praten rond 1:19:13 allemaal door elkaar... onverstaanbaar) Deelnemer 3: Ik zou zeggen een stijging en daarna een daling. (Deelnemer 5: zegt iets over bevolkingsregister maar onverstaanbaar) Deelnemer 2: En daarna een daling door de verstrenging van het activeringsdiscours. Deelnemer 6: En dan inderdaad zwaar activeren... Deelnemer 2: De stijging is dan door het leefloon en dan de daling terug is dan het activeringsdiscours. Deelnemer 1: en het stijgend aantal mensen in het vreemdelingenregister denk ik ook. Deelnemer 5: Stijging van de vluchtelingen... Deelnemer 1: Ja. Deelnemer 3: En het weglopen van mensen uit het bevolkingsregister van mensen die Antwerpen verlaten. Deelnemer 8: Je bent wel slecht bezig nu hé. Deelnemer 5: We zijn terug naar boven aan het gaan. ...Gelach... Deelnemer 6: Ja ik zal al naar huis gaan... ...Gelach... Deelnemer 5: Ja maar wij of jullie hé... ...Gelach... Deelnemer 2: 2010 is het weer gezakt hé. Deelnemer 6: Ja ik had nog een vraag. Jullie doen dat in opdracht van Gent hé. Deelnemer 5: Op vraag van Gent. Deelnemer 6: Ja op vraag van Gent. Sara & Kimberly: Uhu. Deelnemer 6: Maar we zouden eigenlijk ook eens moeten weten hoeveel equivalente leefloon dat Gent heeft. ...Instemmend... Deelnemer 6: Want die verhouding moet op z'n minst ook aanzienlijk toegenomen zijn door hetgeen dat (Deelnemer 1) verteld heeft met betrekking tot die Bulgaren maar niet alleen Bulgaren hé ook anderen. Bulgaren is een... Deelnemer 1: Ja maar let op de Bulgaren krijgen leefloon hé. Deelnemer 6: Ja dat is geen goei. Inderdaad, zij krijgen leefloon. Toch moet je dat in beeld brengen van die equivalente leefloners. Deelnemer 3: Ja ik zou dat ook zeker doen. 191
Kimberly: Ja maar dat is ook één van de factoren die wij misschien dachten dat een mogelijke verklaring kon zijn omdat we misschien dachten van in Antwerpen hebben ze dan meer equivalent waardoor dat ze dan minder leefloon hebben. Deelnemer 1: Dat speelt zeker mee denk ik. Deelnemer 6: Bulgaren zijn dan ook het enige wat dat wij minder hebben dan Gent ze denk ik. ...Gelach-Geschater... Deelnemer 6: Wat denk je, zou dat niet kloppen? (Nog wat onder elkaar praten daarover Deelnemer 2: Maar ook wel omdat het gekend is dat wij daar anders op reageren hé. Dat is geweten hé. Deelnemer 1: Ja ik denk dat ook, dat wordt voort verteld. Deelnemer 2: Omdat wij daar al, laat ons zeggen, activering dus bij die eerste vraag al gaan zeggen van OK je bent hier met een pass op basis van voldoende inkomsten of werk. OK dus je hebt se, je opent wel een recht maar hoe zit het met uw werkbereidheid, neen die is er niet, dus die krijgt bij ons niet. In Gent krijgen die mensen wel en dat is natuurlijk van ja... (en ondertussen ook het volgende:) Deelnemer 5: Als je op de federatie zit, er is bijna niemand die een ontvankelijke 9ter krijgt. Deelnemer 6: Nu moet jij mij dat eens uitleggen wat dat is. Deelnemer 8: (reageert op iets) De medische bijstand of wat? Deelnemer 5: Dat zijn mensen die een verblijfsstatuut krijgen op basis van een medisch attest. Deelnemer 8: Ach ja. Deelnemer 6: Dat kan een posttraumatische stoornis zijn of een depressie van de moemoe en heel de bende zit hier. Deelnemer 3: Hoofdpijn... Deelnemer 5: Eén met een navelbreuk en hij is geopereerd en binnen drie maanden is hij terug arbeidsgeschikt maar... ...Gelach/geschater... Deelnemer 1: Hé, wij, aambeien! ...Nog harder gelach en geschater... Deelnemer 6: Seg zet dat maar af (dictafoon) ...Gelach/geschater... Deelnemer 6: Dat gaat volgens mij geen invloed hebben op hun onderzoek. Deelnemer 5: Maar dat is toch crazy ze! Deelnemer 8: Maar welk statuut krijgen ze dan? Deelnemer 5: Een tijdelijk verblijf voor drie maanden of tot dat dan ooit eens beslist zal worden ten gronde of ze nu inderdaad ziek zijn en in hun land van herkomst de verzorging niet kunnen hebben. Maar daar gaan jaren over. Alle redenen van alle illegalen om iets aan te brengen... Deelnemer 3: Het zijn allemaal mensen, je ziet ze hebben gemiddeld twee à drie asielaanvragen gedaan, dan regularisatiepoging één of twee keer gedaan en dan doen ze aan aanvraag 9ter medische redenen. Deelnemer 5: Dat is echt schrijnend hoor! Deelnemer 2: Ik hoorde nu de eerste die afgewezen is... Deelnemer 5: Het migratiebeleid in België is schrijnend! Deelnemer 1: Dat beleid, dat is on-voor-stel-baar. Deelnemer 2: Dat was een niertransplantatie geplant dus hij was goedgekeurd en die heeft nu geen papieren meer, ze zijn afgepakt. Deelnemer 6: Ik had er gisteren één die tien regularisaties had aangevraagd en de elfde keer had hij prijs. ...Gelach... Deelnemer 5: Echt waar, dat migratiebeleid dat snap ik niet... Deelnemer 3: Wij hebben een grote groep mensen onder ons cliënteel die eigenlijk een aanvraag, die naar de Raad komen, die hier een aanvraag hebben ingediend op basis van medische redenen, 192
die zeggen van ik heb een medische aandoening en in mijn thuisland kan ik daar niet voor behandeld worden. Dat is de 9ter, medische redenen. En de medische redenen die swingen echt de pan uit, dat gaat om mensen die posttraumatische stressstoornis hebben, hoofdpijn, aambeien en die krijgen zo'n statuut en die mogen ondertussen niet werken. Deelnemer 1: Drie krijgen dat statuut in afwachting van hun onderzoek naar hun gezondheidsproblemen. Deelnemer 3: Maar het enigste wat die mensen willen, is werken en dat zijn eigenlijk economische vluchtelingen maar dat hebben ze in Brussel nog niet echt door. Die mensen komen allemaal een aanvraag indienen maar die kunnen natuurlijk niet overleven op eigen krachten hé want ze mogen niet werken. Sara: Ja... Deelnemer 5: Die hebben hun papieren hé maar ze mogen niet werken. Deelnemer 3: Dat is eigenlijk ook wat dat de, ik weet niet ja een paar jaar geleden, de hongerstakers. Die hebben dan een verblijfsvergunning gekregen op basis van medische redenen en dan mochten ze nog altijd niet werken. Deelnemer 6: Ja die moesten dan eerst terug aansterken... ...Gelach... Sara: Dus dan krijgen ze leefloon? Deelnemer 4: Equivalent leefloon. Deelnemer 3: Ja maar dat is bij ons een grote groep. Deelnemer 4: En er is nu echt wel een toevloed bij ons van 9ter. Je krijgt bijna niets anders meer de laatste maand, twee maanden. Deelnemer 3: Maar wij kunnen de historiek zien van die mensen dat zijn mensen die naar België zijn gekomen, die hebben een asielaanvraag ingediend, een paar keer geweigerd. Ze hebben ook al regularisatieaanvraag geprobeerd, ook geweigerd. Ja en dan zien ze van OK ja een medische reden. Ja ik heb wel, ik mankeer wel iets of je vindt wel dokters ... Deelnemer 1: .. die schrijven hé. Deelnemer 5: Het is een éénmalig contact hé waar zo'n attest wordt afgeleverd... Deelnemer 2: Ik wou daarjuist... Een geval van een attest van (onverstaanbaar) dat voor de eerste keer iemand papieren is afgepakt op basis van attest dokter... Deelnemer 1: Heb je (...) gisterenavond gehoord op de radio? Deelnemer 5: Neen? Deelnemer 1: Die zegt van wij moeten absoluut onmiddellijk overgaan tot effectieve harde repatriëringen en zo. Deelnemer 6: Wie zei dat? Deelnemer 1: (...) de vroegere directeur generaal van... Deelnemer 6: Ach ja ja ja, maar die mens heeft zijn vlam al dikwijls gespuwd in de pers hoor. Ja ze hebben die mens opzij gezet hé. Dat is één van vroeger het (X) hé. Deelnemer 1: Ja ja, van het (X). En die zei van als we dat niet gaan doen, stopt het gewoon niet. Ze stellen zich de vraag hoe dat het komt dat er zo veel mensen zich nu aanmelden en hij zegt van... Deelnemer 5: Ja als iedereen hier een papier krijgt... Deelnemer 6: Zijn batterij is ook in gang geschoten... Deelnemer 1: Maar hij kent een aantal zaken gewoon ook nog altijd niet hé. ...Stilte... Deelnemer 5: Dus dit is niet ons grootste probleem... ...Gelach... Deelnemer 4: Het zou een onderzoek op zichzelf waard zijn, inderdaad. Kimberly: Maar die mensen krijgen dan soms lange tijd een equivalent leefloon? Deelnemer 1: Dat hangt er van af. Deelnemer 5: Het duurt soms jaaaaren voor dat de beslissingen ten gronde genomen worden. Deelnemer 1: Terwijl dat dat net zo goed kan zijn voor een verkoudheid hé. Dat zijn zo'n papier krijgen op basis van een verkoudheid. 193
Deelnemer 5: Dat is echt schrijnend hé. Deelnemer 1: Dat is echt waar. Deelnemer 4: De Raad vraagt nu ook om systematisch de namen van de dokter die dat attest daarvoor geschreven hebben naar Brussel en het attest zelf, daar informatie over doorgeven. (Dan wordt er nog door elkaar verteld over die papieren en die attesten... En dat de papieren voor de eerste keer zijn afgenomen op basis van het attest van dokter... Zoals hierboven aangehaald.) Deelnemer 2: Het eerste attest op basis van foutief attest van de dokter is afgenomen, de verblijfspapieren. Dat werd ook tijd hé. Deelnemer 1: Die mensen werken onvoorstelbaar mee om, aan situaties, die gewoon bij de bevolking hé... Deelnemer 5: Ik denk dat zij zich dat niet altijd realiseren... Moest elke Antwerpenaar weten wat dat er gebeurt op dit moment dan zouden die woest worden... Deelnemer 1: Amai, dat is echt, wij kunnen dat relativeren maar dat kan de gemiddelde Belg niet hé. Deelnemer 4. Neen, Neen. Deelnemer 7: Die kunnen daar ook wel rap inrollen hé want die zullen er wel geld voor krijgen denk ik dus dat kan ook een circuit worden hé. Deelnemer 1: Ja dat denk ik ook, een smerig circuit is dat hé. ...Stilte... Deelnemer 3: Nu door meer, allé ja armere landen toe te laten bij de Europese Unie, maakt dat wij ook een grotere toevloed krijgen van mensen die van ons sociale zekerheidssysteem willen genieten hé. Deelnemer 4: Inderdaad, dat is. Sara: Uhu. Deelnemer 3: En als je dan de wetgeving hebt die zegt van ja als mensen behoeftig zijn, kan die aanspraak maken op een uitkering, als je dat niet kritisch bekijkt dan ja... Dan zit je met een grote groep mensen want dat zijn meestal ongeschoolde mensen, kunnen de taal niet, die kun je wel heel lang... Deelnemer 5: En eigenlijk door de wet niet toe te passen, houden wij het aantal leefloners in perken hé. Deelnemer 1: Ja en vooral de equivalente hé. Deelnemer 2: E wel ik denk de Bulgaren komen niet naar Antwerpen maar komen naar Gent. Deelnemer 5: Doordat wij die inderdaad niet toelaten. ...Instemmend... Deelnemer 8: Maar je zegt dat je de wet niet toepast, is dat waar? Deelnemer 5: Ja wij zoeken, wij zoeken... Deelnemer 8: Je bent kritisch... Deelnemer 5: Ja wij zijn zo kritisch eigenlijk om ze niet toe te laten. Deelnemer 8: Ach ja, dat je ze eigenlijk niet toepast. Deelnemer 2: Maar de arbeidsrechtbank volgt ons daarin hé. Deelnemer 5: En voorstellen die wij dan in sommige gevallen toch doen om dat wel toe te staan, waar dat de Raad niet meegaat... Deelnemer 2: Ze worden ook allemaal, of bijna allemaal gunstig beoordeeld door de arbeidsrechtbank hé. Deelnemer 8: De Europeanen eigenlijk? De nieuwe Europeanen Deelnemer 5: En de Nederland-België route en de Spanje-België route Sara: En gaan er veel mensen in beroep? Deelnemer 1: Ja en dat aantal neemt toe. Deelnemer 6: Seg maar je moet niet alleen over de Bulgaren spreken hé. De Nederland-België route alstublieft. En de Spanje-België route, dat is ook niet min hé. Dat zijn Marokkanen die in Spanje de nationaliteit van Spanje hebben aangenomen en alle mensen die in Nederland gewoond hebben en gehuwd zijn met een EU-onderdaan of met een Nederlandse, die daar geen papieren voor krijgen en die die hier wel krijgen hé. En die komen gewoon naar hier hé. 194
Deelnemer 1: Ja die komen gewoon naar hier hé. Deelnemer 3: Nederland heeft een streng regime in verband met het inschrijven van de partner en België is heel laks. Deelnemer 6: Nederland is een ijskonijn. ...Gelach... Deelnemer 1: (Deelnemer 6) Als je kijkt naar het fenomeen, het zakt gewoon naar beneden hé. Denemarken is er jaren geleden mee begonnen. Dat is gewoon zo, dat is een Noord-Europees fenomeen dat naar beneden zakt. Deelnemer 6: Ja dat klopt. En dat stopt dan in Spanje dus binnen zoveel jaar. ...Gelach... Deelnemer 2: Dan stopt het terug waar dat het van komt hé. Deelnemer 6: Het is een heel moeilijk materie ze en het wordt elke dag technischer en je moet met schema's beginnen werken van wat mag ik, wat kan ik, dat is niet meer zo evident ze. ...Instemmend... Deelnemer 7: Maar ik denk dat dat wel een belangrijk element is want ik heb bij andere OCMW's buiten Antwerpen bekijken ze zelfs die kaarten niet. Is dat nu een E-kaart of een F-kaart... Terwijl dat ik hier nu in Antwerpen komt, dat dat hier wel echt zo is, dat dat wel bekeken wordt en streng... Deelnemer 6: Ja jij hebt hier al wat gezien hé. ...Gelach... Deelnemer 7: Dat is een groot verschil, inderdaad! Deelnemer 2: Wij hebben een juridische dienst dat dat allemaal uitwerkt allé ja... Deelnemer 1: Zij geven richtlijnen maar richtlijnen die wij ook niet altijd effectief kunnen toepassen. Allé we kunnen ze wel toepassen maar als het puntje bij 't paaltje komt, beslist de Raad. En dan zegt de Raad, dit kan of dit kan voor ons niet. ...Stilte... Sara: Ja OK. Dan kunnen we afronden denk ik. Dus nog een keer bedankt voor de deelname en als jullie nog een chocolaatje willen... ...Gelach...
195
FOCUSGROEP BELEIDSMEDEWERKERS GENK (gegniffel) Sara: Euh ja, ik ben dus Sara Van Exem… Deelnemer 1: Ik ga, ja, euh langs jullie kant beginnen. Ja… Deelnemer 2: Ja voilà, das duidelijk ja. Iedereen: Hehe. Deelnemer 1: Wie wie is, hè? Kimberly: Ah, ik ben euh Kimberly Detollenaere, dus euh ook studente Master Sociaal Werk. Enneuh ja eerst de opleiding Bachelor Maatschappelijk Assistent gedaan en nu Master Sociaal Werk, waarvoor dat wij nu samen… Deelnemer 2: In Gent? Kimberly: Ja, in Gent. Daar doen wij samen deze master… Deelnemer 2: Dan zijt ge dus duidelijk in gebrek hè. Iedereen: Goh goh! Sara: Ja en ik ben… Zeg maar… Deelnemer 1: Zeg maar. Ja. Sara: En ik ben Sara Van Exem en ik heb ook eerst de bacheloropleiding gedaan en nu de master ook. Dus ja… Deelnemer 2: In Gent? Sara: Ja. (gegniffel) Deelnemer 1: Er is een verschil tussen euh Genk en Gent hè? Ja. Deelnemer 2: Gènt! Deelnemer 1: Ja. (gegniffel) Deelnemer 1: En ik dacht dat ge een vergelijking wilde maken tussen euh Genk, Gent en Antwerpen. Kimberly: Ja. Deelnemer 1: Ja. Kimberly: Euh… Ja, onze masterproefonderzoek is eigenlijk ontstaan op vraag van het OCMW van Gent die euhm, zoals je dan ook kan zien op de blaadjes die je gekregen hebt. Euhm, die eigenlijk … Ja, dat er grote verschillen zijn en vooral Gent die er sterk bovenuit schiet in aandeel en evolutie van het aantal leefloongerechtigden en euhm… Zij hadden eigenlijk aan ons gevraagd om een soort van verkennend onderzoek te doen over welke mogelijke verklaringen er allemaal zouden kunnen zijn voor die verschillen. Euhm, waarbij het eigenlijk niet onze bedoeling is om zomaar eventjes oplossingen aan hen voor te schotelen, van kijk, dat is nu dé verklaring, maar eigenlijk gewoon alle mogelijke pistes te verkennen waarbij dat er dan in de volgende jaren eventueel nog vervolgonderzoek zal kunnen gebeuren door andere studenten. Enneuh, we willen dat eigenlijk doen aan de hand van focusgroepen te organiseren in drie centrumsteden: Gent, Genk en Antwerpen. Waarbij dat we dan telkens per OCMW twee focusgroepen organiseren: één met beleidsmedewerkers en één focusgroep met praktijkwerkers. En ja, we weten dat de vergelijking met Gent en Antwerpen min of meer op gaat, maar Genk dan een beetje verschillend is en dat dat dus niet zo evident is om die vergelijking te maken, maar we hebben dat eigenlijk puur statistisch opgevat en gezocht naar een stijgende trend, die we dan gevonden hebben bij Gent, en een dalende trend in Antwerpen en bij jullie is het min of meer stabiel gebleven. Vandaar dat we het eigenlijk op die manier opgevat hebben en de bedoeling van vandaag is eigenlijk dat we een beetje ‘brainstormen’ over welke mogelijke verklaringen zien jullie zelf. Wat denken jullie dat misschien aan de basis kan liggen of een rol kan spelen bij die verschillen? Deelnemer 1: Uhu. Ik ga u eventjes meegeven wie mee rond de tafel zit. Kimberly & Sara: Ja. Deelnemer 1: (Deelnemer 3)? Deelnemer 3: Ja, ik ben (Deelnemer 3). Ik ben directeur Sociale Dienst. Ik weet niet of dat jullie contact gehad hebben met (X)? Van Gent? Met wie hebben jullie in Gent… 196
Sara: Met Tine Seynaeve. Deelnemer 3: Tine Seynaeve, ja. Ken ik. Deelnemer 1: Ja. Sara: Het is met haar dat we contact hebben ook, allez, rond ons eindwerk. Deelnemer 3: Uhu. Deelnemer 1: Ah ja. Deelnemer 2: En ik leef al dertig jaar van het OCMW. (gegniffel) Deelnemer 4: Hoe hardnekkig hè! Ge zit in die cijfers. (gegniffel) Deelnemer 2: Hardnekkig hè. Deelnemer 1: De secretaris. Deelnemer 4: Euh, (Deelnemer 4), coördinator Tewerkstelling binnen Sociale Dienst. Deelnemer 5: Euh, ik ben (Deelnemer 5), coördinator Rechtenonderzoek en Dienstverlening. Dat is eigenlijk in de volksmond het Intaketeam van de maatschappelijk assistenten. Ik ben hier eigenlijk nog maar heel pas. Deelnemer 3: Dus (Deelnemer 5) gaat heel veel horen denk ik. Deelnemer 5: Ik ga hier ook leren denk ik. (gegniffel) Deelnemer 1: Ik ben (Deelnemer 1), de voorzitter van het OCMW. Kimberly: Ja. Oké. Ja, dan euh… Deelnemer 1: Ja dan zeg ik: vat aan enneuh… Kimberly: Ja. Euhm, eigenlijk… Deelnemer 2: Gent gaat dit niet graag horen. Kimberly: Eigenlijk is onze eerste, allez ja, inleidende vraag vooral gebaseerd op het grafiekje en op de tabellen die jullie gekregen hebben van ons. Ja, Gent die duidelijk heel hoog boven de rest uitsteekt. En wat jullie denken dat een mogelijke verklaring zou kunnen zijn, welke mogelijke verklaringen er zouden kunnen zijn. Deelnemer 2: 1,2,3,4,5,6… 1,2,3,4,5,6… Voilà, (klapt in handen) het is heel duidelijk! De rest: Hahahaha. Deelnemer 4: Dan gaat het kort zijn! De rest: Hahahaha. Deelnemer 1: Zeg eens, (Deelnemer 2)… De rest: Hahahaha. Deelnemer 2: Ik zie het zo… Maar ik ga het niet zeggen. (gegniffel) Deelnemer 1: Mhm. Deelnemer 2: Kijk eens naar, allez, als je het verschil tussen Gent – Genk, Antwerpen – Genk, als je dat in kaart brengt, ja. Deelnemer 1: Ja. Deelnemer 2: Uw onderste cijfertjes hè, terechte cijfertjes. Ik neem aan dat je het correct berekend hebt, ik heb het niet nagekeken, maar op het eerste zicht denk ik dat het kan kloppen. Dan ziet ge dat de verhouding Gent – Genk, mhm? Sara: Uhu. Deelnemer 2: Daar begint een ommekeer in te komen in 2004. Als je dan Genk – Antwerpen, Gent – Genk – Antwerpen meeneemt, 2003 – 2004 is dat omgekeerd. Gent blijft hoog, gaat zelfs stijgen! (instemmend gemompel) Nu moet je daar eens een keer de gemeenteraadsverkiezingen tegenover afzetten. In welk jaar zijn er gemeenteraadsverkiezingen geweest? Deelnemer 4: Komend jaar zijn er, dus we moeten teruggaan hè. (gegniffel) Deelnemer 2: Ah, voilà! Ik heb dat al lang geteld hè. (gelach) 197
Deelnemer 2: Je mag mijn gegevens echt niet voor waarheid aanvaarden, je moet dat zelf doen hè. Zet daar de gemeenteraadsverkiezingen eens tegenover. Dan moet je je eens afvragen wie voorzitter geworden is Gent, in Genk en in Antwerpen. En ik denk dat je dan heel veel gaat weten. Deelnemer 4: Over het activeringsbeleid en zo van die dingen? Deelnemer 2: Ah ja! Deelnemer 3: En het sociaal beleid. Deelnemer 2: Voilà! En in Genk is het activeringsbeleid van leefloners hé… Kijk eens naar ons cijfers: die zijn over al die periodes, eigenlijk constant gebleven. We hebben goede periodes gehad en dat kunt ge perfect uitleggen met de economische evolutie. (Deelnemer 4)? Deelnemer 4: Ja, dat is zo. Deelnemer 2: Perfect. Wel, in Gent is dat het geval, ah ja, in 2001 zitten zij ook in ene keer laag, maar dat is dus louter toeval. Daar heeft het OCMW geen invloed op. Want dat is de economie. (instemmend gemompel) Dat is bij ons zo, dat is in Antwerpen zo. Die evolutie is voor alle drie gelijk. (instemmend gemompel) Dan moet je het verschil tussen Gent en Antwerpen… In 2004 begint Monica De Coninck. Deelnemer 4: Ja, die is teruggekomen met het activeringsbeleid en iedereen moest gaan werken. En dat is het stuk waar in Gent heeft een heel groot OTC waar, ik denk, lange voortrajecten zijn. En voortrajecten wil zeggen dat mensen een lange periode krijgen om… Deelnemer 2: Te lang in het OCMW zijn… Deelnemer 4: … om opleiding of zo te volgen, waardoor ze nog altijd leefloon krijgen en waar de activering… Deelnemer 2: Dus in de cijfers… Deelnemer 4: … bij ons sneller gebeurt, wel op maat hier. Ik denk dat het sowieso in de OCMW’s… Deelnemer 3: Meer hier op maat als in Antwerpen op maat denk ik. Deelnemer 2: Ja, Antwerpen heeft snel succes. (instemmend gemompel) Zeer snel succes. Ons succes is van vóór ’99. De mijnsluitingen zijn van eind de jaren ’80. Wij hebben die periode al meegemaakt, vóór uw cijfers. Wij zitten zeer laag en blijven zeer laag en zijn afhankelijk van de economische conjunctuur. Dat is Genk. Gent heeft niet ingegrepen, zijn gewoon afhankelijk van de economische conjunctuur en er is niemand die ingrijpt. Antwerpen is ingegrepen, je ziet die in één keer van 2,2 in 2003 dalen naar 1, … Deelnemer 4: 1,9 en dan 1,8. Deelnemer 2: Naar 2. En dan 1,8 – 1,7 – 1,6. 1,7 is terug de crisis. Dat is Monica De Coninck. Punt gedaan. (gelach) Deelnemer 2: Punt gedaan. Ge zijt bedankt om naar hier te komen hè. (gelach) Deelnemer 4: Je zal sneller thuis zijn. Deelnemer 3: Oh, jongens, we hebben een zware dag gehad denk ik. Hahaha. Deelnemer 2: Nu jawel, ik wist dat al op voorhand. Deelnemer 3: Ik denk dat dat echt… Deelnemer 2: Ik wist dat op voorhand… Deelnemer 4: Je hebt er al langer over nagedacht. Deelnemer 2: Maar dat is niet waar. Ik weet dat allemaal. Dat is op voorhand … Dat ziet ge toch? Deelnemer 1: Ja, maar dat kunnen zij niet zien hé. Deelnemer 2: Dat is het lokaal… Ge zijt afhankelijk van de economische evolutie in de samenleving. Wij ook. Iedereen ook. En ge hebt de drie grootste tewerkstellingsaglomeraties – je had Kortrijk daar moeten bijpakken, dan had je de vier echt grote van Vlaanderen gehad. Die heb je. Dus de afhankelijkheid van de economie is zéér groot. Ziet ge in alle cijfers: vóór 2003 is de evolutie in alle drie dezelfde. Ga Kortrijk na en ge gaat hetzelfde vinden. Zou me verbazen van niet. Pak Leuven er nog bij, ge gaat hetzelfde vinden. Zou mij verbazen van niet. En dan begint eigenlijk de… Allez, ge moet dan de verklaring tussen Genk, Gent en Antwerpen nog doen hè. Wij hebben ons activeringsbeleid gestart met de mijnsluitingen. Jaren ’80. Deelnemer 4: Lang geleden moesten we. Deelnemer 2: Jaren ’80. Wij moesten. Wij moesten. En wij zijn… 198
Deelnemer 1: Ze moesten voort. Deelnemer 2: Voilà. En wij zijn toen begonnen en wij hebben daar de vruchten van geplukt. Punt, andere lijn. Gent en Antwerpen evolueren in dezelfde richting en daar komt een verschil in 2004: invloed van de politiek. Deelnemer 1: Zeer strenge… Deelnemer 2: Beleidsbeslissingen. Ik ga niet zeggen dat het echt samenhangt met de gemeenteraadsverkiezingen, men heeft daar tijd voor nodig. Deelnemer 4: Eer je de goede weg ingeslagen bent. Deelnemer 2: Ah ja, eer dat dat impliceert enzovoorts hè. Maar daar veranderen zij het beleid. Het zou mij niet verbazen als wij op dat moment in Antwerpen ons strategisch meerjarenplan zijn gaan uitleggen. Het zou me niet verbazen. Ik denk dat het zo is. Dat wij toen in Antwerpen zijn gaan zeggen: “ge moet dat zo doen”. In Gent niet, dat is te ver af hè. Dan moet je de Schelde oversteken en dat is zo lastig. Deelnemer 4: Dus zij hebben een traditie van, zij hebben een heel groot opleidingscentrum dat zij hebben uitgebouwd, met heel veel voortrajecten… Deelnemer 2: Vanaf dan, vanaf dan, (Deelnemer 4)… Deelnemer 1: Wie dat, (Deelnemer 4)? Deelnemer 3: Gent. Deelnemer 4: OTC ja. Deelnemer 1: Ja. Deelnemer 2: Ja, maar Gent… Deelnemer 3: Antwerpen heeft dat minder, maar strikter… Deelnemer 2: Maar ik denk dat … Ah voilà! En dat moet ik dan inderdaad ter nuancering van de cijfers, want dat is kort gewin wat ge nu voorstelt, ik denk dat Gent daarna op long term veel duurzamer tewerkstellingen doet. Deelnemer 3: Ja dat denk ik ook. Deelnemer 2: En die houden de klant bij hen en zorgen ervoor dat ze die veel duurzamer gaan opleiden, langer bij zich houden. In Antwerpen gaan ze zeggen “pamperen” hè. Wij zijn neutraal en wij zeggen: “het kan ook anders”. Maar ik denk dat Gent misschien in de volgende periode fwwwwtttt! Deelnemer 3: Rendement gaat hebben. Deelnemer 2: Meer rendement gaat hebben. Deelnemer 1: Ah ja. Kimberly: Maar zo ziet het er voorlopig wel niet naar uit, allez. Deelnemer 2: Ja, in de toekomst moet ge ook kijken. Als ge master zijt… Bachelorstudenten die kunnen naar het verleden kijken, maar masters… (gegniffel) Deelnemer 4: Maar ze zijn nog geen master hè. Deelnemer 2: Ze moeten het worden hè, dus moeten ze zich voorbereiden op wat komen gaat. Deelnemer 3: Plus, wat ik ook denk, is… Deelnemer 2: Zeg … ik … neen, maar ik zie dat direct hè. Deelnemer 3: Uhu. Maar ik denk, wat daar nu nog wel een rol in gaat spelen, wel dat is Gent is nu bezig met de ontwikkeling van dat Handhavingsbeleid. Deelnemer 2: Ook heel goed. Deelnemer 3: Ik denk dat Antwerpen strenger handhaaft. Haha. Deelnemer 4: Ja, maar zij zijn nu juist begonnen. Deelnemer 3: Wie? Deelnemer 4 & Deelnemer 2: Gent. Deelnemer 2: Ze moeten nog beginnen. Deelnemer 3: Gent moet nog beginnen. Deelnemer 1: Zeg eerst eventjes: handhavingsbeleid? Wat dat is. 199
Deelnemer 3: Uiteindelijk is het Antwerpen, zij hebben daar een hele nota van gemaakt, ge moet die eens opvragen en ze hebben die gebruikt voor de voorstelling aan het VVSG. En dat is dat men, één, fraude wil tegengaan, door heel strikte controles. Maar dat men ook die strikte controles, daar verstaat men ook directe onmiddellijke tewerkstelling onder. Dus men gaat die grens van dat voortraject gaat men houden, maar men gaat daarnaast ook een piste ontwikkelen van: geschorst van de RVA bijvoorbeeld, onmiddellijk tewerkstellen. Deelnemer 2: Dat gaat in uw cijfers onmiddellijk naar omlaag. Deelnemer 3: En dat gaat ge daar voelen. Plus het fraudeprobleem, ik denk dat men terecht in Gent ook zegt – en de grootsteden bij ons, wij gaan dat ook moeten doen – dat men van die fraude rond rechten, rond mogelijke weet ik veel wat, daar kunt ge heel breed interpreteren, dat men daar echt in moet gaan investeren. En we hebben al veel opgelost met de KSZ indertijd, dat die toegankelijk werd naar tewerkstelling en zo, maar daar moet nog meer rond gebeuren. En ik denk dat… Maar ge moet de tekst eens opvragen die ze op het VVSG hebben gebruikt als voorstelling. Deelnemer 4: En wat misschien ook is, maar dan spreek ik voor Genk en Antwerpen, onze werkloosheidsgraad is veel hoger in Antwerpen en Genk dan in Gent. Deelnemer 2: Dat is ook een heel goede ingeving. Deelnemer 4: Dus uiteindelijk, wij zijn eigenlijk één van de centrumsteden met heel weinig leefloners, dus als ge eigenlijk ons zo ziet. Maar als ge ons werkloosheidsgraad ziet, is 12 of allez was denk ik gemiddeld 11… Deelnemer 1: 11 ja. Deelnemer 4: 11 waar het gemiddelde denk ik op 7 of zoiets lag. Antwerpen heeft ook een heel grote werkloosheidsgraad en Gent zit daar toch wel wat onder. Wij zitten euh Maasmechelen, Genk en Antwerpen hebben de hoogste. Dus wij hebben eigenlijk een vrij arme bevolking, maar niet in de leefloners, maar wel de mensen die dan een werkloosheidsuitkering hebben. Daar ziet ge het verschil van. En Gent zit wat daaronder. De juiste cijfers van Gent weet ik niet, maar ik weet dat ik ze altijd op heel Vlaanderen niveau via de statistieken van de VDAB kunt ge eens opzoeken op hun website en kunt ge allemaal vergelijkingen maken. Deelnemer 3: Dan zou je die eigenlijk moeten cumulatief optellen. Je zou eens moeten tellen van wat is uw werkloosheidsgraad en je zou moeten tellen wat zijn uw leefloners. En dan de twee eens tegen mekaar afzetten. Deelnemer 4: Ja, die kan je per gemeente, per zorggebied, per arrondissement, per provincie en over Vlaanderen kan je dat helemaal zien: de werkloosheidsgraad en de evolutie. En dat ziet ge bijvoorbeeld ook dat euh zo gelijk Genk is een industriële stad, die eigenlijk een hele aantal economische activiteiten zijn, die eigenlijk heel conjunctuurgevoelig zijn, dat wil zeggen: gaat het wat beter, gaat ge in de cijfers een grotere vooruitgang zien, maar we blijven nog altijd hoog. Maar gaat het slechter, is het eerst de industrie hier die getroffen wordt en gaat het heel slecht. Wij hebben daar heel grote schommelingen en blijven altijd, omdat wij echt een industriestad zijn. Deelnemer 1: Ja, plus dat ge een aantal beperkingen hebt van euh… We hadden de mijnen, je hebt de Ford-fabrieken hè, pakt… Deelnemer 4: Logistiek en staal. Dat zijn één van de grootste. En er is een studie gebeurd… Deelnemer 2: Heel conjunctuurgevoelig hè. Deelnemer 4: En er is een studie ook gebeurd door een professor die heeft uitgerekend wat de tijd is en welke factoren er allemaal nodig zijn om te maken wat maakt dat uw stad of gemeente extra conjunctuurgevoelig is. En dat is eigenlijk als je meer dienstverlening hebt, ben je meer conjunctuurafhankelijk van de economische crisis. Deelnemer 2: Tuurlijk, tuurlijk. Deelnemer 1: Wil je daarmee zeggen ook, (Deelnemer 4), van hè dat bijvoorbeeld Gent heel wat diverser is? Wij zijn in Genk afhankelijk van zo’n aantal grote bedrijven… Deelnemer 4: Ik kan niet van Gent juist spreken, maar ik zie het al in Hasselt. Deelnemer 3: Dat is al een heel verschil hè. Deelnemer 4: Daar zie je al meer dienstverlening. Hier is meer harde industrie, wij hebben gezegd dat we in Genk meer dienstverlenende activiteiten moeten ontplooien omdat het minder conjunctuurgevoelig is. Als je een nieuw model gaat lanceren in de Ford, gaat het supergoed, gaat er opeens duizend man kunnen bijkomend tewerkgesteld worden, iedereen juicht. Maar gaan ze beslissen dat er een model weggaat… Deelnemer 1: Ja, van te sluiten. 200
Deelnemer 4: … dan zakken wij ook heel diep. Dus dat is eigenlijk… Deelnemer 1: Het is dat wat ik bedoel: Genk is eigenlijk afhankelijk van een paar grote bedrijven hè. Allez, als je het zo moet zeggen: de Ford, staal en industrie, de mijnen vroeger. Euh, en dat wou ik zeggen want Antwerpen en Gent is veel diverser. Deelnemer 2: Ja, dat klopt. De rest: Ja. Deelnemer 2: Maar ik denk dat Antwerpen dan meer kansen heeft als Gent. (instemmend gemompel) En Gent heeft zijn zeehaven en is daarvoor een groter deel afhankelijk voor zijn tewerkstelling, maar heeft als tewerkstellingspoel, heeft Gent veel te weinig historische ontwikkeling gekend. Antwerpen heeft zijn haven – die van Gent verbleekt tegen Antwerpen – dus Antwerpen heeft veel meer ruimte, veel meer mogelijkheden, maar trekt dus ook veel meer aan. Deelnemer 3: Uhu. Deelnemer 2: En Gent is ook aantrekkelijk. Wij, in verhouding met die twee, is onze aantrekking minimaal. Onze aantrekking is euh, de migranten die in Genk wonen en die talrijk zijn en die een verleden hebben en die een aantrekking hebben, maar uiteindelijk een aantrekking van mensen die problematisch is… Ten opzichte van die twee andere veel minder zijn hè. Want ze hebben familie, ze hebben integratie, allez, dat loopt hier allemaal iets anders. Deelnemer 3: Ik denk dat dat ook nog een heel verschil is zo, de hele instroom van EU-burgers en euh asielzoekers – dat zijn specifieke categorieën. Plus dan de omvorming van … Deelnemer 2: De Romazigeuners, allez… Deelnemer 3: Ah ja dat is in Gent een gigantisch probleem hè. Deelnemer 1: Die zitten in Gent ja. Dat hebben wij niet. Deelnemer 3: En dan de E- en de F-kaarten die recht hebben op leefloon, is de moeite om ook eens na te kijken in hoeverre dat die impact hebben op uw cijfers hè. Deelnemer 2: Ik denk dat je echt mag zeggen hè dat Gent en Antwerpen in Vlaanderen een aparte categorie zijn ten opzichte van, in jullie studie, Genk, maar allez, ik denk dat je ons mag… Deelnemer 1: Leuven, Kortrijk en … jajaja… Dan moet je die andere bijpakken. Deelnemer 2: Je mag zeggen de andere centrumsteden van Vlaanderen, dat denk ik dus wel. Men gaat niet naar hier komen om te overleven hè. Men gaat naar Gent en naar Antwerpen en naar Brussel. (instemmend gemompel) Ik denk dat we daar eerlijk in moeten blijven. De problematiek die Gent en Antwerpen meemaken, ja, kennen wij maar een fractie van. (instemmend gemompel) Deelnemer 4: En ik denk dat het dan een stuk zit in het activeringsbeleid en keuzes die gemaakt werden van het langere voortraject met het oog op duurzamere tewerkstelling; als kort op de bal spelen enneuh verplichten om te gaan werken en ze hebben zelfs in Antwerpen een crisiscel waar ze hebben gezegd: binnen de week zoveel mensen moeten in artikel 60, van de ene dag op de andere dag. Deelnemer 3: Ja dat is zo. Deelnemer 4: Dus ze hebben gezegd van een bepaald aantal mensen per week moeten onmiddellijk in artikel 60, waar misschien meer mensen minder lang in leefloon, maar die komen dan misschien sneller terug. En dat is iets wat je moet onderzoeken, of dat duurzaam is. Deelnemer 2: Dat blijkt wel niet hè. Deelnemer 3: Een strenger beleid… Deelnemer 4: Ja maar wacht eventjes binnen… Deelnemer 2: Jaja, goed maar euh Antwerpen zet van 2004 tot 2009 een dalende trend en Gent doet dat niet. Deelnemer 1: Neen. Deelnemer 4: Ofwel gaan ze naar Gent. Deelnemer 2: En wij blijven constant. (gelach) Deelnemer 1: Ja, maar… Deelnemer 3: Het lijkt mij wat ver. Deelnemer 2: En die verstaan mekaar daar ook niet. Dus ik denk dat Antwerpen daar echt wel profiteert van een strikt beleid. Daar ben ik zeker van. Ik ken de interne keuken wel wat. Ik ben daar 201
zeker van dat ze dus winnen door in te zetten op activering en dat dat in Gent politiek gezien iets minder het geval is. Politiek was dat geen issue, in Antwerpen wel, in Gent niet. In Gent, daar heeft Deelnemer 4 gelijk in, dat geef ik ook toe… Deelnemer 1: Wij ook. Deelnemer 2: Ja, bij ons is dat altijd geweest. Wij zijn al van ’85 bezig met tewerkstelling. Iedere leefloner werd automatisch gescreend op tewerkstelling. In Gent en Antwerpen zeker niet. In Antwerpen is dat begonnen in 2004. Dat zie je heel duidelijk in de cijfers. Deelnemer 1: Over 2 jaar… Deelnemer 2: En ze zetten dat verder. In Gent is dat al lang bezig, maar niet met de intentie van te scoren. Maar met de intentie van “we gaan daar duurzaam in werken”. Dus op lange termijn gaan die wel cijfers halen. Maar ze hebben zo’n grote instroom, dat ze hun cijfers zich niet, allez… Het effect van hun duurzaamheid gaat zich niet vertalen in de cijfers, omdat die instroom te groot is! Ze krijgen dat niet vol! Hun OTC-projecten die zijn er, veel meer als die van Antwerpen, voorbeeld voor de OCMW’s. Voorbeeld in Vlaanderen. Daar kijken wij naar op wat die doen. Dat is goed wat die doen! Maar zij hebben zo’n grote instroom dat dat zich niet vertaald in cijfers en daar ben ik het mee eens met de collega’s, dat zij zeggen: “eigenlijk is Gent beter als Antwerpen”. Maar dat gaat nooit in de cijfers zich vertalen, omdat ze politiek andere conclusies hebben, andere beslissingen hebben genomen. Deelnemer 1: Over een paar jaar geleden stond er in de krant euh zo’n vergelijkende studie van gewoon de tabellen centrumsteden hè. En dan was het artikel in de krant “Genk doet niks”, want die scoren het laagste. Maar eigenlijk was de titel fout hè. Deelnemer 3: Ahja, dat is juist. Deelnemer 1: Eigenlijk was de titel fout. Want wij doen ontzettend veel naar activering toe. En vandaar onze constante eigenlijk hè. Dat is nog altijd zo. Dus eigenlijk is het niet gewoon de cijfers, je moet het juist interpreteren ook hè. Soms hè. Dat was toch zo hè? Deelnemer 3: Jaja, dat was. Wij deden niks met tewerkstelling, maar… Deelnemer 1: De tewerkstelling. Wij deden toen gigantisch veel en dat lukte ook, dus vandaar. Ja, dat is een heel antwoord op uw eerste vraag hè? (gelach) Deelnemer 2: Het gaat snel hè! (gelach) Deelnemer 1: Jaja, maar ge moet daar in zitten. Ik zit daar ook niet zo… Deelnemer 2: Hebben jullie nog vragen? Deelnemer 3: Of zijt ge nu murw geslagen? (gelach) Deelnemer 2: Waarschijnlijk hè. Deelnemer 1: Zeg maar… Deelnemer 2: Nee, verstaan jullie het? Kimberly: Jaja, we zijn nog mee. Euh, ja. Wij hadden ook nog zo een aantal items zo voorbereid, maar euh, wij vroegen ons eigenlijk ook af in hoeverre dat het al dan niet geven van aanvullende financiële steun en zo dat ook een invloed heeft op cijfers van aandeel leefloners of allez, zou dat geen invloed hebben of? Deelnemer 3: Ik vind van niet. Daar zou ik direct tout court neen op zeggen, omdat leefloon nog altijd een wettelijk recht is en aanvullende steun geen wettelijk recht is. De aanvullende steun… Deelnemer 4: Als ge daaraan voldoet, voldoet ge daaraan. Deelnemer 3: Ja, het is dat. Daar krijg je geen speld niet meer tussen, dus of je hebt recht op leefloon of je hebt geen recht op leefloon. Dus in die zin vind ik neen, ik vind dat dat daar geen invloed op mag hebben. Het is gewoon een wettelijk gegeven hè. Deelnemer 2: Maar ik denk dat de vraag iets anders is. Heeft het invloed? Dat is uw vraag, niet of het mag hè. Kimberly: Mja, heeft het invloed? Deelnemer 4: Maar als ge werk goed doet en gij screent elke vraag die binnenkomt en gij gaat uw regels na, dan is het gewoon ja of nee. Deelnemer 3: Neen. Maar in die zin zou je wel… 202
Deelnemer 2: Maar als jij nu de tussenkomsten in de huishuur verlengt ook bij tewerkstelling… Deelnemer 4: Dan gaan die hun huisvesting houden… Deelnemer 2: Bij leefloon hebben ze een tussenkomst in huishuur. Je stelt ze tewerk, artikel 60, en dan hebben ze een loon, maar je behoudt de tussenkomst in de huishuur. Snap je? Deelnemer 4: Wat heeft dat dan een invloed op de cijfers van aantal leefloners? Deelnemer 2: Dat je ze meer gemotiveerd krijgt om te gaan werken! Deelnemer 3: Ik heb niet het gevoel dat dat helpt. Allez, ik zou niet zo direct… Deelnemer 2: Bij ons niet neen. Deelnemer 3: Wij doen dat ook niet. Deelnemer 4: Wij sturen ook niet dadelijk… Wij zijn niet dat wij iedereen onmiddellijk sturen. Bij ons is het ook een stuk op maat, maar ge ziet die constante in een zin. En dat heeft ook een stuk dat ons… het in orde geraken met de sociale zekerheid is ook vrij hoog. Deelnemer 2: Mag ik het vertalen? Ik denk dat wij daar meer Gent volgen, in hun duurzaamheidsbeleid. Ik denk dat Antwerpen een klein beetje speelt op snel successen, de quick wins, en dat ze die ook halen. Maar waarom haal je die? Als je vroeger heel laks was, dan kan je heel veel besparen. Als je vroeger niet laks was, de cijfertjes vóór ’99 hoe zien die er uit? Deelnemer 4: Ja, ze zullen dan ook van zo naar zo gaan op een gegeven moment. Deelnemer 2: Ah ja, op een gegeven moment. Ja maar, dan moet je naar ’85 gaan. Deelnemer 4: Ja, ik zeg… Ik vond op dat moment… Deelnemer 2: Maar jij begint in ’99 hè! Dus als jij een laks beleid voert, dan kan je – en je gaat in ene keer verstrengen – en dat gebeurt in Antwerpen, dan kan je snel zakken. Maar de vraag is, want uiteindelijk – en dat is het tweede punt van de discussie – hoe je het ook draait of keert, Antwerpen zit nog op meer dan het dubbel van ons. Driedubbel. Gent zit daar nog ruim boven, dus ze hebben nog potentieel zeggen wij. Deelnemer 4: Vijf zelfs! Deelnemer 2: Wij zeggen: als wij dat kunnen, moet Antwerpen dat ook kunnen. En moet Gent dat ook kunnen. Zeggen wij. Wij zaten ook ooit hoger. Deelnemer 3: Ik wou het juist zeggen. Deelnemer 2: En als je verder in de geschiedenis gaat, gaat ge onze sprong ook zien naar beneden. Maar wat komt het er op neer: dat je dat duurzaam maakt die sprong. Als je ineens, en ik denk dat Antwerpen inderdaad …, maar als je de bovenbouw eruit gooit, dat ga je niet voelen hè. In de cijfers gaat dat inderdaad zakken, maar dat is niet moeilijk hè: iemand die kan werken aan het werk zetten. Deelnemer 4: Op een gegeven moment zit je met een afroming van de doelgroep. Deelnemer 2: Voilà! Deelnemer 4: Dat wou je zeggen. (gelach) Deelnemer 2: Ja, als je aan de bodem van uw vat zit en dan nog verder gaat, dan is het… Maar als je boven uw vat zit… Deelnemer 1: En dan naar onderaan… Deelnemer 2: Iedereen kan, allez,… Als de Ford hier technische werkloosheid geeft en ze zet die op de VDAB en die gaan na drie weken terug werken, en de VDAB zegt (klapt in handen) zoveel tewerkstelling minder… Deelnemer 4: Die zitten niet in de werkloosheidscijfers. Deelnemer 2: Ja, oké, maar bij wijze van voorbeeld. Deelnemer 3: Ja, maar zo is het, maar het voorbeeld was slecht vanuit de praktijk. Vandaar hoor ik iemand van de VDAB zeggen: “ik denk dat wij meer plaatsen sociale tewerkstelling nodig hebben.” Deelnemer 2: Voilà. Deelnemer 3: Dat is dat. Dan is uw markt afgeroomd hè. Deelnemer 2: Dan is uw markt afgeroomd en dat, denk ik, niet met Genk… Gent – Antwerpen, gaat ge dat als tweede factor… Allez, ik heb het verschil niet uitgelegd tussen de drie steden. Het verschil is dat het afroomeffect – en daar begin je mee als je een sociaal tewerkstellingsbeleid, een activeringsbeleid begint, dan ben je aan het afromen. Als je heel veel hebt toegelaten… De Hollanders hebben dat toegelaten… Oh! Tuurlijk! Schitterende resultaten, en als je dan iedereen het 203
systeem instuurt en je haalt ze er dan uit die er niet mochten inzitten, heb je dan goede resultaten? Dat zeggen ze, maar ja, allez, voor mij is dat dus noppes hè! En ik denk dat dat bij Antwerpen het geval is. Antwerpen had nooit boven de 2 mogen zitten. Gent ook niet. Maar met Gent ben ik inderdaad wat geduldig, omdat ik denk dat die duurzaam bezig zijn. Dat denk ik. Maar bon, de cijfers wijzen er niet op hè. Dat geef ik toe. Deelnemer 3: Ik zit alleen rond die aanvullende steun nog eventjes te denken… Dat gaat dan niet alleen over aanvullende steun, maar de mogelijkheid die je als OCMW hebt om ook een stuk preventief te werken, daarmee vermijd je dat mensen alle vormen van uitkering, loon, weet ik veel wat verliezen en in het leefloon vallen. Deelnemer 2: Klopt. Deelnemer 3: Als ik zie naar ons onderzoek in kader van afsluiting energie, daar vissen wij heel veel mensen uit die wij toch nog terug naar boven getrokken krijgen en die daarom niet in het leefloon moeten komen. Als die afgesloten worden, als die uit hun woning gezet worden, ze hun werk verliezen, dat is… Wij hebben een hele preventieve cultuur. Af en toe staat dat water daar als het heel druk is, maar we doen het nog altijd hè. We vissen ze er nog altijd uit. Onbetaalde ziekenhuisrekeningen doen we nog altijd. Deelnemer 2: Dan vertaal ik dat als Antwerpen dat niet doet, dan gaan ze terug stijgen. Want wat Gent gaat doen, is de eerste fase die Antwerpen gedaan heeft en die wij daar voordien gedaan hebben. Gent gaat nu beginnen met wat zij noemen ‘handhaving’. En wat is handhaving? Deelnemer 4: De mensen er uit halen die geen recht hebben… Deelnemer 2: De mensen er uit halen, sociale fraude er uit halen… En dat hebben wij in ’85 gedaan en dat heeft Antwerpen in 2003 gedaan. Deelnemer 3: Dat was met de invoering van de KSZ nog eens. Deelnemer 2: En Gent doet dat wat later. Deelnemer 4: En dan gaan ze ook wel … Deelnemer 1: Dan gaan die zakken hè. Deelnemer 2: En dan gaan die serieus zakken. Zeker weten. Deelnemer 1: Maar bijkomende steun, daar zijt ge vrij in hè. Dus hè. Deelnemer 3: Jawel, maar gij creëert natuurlijk preventieve voorwaarden… Deelnemer 2: Maar gij kunt daar geen relatie in zien, daar heeft (Deelnemer 3) gelijk in. Er is geen relatie. Deelnemer 4: Of wat zij van… Maar ik denk wel die preventieve aanpak dat ge een aantal mensen vooraf al buiten het leefloon houdt. Dat ze niet in de cijfers zitten. Deelnemer 3: Uhu. Deelnemer 4: En dan zijn die mensen bijvoorbeeld die werkloosheidsuitkering hebben, maar schulden hebben en factuur wordt hoger en die ge dan recht hebben op die bijkomende… Deelnemer 2: In de werkloosheid houdt… Dus niet in deze cijfers, allez, en ge begeleidt die … De rest: Ah ja. Deelnemer 2: Daar ben ik zeker van. Deelnemer 3: En vandaar dat … Deelnemer 2: En ge geeft die ook tewerkstellingskansen, want … Eigenlijk zou je die tegeneen eens moeten zetten: het aantal artikel 60’ers dat die drie hebben in dezelfde periode. Deelnemer 3: Gij hebt dat al eens berekend hè. Deelnemer 2: Dan ga je andere… Deelnemer 4: Procentuele … Deelnemer 3: Omdat het leek dat we heel weinig artikel 60’ers… Deelnemer 4: Ik heb het pas gedaan ja. Deelnemer 2: Aaah. Deelnemer 3: … hadden in vergelijking met … Deelnemer 4: Ik heb het pas gedaan. Ik heb het vrijdag nog gedaan. Deelnemer 2: Serieus? Maar dan gaat ge wel wat zien! Deelnemer 4: Dus als ge het aantal… Deelnemer 3: Procentueel kwam dat schoon uit hoor. 204
Deelnemer 4: … artikel 60’ers afzet ten aanzien van het aantal leefloners en equivalent leefloners, want equivalent leefloners mogen ook in artikel 60 hè… Maar dat gaat bij iedereen hetzelfde zijn. En dat percentage, dan hebt ge uw artikel 60 activeringsbeleid. En dan gaat ge ook zien van … Want ik weet nog dat de secretaris vier jaar geleden mij eens de opdracht had gegeven: in Gent hebben ze zoveel artikel 60’ers… Deelnemer 4 & Deelnemer 3: … en wij hebben er maar zoveel. Deelnemer 1: Ja, artikel 60. Deelnemer 4: En dan had ik twee kolommetjes gemaakt met het aantal inwoners, het aantal artikel 60’ers op het aantal leefloners om te zeggen van: “ja, inderdaad”. Ik viel er ook van achterover, van te kijken wat wil dat zeggen ten aanzien van uw inwoners, wat wil dat zeggen ten aanzien van uw leefloners. En toen heb ik dat teruggegeven en toen… Deelnemer 3: Was het toch wel in een andere wind hè. Hihihihihi. Deelnemer 2: Ah ja ja, daar leert ge uit hè. Deelnemer 1: Wel, inderdaad, artikel 60’ers … Deelnemer 2: En dan weet ge of ge goed bezig zijt. Deelnemer 3: Ge moet dat afzetten procentueel, in de juiste verhoudingen, want anders is dat ook een verhouding van… Maar dat laatste kolommetje, dat procentuele, dat zegt veel meer als die ‘secce’ aantallen hè. Deelnemer 1: Ja. Deelnemer 4: Dat zegt juist heel veel. Deelnemer 2: Ja, ik heb alleen naar de laatste kolom gekeken. Deelnemer 4: En dat is ook het enigste wat u de evolutie geeft. Deelnemer 1: Ja, dat wou ik juist zeggen. Deelnemer 2: Maar je zou er eigenlijk nog eens het aantal artikel 60’ers tegenaan moeten zetten. Deelnemer 1: Ja dat is… Deelnemer 3: Ja, ik denk dat ook. Deelnemer 4: En dan hangt het af of ge het in … Deelnemer 2: Maar ik denk … Deelnemer 4: … fulltime equivalenten zet of in koppen. Deelnemer 3: Maar dan moet ge fulltime equivalenten pakken. Deelnemer 2: Ja, dat vind ik ook. Deelnemer 3: Anders kunt ge niet… Deelnemer 2: Maar ik weet niet tegenover wat ge het moet afzetten. Aantal leefloners? Deelnemer 4: Normaal beide. Deelnemer 3: Leefloon en equivalent? Deelnemer 4: Omdat ze … Deelnemer 2: Het percentage ten opzichte van wat? Zij doen nu het percentage aantal begunstigden ten opzichte van de bevolking. Deelnemer 4: Ja, en dan doet ge uw aantal artikel 60’ers ten aanzien van de som van de leefloners en de equivalent. Deelnemer 2: Ah voilà, oké. Deelnemer 1: En de equivalent… Deelnemer 2: Heb je het door? Deelnemer 1: Maar krijgt ge die? De cijfers van equivalent? Deelnemer 2: Af en toe moet ge de … Deelnemer 4 & Deelnemer 3: Jawel, die staan op de POD. Sara: Dat staat ook op de mi-is… Deelnemer 3: Die moet ge terugvorderen. Dus die cijfers hebt ge. Kimberly: Ja. Deelnemer 2: Weet ge wat we bedoelen? Dan hebt ge een perfecte, allez, een verdieping van jullie hypothese. Ik denk dat ze nooit naar hier hadden mogen komen. 205
Deelnemer 4: Ja, ik denk ook … Het verschil is, dat ben ik nog aan het denken… En dan hangt het er nog van af… Euh, het aantal mensen die in orde geraken met sociale zekerheid na artikel 60. Deelnemer 3: Ja, als we dat vinden… Deelnemer 4: Want dat is belangrijk. Bijvoorbeeld het verschil tussen Hasselt en Genk is, wij hebben al lang… Deelnemer 2: Gij gaat ver hè. Deelnemer 3: Uhu. Deelnemer 4: … een activeringsbeleid. Maar wij worden door stad, omdat wij een regeling hebben met stad moet er zoveel mensen zoveel procent in orde zijn met sociale zekerheid als ze artikel 60 aanvatten. Dat wil zeggen: iedereen die in 2010 bijvoorbeeld minstens één dag artikel 60 heeft gedaan en in de loop van 2010 stopt, dat zijn bijvoorbeeld ik zeg 50 mensen geweest, om te kijken: beëindigt euhm na de beëindiging van het contract, zijn die in orde gekomen met sociale zekerheid? Of zijn die om een of andere reden niet in orde gekomen? Dat wil zeggen: ontslag of ze hebben geen verlenging van contract gehad om diverse redenen. En daar hebben we bijvoorbeeld vastgesteld dat euhm – ik spreek nu over Hasselt omdat ik daar de vergelijking mee heb gedaan – dat wij bijvoorbeeld minder artikel 60’ers hadden, misschien nog procentueel ook misschien iets minder zaten, maar wij hebben onze norm ten aanzien van het stad dat wij eigenlijk ook op maat moeten werken en dat we die mensen goed moeten screenen en kijken of dat ze klaar zijn voor tewerkstelling. Maar dat wij minder trial error doen, dat wij meer kijken “nu zijn ze klaar” en dat ze dan ook in orde geraken. Terwijl ze het daar meer zien van: een persoon kan op één of twee jaar zeiden ze, bijvoorbeeld eens drie keer proberen in artikel 60 en de derde keer zal het misschien lukken. Deelnemer 3: Dat doen wij niet. Deelnemer 4: Terwijl bij ons: we zullen misschien iets langer wachten en dan meer naar het Gentse systeem, maar het in orde geraken zitten we met de 75 à 85-90%. En dat denk ik … Dat geeft u ook weer… Deelnemer 2: Dat is nog een ander gegeven hè. Maar ge moet eerst uitleggen: Hasselt is eigenlijk een voorstad van Genk hè. Deelnemer 4: Dat is groot-Genk. Deelnemer 2: Ja. De rest: Hahahaha. Deelnemer 3: Hasselt is een centrumstad. Daar is altijd wel wat concurrentie tussen die twee. Deelnemer 1: Er zijn maar twee centrumsteden in Limburg hè. Deelnemer 4: Neen… (gegniffel) Deelnemer 2: Ge moogt dat ook niet vergelijken, want… Deelnemer 3: (Deelnemer 5) is ook niet van Hasselt dus… Deelnemer 2: Uiteindelijk… Deelnemer 4: Mogen we dat zeggen? Deelnemer 2: Dat is ook een punt: waarom kiest ge Gent en Genk, Antwerpen… Als ge, allez… Wij passen in het kadertje eigenlijk niet hè. Sara & Kimberly: Uhu. Deelnemer 1: Nee, maar ik was… Deelnemer 2: Ik denk dat wij atypisch zijn. Deelnemer 1: Ik was alleen al… daar staan de bevolkingscijfers… Hebt ge dat gezien? Deelnemer 2: Oh ja. Deelnemer 1: 240.480 bijna, wij 65.000. Deelnemer 2: Dus ge moet zeker een voorbehoud maken met Genk. Deelnemer 1: Wij zitten procentueel… Deelnemer 2: Ge moogt ons zeker niet veralgemenen als dé exponent van de centrum-OCMW. Dat moogt ge echt niet doen. Deelnemer 1: Neen neen. Deelnemer 2: Dat moogt ge echt niet doen hè. 206
Deelnemer 1: We zitten de voorlaatste denk ik. Deelnemer 2: Dat willen wij ook niet hè. Allez,… Deelnemer 1: De voorlaatste zitten wij … Deelnemer 2: Als voorstadje dat… Deelnemer 1: Hasselt dan hè. Ik denk dat we de tweede laagste hebben. Deelnemer 3: Ik denk dat je heel goed moet nuanceren wat je hier hoort. Deelnemer 2: Ja dat moet je wel nuanceren. Sara: Ja. Deelnemer 2: Ja, dat is zo, dat is de waarheid. Deelnemer 3: Neen neen neen neen neen. De cultuur daarrond. Hihi. (gegniffel) Deelnemer 1: Dat is euh… Deelnemer 2: Ja, we moeten u toch uitdagen. Deelnemer 3: Maar ik vermoed dat jullie bij de vorige groep andere dingen gehoord hebben, heel fel praktijkgericht gehoord hebben. Sara & Kimberly: Nja. Sara: Ja, dat ze bijvoorbeeld geen financieel of niet veel financiële steun bijgeven bij het leefloon omdat … Deelnemer 3: Ah ja, zo die dingen. Sara: Ja. Deelnemer 3: Maar ik denk dat jullie dat gewoon moeten afzetten als zijnde praktijktoepassingen van wat dat jullie hier gehoord hebben. Deelnemer 2: Maar hoe gaat ge nu bewijzen dat daar een relatie tussen is? Dat vraag ik mij af. Deelnemer 4: Dat is voor een volgend onderzoek. Deelnemer 2: Dat is altijd goed. Altijd goed. Dan blijft ge aan het werk hè. Deelnemer 4: Dat zou mijn antwoord zijn. Deelnemer 2: Dan blijft ge aan het werk hè. Deelnemer 1: Hmm? Deelnemer 4: Dat is dan voor de volgende twee studenten hun onderzoek zijn. (gegniffel) Deelnemer 1: Ja dat komt. Deelnemer 2: Dat is een advocaat hè. Deelnemer 3: Maar ik denk dat ge dit als kapstok moet pakken en dan de rest zijn toepassingen van dat beleid. Deelnemer 2: Maar ik denk dat, wat (Deelnemer 4) daarnet zei, dat is echt wel waar. Daar geloof ik ook in. Daar hebt ge wel gelijk in, dat is die verdieping hè. En die afroomeffecten, dat denk ik inderdaad ja. De duurzaamheid. Deelnemer 4: We hebben het eigenlijk een stuk gezien waar we sneller zijn gegaan. In 2005 had ge een grote jeugdwerkloosheid, algemeen in heel veel steden in Vlaanderen. Deelnemer 1: Dat is waar. Deelnemer 4: En toen kwam er extra geld voor iets meer met de jeugdige werklozen te doen. De werkzoekenden, dus die een uitkering krijgen, maar toen hebben ze ook de OCMW’s meegenomen en hebben ze gezegd: niet alleen de VDAB moet meer doen, maar ook de OCMW’s met de jeugdige, de jongeren die leefloon kregen. En toen moesten wij een ook verbintenis aangaan dat we meer jongeren in artikel 60 gingen zetten. In dat jaar hebben we meer, procentueel gezien over de jaren heen, iets meer jongeren in een artikel 60 gezet. Maar het resultaat was dadelijk dat de ons in orde met de sociale zekerheid, dat de jongeren die opgestart waren in 2005 ook na vier maanden uitvielen, omdat die niet klaar waren. En daar zag je ook dat we onder onze limiet, allez, onder onze grens gingen die we minimum moesten halen. En dan kon je duidelijk zien van: eigenlijk waren er, ik zeg maar iets, dat er tien afhakers waren en er altijd één jongere of twee jongeren bij waren, waren er opeens vijf jongeren bij en dat waren juist die drie extra plaatsen van jongeren, dat zat er in. Dus hebben we gezegd: ja, dan moet ge kijken, niet iedereen is klaar, dus we zijn op maat blijven werken. 207
Deelnemer 2: Dus, er is een relatie met het overheidshandelen en –optreden ten aanzien van deze problematiek. Als zij bevorderen en ge speelt daar op in, dan heeft dat zijn effect. Dat is duidelijk. Als je dat niet doet… Deelnemer 3: Ik zit nog met één item, dat is uw VDAB-verhaal en uw proeftuinenverhaal. Deelnemer 2: Maar ja, dat is hetzelfde hè. Dat is overheidsoptreden. Deelnemer 3: Mja. Maar op een bepaald moment, allez, toen dat de proeftuinen zijn doorgevoerd… Antwerpen was daar koptrekker in, zo van: wij gaan voor die proeftuinen en de samenwerking VDAB – OCMW. Wat dat wij hier dikwijls zeiden van: eigenlijk hebben wij hier een cultuur om veel meer met de VDAB samen te werken, wij zaten ook in de gebouwen, wij kenden de mensen. Dus allez, ik denk dat dat ook een heel verschil is hoe dat gij uw netwerken en uw partners ook in tewerkstelling uitbouwt hè. Deelnemer 2: Absoluut. De schaal waarop wij moeten opereren is menselijker. Deelnemer 3: Uhu. Deelnemer 4: Veel kleiner hè en veel meer… Deelnemer 2: Is veel meer … Deelnemer 4: Makkelijker. Deelnemer 3: Uhu. Deelnemer 2: In Antwerpen en in Gent … Deelnemer 1: Kunt ge niet anders. Allez, … Deelnemer 2: Dat moet ge ze al op andere niveaus gaan inzetten. En dat zal dan eventjes langer duren eer dat dat spectaculair effect heeft van bij ons. Maar ik denk, als ge het zo wilt zien, wat zij aantrekken aan problematiek ten opzichte van ons … Deelnemer 3: Daar kennen wij maar een schijn van. Deelnemer 2: Ik zie niet in hoe ge dat in de cijfers kunt … Deelnemer 4: Vergelijken. Deelnemer 2: Dat zie ik niet in hè. Maar wij zijn overtuigd dat wat zij opvangen en wat zij realiseren als succes, dat is grandiozer als dat wat wij doen hè. Deelnemer 3: Ja, het zit hier in de cijfers hè. Deelnemer 2: Daar moeten we eerlijk in blijven. Daar moeten we echt eerlijk in blijven. Echt waar, zij trekken veel meer aan dan wij aantrekken en de collega’s met ons, dat is dus zo. Dan moet ge de studie van Dexia maar eens bekijken. Die is gepubliceerd, kunt ge vinden op Dexia. Euh, de website van Dexia. En daar ziet ge heel duidelijk hoe de financiën van de OCMW’s evolueren. Dat leidt ge daar zo uit af. Zij moeten zoveel opvangen in Vlaanderen, wat wij niet moeten opvangen, maar een fractietje van en zij doen daar wel heel goede dingen mee. Deelnemer 1: Ja, dat is gewoon niet te doen hè. Antwerpen zegt dat altijd hè. Dat ze staan aan te schuiven hè. Deelnemer 3: Wat zij daar hebben, huh! Deelnemer 2: Wij ook hè. Deelnemer 4: Daklozen, daklozen, asielzoekers,… Deelnemer 2: Maar voor hun is dat spectaculair. Ja, dat is zo. Deelnemer 3: Gent ook. Deelnemer 2: Daar zijn we eerlijk in. Deelnemer 3: EU-burgers. Dat is echt verschrikkelijk Deelnemer 2: En dat kunnen we van hen leren hè en dat doen we ook. Deelnemer 3: Maar wij hebben er ons tien in een huis zitten. En dan is het al paniek. Deelnemer 1: Ja, Antwerpen geeft het ook al aan hè. Dus dat zijn wachtrijen die daar elke dag staan aan te schuiven hè. Deelnemer 2: Maar Gent ook hè. Deelnemer 1: Gent, ja. Deelnemer 3: Ahja, ik zeg juist dat zijn de EU-burgers. Deelnemer 2: Dat is niet te doen hè. Deelnemer 1: En dan kunt ge dat moeilijk vergelijken ja. 208
Deelnemer 2: Dat is niet te doen hè. En daar sparen zij een stuk … Maar dat is een beetje het Nederlands beleid hè. Die hebben al alle asielzoekers in drie grote steden laten komen en die hebben tegen de rest van Holland gezegd: “ge moogt dat niet zien”. Ja, zoveel klompen hadden ze niet volgens mij. Deelnemer 3: Bij ons doen ze dat in een nieuw spreidingsplan. Deelnemer 2: Wij spreiden, maar spreiden… Deelnemer 3: Dat is ook maar relatief hè. Deelnemer 2: Maar iedereen gaat toch naar Antwerpen en Gent en Brussel. Daar kunt ge werken hè. Hier kunt ge ook werken, maar niet in het zwart hè. Deelnemer 3: Ja, want dan gaat ge toevallig een pitta gaan halen waar ze zijn aan het werken. Hahaha. Deelnemer 2: Hebben jullie er iets van verstaan? Sara & Kimberly: Ja. (gelach) Kimberly: Ja. Deelnemer 2: Hè, want we overdondereren jullie, maar ge hebt wel goede cijfers meegebracht. Deelnemer 4: Dat vond ik nu ook heel zichtbaar. Deelnemer 1: Wat zeg je? Deelnemer 4: Ja, ze zijn heel zichtbaar, je moet het niet zelf berekenen. Deelnemer 1: Ah ja. Deelnemer 4: Alhoewel, dat had ik nu zelf al berekend vrijdag, maar… Deelnemer 3: Hadden jullie nog vragen? Of zijn ze beantwoord? Deelnemer 2: Zeg, maar die financiële steun, dat geloof ik, geloven wij dus niet hè. Het geven van financiële steun met tewerkstelling… Deelnemer 1: Ja of dat een verschil maakt… Deelnemer 2: Ik geloof niet dat daar een relatie tussen zit. Ik denk het niet. Kimberly: En denk je dat de structuur van het OCMW, of dat je gecentraliseerd/gedecentraliseerd te werk gaat… Zou dat een invloed… ? Deelnemer 3: Ik weet niet of dat zoveel verschil maakt. Deelnemer 2: Uiteraard. Deelnemer 3: Haha. Neen, maar ons hele OCMW is zo groot als één wijkcentrum in Gent en in Antwerpen hè. Deelnemer 4: Ik wou het juist zeggen, waar spreken wij over… Dan zit ge bij de verkeerde. Ons schaalgrootte is … Appel peren met citroenen onder elkaar vergelijken. Deelnemer 3: Gelijk dat ze in Gent de wijkbureaus hebben en de wijkteams hebben, maar dat is zo groot als heel Genk hier. En wij hebben hier twee locaties, dus in die zin ik euh… Voor hen is dat dat zij gedecentraliseerd zijn, voor ons is dat gecentraliseerd. Dus in die zin euh… Deelnemer 1: Ja, kijk naar de aantallen: 65 en 280, dan weet ge genoeg hè. Deelnemer 3: Neen, ik denk dus niet dat dat het verschil maakt. Deelnemer 2: Ik zal het proberen wetenschappelijk te vertalen. Een organisatie heeft nog nooit een probleem opgelost, maar je hebt wel een organisatie nodig om problemen op te lossen. Dat is een andere vraag. Dus en ik denk dat zowel de drie hè, dus eigenlijk alledrie hebben een organisatie ingezet om hun problemen op te lossen. (instemmend gemompel) Maar de vergelijking is uiteraard correct, want het uitgangspunt is met wat probleem wordt ge geconfronteerd? In 1999 was ons probleem eigenlijk al weg. Wij zaten al aan het minimum van… Deelnemer 4: De afroming. Deelnemer 2: Wij waren aan de bodem van het vat. In Gent en in Antwerpen begon dat pas. Antwerpen heeft in 2004, 2003 die klik gemaakt. Met dezelfde organisatie, maar welke… Ik denk dat ze alle drie dezelfde organisatie hebben. Als ge dat moest analyseren, gaat ge in alle drie een decentralisatie vinden, ge gaat in alle drie een sterke centrale aansturing vinden. Dat gaat ge in alle drie vinden en in alle drie gaat ge een zeer goede organisatie vinden naar specialisatie toe. Dat gaat ge ook vinden. Dus ik denk dat ze daar alle drie relatief gelijk in zijn en dat ze die ook inzetten. Ik geloof dat ge daar het verschil niet in moet gaan zoeken, die parameter is constant in de drie. 209
Deelnemer 4: Alleen de aansturing en het beleid dat ze voeren. Deelnemer 2: Ja, daar zit het wel! Deelnemer 4: Daarin zit het wel. Deelnemer 2: Daar zit het wel. En daar zit de effectiviteit om het probleem aan te pakken. Deelnemer 3: Dat is wel een boeiend om die uiteenzetting te volgen. Haha. Deelnemer 2: Daar zit het verschil. Deelnemer 1: De samenvatting. Deelnemer 3: Nog een vraag? Deelnemer 2: Ja, wilt gij die thesis schrijven? Deelnemer 3: Neen. (gelach) Deelnemer 3: Maar ik zeg juist tegen (Deelnemer 1), ik zeg van: “ik vind het ook heel boeiend om die uiteenzetting te horen”. Ja, want ge denkt dan ook eens op een andere manier hè. Sara: Euh, of dat de financiën, dus het geld of budget waarover dat het OCMW beschikt, of dat dat een invloed heeft op het aantal mensen dat je toekent in leefloon. Deelnemer 2: Daar wil ik wel op antwoorden. Dat is ja. Voor Genk ja. Wij hebben in 1987 20 miljoen Belgische frank extra gekregen van de stad Genk om leefloon te vervangen door tewerkstelling. Als leefloon 100 Belgische frank was, was een tewerkstelling 150 Belgische frank. Dus dat was 50 frank extra per dag per leefloner dat ge moest investeren. Dat kwam toen uit op 20 miljoen Belgische frank. Dat hebben wij extra gekregen en we hebben daar een rapport over gemaakt euh wat is… hoe heette dat nu weer? Deelnemer 4: HIVA? Deelnemer 2: Neen neen. (X) heeft dat gemaakt euhm… Tgoh, hoe noemde dat nu weer? Fwwwwt! Het terugverdieneffect. Er is een punt mhmhm… mijn geheugen laat mij in de steek, maar we hebben toen aangetoond als jij nu in ’87 ons 20 miljoen extra geeft … Deelnemer 4: Dat je dat terugverdient. Deelnemer 2: … om mensen te werk te stellen, dan beloven wij u dat wij in 1992 winst maken. Dat die 20 miljoen wordt terugverdiend. Doordat ge minder leefloon, minder aanvullende steun geeft, en er zullen mensen overlijden, mensen verhuizen, dat allemaal… euh… het break-even point. Voilà! En dat hebben wij gedaan, maar vóór uw cijfertjes. En dat hebben ze daar niet gedaan. Deelnemer 3: Dat is voor onze tijd geweest. Deelnemer 1: Ja, dat is voor onze tijd. Deelnemer 2: Ja, dat kan ik alleen weten. (gelach) Deelnemer 1: Ik heb het door. Deelnemer 2: Ja, maar dat is wel essentieel, want hoe kunt gij uw gemeente overtuigen van 20 miljoen extra aan het OCMW te geven? Deelnemer 1: Ja ja. Deelnemer 2: Dat is in Genk … Deelnemer 3: Door dat te berekenen. Deelnemer 2: Dat is wel een serieuze politieke beleidsbeslissing en dat vindt ge in Antwerpen dus ook terug. Daar heeft men dat politiek op de agende gekregen, in andere omstandigheden dan die van ons, maar men heeft het er op gekregen en dat is de verdienste van Monica. Hoe je het ook draait of keert. In de tijd was dat de verdienste hier – wie was voorzitter? Deelnemer 3: Jo. Deelnemer 2: Ah natuurlijk! Deelnemer 1: Onze minister. Deelnemer 2: Hè. En dat krijgt ge op de agenda en dan zijt ge wel met beleid in de toekomst bezig en dan ziet ge: we hebben een break-even point en we moeten dus nu extra investeren, maar binnen vijf jaar hebben we dat terug. En dat is ook zo hè, dat is gebleken hè. We hadden het al twee jaar eerder. Dus dan zit ge inderdaad niet alleen beleidsmatig en financieel zit ge goed, maar ge hebt ook mensen die ge terug kansen geeft. Ge moet er dan ook nog dat luik aan verbinden hè. En 210
dat is waar wij een beetje aan twijfelen: het verschil tussen Gent en Antwerpen, voor zover wij inside weten, is Gent zéér duurzaam bezig en is Antwerpen quick win. Maar wij durven, allez… Deelnemer 3: De cijfers zeggen het… Deelnemer 2: Ik weet het niet. Ik moet dat ook niet weten. Maar laat maar zien wat komt hè. Ik denk dat Gent heel sterk naar beneden gaat gaan in de volgende jaren. Deelnemer 3: Ja, dat denk ik ook. Deelnemer 2: Omdat ze zwaar inzetten op duurzaamheid en de correcte maatregel nemen, terwijl Antwerpen wat meer, ja, politiek inzet en op quick wins inzet, maar… dat kan ook duurzaam zijn hè! Ik zeg niet dat het niet waar is hè, maar voor hun twee – en dat blijf ik zeggen – anders dan voor ons, hebben zij véél meer aangroei dan wij ja. Hun toekomst is veel onzekerder. Jullie gaan een prachtige thesis schrijven. (gegniffel) Kimberly: Hopelijk hè. (gegniffel) Deelnemer 3: Wat nog van vragen? Sara: Gewoon dan in het algemeen de bevolkingssamenstelling die waarschijnlijk of kan een invloed hebben op het aantal leefloners. Bijvoorbeeld… Deelnemer 3: Ik denk het grootstedelijke van de twee steden hè. Deelnemer 1: Ja. Deelnemer 3: Is totaal anders als centrumstad Genk hè. Deelnemer 2: Maar misschien dat wij nog het meest daarbij aansluiten, maar bij ons is het verloop veel minder groot als bij de twee andere. Deelnemer 3: En de instroom… Deelnemer 2: En ik denk dat wij meer migranten hebben als de twee andere hè. Deelnemer 3: Procentueel ja. Deelnemer 2: Procentueel hè, hebben wij die meer hè. Deelnemer 4: Maar die bijven hier, dat zijn eigenlijk Genkenaren. Deelnemer 2: Ja, dat zijn Genkenaren. Deelnemer 4: Wij krijgen mensen die weinig outsiders die naar hier komen omdat we aantrekkelijk zijn … Deelnemer 3: Ja, dat is ook zo. Deelnemer 4: … terwijl er veel meer mensen naar Antwerpen en Gent gaan, anoniemer, grotere stad, denken meer kansen te hebben, meer mensen die ze kennen misschien toch al… Gelukszoekers. Dus in die zin de migranten die we hebben of de allochtonen van allochtone afkomst, dat zijn eigenlijk Genkenaren. Deelnemer 3: Ja, dat is ook zo. Deelnemer 1: Maar als ge in Limburg de oefening moet maken, denk ik dat Genk… Ik dacht dat we een negentigtal verschillende nationaliteiten hebben in Genk. Deelnemer 3: Ik denk dat ge ze dan bijna allemaal hebt hè. Deelnemer 2: 101, het laatste nieuwe cijfer is 101. Deelnemer 1: 101? Deelnemer 2: Ja, die ene van het Chinees restaurant telt ook mee. Deelnemer 3: Haha. Deelnemer 1: Ja, het is goed. Dus maar dat is gigantisch. Ik denk dat er in heel Limburg geen enkele gemeente of stad is die dat heeft eigenlijk hè. Deelnemer 2: Neen en wij … Deelnemer 1: Misschien sluiten wij gelijk of dat gij zegt. Deelnemer 2: Maar daar sluiten wij wel opnieuw op het niveau van Gent en Antwerpen… Deelnemer 1: Naar diversiteit toe. Deelnemer 2: Maar het verschil is dat de instroom bij ons, zijn eigenlijk geen vreemdelingen – die hebben die familie. Meestal! Deelnemer 1: De Italianen en zo en… 211
Deelnemer 4: Procentueel gezien. Deelnemer 2: Ja ja ja, is dat bij ons zeer beperkt. Terwijl dat bij hun fwwwt! Deelnemer 1: En zeker in Gent, Antwerpen zéker! Deelnemer 2: Ja, maar Gent ook. Als zij… Allez, wij weten dat hè, wat zij krijgen aan aanvragen ten opzichte van ons … Deelnemer 3: Dat kan zelfs geen schijn. Deelnemer 2: Dat is, dat is… Deelnemer 3: Dat is een gigantische problematiek ook. Deelnemer 2: Daar zitten zij met gigantische problemen. Erkennen wij ook hè. Kimberly: Verder denk ik dat we niet echt nog vragen hebben. Sara: Neen. Deelnemer 2: Maar ge moogt hè. Deelnemer 4: We zijn op dreef. Deelnemer 3: Hahaha. Deelnemer 1: Ja! Die indruk heb ik ja! (gelach) Sara: Ja, ik weet niet of dat jullie nog meteen op iets denken, allez… Deelnemer 1: Om mee te geven? Deelnemer 4: Dat ik heel benieuwd ben naar euh, de studie. Deelnemer 1: Ja. Wat was de bedoeling nu? Dat ge nog een stuurgroep krijgt, hè? Deelnemer 3: Wij niet meer hè. Deelnemer 1: Neen, wij niet meer hè, maar euh… Deelnemer 2: Ge ging nog met veldwerkers praten. Deelnemer 1: Ja. Deelnemer 3: Dat is daarstraks geweest. Deelnemer 2: Ah! Deelnemer 1: Dat is geweest deze namiddag. Deelnemer 2: En is er verschil? Deelnemer 3: Oh ja! Gigantisch denk ik. (gegniffel) Deelnemer 2: Dat kan niet anders. Deelnemer 3: Ik denk dat de veldwerkers, dat is pure praktijkervaring. Dit is overstijgend, dit is beleid. Deelnemer 4: Maar er dus niemand bij die de situatie wellicht in ’85 kende? Deelnemer 2: Ja… Neen. Deelnemer 1: Het verleden en zo… (gelach) Deelnemer 2: (X)? Nee, die kent dat niet. Deelnemer 3: Die komt uit schuldbemiddeling, dat is een heel andere… Deelnemer 2: (Y), als je (Y) had, die zou dat weten. Deelnemer 3: (Y) zat er bij hè? Deelnemer 2: Die zou dat nog kunnen weten. Deelnemer 3: En (Z) zat er ook bij, maar Martine was er toen ook nog niet. Deelnemer 2: (Z) weet dat niet, (T) weet dat niet, (U) weet dat niet, (V) zeker niet, alleen (W). Deelnemer 3: Nu, op zich is dat niet slecht, want zij verwoorden wat dat zij in de praktijk doen met het oog op hè en dan kunt ge de twee schoon aan elkaar plakken denk ik. Deelnemer 1 & Deelnemer 3: Goed? Deelnemer 2: Kunt ge er iets mee doen? Kimberly: Ja, zeker! 212
Sara: Ja. Kimberly: We gaan ook nog… Deelnemer 2: Ik heb gezien dat er geen bandje inzat hè, daarom hebben we zo… Deelnemer 3: Hahaha. Kimberly: Ik zal een mail naar u sturen met de terugkoppeling … Deelnemer 3: Graag. Kimberly: … van de resultaten. Deelnemer 3: Ja, ik wil dat wel graag zien ja. Ook omdat wij met Gent, werken we vrij veel mee samen, Antwerpen komen we wel tegen, maar werken we iets minder intensief mee samen, maar alles samen hebben we eigenlijk een goede verstandhouding met elkaar. Dus in die zin vind ik het wel belangrijk en ook dat we wederzijds ook, vooral met Gent zijn we al een paar keer op studiebezoek geweest, Antwerpen zijn we ook samen met het managementteam geweest… Dus dat zit eigenlijk wel goed en in die zin vind ik het wel interessant om van elkaar dingen over te nemen. Deelnemer 1: En ook bij te sturen, moest het zijn … Als er dingen verkeerd begrepen zijn, dan kunt ge eventjes kijken, want euh… Dat zien we dan wel, want allez… Daar helpen we wel wat bij. Kimberly: We gaan dat zo snel mogelijk proberen te doen. Het doel is om dat in de paasvakantie allemaal te verwerken opdat we dan de terugkoppeling nog kunnen doen en dat we dan… (er wordt nog wat verder gepraat over de praktische kant van onze masterproef en over de komende treinrit)
213
FOCUSGROEP PRAKTIJKWERKERS GENK Sara: Euh, ja, eerst en vooral bedankt dat jullie hier zijn, dat jullie willen deelnemen en daarom hebben we een kleine attentie meegebracht. Ik ben dus Sara Van Exem en dit is Kimberly Detollenaere en wij doen in onze opleiding Master in het Sociaal Werk onze masterproef over hoe dat het komt dat er zo'n verschil is in aandeel en evolutie van leefloners tussen de verschillende OCMW's. Dat is eigenlijk een vraag die gekomen is vanuit het OCMW van Gent omdat zij er torenhoog bovenuit steken en ze vragen zich af hoe dat dat eigenlijk allé misschien zou kunnen komen. Het is de bedoeling dat wij een verkennend onderzoek zouden doen, dus over de mogelijke verklaringen daarvoor. Maar het is dus niet de bedoeling dat wij DE oplossing gaan geven maar gewoon een verkennend onderzoek zodat er volgend jaar andere studenten kunnen ingaan op die verschillende factoren die misschien aan bod zullen komen. We gaan dat dus doen aan de hand van focusgroepen die opgesplitst zijn in praktijkwerkers en meer beleidsmedewerkers omdat zij misschien een andere visie kunnen hebben. Dus de bedoeling is vooral om met jullie even te brainstormen over die vraag hoe dat het komt dat er zo'n verschil is tussen de verschillende OCMW's. We zijn er ons wel van bewust dat Genk misschien een kleiner OCMW is dan Antwerpen of Gent maar we hebben gekozen op basis van tendensen dus een stijgende, een dalende en een relatief stabiele trend. Dat zie je ook op die grafiek dat we... Kimberly: Op de tweede pagina staat een grafiek. Sara: Dus op basis van cijfergegevens hebben we dus geselecteerd en niet op basis van de grootte van het OCMW. Sara: Maar eerst en vooral zou ik voorstellen dat jullie gewoon even zeggen wat dat jullie functie hier is binnen het OCMW en hoeveel ervaring, allé hoe lang je hier al werkt omdat dat gemakkelijker is om een beeld te krijgen dan... Dus wie gaat er beginnen? Deelnemer 1: Ik ben (deelnemer 1), ik werk op de dienst financiële hulpverlening en ik werk hier van '88, dat is... Kimberly: Ik denk 23 jaar. Deelnemer 1: 23 jaar. Deelnemer 2: Ik ben (deelnemer 2), ik werk bij het team rechtenonderzoek in dienstverlening en ik ben in '99 in dienst gekomen dus twaalf jaar. Deelnemer 3: (deelnemer 3), ik werk bij het team psychosociale hulpverlening, ik ben 25 jaar in dienst. Ja ik ben al oud. De rest: Hahahaha... Deelnemer 4: (deelnemer 4) van de dienst tewerkstelling en ik ben hier 15 jaar. Deelnemer 5: Ik ben (deelnemer 5), ik werk op de dienst collectieve schuldenregeling en ik ben 8 jaar in dienst. Sara: Ok, dus jullie hebben die tabel en die gegevens gekregen en we vragen ons af wat dat jullie op het eerste, allé het eerst denken wat er zo'n verschil is in aandeel leefloners. Deelnemer 3: Ik dacht eerst al... Deelnemer 2: Het verbaasd eigenlijk... Deelnemer 3: ja het verbaast inderdaad, ik dacht eerst al meer inwoners maar dat klopt niet ... Deelnemer 2: Dit is percentagegewijs toch hé? Deelnemer 3: Jajaja maar ik dacht, mijn eerste bedenking was zonder dit te zien te hebben, het aantal inwoners maar dat klopt dus niet. Deelnemer 1: Wat ik wel denk is dat ze in Genk heel veel werk maken van tewerkstellingsbeleid, dat mensen niet lang in het leefloon zitten maar vrij snel ook aan het werk komen. Sara: Uhu Deelnemer 5: En is het ook niet dat in een grote stad gelijk Gent en Antwerpen, toch niet te vergelijken is met Genk ... Deelnemer 2: Dat de aantrek gewoon minder is... Deelnemer 5: Jaaa en dat er meer armoede en clochards en noem maar op dat dat veel meer... Deelnemer 1: Dat dat grootsteden zijn... Deelnemer 5: Ja, grootsteden...
214
Deelnemer 2: Misschien over het algemeen meer gelukszoekers, misschien echt oneerbiedig uitgedrukt maar mensen die naar grootsteden trekken om daar hun geluk te beproeven en dan toch in... Deelnemer 3: Maar dat verklaart het verschil tussen Antwerpen en Gent niet... Deelnemer 2: Neen, das waar. Strenger misschien in Antwerpen. Sara: Een strenger beleid? Deelnemer 3: Uhu Deelnemer 2: Gaandeweg de ervaringen en het gevoel van misbruik misschien. Maarja dat is hun uitleg eigenlijk hé dat wij nu aan het doen zijn. Deelnemer 1: Misschien ook strenger in Antwerpen? Deelnemer 2: Geworden dan blijkbaar,.. Allé... Deelnemer 5: Want bij ons ook, er is noch een stijging noch een daling hé, het blijft echt euh... Deelnemer 4: Het blijft echt constant... Sara: Ja... Deelnemer 2: Maar percentagegewijs zitten wij altijd al een heel pak lager dan die andere twee OCMW's. De rest: Achja... Deelnemer 2: Wij zijn dan altijd al streng geweest dan? En we zijn het gebleven? Sara: Dus jullie denken dat je zelf streng... Deelnemer 2: Dat gevoel hebben wij als maatschappelijk werkers wel Deelnemer 1: Alhoewel.... Ik heb nu een ervaring gehad met Antwerpen van iemand waar wij wel leefloon zouden geven die gewoon negatief werd geweigerd... Sara: Uhu Deelnemer 1: En waarbij men zo ook wel aangeeft van we krijgen het niet meer betaald in Antwerpen... Sara: Uhu... dus.. Deelnemer 1: Dus dat ze er strenger in zijn... Sara: Uhu Deelnemer 2: Misschien... Ik weet niet of dat een verklaring kan zijn maar als in aan Antwerpen denk, dan denk ik aan mensen die een nummertje moeten nemen en twee weken moeten wachten tot dat ze aan de beurt zijn en als nummertje dan behandeld worden zoals dat toch ook denk ik in Brussel die ervaringen die ik dan bij asielzoekers dan gehad heb, waarbij dat in Genk het persoonlijker aangepakt wordt dan denk ik in vergelijking met hun en dat je ook op onderliggende dingen meer stoot en misschien ook op meer en andere vragen en op andere terreinen mee ondersteund waardoor het financiële tegelijk mee profiteert... Sara: Uhu... Deelnemer 2: Maarja, ik weet natuurlijk niet... Dat is echt maar aanvoelen hé Sara: Ja, maar het is natuurlijk ook niet de bedoeling dat we dé oplossing vinden maar gewoon wat dat jullie gedacht is daarover of allé... De rest: Uhu... Deelnemer 2: Maar ik denk misschien met Antwerpen vergeleken dat de aanpak persoonlijker is...Dat voelt zo aan... Deelnemer 3: Misschien ook integraler... Deelnemer 1: Nu wat dat Antwerpen betreft, daar heb je veel oude huizen, oude wijken, waar Belgen eigenlijk niet gaan inwonen, waar je heel wat goedkope woningen ook hebt, waardoor dat je armere mensen aantrekt ook. Sara: Ja dus dat er daar meer armoede zou zijn of hier dan... Ja Deelnemer 3: Uiteindelijk zitten wij hier met de mijngemeenten, waar je ook een generatie van ... Sara: ... Armoede? Deelnemer 1: Dat zijn toch andere woningen dan in Antwerpen, ik heb daar echt op gekeken... Deelnemer 4: Genk is toch ook een kansarme gemeente...
215
Deelnemer 2: Daar zijn ook sociale woningen die ook betrokken worden door die mensen en die huurprijs ligt per definitie lager... Deelnemer 1: Daar heb je niet-sociale woningen die heel goedkoop zijn ... Deelnemer 2: Misschien moet je het aantal sociale woningen eens afzetten tegen het aantal leefloners bijvoorbeeld, allé ik weet het niet hé. Als er hier meer goed betaalbare huisvestiging, of daarvoor gezorgd wordt, dan blijft ook.... Maar heeft dat eigenlijk weer waarom dat er meer leefloners zijn? Dat weet ik eigenlijk niet... Deelnemer 3: Misschien ook leeftijdsgebonden hé, als we het beleid van Genk bekijken zijn wij naar onze jonge leefloners toe nogal zeer strikt... De rest: Ja... Deelnemer 3: En zeer activerend... Misschien dat dat... Deelnemer 2: Heel veel artikels 60, niet? Dat dat vrij snel allemaal op poten gezet wordt hé. Sara: Dat ze dan snel terug uit het leefloon kunnen stappen? De rest: Ja... Deelnemer 3: En dan denk ik ook, ja, de integrale aanpak die hier gebeurt... Op alle domeinen waaraan gewerkt wordt, wat denk ik, impliciet een voordeel kan hebben, zodanig dat mensen sneller een opleiding en kunnen doorstromen naar een tewerkstelling, een al dan niet aangepaste tewerkstelling, dat ze tenminste van dat leefloon af zijn... Deelnemer 1: Dat denk ik ook... Deelnemer 2: We proberen om niet alleen ambtenaren te zijn die... Deelnemer 1: Geld geven... Deelnemer 2: Financiële steun geven, we hebben eigenlijk ook de bedoeling van te begeleiden en daar zijn plannen rond opgezet en theorieën rond uitgewerkt en we krijgen daar vorming rond en dat wordt écht wel hoog in het vaandel gedragen in Genk, daar zijn onze procesteams ook van belang. Deelnemer 3: Daardoor ook onze opsplitsing van procesteams... Sara: En werken jullie dan bijvoorbeeld ook in... Allé ik weet nu bijvoorbeeld van Antwerpen, dat zij zo bepaalde vestigingen hebben in wijken, in buurten en is dat hier ook zo of werken jullie allemaal van hieruit of zitten jullie ook verspreid over... Deelnemer 2: Wij hadden dat, die gedecentraliseerde werking maar... Deelnemer 1: We zijn er terug van af aan het gaan... Deelnemer 2: We zijn er terug van af aan het gaan ja... Deelnemer 3: We hebben op dit moment nog twee punten in Genk als sociaal huis... Deelnemer 2: Waar we er vier gehad hebben... Deelnemer 3: Waar we er inderdaad vier gehad hebben... maar we uiteindelijk terug naar centralisatie gaan... Sara: En hoe komt dat? Deelnemer 2: Omdat eigenlijk, beleidsmatig is er gekozen voor een andere aanpak eigenlijk van de probleemsituaties. Vroeger deed één maatschappelijk werker alles van intake tot begeleiding, tot opening leefloon, schuldenregeling, Deelnemer 1: Tewerkstelling... Deelnemer 2: Ja tewerkstelling,... alles. En dan is men eigenlijk gaan specialiseren en die specialisatie die maakt dat we met... bijvoorbeeld ik ben intaker, ik doe het rechtenonderzoek, dat we op vier plaatsen dan moesten gaan zorgen dat die mensen ja... Deelnemer 1: Dat overal die specialisten waren... Deelnemer 2: Ja en dat is eigenlijk veel arbeidsintensiever en kostelijker dan dat je die specifieke teams op één locatie hebt eigenlijk hé. Nu, we hebben als intakers nooit op die vier plaatsen gezeten want er werd al ingekrimpt vooraleer dat het beleid echt volledig gereorganiseerd heeft maar dat merk je wel, dat dat eigenlijk de grote aanleiding geweest is om... We wouden of men wou specialiseren maar om dat te realiseren moesten ze Allemaal samen: Centraliseren! Deelnemer 2: En dat is eigenlijk wat er gebeurt en de vraag is, en ik denk dat de toekomst dat gaan uitwijzen, of dat een goeie keuze is... Het heeft alleszins veel gevraagd van de maatschappelijk werkers vind ik. Deelnemer 2: Die reorganisatie is gebeurd in... 216
Deelnemer 4: 2005 Kimberly: Denk je dat een dergelijke werking, dat dat ook enigszins invloed kan hebben op het aantal leefloners of denk je van of dat je nu gecentraliseerd of gedecentraliseerd werkt... Deelnemer 2: Blijkbaar niet hé, als we de cijfers bekijken... Deelnemer 5: Het blijft stabiel hé Deelnemer 1: Nu we hebben het juist gehad over het leefloon want er is daar een opleiding over bezig. Vroeger noemde het bestaansminimum, nu heet het recht op maatschappelijke integratie met het accent dan eigenlijk op, gelijk zij zegt, op een totaalaanpak. Niet alleen geven van geld, maar echt in z'n geheel mensen proberen te integreren. Deelnemer 2: Maar doen die andere OCMW's dat dan niet? Dat lijkt mij sterk hé... Deelnemer 4: Ik denk dat het bij ons vooral is, allé dat wordt helemaal globaal bekeken, dat is niet alleen een cliënt die het financieel moeilijk heeft, maar eigenlijk wordt daar rondom eigenlijk ook gekeken van... Deelnemer 2: Alle levensdomeinen hé... Deelnemer 4: Alle levensdomeinen want dan zie je ook van ... en dan kan het soms ook zijn van dat mensen langer op leefloon blijven ... Deelnemer 3: Er wordt uiteindelijk ook gekeken naar randvoorwaarden hé... Deelnemer 4: Ja... Deelnemer 3: Zijn die vervuld ja dan nee om tewerkgesteld te kunnen worden. Wordt dat dan bij die andere OCMW's niet bekeken zodanig dat een tewerkstelling sneller mislukt en dat zij terug vallen op leefloon terwijl de kans op slagen bij ons misschien iets hoger is... Sara: Dus jullie denken dat je weinig 'draaideurcliënten' hebt die... Allé die vlug van het leefloon af zijn en terugkeren... Deelnemer 3: Er is de restgroep hé.. Sara: Jaja... Deelnemer 3: Sowieso... Deelnemer 1: Er is een restgroep ja maar wat ik ook vind is dat de instroom dat blijven asielzoekers die erkend worden... Deelnemer 2: De leefloners? Deelnemer 3: Zoveel asielzoekers zijn er niet erkend hé Deelnemer 2: De erkende die hebben leefloon hé Deelnemer 1: Neneen maar de leefloon dat bijkomt, de nieuwe cliënten,... Deelnemer 3: Dat is een héél klein percentage ze... Deelnemer 2: Maar de erkende politiek vluchtelingen is echt zo de geregulariseerde heeft al geen recht hé... Het gaan toch om puur leefloon niet om financiële steun hé Sara: Neen... Deelnemer 2: Die hebben dat niet hé... Deelnemer 1: Die hebben meer FOK-steun? Deelnemer 2 en 3: Ja... Deelnemer 1: Ik vind toch, dat dat blijven komen... Juist omdat die mensen blijven komen... Deelnemer 2: Ja maar die worden niet erkend, die worden meestal geregulariseerd maar niet erkend hé... Deelnemer 3: Geregulariseerd of die hebben gesubsidieerde bescherming en die hebben recht op FOK-steun maar geen leefloon Sara: En wat is FOK-steun? Deelnemer 2 en 3: Financiën en onderstandskosten, dat is eigenlijk de afkorting. Sara: Achja... Deelnemer 3: Eigenlijk financiële steun aan vreemdelingen, dat is gelijkaardig aan het leefloon maar juist die categorie mensen hebben geen recht op leefloon omdat zij geen Belg zijn of vreemdeling in weet ik veel wat... Sara: Is dat dan equivalent leefloon? Deelnemer 3: Ja dat was het. 217
Kimberly: Zou het dan bijvoorbeeld kunnen dat dat een invloed heeft? Dat misschien sommige OCMW's eerder equivalent leefloon zouden geven en andere misschien meer gewoon leefloon? Deelnemer 3: Recht is recht hé... Deelnemer 2: Ja daar kunnen we niet buiten Deelnemer 3: Dat is bij wet bepaald, of je hebt recht op leefloon of je hebt geen recht op leefloon hé... Deelnemer 2: Dat hangt van uw verblijfsstatuut af hé... Deelnemer 5: Dus dat maakt niet uit in welke stad hé... Samen: neen... Deelnemer 1: Nu ik weet niet hoe dat het in Gent zit maar er is een tijdje geleden toch sprake geweest dat die met grote bussen Roma zigeuners naar daar gaan hé.. Deelnemer 2 en 3: Maar die hebben geen recht op leefloon... Deelnemer 3: Dat zijn geen leefloners... Deelnemer 1: Dat weet ik niet... Deelnemer 2: Dat weet ik heel zeker dat die daar geen recht op hebben... Deelnemer 1: Ja dan weet ik het niet... Deelnemer 3: Het blijkt voor ons ook een raadsel te zijn Deelnemer 1: Ja want wat er in andere gemeenten gebeurt, kunnen wij niet over oordelen hé... Deelnemer 5: Het is toch wel een groot verschil... Deelnemer 3: Ja maar er is toch wel een heel groot verschil... Deelnemer 2: Maar ik heb wel altijd al het gevoel dat in ons artikel 60, dat systeem en de werkplek, het aantal werkplekken waar dat we artikel 60'ers terecht kunnen, dat dat toch ontzettend hoog is hé? Allen: Ja! Deelnemer 1: Ja en vrij snel... Deelnemer 2: Want bijna iedereen die leefloon krijgt en in aanmerking komt, gaat die naar een artikel 60 hé... Deelnemer 4: Ja iedereen die klaar is voor tewerkstelling , die komt in aanmerking Deelnemer 5 en 1: Dan verdwijnt die hé, uit het leefloon... Deelnemer 4: Maja dat is in Antwerpen en Gent ook het geval Deelnemer 3: Kan het zijn omdat er daar veel studenten zitten? die wij niet hebben? Deelnemer 5: Achja da zou misschien ook nog kunnen... Deelnemer 3: Het eureka-effect, haha Deelnemer 2: Ja dat is wel zo hé Deelnemer 1: Gent zeker hé, Gent is een studentenstad... Deelnemer 2: Maja, in principe als een student gedomicilieerd is in een andere gemeente, dan is het die andere stad die moet betalen. Deelnemer 3: Ja in principe.... Leuven is daar heel strikt in, dat weet ik maar is Gent, voert die ook zo'n beleid ja dan nee? Deelnemer 2: Ja dat denk ik wel anders denk ik dat die... We hebben van Gent toch ook al aanvragen gekregen? Deelnemer 1: Nu ik dacht dat Gent ook wel veel sociale woonwijken hebben.. Deelnemer 3: Dat weet ik niet Deelnemer 1: Dat is een heel sociale stad hé vanuit de... Deelnemer 3: Maar goed, als je dat vergelijkt met Antwerpen (1)... Deelnemer 5: Daar heb je wel een daling hé... Deelnemer 3: Dat is toch echt een frappant verschil vind ik ze... Deelnemer 1: Het Vlaams Blok misschien, die daar meer in de Raad en in de gemeenteraad zit... Ik weet het niet. Kimberly: Wat bedoel je dan in Antwerpen? Waardoor dat die dan strenger zijn? 218
Deelnemer 1: In Antwerpen hé, jaja, in Antwerpen heeft het Vlaams Blok toch wel serieus wat te zeggen denk ik hé in verhouding tot andere gemeentes. Kimberly: Ja.. Kimberly: En daarnet was er ook gezegd geweest, dat je het gevoel had als maatschappelijk werker dat er hier in Genk toch wel een vrij strenge aanpak is en waarom heb je dat gevoel, dat het hier zo streng is dan? Deelnemer 2: Omdat we geen ruimte hebben om te freewheelen zal ik maar zeggen, dat men echt strikt naar de wetgeving verwijst en... Deelnemer 1: Voorwaarden oplegt... Deelnemer 2: Ja de voorwaarden oplegt en probeert te laten naleven, nu en dan vooral het strenge is dat we buiten het leefloon niet bij mogen steunen waar in andere gemeentes daar toch wel ... Sara: Dus jullie mogen geen financiële steun nog bij geven bij het leefloon? Deelnemer 3: Wij hebben wel onze interne normering hé Deelnemer 2: Maar die ligt wel heel laag hé, maar die is er wel inderdaad Deelnemer 3: Die is er wel hé, we hebben een interne normering van mensen ja.. Een alleenstaande kan en die woont bijvoorbeeld op logement, die kan ofwel niks bij krijgen of... Deelnemer 2: Dat kan ook wel een reden zijn hé, dat de interne norm zo streng is, dat mensen echt niet kunnen overleven in het leefloon en gedwongen worden om eruit te gaan ... Hé dat is het... Deelnemer 1: En van de andere kant ook kansen aangeboden krijgen om te gaan werken, om eruit te geraken... Deelnemer 2: Dat zou je, misschien is dat interessant om naast leefloon in de andere steden veel bijkomende steun wordt verleend waardoor dat het verschil of de beloning eigenlijk door te gaan werken er niet is. Wij proberen, dat proberen we altijd voor ogen te houden dat er een kloof is tussen diegene die leefloon krijgt en de werkende, dat werken altijd loont. Deelnemer 1: Dat moet blijven... Deelnemer 2: Dat moet lonen... Dus wij steunen ook omzeggens, en dat bedoel ik misschien met streng, wij steunen omzeggens niet boven de norm, de leefloonnorm dan... Deelnemer 1: Neen... Kimberly: En dat is dan die interne normering? Deelnemers: Inderdaad... Deelnemer 1: Als het gaat om mensen die zich kunnen verbeteren hé, als het echt gaat om iemand die echt niet kan werken of op geen enkele manier zijn inkomen kan verhogen, dan geven we steun hé en anders, allé, heel summier... Deelnemer 2: Welzijnsgerichte cliënten zoals we dat dan noemen, die wel hé... Deelnemer 3: Ja dan moet het echt al serieus verantwoord kunnen worden Deelnemer 2: Ja dan gaan het over mazout ofzo, dat doen we dan wel... Deelnemer 1: Ja iemand die in de kou zit ofzo, of iets in die aard... Deelnemer 4: Wat ze net zeiden dus van leefloon en het echte minimum, dat komt ook terug in het loon van een artikel 60, we blijven dus het minimumloon hanteren waar andere OCMW's ook hoger soms zitten dan een andere job of een andere doorstromingsprogramma. Ook net om te motiveren van naar een reguliere tewerkstelling te gaan. Deelnemer 1: Zodat werk loont hé... Sara: Dus jullie proberen ook om hen zo snel mogelijk naar de reguliere arbeidsmarkt te laten doorstromen? Deelnemer 2: We proberen gewoon die reguliere arbeidsmarkt interessanter te houden dan een tewerkstelling via artikel 60 en dat interessanter dan leefloon. Het is in Genk echt oninteressant om leefloon te hebben want dan leef je in pure armoede want je krijgt gewoon nergens iets bij. Bijvoorbeeld een alleenstaande met 740 euro en die moet op de privémarkt bijvoorbeeld 450 euro huur, naakte huur betalen, algemene kosten erbij zoals elektriciteit, water, verwarming,... Dat gaat niet... Deelnemer 4: Dat kun je bijna niet betalen... Deelnemer 2: Maarja door de regelgeving zo strikt na te leven, ja, misschien is dat, misschien zit hem daar het verschil met de andere steden, dat die toch nog bijsteunen en een hangmat worden in plaats van een vangnet of wat is het...? 219
Sara: Springplank? Deelnemer 2: Springplank! Deelnemer 3: Ja, ik kan mij dat niet voorstellen... Deelnemer 2: Ik kan mij ook niet voorstellen dat Gent of Antwerpen gaan bijsteunen... Deelnemer 4: Nu in Gent en Antwerpen doen ze de mensen ook heel snel in een artikel 60 tewerkstelling... Deelnemer 2: Toch ook ja? Deelnemer 4: Dat is aan de lopende band.. Deelnemer 3: Doorstroming... Deelnemer 4: Dat is echt van aan de lopende band, die die die en die en het kan ook zijn dat in dat plan eigenlijk tijdens hun tewerkstelling er toch een deel van de mensen uitvallen, die eigenlijk nog niet klaar zijn en die vallen dan eigenlijk ook weer terug op het leefloon hé... Sara: We hebben gezien in de literatuur dat de maatschappelijk werker ook discretionaire ruimte heeft, dat hij zelf kan omgaan met regels, dat hij daar een eigen invulling aan geeft... Kimberly: Dat freewheelen van daarjuist denk ik... Sara: Ja, en of dat jullie dan het gevoel hebben dat je hier niet veel kan, hoe zeg je dat nu? Naar je hand zetten... Deelnemer 3: Je grenzen verleggen binnen de regelgeving? Sara: Ja... Deelnemer 2: Wij hebben niet veel ruimte Deelnemer 3: Of het moet serieus verantwoord worden en anders niet... Deelnemer 2: Nu dat is dan ook wel een sport hé om het te verantwoorden, ik vind dat toch, ik vind dat heel fijn... Deelnemer 3: Maar eigenlijk moeten we blijven gaan voor ons mensen.. Deelnemer 2: blijven gaan ja... maar het is echt wel werken om er iets door te krijgen wat afwijkt van de middenmoot zal ik maar zeggen... Deelnemer 3: En dan is het meestal ook zo dat het niet op het gewone comité materiële hulpverlening kan voorgebracht worden maar dat het voor het bijzondere comité moet komen waar de volledige raad zit en waar iedereen z'n zeg over heeft... Deelnemer 2: We hebben ook redelijk wat controle-organen ingebouwd eigenlijk in de voorafgaandelijke besprekingen, dus we hebben op teamniveau besprekingen, dan hebben we over de teams heen een bespreking, een voorafgaandelijke bespreking en dan is er het comité materiële hulp, dus eigenlijk een afdeling van de raad die kan gaan over die individuele steunaanvragen dus er zijn echt verschillende echelons waar op dat besproken wordt om ook de lijn binnen Genk te houden. De lijn over de wijken heen dan want elk wijkcentrum krijgt zo zijn eigenheid wat hé Deelnemer 1: Dat iedereen eigenlijk min of meer op dezelfde wijze hulpverlening krijgt... Deelnemer 3: En de interne normering respecteren hé... Deelnemer 1: En dat het niet afhangt van de maatschappelijk werker waarbij je komt of die je krijgt, om dat te vermijden... Deelnemer 2: Je moet eigenlijk je motivering, daar wordt geopteerd, je moet verantwoording afleggen aan je collega's, zo is het eigenlijk hé, voor hetgeen je vraagt en hoe je het motiveert en dat kan perfect tegengehouden worden... Nog voor de vergadering, dat men zegt dat wijkt te zeer af of dat is toch echt wel ongepast of er zijn andere oplossingen of heb je dit of dat geprobeerd. Dat is ook door die specifieke, door die specialiteiten kan bijvoorbeeld iemand die rond ouderen, senioren rond netwerkontwikkeling bezig is een intaker terecht wijzen bij een steunaanvraag als we nog een recht bijvoorbeeld niet hebben uitgeput. Dan gaat men op dat voorafgaandelijk overleg zeggen van kijk, eerst dat bijvoorbeeld... Deelnemer 1: Nu, het grote verschil is ook wel, dat zijn echt de twee grootsteden en wij zijn eigenlijk een stadje in vergelijking... Ik weet niet of dat daar ook mee te maken heeft... Sara: Maar ik vroeg mij nog af, om nog even op jou verder te gaan, dus dan gaat dat door naar de Raad, als iedereen akkoord is, dus.. Deelnemer 2: Het voorstel nog maar hé... Sara: Jaja, zij beslissen dan of iemand krijgt of niet? Deelnemer 2: Ja... 220
Sara: En worden er hier dan veel weigeringen gedaan of... Deelnemer 2: Op de Raad zelf? Sara: Ja Deelnemer 2 : Neen, dat is niet schering en inslag maar het gebeurt wel, het komt voor... Sara: En op de lagere... worden er daar veel geweigerd? Deelnemer 1: Jaja, daar wordt erover gediscussieerd ... Deelnemer 2: Dat zijn eigenlijk echt discussiegroepen eigenlijk maar dat maakt het boeiend en frustrerend en van alles... Sara: Maar het is dus ook gewoon de bedoeling dat jullie proberen een lijn te krijgen in.. en dat niet de ene wel en de andere niet... Deelnemer 2: Het is dat dat bijvoorbeeld mensen die in Winterslag wonen, dat is een stukje van één wijk, tegen de mensen in Waterschei moeten zeggen van ja voor deze identieke steunaanvraag ... Deelnemer 3: Moet je bij die MA zijn... Deelnemer 2: Inderdaad bij die MA zijn want daar krijg je dat en daar niet, en allé ja... Sara: Jaja... Kimberly: Maar dan kan dus ook zijn dat dan in die discussiegroepen dan zogezegd, dan eigenlijk zegt van neen, misschien die beter niet leefloon, die komt er niet echt voor in aanmerking, dat dan niet meer voor de Raad komt? Of heb ik dat nu verkeerd begrepen? Deelnemer 2: Neen iedere steunaanvraag moet voor de Raad komen hé.. Deelnemer 3: En elke vraag van uw cliënt moet behandeld worden, je moet een beslissing hebben hé. Uw cliënt tekent ook een ontvangstbewijs dat hij die vraag gesteld heeft aan u dus je moet binnen de maand na die vraag, moet dat voor de Raad komen of dat nu positief of negatief is, dat maakt niet uit maar er moet wel een beslissing komen... Deelnemer 2: De maatschappelijk werker geeft gewoon, ja doet een voorstel navenant dat hij of zij denkt dat de wetgever voorschrijft of dat dat de interne norm is, dat gaat naar die vergadering en daar wordt er daar eigenlijk beslist... Nu over leefloon, weet je dat is wet hé, dat is zo en niet anders. Deelnemer 1: Het is natuurlijk wel zo als iemand komt en die heeft geen recht, die heeft een loon, dan zeg je ja OK je hebt geen recht, dat heeft geen zin. Maar als die persoon blijft zeggen, ik heb niets, dan moet je die vraag voorleggen. Deelnemer 3: En als iemand met zijn loon zegt, en toch wil ik daar een beslissing over dan moet je dat ook voorleggen. Samen: Je moet het altijd voorleggen... Sara: Gaan er dan veel mensen in beroep bij jullie, als er een beslissing wordt genomen? Stel dat ze geweigerd worden, gaan er dan veel mensen in beroep of wat doen ze dan? Deelnemer 2: Er gaan er in beroep maar om er dan veel op te plakken... Deelnemer 1: Neen... Deelnemer 3: En het is soms zo dat als er een beslissing genomen wordt, ik de mensen adviseer om in beroep te gaan... Deelnemer 1: Dus als het gaat over leefloon, mogen zij zichzelf komen verdedigen op de Raad en als wij denken dat zou negatief kunnen zijn, dan raden we ook aan, dan laten we ook weten dat zij van dat recht gebruik kunnen maken om de situatie zelf uit te leggen. Sara: En dat kan op iedere, in iedere OCMW kan dat? Deelnemer 3: Dat is ook wetgeving, recht... Deelnemer 2: Alleen voor leefloon hé, niet voor steunaanvraag maar voor leefloon heb je het recht om gehoord te worden op de vergadering. Iedereen heeft altijd het recht om gehoord te worden en we melden dat ook aan iedereen waarbij we aanvoelen van hier gaat dat echt de negatieve kant op dan zeggen we echt met aandrang van kom alstublieft... Nu dan zijn er ook mensen die natuurlijk op zo'n vergadering de enige minimale kans die ze hadden om zeep helpen of net ... Deelnemer 1: Juist wel verantwoorden... Deelnemer 2: Dat hangt er van af hoe ze zich opstellen. Ik heb ooit iemand gehad die echt heel verbaal agressief en neerbuigend naar de Raadsleden was, ja, dat doet uw verhaal dan geen goed hé... Deelnemer 1: Maar omgekeerd ook al... Dat het negatief was voorgesteld en dat de Raadsleden vonden dat dat wel moest kunnen. 221
Deelnemer 2: Ja, zij hebben het laatste woord. Deelnemer 1: Maarja, het feit dat ze zich mogen komen verdedigen, op het moment dat over die beslissing wordt gepraat, maakt al dat mensen minder snel naar een rechtbank gaan erna... Want ook zal de Raad dan al zeggen van ja maar wij vinden dit of wij vinden dat. Dat ze eigenlijk ook aanvoelen van daar zit het probleem. Dat is anders als het over hun hoofd wordt beslist waar ze niets van weten. Deelnemer 2: Zijn jullie al met Gent en Antwerpen gaan praten met de maatschappelijk werkers? Sara: Volgende week met Antwerpen en de week erop met Gent. Deelnemer 3: Dat is jammer hé. Deelnemer 2: Ja want dit is zo'n beetje het ijle, zo redenen zoeken... Kimberly: Ja... Maar achteraf, als we die dingen verwerkt hebben, gaan we ook wel nog eens de terugkoppeling doen... Samen: Dat is goed... Deelnemer 2: Ik ben er echt nieuwsgierig naar... Kimberly: En zijn er eventueel nog andere dingen waar je aan denkt? Sara: De bevolkingssamenstelling dus ook? Die armoede die werd gezegd? Deelnemer 1: Ik denk dat... We hebben ook heel wat vreemdelingen in Genk maar dat dat meestal al tweede en derde generatie is, waardoor die mensen ook meer geïntegreerd zijn. Deelnemer 2: Die ook omwille van economische redenen naar hier zijn gekomen, terwijl dat Gent en Antwerpen oudere stadskernen zijn en misschien dat dat er iets mee te maken heeft... Deelnemer 1: Maar er zijn meestal meer 1e generatie hé, dat is een heel verschil ja... Ook heel veel Polen die nu in Antwerpen zitten. Deelnemer 3: Hebben die recht op leefloon? Deelnemer 1: Neen, de meeste Polen werken Deelnemer 3: Als die niet werken, hebben die recht op leefloon, Polen? Deelnemer 2: Als die gezinshereniging doen met een EU-burger, dan wel ja... Deelnemer 3: Maar gewoon? Deelnemer 2: Neen helemaal niet... Deelnemer 1: Maar ik denk toch dat er meer eerste generatie zijn... Deelnemer 4: Meer laaggeschoolden? Sara: Meer laaggeschoolden? Deelnemer 4: Allé, ik weet het niet... Sara: Ja... Deelnemer 2: Ik ben eens benieuwd wat onze, de beleidsgroep die jullie hebben samengesteld, wat die daarvan gaan zeggen. Allé, hun ideeën daarvan. Deelnemer 3: Dan zou ik wel eens een vlieg willen zijn. Deelnemer 4: Misschien mogen we blijven... Deelnemer 3: Die gaan eerst luisteren wat wij gezegd hebben. Sara: En denken jullie dan, nog in verband met die bevolkingssamenstelling, dat er hier misschien meer jongere mensen zijn doordat ze dan vlugger in tewerkstelling geraken en dan in de andere steden, oudere mensen of denk je niet dat dat veel invloed zal hebben? Deelnemer 2: Ik weet dat niet, hebben wij een jonge bevolkingsgroep? Deelnemer 4: Mensen die wij via tewerkstelling, zitten we met heel veel, toch de oudere mensen al, allé ja ouder, toch plus 30'ers. Deelnemer 2: Zitten die al in ouder? Seg! Deelnemer 4: Jongeren tussen de 18 en 26 hebben we eigenlijk niet... Sara: Tussen de 18 en 26 heb je niet zo veel? Deelnemer 4: We hebben er wel, er is denk ik wel een stijging daar van leefloners, allé daar heb ik zo geen zicht op maar in ieder geval niet via tewerkstelling. Deelnemer 2: Er zijn meer leefloners, dat zie je ook in uw statistieken van 2008 tot 2009 maar van 2009 op 2010 ook... Deelnemer 3: Je zit met de crisis hé... 222
Deelnemer 5: Ongetwijfeld. Deelnemer 1: Achja, jaja, de crisis inderdaad, dat heeft ook een invloed, dat vind ik ook. Deelnemer 3: Goed, maar dat zie je hier niet hé en dat zie je bij Gent en Antwerpen ook niet hé. Die zullen ook wel een effect hebben gehad van de crisis. Deelnemer 2: Misschien opvangcentra op het grondgebied? En ambtshalve afgevoerden dan, daar moeten we ook als OCMW... Maarja, wij hebben dat ook hé. Deelnemer 5: Dat hebben wij hier ook hé. Deelnemer 2: Maar klein maar weinig hé. En we hebben een gentlemen agreement in Limburg hé. Deelnemer 3: En wie zegt dat ze dan in Antwerpen niet hebben? Deelnemer 2: Dat weet ik niet... Kimberly: Zou je dat misschien even kunnen verduidelijken, wat je nu allemaal gezegd hebt? Deelnemer 2: Ja ik ga proberen hé... Op Limburgs grondgebied hebben we twee centra voor algemeen welzijnswerk. Die twee centra en alle OCMW's hebben een gentlemen agreement, dat betekent dat ... Deelnemer 3: Een solidariteitsovereenkomst... Deelnemer 2: Ja dat heet nu zo en dat betekent dat er een ambtshalve afgevoerde persoon verwezen wordt naar een opvangcentrum op Limburgs grondgebied, dat de verwijzer zijn verantwoordelijkheid neemt in de zin van bevoegdheid en leefloon opent. Waar dat de wetgever eigenlijk zegt van 'ach' de leefloonvraag wordt gesteld op het moment dat iemand in een opvangcentrum zit, heel letterlijk, want daar blijkt bijvoorbeeld dat hij de factuur niet zal kunnen betalen, dus dat OCMW waar dat opvangcentrum op dat grondgebied is, is eigenlijk wettelijk gezien bevoegd om die leefloonaanvraag toe te kennen of te behandelen. Waar dat dat voor Genk, ondanks het gegeven van een opvangcentrum op het grondgebied, gespreid is over het volledig Limburgs territorium. Als er een inschrijving is, dan is het duidelijk hé, dan is het domicilieadres die bepaalt welk OCMW bevoegd is. Maar bij ambtshalve afgevoerden en ik kan mij voorstellen dat in Gent en Antwerpen, er meer daklozen zijn ook hé, gewoon op het grondgebied, waardoor als leefloon als dakloze ook kan maar ook bij opname in een opvangcentrum. Maar is dat dan zo? Deelnemer 3: Maar zoveel verschil?! Deelnemer 1: Ja er is wel heel veel verschil... Deelnemer 2: Ik zou Hasselt daar eens bij willen zien omdat dat ongeveer, die hebben 70000 inwoners, ook een opvangcentrum, dus eerder gelijkaardig aan Genk, dat zullen ze misschien zelf niet graag horen... Deelnemer 1: Ja dat is wel waar, daar zou je ook eens moeten langsgaan... Deelnemer 2: Dat is ook een oudere stad met een ander verleden gewoon hé. Deelnemer 3: Wat maakt dat de keuze voor de vergelijking tussen die drie steden gevallen is? Gent, Antwerpen, dat snap ik, maar dat wij daartussen zitten... Sara: Omdat jullie een relatief stabiele trend vertonen... Deelnemer 2: Zij zijn stijgend, dalend en stabiel... Kimberly: Ja, aangezien dat we binnen de centrumsteden bekeken hebben... Deelnemer 1: Heb je dat ook met de andere centrumsteden bekeken? Deelnemer 2: Waar dat zo uitgesproken stijgend, dalend of stabiel was? Sara: We hebben dat heel in het begin bekeken... Kimberly: Ja voor dat we de keuze van steden gemaakt hebben, hebben we dat bij de meeste wel bekeken, en Genk sprong daar zo wel wat uit omdat die stabiel was. Bij de andere was het meestal stijgend of dalend. En ja... Sara: Maar het valt vooral op dat Gent daar de hoogste is... Deelnemer 3: En het blijft stijgen hé... Deelnemer 1: Ja ze stijgen en ze blijven stijgen... Deelnemer 2: Ik hoop voor ons dat het het resultaat is van een integrale aanpak. Deelnemer 5: Dat zou mooi zijn. Deelnemer 3: Als dat de conclusie is dan zijn we goed bezig. Deelnemer 4: Daar ben ik wel van overtuigd... 223
Deelnemer 2: Ja, dit bewijst ook wel dat of je nu met specifieke thema's werkt of meer algemeen dat het resultaat hetzelfde blijft hé, wat leefloon betreft. Sara: We vroegen ons ook af, we zien hier rond 2001, dat er bijna bij alle drie een daling is, en we vroegen ons af wat er daar misschien gebeurd is? Deelnemer 3: Hoogconjunctuur. Deelnemer 1: Ja meer tewerkstelling. Deelnemer 2: Wanneer was 9/11? Was dat in 2001? Deelnemer 1: Ja. Deelnemer 2: Op het einde hé, daar gaat het in Antwerpen en Gent wel omhoog, daarna. Kimberly: Ja maar toen was het ook 2002 met de invoering van de RMI-wet waardoor er waarschijnlijk ook een stijging kwam... Deelnemer 2: Achja inderdaad. Kimberly: Maar het viel ons wel sterk op, en vooral bij Gent en Antwerpen, dat daar in 2001 een grote daling was en bij jullie eigenlijk ook in vergelijking met de rest. Allen: Ja... Deelnemer 1: Er is een periode geweest dat het echt hoogconjunctuur was, dat je echt iedereen aan het werk kreeg want er was veel werk. Deelnemer 2 en 3: Dat zal 2001 geweest zijn... Deelnemer 4: Toen kon ik veel mensen toeleiden naar de arbeidsmarkt. Deelnemer 2: Wanneer was dat dan? Deelnemer 5: Rond die periode... Deelnemer 1: En dan nu in 2008 is het eigenlijk ook opnieuw crisis geworden hé.. Deelnemer 3: Ja toen is het terug begonnen hé, ik denk dat als je nu de statistieken trekt, dat het ook al terug iets hoger ligt. Deelnemer 1: 2009 is het crisis en 2008 was het hoogconjunctuur? Deelnemer 2: Hoogconjunctuur zou ik dat niet noemen. De bankencrisis was eind 2008. En in 2001 hebben de aanslagen effect gehad op alles hé en dan ook de instelling van de RMI-wet waarschijnlijk, alhoewel, dan zou je eigenlijk moeten denken dat er juist minder mensen in het leefloon geraakt zijn. Sara: Omdat er meer activering? Deelnemer 2: Meer investering in activering ja. Ofwel is er toen te veel reclame rond gemaakt dat mensen niet wisten dat dat hun rechten waren hé. Deelnemer 3: Zijn er toen ook geen uitbreidingen gebeurd van het recht naar nationaliteiten toe? Deelnemer 2: Ja dat kan, dat weet ik niet. Deelnemer 1: Dat de wetgeving veranderd is? Zou kunnen. Sara: Ja want inderdaad, als er meer op activering gericht is, dan zou het eigenlijk moeten... Deelnemer 2: Dan zouden we hopen dat het gedaald zou zijn... Deelnemer 3: Dan zou het gedaald moeten zijn hé... Sara: Ja. Deelnemer 2: Want dit bewijst eigenlijk, dat bewijst eigenlijk zeker dat de leefloonwet voor Gent geen vruchten heeft afgeworpen... Deelnemer 1: Gent is meer socialistisch zeker hé? Deelnemer 2: Dat weet ik niet... Deelnemer 1: Dat is een écht sociale stad van uit de tijd van... Deelnemer 3: Ja goed maar uiteindelijk allé, je kan sociaal zijn, maar je kan toch niet meer als een recht toekennen? Deelnemer 4: Recht is recht hé. Deelnemer 2: En er zijn blijkbaar veel meer mensen die daar procentgewijs die daarvoor in aanmerking komen daar in Gent of die er gebruik van maken. Deelnemer 1: Ja en als je er niets meedoet, dan blijven ze langer in de steun. Deelnemer 3: Ja dat is de vraag: worden die mensen geactiveerd, ja dan nee hé. Ik kan mij toch niet voorstellen dat zij dat niet doen, ik kan mij dat écht niet voorstellen. 224
Deelnemer 4: Ja dat die daar geen beleid rond voeren, rond die activering... Deelnemer 1: Dat weten we dus niet hé. Deelnemer 2: Diegene die zich het afvroeg, was Gent hé? Die jullie de vraag gesteld heeft hé? Kimberly en Sara: Ja. Deelnemer 2: Hebben zij al hun ideeën meegegeven of? Vrezen zij voor een uitleg of...? Deelnemer 3: Hebben zij al mogelijke verklaringen meegegeven? Deelnemer 4: Want Gent beschikt over een heel grote tewerkstellingsdienst denk ik, niet? Sara: Ja Tine heeft dat toch gezegd dat ze ook de nadruk leggen op tewerkstelling, dus... Kimberly: En nu ook is er onlangs in de media geweest, op de radio ofzo, dat ze terug wel wat strikter willen worden en opnieuw meer naar activering toe willen werken. Deelnemer 2: Was dat dat OCMW niet dat echt in zijn maatschappelijk werkerskorps, de controleurs en de begeleiders gaat scheiden en dat die de controleurs echt op pad gaan sturen? Want er is een OCMW, was dat niet Gent? Want er is een OCMW die de controlefunctie wil weghalen bij de begeleidingsfunctie omdat dat heel... dat is wreed want je moet mensen begeleiden en tegelijkertijd controleren, dat is eigen aan onze job maar soms maakt dat alles moeilijk. En er is een OCMW dat maatschappelijk werkers alleen een controlefunctie gaat geven dus aan huis gaan checken of je samenwonend bent, alleenstaand, die dat mandaat gekregen hebben... Ik weet niet of dat Gent is, of dat ze zo drastisch te werk gaan gaan naar aanleiding van hun cijfers. Sara: Ze zitten alleszins verveeld met die cijfers want allé... Deelnemer 3: Ja dat zal wel. Kimberly: Het is ook al lang dat ze er ... Deelnemer 3: Ja het is van 2001 dat ze aan het stijgen zijn hé en er zit geen enkele daling niet meer in. Kimberly: Neen en zeker als je dan de vergelijking maakt met een stad als Antwerpen, die op zich ook wel een hoog aantal heeft maar toch in dalende lijn gaat. Allen: Inderdaad... Deelnemer 3: En ze hebben zo niets kunnen aangeven of nog niets aangegeven van dat zou een mogelijke oorzaak kunnen zijn? Sara: Dat ze laagdrempelig werken dus ook door die structuur, ze zitten ook in verschillende... Deelnemer 3: Ja, gedecentraliseerd Sara: Ja Deelnemer 3: Ja Sara: Ze dachten dat maar wij kunnen dat ook niet bewijzen, het is dat dat volgend jaar ook andere studenten zo 1 item daaruit zullen nemen en daar verder op in... Deelnemer 3: Uhu, maar uiteindelijk hebben wij ook gedecentraliseerd gewerkt, ook zeer laagdrempelig... Deelnemer 5: En de cliënten zijn ook veel mobieler dan een aantal jaren geleden. Deelnemer 1: En waar studeren jullie? In Gent? Sara: Ja in Gent. Deelnemer 2: En jullie zijn ook van Gent? Sara: Ik niet. Kimberly: Ik ook niet. Sara: En ook de duur van de leefloon, dat ze zorgen dat mensen niet rap terugvallen eigenlijk op het leefloon, dat is de doelstelling. Maar waarom dat dat dan blijft stijgen... Doordat ze langer in het leefloon zitten? Kimberly: Ja doordat ze langer in het leefloon... Deelnemer 3: Of dat er een nieuw publiek wordt aangetrokken ergens, dat recht heeft op leefloon? Sara: De Turkse Bulgaren of iets Deelnemer 2: Turkse Bulgaren? Sara: Of de Bulgaarse Turken die nu meer... Allé... Kimberly: Ook door die gezinsherenigingen enzo, dat er meer en meer aantrekking is van die mensen. 225
Deelnemer 5: Maar er moet toch ergens structureel niet goed zitten want het is echt wel over verschillende jaren dat er die tendens is. Deelnemer 3: Ja het is al bijna tien jaar dat zij... Het is tien jaar hé. Als 2010 en 2011 daarbij zet, dan zal dat ook stijgende lijn zijn hé. Deelnemer 2: De antwoorden die wij geven nu, is dat ongeveer in de lijn van jullie verwachtingen of hadden jullie helemaal geen verwachtingen? Kimberly: Min of meer wel ja. Sara: Wij hadden hier een aantal topics opgeschreven, dat we moesten aanhalen maar de meeste hebben jullie al zo zelf aangehaald. Deelnemer 4: Ik denk echt wel die aanpak op maat die wij eigenlijk doen met de cliënt. Deelnemer 3: integraal. Deelnemer 4: De integrale benadering van de cliënten denk ik. Deelnemer 3: Via de maatzorg met methodiek. Deelnemer 1: Zo snel mogelijk eruit hebben hé, dat is de bedoeling. Die integrale aanpak om hen zo snel mogelijk uit het leefloon te krijgen. Deelnemer 4: Ja maar ja, soms kan dat ook wel lang duren of langer duren vooraleer iemand eruit is maar als hij eruit is, is hij er ook uit en blijft hij eruit. Terwijl ik van mening ben dat in Gent echt wel die activering wel is, want ze hebben allé... Maar dat er minder eigenlijk op maat wordt gewerkt van de cliënten. Deelnemer 1: Dat zou kunnen. Deelnemer 3: Dat er te weinig naar die randvoorwaarden gewerkt wordt. Deelnemer 4: Waar dat er echt veel uitval is. Kimberly: Waardoor ze dan sneller terug weer in het leefloon komen? En dan een hoger aantal hebben? Allen: Ja... Deelnemer 4: Die tewerkstellingsdienst, Antwerpen heeft dat ook maar Gent ook, dat is echt een klein frabriekske. Dat is gewoon aan de lopende band die cliënt, die cliënt, daar, daar, daar... Eigenlijk wordt er ook niet echt gekeken van wat kan die cliënt of waar past die in. Wat wij wel heel fel doen, ook met op maat werken eigenlijk. En dat daar echt wel zoiets is van die moeten werken... Denk ik hé. Deelnemer 1: Ja en of er veel steun wordt bijgegeven of niet, dat weten we dus ook niet hé. Sara: Meer financiële steun bovenop het leefloon? Deelnemer 1: Ja... Als het verschil tussen werken en steun krijgen niet groot is, ja dan ... of nihil dikwijls, ja dan krijg je mensen niet aan het werk... Deelnemer 1: Of is er een grote instroom? Deelnemer 3: We zullen het weten, tussen dit en... Deelnemer 2: Wanneer wordt de proef gemaakt? of het eindwerk? Sara: 23 mei moet hij ingediend zijn... Deelnemer 1: Nu van Antwerpen heb ik zelf de ervaring van iemand die leefloon ging vragen, allé een vriend van mijn broer, waarbij ik denk dat wij hier in Genk dat wel zouden geven en die gewoon geweigerd is. En ja... Sara: Dat ze dan strenger zijn? Deelnemer 1: Ja ik heb wel dat gevoel ja, dat die daar veel strenger zijn. Kimberly: Wat dan hun daling zou kunnen verklaren? Deelnemer 1: Ja... Deelnemer 1: En mijn broer zijn opmerking was: ja maar in Antwerpen zitten er ook wel heel wat mensen van het Vlaams Blok in het beleid want in Antwerpen wordt daar ook op gestemd. (...) Deelnemer 4: Daar ben je echt een nummertje hé... (...) Deelnemer 4: Maar als je ziet, Antwerpen, die zit met 47.000 leefloners, allé da kun je je niet voorstellen. 226
Deelnemer 3: Neen dat kun je je niet voorstellen. Deelnemer 4: Neen dat is, ten opzichte van wij 60.000... (...) Deelnemer 5: (tegen deelnemer 4) je kijkt naar het bevolkingsaantal... Deelnemer 4: Achja.. Haha... Sorry. Jaja maar toch 8.000 hé, stel je voor! Bij ons kun je al meer maatwerk doen denk ik dan. Deelnemer 3: Ja dat is ook zo, dat is waar. Deelnemer 2: Maar ja, die werken dan toch, hoe heet dat daar, met districten? Deelnemer 1: Inderdaad. Sara: De gedecentraliseerde werking bedoel je? Deelnemer 2: Ja... Maar die districten, hebben die ook hun eigen vergaderingen dan? Of gaat dat dan allemaal terug naar de Raad van Antwerpen? Sara: Dat weten we nog niet... Kimberly: Geen flauw idee... Deelnemer 1: Dat was in het hoofdgebouw in Antwerpen... Deelnemer 2: Dus elke individuele steunaanvraag komt toch terug centraal? Deelnemer 1: Ja centraal... En in tegenstelling tot hier mogen de mensen hun sociaal verslag inkijken.. Deelnemer 2: Dat mogen ze hier ook, alleen is dat niet gebruikelijk. Deelnemer 1: Daar wordt dat dus echt... Deelnemer 3: Standaard gedaan? Deelnemer 1: Ja, voor je binnen gaat mag je uw sociaal verslag inkijken... Dat was wel eens leerrijk om dat in een ander OCMW te zien. Allen: Ja waarschijnlijk wel. Kimberly: Denk je dat misschien het aandeel financiën, het budget waarover het OCMW beschikt... Deelnemer 3: Dat dat mee kan spelen? Ik denk het wel ja... Ik denk dat de relatie met de stad en de politieke gezindheid van een OCMW-voorzitter, als dat niet overeen komt met de stad... Deelnemer 2: De stad moet de verschillen betalen hé. Wij hebben een budget zeker? Deelnemer 3: Ja en zij.... steunen bij als we niet toekomen maar dat moet dan ook wel gemotiveerd zijn want anders... Maar ik denk dat, als dat politiek gezien niet overeen komt, dat dat toch wel voor een serieus probleem kan zorgen. Sara: Uhu... Kimberly: Waardoor de stad dan minder geneigd zou zijn om bij te dragen? Deelnemer 3: Ja inderdaad. Deelnemer 2: Neen waardoor de stad eigenlijk het OCMW meer op het appèl gaat roepen van wat doe jij eigenlijk... Deelnemer 5: Ja van je geeft te veel uit, je moet strenger zijn... Deelnemer 2: Ja en ik heb toch niet dat gevoel dat wij... Ik denk dat, als we het zo zouden mogen zeggen, dat de stad, de expertise van het OCMW niet in vraag stelt denk ik. Deelnemer 3: Maar goed we zitten ook wel op CD&V, CD&V... Deelnemer 1: Het is dat en we zitten ook laag hé... Deelnemer 3: Het is dezelfde politieke strekking hé... Deelnemer 5: En er is geen stijging. Deelnemer 2: Ze hebben geen reden eigenlijk. Deelnemer 1: De druk is veel lager hier in verhouding hé. Als je ziet dat het bij hun zoveel meer mensen is. Ja en van Antwerpen wordt er gezegd dat ze bijna failliet zijn in het OCMW, dat ze het niet kunnen betalen. Deelnemer 2: Ja 8000 leefloners, ik kan het mij voorstellen. Nu dat zal ook wel over heel andere budgetten en toestanden gaan hé. Deelnemer 3: Ja dat denk ik ook.
227
Deelnemer 1: Er was al sprake dat ze de lonen van de maatschappelijk werkers niet meer zouden kunnen betalen... Dus ja... Ik denk dat je dan ook wel strenger wordt. Deelnemer 2: Ja misschien wel ja. Ja als ze dan zeggen wij betalen uw loon niet meer uit omdat we geen geld meer hebben... Deelnemer 3: Uiteindelijk is dat ook een beleidskeuze hé. Deelnemer 1: Neen Neen, maar gewoon om te stellen van ze kunnen het financieel niet meer aan. Dus zal je waarschijnlijk strenger reageren denk ik. Sara: Achja want doordat ze minder middelen hebben, worden ze strenger... Deelnemer 1: Of zich binnen die middelen willen houden... Sara: Ja... Deelnemer 3: Maar ik denk dat dat hier ook de visie en het beleid is van die middelen krijgen we en daar doen we het mee maar hoe kunnen we dan zo breed mogelijk en zo ruim mogelijk een fatsoenlijk aanbod doen naar onze leefloners om die zo snel mogelijk uit het leeflooncircuit te krijgen. Welke alternatieven kunnen we aanbieden aan onze mensen en dan kan je inderdaad binnen uw budget blijven hé... Deelnemer 4: Bij ons wordt dat ook allemaal goed onderzocht dacht ik, niet? Als er stijging is van leefloon, wordt daar dadelijk gekeken van waar het komt en daar wordt dan dadelijk op ingegaan denk ik. Allen: inderdaad... Sara: En als ze dan zien dat er een stijging is, ga je dan strenger om of wat gebeurt er dan? Deelnemer 4: Dat heeft niet echt met streng te maken maar wel welke manier van handelen of welke projecten moeten er opgestart worden... Deelnemer 3: Ik denk dat er eerst wordt gekeken van waaruit komt die stijging, waar ligt het aan. In de tijd was het dan het risico van de sluiting van de Ford, de crisis die erbij kwam, welk effect zou dat kunnen hebben op sociale dienst, instroom van leefloners, van financiële steunaanvraag, die dingen. Daar rond wordt dan ook een heel plan opgesteld van wat kunnen wij als sociale dienst of als OCMW doen om die mensen op te vangen en wat hebben wij te bieden? In die zin kun je wat anticiperen. Deelnemer 2: Wat er ook gebeurd is, ik heb nooit mij als maatschappelijk werker onder druk gezet gevoeld om minder te geven, allé wij geven niets, wij stellen voor hé... Maar omdat te doen. We hebben wel vind ik op de sociale dienst een heel erg sterk zelfregulerende groep zo van de mensen die ruimer voorstellen en er zijn ook mensen, gewoon maatschappelijk werkers onder elkaar hé, die dat in evenwicht houden en naar onder trekken of allé... Deelnemer 5: Ja dat is juist goed hé. Deelnemer 2: Ja ik vind dat wel. Deelnemer 5: Dan blijf je in evenwicht hé. Deelnemer 2: Ik denk zeker op het VO, het Voorafgaandelijk Overleg, dat er echt kritisch omgegaan wordt met de dingen. Deelnemer 1: Gent en Antwerpen zijn dan ook weer heel verschillend. Dat is eigenlijk wel raar hé. Deelnemer 2: Heb je een zicht op wat de werkloosheidsgraad is in al die steden? Sara: We hebben dat op de computer, we zijn bezig met al die cijfers en die dingen maar het is ook moeilijk om allé recente cijfers te krijgen want bijvoorbeeld op LokaleStatistieken staat dat dan tot 2007 of 2008, allé ja en het is... Deelnemer 2: En zijn dat ongeveer dezelfde tendensen als je dat langs elkaar legt? Sara: Goh, ik weet dat nu niet van buiten eigenlijk. Deelnemer 2: Dat kan ik mij voorstellen. Maar het is maar, ik dacht eraan. Als je diezelfde stijging en daling krijgt, dan heeft het toch wel echt een economische oorzaak. Sara: En met de armoede ook? Deelnemer 2: Ja... Deelnemer 1: Ja als morgen de Ford hier sluit, dan wordt dat hier ook een heel andere situatie. Deelnemer 2: Ja maar dan heb je de werkloosheid die stijgt hé. In principe toch... Deelnemer 1: Ja... Deelnemer 2: Ik weet ook niet of dat een verschil kan zijn maar wij hebben absoluut niet de gewoonte om 18-jarigen leefloongerechtigden alleen te installeren. We blijven altijd teruggrijpen 228
naar de ouders die onderhoudsplichtig zijn tot de kinderen financieel onafhankelijk zijn, behalve als er echt relationele of andere redenen zijn. Maar het is niet zo per definitie: 18 jaar dan moeten we alleen wonen. Die vraag wordt hier heel dikwijls gesteld en dat wordt eigenlijk systematisch afgehouden waar ik niet weet of dat in Gent en Antwerpen ook doen. Sara: Uhu. Kimberly: En die krijgen dan geen leefloon? Deelnemer 2: Neen die worden eigenlijk geacht van bij hun ouders te blijven tot dat ze werk hebben of dopgeld of tot ze financieel onafhankelijk zijn. Deelnemer 1: Als je op eigen benen wil staan moet je ook zorgen dat je zelf in je levensonderhoud kan voorzien. Deelnemer 2: Ja en zo lang je dat niet zo is, zijn ouders onderhoudsplichtig. Nu er zijn altijd uitzonderingen hé waar dat het echt aangewezen is voor het welzijn van een 18jarige of eventueel een kind wat daarbij komt kijken, dan van het wel te doen. Maar het systeem is niet van die 18jarige uit het ouderlijk gezin te halen. Sara: Ja. Deelnemer 2: Waar dat we heel veel mensen hebben van vreemde origine die zeggen van mijn kinderen zijn 18, die moeten toch zelfstandig en die moeten toch weg onder de vleugels van de ouders, daar gaan wij gewoon niet in mee. Dat is niet de visie van ons OCMW. Sara: Uhu. Deelnemer 2: Ik weet niet of daar een verschil kan zitten hé. Sara: Ja misschien dat zij dat wel doen, we kunnen dat ook bevragen. Deelnemer 4: Bij ons is het ook naar tewerkstelling toe, als we ze binnen artikel 60 laten werken, is het meestal in onze eigen diensten ofwel met verenigingen waarmee we samenwerken. Ik denk dat Gent, dat zij heel veel privé artikel 60 doen. Dus dat wil zeggen, heel veel naar bedrijven, dus echt de reguliere sector en daar de mensen in artikel 60 laten werken. Sara: Uhu. Deelnemer 4: Maar dat kan ook wel soms gevaarlijk zijn omdat aan de ene kant moeten zij zich gewoon zoals een regulier iemand eigenlijk werken. Sara: Ja en dat er daardoor dan ook meer terugval is? Deelnemer 4: Ja want wij kiezen daar ook bewust voor. Deelnemer 2: Wij noemen dat hier echt wel het sociaal kader hé, dat wordt ook zo genoemd. Deelnemer 4: Maar met een sociaal kader kun je ook echt in een bedrijf. Deelnemer 2: Ach dat gaat ook? Ach dat gevoel heb ik dus nooit gehad... Deelnemer 4: Maar wij gebruiken dat eigenlijk niet. Sara: In de private sector? Deelnemer 4: Ja, gewoon omdat we eigenlijk weten van als iemand inderdaad klaar is om in een fabriek ofzo te gaan werken dan hoeft hij daar niet binnen artikel 60 tewerkstelling. Dan kan die eigenlijk gewoon aangeworven worden. Sara: En in Gent doen ze dat wel bijvoorbeeld? Deelnemer 4: In Gent doen ze dat wel, daar wordt heel veel gebruik gemaakt van privé artikels 60's. Deelnemer 2: Als het hier inderdaad zo is, dat er hier meer in de non-profit wordt tewerkgesteld, dan denk ik dat je ook met een softere omkadering zit hé. Deelnemer 4: Je hebt meer begeleiding op de werkvloer hé. Deelnemer 2: Ja want er zijn bijvoorbeeld artikel 60's binnen een opvangcentrum die... Deelnemer 3: Veel toleranter hé. Deelnemer 2: Ja veel toleranter en... Deelnemer 3: Als je eens te laat komt, OK dat is jammer maar dat kan eens gebeuren, in een bedrijf kan dat één keer en dan is het gedaan hé. Deelnemer 2: dat kan in een opvangcentrum, kringwinkel, fietsatelier,... Deelnemer 4: horeca, BLM, groendiensten,... Dat zijn eigenlijk allemaal Vzw'tjes. Dus eigenlijk allemaal de bedoeling om mensen op de werkvloer te begeleiden en eigenlijk op te leren, een job aan te leren. Maar hun ook werkattitudes eigenlijk ook aan te leren. En dat hebben ze in Gent denk ik veel minder. 229
Kimberly: Dat is inderdaad nog interessant om dat een keer te horen want daar hadden we eigenlijk nog helemaal niet aan gedacht. Maar wat is BLM eigenlijk? Deelnemer 4: Dat is ook een Vzw maar dat is ooit eens ontstaan na de mijnsluitingen, oorspronkelijk was dat begeleiding van de mijnwerkers. Dat is eigenlijk ook een tewerkstelling, een opleidingscentrum. Deelnemer 2: De afkorting is Begeleiding Limburg Mijngebied denk ik. Wat doen die nu eigenlijk nog? Deelnemer 4: Goh, groendiensten, klusjes,... Deelnemer 2: Dat fietsatelier, is dat ook van hun, neen? Deelnemer 4: Ja maar dat is weg, Vzw Alternatief heeft een fietsatelier geopend. Deelnemer 2: Aaaachja. Kimberly: Ik denk dat we zelf momenteel niet veel meer in te brengen hebben. Deelnemer 3: Eigenlijk zouden jullie nog zo'n tweede ronde moeten doen, als je in Antwerpen geweest bent en in Gent. Deelnemer 2: Ja dat je zo hun argumenten tegenover de onze kan zetten. Dat wij zo kunnen zeggen, aaaach zo doen zij dat. Sara: Het was eigenlijk oorspronkelijk de bedoeling om nog een gezamenlijke focusgroep te doen maar organisatorisch was dat dan van waar gaan we dat doen want anders voor jullie is dat bijna onmogelijk om naar Gent te gaan, misschien nog naar Antwerpen maar het was dan hoe moeten we dat regelen in het OCMW... En ook de tijd... Kimberly: Vooral het tijdsgebrek. Deelnemer 1: Dan zouden we naar Antwerpen moeten hé, dat is het meest centrale. Sara: En omdat ze zeiden dat 8 focusgroepen wel heel veel was om te doen in zo'n periode en om te verwerken. Deelnemer 2: Ja dat is ook waar. Kimberly: Maar het is wel nog de bedoeling dat we dan via mail een terugkoppeling zouden doen van de resultaten maar allé mijn vraag is naar u, zouden we dat mogen sturen naar één van jullie of naar iedereen? Deelnemer 5: Misschien naar Karine? Die zal dat wel doorsturen hé? Deelnemer 2: In de volgende focusgroep zit Karin Lycops. Deelnemer 1: Dat is het diensthoofd sociale dienst. Deelnemer 3: Wil je dan wel vragen dat ze dat doorstuurt? Sara en Kimberly: Ja dat is goed. Deelnemer 2: Heb je eerst maatschappelijk werk hiervoor gedaan of? Kimberly en Sara: Ja. Deelnemer 2: En dan aansluitend uw master? Deelnemer 3: Het licht gezien en gedacht van... Sara: Ik had nog zin om te studeren maar nu is het ook genoeg geweest. Deelnemer 2: Dat is twee jaar na bachelor? Kimberly: Inderdaad, eerst een schakelprogramma en dan nog een masterjaar. (Nog een beetje praten over onze vorige opleiding en de opleiding nu.) Sara: Nog een keer bedankt om tijd vrij te maken. Deelnemer 3: Awel het is graag gedaan, het is beter meegevallen dan dat ik eigenlijk gedacht had.
230
FOCUSGROEP BELEIDSMEDEWERKERS GENT (inleiding door Deelnemer 1) Deelnemer 1: Dus jullie hebben dan ook aan ons gevraagd om focusgroepen te installeren, maar … dus gisteren of eergisteren hebben jullie de focusgroep gehad met de maatschappelijk werkers en we hebben ook een oproep gedaan voor de beleidsmedewerkers, maar daar was daar geen reactie op en mee dat we ook niet zoveel tijd hebben, dat jullie niet zoveel tijd meer hebben om jullie thesis af te werken, hebben we dan maar voorgesteld om het hier op de staf te doen en hebben we ook gevraagd of er iemand van de staf van het OTC wou komen en dus (Deelnemer 4) heeft zich kandidaat gesteld om hier te zijn. Omdat we denken dat er ook wel linken zijn rond activering, je hebt het zelf ook al aangegeven dat dat in de vorige groepen wel naar boven kwam. Dus we gaan ons best doen om jullie een antwoord te geven en mee te brainstormen. Dus ik zou zeggen: ga jullie gang. Kimberly: Ja, de inleiding is ondertussen al gebeurd door (Deelnemer 1), dus moet ik daar eigenlijk niet zo veel meer over zeggen. Het enige dat ik eigenlijk gewoon nog wou zeggen, is dat de keuze voor Genk niet zo evident is, want Gent en Antwerpen zijn groot en Genk is klein, maar we hebben dat niet gedaan op basis van grootte van OCMW of aantal inwoners, maar omdat we eerst gekeken hebben naar aandeel leefloners bij alle centrumsteden en dan was Gent aan het stijgen, Antwerpen aan het dalen en Genk bleef gelijk. Vandaar dat we drie verschillende tendensen gekozen hebben en omdat we dachten dat dat interessant zou zijn, want Genk blijft gelijk, dus hoe komt dat dan? Daarom eigenlijk. De bedoeling van vandaag is om een beetje te brainstormen, zoals (Deelnemer 1) zei, over welke mogelijke verklaringen dat er allemaal zouden kunnen zijn en dan stel ik voor dat we zouden kunnen beginnen. Maar misschien eerst keer een kleine voorstellingsronde dat we weten wie dat wie is en hoelang dat jullie hier al werken en zo en wat dat jullie doen. Dus ik weet niet wie dat er wil beginnen? Deelnemer 1: (Deelnemer 2) mag de spits afbijten, want (Deelnemer 2) heeft ervoor gezorgd dat we hier allemaal samen waren en heeft die andere groep ook van dinsdag… Deelnemer 2: Een helse taak hé. Dus ik ben (Deelnemer 2), ik werk binnen de staf secretariaat en ik doe de ondersteuning van de stafmedewerkers. Dat is in verband met mijn taak en ik werk ondertussen enkele jaren, ik weet niet meer van wanneer. Ik denk 2006. Deelnemer 1: Ik ben (Deelnemer 1) en stafmedewerker van de staf van de sociale dienst. Deelnemer 3: Ik ben (Deelnemer 3) en ik werk ook bij de staf en ik werk hier ongeveer een jaar en half en ik doe alles rond vrijetijdsparticipatie en ik ondersteun ook Deelnemer 6, maar (Deelnemer 6) zal sebiet zeggen wat dat hij doet. Dus voilà. Deelnemer 4: Ja en ik ben (Deelnemer 4), ik werk sinds 2005 in het OCMW. Ik ben nu coördinator van de staf activering en subsidiecel. Deelnemer 5: Ik werk ongeveer nu twee jaar als stafmedewerker hier, samen met de andere collega’s en daarvoor op het OTC zo’n acht jaar. Deelnemer 6: Ik ben (Deelnemer 6), ik ben begonnen als wijkwerker bij het OCMW van Gent en sinds een jaar of vijf stafmedewerker in het kader van lokaal sociaal beleid en cel armoedebestrijding. Deelnemer 7: Ik ben (Deelnemer 7). In ’98 ook als maatschappelijk werker begonnen, 2000 als stafmedewerker, dan coördinator staf en nu sinds kort waarnemend directeur beleidsondersteuning. (gelach) Deelnemer 1: Dat klinkt nogal hé. Deelnemer 8: Ik ben (Deelnemer 8), ik werk al negen jaar op het OCMW. Eerst drie jaar op het OTC en nu zes jaar op de staf en ik hou mij hier voornamelijk bezig met de statistieken en de cijfers. Deelnemer 9: Ik ben (Deelnemer 9), ik werk in het OCMW sinds 2004 en in 2008 ben ik … als maatschappelijk werker ben ik begonnen in 2004 en in 2008 ben ik naar de staf gekomen, tot nu. Deelnemer 10: En ik ben (Deelnemer 10), ik werk ook op de infodienst en ik werk vijftien jaar bij het OCMW. Deelnemer 1: En (Deelnemer 10) heeft ook gewerkt als maatschappelijk werker, hoofdmaatschappelijk werker en nu stafmedewerker. Dus allez, het is wel interessant denk ik dat er hier een paar mensen, allez toch de helft bijna, nog als maatschappelijk werker gewerkt heeft. Ik denk dat dat voor jullie wel interessant kan zijn. Deelnemer 7: Maar het is wel een tijdje geleden hé. Deelnemer 1: Ja, het is wel ondertussen een tijdje… 231
Deelnemer 7: Bij (Deelnemer 10) nog het recentste denk ik. Deelnemer 1: Bij (Deelnemer 10) nog het recentste. (onderling gepraat over een jarige deelnemer van de focusgroep) Deelnemer 2: En jullie? Het is in het kader van een masterproef? Kimberly: Ja, onze masterproef dat we samen doen dit jaar. Deelnemer 1: Master Sociaal Werk hé. Kimberly: Ja. Deelnemer 7: En de idee is, als ik het goed begrijp, dat jullie nu mogelijke oorzaken inventariseren die dan door volgende studenten volgende jaren getoetst worden als soort van hypothesen. Zoiets? Kimberly: Ja, het is eigenlijk gewoon een verkennend onderzoek waarbij dat alles… Allez, het is ook niet de bedoeling dat we vandaag een consensus hebben of zo van dat is het nu. Het is gewoon alle mogelijke dingen waar jullie aan denken, die we gaan ‘oplijsten’ als het ware. Dus ja, jullie hebben eigenlijk allemaal zo’n bundeltje met tabelletjes en een grafiek gekregen en dan zou ik eigenlijk gewoon als eerste inleidende vraag willen stellen van: wat denken jullie dat allemaal mogelijks een verklaring zou kunnen zijn voor het feit dat jullie stijgen of dat Antwerpen daalt of dat Genk gelijk blijft. Deelnemer 8: En jullie kijken alleen naar de leefloners zeker en niet naar de levensminimumers? Kimberly: Die cijfers zijn nu alleen maar leefloners eigenlijk. Deelnemer 8: En nemen jullie dat mee in de analyse of laten jullie die groep buiten beschouwing? Sara: Maar we hebben ook nog andere statistieken bekeken en onder andere ook de levensminimumers, omdat we denken dat dat misschien ook een invloed of onrechtstreeks ook een invloed kan hebben. Maar we vertrekken hier vanuit de leefloners. Iedereen: Ja. (stilte om na te denken) Deelnemer 1: Ik denk dat we al, allez, ik heb sowieso al een aantal… Want we hebben hier al dikwijls over moeten nadenken, van ja, waarom hebben we zo’n hoog aandeel? Maar wij geven dan meestal het aandeel leefloon plus levensminimumgerechtigden door, maar ik heb u dat waarschijnlijk ook al een keer doorgestuurd hé. Ja, één van de verklaringen, allez mogelijke verklaringen… maar ik denk dat dat ook vaststaat, dat is ook de toestroom van nieuwe EU-burgers voornamelijk. Maar ik kijk dan ook naar (Deelnemer 8), of het juist is wat dat ik zeg, die ook leefloon krijgen en allez, het is ook genoeg in de media gekomen, dat er hier toch wel meer een grotere toestroom is dan in andere steden of dan in Antwerpen bijvoorbeeld. Of toch een andere groep van mensen. Maar we hebben nu onlangs – maar ik denk dat ik dat ook doorgestuurd heb naar jullie – een keer een analyse gemaakt van het verschil tussen Antwerpen en Gent en daar bleek dat de toestroom van de nieuwe EU-burgers, dat dat toch wel véél groter was dan in Antwerpen. Maar in Antwerpen waren er dan andere groepen die eigenlijk een grotere toestroom hadden. Deelnemer 8: Marokkanen en Nederlanders. Deelnemer 1: Ja en ook midden-Azië? Deelnemer 7: Ja, het waren Armeniërs, dat was een tweede, en het eerste was Afghanen of zo. Deelnemer 1: Afghanen, ik denk het ook ja. Maar het is eigenlijk een ander soort groep die toekomt precies. En bij ons zijn het dan vooral die nieuwe EU-burgers die dan ook leefloon krijgen hé. Dus ik denk dat dat één van de mogelijke oorzaken is, maar ja. Deelnemer 4: Maar bij ons is dat er dan blijkbaar erbovenop, terwijl dat het bij Antwerpen dan ten koste van andere… Deelnemer 1: Je ziet ook in Antwerpen daalt het aantal Belgen in de leefloon… Deelnemer 7: In absolute cijfers of in…? Deelnemer 1: In percentages ook, allebei. Deelnemer 7: Allebei. Deelnemer 8: Van ons ook hé. De mensen in België geboren, dat stabiliseert wel enorm. Deelnemer 1: Dat stabiliseert ja ja. Ik heb gezien dat het (…) nog een beetje stijgt, maar daar gaat het… In Antwerpen gaat het echt wel naar beneden. Dus waaraan dat dat ligt, ik weet dat niet. Deelnemer 7: Dat gaat andere… Ja, hoe komt dat dat bij ons stijgt? Ik denk, (Deelnemer 8) heeft dat een keer laten zien, als je kijkt op geboorteland, dus dan neutraliseer je de allochtonen die zich tot Belg hebben laten naturaliseren, neutraliseer je. Als je kijkt naar geboorteland, is de stijging 232
volledig aan mensen geboren in een ander land te wijten hé. De mensen geboren in België, de echte autochtonen, dat stijgt niet hé. Deelnemer 8: Maar het zijn daar ook een stukje allochtonen derde generatie al in hé die hier geboren zijn. Deelnemer 7: Ja. Maar dan zijn dan Belgen gewoon hé. Deelnemer 8: Het is dus voornamelijk zo migratie-armoede als je het zo kunt omschrijven. Allez, in Gent. Maar het kan ook natuurlijk te maken hebben met het feit dat wij soepelder zijn of dat wij de wetgeving meer volgen dan bijvoorbeeld Antwerpen, maar ja, je hebt dan ook die andere centrumsteden. Maar ik denk dat je toch ergens moet kijken naar het beperkt aantal inwoners in andere centrumsteden, die zo minder een aanzuigeffect hebben van bepaalde migratiestromen. En uiteindelijk zou je ook een keer kunnen kijken naar de cijfers van de arbeidsrechtbanken, als ze zo niet echt het recht krijgen waarop dat ze recht hebben, kunnen ze een klacht indienen. Dus uiteindelijk zou je een keer naar die cijfers ook, als die beschikbaar zijn, een keer moeten kijken. Deelnemer 1: Ja, awel, dat hebben jullie opgevraagd hé? En voor Gent heb ik ze dan kunnen geven via de juridische dienst. Ik weet niet in Antwerpen of in Genk… ? Sara: Euh, in Genk hebben ze nog niet gereageerd. Deelnemer 1: Ah ja ja ja. Deelnemer 8: Als er in Antwerpen ik weet niet hoeveel … Deelnemer 1: Beroepen zijn. Deelnemer 8: Praktijken zijn waar dat ze de wetgeving niet volgen, is dat natuurlijk ook… Deelnemer 1: Maar ik denk ook, heeft dat ook niet te maken met het in beroep gaan… wordt er ook niet gezegd hier in Gent dat ze veel strenger zijn? Deelnemer 8: In Antwerpen zijn ze ook nog een keer streng. Deelnemer 7: In Antwerpen zijn ze streng naar de cliënten hè. Dus wat dat wij hier vaak aangeven, is kijk: wij zijn een socialer OCMW, wij schorsen minder rap, wij geven de mensen meer kansen… maar het probleem is: we kunnen dat niet honderd procent hardmaken, maar we denken dat wel uit… Deelnemer 10: Zo voelen we dat wel aan. Deelnemer 7: … gesprekken met andere OCMW’s. We zijn socialer, maar ook, als we al zouden strenger willen zijn, is dat niet zomaar haalbaar omdat de arbeidsrechtbanken van Gent, dus waar dat mensen in beroep gaan, veel socialer oordeelt en meer meegaat met de rechten van de cliënt. Terwijl dat die van Antwerpen veel meer meegaat met het standpunt van het OCMW. En dan overlaatst is die vraag een keer gekomen van “bewijst dat een keer”, van het kabinet. En dan heeft de juridische dienst ook gezegd bij ons van: ja, oké, we zouden dat kunnen gaan opzoeken, maar het is ook zo, wij passen ons natuurlijk… het is niet zo dat er bij ons veel meer vonnissen of beroepen, mensen die in beroep gelijk krijgen of dat vonnissen geschorst worden van ons, omdat wij ons natuurlijk ook in ons beleid aanpassen aan wat dat we weten dat de arbeidsrechtbank gaat doen. Dus ge kunt dat niet altijd uit het aantal geschorste vonnissen afleiden, het feit dat die arbeidsrechtbank strenger is, want wij passen ons eigenlijk aan. Deelnemer 1: Op voorhand al aan. Deelnemer 7: Wij passen ons preventief aan. Dus ook daar kunt ge dat niet, allez, om dat hard te maken zou je dat weer – dat is zeker een thesis apart hè – zo van “is de arbeidsrechtbank van Antwerpen, allez, van die drie steden, hebben die een verschillend beleid”? Dat is zeker en vast een apart onderzoek van ik denk, iemand die ook rechten doet. Maar een heel interessant onderzoek op zich hé. Maar dat zeggen ons juristen wel altijd, dat de arbeidsrechtbank van Antwerpen wel strenger is en ze hebben daar wel een paar goeie dingen zo waar dat je van zegt van ja, dat is niet zomaar uit de lucht gegrepen hè. Bijvoorbeeld ook over andere dingen. Bijvoorbeeld wij geven aan mensen die in een psychiatrie opgenomen zijn, hebben wij een tijd samenwonende verleend. Waarom? Als ge die mensen daarna moet stimuleren om een huis te gaan huren, terwijl dat die opgenomen zijn in de psychiatrie krijgen die – wettelijk gezien hebben die recht op een alleenstaande, dat is een hogere categorie, als die dan daarna – verbeter mij hé. Dus wij gaven die vroeger samenwonende als die opgenomen waren in psychiatrie, omdat later anders de sprong van in psychiatrie opgenomen of dakloos zijn en een hoge uitkering krijgen en dan ergens soms gaan inwonen, maar huur moeten betalen en dan soms maar een keer als ze een lagere categorie krijgen, dat dat de mensen niet stimuleerde tot huisvesting zoeken. Dus om sociale redenen gaven wij die een samenwonende, terwijl dat ze eigenlijk recht hadden op een hoger bedrag. En de arbeidsrechtbank van Antwerpen volgt het OCMW Antwerpen daarin en de arbeidsrechtbank van 233
Gent schorst zoiets. Dus ook uit andere dingen kunt ge wel… Er zijn zo wel indicaties om dat aan te nemen, maar dat op zich is een onderzoek op zich. Deelnemer 4: Ik denk ook niet dat dat een alleen is dat wij van onszelf denken dat wij een socialer beleid hebben, maar dat dat waarschijnlijk dan ook wel zal uitstralen. Ons imago is zo, want blijkbaar komen de mensen van buitenaf meer naar ons, dus ja, dat moet dus alleen maar zijn omdat ze het hebben van horen zeggen – dat ons imago zo is hè. Deelnemer 8: Ja, enerzijds kan dat wel zijn dat de drempel lager is bij ons, dat ze hier… dat de arme mensen ook daadwerkelijk bij ons komen en dan misschien in andere steden dat die niet naar die instelling stappen. Maar aan de andere kant kan het ook uw organisatie zelf zijn die niet zo kort op de bal speelt, die mensen niet zo snel activeert, allez, dat zijn zo allemaal mogelijke factoren. Deelnemer 7: Dat moet je misschien eens uitleggen, niet zo kort op de bal spelen. Deelnemer 8: Ja, awel, hier hebben we zo veel verschillende tussenlagen hé. Zo van een maatschappelijk werker, daar staat er nog een keer een hoofdmaatschappelijk werker boven, die verslagen worden dan nog een keer in een precomité gelezen, terwijl in Antwerpen is er een veel grotere verantwoordelijkheid bij de maatschappelijk werker zelf. Dus er kunnen zo een aantal, allez, ik denk dat er zo dertig factoren zijn, maar de ene gaat al een grotere rol spelen dan de andere en het zal de uitdaging zijn om te zien “wat is er nu de meest doorslaggevende factor dat dat verschil kan verklaren?”. Deelnemer 10: Bedoelde dan (Deelnemer 8), doordat dat bij ons door die lagen moet, dat dat iedere keer milder wordt en dat iedere keer… Sara & Deelnemer 7: Langer duurt. Deelnemer 8: Langer duurt en zo… Deelnemer 7: Daardoor is de doorstroom trager. Iemand blijft langer in steun als elk stapje langer duurt. Is het dat niet wat je bedoelt? Deelnemer 8: Ja ik denk ook dat in Antwerpen, er bestaat daar ook zo een studie over, ik denk dat (Deelnemer 1) die al een keer gelezen heeft. Dat zo de ingesteldheid van een maatschappelijk werker daar veel groter kan zijn omdat hij zo echt meer verantwoordelijk is. Neem nu dat dat zo een rechtse maatschappelijke werkers zijn, die kunnen veel meer hun eigen ding doorvoeren zonder dat ze nog een keer getoetst worden door een groep hoofdMA’s en een groep… Deelnemer 1: Ja, omdat ze rechtstreeks meer invloed kunnen… Deelnemer 8: Ja, omdat zij nu rechtstreeks kunnen zeggen van “kga dat nu weigeren of ik ga dat nu voor drie maanden schorsen”. Deelnemer 7: Bij ons, inderdaad, zo een bijsturing in beleid gaat traag hé. Terwijl de algemene maatschappelijke tendens is er één van verrechtsing. De nieuwe, jonge MA’s zijn wat strenger blijkbaar dan de oude MA’s hè, beetje veralgemeend. Deelnemer 10: Maar die botsen op tegen procedures hè. Iedereen: Ja. Deelnemer 8: Die jongere… Deelnemer 10: Ja, die dat zo willen een beetje strenger… Deelnemer 7: Terwijl in Antwerpen vijzen ze direct de vijs aan. Iedereen: Ja. Sara: Ja, dat zeiden ze ook van… Bijvoorbeeld ze zien de cliënt één keer per maand, allez ze moeten hem één keer per maand zien en als ze hem niet zien, geven ze de steun niet. En als ze dan bijvoorbeeld twee weken later komen, dan zeggen ze van… allez, als ze komen achter hun geld dan, dan zeggen ze van “ja, hoe komt dat dan dat je twee weken zonder leefloon hebt kunnen overleven” en dan gaan ze dat weer onderzoeken. Deelnemer 1: Dat is in Antwerpen? Deelnemer 7: En krijgen die sociale assistenten, worden die zo opgeleid of doen die dat spontaan? Sara: Iedereen was het gelijk daarover eens dat ze dat deden. Deelnemer 9: Awel, maar ik moet zeggen, als maatschappelijk werker had ik ook die neiging om dat te doen, maar ik ben daar op terug gewezen. Deelnemer 7: Ah voilà, hier is… Deelnemer 9: Onze hoofdMA zijn van “jamaja, ge moogt gij dat niet doen, ge moet zo en zo en zo”. Terwijl dat ik ook de neiging had van oké, geen leefloon, ze gaan wel komen. Omdat op de duur, allez ja… 234
Kimberly: Dat was dinsdag ook al een beetje naar voor gekomen, dat er sowieso al grote verschillen zijn in de opleidingen sociaal werk tussen de verschillende hogescholen en universiteiten, dus dat misschien de hogeschool van Antwerpen andere klemtonen legt dan de hogeschool of sociaal werk hier in Gent. Deelnemer 7: Ik denk dat dat op de werkvloer gebeurt ze, want ik ben naar de sociale hogeschool in Antwerpen geweest. En ik denk dat dat op de werkvloer gebeurt. Deelnemer 9: Het heeft met uw opleiding te maken op werkvloer zelf. Deelnemer 7: Door de hoofdMA. Deelnemer 6: En ook door zo kort op de bal te spelen als maatschappelijk werker, legt ge de druk voor uzelf ook hoger. Ge hebt meer miserie, meer tijdsdruk, meer procedures die ge moet in de gaten houden, betalingen die je weer moet heropstarten en zo… Deelnemer 10: Awel, bij ons is dat zo. Deelnemer 6: … die niet evident zijn, dus hoe strenger dat ge zijt, hoe moeilijker dat ge het u als maatschappelijk werker maakt. Deelnemer 10: Hier is dat zo hè. Deelnemer 6: Awel, hier is dat zo. En ge zit al tot hier was het vroeger, nu is het tot hier blijkbaar. (eerst hand aan de lippen, daarna aan de ogen om te illustreren) Dus dat maakt het nog moeilijker hé. Deelnemer 10: Bijvoorbeeld, ge wilt dan een verslag maken om te schorsen, maar dan moet dat GPMI in orde zijn, als dat GPMI al niet in orde is, die moet aangetekend dan verstuurd worden blablabla. Allez, zoveel kansen om dat verslag tegen te houden, dat een MA op de duur ook zegt van oké ja, oké, hij heeft twee weken niet geweest, laat het zo en we doen verder, pas op de volgende keer. Deelnemer 7: Eigenlijk zou dat ook weer een studie op zich zijn hè, zo van de administratieve procedures en de empowerment. Deelnemer 10: Hoe zwaar zijn die? Deelnemer 7: Wat moet een MA allemaal doen? In Gent wordt heel strikt de wet gevolgd denk ik hè. Deelnemer 6: Niet alleen de administratieve procedures, ook de bewijslast. Ik had vroeger heel vaak het gevoel van ge moet echt iemand zwart op wit kunnen pakken voor dat ge begint die stap te zetten. Terwijl dat soms mijn vermoedens zodanig groot waren, dat ik zei, maar ik als beëdigd maatschappelijk werker ze zouden mij nu toch wel moeten geloven dat ik hem heb zien staan daar of heb zien doen dat of allez zo, snapte? Iedereen: Ja. Deelnemer 6: Maar toch moet ge het zodanig kunnen bewijzen dat ge zoiets hebt van oké, ik ga mijnen tijd wel in de goeie mensen steken, bij manier van spreken. Dat was heel duidelijk. Deelnemer 9: Ja ja ja. Deelnemer 7: Maar dat dat zoveel administratief werk is… Deelnemer 8: Dat dat zo’n impact heeft. Deelnemer 7: De reden waarom we dat doen hier… Deelnemer 10: Is ook uit voorzichtigheid hé. Deelnemer 7: Voorzichtigheid… Deelnemer 10: Uit schrik van, als ze naar de arbeidsrechtbank gaan gaan moeten we zien dat dat genoeg… Deelnemer 7: Dat ze gaan schorsen. Dus ik denk dat daar toch wel een beetje invloed speelt. Wat dat ik nu nog – maar dat is misschien al ouwe koek en nu niet meer van tel – maar ik weet nog als ik ’98 als maatschappelijk werker werkte, dan kende ik iemand die bij het OCMW van Oostende werkte en die moest gewoon elke maand, wacht of om het half jaar, ik weet nu niet meer het juiste, moesten die iemand schorsen en als die een hele tijd niemand schorsten, dan werden die op het matje geroepen. Dus maar, allez, het zal niet elke maand zijn, het zal om het half jaar… En ik was hier toen twee jaar maatschappelijk werker, ik had nog niemand geschorst! Want dat was gewoon niet de vraag, ons opzet was hulpverlening, zo werd ik opgeleid. En ik vond dat trouwens een heel… allez, ik vond dat hier wel heel chic de manier waarop dat ik hier werd opgeleid hè: denken in het belang van de cliënt en ondersteunend in de eerste instantie en vertrekken van vertrouwen,… En 235
daar, als ze niet een keer iemand af en toe schorsten, werden ze door de hoofdMA op het matje geroepen want dat was er iets fout en dan waart ge een slechte MA. Dus, dat zijn dingen die… Deelnemer 6: Maar die teneur, allez, jullie spreken nu dat de nieuwe maatschappelijk werkers een stuk verstrengen of verstrengd zijn, ik vraag mij af in hoeverre dat dat zo is. Allez, ik heb daar nu geen zicht meer op, maar vroeger was dat echt kansen geven en nog een keer kansen en dat was gewoon, dat was normaal dat ge dat voor de zeventiende keer iemand nog een keer een kans gaf, allez, dat zat daar in. Dus ik kan mij niet inbeelden dat dat nu zo… Deelnemer 10: Ik voel dat wel ook zo aan ze. Ja. Deelnemer 6: Gij staat daar dichter bij hè. Deelnemer 10: Dat er meer mensen waren die wouden, maar die er tegen opboksten… Deelnemer 7: De jonge? Deelnemer 10: Ja. Of bijvoorbeeld de periode tussen BCSD en de hoorzitting, dat dat gewoon geen enkel effect meer heeft, omdat dat veel te lang duurt en veel te omslachtig is. Deelnemer 6: Ja ja oké, dat zijn uw procedures. Maar uw instelling naar uw cliënt zelf, dus als maatschappelijk werker sowieso dat je continu blijft kansen geven nog voor dat ge start met die moeilijke procedures. Deelnemer 7: Maar ge zijt genen jongen niet meer hé, (Deelnemer 6). Deelnemer 6: Kweet, het is dat dat ik vraag… Deelnemer 10: Maar al die procedures, dat frustreert die jonge gasten. Dat frustreert hen van allez, we zien hier of we vermoeden en dit en dat, maar we hebben eigenlijk te weinig dingen om er iets mee te doen. Deelnemer 8: En de diensthoofden hebben dat toch ook al aangehaald hé. Deelnemer 6: Het zou kunnen. Deelnemer 9: Ja ja ja. Deelnemer 8: Dat ze dat vinden onder hun maatschappelijk werkers, dat ze nu toch wel… Deelnemer 1: Maar ja, misschien is dat ook wel… geeft dat niet alleen te maken… allez, we zeggen altijd het is de verrechtsing – of allez, verrechtsing is eigenlijk heel cru gesteld – van de nieuwe medewerkers, maar het is misschien ook, er is ook misschien meer misbruik hé. Allez, ik weet dat niet. Dan vroeger. Deelnemer 9: De signalen dat ik vooral hoor, is van “wij willen wel en wij doen dat wel, we zijn anders gaan gaan denken, het is goed dat we moeten zo denken, maar we moeten nu bijvoorbeeld voor alles al een GPMI gaan opmaken en daarvoor was dat niet zo het geval. Waarom moet dat?”. Deelnemer 1: Zijn jullie een beetje mee wat dat een GPMI is? Sara & Kimberly: Ja ja. Deelnemer 1: Ah, sorry ja. Deelnemer 9: Dus ik denk wel dat er een mentaliteitswijziging is sinds dat ik al gestopt ben twee en een half jaar geleden bij nu, dat ze nu al echt anders denken daarin. Deelnemer 6: Wat dat ik mij ook afvraag, maar ik heb niets om dat te staven, ik kan ook niet vergelijken met andere steden… Dat is dat ik denk dat de netwerken in Gent van basishulpverlening en basisdiensten redelijk sterk uitgebouwd zijn waardoor dat mensen hoe of vraag dan ook in contact komen met een keer een sociale dienst die hier of iets van het CAW of een keer een straathoekwerker of een keer, allez, dat dat redelijk aan elkaar hangt en dat die mensen snel geneigd zijn om mensen door te sturen naar het OCMW. Dat is een vermoeden, maar ik heb niets om mij daarop te baseren. Deelnemer 1: Ja, we weten wel van, eenmaal dat ze inderdaad – we hebben nu onlangs ook een tevredenheidsmeting gedaan en daar blijkt… we hebben ook de vraag gesteld van “hoe zijt ge, hoe wist ge dat ge naar het OCMW kon gaan met uw probleem?” en dat is meestal via andere sociale organisaties dat dat gebeurd is. Allez, inderdaad, ik denk ook eenmaal dat men… Ja, daarmee weten we niet of dat netwerk uitgebreid is, das waar. Deelnemer 6: Ja, daarmee weten we niet of hoe dat ergens anders is en hoe dat netwerk, allez ja. Iedereen: Ja. Deelnemer 6: Het is wel een sterk vermoeden. Deelnemer 1: En ook het is toch grote samenwerking binnen Gent tussen alle sociale organisaties hé. 236
Deelnemer 7: Dat is eigenlijk een mogelijke oorzaak van het feit dat wij hoger liggen dan de andere, niet voor die recente stijging denk ik, want die is geïmporteerd hé. Maar dat we hoger liggen, is dat er in Gent al meer dan, al een vijftiental, nee al langer hé, al bijna twintig jaar, echt vijftien jaar al geïnvesteerd wordt in heel veel samenwerking met de andere welzijnsorganisaties, in ons imago… Deelnemer 6: Decentraal aanbod, echt in de wijken zelf ons gaan inplanten, welzijnsoverleggen, partners in de wijken zelf samen gaan zetten,… Deelnemer 7: Mee gaan doen met buurtactiviteiten en dus ook maatschappelijk werkers gaan naar een buurtfeest, die krijgen daar ook uren voor, dus die moeten zich wat in de wijk bekend maken en de wijk leren kennen en dat wordt echt gestimuleerd hè ook al vijftien jaar. En dat dat wel maakt dat de drempel effectief lager is. Een mooi gebouw zetten. Deelnemer 9: Maar dat is toch al vijftien jaar… Deelnemer 7: Awel, daarom dat ik zeg, dat kan een verklaring zijn dat we hierboven, een deel van een verklaring dat we hierboven zijn, maar niet van dat hè, niet van die stijging. Deelnemer 1: Tuurlijk is het in Antwerpen, daar werkt men toch ook decentraal? Of is dat minder…? Deelnemer 7: Maar die werken niet zo intensief samen met andere organisaties. Zo een wijkwelzijnsoverleg en zo… Deelnemer 6: Nu, in het kader van sociaal huis en de prijs die ze gewonnen hebben een tijdje geleden, hebben ze net die overleggen opgestart. Deelnemer 1: Ah ja ja ja. Deelnemer 6: Dus nu pas beginnen ze daaraan en dat heeft zijn tijd nodig. Dat is iets dat begint… bij ons heeft dat nu pas effect, maar dat is al zodanig lang aan het lopen. Dus ik denk dat we daar wel een stuk voor in staan hé. Deelnemer 8: Misschien, wat dat er ook interessant is om te onderzoeken, of dat… of is het alleen Antwerpen dat je moet nemen? En andere… De rest: Genk. Deelnemer 8: Ook nog andere centrumsteden? Kimberly: Enkel die drie. Deelnemer 8: Bijvoorbeeld de uitbouw van projecten. Wij hebben hier zo een projectwerking voor mensen die eigenlijk op korte termijn niet activeerbaar zijn naar de arbeidsmarkt. We hebben ook een psychologische dienst. Dus ergens is dat wel in ons beleid van: als mensen niet sterk genoeg zijn, hebben we zo projecten om hen op te vangen en hen niet op korte termijn buiten te zwieren eigenlijk, maar ze zo echt in begeleiding te houden. En misschien dat ze in Antwerpen, allez, ik weet dat niet hé, en in Genk minder zo van die sociale projecten of een psychologische dienst… Uiteindelijk zeggen wij niet, als er een mens komt, van: kijk, ge moet hier binnen zes maand tonen dat je gaat werken of er gaat een sanctie volgen. Deelnemer 7: Een tijdsdruk staat daar eigenlijk niet op hé. Inderdaad zo’n aanbod voor mensen die heel zwak zijn, is er wel hé. Deelnemer 10: De gemiddelde duur van de hulpverlening, hebben we daar zicht op? Deelnemer 1: Neen, maar wij hebben daar wel de vorige keer… Deelnemer 10: Hoe lang dat dat bij ons duurt? En hoe lang dat dat bij andere duurt? Deelnemer 1: (Deelnemer 8) en ik hebben een keer een wiskundige formule op toegepast, maar we weten niet honderd procent zeker of dat wel helemaal klopt. Maar daar kwam er uit dat wij denken dat de duur bij ons, de doorstroom veel minder is, allez veel veel trager is. Waardoor dat inderdaad uw volume constant toeneemt. (instemmend gemompel) Sara: Ook door die procedures waarschijnlijk dan? Deelnemer 1: Misschien door die procedures, ja. Deelnemer 7: Ja, maar eigenlijk… Deelnemer 6: Ook door die instelling volgens mij van – zeker vroeger – van maatschappelijk werkers van te blijven kansen geven, dus… soms gaat dat echt niet vooruit, letterlijk! En die mensen blijven dan ook natuurlijk, allez, uw volume blijft groot. Deelnemer 8: Maar wij hebben wel 7% mensen die al tien jaar in steun zijn. Dus ik weet ook niet… misschien dat je dat kunt vergelijken bij de andere OCMW’s, dat percentage lange begeleidingen. Daar kunnen we wel cijfers over geven. Maar zo niet de gemiddelde begeleidingsduur, dat kunnen we niet. 237
Kimberly: Ja. We hebben in elk geval bij de andere twee OCMW’s de cijfers gevraagd, of dat ze een gemiddelde ding hebben van hoe lang mensen in leefloon blijven, maar ik weet nu niet vanbuiten of dat er daar al iemand op gereageerd heeft. Deelnemer 8: Wel, wij hebben het zo opgesteld dat we gekeken hebben – zo’n tien jaar geleden tot nu – van heeft er iemand één maand in dat jaar leefloon of levensminimum gekregen, maar ge moet dat natuurlijk, allez, het is dan heel technisch, want je kan ook van LM naar leefloon gaan, dus die moet je er dan ook… dus, allez, ik zou je dan wel zeggen hoe dat ik het gedaan heb als je dan de andere vraagt. Deelnemer 7: Eigenlijk moet je dan de instroom bekijken en dan op verschillende cliëntkenmerken hè en nationaliteit, geboorteland, sekse, gezinssituatie. De doorstroom op cliëntkenmerk en de uitstroom. En dan gaat ge waarschijnlijk nog op veel, allez, dat gaan richtingaanwijzers zijn van waar dat ge moet gaan zoeken hè. Als ge heel goeie… als je aan goede vergelijkbare cijfers geraakt, maar dat is natuurlijk het probleem hé. Maar nu van doorstroom, als maatschappelijk… dat is natuurlijk ook weer al redelijk oude koek, maar van toen dat ik maatschappelijk werker was, vond ik dat ook soms frustrerend… De visie is, nu al wat minder maar toch nog altijd, van: kijk, iemand als artikel 60 tewerkstellen, dat gaan we maar doen als we oordelen dat die cliënt daar klaar voor is hè. En dus… terwijl, ik weet dat nu van Antwerpen, maar er zullen nog wel OCMW’s zijn waar dat dat zo wat ‘work first’ hè… hups! Iedereen zo maximaal, ge komt in steun en als ge kunt dan stellen we u volgende maand als artikel 60 tewerk. Terwijl als dat… en hier is de visie van: ja, we gaan eerst goed screenen of dat die daar aan toe is, hij moet een bepaald taalniveau halen,… en dan best nog eens een stage doen of het echt wel gaat lukken. En ik merkte bij cliënten die, allez, de visie is… want ja, anders steek je ze misschien in iets, gaan ze weer mislukken, dat is weer een ervaring, hoe heet dat? Een tegenovergestelde van een succeservaring hè, een mislukkingservaring. Dus dat is slecht voor hun zelfvertrouwen, dus we gaan dat niet doen. We gaan de cliënt, ook al zegt die ik wil morgen werken, dan gaan we die eerder wat afremmen en heel goed voorzichtig toeleiden. Maar voor sommige cliënten had ik toen het gevoel van: ja, een stage dat is wel onbetaald hé. Het enige dat hen echt motiveert, is een job waar dat je geld mee verdient. En daar is hier in Gent denk ik, een zo een beetje, allez om het grof te noemen, misschien wel een paternalistische opvatting, want wij zeggen soms voor de cliënt “neen, want dat gaat mislukken hè, neen, ge moogt nog niet als artikel 60 gaan werken, want…” zo zeggen wij “want dat gaat niet lukken”. Deelnemer 6: En vooral niet in het zwart gaan werken hé. (gelach) Deelnemer 7: Dus ik weet niet hoe dat dat in de wijken… de maatschappelijk werkers nu tegenaan kijken, maar ik vond dat toen wel frustrerend en ik heb dat soms… ik begrijp dat wel dat ze voorzichtig willen zijn met dat artikel 60 tewerkstellingen, maar anderzijds denk ik dat dat soms het meest motiverende is hè. Ge geeft ze gewoon werk. En je laat ze misschien inderdaad, zeker als dat jonge gasten zijn, nog een keer met hun neus tegen de muur lopen. Deelnemer 8: Maar uiteindelijk is het ook niet zo’n succesformule hé, die artikel 60. Want er is zo’n onderzoek geweest van “hoe duurzaam is activeren?” en uiteindelijk, allez, zijn de kansen om iets te vinden op de reguliere arbeidsmarkt ook niet zo… Deelnemer 10: Daarachter. Maar ze zijn wel weg bij het OCMW hè. Dat zijn niet ons cijfers, allez… Deelnemer 7: Ons visie is… De rest: Ja… Deelnemer 8: Ze zijn dan uiteindelijk gaan kijken van komen die mensen dan op een bepaald moment terug hè. Deelnemer 10: Ah, dan worden ze geschorst bij de RVA. Deelnemer 8: Want uiteindelijk de tijd die je dan daar ingestoken hebt, voor iets dat tot niets leidt, dat had je dan misschien in andere dingen kunnen steken. Deelnemer 10: Tuurlijk, maar dat is onze visie, maar dat is heel duidelijk niet overal zo hé. Deelnemer 7: Awel, ons visie is: we gaan het beter traag doen en duurzaam activeren, dat als ze dan geactiveerd zijn, dat we goede slaagkansen hebben, dan pompen hè. Deelnemer 9: Ja, veel meer op maat. Deelnemer 7: Wat dat ze in Antwerpen wel doen hè. Kom. Zo rap mogelijk… Deelnemer 5: Maar is dat nu niet een beetje aan het veranderen? Er zijn er daar toch wel iets andere klemtonen hé. Deelnemer 7: Het is aan het veranderen hé, ja. 238
Deelnemer 4: Er is wel meer druk naar werk hé ja. Deelnemer 7: Ja. Deelnemer 1: Meer druk naar? Deelnemer 7: Werken hé. Ja, eigenlijk is dat nu dat… Deelnemer 4: Maar ik denk ook niet dat dat verklaringen zijn op de lange termijn van dat stijgen in het aantal, zelfs niet van dat verschil met andere OCMW’s die dan een lager aantal leefloners zouden hebben. Want als we zeggen onze trajecten duren langer omdat ze langer in steun gehouden worden, omdat ze nog niet klaar zijn voor te gaan werken bijvoorbeeld, ten opzichte van een ander OCMW die dan wel zou schorsen, maar bij een ander OCMW moeten die cliënten dan toch ook ne keer terug komen? Deelnemer 7: Het is dat dat wij denken hé… Deelnemer 4: En op de lange termijn moet dat dan toch hetzelfde volume van cliënten zijn. Deelnemer 10: Ja, dat is waar. Deelnemer 4: Dus volgens mij heeft dat, allez, er is natuurlijk wel een verschil in beleid, maar heeft dat niet een effect op die cijfers op de lange termijn. Deelnemer 1: Maar terugkeren, artikel 60 keren normaal gezien niet terug toch hé. Deelnemer 7: Ja, awel, het is dat wat (Deelnemer 8) zegt hé, als… Deelnemer 1: Die keren toch niet… die zitten toch in de werkloosheid? Normaal gezien… Deelnemer 8: Maar na een tijdje kunnen ze wel weer… Deelnemer 4: Die keren niet direct terug, maar op de lange termijn weer wel. Dus uiteindelijk, allez, dit zijn cijfers… vanaf 2003 begint dat bij ons te stijgen en zelfs van voor 2003 hebben we al een veel groter volume ten opzichte van andere OCMW’s, dus. Dat kan dan geen verklaring zijn… Deelnemer 9: Ze komen niet noodzakelijk terug hé. Deelnemer 4: Nee nee, niet noodzakelijk… Deelnemer 9: Als ze snel werk krijgen, dan… soms het zelfoplossend vermogen is er ook nog, allez, en op die momenten… ze worden geactiveerd, ze krijgen weer zin in het leven, weet ik veel allemaal… gaan ze niet noodzakelijk terugkeren naar het OCMW. Deelnemer 4: Maar wij dat denken wij ook van onszelf, dat wij de duurzame trajecten aanbieden en pas in artikel 60 steken als ze klaar daarvoor zijn en ervoor zorgen dat een artikel 60-tewerkstelling gelijkt op een reguliere tewerkstelling zodanig dat ze kansen krijgen achteraf om op de reguliere arbeidsmarkt tewerkgesteld te kunnen worden. Dus als dat allemaal waar zou zijn, dan moeten we uiteindelijk toch een daling opmerken van ons aantal leefloners. En als dat daar niet is, dan ja, dan is dat blijkbaar geen verklaring. Ofwel zitten we mis. Deelnemer 7: (Deelnemer 4), onze stelling dat wij duurzamer activeren, worden niet bevestigd door de cijfers. Deelnemer 1: Nee nee, want inderdaad, (Deelnemer 4), we zouden moeten terugkeren voor die andere OCMW’s, zelfs op lange termijn,… Deelnemer 7: Ja, dat is de logica hé. Deelnemer 1: Ja, (Deelnemer 4), ge hebt hier wel iets dat we al lang aangeven, een beetje onderuit gehaald. Haha. Deelnemer 7: Nee nee, maar het is eigenlijk wel waar. Deelnemer 4: Het is ook maar een hypothese hè. Deelnemer 7: Het hangt er van af, ik weet niet of dat onderzoek, op hoeveel jaar dat bleek dat cliënten terug kwamen? Deelnemer 8: Awel, dat was van 2007 tot 2010, dus dat was redelijk op korte termijn. Maar uiteindelijk was de teneur dat zo’n artikel 60-tewerkstelling, dat dat echt in heel weinig gevallen dan uiteindelijk leidde tot een contract. Deelnemer 1: Er zat ook geen verschil tussen verschillende steden? Ze maakten geen opsplitsing waarschijnlijk? Maar ze gingen dat nog doen hé… Deelnemer 5: Nee neen, maar ik denk dat dat wel moet bestaan. Ze gingen dat doen… Deelnemer 10: Maar misschien heeft het wel een afremmend effect, allez, in het aanzuigen van cliënten. Als ze weten dat ze hier de dag nadien een job krijgen in de groendienst bij wijze van spreken, gaan ze misschien niet allemaal naar hier komen, maar gaan ze naar een ander OCMW gaan. 239
Deelnemer 4: Maar blijkbaar is het aanzuigeffect net hier groter, want het stijgt. Dus… Deelnemer 10: Ja, awel, het is dat wat ik bedoel. Het is omdat wij zo mild zijn en omdat wij ze niet op dag 2 al tewerkstellen… Deelnemer 7: Maar ge kunt dus niet zeggen dat we een aanzuigeffect hebben voor de echt autochtone Belgen hè. We hebben blijkbaar een aanzuigeffect, maar ik weet nu niet… wij stijgen al vanaf 2001 en in België geboren, ik dacht dat gij dat een keer van 2006 gedaan had… kunt gij zo ver teruggaan? Als 2001? Want ge zou… Dat gaat niet hè? Deelnemer 8: Nee. Deelnemer 7: Want anders, dat zou je moeten weten hé. Van de laatste vier vijf jaar weten we: dat is eigenlijk puur geïmporteerde hè, dat is Oost-Europa. Die weten, dat zijn bijvoorbeeld Turkse Bulgaren die zwaar gediscrimineerd worden en hier door Turkse naar hier worden gelokt. Dat weten wij eigenlijk hé, dat zijn netwerken. Die worden met de bus naar hier… met de Europabus naar hier gebracht en een stukje van hun leefloon nog afgeven soms en… Dus dat weten we van de laatste paar jaar. Turkse Bulgaren en Roma, Slowaakse Roma die supergediscrimineerd worden in eigen land. Maar we stijgen natuurlijk al vanaf 200 hè. Deelnemer 2: Maar is een mogelijke oorzaak ook niet – totaal losgekoppeld daarvan – ook niet het feit dat er meer of minder werkloosheid is in Gent dan in Antwerpen? Dat er daar meer vacatures zijn dan hier? Deelnemer 8: Dat is een beetje vergelijkbaar. Deelnemer 1: Jullie hebben dat ook onderzocht zo zeker, zo die omgevingsfactoren? Sara: Ja. Deelnemer 2: Misschien minder mogelijkheid in Gent om mensen effectief te kunnen tewerkstellen of meer faillissementen of allez,… Misschien heeft dat er ook allemaal mee te maken. Deelnemer 8: Dat zijn omgevingsfactoren hé. Deelnemer 1: Maar ik denk de werkloosheidsgraad dat dat niet zoveel scheelt toch hé? Deelnemer 8: Nee en zo de armoede, kinderarmoede, ook niet hé. Deelnemer 7: Jawel toch? Deelnemer 8: Het ligt zelfs in Antwerpen nog hoger. Deelnemer 7: Antwerpen heeft meer kinderarmoede hé. Deelnemer 10: Ah ja, omdat ze er niet zitten in het OCMW. Deelnemer 4: Omdat ze niet in het OCMW zitten. (gelach) De rest: Ah ja, het is dat. Deelnemer 6: Ja, niet alleen hé. Dat zijn een ganse hoop factoren hé die Kind en Gezin neemt om te bepalen hoeveel percent dat er… Dat heeft niet alleen met OCMW te maken. Deelnemer 10: Nee, maar het zou wel een stukje kunnen… Deelnemer 1: Maar ja, het zou ook kunnen dat er hier bijvoorbeeld meer alleenstaande ouders wonen hé. Maar dat kun je waarschijnlijk… dat hebben jullie… dat kunnen we niet bewijzen denk ik hé. Sara: Ja, we hebben dat wel. Deelnemer 1: Ah ja, toch. Sara: We hebben daar cijfers van, maar ik weet nu niet vanbuiten… Deelnemer 7: Ja ja, dat bestaat van Gent alleszins hé, het aantal alleenstaanden. Deelnemer 6: Zeker. Deelnemer 7: Je zou allemaal cliëntkenmerken voor de drie steden, de totale bevolking ook moeten bekijken eigenlijk. Sara: Ja. Maar ik wou nog eventjes zeggen van wat dat jij daar zei van die duurzaamheid… In Genk zijn ze ervan overtuigd, in het beleid dan, dat jullie nu of binnenkort in de toekomst gaan dalen, omdat jullie… Allez, zij zijn daarvan overtuigd. Deelnemer 1: En waarom? Sara: Gewoon omdat jullie duurzamer werken en dat je dat nu nog niet ziet in de cijfers, maar dat dat binnenkort, in de toekomst zal dat dan… Deelnemer 10: Zo schoon! 240
Deelnemer 6: Amai! Deelnemer 10: Zo schoon dat ze dat denken van ons! Deelnemer 1: Maar het is toch zo? Het is toch zo, (Deelnemer 8)? Deelnemer 8: Pff, moesten ze ook nog keer gelijk hebben… Deelnemer 1: (Deelnemer 8), de allerlaatste cijfers zijn toch geen stijging meer hé? Deelnemer 8: Jawel, nu wel… Deelnemer 1: Ah toch. Deelnemer 8: De recentste cijfers nu wel weer dat we van financiën binnen kregen. Deelnemer 10: Dus dat is niet goed. Kimberly: Maar wat ik dan eigenlijk een beetje wil nuanceren, ik wil nu niet de boeman zijn, maar wat dat jullie zeiden van duurzame trajecten en dat je wacht om mensen in artikel 60 tewerk te stellen totdat ze er echt klaar voor zijn… Die indruk hadden wij eigenlijk ook wel dat ze dat doen bij Genk, maar toch stijgen zij niet en dalen zij niet… zij blijven… Deelnemer 4: Maar het is ook raar dat Genk binnenkort dan verwacht dat onze aantal leefloners zou dalen, want wij doen dat al een hele tijd hé, dus… Deelnemer 7: Ja, want wij doen dat al altijd hé. De rest: Ja. Deelnemer 7: Al vijftien jaar hé. Deelnemer 1: Misschien denken ze, het is een werk van vijftien jaar en na vijftien jaar geeft dat EINDELIJK eens resultaat. Deelnemer 4: Wie weet wie weet… Deelnemer 7: Ja, maar het is wel zo dat Antwerpen nu ook een stijging heeft hé. Dus dat zij, allez, Monica De Coninck heb ik eens horen zeggen dat zij… “ik denk dat wij nu ook aan onze limieten zitten van streng zijn”, want zij hebben bewust een strenger beleid gevoerd hé, “dat we aan ons limieten zitten en ze zijn dan teruggekomen”. En ge ziet ook hé… Deelnemer 1: En ze zijn aan het terugkomen? Wat bedoel je dan? Sara & Deelnemer 4: Dat ze stijgen. Deelnemer 1: Ah ja. Deelnemer 7: Dat ze echt hebben aangevezen zover als dat ze kunnen vijzen en we zitten aan de onderkant van wat dat we kunnen schorsen enzovoort en nu beginnen ze ook wel al… we zitten misschien net onder de onderkant hè, want ze beginnen nu terug te komen. En dat zou kunnen hè. Want ik weet niet of dat dat nieuwe mensen zijn, dan wel draaideurcliënten, allez dat is ook, dat moet je ook voor alle steden eigenlijk onderzoeken hé. Kimberly: Dat was ook een beetje wat dat Genk zei. Want dat ze aan de bodem van hun vat zitten… allez, Genk dan zelf al, maar… Deelnemer 7: Van geschorsten? Van streng zijn? Kimberly: Ja, van streng zijn, omdat zij in de jaren ’80 begonnen zijn met een streng activeringsbeleid na het sluiten van de mijnen en dat zij nu zo aan de bodem van hun vat zitten en dat Antwerpen dat ook allicht is, maar ja… En dan dachten ze dat jullie dat dan ook wel een keer… Deelnemer 7: Ja. Deelnemer 8: Maar uiteindelijk is het voor hen ook wel eenvoudiger om hun cliënteel door te lichten, als ik dat hier zie: 314 leefloners in 2009… Kunnen zij hier veel meer zicht hebben op hun cliënteel en daar in ingrijpen. Van ons, allez, wat dat ook een probleem is, is informatica. En ik denk dat dat ook een rol heeft, want uiteindelijk heel het beleid. Als je constant cijfers kunt leveren van kijk, die volgen hun taalles niet, die komen dat niet na, die komen dat niet na, dan kun je gewoon korter op de bal spelen als hoofdMA’s of andere lagen die informatie zouden hebben. Of zou je meer kunnen sturen, want het zijn ook OCMW’s die zo in de gaten houden van oei, ons cliënteel stijgt, we gaan de aanvullende bijstand gaan we niet meer voor iedereen openstellen… Omdat die zo weinig cliënten hebben is dat direct zichtbaar voor hen en kunnen ze direct ingrijpen, maar voor ons, allez, dat gaat over 6500 mensen… je moet al goede informaticasystemen hebben… Uw cliënteel… Deelnemer 1: En je voelt het ook sneller hé als er op 300 100 bijkomen, dan voel je dat wel. Maar bij ons… Tegen dat je het voelt moeten er al 1000 bijkomen waarschijnlijk. Deelnemer 8: Maar uiteindelijk denk ik ook, in Antwerpen zo dat administratief luik, dat is veel meer geautomatiseerd, waardoor dat er bij de maatschappelijk werker ook wel meer tijd vrijkomt om dan 241
misschien ene keer in de maand zijn cliënt te horen of te zien. Wat dat bij ons denk ik niet haalbaar is hé, dat een maatschappelijk werker, tenzij in van die integrale projecten, dat die zijn cliënt één keer in de maand hoort of ziet. Deelnemer 5: Tuurlijk niet. Deelnemer 7: Maar ja, de dossierlast in Antwerpen is toch niet zoveel lager… Deelnemer 8: Maar ik denk … wat dat ik nu zei was dat ze administratief veel meer ondersteund worden door informatica. Zij hebben geen centrale administratie, omdat dat halfautomatisch gebeurt door hun informaticasysteem. Deelnemer 7: En dat dat maakt dat ze meer tijd voor cliënten zouden hebben. Deelnemer 1: Maar ja, bijvoorbeeld in Genk, ik weet niet hoe dat het daar georganiseerd is, misschien is het daar, misschien dat ze wel zelf nog meer administratie moeten doen. Ik weet dat niet. Deelnemer 7: Maar ook dat zou je bijna… Deelnemer 1: Ja, hoeveel tijd hebben ze? Deelnemer 7: Maar dat is weer een thesis hé. Deelnemer 1: Ja maar ja, hoeveel tijd hebben ze om hun cliënt echt te begeleiden? Om persoonlijke begeleiding te geven. Kimberly: Ja. Maar daar zeiden zij ook… in Genk gaven zij aan dat de Raad daar heel snel op inspeelt: van zodra dat ze zien dat er een stijging aan de gang is van de leefloners, vragen zij direct van “hoe komt dat” en daar moet dan op ingespeeld worden. Is dat dan in Gent niet of? Deelnemer 7: Maar de kleinschaligheid maakt dat je waarschijnlijk wel rapper… De rest: Uhu. Deelnemer 1: Natuurlijk dat geldt niet voor Antwerpen hé. Deelnemer 8: De kleur van het beleid… Deelnemer 9: Maar de voorzitter zit er hier toch ook achter, vanaf dat de cijfers stijgen… Deelnemer 8: Ja, maar het is ik weet niet hoe moeilijker om nu al, allez, dat is zo een project van lange jaren totdat we echt gaan zo goeie statistieken gaan kunnen halen… Deelnemer 1: En ook… Deelnemer 10: De kleur van de politici, is dat al… Deelnemer 1: Ja maar uiteindelijk hebben zij… Deelnemer 7: Ze zitten in Antwerpen wel met een ‘rooien’ en wij al jaren met een ‘blauwen’. En wij hebben meer volk hé. Deelnemer 10: Maar ja, nu hebben we een ‘blauwen’, daarvoor was dat… Deelnemer 7: Ook een ‘blauwen’! Deelnemer 10: Maar ja, was het zo… (gelach) Deelnemer 6: Het was een ‘paarsen’. Deelnemer 10: Het was een ‘rooien’, maar het was eigenlijk een ‘blauwen’, allez… Maar ja, dat was er. Nu vind ik dat je dat een eerste keer echt voelt dat die druk naar activering, dat GPMI, dat blijven hameren op die taallessen en dingen. Dat is de eerste keer dat wij dat voelen vanuit de politiek. Deelnemer 6: Dat is juist. Deelnemer 7: Maar ik denk dat niet… Deelnemer 10: En als dat daar al van in de jaren ’80 is… dat is al een aantal jaren… Deelnemer 7: Maar ik denk dat het niet de kleur is, ik denk dat het is: de persoon van de voorzitter. Deelnemer 8: Ah ja, maar ja… En ik denk dat hij ook zich baseert op cijfers en in Antwerpen… Deelnemer 7: Maar ook omdat hij wil activeren hé. Deelnemer 8: In Antwerpen hebben ze al ik weet niet hoeveel jaar zo’n coördinator die zich alleen maar met statistieken bezighoudt hé, zo in die toplagen. Deelnemer 7: Ja? Want ik had toch altijd de indruk dat hun cijfers nu ook weer niet zo gigantisch veel beter waren… Deelnemer 8: Neen, maar ja. Ze hebben daar wel … goh, hoe noemt dat nu weer? Deelnemer 7: Ah ja, maar de informatie… ze baseren zich… 242
Deelnemer 8: Niet alleen die cel ze, maar ook zo op directieniveau, dat er daar iemand is die zowel bij het stad werkt als bij het OCMW en die zo zich met statistieken bezighoudt. Deelnemer 9: En kloppen die cijfers van Antwerpen wel? Want je hebt dat toch ook keer in vraag gesteld? Deelnemer 8: Awel, die officiële cijfers van de website van de POD die gaan wel kloppen hé. Deelnemer 1: Ja ja, het is daarom dat jullie ook die cijfers gebruikt hebben hé. Deelnemer 8: Maar zo andere rond activering… daar heb ik soms mijn twijfels over. Deelnemer 9: Ah ja, het was van activering! Het is juist! Deelnemer 10: Maar in het begin, als ik nog MA was, herinner ik mij nooit dat er invloed was of allez, dat er gepusht werd van boven uit, noch door de hoofdMA, noch door het diensthoofd, noch door politici in een bepaalde richting van “je moet hier vooruit met die cliënt”. Deelnemer 6: Dat is juist. Deelnemer 10: En dat is uiteindelijk maar heel op het laatste als MA, dus dat is zes jaar geleden misschien, met die activering, dat wij dat wel… Deelnemer 7: En ik denk dat daar een belangrijke rol… Deelnemer 10: En dan was dat na een jaar, een half jaar met uw cliënt dat je dan een keer zei van “oh tiens, wat heeft die gedaan het voorbije jaar?”, dat is cru om te zeggen van “wat heeft die gedaan het voorbije jaar? Oh sh*t! Wat moet ik nu in mijn verslag schrijven? Ah ja, we gaan een keer… we gaan hem naar daar sturen. En dan was jij weer… hup!”. Deelnemer 8: En dat is het verschil natuurlijk als je verplicht bent om hem één keer in de maand te zien, al van bovenaf, al van in 2000 ik weet niet hoeveel… Deelnemer 7: Dat bestaat bij ons niet hé. Deelnemer 8: Dat zorgt wel voor een ander beleid hé. Deelnemer 7: Maar ik denk… het is echt wel, allez zo die voorzitter, dat is echt de eerste keer – ik heb de twee vorige voorzitters ook nog meegemaakt en dat waren ook liberale voorzitters, maar de eerste (X) dat was een heel sociaal ingestelde, dat was ook de tijd dat wij gaan samenwonen zijn met Kind en Gezin, dus dat eerder zorgde voor extra drempelverlaging… Deelnemer 10: Ook dat decentrale was toen toch? Dat decentrale? Deelnemer 7: Dan zijn we in de wijken gaan wonen. Dus die wilde zich vooral sociaal profileren en dan hadden we een voorzitter, ook een liberale, maar die eigenlijk… Deelnemer 1: De invloed was niet zo groot hé. Deelnemer 7: Die eigenlijk geen invloed had. Die alles aan de ambtenarij overliet. Deelnemer 10: Ja. Die stuurde niet hé. Deelnemer 7: Die stuurde compleet niet. En dat is de eerste keer dat wij een voorzitter hebben die liberaal is en die stuurt! En terwijl Antwerpen al sinds, ja Monica De Coninck die zit daar al haar derde legislatuur geloof ik hé, of is het de tweede? En die heeft ja, die stuurt heel sterk hé, al van in het begin. En hier heb je sowieso een veel meer uitgebouwd ambtelijke voorbereiding waar dat de politiek sowieso moeilijker vat op kan hebben hé, want ginder de politici die beslissen mee over steun, die zijn aan de wijkcentra toegewezen. Terwijl bij ons wordt alles ambtelijk zo voorgekauwd dat ze daar eigenlijk maar weinig spelden kunnen tussen krijgen de politiekers. Dat is ook onze visie: je hebt een veel meer uitgebouwd middenkader hé. In Antwerpen hebben ze in verhouding veel minder leidinggevenden dan bij ons. Dus het aantal MA’s is niet zo verschillend per cliënt, maar het aantal leidinggevenden, hoofdMA’s, diensthoofden, stafmedewerkers en zo, dat is hier veel meer uitgebouwd. En daardoor wordt alles zo geweldig voorbereid dat dat eigenlijk, ja… Deelnemer 10: En algemene standpunten ook… Deelnemer 7: Ja, ja. De visie. De politiek krijgt altijd compleet voorgekauwde standpunten waar dat ze meestal mee akkoord gaan. Dat is ook een traditie die is opgebouwd, waardoor dat de politiek ook minder gemakkelijk vat krijgt, want onze voorzitter is een beetje gefrustreerd dat dat vertraagd… voor hem gaat dat allemaal veel te traag hé, terwijl dat wij vinden van hé man houd eens op! Haha. Sara: Ja, dat was ook hetgeen dat Genk zei van dat de daling van Antwerpen te wijten is aan Monica De Coninck. Deelnemer 7: Wie zei dat? Sara: Die van Genk. Het beleid van Genk.
243
Deelnemer 7: En die baseert zich ook al veel langer waarschijnlijk op cijfers, allez, (…) nu hebben wij een voorzitter die veel meer investeert in zich goed informeren en goed sturen. En terwijl de vorige, dat was wel handig voor ons, want we konden altijd ons goesting doen, maar… Sara: Ja. Deelnemer 10: Ja, maar uiteindelijk zit je daardoor nu… Deelnemer 1: Maar eigenlijk, bij ons – als je nu die grafiek bekijkt – bij ons stijgt het gestaag, terwijl bij Antwerpen is eigenlijk de grote knik daar in 2003 ergens, allez, is er daar echt wel een spectaculaire daling geweest. Ik denk het verschil tussen Antwerpen en Gent, dat zijn twee echte grootsteden, Genk ligt daar een stuk onder… ik denk dat dat gewoon ligt aan het feit dat dat een kleinere stad is. Deelnemer 7: Ja hé. Grotere steden trekken meer armoede aan hé. Deelnemer 8: Ik denk toch dat je die LM’ers daarbij moet opnemen, want het is in oktober 2002 die Leefloonwet hé, dus dan zijn er een gans stuk van de leefloners naar die LM gegaan hé. Deelnemer 1: Maar dat geldt ook in Antwerpen? Deelnemer 10: Maar die verhouding kan misschien anders zijn hé. Deelnemer 8: In Antwerpen hebben ze dubbel zoveel LM’ers als bij ons. Dus daar zitten wel de verhoudingen in. Deelnemer 7: Om goed te zijn zou je ze allebei… Zeg en jullie doen toch niet alleen verklaring van de evoluties maar ook verklaring van de verschillen? Sara & Kimberly: Ja. Deelnemer 7: Ah ja, allebei. Kimberly: En hoe komt het dan denken jullie dat je eigenlijk tot aan 2002 – 2003 eigenlijk vrij gelijklopend gaat met Antwerpen en daarna…? Deelnemer 1: Maar wij blijven stijgen hé. Kimberly: Pas dan komt er een verschil. Deelnemer 4: Ik denk dat het verschil veeleer bij Antwerpen ligt dan bij ons, want wij doen gewoon voort en Antwerpen heeft in een keer die knik hé. (gelach) Deelnemer 10: Het zijn zij die iets raar doen hè. Deelnemer 1: Ja, ik vind dat nu ook. Als je dat ziet, vind ik ook van er is daar bij hen iets gebeurd… Deelnemer 9: Er moet daar iets gebeurd zijn. Deelnemer 8: Neen, want als je de twaalf centrumsteden ziet in die grafiek, dan zou je zien dat Gent de enige is die naar boven gaat en de andere allemaal… Deelnemer 1: De andere ook? De andere knikken ook daar in 2003? Deelnemer 7: Ik kan dat rap gaan halen ze, want het ligt op mijn bureau. Deelnemer 9: Is het waar? Dan moet er toch iets raars aan de hand zijn… Deelnemer 7: Ja, maar van de laatste paar jaar dat weet ik hé, dat zijn de Oost-Europeanen hé. Deelnemer 4: Maar wat is er dan gebeurd in 2003, waardoor dat dat dan…? (er komen nog drie vrouwen binnen) Deelnemer 1: Dat zijn twee studenten die een antwoord geven… aan wie wij de vraag gesteld hebben over hoe dat het komt dat ons aandeel leefloners zo hoog is en zoveel stijgt. Daarom komen ze naar hier. Deelnemer 11: Ah ja en heb je al de oplossing? Heb je al het antwoord? Deelnemer 1: (Deelnemer 11) is dus dé grote baas van de sociale dienst hé. (onderling wat gekeuvel) Deelnemer 7: (Deelnemer 11), gij moet eventjes meedenken. Wat is de reden volgens u dat er in Gent verhoudingsgewijs meer leefloners zijn dan in Genk, Antwerpen,… allez andere centrumsteden. En dat we ook stijgen terwijl dat dat bij de rest niet zo is. Deelnemer 6: En wat is er in 2003 gebeurd dat het in Antwerpen in ene keer is beginnen dalen en bij ons… Deelnemer 4: Bij iedereen daalt, behalve bij ons. Deelnemer 6: Behalve in Gent ja, 2003. 244
(gekeuvel) Deelnemer 4: Je mag eventjes denken hoor! Deelnemer 11: 2003. Hebben wij dan hier iets, zijn wij met iets speciaals gestart? Deelnemer 1: Neen, wij hebben niks gedaan, maar in de andere precies wel. Deelnemer 6: 2002 is de nieuwe Leefloonwet. En dan het jaar daarop is het in een keer… Deelnemer 11: 2002 is de RMI-wet hé? Deelnemer 1: Ja. Deelnemer 8: In oktober. Deelnemer 10: Dat we dat strenger toepassen. Deelnemer 8: Ze hebben dat waarschijnlijk strenger gevolgd hé. Deelnemer 1: Misschien is dat ook wel ja… Deelnemer 8: Met de idee van ze moeten iets doen… activering anders… Iemand: Bandwerkers! Zeker! Deelnemer 11: En welke acties hebben wij gedaan vanuit de RMI-wet? Want wij zijn ook met acties begonnen hé. Die misschien veel socialer zijn hé. Deelnemer 8: Ja, dat zou misschien toch wel een verklaring kunnen zijn hé. Deelnemer 1: Ja, dat is waar. Deelnemer 10: Dat wij nog langer op het oude elan… Deelnemer 5: Eens een keer naar de nieuwsbrieven van 2002 kijken. Deelnemer 8: Dat bestond nog niet. Deelnemer 1: Dat zou wel kunnen zo hé. Deelnemer 11: Je zou eens in de archieven moeten kijken voor de verschillende interpretaties van de RMI-wet hé. Deelnemer 1: Allez, eind 2002 en misschien dat de andere dat heel anders ingevuld hebben. Deelnemer 11: Hebben wij nog in onze archieven de infosessies van de RMI-wet? Want ik denk dat wij bepaalde acties gedaan hebben, zeker vanuit het OTC. Deelnemer 5: Of de jaarverslagen? Zouden we het daar niet kunnen terugvinden? (gekeuvel) Deelnemer 12: Ik geloof wel dat Antwerpen strenger is. Deelnemer 13: Ja, die zijn sowieso strenger hé. Deelnemer 12: Genk is zo geen stad gelijk ons hé. Deelnemer 9: Ja, Antwerpen is strenger hé. Deelnemer 8: Ja, maar het zijn alle centrumsteden. Deelnemer 12: Antwerpen is over gans de lijn streng. Deelnemer 11: Maar alle andere centrumsteden… ? Deelnemer 1: Ja, maar ze staan hier nu niet op. Maar blijkbaar… (Deelnemer 8) zegt dat het bij de andere… Deelnemer 7: Maar ik heb ze bij! Maar ik heb ze wel maar van 2007 bij en dan zie je ook dat alle OCMW’s, allez oké, een heel klein beetje stijgen en wij als enige echt fel stijgen. Deelnemer 11: Ja, maar dat is ook de periode dat wij echt naar buiten gekomen zijn met onze welzijnsbureaus hé. Deelnemer 1: Ja, dat hebben we ook al gezegd ja. Deelnemer 11: Ja, dat is echt de deuren open hé. Welgekomen! Deelnemer 1: En wanneer is dat gestart? Eind jaren ’90? Deelnemer 11: Het algemeen verslag van de armoede, dat was ’96? ’95 – ’96 hé. Wij hebben daaraan meegewerkt en dan hebben wij… ’95 – ’96, dan heb je de nieuwe voorzitter, ’97? Deelnemer 6: ’96 was het eerste welzijnsbureau hé. Deelnemer 7: (Y) dan? Deelnemer 11: ’96? Ja, maar dat was de oud-voorzitter nog hé. Deelnemer 6: ’96 ja. 245
Deelnemer 7: En 2000 was (Z). Deelnemer 11: Geopend? (X) heeft dat wel geopend. Deelnemer 7: Ja en dan was 2000 (Z). Het volgend. Deelnemer 11: Ja. Maar ja, dat zijn de gebouwen! Maar ondertussen waren wij wel al met die visie bezig. Deelnemer 7: Welzijnsoverleggen, samenwerking met welzijnsorganisaties. Deelnemer 1: Ja, dat hebben we ook al gezegd hé. En dat dat de drempel eigenlijk verlaagd, waardoor we meer… Deelnemer 8: Terwijl dat de andere strikter de wetgeving gevolgd hebben misschien. Zo een beetje meer deuren toe, terwijl dat wij… Deelnemer 11: Maar dat is natuurlijk een interpretatie hé. (allemaal door elkaar) Deelnemer 8: Awel, maar het is wel opvallend dat 2003 procentueel te vergelijken is met Antwerpen, procentueel ten opzichte van de inwoners, en dat plots wij dan een koers naar boven doen en dat al de andere naar beneden… Dus misschien mee dat wij met die visie van deuren open, nog verder zetten van waar we al mee bezig waren voor 2003 – dat de andere juist gezegd hebben “oei! Deuren wat meer toe! We gaan strikter de wetgeving…” Deelnemer 11: Maar dat zou je daar moeten vragen hé. Dat zijn… Deelnemer 1: Ja, maar dat doen ze. Deelnemer 8: Ja, maar dat kan een mogelijke… Het zijn nu gewoon mogelijke hypotheses. Deelnemer 1: Dé oorzaak, dat gaan we niet vinden. Deelnemer 11: Wat dat je ook zou moeten nakijken, dat is: is er in de bevolking – bij burgerzaken gaan kijken – in 2003 is er een instroom van het een of ander geweest? Dat zou ook kunnen. Maar in die periode zijn wij echt naar de bewegingen geweest hé, naar de armenverenigingen om extra acties te doen dat zij mensen naar onze diensten verwezen hé. Is dat de oorzaak? Deelnemer 1: Ja, waarschijnlijk gaat dat een combinatie zijn van hé. De rest: Ja ja. Deelnemer 1: En ook, het is niet de bedoeling dat zij… zij gaan eigenlijk oorzaken opsommen die dan eigenlijk ja, idealiter een keer apart worden onderzocht in verder onderzoek worden bekeken. Deelnemer 3: Aanbevelingen voor andere studenten waarschijnlijk. Deelnemer 1: Ja, we hebben hier nog dingen aangehaald, bijvoorbeeld… Deelnemer 11: Kijkt een keer ook in het Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting 2003 wat dat dus de signalen waren die zij gaven, want meestal… Deelnemer 6: Ja, het jaar daarop dan waarschijnlijk. Het zal pas in 2004 zullen ze daarover schrijven dan hé. Deelnemer 11: Ja, omdat meestal die signalen ook bij ons herkenbaar zijn hé. Deelnemer 6: Nog een beetje literatuur. Deelnemer 11: Zijn er door de RMI-wet mensen geweest die plotseling wel recht kregen op leefloon? Deelnemer 1: Ja, maar bij de andere ook hé. Bij de andere steden is dat hetzelfde hé. Deelnemer 11: Ja, maar misschien een populatie die bij ons dan meer gekend was. De rest: Ah ja ja ja. Deelnemer 6: De RMI-wet is eigenlijk het een beetje opentrekken van de hulpverlening die wij dan ook zo letterlijk genomen hebben, dat ze in de andere steden misschien gezegd hebben van “ow ow ow, we moeten hier voorzichtig zijn, we gaan een beetje de deur toch wel dichthouden”. Deelnemer 8: Ze moeten gaan dat activeren… Deelnemer 3: En misschien omdat wij toch al naar buiten kwamen, als er al bepaalde groepen waren, dat wij dat dan specifiek nog benadrukt hebben en gezegd hebben van “kijk, die groep behoort daar ook toe” en zo die mensen misschien aangetrokken hebben ook een stuk. Maar dat is ook een hypothese natuurlijk hé. Terwijl dat ze dat misschien in andere steden daar niet over gerept hebben met zoveel woorden. Deelnemer 13: De uitleg van Monica De Coninck is: “jullie zijn veel te sociaal”! De rest: Uhu. 246
Deelnemer 3: Maar ja, ge kunt dat ook altijd positief zien natuurlijk hé. Deelnemer 5: Ja, maar het is wel waar. Monica doet nu de derde legislatuur als voorzitter, dat is iedere keer hetzelfde beleid. De rest: Ja. Deelnemer 5: Hier is dat telkens een andere ‘schwung’, tegen dat iedereen daarmee mee is… alle maatschappelijk werkers… Deelnemer 11: Maar het is wel verdergezet hé. Allez, de legislatuur… dus de voorzitters die ik nu al allemaal gekend heb, dat is dezelfde coalitie en het beleid is telkens wel… Deelnemer 1: Maar nu is dat toch wel anders? Deelnemer 7: Je hebt toch een persoon van een voorzitter die nu veel meer stuurt, zich op cijfers baseert en veel meer aanstuurt dan de vorige voorzitter, die toch meer de ambtenarij… Deelnemer 11: Ja, maar ja, de voorzitter daarvoor, die startte in 2003 met die welzijns… dat was (X) hé. Deelnemer 7: Ja, maar dat was toch een heel sociaal beleid. Deelnemer 11: Dat was sociaal-liberalisme ja. Iedereen: Ja, dat is het. Deelnemer 11: Ja, het is altijd een liberale voorzitter geweest hé. De eerste was, die ik gekend heb in ’77, dat was degene die zei “peizen peizen peizen, ge wordt gij niet betaald voor te peizen! Ge wordt gij hier betaald voor te werken!”. Deelnemer 7: Nog een reden die de voorzitter soms aanhaalt, is dat wij een studentenstad zijn en dat wij meer studenten hebben. Waarbij dat wij dan ook bij het nader naar de cijfers tellen, wij hebben 11%. Deelnemer 8: 12%. Deelnemer 7: 12% studenten. Deelnemer 8: 12% onder de leefloners is studenten. Deelnemer 1: En heb je dat dan ook niet vergeleken met… De POD kan die ook apart geven hé. En is er daar een groot verschil in, met Antwerpen? Sara: Ik weet het niet vanbuiten. Deelnemer 1: Ja. Met Genk zal er wel een groot verschil zijn hé. Deelnemer 8: Antwerpen is denk ik maar 5% of 4% van de leefloners, dus dat is wel al een verklaring ja. Deelnemer 1: Ja dat is wel al een groot verschil ja. Deelnemer 7: Nu, het straffe is dat ons studenten… Sara: Maar dat is toch het domicilie? Deelnemer 7: Wablief? Sara: Het is toch het domicilie-adres dat telt voor studenten? Deelnemer 7: Awel, maar dat blijkt niet te marcheren… Ah ja! De helft zijn geen universiteitsstudenten of hogeschoolstudenten, maar secundair onderwijs en die wonen bij hun ma en hun pa zeker? Deelnemer 8: Want leefloonstudent is als ze… Deelnemer 6: Dat is ambtshalve toegekend hé. Deelnemer 8: … als ze een voltijdsdagonderwijsplan volgen, dat is een leefloonstudent. Minder dan 25 jaar. Dus ook kinderen van 18 jaar die nog hun diploma niet behaald hebben, of van 19 jaar… Deelnemer 1: Maar die verandering in de wetgeving van domicilie-adres, dat is ook nog niet zooooo lang hé? Vroeger was het de verblijfsplaats ook voor de studenten die telde? Deelnemer 7: Uhu, dat was bij de RMI-wet. Deelnemer 1: Ah was dat bij de RMI-wet? Ja ja ja. Deelnemer 7: En wij dachten “dan gaat dat dalen”, maar dat is niet gedaald en hoe komt dat? Deelnemer 8: Ah, dus dat was ook bij de RMI-wet, die studenten? Deelnemer 7: Waarschijnlijk omdat dat eigenlijk geen hogeschool- of universiteitsstudenten zijn, maar jonge gasten die 18 worden en die nog in het middelbaar zitten hé. Zoiets. De helft.
247
Deelnemer 10: Maar zijn onze berekeningen van recht op leefloon bij zo samengestelde gezinnen niet ook milder dan in Antwerpen? Dat wij zo… Deelnemer 7: Ah ja ja, dat zou kunnen. Deelnemer 6: Ah ja. Deelnemer 7: Dat zou ook nog een mogelijkheid zijn. Deelnemer 10: Ja, bijvoorbeeld maar ja, dat Antwerpen daar zegt vanaf dat een ouder een loon heeft, gaat die 18-jarige geen recht meer hebben. Buiten bij ons, wij doen daar dan allemaal formules op en dan krijgen die toch nog recht. Deelnemer 1: Dus bij ons is het eigenlijk het inkomen… De rest: Wij zijn socialer… Deelnemer 1: Dus dat het inkomen van die mensen dan hoger mag liggen dan in Antwerpen? Sara: Is dat dan het meerekenbaar inkomen? Deelnemer 1: Meerekenbaar inkomen, ja. Deelnemer 7: Ah, dat zouden we moeten nakijken! Weeral een thesis! Deelnemer 11: Maar ik denk dat het je vooral ook moet zoeken in de demografische wijzigingen, bijvoorbeeld, maar dat weet ik niet, 2003… Wij hebben veel Turken en Marokkanen hier in Gent hé. Antwerpen heeft… Deelnemer 7 & Deelnemer 8: Marokkanen. Deelnemer 7: Wij hebben meer Turken hé. Deelnemer 9: Meer studenten ook. Deelnemer 11: Ik denk de wijziging bijvoorbeeld van de gezinshereniging, is dat ook niet in die periode? Waardoor dat je plotseling een stijging hebt van het leefloon… Deelnemer 8: Ja, dat was ook die periode. Deelnemer 1: Maar in Antwerpen en zo wel die Marokkanen? Deelnemer 11: Volgens mij moet je het vooral demografisch gaan zoeken. Deelnemer 10: Ja, maar ook… onze gezinnen, die Turkse gezinnen bijvoorbeeld, wij hadden dan gezinnen met 7 – 8 mensen die leefloon kregen. Maar dat dat in Antwerpen niet mogelijk is. En dat door de RMI-wet dat zij daar dan uitvliegen… En bij ons komt dat er dan allemaal bij. Deelnemer 8: Dat dat als één telt in Antwerpen en zeven bij ons. Deelnemer 1: Ja ja. Deelnemer 7: Allez, dat zou je moeten onderzoeken van hoe passen zij dat toe, het meerekenbaar inkomen van de ouders bij het bepalen van het recht op leefloon van de kinderen bijvoorbeeld hé. Of ascendenten en descendenten. Deelnemer 11: Natuurlijk, als je de cijfers bekijkt van die 120%-regel, dat is niet zoveel hé. Dat zijn die grote verschillen hé. Deelnemer 10: Ja, maar misschien ook het aantal leefloners in een gezin? Ik weet niet hoe zij daar… Deelnemer 8: Ja, we zouden eigenlijk de cijfers moeten opvragen van de huishoudens die leefloon of levensminimum krijgen en die vergelijken. Maar dat gaan natuurlijk minder vergelijkbare cijfers zijn omdat dat niet via de POD gaat. Deelnemer 1: Dus nu is het zo dat er daar soms twee samenwonenden worden hier als twee mensen geteld, in die cijfers van de POD. Deelnemer 7: Je zou dat per gezinscategorie moeten hebben hé. En dat vergelijken hé. Van wie krijgt leefloon 1, leefloon 2, hoeveel een leefloon 3? En dat gaat u ook lichtjes doen branden misschien hé. Deelnemer 8: Maar ik denk dat dat wel mogelijk is. Deelnemer 1: En zo die interne vrijstelling die wij verlenen. Kan dat ook niet … ? Deelnemer 10: Maar dat is 60 euro. Deelnemer 1: Of maakt dat het verschil niet? Kimberly: En wat is dat dan? Deelnemer 1: Ja, dat is iets dat wij… iemand die, wacht hoor, gaat werken, heeft nog een aantal – mag nog ietsje meer verdienen. Maar ja dat is inderdaad maar 60 euro of 90 euro. 248
Deelnemer 7: Ja, maar ja, het aantal leeflonen in opleg ook is toch ook gestegen? Dat zou je ook eens moeten kunnen vergelijken of dat dat steden is ook. Deelnemer 8: Maar uiteindelijk zie je in de indexering van het leefloon dat er ook weer een instroom komt, omdat er mensen zijn die daar dan juist weer onder dat barema… dus dat kan wel zijn, ik denk dat dat ook wel nog voor een paar procenten verantwoordelijk is van meer instroom. Deelnemer 7: Ik heb mij dat een keer afgevraagd of dat andere OCMW’s dat wel allemaal deden en dus als je één gezin hebt, met ouders krijgen leefloon, kinderen – er wordt er één 18, daardoor krijgt die haar kindergeld, stelt 200 euro kindergeld, die wordt meerderjarig: patat! En die krijgt 500 euro leefloon! Sara: Neen, dat is in Antwerpen niet, zeiden ze. Deelnemer 7: Wettelijk gezien moet dat zo. Maar doen ze dat wel overal? Dat is de vraag. Kimberly: Genk doet dat niet en Antwerpen doet dat ook niet. Deelnemer 10: Ah ja, maar dan weet je hoe laat dat het is hé. De rest: Ah ja. (gelach) Deelnemer 6: Dat is een groot verschil ze. Deelnemer 10: Opgelost! Kimberly: Want zij houden echt vast aan de onderhoudsplicht die de ouders hebben en proberen daar zoveel mogelijk naartoe te spelen, dat ouders dat volgen. Deelnemer 7: Maar dat is een belangrijke oorzaak hé. Ik heb dat toen bevraagd en toen zeiden ze “ja, wij doen dat wel”. Ah nee! Ik heb dat in Mechelen gevraagd. Ja, in Mechelen doen ze dat wel. Kimberly: Wel in Antwerpen en Genk niet. Deelnemer 1: Ah ja, kijk. Deelnemer 7: Dat is een belangrijke verklaring dan hé. Deelnemer 10: Dat zal wel zijn! Deelnemer 1: Ja, dat zijn extra leefloners die binnenkomen hé. Iedereen: Ja ja. Deelnemer 7: Is dat echt waar? Doen ze dat niet? Kimberly: Neen. Sara: Ze zeiden van niet. Deelnemer 10: Dus ze geven kinderen daar… allez! Kimberly: Zelden geven ze aan studenten. Deelnemer 9: Wij zijn té sociaal. Deelnemer 1: Maar dat is soms de wet hé Deelnemer 5: Wat doen ze niet? Kimberly: Automatisch aan de kinderen een leefloon geven als de ouders ook een leefloon hebben. Deelnemer 10: Als de ouders leefloon krijgen… Deelnemer 3: Dus de +18-jarige in dat gezin krijgt geen leefloon? Sara: Ze zeiden van niet. Deelnemer 1: Ze gaan het niet stimuleren. Kimberly: Nee, ze gaan dat echt niet stimuleren zolang dat die nog thuis wonen, want iemand zei letterlijk van als ze zeggen van “ja ik heb een lief en ik wil alleen gaan wonen met dat lief en ook al heb ik mijn ouders nog, ik heb geen geld, ik vraag een leefloon aan” dan gaan ze dat niet geven. Deelnemer 10: Ook niet geven dan? Kimberly: Veel kans dat ze het niet geven, omdat ze vinden van “ja, ge kiest er zelf voor om alleen te gaan wonen, ge steekt uzelf in de problemen, terwijl dat ge uw ouders hebt die…” Deelnemer 3: Maar zo maakt ge wel grote verschillen als je dat… Deelnemer 11: Maar dat deden wij vroeger ook soms ze: vrijwillige verarming noemden wij dat. Als mensen echt op basis van eigen keuze zich vrijwillig gaan verarmen. Deelnemer 4: Maar als dat voor 2003 ook gebeurde dan is dat uiteindelijk toch geen verklaring hé. Deelnemer 7: Wablieft? 249
Deelnemer 4: Als dat voor 2003 ook niet het geval was, dan is dat geen verklaring… Deelnemer 10: Maar misschien, wacht een keer, 2003… Deelnemer 7: (Deelnemer 11), heb jij daar een evolutie in gezien dan, want zoals (Deelnemer 11) zegt, vroeger deden we dat soms hé, als ze alleen gingen wonen zeggen van “neen, geen leefloon, geen staatsminimum, want dat is vrijwillige verarming”. Deelnemer 11: Bijvoorbeeld dat ze die beslissingen namen, maar dat was in de tijd van het bestaansminimum hé. Deelnemer 7: Van het bestaansminimum. Allez, ik weet dat van ’98 tot 2000 dan was dat… die kinderen vielen uit de lucht hé, want die werden 18 en die kregen ineens een… dus je zou kunnen zeggen: bestaansminimum aanvragen en we zwijgen zolang dat ze niks vragen, dan geven we niks. En dat doen denk ik andere centrumsteden, terwijl dat wij zeggen: zeg, we hebben goed nieuws voor u. Je wordt 18, je krijgt in plaats van 200 plots 500 euro. (gelach) Deelnemer 9: Ik had vroeger zo’n dossier dat ik opgebeld heb en dat ze uit de lucht viel en dat ze zei van “amai, ist waar? Ja! Amaai!” Deelnemer 10: Maar de vraag is of dat de andere OCMW’s dat bij het bestaansminimum ook niet deden, misschien deden ze het toen wel en hebben ze door de RMI-wet daarmee gestopt en gezegd van oké, we doen dat niet meer. Deelnemer 11: Maar gelijk Genk, dat verwondert mij, want die zijn ook gekend als een vrij sociaal OCMW. Deelnemer 1: Maar die zeggen zelf… Kimberly: Ze gaan nooit zelf zeggen “voilà, kijk, gij wordt 18 en ge krijgt dat hier”. Ze gaan het eerst al zelf moeten vragen en dan nog proberen ze zo weinig mogelijk te geven. Deelnemer 10: Buiten wij, als een MA dat niet gezien had dat er iemand 18 werd, dan was dat van “zeg!”. Deelnemer 7: Meteen een rechtzetting hé. Deelnemer 6: Rechtzetten leefloon hé. Deelnemer 10: Je moet dat wel in de gaten houden hé. Deelnemer 11: De bestuurders zelf gaven de opmerking aan BCSD hé. Van je hebt dat niet gezien en… Dus de politieke bestuurders gaven zelf de opmerking. Deelnemer 7: Dat zou je ook uit de cijfers moeten kunnen halen, van over hoeveel gaat dat hé. En wie weet zakt ons lijntje dan hé, zoef! Deelnemer 10: En die LM’ers erbij ook nog. De LM’ers er ook bij en dan… Deelnemer 1: Dan is het nog niet zo slecht! Haha! Deelnemer 7: We moeten wij niet meer harder worden! Deelnemer 3: Maar dan moeten we wel nog kijken, vergeleken met daarvoor hé, want anders is het zoals (Deelnemer 4) zegt, nog altijd geen echte oorzaak. Iedereen: Ja dat is waar. Deelnemer 4: Ja, dat zullen de buitenlanders dan zijn hé. Deelnemer 7: Maar (Deelnemer 8) ging toch eens kijken hé of dat je toch niet meer kan teruggaan bij geboorteland, hé, want van 2006 weet ze dat hier, dat is immigratie hé. Deelnemer 11: Maar ik zou toch ook de demografische… eens bekijken hé. Deelnemer 1: Ah, maar dat doen ze ook. Deelnemer 8: En de cijfers van het bevolkingsregister bekijken. De demografische… Deelnemer 9: Maar hoe komt het dan dat in Antwerpen niet omhoog gaat? De immigratie is daar toch ook aanwezig of niet? Deelnemer 4: Maar wij hebben internationale faam hé. Deelnemer 8: Maar het zijn andere soorten hé. Deelnemer 7: Wablief? Deelnemer 4: Wij hebben internationale faam dat dat hier zo het walhalla is. Deelnemer 9: En ze komen allemaal naar Gent. Deelnemer 7: Awel, ik ben overlaatst naar een lezing van (X) denk ik, iemand die op de KUL onderzoek doet naar migratiestromen, en die vertelde dat eigenlijk zo het aanzuigeffect op 250
internationaal niveau werkt, maar is dat niet zo, is dat een fabeltje? Dat is nooit bewezen, want mensen hebben niet genoeg informatie om van in ik weet niet waar, Kameroen, weten ze niet “ah in België is het beter dan in Holland”. Daar hebben ze te weinig informatie over, maar waar dan wel aanzuigeffect op zou spelen, lijkt te zijn op kleinere schaal. Dus op Europese schaal. Omdat in Bulgarije kunnen ze nog weten – en hoe marcheert dat? Via netwerken, dus via hier mensen die georganiseerd zijn, die dat hier de gaatjes van het systeem zoeken, leren kennen al doende… bijvoorbeeld dus inderdaad die Turkse… de Turken in Gent. Wij hebben hier veel Turken in Gent, die de Turkse Bulgaren in Bulgarije aanspreken. Dus op Europees niveau heb je wel zo’n aanzuigeffect, omdat daar wel dat kan spelen dat je genoeg informatie hebt en dat in combinatie met een netwerk dat die informatie kapitaliseert en daar iets rond opzet. Deelnemer 1: Maar door dat aanzuigeffect in een bepaalde stad groter kan zijn dan in een andere stad? Deelnemer 7: Ja, dus dat kan op Europees niveau wel spelen. Deelnemer 3: En je hebt ook internet en zo die gemakkelijker, waardoor dat je via Skype en zo… Deelnemer 7: Ja, wie weet verkleint dat zo… Deelnemer 3: Ja en allez, er zijn er ook wel die daar goed mee weg zijn, waardoor dat het allemaal ook goedkoper wordt en familie gemakkelijker te bereiken is en zo ook een aanzuigeffect kan creëren. (stilte) Kimberly: Ja, er zijn eigenlijk ook nog zo een aantal andere items die al in andere focusgroepen naar voor gekomen zijn, die we ook nog eventjes willen toetsen wat dat jullie daarover denken. Gelijk bijvoorbeeld het budget waarover dat een OCMW beschikt, de financiële middelen die ze hebben. Denk je dat dat een invloed kan hebben op…? Deelnemer 6: Ik heb het daarnet aan (Deelnemer 7) gevraagd en ze zegt neen. (gelach) Deelnemer 7: Wel, ik denk dat niet… Deelnemer 10: Ik denk dat wel. Deelnemer 7: Ik denk dat niet, omdat… waarom? Omdat, uiteindelijk moet uw gemeente toch toeleggen. Deelnemer 6: De schuld. Deelnemer 10: Maar de vraag is: hoe graag dat de gemeente dat doet? Deelnemer 6: Hoe spendeer je als OCMW uw geld? Niet hoeveel geld krijg je van de gemeente, want de schuld wordt toch toegedekt, maar hoe organiseer je u, waar steek je uw geld in? Steek je het in uw administratie of steek je het eerder in uw wijkwerkers? Een opmerking die hier in Gent al een paar jaar heel sterk leeft – maar niet alleen naar het OCMW – is de drastische afbouw van de basiswerkers ten opzichte van het middenkader. Iedereen: Ja ja. Deelnemer 6: Waardoor dat je veel minder volk op straat hebt, allez hulpverleners en pseudohulpverleners. Wijkwerkers, straathoekwerkers, basiswerkers,… dat dat veel verminderd is. Dat is natuurlijk een beetje een omgekeerde… allez, het zou dan net moeten dalen: je zou dan minder mensen moeten bereiken dan eigenlijk. Toch leeft dat hier. Hoe meer dat je uw geld daarop inzet en minder op andere dingen, hoe meer mensen dat je kan bereiken. Dat speelt wel een rol. Deelnemer 8: En ook heeft OCMW Antwerpen ook nog een keer een eigen personeelsdienst… Deelnemer 7: Nu wel, maar ze proberen… ze gaan die fusioneren in het stad hé. Of ze zitten al in hetzelfde gebouw. Deelnemer 1: Wel, dat gaat dan inderdaad over hoe dat je uw middelen, het beschikbaar budget, aanwendt. Niet of je nu veel of weinig geld hebt. Deelnemer 4: Wel, we zullen dat kunnen zien ook de komende jaren hé, allez, tot nu toe is het wel altijd al goed gegaan zeker? En nu gaat het niet goed dus… Deelnemer 10: Ah ja, het is dat. Deelnemer 4: De komende jaren… als het dan gaat dan dalen dan ja… Deelnemer 7: Awel, dat verhoogt natuurlijk de druk: het feit dat nu de tekorten vergroten, onder andere omdat dat stijgt. Maar ook omdat het algemene kader ook een groot middenkader is, verhoogt de druk of vergroot het draagvlak om wat strenger te zijn in de toekenning van steun. Want ik denk dat dat maakt dat er nu aanvaard wordt dat er strenger moet gegaan… zelfs door alle 251
diensthoofden zo wat consensus is van we moeten strenger gaan zijn. Dat is omdat we niet meer geld krijgen en omdat de werklast bij de basiswerkers niet meer te harden is. En dat verhoogt de druk en dat maakt dat er draagvlak is. Deelnemer 8: Nu, bij kleinere OCMW’s speelt dat waarschijnlijk ook hé dat zij maar beperkt kunnen vragen aan het stad. Deelnemer 1: En is dat zo dat kleinere OCMW’s verhoudingsgewijs minder geld… zit er daar zo’n groot verschil in? Deelnemer 7: Neen, dat is niet zo. Dat is gewoon… dat is de lokale politiek eigenlijk. Ik denk, Gent heeft altijd… het OCMW van Gent heeft altijd vrij royaal financieel bedeeld geweest. Want in de tijd bijvoorbeeld van het SIF, heeft OCMW Gent daar een heel groot stuk van binnen gehaald. Dat is ook zo’n hypothese dat misschien niet waar is, maar de politieke kleur heeft misschien wel een invloed… Ik denk soms, ge kunt maar beter een liberale voorzitter hebben van een OCMW, want zij willen geld omdat zij dan toch mee realisaties in de pers kunnen komen en dat is altijd een verdeling. Kijk, als de voorzitter van het OCMW blauw is, dan is de burgemeester rood en andersom. Dus, de SP.A zit dan in het gemeentebestuur of heeft het daar voor het zeggen en zij willen ook een sociaal beleid. Dus daardoor heb je eigenlijk gemakkelijk vrij veel middelen. Allez, wij voelen dat wel als OCMW ook. Ze willen zij niet besparen op het OCMW hé, het gemeentebestuur. Ze willen wel niet dat we nog een keer meer geld vragen en daarom is er nu een probleem. Maar zij besparen op alles, behalve op het OCMW eigenlijk hé. En dat is omdat, ja, ons bestuur heeft er voordeel aan om niet te moeten besparen en het gemeentebestuur heeft daar ook voordeel aan om niet te moeten besparen. Dus ja, in die zin is er eigenlijk wel een punt, wel een link hé. Als je het financieel royaler hebt, kunt ge u ook een socialer beleid veroorloven. Deelnemer 6: Wat ook (…) is in hoe dat je u organiseert dan hé. Dat blijft denk ik de meest doorslaggevende… Als je alles steekt op op… niet op rationele diensten, dan heb je natuurlijk uw mensen niet op straat hé – dat lijkt mij nogal evident. Deelnemer 8: Ik weet ook niet hoe dat zij omgaan met zo 65-plussers of 60-plussers die uiteindelijk geen beroep meer kunnen doen op pensioen in hun land van herkomst. Of gaan die hier dan ook hen leefloon gaan verlenen? Want wij doen dat wel. Deelnemer 1: Zouden ze dat daar ook niet doen? Deelnemer 7: Awel, eigenlijk zijn we nu onze mosterd aan het gaan halen bij Antwerpen. Gent om de toekenningsvoorwaarden wat strenger toe te passen hé, op de dienst Vreemdelingen wordt dat nu geprobeerd en als dat lukt, zou dat uitgebreid worden naar de wijken van kijken van “wat zijn de rechten in het thuisland?” en daar veel meer rekening mee te houden en kijken “ah! Heb jij dat niet aangevraagd? Dat is vrijwillig verzaken van een inkomen of van rijkdom, dus geen steun”. Dat is eigenlijk wat dat ze in Antwerpen nu al doen en wat dat wij gedeeltelijk… Ja, en een stuk weten we dat ook hé. Antwerpen heeft zo lijstjes om cliënten bijna te buizen… dat ge bijna alleen maar kunt buizen hé. Dat wordt denk ik niet… ik denk niet dat dat… dat weet ik eigenlijk niet of dat dat op papier wordt gezet. Maar ze moeten zij bijvoorbeeld vijf sollicitatiebewijzen per maand en zo aanvragen, hebben jullie dat op papier? Zeggen ze dat niet gewoon? Kimberly: Euh, ze hebben wel gezegd dat zij als voorwaarde toch wel heel streng naar werkbereidheid kijken, terwijl dat ze… allez, iemand zei dan van “ja, terwijl dat ze in Gent eerst gaan toekennen en dan gaan kijken naar de werkbereidheid en wij draaien het om”. Iedereen: Dat is juist, ja. Deelnemer 9: Ik denk ook wel dat dat iets belangrijks is. Iedereen: Ja ja. Deelnemer 7; En dat zijn soms voorwaarden waarvan dat je denkt “allez ja toe” hé. Iemand die dat bijvoorbeeld niet mag werken en die moet met vijf… die moet continu met een paar inschrijvings… in interimkantoren ingeschreven staan en sollicitatiebewijzen aanvragen en dat is een laaggeschoolde die alleen in knelpuntberoep mag werken of zo, ja… dat is eigenlijk, dan weet je ook dat die eigenlijk puur pro forma met al die bewijsjes moeten gaan, want dat zijn mensen die… Deelnemer 10: Nee, maar die geven dat misschien op termijn op hé, die zeggen van ‘foert’. Laat maar zitten hé, ik hoef het niet meer! (instemmend gemompel) Kimberly: En weigeren jullie eigenlijk veel mensen? Omdat in Antwerpen wordt er dan wel veel geweigerd, maar is dat bij jullie hier ook? Deelnemer 10: Van bij de start dan? Sara: Ja, van bij de start. 252
Kimberly: Ja. Deelnemer 5: Hebben wij daar een beeld van? Deelnemer 8: Nee, we hebben daar niet echt een beeld van hé. Deelnemer 1: Ja, dat wordt ook niet altijd officieel voorgelegd hé. Deelnemer 7: Het probleem is, dat is ook wat dat in Antwerpen tuurlijk zal dat ook wel zo zijn hé. Ge moet eigenlijk elke aanvraag dat je niet op ingaat, moet je nog eens voorleggen officieel. Maar ik denk dat er veel OCMW’s zijn waar… dat wij niet de enige zijn zeker, An? Dat is bij ons toch ook dat er aan het onthaal toch soms gezegd wordt van “ja, je hebt geen kans, je moet eerst dat doen”. Deelnemer 10: Maar ja, bij ons is het… zal een weigering eerder zijn omdat er geen recht is in de… hoe moet ik het zeggen? Omdat het inkomen te groot is of zo. Deelnemer 5: Maar dat is ook een weigering hé. Deelnemer 10: Maar geen weigering omdat ze bijvoorbeeld alleen gaan wonen zijn terwijl dat ze op een andere plek een inkomen hadden of omdat ze niet genoeg inspanningen hebben gedaan om te werken. Bij ons duren die dingen om daardoor te stoppen, veel langer hé. Wij gaan dat nooit van in het begin doen. Deelnemer 1: Ja ja, het is al opgestart bijna en dan… Deelnemer 3: Omdat men aan de voorwaarden voldoet en dat men wel al heel veel moet doen om geweigerd te worden. Deelnemer 6: Of zo gelijk van die 18-jarigen dat je daarnet zei, die worden hier wel dan bekeken hé. Deelnemer 8: Ja, een voorwaarde is ook die werkbereidheid hé. Dus in die zin, als Antwerpen weigert omdat ze niet getoond hebben dat ze werkbereid zijn, is het toch wel relevant om over die cijfers te beschikken, maar die hebben wij niet hé, omdat wij niet alles… omdat wij ook die werkbereidheid… Deelnemer 7: Ja ja, ik denk het ook dat het wel de moeite is het aantal negatieve aanvragen. Deelnemer 1: Ja, maar je hebt ze opgevraagd hé, allez ja, wij konden ze nu niet geven, maar de andere hebben ze… Kimberly: Ja we hebben ze… Deelnemer 1: Gekregen of? Sara: Ja, van Antwerpen gingen ze dat wel doorsturen. Deelnemer 8: En mogen wij ze dan een keer krijgen, die cijfers? Deelnemer 1: Ja, sowieso gaan ze in hun rapport staan zeker? Deelnemer 7: Ja, we gaan hun thesis mogen lezen hé. (gelach) Kimberly: Ja, daar gaan ze inderdaad in staan. Deelnemer 8: Ja, ik zou ze nu al wel een keer willen zien… Deelnemer 1: Allez, als je ze hebt en we mogen ze al zien, mag je ze eens doorsturen. Deelnemer 8: We gaan ze niet in de pers brengen. Dat is voor eigen gebruik. Kimberly: We hebben ze wel al van Antwerpen, maar nog niet van Genk denk ik. (stilte) Kimberly: Nog iets anders waar dat we aan dachten, is dat in Genk wel gezegd werd van artikel 60 dat zij dat … dat je zowel in de privé als in de vzw’s en zo kan tewerkstellen en dat zij vooral niet in de privé tewerkstellen, omdat ze dan teveel terugval zouden hebben en ze dachten dat dat misschien ook kan meespelen, dat er dan meer in privé wordt tewerkgesteld. Deelnemer 6: 61 is dat dan? Deelnemer 8: Ja, of 60 privé heb je ook. Deelnemer 1: Ik snap niet goed de redenering waarom… Deelnemer 8: Neen, want uiteindelijk zouden ze moeten meer stimuleren om in de privé, omdat je dan hun kansen naar doorstroming beter maakt. Deelnemer 10: Ja, maar ja, als je ze in de privé tewerkstelt, gaat de – hoe moet ik het zeggen – begeleiding op de arbeidsvloer gaat minder zijn waardoor dat de privé dan zegt van “nee, stop maar”. Sara: En als ze dan bijvoorbeeld één keer te laat komen, dat ze dan al zeggen van… 253
Deelnemer 9: Dat ze al afgestraft worden. Deelnemer 10: Ja, het is dat. Sara: Ja. Deelnemer 1: Ja, ik weet niet hoe dat bij ons zit? Deelnemer 4: Maar wij hebben niet zoveel privé hé. In de cijfers zijn dat er een 15, 20-tal of zo. En dat is ook alleen maar de sterkere profielen die wij daarin kunnen steken. Deelnemer 7: Wij doen dat ook bijna niet hé. Sara: Ah ja, maar zij dachten dat jullie dat misschien meer… Deelnemer 10: Meer deden? Deelnemer 4: Op de 350 artikel 60’s zijn dat er misschien 15. Deelnemer 8 & Deelnemer 7: En in Antwerpen? Kimberly: Daar zeiden zij ook van niet, maar wat dat zij wel aangaven… Deelnemer 8: Zij hebben er wel 1.400 artikel 60’s, dus ook al hebben ze er 10% in de privé, is dat toch wel al 140, terwijl dat dat bij ons 14 is. Kimberly: Er was iemand van de dienst activering en zij zei dat dat echt verwaarloosbaar was omdat dat ook echt maar de hele sterke waren die zij daar… Deelnemer 4: Dat is bij ons hetzelfde. Deelnemer 7: Sowieso hebben ze in Antwerpen veel meer artikel 60’s, gebruiken ze dat veel meer als instrument… (Deelnemer 4 wordt even weggeroepen voor een telefoontje) Kimberly: Want wat dat zij wel zeiden van als er iemand binnenkomt, dan creëren wij altijd maar meer plaatsen bij. Wij steken die gewoon altijd in artikel 60, of dat we nu plaats… als we plaatsen te weinig hebben, dan creëren we er gewoon bij. Wij krijgen daar altijd maar geld voor, misschien dat dat in andere OCMW’s minder is. Dat die echt zo gebonden zijn aan aantal plaatsen. Deelnemer 8: Ja, dat is bij ons zo. Deelnemer 1: Ik denk dat dat ook wel niet zo gemakkelijk is om artikel 60… ja het is nu jammer dat (Deelnemer 4) er niet is, maar (Deelnemer 4) zal daar wel meer over kunnen zeggen. Dat het niet zo gemakkelijk is om tewerkstellingsplaatsen artikel 60 te vinden, dacht ik toch altijd. Deelnemer 7: Nu, bij ons voor de zwakke profielen geven wij per vijf artikel 60’s ook een technisch instructeur bij en daarom is dat ook echt duur hé bij ons een artikel 60 en ik weet niet of dat ze dat in Antwerpen doen. Daar gebruiken ze … Deelnemer 8: Maar dat is niet veel, dat is per zeven dat we een technisch instructeur hebben en uiteindelijk gaat dat maar over vier vzw’s hé of vijf. Waar dat we er zeven plaatsen,… Deelnemer 7: Maar dat is nu toch een rem om uit te breiden? Deelnemer 8: Ja, maar je zou ook kunnen twee plaatsen voorzien hebben hé of drie plaatsen. Maar het is maar vanaf zeven plaatsen in eenzelfde vzw dat we een technisch instructeur voorzien. Dus niets belet jou om ergens… Deelnemer 7: Die technisch instructeur is volgens mij wel … want ik heb overlaatst nog eens cijfertjes moeten opvragen en dat er nog veel werden aangesteld. Deelnemer 1: Maar anders moeten we het straks nog eens aan (Deelnemer 4) vragen. Deelnemer 10: Maar (X) gaf dat toch ook aan van artikel 60 dat kost ons geld, daarom breiden… ik weet nu niet meer, in het kader van handhaving dat dat ter discussie was dat hij zei van ja maar ja, zomaar naar 1000 artikel 60 gaan, dat kunnen wij niet doen, want dat kost ons geld. Deelnemer 8: Dat kost ons geld en in Antwerpen kost dat toch ook geld? Deelnemer 10: Awel, het is dat dat ik niet snap. Deelnemer 7: Ik denk dat ze daar veel meer in de eigen diensten artikel 60’s tewerkstellen en dat ze daar geen technisch instructeur bijzetten. Bijvoorbeeld ik dacht dat ze de woon- en zorgcentra, dus de rusthuizen, zonder poetspersoneel ongeveer zetten tegenwoordig. Ze zeggen “ah, ge moet het doen met artikel 60’s. Punt uit!”. Deelnemer 5: Terwijl dat het hier ook enkel de sterke zijn die naar de rusthuizen mogen gaan. Deelnemer 7: Voilà! Bij ons zeggen de rusthuizen “neen, alleen maar als ze heel goed zijn”. En dus ze verplichten… hun diensten zetten ze bijna zonder personeel om te werken met artikel 60’s en dat maakt dat ze natuurlijk heel veel plaatsen hebben, terwijl dat wij dat omkaderen, geen enkele dienst verplichten, … 254
Deelnemer 10: De kwaliteit… Ook uiteindelijk voor die vzw’s, waar dat wij zeven mensen aan geven… die doen wel dingen uiteindelijk hé, is dat toch ook een ondersteuning dat je daar dan een extra personeelslid aan geeft, amai! Deelnemer 5: Ja ja, absoluut! Deelnemer 8: Maar uiteindelijk als hij zich over zeven mensen moet ontfermen, zal hij ook wel niet veel kunnen doen, allez ja. Deelnemer 7: Ja ja, ik denk dat ook. Maar ja, het is in ieder geval meer dan niks hé. En ik weet niet hoeveel dat ze bij Antwerpen… ik weet alleszins dat ze in de eigen diensten enorm veel meer artikel 60’s tewerkstellen die dat ze gewoon ja… Deelnemer 1: Ter vervanging van hun eigen personeel eigenlijk. Deelnemer 7: Ja. Allez, weet, ik heb dat horen zeggen. Kimberly: Maar het was ook een beetje om wat dat (Deelnemer 1) daarnet zei van dat het eigenlijk heel moeilijk is om echt wel plaatsen bij te creëren en dat er weinig plaatsen zijn… daarom dat Genk eigenlijk dacht van misschien dat ze dan gewoon meer in de privé gaan tewerkstellen omdat ze anders te weinig plaatsen hebben. Vandaar dat ze dachten van... Deelnemer 7: Ik had begrepen dat we eigenlijk wel plaatsen zouden vinden, maar dat de rem hier is dat het geld kost. Deelnemer 1: We kunnen dat anders seffes eens een keer aan (Deelnemer 4) vragen, (Deelnemer 4) gaat dat wel weten. Deelnemer 7: Van die doorstroom had ik ook nog opgeschreven dat in het begin hebben wij de nulmeting activering en de opvolgmeting activering dat wij gedaan hebben, is toch ook gebleken dat voordat iemand… Iemand wordt doorverwezen naar het OTC voor arbeidstrajectbegeleiding en dat er dan een heel groot deel van die doorverwezenen eigenlijk dat dat echt lang duurt… dat er niets gebeurt. Dus zo naast elk stapje dat je administratief ook veel stappen moet zetten, maar ook de behandeling van de dossiers, dat daar altijd… Deelnemer 1: Veel langer duurt vooraleer het doorgestroomd is… Deelnemer 7: Dat was toch waar dat in het OTC een derde van de mensen die eigenlijk doorverwezen waren, dat daar niets rond gebeurde of zoiets hé. Die hebben die cijfers hé. Deelnemer 1: Dat die nog in oriënteringsfase of hoe noemt dat… de oriëntatiefase zaten. Deelnemer 8: Ja of dat die toch niet de medewerking gaven dat ze ervan verwachtten ook. Kimberly: Dinsdag werd dat ook aangehaald door iemand van het OTC hier, dat blijkbaar bijvoorbeeld in Antwerpen kan een tewerkstelling op een week in orde zijn. Maar hier kan dat drie maand duren. Deelnemer 8: Dat is het principieel akkoord en al die procedures weer hé. Deelnemer 7: Voilà! Deelnemer 1: Dat is weer die procedures hé ja. Deelnemer 10: Die aansturing van de voorzitter, dat leefloon en de procedures. Allez die verschillen in repressie van leefloon en de procedures. Deelnemer 7: En die studenten, die 18-jarigen bedoel ik. Deelnemer 10: En die studenten en die Oost-Europeanen, voilà. Deelnemer 8: En het meerekenbaar inkomen en al. Sara: En de strengheid ook zeker? Deelnemer 8: Ja. Deelnemer 9: Die opmerking is nog niet zo slecht van Monica “te sociaal”. Dat is misschien heel algemeen, maar dat zijn wel allemaal voortvloeisels daarvan. De dingen die An ook zegt. Iedereen: Uhu. Kimberly: En geven jullie eigenlijk veel extra aanvullende financiële steun? Deelnemer 3: Ja! (Deelnemer 1)! (gelach) Deelnemer 10: Zo grappig, aanvullende steun en allemaal kijken ze naar… Deelnemer 1: In vergelijking met andere steden denk ik niet. Allez, ik weet dat ook niet zeker, maar ik denk niet dat wij zo’n royaal OCMW zijn. Deelnemer 7: Ik heb dat eens vergeleken met Antwerpen en wij zijn daar niet royaler in. 255
Deelnemer 1: En ook, wij krijgt er dat? Dat zijn meestal de mensen die al leefloon hebben hé of levensminimum hebben, dus allez, dat kan denk ik geen… dat kan geen verklaring zijn voor de stijging van het aantal leefloners hé. Deelnemer 7: En ook aanzuigeffect gaat dat niet geven hé. Want wat is dat? 38 euro per maand, daarvoor verhuis je niet naar een andere stad denk ik. Deelnemer 8: Maar het was wel zo een keer ter sprake gekomen van soms als mensen in steun zijn, kun je twee systemen hanteren: ofwel zo’n systeem dat je door de tijd de uitkering gaat verkleinen om hem extra te motiveren om uit die situatie te komen, maar uiteindelijk bij ons als ze hier zijn, na zes maanden krijgen ze dan dat extraatje en dat… is dat zo een beetje niet de visie van… Deelnemer 1: Bij ons krijgen ze pas aanvullende steun… allez, zelfs al is het niet veel, krijgen ze pas als ze al een tijdje hulpverlening… na zes maanden. Kimberly: Dat was bijvoorbeeld hetgeen dat Genk zei van wij doen dat niet, omdat we de motivatie naar de activering en tewerkstelling zo hoog mogelijk willen houden. Dus zij geven bijna geen aanvullende steun omdat ze dat willen vermijden. Iedereen: Ja ja. Deelnemer 10: Dat is eigenlijk ook niet, allez, op zich niet logisch hé. Dat we mensen belonen… Deelnemer 1: Tgoh ja, maar er is daar wel iets voor te zeggen hé. Deelnemer 7: Dat hangt er van af hé, als uw kerntaak menswaardig bestaan garanderen is… allez… Deelnemer 1: En ook ge kunt ook zeggen: op zes maanden kunt ge nog die periode overbruggen en dan niet meer. Ja, er is voor alletwee iets te zeggen hé. Iedereen: Ja. Kimberly: Wel, in Antwerpen doen ze dat ook. Ze hebben zo een A-norm en een B-norm. Aan de mensen die uiteindelijk al heel lang in leefloon zitten, geven ze uiteindelijk ook meer steun dan. Deelnemer 1: Ja ja ja. Deelnemer 7: Zo de echte (…) waarvan dat je denkt “die gaan nooit duurzaam geactiveerd kunnen worden… Dat zijn mensen die eigenlijk bijna op het randje van invaliditeit staan. (Deelnemer 4 komt terug binnen) Deelnemer 1: We hebben nog een vraagje waar dat jij waarschijnlijk een antwoord op kunt… van de uitbreiding van het aantal artikel 60-plaatsen, kost dat voor ons geld? Allez, waarom wordt dat niet uitgebreid of is dat moeilijk om plaatsen te vinden? Deelnemer 4: In artikel 60 tewerkstellen dat kost voor een OCMW ook geld ja. Deelnemer 1: Qua leiding, omkadering? Deelnemer 7: Loonkost. Deelnemer 4: Ja, loonkost en omkadering ook ja ja. Loonkost artikel 60 dat is ook niet volledig gesubsidieerd hé. Er is altijd een nettokost die het OCMW zelf draagt. Deelnemer 7: Maar is dat zoveel duurder dan een leefloon? Deelnemer 4: Ja, het is duurder dan een leefloon ja. Want de nettokost, het zal iets van… wacht, als een loonkost van artikel 60 bruto 30.000 euro kost, je krijgt er dan de hoogste categorie leefloon van terug, pakt 10.000 euro, 12.000 of zo dat het zal zijn. En de nettokost schiet over, dat is de kost voor het OCMW. Bij de sociale economie heb je een verhoogde toelage, als die past in het contingent. Dus dan de subsidie voor een artikel 60 kan het dubbel worden als het in sociale economie is. Maar uiteindelijk schiet er altijd een nettokost over. Dat is niet zomaar verloren als… Deelnemer 10: Maar op korte termijn kost u het meer, maar doordat ze dan uit steun gaan, kan het u wel opbrengen van er toch zoveel te doen. Deelnemer 4: Uhu. Deelnemer 7: En die omkadering? Is dat duur? Dat zijn de technisch instructeurs hé. Deelnemer 4: Ja, maar allez, als je ze tewerkstelt in vzw’s is dat voor het OCMW dan geen kost hé. Maar natuurlijk ja, hoe meer artikel 60 je tewerkstelt, hoe meer uw begeleiding van uw maatschappelijk werkers dat je ook nodig hebt – allez, trajectbegeleiding dan nodig hebt. Deelnemer 1: Hoe? En waarom in een vzw is dat geen kost? Deelnemer 4: Als dat een technisch instructeur van de vzw zelf is, is dat geen kost. Deelnemer 7: Hoe? Maar die betalen wij toch? 256
Deelnemer 4: Ja, maar alleen maar bij de gesubsidieerde… dat is voor de echte lagere profielen, zijn er een aantal technisch instructeurs… Deelnemer 8: Maar dat zijn er niet veel, vijf denk ik of zo… Deelnemer 4: vzw’s ja, maar er zijn wel ik denk, een 10, 20-tal instructeurs die we betalen. Maar allez, het is ook een keer de vraag geweest van het bestuur om onze artikel 60’s te verhogen, maar uiteindelijk is dat dan teruggefloten door budgettering omdat ja, zomaar verhogen dat ging ook niet als er geen budget voor gevonden werd. Deelnemer 1: Ja ja ja. Deelnemer 4: En daarmee ja. Dat speelt weldegelijk een rol ja. Deelnemer 7: Ons budgettering… Deelnemer 8: Natuurlijk is dat wel slim gezien in Antwerpen als ze dan zeggen van we gaan dat doen ten koste van eigen personeel, dan… Deelnemer 7: Maar ja, slim…? Dat is slim, maar dat heeft ook zijn nadeel hé. Deelnemer 8: Ja ja, je zou dat hier ook kunnen… Deelnemer 1: Maar naar budget toe is dat wel nodig hé. Deelnemer 8: Ja, je zou kunnen zeggen: we kiezen ervoor om 90% van ons poetspersoneel echt personeel en 10% ja. Deelnemer 4: Maar goed, dat doen we hier ook wel hé. Allez, in mindere mate dan in Antwerpen waarschijnlijk. Deelnemer 7: Maar het wordt nooit opgelegd hé toch? Deelnemer 4: Ja, we hebben ook personeel in de rusthuizen en het OTC zitten er ook, allez, hier en daar zitten er toch… Deelnemer 9: Dienstencentra. Deelnemer 4: In eigen diensten zitten er toch ook artikel 60’ers. Deelnemer 7: Maar is dat niet veel meer in Antwerpen? Deelnemer 8: Maar ja, als je vergelijkt ga je in Antwerpen… Deelnemer 4: Dat zal in Antwerpen waarschijnlijk meer zijn ja. Iedereen: Uhu. Kimberly: Ja, dan hadden we eigenlijk nog een laatste item op ons blad staan dat nog niet gezegd geweest is, van discretionaire ruimte of vrije handelingsruimte die een maatschappelijk werker heeft, denk je dat…? Deelnemer 1: Awel, ik denk dat we het daar al een beetje over gehad hebben hé. Van dat het misschien zo is dat dat bij ons die beslissingsruimte van een maatschappelijk werker kleiner is dan bijvoorbeeld in Antwerpen, omdat dat bij ons via tussen-echelons gaat en verschillende stappen gaat en langer duurt en dat dat in Antwerpen misschien rechtstreekser kan, waardoor dat ze wat meer invloed… de individuele maatschappelijk werker wat meer invloed kan uitoefenen. Misschien. Sara: Dus alles moet hier naar de Raad? Alles van beslissingen moet naar de Raad? Deelnemer 1: Ja maar, eerst naar de hoofdMA, dan naar ja. Sara: Maar alles moet uiteindelijk naar de Raad of niet? Deelnemer 8: Ja, maar daar moet ook niet alles naar de Raad. Er zijn zo dingen die gewoon voortvloeien uit de Leefloonwet, die moeten waarschijnlijk ook nog niet voor de Raad voorgelegd worden. Deelnemer 7: Of met listings geloof ik hé, uiteindelijk moet dat ook naar de Raad of BCSD, maar de beslissing zelf wordt op het niveau van het wijkcentrum door een MA… Deelnemer 8: Misschien dat zij daar minder tijd in steken hé, in het verslagen schrijven en doen. Waardoor dat zij ook meer kunnen besteden aan de cliënt hé… Deelnemer 7: Dat zou misschien ook eens moeten bekeken worden hé van hebben zij administratief minder werk? Deelnemer 9: Die hebben carte blanche bijna. Kimberly: Omdat in Antwerpen zeiden ze wel dat de hoofdMA veel zelf kan beslissen, dat maar… ik denk dat zij 55% zelf kunnen beslissen en 50% gaat nog naar de Raad. Sara: 1/3. 257
Deelnemer 7: En dan eigenlijk moet je bekijken dan hoeveel begeleidingstijd hebben zij en je kan dan ook bekijken van hoeveel dossiers hebben ze hé. In de verschillende steden. Hebben zij meer tijd om de cliënten in te schatten en te begeleiden. Deelnemer 10: Gewoon spendering van tijd, hoeveel tijd zijn ze daarmee bezig, hoeveel tijd zijn ze daarmee bezig… Deelnemer 7: Maar het zijn twee dingen hé: eerst hoeveel dossiers… Deelnemer 8: Maar is dat niet dat met die personeelsnorm met jouw vriendin (X) daar? Is dat dat niet? Deelnemer 7: Euh, zij hebben die VVSG-norm nooit toegepast in Antwerpen. Deelnemer 1: Maar er is wel een keer een studie geweest rond de werkdruk van maatschappelijk… de werklast van maatschappelijk werkers… goh, wie was dat nu weer? Ik denk dat dat van de unief van Antwerpen was. Deelnemer 8: Ja, want dat was in dat Jaarboek van Armoede… Deelnemer 7: Dat was van kwaliteit in de hulpverlening. Deelnemer 1: Ja. Misschien is dat wel interessant, anders wil ik dat wel een keer opzoeken… Deelnemer 7: Maar dat staat niet per OCMW. Deelnemer 1: Niet per OCMW? Deelnemer 7: Ik denk dat dat hier in ons bibliotheekje staat. Deelnemer 5: Ik denk dat dat niet zo relevant is hoor. Deelnemer 1: Ik dacht dat dat per OCMW was… Deelnemer 8: (X)? Deelnemer 7: (X) was de promotor… Deelnemer 1: En het was een vrouw die het uitvoerde dacht ik. Maar ja, als het niet per OCMW staat… Deelnemer 7: Ik denk het niet hé, (Deelnemer 5), weet jij dat? Deelnemer 5: Neen, dat is vrij algemeen: werklast, hoe dat je best… Nee, ik denk dat niet. Ik denk dat je het daar niet gaat kunnen uithalen. Deelnemer 7: Wel Vlaanderen en Wallonië was apart. En de grote, de kleine en de middelgrote OCMW’s. Deelnemer 5: Ja. Deelnemer 4: Maar het is hier wel toch een feit dat er hier veel lijnbewaking is ten opzichte van andere OCMW’s en die er nu ook meer op aanstuurt om nu zo meer sanctionerend te gaan optreden, terwijl dat vanuit de maatschappelijk assistent zelf niet het eerste gedacht is hé om te sanctioneren. Deelnemer 9: Awel, ik ga daar niet akkoord. Er zijn veel meer mensen die wel zo in de basis, die echt wel sanctioneren, maar je hebt zo een sociale leidinggevende golf die dat… Deelnemer 1: Die dat een beetje tegenhoudt. Deelnemer 9: Die verslagen geef je door als maatschappelijk werkers en de hoofdMA’s… Deelnemer 10: Maar dat zijn er allemaal van de oude lichting hé. Deelnemer 9: En de oude lichting is nog sociaal en stopt dat, houdt dat tegen. Deelnemer 10: Maar die hoofdMA’s zijn allemaal nog van die oude lichting hé, van in de tijd waar dat alles… oei oei… Deelnemer 7: Al van langs om minder, maar ja… Deelnemer 9: Dus ik denk dat… allez, die handhaving en die activeringsgedachte echt wel is ingeburgerd, ik ga niet zeggen bij iedereen, maar… Deelnemer 7: Ik denk toch bij de jongere lichting meer. Deelnemer 9: Ja. Deelnemer 1: Eigenlijk zou je binnen tien jaar nog een keer moeten terugkomen en zien of er nog iets veranderd is hé. Kimberly: Ik denk dat we binnen tien jaar niet meer gaan studeren… (gelach) Deelnemer 10: Tegen dan zijn ze afgestudeerd hé. 258
Deelnemer 6: Doctoraatstudie. Deelnemer 7: Ge maakt een doctoraat hierover. Deelnemer 1: Hebben jullie nog vragen, want we zouden ook zelf moeten afronden… Kimberly: Dat was alles. Deelnemer 1: Oké, het was boeiend ook voor ons. Ik hoop voor jullie ook. Sara & Kimberly: Ja. Deelnemer 1: En ja, we zullen dan wel… Maar sowieso zal je het nog wel, allez, je mag het gerust op voorhand… allez, dat we het zo rap nog een keer… en het definitieve stuk gaan we dan ook wel kunnen inkijken hé. Kimberly; Ja. (nog wat gekeuvel over de thesis) Sara: Oké, nog een keer bedankt voor … Deelnemer 1: Dat is graag gedaan. Deelnemer 7: We zijn héél benieuwd. Bedankt dat jullie dat willen doen trouwens, want we zijn benieuwd. Iedereen: Ja.
259
FOCUSGROEP PRAKTIJKWERKERS GENT Sara: Dus eerst en vooral bedankt dat jullie hier aanwezig zijn, dat jullie willen deelnemen aan onze focusgroep. Ik ben Sara Van Exem en dat is Kimberly Detollenaere, wij zijn twee studenten Master Sociaal Werk die dit jaar een masterproef moeten schrijven en wij doen dat over het verschil in aandeel leefloners, allé in de evolutie van het aandeel leefloners. Zoals je hier ziet op de grafiek, steekt Gent daar bovenuit en we gaan eigenlijk in op een vraag van het OCMW van Gent hoe dat dat komt dat jullie daar torenhoog bovenuit steken, boven de rest. Maar we hebben een selectie gedaan van drie steden waarbij we gekozen hebben voor Gent, Genk en Antwerpen. Gent is uiteraard, allé, als jullie de vraag stellen, dan gaan we natuurlijk jullie behandelen. We hebben ook gekozen voor Antwerpen omdat zij een dalende trend tonen en ook voor Genk omdat zij een stabiele trend tonen. Dus we hebben niet gekozen op basis van de grootte van de stad maar louter op basis van evoluties in aandeel leefloners. Het is de bedoeling dat wij een verkennend onderzoek gaan voeren, dus welke mogelijk verklaringen bestaan daarvoor, voor dit fenomeen. Het is dan de bedoeling dat er volgend jaar andere studenten ingaan op factoren dat wij verkend hebben, dat zij daar dieper op ingaan op één bepaalde factor die een mogelijke verklaring zou kunnen zijn. De bedoeling van vandaag is dat we daarover brainstormen, wat nu een mogelijke verklaring zou kunnen zijn. Het is dus niet de bedoeling dat we tot een consensus komen van dit is nu de aanleiding of de oorzaak van deze evolutie. We hebben ervoor gekozen om twee focusgroepen te doen in ieder OCMW, één met praktijkwerkers en één met beleidsmedewerkers omdat we denken dat,... dat is een andere invalshoek dus dat we denk dat daar misschien iets anders kan uitkomen. Maar voor dat beginnen zou ik gewoon eens willen weten wie dat er hier allemaal aan tafel zit, dus wat dat jullie functie is en hoe lang dat jullie ongeveer in het OCMW werken om een beeld te krijgen van wie dat er hier aanwezig is. Als dat goed is voor jullie? Deelnemer 1: (Was er toen nog niet) Deelnemer 2: Mijn naam is (deelnemer 2), ik werk op het opleidings- en tewerkstellingscentrum van het OCMW en ik werk bij het OCMW, volgende maand 6 jaar. En ik begeleid mensen naar tewerkstelling toe. Sara: OK. Deelnemer 3: Ik ben (deelnemer 3), ik werk denk ik drie jaar op het OCMW of drie jaar en half, ik weet het niet, laat het open... Ik doe wijkwerk en onthaal, elk 50%. Sara: OK. Deelnemer 4: Ik ben (deelnemer 4), ik werk vier jaar en half, vijf jaar op het OCMW Gent, ik ben wijkwerker en doe ook deeltijds onthaal. Onthaal bij ons is intakes hé, niet de balie hé. Sara: Ja. Deelnemer 4: Voor alle duidelijkheid. Deelnemer 5: Ik ben (deelnemer 5), ik werk in Gent acht jaar en ik heb daarvoor nog twee jaar op een ander OCMW gewerkt. Ik doe halftijds wijkwerk, dat is het algemeen maatschappelijk werk van het OCMW en ik doe halftijds Project Perspectief; wat dat een project is met druggebruikers waarbij dat ons einddoel activering, dus tewerkstelling is. Op welke manier dan ook... Sara: OK, bedankt. Euh, ik zou dan voorstellen om gewoon met een open vraag te beginnen, we hebben wel een aantal zaken voorbereid, maar ik zou gewoon beginnen met de open vraag wat dat jullie denken als mogelijke verklaringen, hoe dat dat komt dat Gent daar torenhoog bovenuit steekt in vergelijking met bijvoorbeeld Antwerpen. Of hoe dat het komt dat Genk stabiel blijft doorheen de jaren. Deelnemer 5: Stabiel en laag vooral... Deelnemer 2: Ja, Genk valt echt op hé. Deelnemer 3: Ja maar er zijn daar ook minder inwoners. Deelnemer 5: Maar ja het is in vergelijking met de bevolking... Het is toch zo hé. Sara: Het is percentagegewijs. Deelnemer 2: Ja. Deelnemer 5: Dus dat doet er niet toe hoeveel inwoners dat er zijn. Deelnemer 4: Als je Antwerpen ziet, 2004, wanneer zijn ze begonnen met dat... met hun zogenaamd handhavingsbeleid? Dat ze dus... Deelnemer 3: Ik denk niet kort achter dat... Deelnemer 4: 2005? 260
Deelnemer 3: Hervormingen met de gemeenteraadsverkiezingen... Deelnemer 4: Was dat niet 2004 - 2005? Deelnemer 3: Ik denk het... Deelnemer 4: Als je dan ziet, 2004 beginnen ze te dalen, zie tot in 2008 en dan stijgen ze weer in 2009. Het handhavingsbeleid zoals Gent nu ook ingevoerd heeft... Al van gehoord van het handhavingsbeleid? Sara: Ja in het nieuws maar... Deelnemer 4: Ach ja dus... Het OCMW Gent heeft nu besloten om een soort van controlecel op te richten, mensen die dus op stap gaan om frauduleuze praktijken tegen te gaan, zwart werk en weet ik wat allemaal, schijnhuwelijken, ... Maar Antwerpen was daar al veel langer mee bezig. Sara: Uhu. Deelnemer 4: En dat zal misschien wel één van de oorzaken kunnen zijn, dat dat gedaald is. Deelnemer 2: Uhu. Deelnemer 4: Allé ik weet het niet hé, ik zeg maar hé. Sara: Ja Deelnemer 3: Je moet eigenlijk een beetje de interne werking weten van Gent en van Antwerpen want intern kan dat enorm verschillen eigenlijk in een OCMW. Deelnemer 2 & Sara: Uhu. Deelnemer 2: Ik denk dat Gent lakser is dan Antwerpen... Sara: Minder streng? Deelnemer 2: Minder streng of was minder streng want nu gaan we naar meer strengheid naartoe met de nodige reacties en acties maar.. Sara: Uhu. Deelnemer 2: Ja, Nederland-Antwerpen was toch altijd vrij strikter. Ik voel ook in mijn cliëntenbestanden, mensen die van Nederland naar hier komen om hier hun papieren in orde te brengen en dan hoor je dat ze terug gaan naar Nederland. Allé dat moet hier ergens wel gemakkelijk zijn hé. Deelnemer 5: Mensen van het buitenland die in Nederland... Deelnemer 2: Buitenlanders die via Nederland, maar daar hun papieren niet in orde krijgen, komen ze naar Gent, brengen ze het in orde en gaan ze terug. Dus het moet hier ergens wel gemakkelijker zijn hé. Deelnemer 3: Ja dat wordt ook rond gespreid hé. Deelnemer 2: Ja... Deelnemer 3: Informatie die doorgegeven wordt. Deelnemer 4: Ja Nederland zit nog verder met hun beleid hé qua strengheid. Daar hebben ze zelfs al... Deelnemer 2: Ja... Politiebevoegdheid hé. Deelnemer 4: Ja politionele bevoegdheid voor de maatschappelijk werkers, dus euh... ...Stilte... Deelnemer 4: En zoals het meerekenbaar inkomen en zo. Dat is... Deelnemer 3: Maar ja ik weet niet.... Deelnemer 5: Dat is interne regulering hé. Deelnemer 3: Volgens mij is dat intern. Deelnemer 4: Dat is intern hé. Deelnemer 3: Ik denk dat dat in Antwerpen dat dat bijvoorbeeld niet is en dan sluit je er ook al heel veel uit. Deelnemer 4: Dus als je... Ken je meerekenbaar inkomen? Sara: Neen... Deelnemer 4: Ja hoe moet je dat uitleggen? ...Gelach... Deelnemer 5: Het meerekenbaar inkomen, is het inkomen dat je meerekent om leefloon te berekenen van iemand. Dus een achttienjarig kind die nog thuis woont, hoeveel krijgt die? Dan 261
kijken ze naar het inkomen van de ouders. Wij hebben hier zoiets als de 120%-regel, die zal worden afgeschaft heb ik nu toch gehoord? Deelnemer 3 & 4: Neen, ze wordt niet afgeschaft. Deelnemer 5: Dus dat wil zeggen dat het inkomen van de vader bijvoorbeeld 120% boven onze barema's mag liggen. Sara: Uhu... Deelnemer 5: Euhm, ik weet nu niet op hoeveel dat dat komt eigenlijk. Deelnemer 3: Een 1.140 maar dan is er ook nog altijd een kind ten laste... Deelnemer 5: Dan zijn er nog wat kinderen ten laste, dat wordt daarvan... Allé dat is een hele berekening maar eigenlijk als je dat bekijkt die regel, dan denk ik dat heel veel mensen die bij mij gestudeerd hebben allemaal recht zouden gehad hebben, moesten we het geweten hebben. Sara: Uhu. Deelnemer 4: Dus het komt er eigenlijk op neer dat een groot aantal in Gent recht openen op een leefloon... Deelnemer 5: Maar het niet nodig hebben... Deelnemer 4: Die het soms misschien niet nodig hebben en... Deelnemer 5: Ik krijg soms rekeninguittreksels binnen, waar dat de storting van de werkgever of de werkloosheid staat, om het inkomen te berekenen en dan zie ik dat ze 7.000 euro op hun rekening staan hebben. Dus het gewoon niet opkrijgen... Deelenemer 4: Maar de vraag is eigenlijk, gebruiken ze dat ook dat systeem in Antwerpen of niet? Of zegt Antwerpen meteen, je woont thuis... Deelnemer 5: In (X) waar dat ik twee jaar gewerkt heb, gebruikten we dat niet. SPI bestond daar ook niet . Deelnemer 4: Ja maar dan is het alleszins al te verklaren hé. Deelnemer 3: SPI doet er ook al veel toe... 9 Sara: En wat is SPI ? Deelnemer 5: SPI is een vrijstelling dat er gegeven wordt, nu ik denk dat dat wel wettelijk is, SPI. Ik denk dat (X) daar verkeerd in zat ze. Dat is een vrijstelling die gegeven wordt aan cliënten die leefloon hebben en die beginnen werken maar zo via interim of weekendwerk of zo, kunnen zij, ik ga het afronden, 200 euro in de maand verdienen zonder dat we daar rekening mee houden. Dus verdienen ze 500 euro, dan trekken we maar 300 euro van hun leefloon, die 200 euro is vrijgesteld. Dat is eigenlijk een regel om mensen te motiveren om te werken. Als je volledig uw loon afgetrokken wordt van uw leefloon, waarom zou je het dan nog doen hé. Dat is op zich wel een positieve maatregel maar als je dat niet toepast natuurlijk hebben er veel minder mensen recht hé. Sara: Uhu. Deelnemer 4: Maar goed als je nu een keer... Als dat effectief zo is hé, dat meerekenbaar inkomen, dat dat in Antwerpen niet toegepast wordt, dan zit je al met een groot aantal meer in Gent hé die recht hebben op leefloon. Als het zo is hé. Ik weet niet of dat dat... Deelnemer 5: Ik weet niet of dat die studenten van +18 onze hoofdgroep zijn, ik heb dat nu toch niet zo veel in mijn... Deelnemer 4: Het zijn er toch redelijk wat hé. Deelnemer 5: Ze moeten het ook weten hé. Ik zeg het, ik denk dat er nog veel meer mensen recht zouden hebben moest je het echt een keer bekijken. Deelnemer 4: Het zouden er nog veel meer zijn maar ik denk dat dat er al een groot deel zijn hoor. Hoeveel komen er niet bij ons bij het onthaal die zeggen: mijn zoon is 18 geworden... ...Instemmend... Deelnemer 4: Dus als Antwerpen dat niet doet... Deelnemer 2: Ik ga een keer zien of ik nu geld ga krijgen... Deelnemer 4: Ja het zijn er veel hoor. ...Stilte... Deelnemer 3: Zijn jullie al in Antwerpen geweest? Weet hoe dat daar de werking...
9
SPI = socio-professionale inschakeling voor het OCMW
262
Sara: We zijn geweest in Antwerpen maar we weten niet van... Ze hebben daar niets van gezegd... We kunnen dat nog een keer vragen... Deelnemer 5: Ja... Kimberly: Maar we weten wel dat ze sowieso heel weinig aan 18-jarigen een leefloon geven, dat ze eigenlijk willen dat de ouders hen nog onderhouden. Ze gaan niet zo snel studenten of 18-jarigen een leefloon geven. Deelnemer 4: Ach ja, wij wel hé. Van als ze... Ze mogen eigenlijk al heel wat verdienen soms de ouders... Deelnemer 3: Als jij een moeder hebt met vier kinderen of zo mag die 1.700 euro verdienen of zo of zelfs nog veel meer. Deelnemer 5: Om een vol leefloon te krijgen? Deelnemer 3: Een vol leefloon en 2.000 om nergens geen recht meer op te hebben of 2.100 Deelnemer 4: Dus ja begin maar eens... Als Antwerpen dat niet doet sluiten ze... ...Instemmend... Deelnemer 4: Er is daar veel kritiek op ook hé, soms... Deelnemer 2: Op Antwerpen of op ons? Deelnemer 4: Neen op.. Deelnemer 5: Op ons, op ons interne... Deelnemer 4: Op het meerekenbaar inkomen. Deelnemer 3: Het wordt gezien als een stimulans maar het wordt weinig aangehaald als een stimulans. ...Stilte... Sara: Een stimulans? Deelnemer 5: Dat meerekenbaar inkomen geldt alleen voor inkomens die met werk te maken hebben, werkloosheid.... Het is niet voor, allé, welk inkomen heeft er eigenlijk niet met werk te maken die zo hoog zou kunnen liggen? Deelnemer 3: Vervangingsinkomens... Deelnemer 5: Invaliditeit en zo, daarover gaat dat niet. Deelnemer 3: Werkloosheidsuitkeringen... Deelnemer 5: Die vrijstelling is dat eigenlijk weer is echt voor mensen die... Deelnemer 3: Het is echt voor om mensen aan te zetten om meer te werken maar als een moeder met vier kinderen al 2.000 euro mag verdienen... Sara: Ja... Deelnemer 4: Zonder rekening te houden met de kinderbijslag hé... Deelnemer 3: Ja ja... Dus het moet al een redelijk 'geëducateerde' zijn om die 2.000 euro's te verdienen. Dat is echt, stimulans ja... Ze blijven leefloon krijgen... Deelnemer 2: Ik denk moest die gaan werken, die zou nog minder verdienen met al hetgeen... Deelnemer 5: Ja natuurlijk en met al die voordelen die ze kwijt zijn... Deelnemer 2: Ik heb ook iemand gehad, die had ook kinderen, die ging werken en die ging minder hebben omdat ze dan kinderopvang moest betalen en bla bla bla... ...Instemmend... Deelnemer 2: Dus eigenlijk was de raad van ga niet werken, maar ja... Sara: Ja ja... Deelnemer 2: Ze verloor geld met te gaan werken... Deelnemer 3: Ja... En met die kinderopvang, ik denk dat dat maar een klein percentage is, er is nauwelijks kinder... Allé het is echt niet voorzien op het aantal kinderen dat er hier zijn dus mensen zijn ook niet gemotiveerd met kleine kindjes om te gaan werken. Die zullen dan sneller terugvallen op werkloosheid of leefloon of zo... Maar dat gaat nu ook wel maar een kleine groep zijn... En ik denk dat ze dat fenomeen in Antwerpen ook wel kennen. ...Stilte... Sara: En euhm, qua voorwaarden van het leefloon dan, is hier een voorwaarde om leefloon te krijgen, werkbereidheid? Of kijken jullie daar maar pas later naar? 263
Deelnemer 5: Dat is een voorwaarde hé, maar ik denk, allé ik denk dat ze, dat wij een beetje in een fase zitten dat we zeer veel werk hebben en dat we eigenlijk zeer weinig tijd hebben om eigenlijk nog echt activerend te werken en motiverend dan... Allé... Sara: Uhu, ja... Deelnemer 5: Het is soms gemakkelijker om dingen over te nemen ook van mensen dan om ze zelf te laten doen, dat kost veel meer tijd maar zo houden we mensen ook wat in dat leefloon natuurlijk. ...Instemmend... Deelnemer 5: Ik denk... Op het OTC zal dat ook zo wel zijn hé... De voorwaarden om iemand door te sturen naar werk zijn al hoog, ze moeten al een hoog taalniveau hebben vind ik, allé... Ik heb mensen die ik niet mag doorsturen, ik snap dat wel ze... Deelnemer 2: Ja.. Maar het begint toch te verminderen, dat we de lage psychische problemen, drugsproblematieken worden nu activeringsbeleid. Stuur ze maar door naar het OTC, dat ze er daar hun plan mee trekken... Deelnemer 5: Ja... Deelnemer 2: Allé ja dus... Wij voelen toch een verschuiving in de sterkte van de mensen hoor. Maar in Antwerpen weten we, daar... Bij ons als we een artikel 60 opstarten, dat is een tewerkstelling van het OCMW, dat duurt drie maanden. In Antwerpen kan dat op een week. Deelnemer 4: Serieus? Deelnemer 2: Ja dat kan echt... Het OTC is een keer naar Antwerpen geweest, daar hebben ze ook zo'n... Daar is dat van je komt dinsdag bij een maatschappelijk werker en maandag teken je je contract en je bent aan het werk... Deelnemer 5: Dus je doet uw aanvraag en je krijgt eigenlijk een contract in plaats van een leefloon? Deelnemer 2: Ja... Deelnemer 5: Daar komt het op neer hé. Deelnemer 2: Ja... Deelnemer 3: Daar moeten ze dan toch personeel voor hebben? Allé ik denk dat dat hier niet mogelijk is. Deelnemer 2: Ik weet dat niet maar waarom duurt dat bij ons zo lang? Principieel akkoord en heel die... Terwijl dat dat.. Allé je kan veel korter op de bal spelen... Deelnemer 4: Dat verklaart dan ook waarom dat ze een lager leeflooncijfer hebben waarschijnlijk want ze zijn rapper aan het werk. Deelnemer 2: En daar is het ook zoals in Nederland, zoals de maatschappelijk assistente van in (X) die kwam van Nederland en daar was dat van 'hier een borstel' en wil je niet werken, OK schrappen... Dat begint zo'n beetje door te sijpelen in Antwerpen, misschien komt dat naar hier... Wij hebben een socialer beleid blijkbaar. ...Instemmend... ...Stilte... Deelnemer 2: Het zou eigenlijk veel rapper moeten gaan. Deelnemer 5: Maar ja het zal wel... Er zou eigenlijk best een onthaalmedewerker van het OTC hier moeten zitten, allé bij wijze van spreken hé... Allé ja... Deelnemer 2: Uhu... Deelnemer 3: Maar wanneer worden ze effectief uitgenodigd? Je doet uw doorverwijs, moet via de hoofd MA, moet naar de hoofd MA, het moet dan naar een trajectbegeleider en achter twee maanden hebben ze hun eerste afspraak... Deelnemer 2: Neen neen. Deelnemer 3: Met een beetje geluk? Deelnemer 2: Ach ja van... Ik nodig uit binnen de twee weken, dan hebben ze al een afspraak bij mij... Deelnemer 5: Maar ja, het zit niet direct bij u hé. Het moment dat wij het opmaken zit het niet bij u hé, het dossier. Deelnemer 2: Vier weken? Maar ja dan zit je ook weer al aan vier weken hé. Dan moet je gesprekken hebben, gesprekken... Deelnemer 5: En een screening waar dat je op een wachtlijst komt... Deelnemer 2: Screening, ja, een maand moet wachten... 264
Deelnemer 5: Allé het is inderdaad... Deelnemer 2: Dat is ook ons 'zeer' hé. Cliënten zitten er om te vragen, 'kan dat sneller?' En wij zo 'neen, wacht wacht wacht, rustig rustig'. ...Gelach... Deelnemer 2: 'Ik zou graag volgende maand beginnen'.... 'Oeh dat is veel te snel'... ...Stilte... Sara: In verband met wat u daarjuist zei, van dat cliënten lang in het leefloon kunnen blijven, denken jullie dan dat ze hier dan veel langer in het leefloon blijven dan bijvoorbeeld in andere steden of? Deelnemer 5: Goh, ik heb daar... Als ik hoor hoe dat het in Antwerpen gaat denk ik... Allé we zitten hier natuurlijk altijd met Antwerpen te vergelijken hé. Sara: Uhu... Deelnemer 5: Allé, in mijn vorig OCMW waar dat ik werkte, dat is ook wel acht jaar geleden dus dat is ook, je kan dat ook niet vergelijken hé. Maar daar ging dat niet sneller dan in Gent ze. ...Stilte... Deelnemer 5: Maar hoe meer leefloners dat er zijn en hoe meer werkdruk dat we hebben, hoe minder dat we gaan kunnen motiveren om iemand aan het werk te krijgen. Deelnemer 2: Uhu. Deelnemer 5: Om iemand uit dat leefloon te krijgen hé, allé dat is een beetje de cirkel dat we hebben hé. Deelnemer 3: Vroeger waren de verslagen op zes maanden gezet en nu al op een jaar gewoon omdat je ... Deelnemer 5: Gewoon omdat we niet meer mee kunnen. Deelnemer 3: Je kan gewoon na zes maanden niet zo goed meer evalueren van welke stappen zijn er eigenlijk al allemaal ondernomen omdat... Deelnemer 5: Omdat er nog geen stappen ondernomen zijn... Deelnemer 3: Omdat ze nog maar een maand of zo begonnen zijn met die stappen te zetten, dus ja... Deelnemer 5: Ja... Deelnemer 3: Maar dat is echt omdat je die druk hebt hé. Er wordt geen personeel bij gecreëerd maar de vraag wordt alsmaar groter. Sara: Uhu, ja ja ja. Deelnemer 5: Allé, stel dat wij nu allemaal 20 dossiers minder hebben en we kunnen er mee achter zitten en een keer meegaan naar de vakbond om hun aanvraag te doen zodat ze direct in orde is en allé ja... Het zou veel schelen ze volgens mij. Deelnemer 4: Doorverwijzen naar het OTC hé, dat is soms iets die aansleept ook want ik, allé, je bent bezig met andere dingen, met geld en leefloon en OTC, dat doe je dan wel een keer als je wat meer tijd hebt, dan sleur je er snel een paar door. Maar dat is ook de werkdruk hé. Deelnemer 5: Ja... E wel, we hebben nu, maar je was hier toen niet hé, in de T2 uitleg daar. Het was... Deelnemer 3: Ik zat naast u... Deelnemer 5: Ach ja inderdaad, dat was ik vergeten. Het was een uitleg over taalniveau, over hoe dat het werkt en wanneer dat je mag doorverwijzen en de cliënten werden een keer overlopen van iedereen door (X). En direct kwamen er daar een aantal van 'ja maar die mag al naar het OTC hé, zijn taalniveau is voldoende'. Maar dat zijn dingen, je bent daar niet mee bezig, je bent al blij dat ze taallessen volgen en allé, het zit inderdaad aan twee kanten hé. Deelnemer 4: Omdat wij dat ook allemaal zo niet kunnen opvolgen hé. Deelnemer 5: Neen inderdaad. Deelnemer 4: Als wijkwerker kunnen we dat niet zomaar opvolgen, die zijn niveau zit daar, hij mag doorgestuurd worden voor tewerkstelling... Dat is allemaal veel te ingewikkeld en te .... Deelnemer 5: Te veel gewoon... Je moet aan zo veel denken... Deelnemer 4: Te veel ja, het is misschien niet te ingewikkeld maar te veel gewoon. Deelnemer 3: Je werkt gewoon eigenlijk tot wanneer je akkoord afloopt en dan ga je gaan evalueren... 265
Deelnemer 5: En dan denk je van oeh ik heb niets gedaan ...Gelach... Deelnemer 3: Dat is van je werkt echt met deadlines en dat is ja... Kimberly & Sara: Uhu Deelnemer 2: En wat dat wij ook zien is naar hoeveel schorsingen vanuit de... Deelnemer 5: RVA Deelnemer 2: ... de werkloosheid, de RVA waardoor dat ze dan ja. Ze komen dan bij ons en sommigen geven toe dat ze beter op het OCMW zitten dan bij de RVA omdat ze bij ons veel meer voordelen hebben. Ze krijgen huurwaarborgtoestanden... Deelnemer 4: Dat moet toch hetzelfde zijn dan in Antwerpen dan? Deelnemer 2: Ja dat weet ik niet hé. Deelnemer 4: Maar het OCMW wordt een beetje, is eigenlijk de vuilnisbak hé. Allé, ze worden geschorst door de RVA, wat kan sommigen dat nu schelen of dat ze geschorst worden door de RVA... Deelnemer 5: Omdat ze niet werkbereid zijn en bij het OCMW is de voorwaarde voor leefloon werkbereidheid maar neen we moeten weer van nul beginnen, propere lei,... Allé, we werken vré naast mekaar hé. Dat is mooi voor veel mensen die ervan tussen vallen en die eigenlijk niet juist zitten in de werkloosheid denk ik maar het is ook soms een beetje bij het haar getrokken vind ik. Deelnemer 3: Het sociaal werk dat is federaal en gewestelijk en die willen gewoon niet in contact komen met elkaar en ze putten uit een verschillende pot zogezegd... OCMW en RVA gaan blijkbaar nooit te samen gaan... ...Instemmend... Deelnemer 4: Ja die schorsingen zijn blijkbaar ook allemaal leefloners die hierin komen hé. Deelnemer 3: Ja hoe strenger dat de RVA wordt, hoe meer leefloners dat je krijgt... Deelnemer 4: Ja eigenlijk zou je moeten kijken hoe streng dat de RVA in Antwerpen is. ...Gelach... Deelnemer 4: Hoeveel schorsen ze er daar... Deelnemer 3: En dat zijn dan, stel iemand is twintig weken geschorst of zo, op twintig weken kun je nauwelijks iets doen hé. Dat is gewoon een freepass voor leefloon hé. Deelnemer 5: Ja geld geven en niets meer... ...Instemmend... Deelnemer 5: We moeten ook nauwelijks een sociaal onderzoek doen hé als iemand geschorst is... Geef maar, je moet niet op huisbezoek gaan, je moet niet doorverwijzen naar het OTC als het korter is dan zo veel... Deelnemer 2: Ja als het te kort is... Deelnemer 5: Allé ja, dat is eigenlijk gewoon naar het OCMW komen en geld krijgen zonder enige voorwaarde hé, allé ja. Sara: Uhu. Kimberly: En zijn er dan ook zo speciale voorwaarden om een doorverwijzing naar een OTC te kunnen doen? Deelnemer 5: Taalniveau... Deelnemer 3: Taal is... Deelnemer 5: Euhm is de grootste voorwaarde denk ik. Deelnemer 3: Drugs en psychische problematiek... Deelnemer 5: Ja drugs kan ook maar het is dan meer in het project. Deelnemer 3: Ja en dan moet er toch echt wel een meewerking zijn. Deelnemer 5: Het moeten mensen zijn waarmee dat je iets kunt doen hé natuurlijk. Allé, veel van ons cliënteel weet je van die gaan nooit werken en het is ook voor die mensen dat we er eigenlijk wel moeten zijn hé uiteindelijk. Deelnemer 2: Die moeten dan iets anders doen hé. Arbeidszorg of... Deelnemer 5: Een psychische of psychiatrische problematiek of een zware verslavingsproblematiek of zo, niet iedereen kan zo maar werken. Je mag dat ook niet van iedereen verwachten natuurlijk. 266
Deelnemer 4: Maar het is niet omdat wij ze doorsturen naar het OTC dat ze uit het leefloon zijn hé. Ze zijn nog niet aan het werk hé. ...Stilte... Sara: En in verband met die taal. Een voorwaarde voor het leefloon is dat ook dat ze de Nederlandse taal kunnen of proberen te leren? Is dat een voorwaarde? Deelnemer 5: Ja dat is een voorwaarde. Sara: En zijn jullie daar streng in? Omdat we weten dat ze in Antwerpen daar redelijk streng mee omgaan. Deelnemer 2: Ik denk dat Antwerpen sowieso streng is, tout court. Deelnemer 5: Hog, streng... We zijn daar veel te weinig streng op hé. Allé, als ze ingeschreven zijn, dan is het al lang goed. In principe moeten ze 80% in de lessen aanwezig zijn en we krijgen die afwezigheden door ... Hebben jullie daar ooit al een keer naar gekeken naar die lijsten? Ik kom daar niet toe... En zijn ze op het einde er dan niet door, ach ja jammer hé, we gaan dat herdoen hé. Het is geen, hoe zeggen ze dat, geen resultaatsverbintenis maar een inspanningsverbintenis maar dan nog... Er zijn er ook veel die spreken van 'ja we geraken niet binnen', we staan op een wachtlijst en dat is ook wel zo. Je kan daar niet zwart-wit in gaan kijken... Deelnemer 4: Dat is ook wel waar hé, die wachtlijsten zijn soms ook heel lang voor dat ze kunnen... Deelnemer 3: Maar ik heb de indruk dat die nu niet zo lang meer zijn... Deelnemer 2: Ik denk dat ook niet... Deelnemer 4: Ja? Deelnemer 5: Het is te zien voor wie. Die analfabeten bijvoorbeeld, dat is een lange wachtlijst maar een doorsnee Nederlandse les, dat valt nog mee. ...Instemmend... Deelnemer 2: Uhu, bijna maandelijks kunnen ze instappen. Deelnemer 5: Maandelijks? Deelnemer 2: Ja in modules, het is vrij snel... Deelnemer 3: Ja... Deelnemer 4: Ik heb een analfabeet die maar kan beginnen in augustus. Deelnemer 5: Ja ik heb er ook één die maar in augustus kan beginnen, ze wachten dat de groep groot genoeg is om te starten. Deelnemer 3: Maar wat dat je wel hebt bij die Nederlandse les, allé om lessen te ontlopen is het gemakkelijk. Je krijgt een kind en je bent vrijgesteld voor een jaar. ...Gelach... Deelnemer 3: En dan zit je weer met het probleem van die kinderopvang. Dus je hebt inderdaad u cliënt die is systematisch zwanger, dus die is nu 7 jaar, 8 jaar... Deelnemer 4: 7 jaar zwanger. Dus dan kun je die mensen ook niet activeren hé. Ik weet nu niet of ze dat met opzet doen... Deelnemer 3: We gaan ervan uit van niet, maar ja het is wel altijd heel toevallig. En wat doe je daarmee? Deelnemer 4: Die blijven erin hangen want je kan er niets mee doen. Je kan ze niet doorsturen, ja kan... Sara: Uhu ja... ...Stilte... Sara: En als jullie dan een leefloon geven aan iemand, ga je dan systematisch om een bepaalde periode dat gaan evalueren of is dat dan? Bijvoorbeeld, ik zal nu weer over Antwerpen beginnen, maar zij gaan om de drie maanden kijken van is iemand nog gerechtigd op dat leefloon... Deelnemer 5: In principe moeten wij dat ook doen om de drie maanden een keer een dossier nazien, van loopt alles, komt hij of zij de voorwaarden na... In de praktijk gebeurt dat niet op de drie maanden. Dat gebeurt om de zes maanden als we geluk hebben, soms ook wel wet langer... Sara: Door die werkdruk dan ook? Deelnemer 5: Ik denk dat wel ja... Sara: Ja... Deelnemer 4: Heeft Antwerpen niet gesproken over werkdruk? 267
Deelnemer 3: Blijkbaar niet... ...Gelach... Sara: Euhm, neen? Kimberly: Ja maar niet zo opvallend als hier denk ik want daar was wel van één keer in de maand zien zij hun cliënten en om de drie maanden een evaluatie. Deelnemer 4: één keer per maand zien zij hun cliënten? Sara: Ja want anders krijgen ze hun leefloon niet. Kimberly: Ja van zodra dat die één keer, allé, als ze die een hele maand niet gezien hebben, wordt dat direct geschorst... Deelnemer 4: Is dat zo? Deelnemer 2: Dat is toch veel korter op de bal. Deelnemer 5: Tuurlijk. Deelnemer 3: Dan moet het ook veel gemakkelijker zijn om ... Als ze zouden weten hoeveel dat wij moeten doen om iemand te schorsen, dan kruipt er belachelijk veel tijd in... Deelnemer 2: Inderdaad... Deelnemer 5: Als we iemand willen sanctioneren voor iets dat hij vorige maand gedaan heeft, krijgt hij een schorsing over vier maand, allé. Deelnemer 3: Dat duurt vier - zes maand hé. Deelnemer 4: Dus hun sanctioneringsbeleid is dan veel eenvoudiger. Deelnemer 2: Ja... Deelnemer 4: Dat kan niet anders. Sara: Maar bijvoorbeeld, dus ze zien iemand niet, hij of zij krijgt dan zijn leefloon niet. Als ze dan maar twee of drie weken later komen van 'waarom hebben we ons leefloon niet?', dan ze zich af van hebben jullie dat dan wel nodig omdat je drie weken dan toch zonder... Kimberly: overleefd hebt... Sara: Ja... ...Instemmend gemompel... Deelnemer 4: Ja wij kunnen dat niet. Deelnemer 5: Neen... Deelnemer 4: Wij kunnen dat niet... Deelnemer 3: Jawel we kunnen het wel maar er kruipt gewoon verschrikkelijk veel tijd in. Deelnemer 5: Als iemand van bij ons zijn voorwaarden niet nakomt, dan moeten we die uitnodigen, dat duurt ... (Deelnemer 1 komt binnen) Deelnemer 1: Hallo Allen: Hallo Deelnemer 5: Dat duurt dan soms een eind tegen dat je hem kunt bereiken, dan moeten we een contractje opstellen van je moet dat dat en dat doen, dan moet hij dat weer al een keer of twee keer niet nakomen vooraleer we een verslag kunnen schrijven van we gaan die sanctioneren. Dat duurt drie à vier weken voor dat dat beslist wordt en dan die cliënt gaat daar niet mee akkoord gaan als hij geschorst wordt dus moet hij gehoord worden. Dan moet hij uitgenodigd worden... Dat duurt gemiddeld, hoelang? Een maand of twee tegen dat er een hoorzitting is? Deelnemer 3: Twee maand minstens... Deelnemer 5: En pas een maand na die hoorzitting kan hij gesanctioneerd worden of kan zijn leefloon ingehouden worden. Dus allé... Sara: Ja... Deelnemer 5: Als ik dan hoor dat dat daar zo rap gaat, allé dat is toch wel een groot verschil hé. Deelnemer 4: Nu het zit ook wel... Bij ons is er misschien een betere bescherming voor de cliënt hé. Deelnemer 5: Ja ja tuurlijk. Deelnemer 4: Als jij in Antwerpen als assistent zo maar op je eigen houtje schorsen, je zal dan maar bij één zitten die nogal rechtsdenkend is hé. Dan ga je geluk hebben... Bij ons zit er nog een mechanisme in waar dat er bescherming is van de cliënt hé. 268
Deelnemer 5: Ja tuurlijk. Sara: Moet ik anders kort nog eens zeggen, de inleiding allé kort,... Deelnemer 1: Ja sorry trouwens, ik had een platte band en ik moest met de bus en ja... Kimberly: Dat is niets. Sara: Ja wij zijn dus twee masterstudenten Sociaal Werk. Sara en Kimberly. En we gaan onze masterproef schrijven op vraag van het OCMW van Gent, hoe dat het komt dat Gent daar zo bovenuit steekt qua aandeel en evolutie van leefloners. We gaan dat doen aan de hand van focusgroepen, dus om te brainstormen daarover en niet om één bepaalde oplossing of één bepaalde aspect te zeggen van dat is het nu. Gewoon om ja, te brainstormen daarover. Deelnemer 1: Is er al gezegd geweest van bijvoorbeeld OCMW Antwerpen, dat ze daar strenger zijn dan vroeger? Deelnemer 5: E wel we zien hier Antwerpen dalen en Gent stijgen... Deelnemer 1: Als je de grafiek ziet... Deelnemer 5: En ze zijn al in Antwerpen geweest vandaar dat ze soms een keer vergeleken wordt waarschijnlijk. Deelnemer 1: OK. Sara: Handhavingsbeleid en de werkdruk zijn ook al aangehaald. Deelnemer 1: En de kaarten van de vreemdelingen? Dat hoor je toch ook? Dat er heel veel vreemdelingen naar Gent komen en dat ze hier veel sneller... Deelnemer 3: Goh, ik denk dat je dat in Antwerpen ook niet mag minimaliseren. Deelnemer 1: Wablief? Deelnemer 3: Ik denk dat er in Antwerpen nog altijd meer zullen zijn... Deelnemer 1: Ja maar ik bedoel zo gelijk voor nieuwe EU-burgers en zo, aan de hand van een kaart... Deelnemer 4: Ja maar dat is... Deelnemer 1: Welke kaart is dat nu ook weeral? Artikel 9bis of zo? Er is hier één dingen, dat ze in Gent een leefloon voor kunnen krijgen maar in andere steden niet. Deelnemer 5: Is dat? Deelnemer 1: Maar ik weet nu niet welke kaart... Ja ik dacht dat toch. Ik heb daarjuist vorming vreemdelingen gehad, het is daarmee dat ik dat ik daar nu aan denk... Ik dacht dat er één kaart was... Ofwel is dat nu gewoon in België zo en in andere landen niet zo. Het kan zijn dat ik aan het verwarren ben... Deelnemer 4: Maar dan zal het geen leefloon zijn hé dat ze krijgen maar levensminimum. Deelnemer 1: Ach ja, levensminimum, dat ze sneller... Deelnemer 4: Maar levensminimum bestaat niet in Antwerpen, dat is financieel... Sara: Equivalent leefloon... Deelnemer 4: Ja voila. Dat is enkel in Gent... Sara: Dat is hetzelfde? Deelnemer 4: Dat is hetzelfde ja maar in Gent hebben ze daar een naam op geplakt, levensminimum. Er is geen enkel ander OCMW die dat kent. Ik belde vroeger eens naar een ander OCMW en zo van 'ja is dat levensminimum?', die wist niet waarover ik het had. En ik zeg van allé kennen die nu levensminimum niet? Maar blijkbaar is dat enkel iets van Gent. Deelnemer 1: Ach ja. Deelnemer 4: Zij zeggen equivalent leefloon, dus eigenlijk zitten die niet in die statistieken hé, die vreemdelingen. Sara: Neen. Deelnemer 1: Ja hier gaat het enkel over leefloon? Deelnemer 4: Ja, het gaat enkel over leefloon. Sara: Maar denken jullie dan dat het aantal equivalente leefloners ook een rol kan spelen? Bijvoorbeeld dat ze dan in Antwerpen veel meer equivalente leefloners hebben in plaats van leefloners? Deelnemer 5: Ach ja... 269
Deelnemer 1: Dat zou kunnen. Deelnemer 4: Ja eigenlijk zou je dat ook moeten meerekenen hé. Want... Deelnemer 1: Ja want dat is een groot aantal van het cliënteel toch hé. Levensminimummers. Deelnemer 4: Zoals voorschotten en zo en misschien zitten zij er wel boven, dat weten we niet hé. Deelnemer 1: Ja als er daar inderdaad meer vreemdelingen zijn, gaan zij veel meer mensen hebben die levensminimum krijgen hé. Deelnemer 4: Dat zou wel eens kunnen ja. Deelnemer 1: Ja dat zou kunnen. ...Stilte... Sara: Zij zeiden ook van de Roma-zigeuners, dat zij dat ook hebben maar dat dat er zijn van buiten de EU en dat ze hier in Gent van binnen de EU zijn. En dat ze daardoor dan in het leefloon vallen en bij hen niet. Deelnemer 1: Ja, als nieuwe EU-burger... Sara: Ja, maar ik weet niet... Deelnemer 1: Roma, de Bulgaren en de Roemenen zeker hé die leefloon krijgen. Deelnemer 5: Vooral hé. Deelnemer 4: Ze komen niet naar Gent omdat het beter is in Gent hé, ze komen naar Gent meestal omdat er hier al grote groepen zitten en dat wordt aangetrokken. Deelnemer 5: E wel dat zou dan wel verklaarbaar kunnen zijn hé, dat wij nu toevallig juist die EUburgers hebben en zij minder. Deelnemer 1: Ja wij nieuwe EU-burgers en zij minder... Deelnemer 4: Dat zou kunnen ja. Deelnemer 5: Omdat ze bij ons zitten, gaat de groep ook altijd groter worden hé bij ons, van de nieuwe EU-burgers. Sara: Ja... ...Stilte... Kimberly: Maar je denkt dan niet dat je in vergelijking met Antwerpen of met Genk, dat je meer vreemdelingen in verhouding zou hebben dan... Deelnemer 5: Ik heb daar eigenlijk absoluut geen zicht op... Ik kan daar geen antwoord op geven... Deelnemer 1: Ik weet dat er in Gent zeer veel zijn maar ja Antwerpen... Deelnemer 4: Het kan natuurlijk wel dat Gent lakser is in hun onderzoek hé. Niet het OCMW maar als er hier nu een vreemdeling komt, op basis van zelfstandige activiteit... Deelnemer 3: Ja dat is waar. Sara: Dat is op het nieuws geweest. Deelnemer 4: En hij zegt ik ben zelfstandig en de gemeente, of de stad Gent zegt 'OK hup'... Deelnemer 5: Ingeschreven... Deelnemer 4: Dus dat zijn schijnzelfstandigen, ze laten zich failliet verklaren maar ze zijn nooit zelfstandig geweest en ze hebben recht op leefloon. ...Instemmend... Deelnemer 4: Natuurlijk als Antwerpen, het beleid in Antwerpen, de stad Antwerpen, strenger is... Op voorhand controleren, dan vallen die er ook al uit hé. Dus het is eigenlijk veel... Deelnemer 3: Ja en de woonstcontrole in Gent, dat heb ik nu gehoord dat het nu effectief goed en grondig wordt gecontroleerd. Deelnemer 2: Nu wel ja. Maar ja, hoe lang heeft het niet geduurd. Deelnemer 1: Ja het heeft heel lang geduurd hé. Deelnemer 4: Nu gaan ze strenger worden hé... Nu gaan ze alleszins... Deelnemer 2: Nu zijn ze bezig maar het is al twintig jaar... Deelnemer 5: Maar ja woonstcontrole strenger, wat controleren ze? Deelnemer 1: Ik denk dat dat daar veel mee te maken heeft, dat ze redelijk soepel... Deelnemer 2: Aantal inschrijvingen op een adres... 270
Deelnemer 5: Ik heb mij nu laten inschrijven in Gent recent. We wonen met vier in een huis, die agente is een potje koffie komen drinken in mijn keuken, die heeft niet gevraagd van woon jij hier, heb jij hier een kamer, mag ik dat een keer zien? Allé, niet dat ze dat moeten vragen hé maar je kan jij morgen u ook laten domiciliëren bij mij en geef jij die madam een potje koffie en je bent ingeschreven hoor. Dus ja, allé controle... Dat is geen controle toch? Deelnemer 3: Ik denk dat ze selectief zullen controleren. Afhankelijk van welke nationaliteit dat je hebt. Deelnemer 5: Ja misschien. Deelnemer 1: Ik heb zelfs nog een wijkagent gehad, dat ik belde voor een mevrouw die juist verhuisd was, allé die al een twee-drie maanden verhuisd was en ik belde naar de wijkagent van wanneer ga je komen bij die mevrouw want allé... Ze vraagt haar af voor haar inschrijving ... 'Ach ja maar het is goed, ik ga dat in orde brengen' zei ze. En ik zeg 'ga je dan nog op huisbezoek komen?', 'ach neen het is niet meer nodig, je hebt jij mij nu gebeld'. Dus als het OCMW belt dan is dat voldoende voor iemand in te schrijven... Maatschappelijk werker belt en ze worden ingeschreven... Deelnemer 2: Maar ik heb ook cliënten die van Antwerpen naar Gent kwamen. Dat het daar in Antwerpen moeilijker is, dat blijft altijd hé en dan komen ze naar Gent en dan gaan ze terug... Deelnemer 1: Ja ik hoor dat toch ook ze. Deelnemer 2: Ik had een cliënt dat denk ik in Antwerpen verblijft maar eigenlijk hier steun krijgt omdat het daar iets moeilijker is. Het is altijd moeilijk om naar een afspraak te komen want ze zit dan ook altijd juist op de trein... Deelnemer 1: Toevallig... Deelnemer 2: Ja, echt ambetant... Deelnemer 1: Het zal ook een stopzetten dan worden uiteindelijk waarschijnlijk. Deelnemer 2: Waarschijnlijk, het is te zien welke wijkwerkster dat je hebt. ...Gelach... Deelnemer 1: Dat zou niet mogen normaal gezien. Deelnemer 2: Ja kijk, daar zit verschil op... Deelnemer 4: Tussen wijkwerkers? Deelnemer 5: Maar ja, dat zal wel. Deelnemer 4: Qua strengheid? Deelnemer 2: Maar ja... Deelnemer 5: Tussen welzijnsbureaus ook... Deelnemer 1: Je hebt er die direct schorsen en je hebt anderen die... Deelnemer 2: Daar zit echt een groot verschil op... Deelnemer 5: Tussen hoofd MA's zit er al een verschil. Deelnemer 4: Maar je hebt er die te extreem zijn ook hé. Deelnemer 2: Ja tuurlijk, maar je hebt alles hé, maar ik bedoel... Deelnemer 1: Je hebt er die heel snel schorsen ook hé en je hebt er die ... Deelnemer 2: Je hebt daar enorme gradaties tussen... Deelnemer 1: Je hebt daar theorie over maar je kan altijd een stuk afwijken van uw theorie hé. Je kan zeggen die mens heeft psychische problemen dus we gaan hem niet schorsen en iemand anders gaat zeggen, psychische problemen of niet, je moet u afspraken nakomen. En die schorsen u wel, allé... Dat is allemaal... Deelnemer 2: Inderdaad menselijk eigenlijk hé. Deelnemer 1: Aanvoelen en rekening houden met een persoon en de ene is strenger of de andere hé. Deelnemer 2: Met de één heb je een betere band mee dan met de andere... Ik weet dat wel maar ja goed.. Deelnemer 1: En hoe meer werk dat je hebt, hoe sneller dat je zegt van foert we gaan die niet schorsen want dat is ook meer werk hé. Deelnemer 2: Ja dat is meer werk.
271
Deelnemer 1: Je moet er dan een groot verslag rond schrijven, je moet bewijzen aanhalen om iemand te schorsen of leefloon stop te zetten omdat die niet meewerkt. Als je dan overwerkt bent, heb je eerder de neiging om te zeggen van 'ik ga nog een jaar verlengen en...' Deelnemer 5: Leefloon geven is gemakkelijker dan geen leefloon geven hé. Deelnemer 1: Geven is gemakkelijker of niet geven... Deelnemer 4: Maar blijkbaar in Antwerpen is het zo niet. In Antwerpen als ze een maand niet komen, kunnen ze schorsen. Dus dat is... Deelnemer 1: Ach kijk voila. Misschien is dat een reden om te zeggen dat we er daardoor meer hebben in Gent. Het duurt allemaal langer ook hé. Deelnemer 2: Ja het duurt allemaal langer. Deelnemer 1: En pak nu iemand die niet werkbereid is of die zegt ik kan niet werken omwille van gezondheidstoestanden dan moet je hem bij ons doorsturen naar de controledokter van het OCMW. Maar die is daar ook overwerkt al dus tegen dat die een afspraak hebben... Als ik nu bel is dat voor een afspraak voor in juni of in juli. Dus ondertussen hebben ze verder steun tot in juni, juli, tot dat die controledokter beslist, die mensen zijn arbeidsgeschikt. Als ze bijvoorbeeld zeggen we kunnen geen Nederlandse les volgen omwille van gezondheidstoestanden of we kunnen niet werken omwille van gezondheidstoestanden, dat klopt niet maar ondertussen hebben ze weer vier, vijf maanden steun gehad tot dat dat beslist is hé. Deelnemer 5: En ondertussen is de taalles begonnen en moeten ze weer een paar maanden wachten om te kunnen deelnemen... Je kan ver gaan. Deelnemer 1: Als ze dan pas inschrijven kan het zijn dat ze een half jaar moeten wachten tegen dat ze kunnen starten en tegen dan heb je een jaar steun gehad, allé bij wijze van spreken. Deelnemer 2: Neen maar het is zo. Deelnemer 1: Het gaat allemaal traag hé. Deelnemer 5: We hebben hier juist, je was er nog niet, over sanctionering ... Deelnemer 1: Ja... Deelnemer 5: Een cliënt doet iets waardoor dat hij gesanctioneerd moet worden en hij heeft effectief geen steun meer, hoeveel maanden zit er daar tussen?! Dat is onvoorstelbaar hé. Deelnemer 1: Ja ongelofelijk hé. Het is daardoor denk ik dat wij hier meer leefloners hebben... Het is goed hé, je hebt regels... Deelnemer 3: Maar we weten niet of het in Antwerpen dan bijvoorbeeld zo log is... Sara: Ze zeiden zelf dat ze streng waren maar ja, of dat dat zo'n... Deelnemer 1: Waarschijnlijk kunnen zij sneller beslissen veronderstel ik. Voor steun stop te zetten en zo. Deelnemer 5: Ze moeten blijkbaar maandelijks langskomen, minstens, bij hun assistent en als dat niet gebeurt wordt de betaling stopgezet. Dat deden wij trouwens in (X) ook. Als we het gevoel hadden van er klopt iets niet, dan zetten wij betalingen stop. Maar het moment dat ze komen moet je hen wel geven hé want je mag niet zo maar... Deelnemer 1: Ik doe dat eigenlijk ook, ik zet betalingen in wacht tot dat ze komen. Deelnemer 5: Wij stopten met betalen tot dat de Raad beslist had. Deelnemer 1: Ach ja. Deelnemer 5: Hier moeten wij wachten met iets te doen en het ging daar ook sneller... Deelnemer 1: Wij stoppen hier met betalen tot dat ze komen, maar dan als ze komen, zijn we wel verplicht om geld te geven eigenlijk. Tenzij dat je een andere beslissing hebt maar dat duurt dan 3 weken... Deelnemer 5: Drie weken en dan nog twee maanden voor de hoorzitting. Deelnemer 1: Ja zeker... ...Stilte... Deelnemer 1: En nu met het handhavingsbeleid komen we strenger, zijn er ook alsmaar meer hoorzittingen, dus lopen ze daarop achter, allé ja... Er wordt meer naar controledokter doorgestuurd, waardoor dat die ook achter geraakt op zijn schema. Dus alles schuift op en alles moet langer wachten op een beslissing omdat er strenger ... Ze willen strenger zijn maar het moet op papier staan of je moet beslissingen hebben officieel. Het moet allemaal op een officiële manier gebeuren hé. Dus dat strenger zijn... Ja... Het is meer administratie, meer werk... 272
Sara: Ja ja... Deelnemer 2: Je kan zeker een hoofdstuk maken over werkdruk. ...Gelach... Deelnemer 4: Maar in Antwerpen niet dus euh... Deelnemer 2: Een vergelijkende studie... Deelnemer 5: Dat zou ik nu een keer een schoon onderzoek vinden. Deelnemer 1: Eigenlijk zouden wij ook sneller moeten kunnen zeggen van steun stoppen via de voorzitter, verslag en hup... Deelnemer 4: Maar dat is het gevaar hé. Ik heb dat juist gezegd, als je als individuele maatschappelijk werker kunt zeggen stop... Dan moet je als cliënt geluk hebben bij wie dat je zit hé. Deelnemer 1: Maar hier is dat natuurlijk ook al zo maar het duurt gewoon langer vooraleer een steun stopgezet wordt. Hier heb je ook subjectiviteit... Deelnemer 5: Maar ja en je kan een hoorzitting eisen en daar is het niet meer individueel hé. Deelnemer 1: Neen, dat is waar. Sara: Maar moet alles naar de Raad bij jullie of ... Allen: Ja... Sara: ... of kan een hoofdmaatschappelijk werker ook beslissen? Deelnemer 5: Neen. Deelnemer 1: Intern... Deelnemer 5: Alles moet naar de Raad. Deelnemer 1: Ja a wel, het is te zien... Deelnemer 5: Over negatieve dingen kan een hoofd MA op zich niet beslissen hé. Deelnemer 1: Maar pakt nu een borg of zo, iemand die al leefloon krijgt ... Deelnemer 5: Ja dat wel... Deelnemer 1: Zulke dingen kunnen ze wel... Deelnemer 5: Maar het gaat hier echt over leefloon hé. Deelnemer 1: Ja leefloon neen. Maar positief beslissen kunnen ze wel hé, voor een officiële... Altijd één maand ...maximum één maand kun je al steun geven aan iemand zonder dat je een officiële beslissing hebt, juist omdat hij geen maand zou moeten wachten op zijn geld. Dat is dan het omgekeerde. Sara: Uhu. Deelnemer 1: Dus je kan niet iemand een maand zonder steun zetten als je geen officiële beslissingen hebt. Sara: Maar verder kunnen zij zelf niets zelf beslissen? De hoofdmaatschappelijk werker dan? Deelnemer 1: Neen... Voor niet uit te betalen niet... Voor wel uit te betalen wel... ...Stilte... Sara: En u zei daar straks van of dat iemand streng of minder streng is of omgaat met de voorwaarden dan, denken jullie dat jullie zelf veel ruimte hebben om bijvoorbeeld om te gaan met bepaalde voorschriften of wetten. Dat jullie daar zelf een eigen weg in kunnen gaan of jullie moeten dat volgen en jullie hebben geen ruimte om zelf... Deelnemer 3: Het is te zien wie dat er boven u staat hé. ...Gelach... Deelnemer 3: Ja maar ja dat is... Als de hoofd MA zegt van ja maar ja zo zal het niet gaan dan kun je daar weinig tegen doen hé. Sara: En denk je dat jij persoonlijk ruimte hebt om ... Kimberly: Om af te wijken van .. Sara: Ja om af te wijken van.. Deelnemer 3: Ja ja, zeker, zeker... Deelnemer 5: Ja, wij schrijven het verslag hé en wij kunnen het motiveren naar hoe dat wij het aanvoelen hé allé ja. Sara: Uhu. 273
Deelnemer 5: Dus sowieso hebben wij ruimte om te sturen wat dat er beslist wordt. Maar... Deelnemer 1: Ik vind dat je al heel veel bewijzen moet verzameld hebben tegen dat je iets... Deelnemer 5: een negatieve beslissing krijgt... Deelnemer 1: Negatief wil voorleggen... Daar ben je echt wel gebonden aan regels, aan wetgeving, ik vind dat echt niet zo simpel... Deelnemer 5: We hebben veel meer ruimte om te zeggen van, allé om iemand meer tijd te geven of om wat soepeler te zijn, daar hebben we ruimte voor om een beetje af te wijken. Maar in de andere richting is het al moeilijker hé. Deelnemer 1: Ja moeilijker, dan moet je echt al... En dan heb je nog verschillen hé, iemand die soepelder is of strenger... ...Stilte... Deelnemer 1: We hebben hier ook heel veel regeltjes hé. Omdat je zegt regelgebonden... Sara: Ja... Deelnemer 1: Ik vind dat wij wel heel veel wetgeving en administratie en euh... Deelnemer 4: Waar studeren jullie trouwens? In Gent of in Antwerpen? Sara: Ja, hier. Deelnemer 4: Ook een groot verschil tussen die twee universiteiten hé van sociaal werk. En Leuven. Deelnemer 2: Ja ja ja, inderdaad. Deelnemer 4: Het is een andere opleiding... Deelnemer 5: Is dat zo? Deelnemer 4: Ja Kimberly: Ja die leggen andere klemtonen... ...Stilte... Sara: En geven jullie veel, of ja veel... Geven jullie financiële steun bovenop het leefloon? Bijvoorbeeld andere zaken zodat ze... Want ik ga nu een keer Genk aanhalen, zij zeiden van wij geven geen of toch heel weinig financiële steun bovenop het leefloon omdat ze willen, als ze dan bijvoorbeeld gaan gaan werken, dat ze een grotere meerwaarde ... Deelnemer 5: Dat er verschil op zit... Sara: Ja... Deelnemer 5: Ik denk dat wij daar redelijk OK op zitten... Als ik zie, van waar kwam mijn cliënt nu weer? Van (X), die had 250 euro aanvullende bijstand in (X). Dat is steun bovenop het leefloon. Deelnemer 1: Amai dat is veel. Deelnemer 5: Die komt hem naar ons en hij heeft... Deelnemer 3: Maar dat is, dat is zonder regels hé, die kunnen dat echt zo beslissen. Deelnemer 5: Is het waar? Ach ja, dat wist ik niet. Deelnemer 3: Gelijk in (X) is dat ook... Die kunnen hun huur ten laste nemen bovenop het leefloon. Deelnemer 5: En die kwam dan naar hier en die is kwaad natuurlijk hé. Deelnemer 4: Wij geven huishuurtussenkomst, euh... Deelnemer 1: Maar dat is zo 25 euro per maand. Energietoelage 25 euro en per kind dat je hebt dertien euro erbij maar meestal... Dat is maar maximum 70 euro per maand, (min??) 25 medisch financiële tussenkomst maar dan moeten ze ook al een beslissing van de controledokter te hebben voor iedere maand hun medische kosten. Dus dan moet je echt al kunnen bewijzen dat er iemand veel medische kosten heeft. Deelnemer 4: Energietoelage, eventueel medische kosten ... Deelnemer 3: Maar er zijn nog veel dingen hoor maar zodanig specifiek eigenlijk dat je ze nooit niet gebruikt. Deelnemer 2: Installatiepremie? Maar dat is één keer... Deelnemer 4: Dat is één keer... Deelnemer 2: Maar dat is toch weeral iets extra dat je krijgt... Deelnemer 3: Die is enorm verstrengd... Deelnemer 2: Ja? Hoeveel is dat? 1.000 euro? 274
Deelnemer 3: Ja... Deelnemer 4: Ja een kleine 1.000 euro ... Deelnemer 1: Dus het is echt allemaal... Het enige dat automatisch gaat is vanaf 6 maand huishuurtussenkomst... En op leeftijd vanaf 50? Deelnemer 4 & 5: 50... Deelnemer 1: Vanaf 50 energietoelage. Deelnemer 5: Maar dat gaat dan over twee keer 25 euro... Deelnemer 1: Ja dat is niet veel hé. Sara: Ja... Deelnemer 5: Eigenlijk geven wij niet veel er bovenop hé. Deelnemer 1: Neen... Het hangt er vanaf hé. Deelnemer 4: Maar ja 50 euro op een leefloon van 700, dan is dat wel veel hé. Deelnemer 5: Ja tuurlijk, Ja. Deelnemer 1: Ja.. In feite wel ja. Op hun inkomen is dat nog redelijk hé. En medische tussenkomst, dat hangt er van af hé. Als ze heel veel medicatie nemen, dat kan 100 euro per maand zijn hé. Deelnemer 5: Toch niet meer met onze huidige dokter hé. Deelnemer 1: Dat is nu wel een strengen ook hé. ...Gelach... Deelnemer 1: Dat hangt er dus ook van af hé, welke dokter beslist er hé. Controledokter... Deelnemer 5: Die wisselt hier nogal veel op het OCMW en het is gelijk altijd een strengen. Deelnemer 1: Ja, altijd maar strenger en strenger... Kimberly: Dat past misschien in het handhavingsbeleid... Deelnemer 5: Ja, wie weet! Deelnemer 1: Ik denk, na een aantal jaar als het handhavingsbeleid blijft, dat dat wel gaat dalen. Denk ik. Deelnemer 5: Nu die controlecel, dat zijn twee assistenten, dat is nu ook de wereld niet hé. Deelnemer 2: Neen maar er is al één hé bij ons. Dat begint wel hé. Deelnemer 5: Ja tuurlijk. Deelnemer 2: Allé ja het begint toch al, ik bedoel... Deelnemer 1: Dat ze wat? Deelnemer 2: Al beginnen te controleren. Dat er al bestaat, van je kan gecontroleerd worden... Deelnemer 1: Of dat ze goed zijn die controles dat is iets anders... Deelnemer 5: Ja tuurlijk. Ik ben vré positief hé. Deelnemer 4: Het handhavingsbeleid is ook zeer relatief hé. Als er een nieuw beleid komt met een nieuwe voorzitter dat kan in de vuilbak gesmeten worden. Het is te zien wie dat er... Sara: Ja... ...Stilte... Kimberly: Dus ook de politiek kan dan een rol spelen denk je? Deelnemer 4: Ach ja. Dat zal wel. Deelnemer 2: Het zal wel. Deelnemer 1: Zeker ja... Belangrijke invloed ze. Deelnemer 5: Sinds onze nieuwe voorzitter, dat is VLD, onze vorige was SP.A ... Deelnemer 1: Ja... Deelnemer 5: Ja, dat is al veel strenger hé maar tegen dat je een streng beleid ook kunt doorvoeren in de cijfers... Duurt dat wel een eind hé. Deelnemer 1: Maar het is zeker politiek... Gelijk die aanvullende bijstand, we hebben een periode gehad dat aanvullende bijstand... Als mensen niet meewerken of ze waren niet direct ingeschreven in Nederlandse lessen of dergelijke, dat we konden schorsen van aanvullende bijstand zogezegd. Dat je dat stop kon zetten. Er is daar dan een hele politieke kwestie rond geweest en iedereen was daarmee dan eigenlijk al gestart, met dat door te voeren en dan was dat plots van ja maar die 275
reglementering dat is eigenlijk nog niet beslist van bovenaf, van de politiekers. Iedereen moest dan weer beginnen met zijn oude manier van werken en dan hebben ze dat helemaal afgeschaft... ...Gelach... Deelnemer 1: Heel die wetgeving verandert dan op basis van een paar politiekers die zeggen we gaan daar niet mee akkoord bijvoorbeeld... Dus... Sara: Uhu. Deelnemer 1: Er hangt veel van onze wetgeving en reglementering af van de raadsleden en de politiek. ...Stilte... Sara: En qua weigeringen, denken jullie dat jullie veel weigeren qua leefloon of eigenlijk niet omdat je zegt van, tegen dat het beslist is, we geven al leefloon... Allé, als ik het goed begrepen heb hé. Deelnemer 1: Ja... Weigeren ja maar dan ondertussen hebben ze al een tijd steun gehad natuurlijk. Sara: Ja... Dus het kan zijn bijvoorbeeld dat ze tot aan de beslissing leefloon krijgen en dan plots niets meer krijgen of niet? Deelnemer 5: Tot aan de beslissing... Ze kunnen maar maximum 1 maand leefloon krijgen zonder dat er een beslissing is, dus zo lang is dat niet hé. Deelnemer 1: Maar het is, dat als je al iemand opvolgt, na zes maand dan doe je een evaluatie en dan kun je beslissen, schorsen we die of zetten we de steun stop of ... En dat kan wel een keer lang duren... Sara: Ja. Deelnemer 1: Dus tegen dan hebben ze vaak al een jaar steun... Deelnemer 5: Maar iemand die een aanvraag doet, weigeren? Dat gebeurt toch niet veel hé. Deelnemer 1: Een aanvraag niet snel, neen. Niet snel. Deelnemer 5: Allé ja, je hebt recht of je hebt geen recht... Deelnemer 4: Weigeren bij de aanvraag zelf? Deelnemer 5: Bij de aanvraag zelf weigeren Deelnemer 1: Dat gebeurt echt niet snel. Deelnemer 4: We mogen wij dat niet... Allé... Deelnemer 3: Je kan niet veel... Alles moet opgenomen worden hé. Ook al hebben ze geen recht, ze vragen een beslissing dus moet je ze sowieso opnemen. Sara: Uhu. Deelnemer 4: Als wij 100% zeker zijn, die persoon heeft geen recht en ze dringen aan, dan nemen wij die aanvraag op hé. Sara: Dat wil dan toch nog niet zeggen dat ze leefloon krijgen? Deelnemer 1: Maar dan krijgen ze geen steun. Deelnemer 4: Neen maar het moet wel onderzocht worden. Sara: Ja. Maar ik bedoel qua leefloon geven dan, of dat er daar dan weigeringen gebeuren? Deelnemer 1: Ja als ze geen recht hebben ja dan wel maar anders... Deelnemer 4: Maar, wat bedoel je? Ik snap uw vraag niet ze. Sara: Om dat bijvoorbeeld in Antwerpen zeiden ze van dat ze veel aanvragen van leefloon weigeren dus dat ze geen krijgen... Deelnemer 5: En op basis van...? Sara: Gewoon, de voorwaarden ... Kimberly: strenge voorwaarden die ze stellen. Sara: Strenge voorwaarden... Deelnemer 5: Dat ze misschien geen recht hebben, een te hoog inkomen in het gezin dan weigeren wij. Maar voor de rest qua voorwaarden... Sara: Bijvoorbeeld de Nederlandse taal... Als ze vinden van dat ze niet goed genoeg ... Deelnemer 1: Ach dat gaan wij niet weigeren hé, dat doen wij niet. Deelnemer 4: Maar dat vind ik gevaarlijk, ik weet niet of dat dat kan ze. Deelnemer 1: In Antwerpen blijkbaar wel. 276
Deelnemer 4: Weigeren op basis van... Sara: Of ben ik nu... Kimberly: Het is niet zo dat ze gaan weigeren omdat ze geen Nederlands kunnen maar ze zouden wel weigeren als ze totaal geen inspanning doen. Deelnemer 1: Ja dat kunnen wij ook maar dat is dan nadien, als ze al steun krijgen hé. Deelnemer 3: We gaan niet in het verleden gaan kijken hé. Deelnemer 1: Je kan in het begin, van bij aanvang niet weten of dat er iemand niet werkbereid is of bereid is voor taalles te volgen. Dat kun je maar weten na een paar maanden als je die al opvolgt... Deelnemer 4: Het is toch niet zo dat Antwerpen gaat zeggen van iemand komt een leefloon aanvragen en de intaker zegt daar van 'ach je Nederlands is niet goed, je hebt geen recht'. Dat zou ik straf vinden. Deelnemer 5: Maar ze zouden wel kunnen, gelijk dat de sociale huisvestingsmaatschappijen zeggen van je moet een attestje hebben van Nederlands. Je zou wel kunnen zeggen, je moet naar het huis van Nederlands en kom dan een keer terug in het onthaal. Dat zou misschien wel iets kunnen zijn dat ze doen hé. Deelnemer 4: Sociale huisvesting heeft daar ook problemen mee gehad hé. Deelnemer 3: Ja. Deelnemer 5: Taallessen volgen is wel een voorwaarde voor leefloon bij wijze van spreken, dus dat zou wel kunnen dat ze dat doen hé. Deelnemer 1: Werkbereidheid ook hé. Maar ik moet zeggen, ik heb nog nooit iemand geweten, bij een aanvraag van bij aanvang, als er iemand gaat zeggen van 'ik heb toch niet veel zin om te werken', stel nu dat je een eerlijken hebt die er tussenzit. Dat ze dan gaan zeggen van 'ach maar dan gaan we je geen steun geven' van bij aanvang. Dat gebeurt niet ze. Deelnemer 2: Ik denk dat ook niet. Deelnemer 4: Maar wij kunnen ook niet teruggaan hé. Het is het moment van aanvraag die telt. Als zij dan daarna lessen volgen... De periode daarvoor kunnen wij niet in rekening brengen... Sara: Ik weet alleszins dat ze op werkbereidheid, dat ze daar ook streng op... Kimberly: Dat ze dat echt als voorwaarde gaan bekijken... Deelnemer 1: Ik denk dat in Antwerpen bijvoorbeeld wel, als je steun komt aanvragen, allé dat is toch hetgeen dat ik heb horen waaien, dat je al een keer moet gesolliciteerd hebben of je toch moet kunnen bewijzen dat je... al kunnen bewijzen dat je werkbereid bent en dat je al bezig bent met werk zoeken. En hier in Gent is dat niet zo. Deelnemer 4: Maar wat doet Antwerpen dan, dat vraag ik mij af, stel nu, een moeder met drie kinderen. En ze moet solliciteren en ze heeft niet gesolliciteerd, gaat Antwerpen zeggen schorsen? Geen leefloon meer? Want hier in Gent kun je dat bijna niet schorsen want je zegt drie kinderen zonder eten. Wat doe je daarmee dan? Allé, wat doet Antwerpen daarmee? Kimberly: Dat weet ik niet maar wij weten wel dat ze heel streng zijn op die werkbereidheid en dat dat effectief als voorwaarde gesteld wordt. Dat zij zeiden van, wij kijken eerst naar werkbereidheid en dan naar de andere voorwaarden. En dan zei er iemand, terwijl ze in Gent waarschijnlijk eerst leefloon geven en dan kijken naar de werkbereidheid. Deelnemer 2: Uhu. Kimberly: En zij draaien de volgorde om. Deelnemer 1: Dat is zo. Ik denk dat dat... Deelnemer 2 & Deelnemer 5: Ja... Deelnemer 1: Ik heb dat ook horen waaien, dat je echt al moet kunnen aantonen van ik heb hier gesolliciteerd of ik heb al een keer gewerkt in het verleden en als je dat niet kan aantonen, dat ze het gewoon weigeren. Deelnemer 4: Voor dat je leefloon... Dus bij aanvraag leefloon? Deelnemer 1: Voor dat je, ja dat heb ik horen waaien. Deelnemer 2: Eigenlijk een onderzoek voor dat je het krijgt. Hier krijgen ze en dan gaan ze onderzoeken. Daar gaan ze eerst onderzoeken en dan... Deelnemer 4: Maar ik weet niet of dat eigenlijk... Is dat niet riskant zoiets? Dat kan toch niet? Deelnemer 1: Dat is straf hé. Dat is zeer streng hé. Deelnemer 4: Het is een basisrecht... Allé... 277
Deelnemer 1: Ja... Dat heb ik ook horen waaien en ik vond dat ook straf, het is daarmee dat ik het nog weet. Sara: Uhu. ...Stilte... Sara: En in verband met die artikel 60'ers, gaan jullie iemand toeleiden naar de privésector of gaan jullie meer naar... Deelnemer 2: Wij gaan eerst proberen naar de privé, de sterkere mensen proberen we toch eerst naar de privé... Indien niet proberen we ze binnen eigen werkingen of diensten waarmee dat we samenwerken. Dat is in artikel 60 en je hebt artikel 60 privé of je hebt de gewone privé. Sara: En er zijn dus veel, allé 'veel' mensen in privé tewerkgesteld al via artikel 60 of niet? Deelnemer 2: Niet zo veel, neen... Sara: Omdat dat niet lukt? Deelnemer 1: De doorstroming... Deelnemer 2: Die doorstroming is niet zo vlot. Kimberly: Hoe komt dat dat je hen eerst naar privésector wil proberen toe te leiden? Hoe komt dat? Deelnemer 2: Goh, omdat ja, er zijn verschillende factoren omdat, als ze in de privé zitten, zitten ze ook al direct goed. Dat is het eerste en ze gaan ook meer verdienen. Deelnemer 2: Onze diensten, omdat er nu ook een nieuw beleid is, van dat alle diensten waar dat het OCMW mee samenwerkt, moeten nu ook betalen waardoor dat er veel diensten wegvallen. Dus de artikel 60 plaatsen vallen weg. Kimberly: Ja... Deelnemer 2: En dat gaat het ongeveer zijn. Kimberly & Sara: uhu. Kimberly: En heb je dan veel terugval van mensen die sociaal tewerkgesteld zijn via artikel 60 en dan... allé, bij wie dat dat niet lukt en dan snel terugvallen op een leefloon? Deelnemer 2: Ik vind dat minder... Sara: Of hebben jullie een duurzame werking? Deelnemer 5: E wel, het duurt langer, je hebt meer screenings en meer tewerkstelling en al maar ik heb wel het gevoel dat, een keer dat ze in artikel 60 zitten, dat dat wel OK loopt meestal. Deelnemer 2: Dat zit vrij OK hé. Dat is ook te zien op welke dienst hé. Deelnemer 1: Het is de toeleiding die lang duurt hé. Deelnemer 4: Maar zij bedoelen waarschijnlijk, een keer dat een artikel 60 afgelopen is ... Deelnemer 5: Maar dan komen ze niet meer naar het OCMW hé. Dan zijn we er vanaf hé. Deelnemer 4: Er zijn er toch velen die terug komen hé. Deelnemer 2: Ze komen vele keren terug. Deelnemer 1: Maar dan is het werkloosheidsuitkering. Na een jaar hebben ze recht op werkloosheidsuitkering. En hebben ze een jaar werkervaring, kunnen ze dop krijgen en krijgen ze geen leefloon meer hé. Deelnemer 4: Ze worden geschorst of ... Deelnemer 5: Ja dat wel... Deelnemer 3: Uiteindelijk de hete brij een beetje doorstromen... Deelnemer 5: Maar dat is het doel van artikel 60 hé. Deelnemer 3: De hete brij... Deelnemer 5: Ja weg van steun van het OCMW. Deelnemer 2: Dat was het doel vroeger hé. Nu is het ook een beetje uitgebreid, neen? Deelnemer 5: Ja ja. Deelnemer 2: Werkervaring en gemakkelijker solliciteren naar de privé toe, ... Deelnemer 5: ja maar dat komt wel nog zo over hoor op werkplaatsen. Deelnemer 2: Ze doen hun dagen, ze zijn weg, ... Deelnemer 5: Ja. Er is toch ook wel niet zo heel veel opvolging op het einde van een artikel 60. Deelnemer 2: Dat is er toch drie maand op voorhand? 278
Deelnemer 5: Ja a wel, al meer dan vroeger hé. Deelnemer 2: Ja ja. Deelnemer 5: Maar er zijn er toch veel die na een artikel 60 op werkloosheid vallen vind ik. Deelnemer 2: Ja dat klopt. Deelnemer 1: Ja, dat vind ik ook, dat is spijtig hé, dat zou niet mogen. Deelnemer 5: Terwijl dat er eigenlijk, weer even intensief zou moeten begeleid worden, die laatste drie maanden naar een tewerkstelling... Sara: Uhu. Deelnemer 2: Ja OK, maar sommige artikel 60's worden ook gecreëerd waardoor dat dat in de privé gewoon niet bestaat. Zo van die logistieke jobkes en dan komen ze in de privé, 'wat heb jij gedaan?', ach ja... (Ondertussen ook Deelnemer 1: Ja ze laten soms mensen werken die eigenlijk maar half en half sterk genoeg staan om te werken, dat ze een oogje dichtknijpen als ze iets niet kunnen of misschien niet altijd nakomen... In artikel 60 zijn ze minder streng hé dan een gewone werkgever.) Deelnemer 2: Daar zouden we eigenlijk ook moeten mee stoppen. Geen jobs creëren die eigenlijk niet bestaan in de privé. Deelnemer 4: En heb je daar een voorbeeld van? Deelnemer 2: Iemand logistiek, er was zo een functie gecreëerd in (X) en ze konden daar gewoon de kranen,... Ze moesten het water testen, dus alle kranen opendoen en het water testen. Dat was een job maar dat is niet doorgegaan want wij hadden zo van eigenlijk is dat belachelijk. Maar zo'n jobkes creëren ze van, allé ja, een mens heeft rugklachten, we gaan hem laten bezighouden. Deelnemer 4: Ja... Deelnemer 2: Dan komt hij na een jaar of na twee jaar, allé ja, op de privé en dan is dat van 'wat heb jij gedaan?', 'ja sorry, dat bestaat eigenlijk niet bij ons'. Daar zouden we eigenlijk ook moeten mee stoppen vind ik, maar ja... Ondertussen zijn ze wel een jaar bezig of hebben ze twee jaar gewerkt. Deelnemer 1: Of een oog dichtknippen bij mensen die af en toe een keer zonder verwittiging niet langs komen en zo... Ben je daar ook niet soepelder in? Zo mensen die plots in ene keer niet komen opdagen een dag en dan daarna? Deelnemer 2: Op het werk? Deelnemer 1: Ja Deelnemer 2: Ach ja ja ja. Deelnemer 1: Daar ben je ook soepelder in dan een privéwerkgever hé. Deelnemer 2: Sommigen worden echt gesleept door hun jaar hé... Deelnemer 4: Ja... Deelnemer 1: Zo mensen die solliciteren en ze beginnen bij een privéwerkgever, als ze dat daar doen, zijn ze meteen ontslagen hé. Deelnemer 4: Het is daarmee dat er die terugval is hé. Deelnemer 1: Ja ja ja, het is dat. Deelnemer 2: Uhu. Uit ervaring weet ik toch, mensen die echt, echt willen werken, de echte sterke, die vinden zelf de privé vind ik. Deelnemer 1: Die vinden dat sowieso... Deelnemer 2: Die vinden dat sowieso... Deelnemer 1: Die hebben zelfs geen artikel 60 nodig eigenlijk hé. Deelnemer 2: Neen inderdaad. En echt zo sterke mensen die dan toch doorgestuurd worden naar mij, binnen de maand, twee maanden hebben die dan zelf wel werk. En artikel 60's blijven dan artikel 60's, tenzij hoger opgeleiden misschien. Deelnemer 4: Nu, er zal altijd een restgroep blijven hé. Deelnemer 2: Ja het is dat, altijd. Deelnemer 4: Het is een illusie om te denken dat je iedereen.... Dat kan niet, onze economie is er niet... Deelnemer 1: En hoe zit dat met die dringende artikel 60's? Deelnemer 2: Daar is nog geen kader rond blijkbaar. 279
Sara: En wat is dringende artikel 60's? Deelnemer 1: Binnen ons handhavingsbeleid, ik denk moest dat er doorkomen ooit, dat dat wel wat zou veranderen in dat aantal leefloners hier. Dat is als iemand echt niet mee werkt, dat je in plaats van die te schorsen, gaat zeggen van kijk we zetten de steun stop maar je wordt verplicht voor een artikel 60 tewerkstelling te doen. Je krijgt dan geen leefloon niet meer maar gewoon voor het werk dat je doet, maar je moet werken. Je krijgt geen leefloon meer, je moet werken en loon krijgen via uw artikel 60. Sara: Uhu. Deelnemer 1: Maar dat is nog niet helemaal... Deelnemer 2: Neen, omdat we dan ook weer een verslag moeten opmaken, dat moet dan naar de hoofd MA,... Deelnemer 1: En ondertussen hebben ze dan geen geld hé. Deelnemer 2: Dan zitten ze al een maand verder, dan is het contractondertekening, medisch onderzoek maar dan zit dat ook vol en dan dringend... Dat duurt dan nog twee, drie maand. Deelnemer 1: Door die administratie hé. Die bureaucratie van dat papierwerk... ...Instemmend... ...Gelach... Deelnemer 5: Maar ja, dat is weer een probleem van Gent hé. Deelnemer 2: Ja blijkbaar... Deelnemer 5: Allé, als je hoort dat dat in Antwerpen zo rap gaat... Deelnemer 1: Ach ja, blijkbaar allemaal sneller kan hé.. Deelnemer 5: Ja.. Deelnemer 2: In Antwerpen... Het OTC is naar Antwerpen geweest en op een week tijd... Dinsdag komen ze bij de MA en op maandag kunnen ze beginnen. Deelnemer 1: Moh? Deelnemer 2: Het schijnt, op een week tijd kunnen zij een artikel 60 opstarten... Deelnemer 1: Amai, dat zal dan toch niet zijn op basis van een verslag of ... Deelnemer 2: Ik denk dat dat de MA zelf doet... Deelnemer 4: Dan allé, die cijfers... Mensen die dat weten, die gaan geen leefloon ... Die dat niet echt nodig hebben, die gaan geen leefloon vragen hé. Zij weten toch van ja maar die gaan mij tewerkstellen... Of zwartwerkers. En ze komen in Antwerpen toe, die weten dat en die gaan geen leefloon komen vragen hé in Antwerpen maar in Gent wel... Deelnemer 2: Uhu. Deelnemer 4: Want ze weten toch dat ze na een week tewerkgesteld worden. Deelnemer 1: Ach ja ja. Als ze niet willen werken, dan moet je niet in Antwerpen leefloon aanvragen hé. Deelnemer 4: Neen, inderdaad. Zo kun je die cijfers ook beginnen interpreteren hé. ...Stilte... Deelnemer 1: Het komt er op neer dat we te soepel zijn dus. Deelnemer 5: Ik denk dat wij vrij soepel zijn. Deelnemer 1: Of dat we te veel papierwerk hebben vooraleer dat we een strenge beslissing kunnen nemen. Deelnemer 3: Gent is soepel voor bepaalde categorieën maar je mag het niet gaan doortrekken naar alle categorieën. Deelnemer 5: Neen, het is dat. Deelnemer 1: Neen, ik denk dat we zeker waar... Deelnemer 3: Maar dat is wel het risico waarin dat we aan het vallen zijn vrees ik. Het is een beetje... Het is balanceren op een dunne lijn hé. Deelnemer 4: Ja dat is waar, je moet met dat handhavingsbeleid wel opletten, dat je niet doorslaat want... Deelnemer 1: Ja, het is zo moeilijk voor te... Allé, zelfs als je zegt, ik ga iemand schorsen, ik twijfel nog altijd, allé... Ik heb dan altijd van 'stel dat ze nu toch de waarheid spreken', soms heb je zo... 280
Deelnemer 2: Maar ik heb ook cliënten die zeggen van, ze gaan zij mij niet schorsen, ik heb drie kinderen. Ze gaan zij mij niet schorsen. Deelnemer 3: Dat is gewoon niet mogelijk denk ik. Deelnemer 1: Ja maar je hebt maatschappelijk werker die zeggen van we gaan niet schorsen omwille van dat er drie kinderen zijn en die kinderen zijn dan de dupe van de ouders die niet willen werken. Deelnemer 2: Maar de cliënten zeggen dat zelf ook van wat gaan ze mij doen? Gaan ze mij schorsen? Deelnemer 1: Ja maar ondertussen blijft die moeder niet meewerken hé want ... Kinderen zijn er de dupe van maar... Kimberly: Ja... Deelnemer 2: Het dossier van.... Die zegt dat zelfs, je gaat jij mij niet schorsen, ik heb twee kinderen... Allé ja... ...Stilte... Kimberly: En denken jullie dat, allé een ander item waaraan we nog dachten, misschien het budget waarover dat een OCMW beschikt, denk je dat dat een invloed kan hebben op je toekenning van leefloon of op u... Deelnemer 1: Ja zeker... Want ik weet van iemand die in (X), in een klein OCMW ging steun aanvragen als studente en dat heeft daar ik weet niet hoe lang.... Zij heeft een jaar daarvoor moeten zwoegen en daarvoor moeten in beroep gaan, voor haar steun, waar dat ze eigenlijk recht op had kunnen krijgen als studente. En dat was dan nog veel minder via hun interne regeling dan dat ze hier in Gent zou krijgen. Haar broer had in Gent steun en zij, eigenlijk zij was iets ouder en gedomicilieerd als studente in OCMW (X) op het moment dat ze hier steun kwamen aanvragen. Dus zij moest daar haar steun krijgen en zij krijgt iets van 200 euro en haar broer die dan 18 werd tegen dat hij gedomicilieerd was in Gent, kreeg de volle leefloon 1 bijna... Dat is echt een groot verschil... En dat is daar een klein OCMW'tje en die hebben ook minder centen, die moeten ook wat streng zijn en wat andere reglementen toepassen... Kimberly: En hier in Gent zelf dan? Deelnemer 1: Ik denk dat wij wel redelijk wat middelen krijgen zeker? Deelnemer 2: Uhu. Deelnemer 1: Voor steun te geven? Deelnemer 2: Ja toch? Deelnemer 1: Van het stad en euh... Ik denk dat wij... Deelnemer 2: Zeker niet mogen klagen. Allé ja, naar cliënten toe hé. Deelnemer 1: Neen, voor naar cliënten toe, financiële hulp, denk ik dat er veel centen vrij gemaakt worden hé. Denk ik maar ik ben daar geen... Ik ben ook niet van de dienst financiën dus... Sara: En zou dat een invloed kunnen hebben? Deelnemer 1: Ach ja, dat is hetgeen dat ik zeg van dat klein OCMW in het dorp, dat ze strenger zijn omdat ze daar minder subsidies hebben, minder voor het OCMW en minder voor de stad. Dus zijn ze daar strenger, wij gaan dan ook soepelder zijn hé. Allé, omgekeerd. Het is de interne reglementering hé. Gelijk bijvoorbeeld een kind die meerderjarig is en inwoont bij een werkende vader, wij gebruiken dan een regel, 120% van zijn loon, bla bla bla... Sara: Ja ja ja. Deelnemer 1: En in andere OCMW's doen ze dat niet. Sara: Nee nee nee. Deelnemer 1: Dus die steun verschilt. Bij de ene kan dat vré weinig zijn en bij ons is dat dan veel meer. Dat heeft zeker te maken met het aantal centen dat je van het stad krijgt hé. Zeker hé. (ondertussen Deelnemer 4: Ik weet niet, ik heb daar geen zicht op... Deelnemer 3: Maar er zijn toch enorm veel besparingen bezig? Deelnemer 5: Ja maar niet op cliënten hé. Ik heb toch niet het gevoel... Deelnemer 3: Neen, niet in onze sector maar... Deelnemer 5: Ach ja, maar we hebben het over het OCMW hé. Deelnemer 3: Ach ja, maar ben ook over het OCMW bezig, ouderenbeleid bijvoorbeeld. Deelnemer 5: Ach ja ja. 281
Deelnemer 3: Daar hakken ze echt in de cliënten... Deelnemer 4: Ja... Deelnemer 5: Is het echt? Deelnemer 3: E ja, het zal wel. Ze doen gewoon de verzorgende weg in rusthuizen, ze doen geen nachtoppas meer ... Deelnemer 5: Ach ja, op dat vlak snoeien ze bij ons ook op onze cliënten. Wij krijgen ook geen assistenten bij maar wel cliënten bij. Deelnemer 3: Ja maar daarom is het alle twee. Ze besparen op mensen die die zorg nodig hebben van het OCMW. En ze besparen op assistenten want ze laten er aflopen... Deelnemer 5: Ja... Deelnemer 3: Ja ze zijn enorm aan het besparen... Ik denk dat we niet meer toekomen met de middelen die we hebben. ) Sara: En hebben jullie dan veel... Of meer studenten hier dan bijvoorbeeld in Antwerpen allé in het leefloon of? Denk je dat dat een invloed kan hebben? Deelnemer 1: We zitten ook wel met een studentenstad hé. Allen: Maar ja, Antwerpen ook hé. Deelnemer 5: Maar dat doet er op zich niet toe met de nieuwe regelgeving hé. Een student krijgt steun van het OCMW waar dat hij gedomicilieerd is dus krijgen zijn... Allé ik weet niet of jullie op kot zitten? Maar jullie zouden geen steun krijgen van Gent maar van het OCMW waar dat je gedomicilieerd bent. Deelnemer 1: Dat is waar, dat doet er niet toe. Tenzij dat ze gedomicilieerd zijn waar ze studeren... Deelnemer 5: Dus in principe zou een studentenstad niet meer studenten mogen hebben in steun dan... Sara: Ja maar ik weet niet of dat nu Genk of Antwerpen was die dat zei of dacht maar ze dachten dat Gent daar misschien lakser mee omsprong met die... Kimberly: Ook al zijn het studenten die gedomicilieerd zijn in Gent dan, dat jullie misschien sowieso misschien wat meer... Deelnemer 5: Gemakkelijker... Kimberly: ...Studenten in het leefloon hebben... Deelnemer 5: Ik denk dat wij daar wel soepel in zijn. Deelnemer 1: Ik denk dat wij toch wel vré streng zijn op studenten. Deelnemer 5: Denk jij dat? Ik denk van niet. Deelnemer 1: Tegenwoordig, hoeveel hoorzittingen heb je niet van mensen die hun studieduur al overschreden hebben... Deelnemer 5: Ja op bissen, ja, Maar bij aanvraag? Een student van Gent en zijn ouders wonen ook in Gent en die student zit op kot en hij zegt 'ik heb gebroken met mijn ouders'. Vré gemakkelijk hé, je krijgt steun ... Allé... Iedereen kan dat zeggen hé als je op kot zit... Ik kende een student. Hij zit op kot in Leuven. En 'ja ik kom niet meer bij mijn ouders, ik kom er niet mee overeen'. Het is mijn cliënt niet, het is van een collega. Deelnemer 1: Een relatiebreuk ja. Deelnemer 5: Hij krijgt leefloon als alleenstaande.... Ik heb nu wel toevallig die ouders in steun zeker? 'Gohja, mijn zoon komt ieder weekend naar huis en hij krijgt zijn potjes eten mee op kot'... Ach... Deelnemer 4: Oei. Deelnemer 5: En toevallig zitten we op dezelfde bureau dus het komt uit... Het is binnenkort een hoorzitting maar hoeveel zouden er niet zijn? Deelnemer 1: Er zijn er natuurlijk ook veel die... Allé de ouders zijn nog altijd onderhoudsplichtig zolang dat ze voldoende inkomsten hebben... Deelnemer 5: Maar je moet al veel inkomsten hebben hé. Deelnemer 3: Dat is relatief hé. Deelnemer 1: ..die onderhoudsplicht onderzoeken... Maar wij hebben toch al vaak cliënten gehad die, allé als ouders dan zien hoeveel dat ze wel moeten betalen, dat ze dan plots zeggen van ja, je moet dan geen steun niet meer geven, het is niet nodig we gaan wel financieel steunen... 282
Deelnemer 3: Je moet echt al een serieus inkomen hebben om onderhoudsplichtig te zijn... Deelnemer 1: Bwa, als je met twee voltijdse werkt dan ben je toch meteen onderhoudsplichtig hé. Deelnemer 3: Ja maar zo veel hebben we er niet hé. Deelnemer 5: Maar ja je gaat toch minder moeten betalen, allé ja, als een cliënt steun krijgt van het OCMW en de ouders moeten een stukje betalen... Deelnemer 1: Ja het is altijd een stuk hé. Deelnemer 5: Dan brengt dat toch niet op om te zeggen van je moet dan geen steun vragen, we zullen u volledig onderhouden. Deelnemer 1: A wel ja, als ze zien... Jawel hé. Die steun, dat wordt maar teruggevorderd na een hele periode dat ze hun steun hebben hé. Dus als ze dan plotseling met zo'n factuur komen van het OCMW van je moet dat bedrag aan het OCMW terug betalen. Dat is makkelijker om maandelijkse bijdrage te leveren aan uw kinderen. Deelnemer 5: Ik weet niet, ja misschien. Deelnemer 1: ... Dan achteraf met een schuld te zitten van euh... Deelnemer 5: Ik denk dat je 25 euro per maand mag afbetalen. ...Gelach... Deelnemer 1: De ouders? Ach neen hé. Die ouders zitten niet op het OCMW hé, die krijgen gewoon een brief hé, van je moet dat betalen, dat is een schuld hé. Deelnemer 5: Ja maar dan nog heeft het OCMW een groot deel betaald hé. Allé, ze moeten het niet volledig terugbetalen dus... Deelnemer 1: Ja het is nooit alles hé. Maar dat kan al veel zijn hoor, als je dat optelt van een aantal jaar. Er zijn toch wel ouders die daar een probleem van maken hoor. ...Stilte... Sara: En denk je dat de structuur van het OCMW, bijvoorbeeld dat jullie werken in wijken of niet, dat dat een invloed heeft op het aantal leefloners? Bijvoorbeeld dat je al laagdrempelig gaat werken en dat veel meer mensen naar het leefloon komen of... Allé, begrijp je wat dat ik bedoel? Deelnemer 5: Ik denk het. Deelnemer 4: Maar in Gent geven ze nu een OCMW-krantje uit hé. ...Gelach... Deelnemer 4: En daardoor trek je al mensen aan. Deelnemer 5: Heb jij er veel? Deelnemer 4: Af en toe wel ja. Deelnemer 1: Dat is reclame voor het OCMW hé. Deelnemer 2: 'We hebben dat krantje hier gezien, we kunnen hier geld krijgen'. Deelnemer 3: Ja maar dat is effectief... Deelnemer 4: Dus zo trek je wel mensen aan hé natuurlijk. Sara: Ja... Deelnemer 5: E wel, met dat krantje, ik heb nu iemand, het is nu niet door dat krantje maar het zou er evengoed door kunnen zijn. Een vrouw die kwam vragen naar administratieve begeleiding op het OCMW en die zit bij mij vorige week in het eerste gesprek. En ik merk dat ze eigenlijk een zoon heeft van 18 en dat hij zou recht hebben. Wat moet je daar dan mee gaan doen? Geven hé. Deelnemer 1: Eigenlijk ben je verplicht om dat te zeggen hé. Deelnemer 5: Ja ja ja. Maar dat is een vrouw die anders bij het OCMW nooit die aanvraag zou komen doen. Maar door dat krantje krijg je wel mensen bij ons. Ik zeg het, ze komt nu niet door dat krantje maar evengoed kon ze... Deelnemer 4: Wat staat er daar in dat krantje? 'Wilt u verhuizen, kan u de huurwaarborg niet betalen? OCMW kan helpen'. ...Gelach... Deelnemer 3: Ja maar het komt daar op neer, er stond niets in van barema... Deelnemer 1: Dat is eigenlijk echt slechte reclame. Dat is reclame om steun te komen aanvragen hé. En dan zeggen de mensen van ja maar dat stond in dat krantje. (wat door elkaar praten) 283
Deelnemer 1: Maar ze zijn nu wel aan het kijken, voor in de toekomst voor de OCMW krant, allé, ze te versturen gelijk dat ze nu ook al altijd doen maar dan wel ook met meer de plichten erop. Deelnemer 4: Ach ja. Deelnemer 1: Het schijnt dat ze daar nu al naar aan het kijken zijn want dat er daar al veel kritiek op geweest is van dat is reclame en al. Dat er zo gaat staan van je hebt daar recht op maar dat zijn de voorwaarden en dat zijn uw plichten als je dat wil krijgen of zo. De plichten en de rechten dat ze dat er alle twee erin gaan zetten, dat heb ik gehoord. Deelnemer 5: Ach ja. Deelnemer 1: Dat zouden ze dringend mogen doen want als mensen al op voorhand weten van ja maar ja dat is toch zo gemakkelijk niet, gaan ze ook niet zo snel langskomen hé. Deelnemer 5: Uhu. Sara: Maar denk je dan als je dus nu... Dus jullie werken ook met wijken, dat dat een invloed heeft, dat ze gemakkelijker de stap durven zetten naar het OCMW? Deelnemer 5: Misschien wel hé. Deelnemer 3: Uiteindelijk is dat toch wel de bedoeling hé. Deelnemer 4: Maar ja, dat vind ik positief hé. Het is niet. Deelnemer 5: Wij zitten in een welzijnsbureau, dat wil zeggen, er is een restaurant beneden. Sociaal restaurant, er zijn dokters dus die stap om dat gebouw binnen te stappen is niet zo groot hé. Sara: Uhu. Deelnemer 5: Er zijn veel mensen die daar al komen eten of naar de dokter komen, vroeger zat Kind en Gezin daar ook. Er komen al veel mensen in het gebouw die dan wel al rapper een keer gaan vragen van ja, kan ik hiervoor hier terecht? Deelnemer 4: Het zou heel verkeerd zijn om, als je uw cijfers wil laten dalen, om mensen weg te jagen hé. Deelnemer 5: Af te schrikken. Sara: Ja ja. Deelnemer 4: Allé, het OCMW, daar rust nog altijd een taboe op. Dus we zijn nu al zo ver dat mensen meer durven komen, maar het is niet de bedoeling om ze weer weg te jagen hé. Het blijft nog altijd sociaal hé. ...Stilte... Sara: En heeft Gent dan misschien een armere bevolking? Dan Antwerpen dan of Genk? Deelnemer 4: De Joden zitten in Antwerpen hé. Daar zit er geld hé. ...Gelach... Deelnemer 4: Ja maar het is gewoon zo. Daar zit er kapitaal hé. Deelnemer 1: Hebben wij niet meer gezinsherenigers? Of is dat hetzelfde? Deelnemer 5: Ik weet dat eigenlijk niet. Ik vind dat moeilijk te vergelijken... We zitten niet in Antwerpen... Deelnemer 1: De Turkse van Emirdag? Ja e wel... Ik ook niet, kan dat ook moeilijk vergelijken... Hier hebben wij heel veel gezinsherenigingen van Emirdag van Turkije. Dat is één stad waar dat er bijna alle Turken van Gent komen van Emirdag hé. Deelnemer 5: Is dat? Deelnemer 1: Ja dat is echt enorm... In de vakantie, het schijnt,... Deelnemer 4: Ja ze gaan naar daar hé. Deelnemer 1: Ik heb al gehoord van cliënten, dat dat daar dubbel zo veel bevolkt of dat dat daar de rest van het jaar is omdat al de Belgen op vakantie gaan naar Emirdag. En daar heb je veel gezinsherenigingen ook hé. Uithuwelijken en ze zeggen altijd 'in België is het beter'. Deelnemer 5: Maar of dat wij nu veel meer armere bevolking... Ik weet dat eigenlijk niet. Als ik kijk nu naar Gent, ik zie (X) voor mij, sociale blokken, mega veel. Dan denk ik ja, wij zijn wel armer dan Antwerpen. Maar ik ken die wijken in Antwerpen niet hé. Sara: Ja. Deelnemer 4: In Antwerpen heb je toch ook van die sociale wijken met van die hoogbouw. Deelnemer 1: Ja dat denk ik ook. Deelnemer 5: Allé, het is dat dat ik bedoel van we kunnen wij dat niet vergelijken hé. 284
Deelnemer 1: Je kan moeilijk vergelijken hé. Deelnemer 4: Ben jij niet van Antwerpen? Deelnemer 2: Neen... (Nog wat onder elkaar praten + gelach) ...Stilte... Sara: Antwerpen zei dan ook nog iets van medische kaarten aan... Deelnemer 3: Illegalen? Sara: Ja. Sara: Daar wordt dat vrij snel gegeven door bepaalde dokters, waardoor dat ze dan terug kunnen vallen op het leefloon. En wordt dat hier ook of? Deelnemer 4: Hoe? Maar dat klopt niet hé. Deelnemer 5: Ze vallen niet terug op het leefloon hé. Deelnemer 4: Een illegaal kan nooit geen leefloon hebben hé. Sara: Equivalent leefloon, sorry. Omdat ze vinden... Deelnemer 4: Dat klopt toch niet? Deelnemer 5: Zelfs geen equivalent leefloon. Deelnemer 1: Neen. Deelnemer 4: Ze hebben niets recht... Deelnemer 1: Eenmaal dat je recht opent op levensminimum of leefloon vervalt je medische kaart en heb je daar geen recht meer op. Deelnemer 4: Ja een medische kaart is enkel voor illegalen en die hebben op niets recht behalve op medische kaart. Sara: Is dat 9ter? Zij waren daar... Deelnemer 4: Neen want die hebben niets. Deelnemer 3: Ach maar dat is iets anders hé. Deelnemer 4: Ach maar dat is de regularisatie op basis van medische redenen. Deelnemer 5: Ach ja. Sara: Ja dat. Deelnemer 4: Dat is helemaal iets anders. Deelnemer 3: Maar die zijn net enorm verstrengd, vorige maand, de maand daarvoor. Alleszins dit jaar. Vroeger kregen ze die inderdaad veel sneller maar ze hebben het probleem vastgesteld en sinds dit jaar zijn ze daar veel strenger op geworden. Maar dat heeft niet echt iets met het OCMW te maken. Uiteindelijk wordt dat gegeven door DVZ is dat toch hé? Deelnemer 4: Ja. Het OCMW heeft daar niets.. Sara: Ja maar ze waren daar ook over aan het discussiëren, dat ze dan sneller leefloon... Deelnemer 3: Maar het is maar pas als je die regularisatie krijgt, dat het OCMW iets kan geven. Sara: Ja en zij vinden dat dat nu veel te snel door bepaalde dokters wordt gegeven. Deelnemer 3: E wel, inderdaad, soms zit er iemand in het onthaal die er gezonder uit ziet dan ik en die hier is op basis van medische redenen. Dus dan vraag ik mij toch af hoe dat ze dat doen. ...Instemmend... Sara: Ja. Deelnemer 3: Maar ja, medisch, ja dan zijn het dan inderdaad dokters hé. Sara: Ja. Deelnemer 4: Maar dat is wel helemaal iets anders dan die medische kaart hé. Sara: Ik weet dan niet meer wat ze zeiden van die medische kaart... Deelnemer 3: Maar ik denk inderdaad dat die medische kaart wel heel snel uitgedeeld wordt... Deelnemer 5: Maar hoe werkt dat juist? Ik weet dat eigenlijk niet. Deelnemer 4: Een illegaal die nood heeft aan medicijnen... Deelnemer 5: Ze kunnen gratis achter medicijnen? Deelnemer 4: Gratis dokter en zo ook. 285
Deelnemer 3: Die medische kaart dat is enkel voor illegalen omdat die nergens geen recht op hebben, krijgen die toch nog dringende medische hulpverlening. Deelnemer 1: Dringende medische hulp is een basisrecht hé. Kimberly: Het was dat dat we daarnet zeiden... Deelnemer 4: Ja dat zijn geregulariseerden hé op basis van medische problemen en medische kaart is enkel voor illegalen die niets hebben. Kimberly: Ja. ...Stilte... Kimberly: En zijn er nog andere dingen die nog niet vermeld zijn? Waar dat je eventueel aan denkt? Die een verklaring zou kunnen zijn? Dat Gent zo hoog ligt? Deelnemer 5: Gent is misschien soepelder en mensen babbelen met elkaar hé. Deelnemer 1: Mondelinge reclame. Deelnemer 5: Die mond-aan-mond reclame dat werkt hé. Gelijk die studenten bijvoorbeeld. Sara: Ja. Deelnemer 2: Ja studenten, die EU-burgers, die Bulgaren die naar hier komen door mond-aanmond-reclame. Deelnemer 5: Ja ja ja. Sara: Ja en de aantrekkingskracht misschien van een grootstad. Deelnemer 1: En hoe zit dat met samenwerking in Antwerpen tussen bijvoorbeeld een tewerkstellingscentra en VDAB of? Want hier is dat ook niet altijd ... Deelnemer 2: Maar ik denk dat daar een trajectbegeleider zit in de wijken... Bij ons hebben ze daar ook eens over nagedacht. Want nu zitten wij op het OTC en daar zitten die in elke wijk waardoor dat ook ... Deelnemer 4: Alles sneller gaat... Deelnemer 2: Van ja kijk, ik ga die uitnodigen en ik kom er direct bij... Dat hebben we gehoord. Bij ons is dat allemaal weer een aparte dienst en dat gaat naar daar en 'ik heb dat doorgestuurd' 'ach ik heb dat nog niet gehad' ... ...Instemmend... Deelnemer 1: Dan komen we weer op die administratie terecht hé. Deelnemer 4: En die meerekenbare inkomens hé volgens mij. Deelnemer 2: De werkdruk Deelnemer 4: Ik denk dat die meerekenbare inkomens wel het grootste is... Al die jonge gasten van 18 die steun hebben bij ons en in Antwerpen niet... Deelnemer 2: Ik heb dat eens besproken in het equipe, ik ga een keer zien... Toestroom nieuwe EU-burgers, schorsingen RVA, dat hebben we al gezegd. Verhoogde faillissementen, soepeler beleid dan in andere steden, Antwerpen-Nederland, doelgroep wordt zwakker en zwakker, voororiëntering, activeringsdruk. Dat zijn de dingen dat wij in de equipe eens besproken hebben. Maar het meeste is allemaal gezegd geweest hé. Deelnemer 5: faillissementen, dat hebben we nog niet gezegd. Deelnemer 4: Die faillissementen is nog niet gezegd geweest, die schorsingen in de RVA is gezegd geweest, toestroming nieuwe EU... Deelnemer 1: Heeft Gent veel faillissementen? Deelnemer 4: Ja die EU-burgers die schijnzelfstandig zijn en dan drie maanden later failliet zijn. Ja maar ze zitten er wel in hé. Deelnemer 3: Ik heb er nog maar heel weinig gehad hoor. Geen denk ik. Deelnemer 5: Maar dat is dienst vreemdelingen hé, dat zit niet bij ons. Deelnemer 3: Het is te zien waar dat ze opgenomen worden hé. Ik heb er echt geen zicht op of dat dat heel veel is. Deelnemer 5: Ik denk dat wel. Deelnemer 3: Ja? Maar ja het schijnt dat dat erg is hé. Deelnemer 5: De dienst vreemdelingen zit hiernaast. Kimberly & Sara: Ach ja. 286
Deelnemer 5: En er staan voor de deur 50 man te wachten om half twee als je hier toekomt. Bij ons is dat niet hoor. Deelnemer 4: Je zou eigenlijk de cijfers ook eens moeten gehad hebben van Brussel. De Brusselse gemeenten als (X),... Als je daar een aanvraag doet, moet je daar om 7 uur aan de poort gaan staan en dan krijg je, als de poort opengaat, krijg je een ticketje. Je krijgt denk ik 30 ticketjes maar als jij de 31ste bent, komt morgen een keer terug... ...Gelach... Deelnemer 4: Dan mag jij de dag daarna weer om 7 uur... Die zullen wel minder leefloners hebben denk ik. Deelnemer 1: Onwaarschijnlijk hé. Deelnemer 4: Dat is echt waar hé! Dat is toch schandalig? Je kan zo een week gaan aanschuiven hé. Deelnemer 5: Het is gelijk het systeem van de nachtopvang eigenlijk... (wat door elkaar praten) Deelnemer 1: Ik heb al mensen gehad, vanaf dat je wat streng bent, dan zie je ze niet meer en komen ze niet meer af en hebben ze plots werk gevonden. Dat zegt al genoeg hé ja. We hebben dat toch wel af en toe hoor. Ik had één dat ik zei van we gaan u moeten schorsen en die zei: ach ja ik ga moeten werken hé. Deelnemer 2: Of dat ze veranderen van wijk omdat de andere wijk soepelder is. Deelnemer 5: Gebeurt dat? Deelnemer 2: Ik weet dat niet. Ik vraag mij dat gewoon af. Deelnemer 4: En heb jij daar zicht op dat bepaalde wijken soepelder zijn dan andere? Deelnemer 2: Het schijnt ja. Deelnemer 4: En waar situeren die zich in Gent dan? Deelnemer 2: In Gent (X) zitten al 5 wijken hé. Ik zit in 2 wijken en ik voel al verschil... De ene wijk is iets strenger dan de andere... Deelnemer 5: Bij ons is dat ook. Wij hebben twee hoofd MA's en dat is echt een heel andere manier van werken hé. Dat kan ook niet anders hé. Sara: Ik heb dan nog een voorlaatste iets dat we nu juist bedenken van in de andere focusgroepen. Die spraken ook van de aanpak. Bijvoorbeeld integrale aanpak of niet. Dus euhm, het is gewoon om te weten hoe dat jullie hier te werk gaan hoor. Of dat bijvoorbeeld, als er nu een cliënt komt, die bijvoorbeeld bij u komt, dat jij alles, dus van psychosociale zaken, allé. Dat jij alles voor die cliënt doet, dus een integrale aanpak, of dat je voor dat aspect moet hij bij die zijn en voor dat bij die... Deelnemer 1: Wij verwijzen door maar we hebben wel een integrale aanpak vind ik. Deelnemer 5: Ik zit nu in (X) hé. Dat project dat ik juist zei... Sara: Ja. Deelnemer 5: Wij werken met een multidisciplinair team, we hebben een vaste psycholoog, een vaste... We werken altijd met dezelfde mensen. We werken op alle levensdomeinen en we hebben ook wel wat meer tijd voor de cliënten. Dat moet ik er wel bijzeggen. Eén dossier bij ons, telt voor twee of twee en half in het wijkwerk. Dus dat wil zeggen, minder dossiers hé. We hebben nu juist ons jaarrapport gehad en de cijfers zijn vré goed qua activering. We zitten eigenlijk boven het gewoon OTC hé. Ja, mensen in een echt contract hé. Dus dat werkt wel, maar ja je moet daar tijd voor krijgen. Wij hebben nu een project, het is rond activering. Dus dat spreekt ons beleid nogal aan dus ze moedigen dat aan, dus we krijgen er tijd en ruimte voor en dat werkt. Maar in het wijkwerk is er daar geen tijd voor hé. Sara: Maar het is wel een integrale... Deelnemer 1: Ja e wel, we zijn redelijk gebonden aan een strenge, vind ik toch, verslaggeving waar dat je binnen uw sociaal verslag. Allé je hebt eerst uw modules met uw aanvragen en wetgeving en op het einde heb je nog een gans sociaal verslag en wat staat er daar in? Cliëntsysteem, alles van rond de cliënt, hulpverleners bijvoorbeeld. Sara: Ja. Deelnemer 1: Dan heb je de financiële situatie, dan nog de woonsituatie, de psycho-sociale en medische situatie. Je moet nog onderzoeken van gaan ze nog naar een psycholoog, naar de dokter of dit of dat... Ieder puntje en normaal gezien zou je dat moeten uitgebreid de feiten, de visie van de hulpverlener, de visie van de cliënt... Moet er dan nog telkens een keer onder en dan heb je nog 287
studie en activering en tewerkstelling. Dus al die blokken moeten allemaal in één sociaal verslag opgenomen worden dus bekijk je echt wel de verschillende levensdomeinen voor opvolging. Maar hebben ze psychologische hulp nodig, dan gaan we wel doorverwijzen naar de psychologische dienst. Deelnemer 2: Tewerkstelling naar OTC. Deelnemer 1: En dan heb je zo iedereen zijn gespecialiseerde dienst. Maar dat is eigenlijk de MA bekijkt het totaal pakket maar het is niet dat hij het totaal pakket behandeld daarom hé. Deelnemer 5: Ja maar het is toch dikwijls van 'oei ik moet een verslag schrijven, wat gaan we hier nu een keer schrijven over dat?' Ik ga dat vlug een keer in orde maken... Het is niet dat je daar een jaar mee bezig geweest bent om die dingen te bekijken. Helaas... Het zou mooi zijn hé maar helaas... Deelnemer 4: Het komt er eigenlijk op neer dat we creatief moeten zijn omdat die werkdruk soms te hoog is. Deelnemer 3: Maar dat is wel... Deelnemer 1: Maar dat we het vragen aan mensen, 'Heb jij woonproblemen?', 'ach neen...'. OK er zijn geen woonproblemen gekend, dat doe ik soms ook hoor als ik geen tijd meer heb om te gaan kijken... Deelnemer 2: Ze woont daar graag. Deelnemer 1: Ja en visie cliënt, hij woont er graag. Terwijl zegt die mens, 'goh ik heb niet echt woonproblemen'. En dan kom je daar toe en dan is dat iemand die totaal onhygiënisch is. En heel zijn boel die stinkt... Deelnemer 5: Al de buren hebben een probleem maar hij niet. Deelnemer 1: E wel ja, kijk voila. Of vinden zij een krot eigenlijk een OK woning en is dat eigenlijk niet OK en zijn er vochtplekken. Maar ja, als je tijd te kort hebt, dan bevraag je de cliënt maar dan ga je niet altijd zelf gaan kijken. Deelnemer 3: Maar het is ook zo dat je gaat besparen op je huisbezoeken. Als je een verslag om de zes maanden moet verlengen, dan ga je niet om de zes maand. Want een huis verandert op zich niet zo veel. Deelnemer 1: En eigenlijk al veel meer tegenwoordig hé. Als al die administratieve verslagen erbij komen... Want een keer dat er iemand één maand werkt, moet je weer nieuwe verslagen schrijven... Deelnemer 4: We zijn veredelde bediendes, zelfs niet veredeld. We zijn bediendes. Deelnemer 3: Veredeld absoluut niet... Uitvoerend... Sara: Een beetje een administratieve rompslomp? Deelnemer 1: Ongelofelijk. Het is echt, heel veel administratie en er komt altijd maar bij. Waardoor dat je op je bureau de hele tijd kan zitten typen en doen en kun je bij mensen thuis minder gaan. Minder diepgang kunnen steken in je hulpverlening. Deelnemer 4: Misschien zal dat in Antwerpen wel wat minder zijn... Sara: En is dat geëvolueerd de laatste jaren? Of is dat altijd al... Deelnemer 1: Dat is negatief geëvolueerd, het wordt altijd maar slechter, er moet altijd maar meer op papier. Deelnemer 3: Wat is dat? Deelnemer 2: Administratieve rompslomp... Ze proberen vereenvoudiging te doen maar langs de andere kant... Deelnemer 3: Ja ze proberen elektronisch te gaan en te digitaliseren... Deelnemer 1: Het wordt altijd maar meer, ze willen dan strenger zijn maar je moet dat allemaal kunnen legitimeren met papieren en bewijzen dus je moet nog meer op papier... Allé ja, dus eigenlijk... Sara: Ja ja ja. Deelnemer 1: Het is eigenlijk onmogelijk hé. Als je je werk echt goed wil doen... Ik zeg dat altijd, dan moet je 24 op 24 werken. Deelnemer 3: Ja... Deelnemer 1: Dan moet je eigenlijk 's nachts ook werken en dan kun je alles gedaan hebben... Deelnemer 3: Maar is dat ook zo niet? Ben je daar in gedachten ook niet mee bezig? Deelnemer 4: Ja soms blijf je daarmee bezig hé. 288
289
(Daarna wat door elkaar praten over dromen die ze gehad hebben over het werk) Kimberly: En als laatste kwestie om aan te halen, hadden we nog een vraag, waarom denken jullie dat Genk dan zo laag is? Want het is procentueel... Deelnemer 5: Ja dat zit ik mij nu al de hele tijd af te vragen. Deelnemer 2: Ja... Het daar ook allemaal trager.. ...Gelach... Deelnemer 2: Maar dan zou dat langer moeten duren... Maar goed ik weet het niet. Deelnemer 1: Genk, is dat kleiner ook? Deelnemer 5: Maar het is procentueel. Kimberly: Het is procentueel dus dat is eigenlijk al een beetje uitgesloten... Deelnemer 1: Ach ja. Deelnemer 3: Is die industrie daar nog in bloei in Genk? Anders kan dat... Dat ze allemaal aan het werken zijn... Deelnemer 2: Ach ja... Deelnemer 1: Ja maar procentueel. Maar dan nog, bij een grootstad heb je sowieso meer aanvragen en arme mensen... Sara: Ja ja, meer aantrek... Deelnemer 1: Je hebt minder aantrek bij kleinere steden of dorpen hé. Deelnemer 5: Maar toch, het is wel een megaverschil hé. Deelnemer 1: (X) gaat ook laag liggen hé waarschijnlijk... Deelnemer 4: Het schijnt wel dat Genk een zeer goed OCMW is, een heel goed draaiend OCMW. Deelnemer 1: Efficiënt misschien. Deelnemer 4: Het schijnt dat die toch wel... Deelnemer 5: Maar ja, ze hebben maar een vijfde van de leefloners. Dat is toch een groot verschil vind ik. Deelnemer 4: Uhu... Deelnemer 5: Allé... Deelnemer 4: Ik heb dat nog gelezen... Er zijn daar ook studies... Deelnemer 1: Ik denk gewoon, minder aantrok. Gent en Antwerpen voor bijvoorbeeld migranten of zo, zijn toch meer gekend dan Genk of... Deelnemer 5: Maar het zijn andere migranten. Het zijn veel Italianen en dat zijn meer werkers hé. Deelnemer 2: Dat zijn werkers ja. Deelnemer 5: Dat vind ik toch. Deelnemer 2: Ik vind dat ook. Deelnemer 4: Ik vind eigenlijk dat Genk hier niet in thuishoort. Genk is een provinciestadje of zelfs nog niet. Deelnemer 1: Ach ja, voila. Sara: We hebben op basis van de trends gekozen... Deelnemer 1: Het is klein hé. Deelnemer 4: Ja ik weet wel, maar ... Sara: Dat je ze niet kan vergelijken? Deelnemer 4: Ik vind dat dat appels en peren vergelijken is. Deelnemer 1: Ik vind dat ook moeilijk te vergelijken. Kimberly: Maar we willen ook geen OCMW onderling vergelijken. We willen niet dat er concurrentie ontstaat... Deelnemer 4: Ach ja, niet vergelijken maar ze staan er wel tussen de cijfers dus je kan daar ook geen conclusies uit trekken denk ik. Hoeveel inwoners hebben ze in Genk? 64.000. Hoeveel heeft er (X)? Deelnemer 5: Hetzelfde. Deelnemer 4: Hebben ze er zo veel? Deelnemer 2: Wie? 290
Deelnemer 5: (X). Deelnemer 2: Ja? Deelnemer 4: Hebben zij er zo veel (x)? Deelnemer 5: Ja 60.000 (Onderling aan het discussiëren over de grootte van Genk) Deelnemer 1: Het is nu niet racistisch maar hoe meer vreemdelingen, hoe meer leefloners dat je gaat hebben ook hé. Sara: Ja ja. Deelnemer 1: En vreemdelingen in een stad, zou dat ook niet meer geconcentreerd zijn? Kimberly: Maar het is wel zo, allé, in Genk, in '85, toen hadden ze ook wel veel maar misschien nog altijd niet zo hoog als in Gent. Maar ze hadden er heel veel en... Sara: Door de sluiting van de mijnen. Kimberly: En nu zitten ze, letterlijk gezegd, aan de bodem van hun vat. Deelnemer 4: En wanneer hadden ze er zo veel? Kimberly: In '85, na de sluiting van de mijnen... Deelnemer 4: Ach ja. Sara: En hun activeringsbeleid is eigenlijk dan al begonnen en daardoor zitten ze nu 'stabiel'... Kimberly: Dat is wat jullie in 2004 beginnen doen... Deelnemer 5: Ja ja. Kimberly: En waarom denken jullie dat in 2003, in alle drie een zo een daling is? Deelnemer 5: 2001 Deelnemer 4: 2001 dat was toch de... of zeg ik het nu verkeerd? Deelnemer 2: De aanslag? Deelnemer 4: 2001 was toch de, of heb ik dat nu zo verkeerd, welke wet is er daar veranderd? Deelnemer 3: Dat was 2002. Sara: Dan is het leefloon. Deelnemer 4: De RMI-wet hé. 2001? Sara: 2002. Deelnemer 4: Is het beginnen zakken... Sara: Is de RMI ingevoerd. Deelnemer 4: Ach, het kan niet dan. Deelnemer 5: Ik weet het eigenlijk niet. Deelnemer 1: Dus het ligt niet aan de RMI-wet. Kimberly: Neen want dan stijgt het zelfs weer. Deelnemer 1: Ja... Deelnemer 5: Geen idee... ...Gemompel... Deelnemer 4: Ik zou het ook niet weten... 2001... Sara: Misschien de economische context of conjunctuur of... Deelnemer 3: Van Kondratieff? Sara: Wablief? Deelnemer 3: Van Kondratieff? Kimberly: Ja, of dat het hoog conjunctuur of laag conjunctuur was. Deelnemer 3: Het zou kunnen... Deelnemer 1: Maar ja. Je hebt hier dubbel aantal inwoners maar wel veel meer leefloners. Als ik dat hier vergelijk, 240.000 op 270.000. Wij hebben meer leefloners en minder mensen... Zot hé. Deelnemer 2: De grenzen die open gegaan zijn? De EU, is daar dan niets veranderd? Deelnemer 4: Ach, 2001 was de euro. Neen dat was vroeger zeker? Kimberly: 2000
291
Deelnemer 5: 2000? Kimberly: Denk ik. Deelnemer 2: Zijn daar zo geen landen bijgekomen? Dat de migratie dan meer op gang is getrokken? Maar ben ook niet zeker ze. Maar dat is zo precies vanaf 2000 dat er zo enorm woelig is in Europa hé. Deelnemer 5: Ja. Deelnemer 2: Of alles begint zo te verschuiven... Grenzen vallen weg en alles schuift maar door. Deelnemer 4: 2000 was ook voetbal hé. ...Gelach... Deelnemer 1: 2003, het is eigenlijk hier dat het beginnen stijgen is. Hier loopt dat nog min of meer gelijk hé. Sara: Het is vanaf hier dat... Deelnemer 1: Ja bij ons gestegen en bij Antwerpen gedaald... Zo zot eigenlijk. Sara: Ja... Genk zei dat dat kwam door (X), dat ze streng met activering zijn begonnen in Antwerpen. Deelnemer 4: Dat is een SP.A'er hé nochtans? Kimberly: Euh, ja dat weet ik niet. Deelnemer 4: Omdat wij daar over de VLD bezig waren... Deelnemer 5: Ja inderdaad. Deelnemer 4: Ken je de OCMW voorzitter in Gent? Kimberly: Van naam ja... (Wat onder elkaar praten) Deelnemer 4: Wat doe je daarmee met dat ding? (dictafoon...) Deelnemer 2: Letterlijk uitgeschreven... Sara: We moeten dat uittypen. Kimberly: Nu is dat een SD-kaart, we steken dat in onze computer en we typen dat volledig uit... Deelnemer 4: Het is niet dat dat nu in grote groep wordt beluisterd? Sara: Neen. Kimberly: Neen dat wordt gewist want we moeten dat teruggeven aan school. (Wat onder elkaar praten) Kimberly: Als alles dan verwerkt is, koppelen we dat nog een keer terug maar dat zal via mail gebeuren naar iemand van jullie... Dat we het emailadres mogen noteren dat er dan geen foute interpretaties gebeurd zijn van wat er gezegd geweest is. De bedoeling was om dat nog via focusgroep terug te koppelen maar dat was ook niet haalbaar wegens tijdsgebrek. Sara: Dat was ook niet haalbaar... Kimberly: We moeten hem in mei indienen... Sara: Niet alleen van tijdsgebrek, ook niet voor de organisatie en die dingen, ging het een beetje te moeilijk zijn om iedereen samen te krijgen... Omdat het nu al moeilijk was om ieder OCMW te krijgen, dachten we van het zal moeilijk zijn om iedereen op hetzelfde moment dan nog vrij te krijgen dus... Deelnemer 4: En je hebt in Genk ook geweest? Kimberly & Sara: Ja... (Nog wat onder elkaar praten..) Sara: OK, bedankt nog een keer voor jullie tijd..
VOORBEELD MEEREKENBAAR INKOMEN
Haar eigen inkomen: 557,76 euro pensioen
Het inkomen van haar moeder: volgens de regels rond samenwoonst •
inkomen van de ouder(s) dat het
leefloon van Cindy.
292
64,22 euro meerekenbaar inkomen José voor het berekenen van het
557,76 euro (pensioen José) – 493,54 euro (leefloon categorie 1) =
leefloon waarop de ouder recht heeft, overschrijdt.
rekening met het bedrag van het
met ouders. José heeft een vervangingsinkomen, dus u houdt
Haar eigen inkomen: geen •
Voor het berekenen van Cindy's leefloon houdt u rekening met:
minderjarig kind Bram ten laste.
Cindy heeft recht op leefloon categorie 3 (gezinslast), ze heeft immers een
Voor Cindy:
te kijken, met andere woorden, José heeft geen recht op leefloon.
! Josés pensioen is hoger dan leefloon categorie 1, dus u hoeft niet verder
•
Voor het berekenen van Josés leefloon houdt u rekening met:
José zou recht hebben op leefloon categorie 1.
Voor José:
Recht op leefloon en met wiens inkomen rekening houden :
Davy heeft een loon van 1.487,36 euro
Kristien heeft geen inkomen.
Cindy heeft geen inkomen.
José heeft een pensioen van 557,76 euro
Inkomens:
Kristiens man, Davy, en hun zoontje Didier wonen er ook nog bij.
Cindy heeft één minderjarig kind, Bram, en een meerderjarige dochter, Kristien.
José woont samen met haar meerderjarige dochter Cindy.
Thuissituatie:
BIJLAGE 6
Het inkomen van haar dochter Kristien telt in principe mee als
= 170,20 euro
Het meerekenbaar inkomen bedraagt 1.487,36 euro – 1.317,16 euro
+132,65 euro = 1.317,16 euro (één persoon ten laste, nl. Kristien).
euro per persoon ten laste) vrij. De vrijstelling bedraagt 1.184,51 euro
“schoonzoon”. U stelt een bedrag van 1.184,51 euro (plus 132,65
Het inkomen van Davy telt mee want hij is immers haar
inkomen, dus in de praktijk telt er niets mee.
meerekenbaar inkomen. Maar in dit geval heeft Kristien geen
kijken : Kristien heeft geen recht op leefloon.
grootmoeder, dus familie in de 2e graad).
U houdt geen rekening met het inkomen van José (José is haar
Cindy, volgens de regels rond samenwoonst met ouders.
In principe houdt u ook rekening met het inkomen van haar moeder
(Bron: Van der Plaetsen, 2011)
op leefloon.
293
1.487,36 euro is echter hoger dan het leefloon, dus Davy heeft geen recht
Davy zou recht kunnen hebben op leefloon categorie 1. Zijn loon van
Voor Davy:
•
•
Het inkomen van haar partner Davy : 1.487,36 euro. Davy's loon is
•
hoger dan tweemaal leefloon categorie 1, dus u hoeft niet verder te
Haar eigen inkomen : geen
•
Voor het berekenen van Kristiens leefloon houdt u rekening met :
Kristien zou recht hebben op leefloon categorie 1.
Voor Kristien:
inkomen van Davy) = 752,67 euro
64,22 euro (meerekenbaar inkomen moeder) – 170,20 euro (meerekenbaar
In de praktijk heeft Cindy dus recht op 987,09 euro (leefloon categorie 3) –
meerekenbaar inkomen van José dat leefloon categorie 1 overschrijdt.
! Cindy heeft dus recht op leefloon categorie 3 in opleg op het
•
•