Verplicht integreren?! Een toetsing van de Nederlandse en Belgische invulling van de Europa 2020- strategie op het gebied van arbeidsparticipatie en sociale uitsluiting.
L.C.E. Kos Afstudeerscriptie master arbeidsrecht Studentnummer: 10421904 Scriptiebegeleider: mw. prof. dr. M. Westerveld Afstudeerdatum:
Inhoudsopgave 1. Inleiding en verantwoording van de opzet ............................................................................1
1.1. Inleiding ........................................................................................................................................ 1 1.2. Probleemstelling........................................................................................................................... 1 1.3. Verantwoording van de opzet ...................................................................................................... 1
2. De Europese doelstellingen voor 2020 ..................................................................................3
2.1. Inleiding ........................................................................................................................................ 3 2.2. Historie ......................................................................................................................................... 3 2.3. De Europese Doelstellingen voor 2020 ........................................................................................ 3 2.3.1. Kerndoelstellingen ................................................................................................................. 4 2.4. Aanbevelingen voor Nederland.................................................................................................... 4 2.5. Aanbeveling voor België ............................................................................................................... 5 2.6. Conclusie ...................................................................................................................................... 5
3. De bestrijding van sociale uitsluiting in Nederland ...............................................................6
3.1. Inleiding ........................................................................................................................................ 6 3.2. Beleid ............................................................................................................................................ 6 3.3 Participatiewet .............................................................................................................................. 7 3.3.1. Loonkostensubsidie ............................................................................................................... 8 3.3.2. Wet Maatregelen Wet Werk en Bijstand .............................................................................. 8 3.4. Tegenprestatie en werken met behoud van uitkering ................................................................. 9 3.4.1. Onderscheid werken met behoud van uitkering en tegenprestatie naar vermogen.......... 10 3.5. Discriminatie............................................................................................................................... 11 3.6. Conclusie .................................................................................................................................... 11
4. De Bestrijding van sociale uitsluiting in België ....................................................................13
4.1. Inleiding ...................................................................................................................................... 13 4.2. Maatregelen ............................................................................................................................... 13 4.3. Conclusie .................................................................................................................................... 15
5. De Participatiewet in het licht van de regelgeving op het gebied van dwangarbeid ..........17
5.1. Inleiding ...................................................................................................................................... 17 5.2. Internationale en Europese voorschriften ................................................................................. 17 5.3. Buitenlandse rechtspraak ........................................................................................................... 19 5.4. Rechtspraak die betrekking heeft op de situatie in Nederland ................................................. 19 5.5. Toetsingskader voor gemeenten................................................................................................ 21 5.6. Conclusie .................................................................................................................................... 22
6. Conclusie ..............................................................................................................................23 7. Literatuurlijst ........................................................................................................................25
1. Inleiding en verantwoording van de opzet 1.1. Inleiding
Een maatschappelijke tegenprestatie opgelegd door de gemeente, om je bijstandsuitkering te kunnen behouden, kan dit zomaar? Dit klinkt misschien vreemd, maar sinds de invoering van de Participatiewet en de daarin verweven Wet maatregelen wet Werk en Bijstand is het voor gemeenten wel degelijk mogelijk een maatschappelijke tegenprestatie op te leggen. De langverwachte Participatiewet is door de Eerste en Tweede kamer aangenomen en op 1 januari 2015 in werking getreden. Dit geldt ook voor de wet maatregelen wet Werk en Bijstand (WWB), die onderdeel uitmaakt van de Participatiewet. Het doel van deze nieuwe wetgeving is om zoveel mogelijk mensen actief te laten deelnemen op de arbeidsmarkt en daarnaast de sociale integratie te vergoten. 1 In de nieuwe Wet maatregelen Wet Werk en Bijstand wordt een aantal zaken geregeld, waaronder arbeids- en re-integratieverplichtingen en de maatschappelijke tegenprestatie. Deze maatregelen zorgen er in combinatie met de Participatiewet voor dat een gemeente kan bepalen dat een tegenprestatie verricht zal moeten worden voor behoud van de bijstandsuitkering. Dit kan per gemeente verschillen. De maatregel om mensen een tegenprestatie te laten verrichten voor behoud van hun uitkering is een maatregel die is ontstaan in het licht van de Europese Doelstellingen voor 2020. Kerndoelstellingen voor 2020 zijn onder andere het vergroten van de werkgelegenheid en het beperken van armoede en sociale uitsluiting. Zoveel mogelijk mensen dienen deel uit te maken van de arbeidsmarkt en armoede en sociale uitsluiting moet worden bestreden. In dit licht is het geen slechte keuze van de overheid om mensen iets terug te laten doen voor hun bijstandsuitkering, omdat ze door het doen van een maatschappelijke tegenprestatie deelnemen aan de maatschappij en daarnaast werken aan eventuele re-integratie. De vraag rijst echter of de doelstelling via deze weg kunnen en mogen worden bereikt. Is de maatregel om bijstandsgerechtigden een maatschappelijke tegenprestatie te laten verrichten nuttig, maar is deze ook noodzakelijk? Zijn er ook andere manieren om de gestelde doelen te bereiken? Is het opleggen van een maatschappelijke tegenprestatie daarnaast wel toegestaan in het licht van de regelgeving op het gebied van dwangarbeid? In mijn scriptie wil ik deze vragen beantwoorden. Ik wil onderzoeken of het invoeren van de Participatiewet en de daarin genoemde maatschappelijke tegenprestatie een nuttige en noodzakelijke manier is om de doelstellingen van Europa voor 2020 op het gebied van arbeidsparticipatie, armoede en sociale uitsluiting te bereiken. Daarnaast wil ik onderzoeken hoe de maatregel om bijstandsgerechtigden een maatschappelijke tegenprestatie te laten verrichten zich verhoudt tot artikel 4 EVRM en artikel 8 IVBPR en de huidige rechtspraak. Kan een maatschappelijke tegenprestatie als dwangarbeid worden aangemerkt?
1.2. Probleemstelling
In het licht van bovenstaande, heb ik twee onderzoeksvragen geformuleerd: a. Is de Participatiewet en in het bijzonder de maatschappelijke tegenprestatie voor bijstandsgerechtigden een nuttig en noodzakelijk element in het kader van de Europese doelstellingen voor 2020? b. Hoe verhoudt de tegenprestatie naar vermogen zich tot de regelgeving op het gebied van dwangarbeid?
1.3. Verantwoording van de opzet
Om de gedachte achter de invoering van de Participatiewet en in het bijzonder de uit de Wet Werk en Bijstand overgenomen maatschappelijke tegenprestatie voor behoud van een bijstandsuitkering te kunnen begrijpen zal ik in het volgende hoofdstuk de kerndoelstellingen van Europa voor 2020 op 1 De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid L.F. Asscher, Kamerbrief over verdringing op de arbeidsmarkt, 30 september 2014 – 1 oktober 2014. Pagina 4
1
het gebied van werkgelegenheid, armoede en sociale uitsluiting uiteenzetten. Ik begin met een korte inleiding over het ontstaan van de doelstellingen. Daarna zal ik de doelstellingen bespreken met de bijbehorende te behalen targets voor de Europese Unie op het gebied van werkgelegenheid, armoede en sociale uitsluiting en de targets die specifiek voor Nederland gelden. De Europese Commissie en de Europese Raad hebben daarnaast aan Nederland een specifieke aanbeveling gedaan op het gebied van arbeidsmarktparticipatie. In mijn scriptie wil ik ook een vergelijking maken tussen de maatregelen die Nederland heeft getroffen om de doelstellingen te bereiken en de maatregelen van een andere lidstaat. Hiervoor heb ik gekeken naar de aanpak van België. In het tweede hoofdstuk komen daarom ook de te behalen targets voor België aan bod, alsmede de aanbeveling die de Europese Commissie en de Europese Raad aan België hebben gedaan. In het derde hoofdstuk bespreek ik vervolgens de Nederlandse invulling van de doelstellingen van Europa voor 2020 op het gebied van werkgelegenheid, armoede en sociale inclusie. In dit hoofdstuk bespreek ik het beleid dat het kabinet heeft ontwikkeld om de doelstellingen van Europa te bereiken. Daarnaast komt de Participatiewet aan bod, met de hierin opgenomen Wet Maatregelen Wet Werk en Bijstand. Ook de andere Nederlandse maatregel, het bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt, komt aan bod en tenslotte licht ik de maatschappelijke tegenprestatie verder toe. In het vierde hoofdstuk bespreek ik welke maatregelen België heeft getroffen om de werkgelegenheid en arbeidsparticipatie te vergroten en armoede en sociale uitsluiting terug te dringen. Ik vergelijk deze maatregelen met de maatregelen die Nederland heeft genomen en kaart eventuele verschillen en overeenkomsten aan. In het vijfde hoofdstuk komt de internationale en Europese regelgeving op het gebied van dwangarbeid aan bod. Is het in het licht van de wetgeving op het gebied van dwangarbeid toegestaan om een maatregel tot werken met behoud van uitkering of een maatschappelijke tegenprestatie op te leggen? Neigt dit niet naar dwangarbeid? In dit hoofdstuk bespreek ik de artikelen 4 EVRM en 8 IVBPR. Ook komt in dit hoofdstuk de internationale en nationale jurisprudentie op het gebied van dwangarbeid aan bod. Tenslotte zal ik een kader schetsen dat een houvast kan zijn voor gemeenten om te toetsen of sprake is van een geldige tegenprestatie voor behoud van de bijstandsuitkering in het licht van de regelgeving op het gebied van dwangarbeid. In het laatste en zesde hoofdstuk zal tenslotte een conclusie volgen op de twee hoofdvragen van mijn scriptie: a. Is de Participatiewet en in het bijzonder de maatschappelijke tegenprestatie voor bijstandsgerechtigden een nuttig en noodzakelijk element in het kader van de Europese doelstellingen voor 2020? b. Hoe verhoudt de tegenprestatie naar vermogen zich tot de regelgeving op het gebied van dwangarbeid?
2
2. De Europese doelstellingen voor 2020 2.1. Inleiding
In dit hoofdstuk bespreek ik wat de doelstellingen van Europa voor 2020 zijn, waarbij ik me toespits op de doelstellingen op het gebied van werkgelegenheid, armoede en sociale uitsluiting. Ik begin met het behandelen van de voorgeschiedenis om het ontstaan van de doelstellingen in perspectief te kunnen plaatsen. Daarna bespreek ik kort om welke reden de doelstellingen zijn opgesteld, om daarna de kerndoelstellingen die gelden op het gebied van werkgelegenheid, armoede en sociale uitsluiting en de bijbehorende targets voor Nederland te bespreken. De Europese Commissie en de Europese Raad hebben aan Nederland ook een specifieke aanbeveling gedaan op het gebied van arbeidsmarktparticipatie. Deze zal ook in dit hoofdstuk aan bod komen. Naast de maatregelen die Nederland heeft getroffen, wil ik in mijn scriptie een vergelijking gaan maken met de aanpak van een andere Europese lidstaat, namelijk België. In dit hoofdstuk zullen daarom ook de te behalen targets voor België aan bod komen, alsmede de specifieke aanbeveling die Europa aan België heeft gedaan op het gebied van arbeidsmarktparticipatie. De deelvraag die ik in dit hoofdstuk ga beantwoorden is als volgt: Wat zijn de doelstellingen voor Europa voor 2020 op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs, armoede en sociale uitsluiting, en welke targets en aanbevelingen heeft Europa voor Nederland en België opgesteld?
2.2. Historie
Van 1975 tot 1994 heeft de Europese Economische Gemeenschap een aantal proefprojecten en programma’s ontworpen om armoede en sociale uitsluiting te bestrijden. Aanvankelijk bestond er voor deze projecten en programma’s geen rechtsgrondslag. Met het Verdrag van Amsterdam is hier verandering in gekomen, hierin werd namelijk de bestrijding van sociale uitsluiting als doelstelling voor het sociaal beleid van de gemeenschap vastgelegd. Nadat de strategie van Lissabon was ingevoerd op de Europese Raad van maart 2000, werd besloten dat om een samenwerking te kunnen realiseren voor het bestrijden van sociale uitsluiting, gewerkt moest worden met een open coördinatiemethode waarin nationale actieplannen en initiatieven van de Commissie zouden worden samengebracht. De lidstaten besloten om vanaf juni 2001 nationale actieplannen ter bestrijding van armoede en uitsluiting aan te voeren. In 2005 heeft de Commissie een voorstel gedaan om de projecten en programma’s waar op dat moment aan gewerkt vorm te geven in een nieuw raamwerk voor de open coördinatiemethode inzake het beleid voor sociale bescherming en integratie, de sociale OCM. Een belangrijke overkoepelende doelstelling met betrekking tot sociale uitsluiting was het bevorderen van sociale samenhang, gelijkheid van man en vrouw en gelijke kansen voor iedereen. Dit beoogde men te bereiken door middel van toereikende, toegankelijke, financieel mogelijke en doelmatige sociale beschermingsstelsels en beleidsmaatregelen voor integratie. Daarnaast was het bevorderen van efficiënte interactie tussen de doelstellingen van Lissabon met betrekking tot de realisatie van meer economische groei en een groter aantal banen een belangrijke doelstelling. In artikel 160 VWEU is vastgelegd dat de Raad na raadpleging van het Parlement met een meerderheid van stemmen een comité opricht voor sociale bescherming met een adviestaak om de samenwerking tussen de lidstaten onderling en de Commissie op het gebied van de sociale bescherming te bevorderen. 2 In het jaar 2000 werd dit comité opgericht. 3
2.3. De Europese Doelstellingen voor 2020
De EU 2020-strategie, gepresenteerd op 17 juni 2010 door de voorzitter van de Europese Commissie, José Manuel Barroso, is de langetermijnstrategie van de Europese Unie voor een sterke en duurzame economie met veel werkgelegenheid. Deze strategie bouwt voort op de Lissabonstrategie van maart 2010 en moet ervoor zorgen dat de Europese economie zich ontwikkelt en sterker wordt, door het genereren van werkgelegenheid en een oplossing te zoeken voor economische en 2 3
Artikel 160 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie www.europarl.europa.eu L. Smajda, bestrijding van armoede, sociale uitsluiting en discriminatie, april 2014
3
maatschappelijke uitdagingen. 4 De Lissabonstrategie had de volgende kerndoelstelling: “Van de EU de meest dynamische en competitieve kenniseconomie ter wereld maken, met meer en betere banen, en meer sociale cohesie.” Deze doelstelling werd vastgelegd voor de jaren 2000 tot en met 2010. De aanpak kan als volgt beschreven worden: de kenniseconomie maakt de Europese Unie competitiever en zorgt daarmee voor meer economische groei. Door economische groei zouden er meer banen vrij komen, waardoor er minder armoede zou zijn. 5 De Lissabon-strategie heeft niet bijgedragen tot een verhoging van de sociale inclusie. De doelgroepen die het risico lopen buitengesloten te worden, zijn niet in het zicht gekomen van de kennisstrategie. Gebleken is zelfs dat de kennisstrategie heeft geleid tot een grotere kloof tussen arm en rijk. 6 Omdat de doelen van de Lissabonstrategie niet zijn behaald en dit niet de langetermijnstrategie bleek die ervoor had moeten zorgen dat de Europese Unie de sterkste economie van de wereld zou hebben, was er behoefte aan een opvolgende strategie. Deze opvolger is gevonden in de Europese doelstellingen voor 2020. 2.3.1. Kerndoelstellingen Om de progressie van de Europese doelstellingen van 2020 te meten, zijn er vijf kerndoelstellingen voor de hele Europese Unie vastgesteld, waarvan drie op het gebied van werkgelegenheid, armoede en sociale uitsluiting. Iedere lidstaat dient deze doelstellingen te vertalen naar nationale doelstellingen. Op het gebied van werkgelegenheid is het doel om 75% van de bevolking tussen de 20 en 64 jaar te laten participeren op de arbeidsmarkt. Op het gebied van armoede en sociale uitsluiting wil de Europese Unie dat het aantal mensen dat slachtoffer dreigt te worden van armoede en sociale uitsluiting over de gehele Europese Unie lager is dan 20 miljoen. Voor Nederland betekent dit dat de populatie waarvoor armoede en sociale uitsluiting dreigt met 100.000 personen moet worden verkleind. Daarnaast dient 80% van de bevolking tussen de 20 en 64 jaar te participeren op de arbeidsmarkt 7. De kerndoelstellingen van de EU zijn gemeenschappelijke streefdoelen van de Europese Unie. De lidstaten zijn verplicht verslagen aan te leveren waaruit blijkt hoever zij gevorderd zijn met nastreven van de doelstellingen in hun nationale programma’s. Daarnaast hebben de Commissie en de Raad de mogelijkheid om een aanbeveling te geven aan een specifieke lidstaat. 8
2.4. Aanbevelingen voor Nederland
Zoals reeds besproken kunnen de Commissie en de Raad aanbevelingen doen aan een specifieke lidstaat ter bevordering van het behalen van de Europese doelstellingen van 2020. Voor Nederland is een aanbeveling gedaan op het gebied van arbeidsmarktparticipatie. De Europese Unie zegt dat deze dient te worden verhoogd. Arbeidsmarktparticipatie Een van de aanbevelingen van de Europese Raad aan Nederland is het vergroten van de arbeidsmarktparticipatie. In vergelijking met andere lidstaten ligt de arbeidsmarktparticipatie in Nederland al relatief hoog, maar toch wordt een groter aandeel in participatie verlangd. 9 Het kabinetsbeleid bepaalt hierover het volgende: “Er dienen nadere maatregelen te worden genomen om de arbeidsparticipatie te vergroten, met name van mensen aan de onderzijde van de arbeidsmarkt. Daarnaast dient de beperking van negatieve fiscale arbeidsprikkels te worden 4
www.rijksoverheid.nl Rijksoverheid, Europa 2020 J. Vranken e.a., Arm Europa. Over armoede en armoedebestrijding op het Europese niveau, Leuven: Acco 2009. Pagina 224 6 J. Vranken e.a., Arm Europa. Over armoede en armoedebestrijding op het Europese niveau, Leuven: Acco 2009. Pagina 228 7 ec.europa.eu Europa 2020-doelstellingen. Een overzicht van de doelstellingen per land. 8 www.europarl.europa.eu L. Smajda, bestrijding van armoede, sociale uitsluiting en discriminatie, april 2014 9 Nederlands Nationaal Hervormingsprogramma. Een jaarlijkse rapportage aan de Europese Commissie in het kader van het Europees Semester van economische en budgettaire beleidscoördinatie: 2014. Pagina 26 5
4
gecontinueerd, onder andere door middel van een geleidelijke afschaffing van overdraagbare heffingskortingen voor verdieners van een tweede inkomen. Tenslotte dient de arbeidsmarktmobiliteit te worden gestimuleerd en zullen rigide situaties op de arbeidsmarkt moeten worden aangepakt, onder andere door de hervorming van de wetgeving die bescherming van werknemers tot doel heeft en door middel van het stelsel van werkloosheidsuitkeringen.” 10
2.5. Aanbeveling voor België
Ook België heeft te maken met de kerndoelstellingen van Europa voor 2020. Voor België geldt als doel dat 73,2% van de bevolking dient te participeren op de arbeidsmarkt en het deel van de bevolking waarvoor armoede en sociale uitsluiting dreigt moet met 380.000 personen afnemen. 11 Arbeidsmarktparticipatie België heeft te maken met een arbeidsparticipatie die de laatste jaren heeft stilgestaan en onder het Europese gemiddelde ligt. In het land liggen grote verschillen in deelname op de arbeidsmarkt tussen de gewesten en verschillende groepen in de samenleving. Burgers die gemigreerd zijn en ouderen en jongeren die laagopgeleid zijn, participeren minder op de arbeidsmarkt dat andere burgers. België krijgt als taak om negatieve arbeidsprikkels in te perken, de arbeidsmobiliteit tussen de verschillende regio’s te vergroten en een beleid te ontwikkelen om sociale uitsluiting van burgers die gemigreerd te verkleinen. 12
2.6. Conclusie
In dit hoofdstuk heb ik besproken welke doelstellingen Europa voor 2020 heeft opgesteld, wat de specifieke doelen zijn die Nederland en België dienen te behalen en welke aanbevelingen de Europese Raad aan beide landen heeft gedaan. Hierbij heb ik mij toegespitst op de doelstellingen en aanbevelingen die een raakvlak hebben met arbeidsmarktparticipatie, armoede en sociale uitsluiting. De doelstellingen van Europa hebben onder andere betrekking op het vergroten van de werkgelegenheid en het terugdringen van armoede en sociale uitsluiting. Nederland heeft daarnaast de aanbeveling gekregen om de arbeidsparticipatie te vergroten. Dit hangt uiteraard samen met het vergroten van de werkgelegenheid en het beperken van armoede en sociale uitsluiting. Daarnaast heb ik de situatie in België besproken. België heeft een soortgelijke aanbeveling gekregen als Nederland op het gebied van arbeidsmarktparticipatie; ook in België dient deze verhoogd te worden. Weliswaar ligt de participatie in België onder het Europese gemiddelde en ligt deze in Nederland boven het gemiddelde, beide landen moeten zich actief inzetten voor een grotere participatie op de arbeidsmarkt. In het volgende hoofdstuk ga ik bespreken op welke manier Nederland invulling geeft aan de doelstellingen en de aanbeveling zoals door Europa gesteld. In het vierde hoofdstuk zal de aanpak van België aan bod komen, om te vergelijken hoe beide landen invulling geven aan de doelstellingen en aanbevelingen van Europa om te zien welke verschillen en overeenkomsten er zijn.
10
Kamerstuk 2013-2014, 21501-20. nr. 880 ec.europa.eu Europa 2020-doelstellingen. Een overzicht van de doelstellingen per land. 12 ec.europa.eu Europa 2020 in België 11
5
3. De bestrijding van sociale uitsluiting in Nederland 3.1. Inleiding
In dit hoofdstuk bespreek ik hoe Nederland de doelstellingen op het gebied van werkgelegenheid, armoede en sociale inclusie wil gaan vormgeven. Voor Nederland geldt de aanbeveling dat 80% van de bevolking tussen 20 en 64 jaar moet participeren op de arbeidsmarkt en het aantal mensen dat slachtoffer is van armoede en sociale uitsluiting, of dreigt te worden, met 100.000 gedaald moet zijn. Ik zal dit hoofdstuk inleiden met een paragraaf over het beleid dat het kabinet heeft ontwikkeld om mensen naar vermogen te laten participeren. Daarna zal ik ingaan op de Participatiewet zelf en de daarin verweven Wet Maatregelen Wet Werk en Bijstand. De andere maatregel van het Nederlandse kabinet, het bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt, komt hierna aan bod. Tenslotte zal ik de tegenprestatie naar vermogen verder toelichten, een aspect uit de Participatiewet waar veel commotie over bestaat. 13 Dit leidt tot de volgende deelvraag: Hoe geeft Nederland uiting aan de Europese doelstellingen voor 2020 op het gebied van werkgelegenheid, armoede en sociale inclusie?
3.2. Beleid
Het kabinet wil dat mensen naar vermogen participeren en focust zich hierbij voornamelijk op de participatie van mensen met een laag inkomen. Een goed voorbeeld hiervan is de ingevoerde verhoging van de arbeidskorting voor lage inkomens, die ervoor zorgt dat mensen met een laag inkomen geprikkeld worden om aan het werk te gaan. Het verschil tussen een uitkering en het inkomen uit werk zal groter worden, waardoor het financieel aantrekkelijker wordt om te werken. Naast het verhogen van de arbeidskorting zal het kabinet zich gaan focussen op mensen met kwetsbare posities op de arbeidsmarkt. Deze regelingen vormen een aanvulling op het beleid dat gericht is op oudere werknemers. Het kabinet wil dat zowel mensen met als zonder beperking participeren op de arbeidsmarkt. Dit is een van de redenen van het Kabinet om een nieuwe wettelijke regeling voor te stellen: de Participatiewet. Deze wet zal vanaf 2015 de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en een deel van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) vervangen. Naast de participatie van mensen met een beperking, wil het Kabinet jongeren, vrouwen en niet-werkende en minstverdienende partners stimuleren actief te worden op de arbeidsmarkt. Het verkleinen van de afstand tussen vaste en flexibele arbeid en het aanpassen van de werkloosheidsuitkering zijn maatregelen van het kabinet om de werking van de arbeidsmarkt te verbeteren, hoge ontslagvergoedingen te bedwingen en werknemers die geen vaste aanstelling hebben een sterkere positie op de arbeidsmarkt geven. 14 Voor het bereiken van de doelstellingen op het gebied van werkgelegenheid, sociale uitsluiting en armoede zal gebruik worden gemaakt van decentralisatie. Gemeenten krijgen een grote rol in het bevorderen van het zelfstandig kunnen leven van hun inwoners, zodat zij geen beroep hoeven te doen op uitkeringen. Belangrijke onderdelen hierin zijn werk en inkomen. De gemeente zal een arbeidsmarktbeleid moeten gaan voeren waarbij de werkgever in het middelpunt staat. Door de decentralisatie worden gemeentes verantwoordelijk voor het participeren op de arbeidsmarkt van alle inwoners, zowel met als zonder uitkering, die op dit moment geen deel uitmaken van de arbeidsmarkt. Ook de inwoners die (tijdelijk) niet kunnen werken, zullen ondersteund moeten worden om toch mee te kunnen doen in de maatschappij. De gemeente zal ervoor moeten zorgen dat de Participatiewet goed wordt uitgevoerd. Ook mensen die zelf niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, wil het kabinet met de Participatiewet stimuleren actief op de arbeidsmarkt te gaan deelnemen. Wanneer iemand nog 13
www.vng.nl Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Eensluidende kritiek op voorgestelde Maatregelen Wet Werk en Bijstand, 2 december 2013 14 Nederlands Nationaal Hervormingsprogramma. Een jaarlijkse rapportage aan de Europese Commissie in het kader van het Europees Semester van economische en budgettaire beleidscoördinatie: 2014. Pagina 26
6
enige loonwaarde heeft en door middel van een aanvullende toeslag wel in dienst kan blijven van een werkgever, is dit toegestaan om een verhoging van de arbeidsparticipatie te kunnen realiseren. Dit voorkomt namelijk ook sociale uitsluiting van de betreffende persoon. Naast het bevorderen van de arbeidsparticipatie van inwoners zonder werk, worden gemeenten ook verantwoordelijk voor jong arbeidsongeschikten met verdiencapaciteit en wordt een aantal regelingen voor chronisch zieken en gehandicapten toebedeeld aan gemeenten. Om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen en zoveel mogelijk inwoners aan het werk te krijgen, maken gemeenten afspraken met werkgevers en begeleiden zij zowel werkgevers als werknemers. Werknemers die op eigen kracht het minimumloon kunnen verdienen, worden bijgestaan bij het zoeken naar een passende baan. Voor werknemers die niet op eigen kracht het minimumloon kunnen verdienen, zal er begeleiding op de werkvloer komen, indien dit financieel haalbaar is. 15 Banen kunnen geschikt worden gemaakt door middel van jobcarving, ook wel jobcrafting of functiecreatie. Hierbij worden bestaande functies opgedeeld op om banen te creëren voor mensen met een beperking. Specialisten kunnen zich hierdoor concentreren op hun kernwerkzaamheden en uit de eenvoudigere werkzaamheden wordt een baan gecreëerd voor iemand met een beperking. 16
3.3 Participatiewet
Sinds 1 januari 2015 is de Participatiewet van kracht. Het doel van deze wet is meer mensen aan het werk te krijgen en armoede en sociale uitsluiting terug te dringen. 17 Ook het aantal mensen op de arbeidsmarkt met een beperking zal moeten stijgen. Met de invoering van de Participatiewet zullen gemeenten een grotere rol krijgen bij het begeleiden van mensen naar de arbeidsmarkt, wanneer dit nodig is. De Participatiewet zal de Wet Werk en Bijstand, de Wet sociale werkvoorziening en de Wet Wajong gaan vervangen. Met de participatiewet is een aantal nieuwe regels ingevoerd ten opzichte van de voorgaande wetten. De eisen voor mensen die onder de werking van de Participatiewet vallen, zijn strenger ten opzichte van de eisen van de Wet Werk en Bijstand. Een voorbeeld hiervan is dat mensen sneller werk dienen te accepteren, ongeacht of zij langer moeten reizen of zelfs moeten verhuizen. Daarnaast kan de gemeente een maatschappelijke tegenprestatie vragen en deze verplichten voor het ontvangen van bijstand. 18 De gemeente zal ondersteuning bij de gang naar de arbeidsmarkt moeten bieden aan mensen die daar behoefte aan hebben. Daarnaast zullen gemeenten waar nodig zorgen voor inkomensondersteuning. Om deze ondersteuning te kunnen bieden krijgen gemeenten een gebundeld re-integratiebudget en een aantal instrumenten tot hun beschikking om de arbeidsparticipatie te vergroten. De arbeidsmarktparticipatie moet worden vergroot door middel van “werken met behoud van uitkering.” Een voorbeeld hiervan zijn participatieplaatsen. Een ander voorbeeld is de loonkostensubsidie. Of iemand in aanmerking komt voor begeleiding op welke manier dan ook, zal bepaald worden aan de hand van maatwerk. Gemeenten zullen hiervoor gaan samenwerken met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), werkgevers en werknemers in regionale bedrijven. Het is de bedoeling dat werkgevers banen beschikbaar gaan stellen voor mensen die niet in staat zijn het minimumloon te verdienen. 19
15
Vereniging van Nederlandse Gemeenten en G32, Decentrale kernboodschappen voor het Nationaal Hervormingsprogramma 2014, 6 februari 2014 16 www.ondernemenmetpersoneel.nl De Goudse Verzekeringen, Wat is jobcarving en hoe werkt het?, 25 november 2013 17 De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid L.F. Asscher, Kamerbrief over verdringing op de arbeidsmarkt, 30 september 2014 – 1 oktober 2014. Pagina 4 18 www.rijksoverheid.nl Rijksoverheid, kabinet en sociale partners eens over sociale agenda voor arbeidsmarkt e van de 21 eeuw. Meer werk, meer zekerheid, 11 april 2013 19 De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid L.F. Asscher, Kamerbrief over verdringing op de arbeidsmarkt, 30 september 2014 – 1 oktober 2014. Pagina 3
7
3.3.1. Loonkostensubsidie Een belangrijk instrument dat aan gemeenten wordt verstrekt is de loonkostensubsidie. De loonkostensubsidie moet ervoor zorgen dat mensen met een beperking gelijk gesteld worden aan mensen zonder beperking. Mensen met een beperking kunnen doorgaans moeilijker aan een baan komen en hebben daarom een achterstand op mensen zonder beperking. 20 In het sociaal akkoord is afgesproke n dat iedereen het minimumloon dient te verdienen. Het doet er niet toe of iemand hiertoe in staat is, of dit niet is, bijvoorbeeld in verband met een beperking. Werkgevers zullen in situaties waarbij mensen met een beperking niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, wel het minimumloon uitkeren, maar zullen hiervoor gecompenseerd worden door middel van loonkostensubsidie. Hiermee moet het voor werkgevers aantrekkelijker worden om mensen met een beperking in dienst te nemen. Werkgevers hebben beloofd om in de periode tot aan 2026 100.000 banen te creëren voor mensen met een beperking. De overheid zal hier nog 25.000 banen aan toevoegen. Per jaar wordt het aantal banen dat is gecreëerd bekeken. Indien het gewenste aantal niet gehaald wordt, zal een quotumregeling van toepassing zijn. 21 3.3.2. Wet Maatregelen Wet Werk en Bijstand De Wet Maatregelen Wet Werk en Bijstand is ingevoerd om meer mensen op de arbeidsmarkt te laten participeren en daarnaast een betrouwbaar vangnet te bieden. 22 De Wet Maatregelen Wet Werk en Bijstand is verweven in de Participatiewet en regelt onder andere het instrument van de tegenprestatie en het “werken met behoud van uitkering.” Werken met behoud van uitkering is voornamelijk gericht op re-integratie en daarmee het vergroten van de arbeidsmarktparticipatie, de maatschappelijke tegenprestatie is voornamelijk gericht op sociale integratie en daarmee het beperken van sociale uitsluiting. 23 De maatschappelijke tegenprestatie is letterlijk overgenomen uit de Wet werk en Bijstand, artikel 9 lid 1 sub c en bestond dus al voor de invoering van de Participatiewet. Het verschil met de Wet Werk en Bijstand is dat in de Participatiewet is vastgelegd dat de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen met betrekking tot het opdragen van een tegenprestatie, zoals vastgelegd in artikel 8a lid 1 onderdeel b van de Participatiewet. Naast deze verplichting dient het college op grond van artikel 7 lid 1 onderdeel c Participatiewet een beleid te ontwikkelen omtrent het bewerkstelligen van de tegenprestatie en de uitvoering hiervan. De verplichting om een tegenprestatie te verrichten voor het ontvangen van een bijstandsuitkering staat los van de verplichting uit artikel 9 lid 1 van de Participatiewet. Indien men weigert een tegenprestatie te verrichten, moet een eventuele maatregel worden vastgelegd naar individuele maatstaven. Het feit dat de gemeente verplicht is regels op te stellen omtrent een tegenprestatie, betekent niet dat de gemeente verplicht is de bijstandsgerechtigde een tegenprestatie te laten verrichten. Wanneer deze echter wordt opgelegd door de gemeente, dient deze wel uitgevoerd te worden. Uit artikel 9 lid 2 Participatiewet blijkt tenslotte dat het college een tijdelijke ontheffing van de verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie kan opleggen. De artikelen van de Participatiewet die in het licht van het vergroten van de arbeidsparticipatie en het verminderen van armoede en sociale uitsluiting zijn de volgende: Artikel 6 Participatiewet In artikel 6 van de participatiewet komen definities die verband houden met arbeidsinschakeling aan de orde. In sub b van dit artikel is bepaald dat onder arbeidsinschakeling moet worden verstaan: het De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid L.F. Asscher, Kamerbrief over verdringing op de arbeidsmarkt, 30 september 2014 – 1 oktober 2014. Pagina 3 21 Nationaal Sociale rapportage Nederland. Een rapport in het kader van de Open Methode voor Coördinatie op verzoek van de Raad van Europa: 2014. Pagina 8 22 De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid L.F. Asscher, Kamerbrief over verdringing op de arbeidsmarkt, 30 september 2014 – 1 oktober 2014. Pagina 4 23 De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid L.F. Asscher, Kamerbrief over verdringing op de arbeidsmarkt, 30 september 2014 – 1 oktober 2014. Pagina 3 20
8
verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a. In sub b van artikel 6 Participatiewet is bepaald dat onder sociale activering moet worden verstaan: het verrichten van onbeloonde maatschappelijke zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie. Artikel 7 Participatiewet In artikel 7 lid 1 sub a van de Participatiewet is bepaald dat het college ondersteuning biedt bij de arbeidsinschakeling van verschillende groepen, waaronder personen die algemene bijstand ontvangen. In artikel 10 tot en met 10f van deze wet staan verschillende middelen om bij arbeidsinschakeling te ondersteunen, waaronder participatieplaatsen en ondersteuning bij leerwerktrajecten. Daarnaast is in lid 1 sub c van dit artikel bepaald dat het college een beleid dient te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, en het uitvoeren ervan, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8 eerste lid, onderdeel c. Bij de uitvoering van hetgeen bepaald in dit artikel, werkt het college samen met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). De tekst van artikel 7 Participatiewet verschilt met de tekst van artikel 7 WWB. De grootste wijziging in artikel 7 Participatiewet ten opzichte van artikel 7 WWB is lid 1 sub c; het college draagt aan personen het verrichten van een tegenprestatie op. Dit deel van het artikel bestond niet in de Wet Werk en Bijstand. Artikel 8a Participatiewet Vervolgens wordt in artikel 8a van de Participatiewet bepaald met betrekking tot welke gebieden de gemeenteraad bij verordening regels vast dient te stellen. De gemeente dient dit in ieder geval te doen met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, alsmede het opdragen van een tegenprestatie. In lid 2 van dit artikel staat wat de regels bedoeld in lid 1, ten minste moeten bepalen. Artikel 9 Participatiewet In artikel 9 van de Participatiewet is bepaald dat een belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd verplicht is om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, aanvaarden en te behouden. Daarnaast dient hij of zij gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling. Alsmede dient hij of zij mee te werken aan een onderzoek naar eventuele mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak. Tenslotte dient hij of zij naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. 24
3.4. Tegenprestatie en werken met behoud van uitkering
De maatschappelijke tegenprestatie en werken met behoud van uitkering zijn maatregelen die zijn overgenomen uit de Wet Werk en Bijstand en nu door gemeenten moeten worden vormgegeven. Waar werken met behoud van uitkering re-integratie van de betrokken persoon tot doel heeft en daarmee de doelstelling op het gebied van arbeidsparticipatie en werkgelegenheid vorm geeft, heeft de tegenprestatie sociale integratie als doel en geeft uitvoering aan de doelstelling op het gebied van armoede en sociale uitsluiting. De tegenprestatie moet bijstandsgerechtigden ritme en regelmaat te bieden en biedt daarnaast de mogelijkheid een sociaal netwerk op te bouwen om de kans op het participeren op de arbeidsmarkt te vergroten. 25 24
Participatiewet. Artikel 6, 7, 8a en 9 De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid L.F. Asscher, Kamerbrief over verdringing op de arbeidsmarkt, 30 september 2014 – 1 oktober 2014. Pagina 4 25
9
De tegenprestatie heeft zowel aan de bovenkant als aan de onderkant een grens. De bovengrens ligt bij vrijwilligerswerk, de ondergrens bij dwangarbeid. E. Rutten is in zijn tekst inzake de juridische kaders van de tegenprestatie van mening dat vrijwilligerswerk niet gezien kan worden als een tegenprestatie, omdat vrijwilligerswerkzaamheden worden gedaan vanuit het initiatief van de persoon zelf. De tegenprestatie is daarentegen een verplichting die wordt opgelegd door het college. Hij is van mening dat een tegenprestatie wel met vrijwilligerswerk zou kunnen worden ingevuld, omdat er een bijdrage aan de maatschappij wordt geleverd, maar dat het aan de Gemeenten zelf is om te bepalen of zij vrijwilligerswerk wel of niet als tegenprestatie aanmerken en dit vast te leggen in een verordening. 26 3.4.1. Onderscheid werken met behoud van uitkering en tegenprestatie naar vermogen Werken met behoud van uitkering is een term die oorspronkelijk uit de Wet Werk en Bijstand komt. Dit is een voorziening die de gemeente kan inzetten als iemand lastig aan het werk komt door een verminderde productie. De gemeente kan de betrokken persoon een plaats aanbieden waar hij of zij kan werken met behoud van uitkering. Deze plekken worden ook wel participatieplaatsen of terugkeerbanen genoemd en men ziet deze ook terug in de Participatiewet. 27 De verplichte maatschappelijke tegenprestatie verschilt op vier gebieden van de term “werken met behoud van uitkering:” Maatschappelijk nut als voornaamste doel Werken met behoud van uitkering is slechts mogelijk als het de re-integratie van de uitkeringsgerechtigde bevordert. Bij de verplichte tegenprestatie staat niet de re-integratie voorop, maar het aanleren van ritme en regelmaat en het opbouwen van een sociaal netwerk door de uitkeringsgerechtigde. Wel kan er een re-integratiecomponent aan de tegenprestatie worden verbonden. De werkzaamheden die worden opgelegd in het kader van de tegenprestatie dienen maatschappelijke nuttig te zijn. Niet geheel duidelijk is wat de relatie dient te zijn tussen de werkzaamheden en het maatschappelijk nut. Hoe duidelijk moet het voor de buitenwereld zijn dat er een maatschappelijk nut wordt gediend? 28 Niet deel uitmaken van de reguliere arbeidsmarkt Werken met behoud van uitkering heeft met name betrekking op werkzaamheden die ook op de reguliere arbeidsmarkt worden uitgevoerd. De verplichte tegenprestatie dient daarentegen te worden voldaan buiten de werkzaamheden op de reguliere arbeidsmarkt. Het moet gaan om werkzaamheden waar op de reguliere arbeidsmarkt geen behoefte aan is en waar normaal gesproken geen betaling voor zal worden gedaan. Lastig hieraan is, dat dit afhankelijk is van de gegevens van de lokale situatie en deze niet vastliggen. Van veel werkzaamheden kan ook niet duidelijk worden gezegd of zij zich op de reguliere arbeidsmarkt bevinden of niet. Een groot deel van de werkzaamheden behelst een grijs gebied. Denk hierbij aan het begeleiden van licht beperkten uit de AWBZ van 2009. Er was geen financiering meer voor de begeleiders en deze kwam dus te vervallen, maar niet duidelijk was of deze werkzaamheden daarna binnen of buiten de reguliere arbeidsmarkt vielen. Er bestaat een grote kans dat gemeenten juist dit soort werkzaamheden wil laten uitvoeren in het kader van de verplichte tegenprestatie, ondanks dat deze werkzaamheden juridisch gezien beter aansluiten bij “werken met behoud van uitkering.” 29 Additionaliteit Alle onbeloonde werkzaamheden moeten additioneel zijn. Het moet gaan om een functie die niet eerder aanwezig was, of een functie die enkel met noodzakelijke begeleiding kan uitvoeren, zodat 26
E. Rutten, Alles is (on)mogelijk, de juridische kaders van de tegenprestatie. www.rechtopbijstand.nl Kluwer Schulinck, Werken met behoud van uitkering 28 E. Rutten, Alles is (on)mogelijk, de juridische kaders van de tegenprestatie 29 E. Rutten, Alles is (on)mogelijk, de juridische kaders van de tegenprestatie. 27
10
geen verdringing op de arbeidsmarkt ontstaat. Voor de werkzaamheden die op de reguliere arbeidsmarkt worden uitgevoerd, is dit een enigszins vaag criterium. Wanneer men dit criterium gaat gebruiken voor werkzaamheden die niet op de reguliere arbeidsmarkt worden uitgevoerd gaat toepassen, blijkt dit onmogelijk. Men dient voor ogen te houden dat verdringing moet worden tegengegaan. Met betrekking tot de verplichte tegenprestatie houdt dit in dat de werkzaamheden die verricht worden in het licht van de verplichte tegenprestatie niet de zwaar gesubsidieerde functies kunnen vervangen. 30 Duur van de werkzaamheden De werkzaamheden in het licht van werken met behoud van uitkering en de maatschappelijke tegenprestatie hebben beiden de regel dat zij slechts tijdelijk kunnen worden opgelegd. Voor werken met behoud van uitkering denkt men aan een periode van zes maanden. Indien het werken met behoud van uitkering langer duurt dan zes maanden, bestaat de kans dat de rechter oordeelt dat sprake is van een dienstverband en dat het minimumloon dient te worden betaald. Een participatieplaats in het kader van werken met behoud van uitkering kan daarentegen wel een duur hebben van maximaal twee jaar, waarna verlenging van twee keer een jaar mogelijk is. Omtrent de duur van werkzaamheden in het licht van de tegenprestatie bestaat nog veel onduidelijkheid. Niet geheel duidelijk is hoe lang de tegenprestatie opgelegd mag worden. Wel is bepaald dat de duur van de werkzaamheden beperkt moet zijn en eventuele re-integratie niet in de weg mag staan. 31 Daarnaast dient voor het bepalen van de duur van de tegenprestatie te worden gekeken naar de individuele omstandigheden van de bijstandsgerechtigde. 32
3.5. Discriminatie
Naast de invoering van de Participatiewet, moet het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt leiden tot een hogere arbeidsparticipatie en een terugdringing van armoede en sociale uitsluiting. Hoewel steeds meer niet-westers migranten hoger zijn opgeleid en daardoor ook een baan hebben op een hoger niveau, meer niet-westerse vrouwen participeren op de arbeidsmarkt en het aantal vroegtijdige schoolverlaters is teruggedrongen, hebben mensen met een niet-westerse achtergrond toch meer moeite om aan het werk te komen. De werkloosheid is de laatste jaren na een daling toch weer iets toegenomen, wat te wijten is aan de economische situatie. Het aantal actieve autochtonen is redelijk gelijk gebleven. Het Sociaal en Cultureel Planbureau legt de oorzaak voor de werkloosheid van niet-westerlingen bij het verschil in intensiteit en effectiviteit van het zoeken naar werk door niet-westerlingen en discriminatie. Discriminatie bij het werven en selecteren van werknemers dient daarom actief te worden tegengegaan. 33
3.6. Conclusie
In dit hoofdstuk is aan de orde gekomen op welke manier Nederland invulling wil geven aan de Europese doelstellingen voor 2020 op het gebied van werkgelegenheid, armoede en sociale uitsluiting, alsmede aan de aanbeveling die door de Europese Raad aan Nederland is gedaan. Nederland wil de werkgelegenheid en arbeidsmarktparticipatie vergroten en daarnaast armoede en sociale uitsluiting verminderen door met name de invoering van de Participatiewet. De Wet Werk en Bijstand, de wet sociale werkvoorziening en een deel van de Wet Wajong zijn samengevoegd in de Participatiewet. Een aantal van de artikelen in de Participatiewet is letterlijk overgenomen uit de Wet Werk en Bijstand, maar er hebben ook belangrijke wijzigingen plaatsgevonden. Er wordt minder 30
TK 2010 -2011, 32 815. nr. 4, p. 7 De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid J. Klijnsma, Reactie op zwartboek FNV en uitzending van Nieuwsuur over werken in de bijstand, 9 april 2013 32 TK 2010 – 2011, 32 815. nr. 3, p.15 33 Nationaal Sociale rapportage Nederland. Een rapport in het kader van de Open Methode voor Coördinatie op verzoek van de Raad van Europa: 2014. Pagina 9 31
11
focus gelegd op het welzijn van de mens en meer focus gelegd op de activering van uitkeringsgerechtigden op de arbeidsmarkt en een zo groot mogelijke deelname. Een van deze wijzigingen is dat gemeenten veel verantwoordelijkheid krijgen in het participeren op de arbeidsmarkt van haar inwoners. Gemeenten krijgen meer bevoegdheden om maatwerk te kunnen leveren. In de Participatiewet is vastgelegd dat gemeenten arbeidsondersteuning moeten bieden waar nodig en dat gemeenten een re-integratiebudget ontvangen om inkomensondersteuning te bieden. De loonkostensubsidie is hier een voorbeeld van. Naast de arbeidsondersteuning hebben gemeenten op grond van de in de Participatiewet verweven Wet Maatregelen Wet Werk en Bijstand de verplichting een beleid te ontwikkelen en vast te leggen in een verordening met betrekking tot de maatschappelijke tegenprestatie. Deze maatschappelijke tegenprestatie verschilt van de term “werken met behoud van uitkering.” De werkzaamheden die in aanmerking komen voor de maatschappelijke tegenprestatie hoeven geen re-integratie tot doel te hebben, wat in het geval van “werken met behoud van uitkering” wel het geval is. Daarnaast mogen de werkzaamheden geen deel uitmaken van de reguliere arbeidsmarkt en moeten deze additioneel zijn. Ten slotte is van belang dat de maatschappelijke tegenprestatie een niet te lange periode behelst. Naast de participatiewet probeert de Nederlandse overheid de werkgelegenheid en arbeidsmarktparticipatie te vergroten en armoede en sociale uitsluiting te verminderen door middel van het tegengaan van discriminatie. Uit onderzoek is gebleken dat de arbeidsparticipatie van nietwesterse migranten gedaald is ten opzichte van westerlingen. Van belang is dat discriminatie wordt voorkomen en actief wordt tegengegaan. In het volgende hoofdstuk ga ik bespreken hoe België vormgeeft aan de Europese doelstellingen voor 2020 en de aanbeveling die zij hebben gekregen van de Europese Raad, om een vergelijking te kunnen trekken met de aanpak van Nederland. Ook België heeft als taak armoede en sociale uitsluiting te beperken en de werkgelegenheid en arbeidsmarktparticipatie te vergroten. Ik ga onderzoeken of zij dit op een vergelijkbare manier als Nederland vormgeven, of dat er ook andere manieren zijn om de gestelde doelen te bereiken. Zo wil ik nagaan of de Participatiewet en met name de maatschappelijke tegenprestatie, een nuttig en noodzakelijk middel is om de Europese doelen van 2020 te bereiken.
12
4. De Bestrijding van sociale uitsluiting in België 4.1. Inleiding
Om een vergelijking te kunnen trekken met een andere Europese lidstaat, heb ik de maatregelen voor het bevorderen van de werkgelegenheid en het terugdringen van sociale uitsluiting en armoede in België bestudeerd. Ook in België dient de sociale uitsluiting te worden teruggedrongen en de werkgelegenheid te worden vergoot. Ik begin dit hoofdstuk met de maatregelen op federaal niveau, daarna bespreek ik de aanvullende maatregelen die de gewesten nemen. In dit hoofdstuk geef ik antwoord op de volgende deelvraag: Hoe geeft België uiting aan de Europese doelstellingen voor 2020 op het gebied van werkgelegenheid, armoede en sociale inclusie?
4.2. Maatregelen
De laatste jaren is er in België een lichte stijging zichtbaar van de werkloosheid en het risico op armoede en sociale uitsluiting. Dit ligt uiteraard niet in lijn met de beoogde doelstelling van 2020: Een terugdringing van 380.000 gevallen op het gebied van sociale uitsluiting en de groei van arbeidsmarktparticipatie tot 73,2%. Ook in België worden belangrijke bevoegdheden die betrekking hebben op het arbeidsmarktbeleid gedecentraliseerd. Vanaf 1 juli 2014 is een aantal bevoegdheden overgedragen aan de gewesten en gemeenschappen. Ook België is verplicht om in het kader van de Sociale Open Methode van Coördinatie (OMC) ieder jaar een Nationaal Sociaal Rapport aan de Commissie van de Europese Unie te zenden met daarin een overzicht van de situatie van dat moment. Uit deze rapportage volgt daarnaast kort welke beleidsinitiatieven er zijn om de doelstellingen van de OMC te behalen. Deze rapportage vormt een aanvulling op het Nationale Hervormingsprogramma. In het Nationaal Sociaal rapport staat een aantal specifieke uitdagingen op het gebied van werkgelegenheid, sociale uitsluiting en armoede in België. Allereerst is er een stijging zichtbaar in het aantal mensen dat leeft in huishoudens met een lage werkintensiteit. Het risico op armoede in deze categorie stijgt. Daarnaast ligt het armoederisico erg hoog bij eenoudergezinnen en burgers die niet uit de Europese Unie komen. Ook is er een stijging merkbaar in het armoede risico van kinderen. Tenslotte valt op dat huishoudens met lage inkomens vaak hoge uitgaven voor huisvesting hebben. Deze uitdagingen moeten worden aangepakt. 34 In België is er een groot verschil in arbeidsmarktprestaties tussen Belgen afkomstig uit België zelf en bewoners afkomstig uit een ander land. Het verschil is in België erg groot in vergelijking tot andere Europese landen. De federale overheid heeft in 2013 een onderzoek uitgevoerd om de problemen op dit gebied in kaart te brengen. De drie gewesten ontwikkelen allen een integratietraject met aandacht voor talenkennis en alfabetisering, socio-professionele re-integratie en algemene inburgering. Indien er niet aan de gestelde verplichtingen wordt voldaan, kan er een geldboete worden opgelegd aan de persoon die integreert. Er wordt met name actie ondernomen op het gebied van taalvaardigheid. Een online platform moet ervoor zorgen dat werkzoekenden hun taalkennis kunnen verbeteren. 35 In België is een aantal hervormingsmaatregelen getroffen om sociale uitsluiting te bestrijden en ondersteuning te bieden voor integratie op de arbeidsmarkt. Op federaal niveau betreffen dit de volgende maatregelen: -
Per 1 januari 2015 zullen de sociale bijdragen voor zelfstandigen op een andere manier worden berekend om ervoor te zorgen dat er een sterkere band ontstaat met de economische werkelijkheid. De zelfstandige zal een bijdrage gaan betalen die in lijn ligt met
34
Nationaal sociale rapportage België. Een rapport in het kader van de Open Methode voor Coördinatie op verzoek van de Raad van Europa: 2014. Pagina 5 35 Nationaal Hervormingsprogramma België. Een rapport inzake de maatregelen die de Federale regering en de regeringen van de gewesten en gemeenschappen hebben genomen tot bereiken van de Europese doelstellingen. Pagina 23
13
-
-
-
-
de inkomsten van het betreffende jaar. Hierdoor zal het risico op armoede bij zelfstandigen dalen. De voorwaarden voor een socio-professionele vrijstelling 36 om iets bij te kunnen verdienen en daarnaast ervaring op te kunnen doen, zullen worden versoepeld. De vrijstellingsperiode blijft drie jaar, maar er kan zes jaar lang een beroep op worden gedaan. Een aantal werkgevers is sinds 1 januari 2013 verplicht minimaal 0,5% van de loonmassa vrij te maken voor één of meerdere doelgroepen die minder eenvoudig aan een baan komen, waaronder ouderen, jongeren en personen met een handicap. Hiermee wordt binnen bedrijven ruimte gemaakt om personen uit deze doelgroepen te kunnen laten participeren op de arbeidsmarkt. 37 De maatregel socio-culturele participatie zal verder gaan onder de naam ‘participatie en sociale activering.’ Deze maatregel is gericht op het bevorderen van de participatie en sociale activering van de gebruikers van de dienstverlening van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor 2014. Er wordt een subsidie verstrekt aan de openbare centra om dit te realiseren. 38 Hiermee kan een meer duurzaam en structureel participatiebeleid ontwikkeld worden. Er is een samenwerkingsakkoord gesloten tussen de federale staat, de gewesten en de gemeenschappen, betreffende de actieve begeleiding en activering van werklozen. 39
Verder zullen er zowel in Vlaanderen als in Wallonië maatregelen worden genomen, die meer toegespitst zijn op de situatie in het betreffende gewest. Vlaanderen neemt de volgende maatregelen: -
-
Op 14 juni 2013 is de conceptnota w2-decreet goedgekeurd. 40 Dit decreet is tot stand gekomen om uitvoering te geven aan het Vlaamse regeerakkoord van 2009 – 2014 en moet hulp bieden aan werkzoekenden die ver van de arbeidsmarkt afstaan en de situatie van (ex)psychiatrische patiënten verbeteren. In 2014 worden minimaal 750 nieuwe werk- en welzijnstrajecten opgezet om inwoners die vanwege medische, mentale, psychische, psychiatrische of sociale problemen deel uit kunnen laten maken van de arbeidsmarkt. 41 Ook zal in Vlaanderen de focus worden gelegd op jeugdwerkloosheid. Door middel van werkinlevingsprojecten worden jongeren duurzaam naar de arbeidsmarkt geleid. Daarnaast bestaan er sinds 2013 Individuele Beroepsopleidingen in de Onderneming (IBO’s). Deze maatregel moet het voor werkgevers aantrekkelijker maken om werkzoekenden aan te nemen. Indien een werkzoekende niet over de juiste kwaliteiten beschikt voor een vacature, kan deze met behulp van een IBO contract toch aan het werk bij de werkgever. Op de werkvloer wordt dan een opleiding gevolgd die één tot zes maanden duurt en zal dus tegelijkertijd werkervaring worden opgedaan. De werkgever betaalt slechts een
36
Socio- professionele vrijstelling: een leefloner (bijstandsgerechtigde) die een erkende beroepsopleiding volgt of gaat werken, ontvangt een vergoeding of loon. Tot een bepaald bedrag (de socio-professionele vrijstelling) worden deze inkomsten niet afgetrokken van het leefloon. 37 Nationaal sociale rapportage België. Een rapport in het kader van de Open Methode voor Coördinatie op verzoek van de Raad van Europa: 2014. Pagina 11 38 Koninklijk besluit van 15 mei 2014, houdende maatregelen ter bevordering van de participatie en sociale activering van de gebruikers van de dienstverlening van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor het jaar 2014, 2014011246 39 Nationaal Hervormingsprogramma België. Een rapport inzake de maatregelen die de Federale regering en de regeringen van de gewesten en gemeenschappen hebben genomen tot bereiken van de Europese doelstellingen. Pagina 72 40 Vlaams Parlement, Werkdocument w2 , 7 juni 2013 41 Vlaams Parlement, Voorstel van decreet houdende de werk- en zorgtrajecten, 31 januari 2014
14
-
-
-
productiviteitspremie, verplaatsingsonkosten en een verzekering voor arbeidsongevallen voor de arbeider. De arbeider deze zal opgeleid worden tot een volwaardig werknemer. De werkgever dient na de opleiding een arbeidsovereenkomst af te sluiten met de arbeider. 42 Het is voor zowel de werkgever als de werkzoekende een win-win situatie. Het bereiken van een effectief activerend arbeidsmarktbeleid (AAMB). Dit zal worden gedaan met behulp van een gericht doelgroepenbeleid en maatregelen toegespitst op kansengroepen. Daarnaast is het ook van belang dat de arbeidsmarktparticipatie van deze kansengroepen zal stijgen. Begeleiding naar werk van oudere leeftijdsgroepen. Deze begeleiding is op 1 januari 2014 verruimd naar de leeftijd van 60 jaar. Tot en met deze leeftijd zal er begeleiding moeten worden geboden om deze mensen terug te krijgen op de arbeidsmarkt. 43 Vermindering van de sociale bijdragen voor tewerkstelling van personen uit bepaalde doelgroepen. Deze doelgroepen zullen voornamelijk langdurig werklozen bevatten.
De Waalse regering heeft ook een aantal maatregelen vastgesteld om sociale uitsluiting en armoede terug te dringen en de arbeidsparticipatie te vergroten: -
-
In mei 2013 is het eerste “plan de cohésion sociale” (PCS) goedgekeurd. Dit plan vormt een netwerk tussen werknemers en publieke en private partners om een grotere sociale cohesie op gemeentelijke niveau te bewerkstelligen. Een aantal onderwerpen die in dit plan aan de orde komen zijn alfabetisering, socio-professionele her inschakeling, begeleiding bij het zoeken van werk en mobiliteit. 44 Daarnaast is in Wallonië de focus gelegd op de participatie van personen met een handicap. In juli 2013 werd akkoord gegeven voor een nieuw decreet voor socio-professionele inschakeling. 45
4.3. Conclusie
Bijzonder om te zien is dat in België heel andere maatregelen worden genomen dan in Nederland om armoede en sociale inclusie terug te dringen en de arbeidsparticipatie te vergroten. Het valt direct op dat in België geen sprake is van een maatschappelijke tegenprestatie voor behoud van een uitkering om sociale uitsluiting te verminderen. Daarnaast valt op dat België meerdere submaatregelen neemt die ook per gewest verschillen, en dat Nederland voornamelijk met de komst van de Participatiewet een grote slag wil slaan. Wel is zichtbaar dat zowel in Nederland als België sprake is van decentralisatie. In Nederland krijgen gemeenten meer verantwoordelijkheden omtrent de regelgeving en uitvoering op het gebied van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. In België worden ook meer verantwoordelijkheden gedecentraliseerd, hier aan de gewesten en gemeenten. In Nederland ligt het grootste risico op armoede en sociale uitsluiting bij eenoudergezinnen, alleenstaanden en kinderen. Het Nederlandse kabinet wil de focus leggen op het mee kunnen doen in de samenleving van mensen met beperkte financiële mogelijkheden. Om dit te beogen is de Participatiewet in werking getreden. Ook in België is het risico op armoede en sociale uitsluiting groot in eenoudergezinnen en bij kinderen. De Belgen willen dit verbeteren door onder 42
www.vlaanderen.be Vlaamse dienst voor bemiddeling en beroepsopleiding, Individuele Beroepsopleiding (IBO) 43 Nationaal Hervormingsprogramma België. Een rapport inzake de maatregelen die de Federale regering en de regeringen van de gewesten en gemeenschappen hebben genomen tot bereiken van de Europese doelstellingen. Pagina 72 44 Nationaal sociale rapportage België. Een rapport in het kader van de Open Methode voor Coördinatie op verzoek van de Raad van Europa: 2014. Pagina 12 45 Nationaal sociale rapportage België. Een rapport in het kader van de Open Methode voor Coördinatie op verzoek van de Raad van Europa: 2014. Pagina 12
15
andere het financieren van openbare centra, welzijnsprojecten, werkinlevingsprojecten, Interne Beroepsopleidingen in de Onderneming en maatregelen die gericht zijn op de re-integratie van oudere werknemers. Deze maatregelen zijn allemaal gericht op re-integratie. In België ligt de focus voor het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting voor een groot deel op de migranten. Ook in Nederland is merkbaar dat onder niet-westerse migranten hoge werkloosheid bestaat. Wel is merkbaar dat niet-westerse migranten, en dan voornamelijk de tweede generatie, hoger zijn opgeleid, op een hoger beroepsniveau werkzaam zijn en niet onderdoen van de autochtonen. Volgens het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) ligt de verklaring hiervoor in het verschil in intensiteit en effectiviteit van het zoeken naar werk en discriminatie. Immers, de tweede generatie toont aan dat indien men eenmaal participeert op de arbeidsmarkt, er geen verschil bestaat tussen autochtonen en migranten. Het kabinet wil de stijgende lijn van deelnemende migranten op de arbeidsmarkt blijven voortzetten door middel van het bestrijden van de jeugdwerkloosheid en de Participatiewet. Daarnaast wil Nederland de discriminatie op de arbeidsmarkt aanpakken. België treft voor het bestrijden van de werkloosheid onder migranten in het kader van de Europese doelstellingen meer specifieke maatregelen. Er wordt een integratietraject ontwikkeld om de taalachterstand met de autochtone burgers te verkleinen en indien een burger niet aan de integratieverplichting voldoet, zal een boete volgen. 46 In Nederland bestaat reeds een integratietraject voor niet- westerse migranten waarin onder andere de taalachterstand wordt aangepakt, maar dit traject is niet ontwikkeld in het kader van de doelstellingen. Dit blijkt onder andere uit de Nederlandse nationale rapportage. 47 Het is nog niet te zeggen of de maatregelen die Nederland en België treffen doeltreffend zullen zijn. Natuurlijk wordt ieder jaar verplicht een rapportage opgemaakt van de huidige stand van zaken, maar pas in 2020 zal duidelijk zijn of de gestelde maatregelen in beide landen het gewenste effect hebben gehad en of eventueel in een van beide landen ‘betere’ maatregelen zijn getroffen om armoede en sociale uitsluiting terug te dringen en de arbeidsparticipatie te vergroten. Wel is duidelijk dat beide landen hun maatregelen hebben toegespitst op de doelgroepen waar in hun land de problemen het grootst zijn. Het is daarom maar de vraag of een Belgische maatregel in Nederland effectief zou zijn en andersom. Wel is duidelijk dat de Belgische aanpak zich meer richt op de reintegratie van burgers en de Nederlandse aanpak naast re-integratie ook sociale integratie tot doel heeft. In het volgende hoofdstuk ga ik verder in op de maatschappelijke tegenprestatie. Ik ga onderzoeken of het is het toegestaan in het licht van de nationale en internationale regelgeving om mensen te verplichten tot het leveren van een tegenprestatie voor behoud van de bijstandsuitkering.
46
Nationale sociale rapportage Nederland. Een rapport in het kader van de Open Methode voor Coördinatie op verzoek van de Raad van Europa: 2014. Pagina 7, 8 en 9 47 Nationale sociale rapportage Nederland. Een rapport in het kader van de Open Methode voor Coördinatie op verzoek van de Raad van Europa: 2014. Pagina 9
16
5. De Participatiewet in het licht van de regelgeving op het gebied van dwangarbeid 5.1. Inleiding
In dit hoofdstuk wil ik verder gaan met de Participatiewet als Nederlandse maatregel voor het bereiken van de Europese doelstellingen, en dan in het bijzonder de instrumenten “werken met behoud van uitkering” en de maatschappelijke tegenprestatie. Ik wil onderzoeken of deze maatregelen wel zijn toegestaan in het licht van de regelgeving op het gebied van dwangarbeid. In dit hoofdstuk zet ik uiteen wat de huidige wetgeving is op het gebied van dwangarbeid. De ILO Conventie 29 komt aan bod, evenals de artikelen 4 EVRM en 8 IVBPR. Daarnaast zal ik de rechtspraak bespreken die gerelateerd is aan deze artikelen en aan de instrumenten werken met behoud van uitkering en de maatschappelijke tegenprestatie zoals in sociale wetgeving gesteld. Ook zullen de zaken die in Nederland zijn gevoerd op deze gebieden aan bod komen. Tenslotte zal ik op basis van de besproken regelgeving en rechtspraak een kader schetsen voor gemeenten, waar zij aan kunnen toetsen om te voorkomen dat een maatregel tot werken met behoud van uitkering of een maatschappelijke tegenprestatie aangemerkt kan worden als dwangarbeid. Aan het einde van dit hoofdstuk zal ik antwoord geven op de deelvraag: Welke criteria gelden er op het gebied van dwangarbeid in relatie tot de maatschappelijke tegenprestatie en werken met behoud van uitkering?
5.2. Internationale en Europese voorschriften
Artikel 4 EVRM Het meest belangrijke en bekende artikel op het gebied van dwangarbeid is artikel 4 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het EVRM is op 4 november 1950 in Rome in werking getreden en bevat het verbod op slavernij en dwangarbeid. De tekst van artikel 4 EVRM is als volgt: 1. No one shall be held in slavery or servitude. 2. No one shall be required to perform forced or compulsory labour. 3. For the purpose of this Article the term “forced or compulsory labour” shall not include: a) any work required to be done in the ordinary course of detention imposed according to de provisions of Article 5 of this Convention or during conditional release from such detention; b) any service of a military character or, in case of conscientious objectors in countries where they are recognised, service exacted instead of compulsary military service; c) any service exacted in case of an emergency or calamity threatening the life or wellbeing of the community; d) any work or service which forms part of normal civic obligations. 48 Artikel 4 EVRM moet geïnterpreteerd worden in het licht van de ILO (International Labour Organisation) conventies, die bindend zijn voor bijna iedere lidstaat. Met name ILO Conventie 29 inzake gedwongen arbeid uit 1930 is van belang voor de interpretatie van artikel 4 EVRM. 49 Er is een opvallende gelijkenis tussen Artikel 4 lid 3 EVRM en paragraaf 2 artikel 2 van de ILO conventie nummer 29. Artikel 2 lid 1 van de ILO Conventie 29 bepaalt dat voor de toepassing van de conventie, onder de term dwangarbeid of verplichte arbeid zal moeten worden verstaan: “al het werk of iedere dienst waartoe iemand wordt gedwongen onder de dreiging van een boete en waarvoor die persoon zich niet vrijwillig heeft aangeboden.” 50 Vastgesteld dient te worden of sprake is van dwangarbeid of 48
www.echr.coe.int European Convention on Human Rights, 1 june 2010. Article 4 EHRM 26 oktober 2005, Siliadin v. France, zaaknr. 73316/01 50 ILO Convention No. 29, concerning Forced or Compulsory Labour, Geneva 28-06-1930 49
17
verplichte arbeid. Dit kan zowel fysiek als mentaal zijn. Belangrijk is dat sprake moet zijn van dwang onder de dreiging van een boete. Uit het arrest van der Mussele vs. Belgium blijkt dat het Hof twee criteria hanteerde om te bepalen of bepaalde activiteiten die verplicht worden opgelegd, zijn toegestaan in het kader van de wet. Ten eerste is van belang of sprake is van een vrijwillige keuze bij het opleggen van de verplichting. Ten tweede is van belang welke sancties worden opgelegd wanneer geweigerd wordt de verplichting uit te voeren. Indien er sprake is van een vrijwillige keuze en de sanctie die bij weigering wordt opgelegd is niet disproportioneel belastend, is er geen sprake van gedwongen arbeid. 51 In het arrest Siliadin v. France is aanvullend bepaald dat van een dreiging met een straf in letterlijke zin geen sprake hoeft te zijn. Van dreiging met een straf is al sprake wanneer de vrees die bestaat een sanctie opgelegd te krijgen wordt aangewakkerd of wanneer iemand afhankelijk wordt gemaakt. 52 Artikel 8 IVBPR Ook in artikel 8 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten (IVBPR) is het verbod op slavernij en dwangarbeid vastgelegd. Deze tekst komt vrijwel overeen met artikel 4 van het EVRM. De letterlijke tekst van artikel 8 IVBPR luidt als volgt: 1. No one shall be held in slavery; slavery and the slave-trade in all their forms shall be prohibited. 2. No one shall be held in servitude. 3. a) No one shall be required to perform forced or compulsory labour; b) Paragraph 3 (a) shall not be held to preclude, in countries where imprisonment with hard labour may be imposed as a punishment for a crime, the performance of hard labour in pursuance of a sentence to such punishment by a competent court; c) For the purpose of this paragraph the term “forced or compulsory labour” shall not include: i. Any work or service, not referred to in sub-paragraph (b), normally required of a person who is under detention in consequence of a lawful order of a court, or of a person during conditional release from such detention; ii. Any service of a military character and, in countries where conscientious objection is recognized, any national service required by law of conscientious objectors; iii. Any service exacted in cases of emergency or calamity threatening the life of wellbeing of the community; iv. Any work or service which forms part of normal civil obligations. 53 Er bestaat weinig rechtspraak over artikel 8 IVBPR. Een arrest waarin wel duidelijk een beroep werd gedaan op artikel 8 lid 3 is het arrest Bernadette Faure vs. Australia. Dit is een zaak die speelde in Australië bij het Human Rights Committee en komt uit 2005. 54 Een Australische uitkeringsgerechtigde heeft niet voldaan aan de voorwaarden van haar “Preparing for Work Agreement.” Als reactie hierop werd zij gekort op haar werkloosheidsuitkering. Mevrouw Faure ging hier niet mee akkoord en stelde dat deze maatregel in strijd is met artikel 8 lid 3 van het IVBPR. Geoordeeld werd dat om te kwalificeren als normale burgerlijke verplichting, de maatregel niet uitzonderlijk mag zijn, geen bestraffend effect hebben en een legitiem doel moet dienen. Gezien deze overwegingen en het ontbreken van een vernederende en mensonterend aspect bij de specifieke arbeid, oordeelt het Committee dat geen sprake is van dwangarbeid.
51
EHRM 23 november 1983, Van Der Mussele v. Belgium, zaaknr. 8919/80 EHRM 26 oktober 2005, Siliadin v. France, zaaknr. 73316/01 53 International Convenant on Civil and Political Rights, 16 december 1966. Article 8 54 CCPR 31 oktober 2005, Bernadette Faure vs. Australia, zaaknr. 1036/2001 52
18
5.3. Buitenlandse rechtspraak
Ook in Europese landen speelt de problematiek op het gebied van verplichte participatie door middel van werken met behoud van uitkering. In twee zaken is geoordeeld dat de werken met behoud van uitkering niet als dwangarbeid kan worden aangemerkt. De eerste zaak betreft een zaak in Duitsland uit 2008. 55 In deze zaak werd een uitkeringsgerechtigde verplicht deel te nemen in een werktraject. Geoordeeld werd dat dit was toegestaan, gezien de grote kans op re-integratie bij deelname aan een werktraject. De tweede zaak betrof een zaak die zich in Engeland afspeelde in 2013. 56 Hierin was de vraag of verplichte werkactiviteiten in het kader van een uitkering voor werkzoekenden waren toegestaan in het licht van de wetgeving op het gebied van dwangarbeid. Ook hier werd geoordeeld dat er geen sprake was van dwangarbeid, ondanks dat er wel kritiek was op de totstandkoming van de regeling. Het eerder genoemde arrest van der Mussele versus Belgium kwam in deze zaak ook aan de orde, duidend op de vrijwillige keuze en de proportionaliteit van de sanctie. Een situatie waarin wel werd geoordeeld dat werken met behoud van uitkering wel in strijd was met de regelgeving op het gebied van dwangarbeid, was aan de orde in een Tsjechische zaak uit 2012. 57 Hier diende een uitkeringsgerechtigde onbetaald werk voor 20 uur in de week te verrichten. Indien de uitkeringsgerechtigde weigerde de werkzaamheden uit te voeren, werd de toegang ontzegd tot alle ondersteuning. Het Tsjechische Hof oordeelde dat de sanctie onredelijk hoog was, omdat de staat een zekere vorm van ondersteuning naar behoeftigheid moet bieden. Daarnaast werd ook bepaald dat het afschrikken van uitkeringsgerechtigden door te stellen dat 20 uur per week aan verplichte activiteiten moest worden verricht, disproportioneel was. Uit bovengenoemde rechtspraak blijkt dat bij een beroep op dwangarbeid bij werken met behoud van uitkering gekeken wordt of de verplichte activiteiten kunnen bijdragen aan de re-integratie van een uitkeringsgerechtigde en of de sanctie proportioneel is met het te behalen doel. Uit de Tsjechische zaak blijkt dat niet zonder meer aangenomen mag worden dat werken met behoud van uitkering niet in strijd is met het verbod op dwangarbeid. Gebleken is dat niet iedere activiteit en sanctie geoorloofd is. 58
5.4. Rechtspraak die betrekking heeft op de situatie in Nederland
In het arrest Schuitemaker vs. The Netherlands uit 2010 heeft een Nederlandse werkneemster bij het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) geklaagd dat de verplichting om algemeen maatschappelijk aanvaard werk te accepteren, zoals gesteld in de Wet Werk en Bijstand, in strijd is met het verbod op dwangarbeid zoals vastgelegd in artikel 4 EVRM. Het Hof bepaalt dat het verplichten van een tegenprestatie in feite een voorwaarde is voor het verkrijgen van een uitkering en dat het is toegestaan hier voorwaarden aan te verbinden. In het bijzonder is de verplichting om aantoonbare inspanningen te verrichten om algemeen aanvaard werk te accepteren, niet onredelijk. Daarbij is van belang dat de werkneemster niet verplicht was werk te accepteren dat niet algemeen maatschappelijk aanvaard is of waartegen gewetensbezwaren mogelijk zijn. 59 Ook is het arrest de Arnhemse Schoffelaar uit 2008 van belang. Een uitkeringsgerechtigde diende gedwongen deel te nemen aan een work-first-programme. Hij kreeg hierbij de keuze tussen schoffelen en dozen inpakken. De uitkeringsgerechtigde weigerde een keuze te maken, omdat naar zijn mening beide opties geen bijdrage leverden aan zijn re-integratie, aangezien hij zelf uit de horecabranche kwam. Als reactie hierop werd hij gekort op zijn bijstandsuitkering. De uitkeringsgerechtigde heeft daarop aangegeven dat het aangeboden werk strijdig is met artikel 4 lid 55
Bundessozialgericht 16 december 2008 , B 4 AS 60/07 R England and Wales Court of Appeal (Civil Division) 12 february 2013, Reilly & Anor, R (on the application of) v Secretary of State for Work and Pensions, [2013] EWCA Civ 66 57 Czech Constitutional Court decision of 2012/11/27 - Pl. ÚS 1/12: Public Service Performance 58 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, De maatschappelijk nuttige tegenprestatie; schipperen tussen sociale integratie en repressie, 18 december 2013 59 EHRM 4 mei 2010, Lidwina Geertruida Monica Schuitemaker v. The Netherlands, zaaknr. 15906/08 56
19
2 van het EVRM en artikel 8 van het IVBPR. De rechtbank Arnhem verwijst naar de arresten van der Mussele vs België en Siliadin vs Frankrijk, zoals ook eerder in dit hoofdstuk besproken. Sprake van dwangarbeid is slechts aan de orde wanneer de uitkeringsgerechtigde die de arbeid dient uit te voeren, hier fysiek of psychisch toe wordt gedwongen. Volgens de rechtbank is daar in casu geen sprake van. De dreiging met een maatregel zal wel als belastend moeten worden gezien, maar niet op die manier dat (psychische) dwang kan ontstaan tot het uitvoeren of voortzetten van de werkzaamheden. De rechtbank merkt hierbij op dat de eiser de gevolgen van de maatregel kan ontlopen, indien hij betaalde arbeid aanneemt. Uit de geschiedenis van het tot stand komen van de artikelen 9 en 10 van de WWB blijkt dat de gemeente een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het vaststellen van het re-integratiebeleid en het aanbieden van re-integratievoorzieningen. Het is aan de gemeente om vast te stellen of een uitkeringsgerechtigde in staat is om zelf algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of dat er ondersteuning nodig is om te re-integreren. Indien blijkt dat ondersteuning noodzakelijk is, dient de gemeente een re-integratievoorziening aan te bieden, waarbij de gemeente bepaalt hoe de ondersteuning wordt vormgegeven. Het aanbod moet passen binnen de door de gemeente opgestelde verordening inzake re-integratie. 60 Met betrekking tot werken met behoud van uitkering is in de toelichting het volgende vermeld: ‘In het kader van de Wet Werk en Bijstand is het ook mogelijk dat werkzaamheden worden uitgevoerd met behoud van uitkering. Het is mogelijk dat de cliënt het initiatief neemt, maar de werkzaamheden kunnen ook worden uitgevoerd ten behoeve van een re-integratietraject of activiteiten die sociale activering als doel hebben. Wel dient de mogelijkheid tot arbeidsparticipatie in het middelpunt te staan. De werkzaamheden mogen nooit een goedkope oplossing zijn voor het uitvoeren van werkzaamheden die het maatschappelijk nut dienen omdat er geen financiering voor bestaat. Hieruit blijkt dat werkzaamheden in het kader van werken met behoud van uitkering en de maatschappelijke tegenprestatie slechts kunnen worden opgelegd als zij uiteindelijk arbeidsparticipatie tot doel hebben. De gemeente heeft vastgesteld dat uitkeringsgerechtigden wel de mogelijkheid moeten krijgen om te wennen aan de aspecten die betaald werk met zich meebrengt, waaronder ritme en regelmaat. Daarnaast moet de uitkeringsgerechtigde de mogelijkheid krijgen om werkervaring op te doen.’ 61 Het is dus van belang dat de maatregel uiteindelijk wel verband houdt met de re-integratie van de uitkeringsgerechtigde. Dit dient vooraf te zijn vastgesteld. Indien dit het geval is, kan niet worden gesproken van dwangarbeid. Wel is van belang dat het aanbod aan keuzes om werkzaamheden te verrichten in het kader van re-integratie niet te beperkt is. Twee keuzes, zoals in casu het geval was, is niet voldoende. Daarnaast had meer rekening moeten worden gehouden met de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde. 62 Er dient dus wel degelijk sprake te zijn van maatwerk bij de invulling van een verplichte tegenprestatie. In een arrest uit 2010 van de Centrale Raad van beroep waarbij iemand verplicht was een Hoyatraject te volgen in het kader van re-integratie, heeft de Raad bepaald dat de bij de beantwoording van de vraag of een regeling inzake verplichte arbeidsinschakeling is toegestaan in het licht van artikel 4 van het EVRM, de volgende omstandigheden in acht dienen te worden genomen: 1) de aard, de plaats, de duur en de werktijden van de in het kader van de aangeboden voorziening te verrichten werkzaamheden in relatie tot de mogelijkheden, de werkervaring, de opleiding en de gezinssituatie van de betrokkene, 2) de duur van de werkloosheid van de betrokkene, 3) of en zo ja, hoe de aangeboden voorziening kan bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de betrokkene, en 4) de zwaarte van de sanctie bij niet meewerken aan de aangeboden voorziening. 60
Kamerstukken II, 2002-2003, 28 870, nr. 3, blz. 7-10 Kamerstukken II, 2002-2003, 28 870, nr. 3, blz. 39 62 Rb. Arnhem 8 oktober 2008, ECLI:NL:RBARN:2008:BF7284 61
20
Gezien deze omstandigheden kon in casu niet direct worden uitgesloten dat het bijbrengen van arbeids- en werknemersvaardigheden de re-integratie van de uitkeringsgerechtigde kan bevorderen. Eveneens gezien de korte duur van de assessmentfase van het traject en de matige sanctie in hoogte en duur vanwege het afwijzen van de aangeboden voorziening, kan niet worden gesproken van dwangarbeid in de zin van artikel 4 EVRM. Pas wanneer van de uitkeringsgerechtigde als deelnemer aan een voorziening zoals het Hoyatraject niet meer verwacht kan worden dat hij of zij de opgelegde activiteiten uitvoert in verband met het bovenmatige belastende karakter van de activiteiten, of wanneer er totaal geen uitzicht is op arbeidsmarktparticipatie, kan een succesvol beroep worden gedaan op dwangarbeid. 63 Legitiem doel Naast hetgeen naar voren is gekomen uit de genoemde rechtspraak op het gebied van werken met behoud van uitkering, is de doelstelling van de opgelegde activiteiten van belang. De opgelegde activiteiten zullen een legitiem doel moeten dienen. In het licht van de verzorgingsstaat kan men aannemen dat deze doelstelling in de lijn van de centrale doelstellingen van de verzorgingsstaat moeten liggen. Hieruit blijkt dat er twee doelen zijn die gediend kunnen worden met de opgelegde activiteiten: arbeidsinschakeling of sociale integratie. Indien de opgelegde activiteiten niet leiden tot verbetering van het individu, zal eerder sprake zijn van gedwongen arbeid. 64 Re-integratie zal met “werken met behoud van uitkering” worden beoogd door middel van onder andere participatieplaatsen en de loonkostensubsidie. De maatschappelijke tegenprestatie heeft tot doel ritme en regelmaat te bieden aan de uitkeringsgerechtigde en het creëren van een sociaal netwerk, wat in ieder geval leidt tot sociale inclusie en wellicht ook tot arbeidsparticipatie. 65
5.5. Toetsingskader voor gemeenten
In de vorige paragrafen is uiteengezet welke aspecten van belang zijn om te bepalen of een maatschappelijke tegenprestatie en werken met behoud van een uitkering in strijd zijn met hetgeen bepaald inzake dwangarbeid. Op het gebied van de maatschappelijke tegenprestatie is helaas nog geen rechtspraak beschikbaar. Wel kan er uit de regelgeving en de rechtspraak op het gebied van werken met behoud van uitkering een kader worden geschetst om te beoordelen welke activiteiten ten uitvoering van de maatschappelijke tegenprestatie of werken met behoud van uitkering zijn toegestaan in het licht van de regelgeving op het gebied van dwangarbeid. Samengevat dienen de volgende vragen te worden beantwoordt: 1. Wat is het doel van de verplicht opgelegde activiteiten? Van belang is dat de activiteiten tot doel hebben de betrokkene te laten re-integreren op de arbeidsmarkt, danwel het bevorderen van de sociale integratie en daarmee dus het beperken van de sociale uitsluiting. 2. Wat is de aard van de activiteiten? Van belang is dat de activiteiten het maatschappelijk nut dienen. Voor beantwoording van deze vraag is ook van belang dat rekening wordt gehouden met de persoonlijke situatie van de betrokkene. Wat zijn de capaciteiten en omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde? De aard, de plaats, de duur en de werktijden van de in het kader van de aangeboden voorziening te verrichten werkzaamheden in relatie tot de mogelijkheden, de werkervaring, de opleiding en de gezinssituatie van de betrokkene dienen aan de orde te komen, alsmede de duur van de werkloosheid. Het moet gaan om een beperkte tegenprestatie. Daarnaast moeten de werkzaamheden duidelijk blijken uit de overeenkomst.
63
CRvB 8 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL1093 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, De maatschappelijk nuttige tegenprestatie; schipperen tussen sociale integratie en repressie, 18 december 2013 65 De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid L.F. Asscher, Kamerbrief over verdringing op de arbeidsmarkt, 30 september 2014 – 1 oktober 2014. Pagina 4 64
21
3. Heeft de uitkeringsgerechtigde een keuze gehad bij de bepaling van de te verrichten tegenprestatie? Er dienen meerdere opties te worden gegeven aan een bijstandsgerechtigde, zodat deze zelf een keuze kan maken. Ook is van belang dat er geen sprake is van discriminatie. 4. Welke sanctie wordt opgelegd indien de tegenprestatie niet wordt uitgelegd en is deze sanctie in proportie tot het te dienen doel? De sanctie dient proportioneel te zijn in vergelijking met het boogde doel. 66 De antwoorden op bovenstaande vragen bepalen gezamenlijk of het werken met behoud van uitkering of de opgelegde maatschappelijke tegenprestatie is toegestaan in het kader van de regelgeving op het gebied van dwangarbeid. Van groot belang is dat de werkzaamheden niet verplicht dienen mee te werken aan de re-integratie van de uitkeringsgerechtigde. Sociale integratie is ook een legitiem doel, waardoor het mogelijk is om een verplichte tegenprestatie op te leggen. Hier komt de doelstelling van Europa voor 2020 op het gebied van armoede en sociale uitsluiting terug. Wanneer namelijk een tegenprestatie wordt opgelegd in het kader van sociale integratie, zal de uitkeringsgerechtigde deel gaan uitmaken van de maatschappij en zal sociale uitsluiting worden verminderd, het doel wat Europa voor ogen heeft.
5.6. Conclusie
In dit hoofdstuk heb ik onderzocht welke criteria gelden er op het gebied van dwangarbeid in relatie tot de maatschappelijke tegenprestatie en werken met behoud van uitkering. Hiervoor heb ik de twee belangrijkste artikelen op het gebied van dwangarbeid, artikel 4 EVRM en artikel 8 IVPBR besproken. Deze artikelen bepalen dat niemand gedwongen mag worden dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten. Uit de arresten van der Mussele v. Belgium en Siliadin v. France is bepaald wat moet worden verstaan onder dwangarbeid of verplichte arbeid. Belangrijk is dat sprake moet zijn van dwang onder dreiging van een boete. Bepaald is daarnaast dat wanneer er geen sprake is van een vrijwillige keuze bij het opleggen van de verplichting, er sneller sprake is van dwangarbeid. Ook dient de sanctie die wordt opgelegd disproportioneel te zijn om van dwangarbeid te kunnen spreken. Uit de besproken internationale en Europese rechtspraak blijkt dat het lastig is om een beroep op artikel 4 van het EVRM en artikel 8 van het IVBPR met betrekking tot een verplichte tegenprestatie of werken met behoud van uitkering hard te maken. Om het verbod op dwangarbeid te ontwijken dient de opgelegde maatregel re-integratie van de uitkeringsgerechtigde of sociale integratie tot doel te hebben. Ook werktrajecten ter verbetering van arbeids- en werknemersvaardigheden die kunnen bijdragen aan re-integratie zullen niet als gedwongen arbeid worden aangemerkt. De rechtspraak in Nederland volgt deze lijn. In het arrest Arnhemse Schoffelaar is verder nog bepaald dat gemeenten maatwerk moeten toepassen en rekening moeten houden met de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde. In 2010 heeft de Centrale Raad van Beroep een aantal omstandigheden vastgesteld die in acht dienen te worden genomen bij het bepalen of een maatregel inzake verplichte arbeidsinschakeling is toegestaan in het licht van artikel 4 EVRM. Aan het einde van dit hoofdstuk heb ik een toetsingskader voor gemeenten geschetst, waarin alle aspecten van werken met behoud van uitkering samenkomen. Op het gebied van de maatschappelijke tegenprestatie bestaat nog geen jurisprudentie. Wel kan worden aangenomen dat om te bepalen of een maatschappelijke tegenprestatie is juridisch is toegestaan, dezelfde criteria gelden als voor werken met behoud van uitkering. Door de vragen te beantwoorden is snel duidelijk of de opgelegde maatregel is toegestaan in het kader van de regelgeving op het gebied van dwangarbeid. Van belang is dat niet direct is vast te stellen of een maatregel is toegestaan of niet. Per maatregel die re-integratie of sociale integratie tot doel heeft, dient vastgesteld te worden of deze wel of niet is toegestaan.
66
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, De maatschappelijk nuttige tegenprestatie; schipperen tussen sociale integratie en repressie, 18 december 2013
22
6. Conclusie In dit hoofdstuk ga ik antwoord geven op de twee hoofdvragen van mijn scriptie: a. Is de Participatiewet en in het bijzonder de tegenprestatie naar vermogen voor bijstandsgerechtigden een nuttig en noodzakelijk element in het kader van de Europese doelstellingen voor 2020? b. Hoe verhoudt de tegenprestatie naar vermogen zich tot de regelgeving op het gebied van dwangarbeid? Voor het beantwoorden van de hoofdvragen van mijn scriptie heb ik mij toegespitst op de kerndoelstellingen van Europa voor 2020 op het gebied van werkgelegenheid, armoede en sociale uitsluiting. Daarnaast heeft Nederland de specifieke aanbeveling gekregen om de arbeidsparticipatie te vergroten. Nederland heeft het bereiken van deze doelstellingen vormgegeven met de Participatiewet en het bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt. De Wet Werk en Bijstand, de Wet sociale werkvoorziening en een deel van de Wet Wajong zijn opgegaan in de Participatiewet, waar de Wet maatregelen Wet Werk en Bijstand in verweven is. Er wordt minder focus gelegd op het welzijn van de mens en meer focus op de activering van uitkeringsgerechtigden en een zo groot mogelijke deelname op de arbeidsmarkt. De komst van de Participatiewet zorgt voor een grote decentralisatie van verantwoordelijkheden naar gemeenten. Gemeenten krijgen onder andere de taak invulling te geven aan de maatregel werken met behoud van uitkering en de maatschappelijke tegenprestatie. Deze maatregelen werken met behoud van uitkering moeten ervoor zorgen dat meer mensen, waaronder mensen met een arbeidsbeperking, kunnen re-integreren op de arbeidsmarkt. Mocht re-integratie niet direct mogelijk zijn, wordt met een maatschappelijke tegenprestatie beoogd de uitkeringsgerechtigde meer ritme en regelmaat te bieden en een sociaal netwerk op te bouwen, zodat de uitkeringsgerechtigde wel sociaal integreert en uiteindelijk door zijn of haar sociale contacten misschien wel op de arbeidsmarkt kan deelnemen. Naast de situatie in Nederland, heb ik gekeken hoe België de Europese doelstellingen op het gebied van werkgelegenheid, armoede en sociale uitsluiting wil vormgeven. Hierbij valt op dat in België andere maatregelen worden genomen dan in Nederland, al moet daarbij gezegd worden dat België zich deels op andere doelgroepen concentreert dan Nederland. In België is geen sprake van een maatschappelijke tegenprestatie, maar probeert men via openbare centra, welzijnsprojecten, werkinlevingsprojecten, Beroepsopleidingen in de Onderneming en maatregelen gericht op de reintegratie van oudere werknemers de werkgelegenheid te vergroten en armoede en sociale uitsluiting terug te dringen. De vraag rijst of de Participatiewet en in het bijzonder de maatschappelijke tegenprestatie voor bijstandsgerechtigden een nuttig en noodzakelijk element in het kader van de Europese doelstellingen van Europa voor 2020 is. Na bestudering van de situatie in Nederland en België kan geconcludeerd worden dat de invoering van de Participatiewet en de maatschappelijke tegenprestatie wel degelijk een nuttige maatregel is om in Nederland de werkgelegenheid te vergroten en armoede en sociale uitsluiting te beperken. Gebleken is dat Nederland door middel van werken met behoud van uitkering de arbeidsmarktparticipatie wil vergroten en met de maatschappelijke tegenprestatie de sociale integratie van de uitkeringsgerechtigde wil bevorderen en daarmee logischerwijs de sociale uitsluiting wil terugdringen. Aangezien zowel arbeidsmarktparticipatie als sociale uitsluiting doelstellingen zijn van Europa, is duidelijk dat de Participatiewet een nuttige manier is om invulling te geven aan de doelstellingen. Het is daarentegen niet noodzakelijk om een verplichte tegenprestatie in te voeren om de arbeidsparticipatie te vergroten en armoede en sociale uitsluiting terug te dringen. Dit is terug te zien in de maatregelen die België heeft genomen om de problemen aan te pakken. In België is geen sprake van een maatschappelijke tegenprestatie voor behoud van de uitkering. De maatregelen die in dit land worden getroffen zijn allen gericht op de arbeidsparticipatie en niet op sociale
23
integratie. Of de doelen voor 2020 daadwerkelijk gehaald gaan worden met behulp van de invoering van de Participatiewet en de verplichte tegenprestatie voor het behoud van de bijstandsuitkering, zal in de toekomst moeten blijken. In elk geval is Nederland goed aan de slag gegaan om de doelstellingen vorm te geven en heeft zij maatregelen getroffen die zeker kunnen bijdragen aan de gestelde doelen. De tweede vraag ik die ik beantwoord in mijn scriptie heeft betrekking op de maatschappelijke tegenprestatie in het licht van de regelgeving op het gebied van dwangarbeid. Hoe verhoudt de maatschappelijke tegenprestatie zich tot de regelgeving op het gebied van dwangarbeid? Om dit uit te zoeken heb ik ook gekeken naar de maatregel werken met behoud van uitkering zoals overgenomen uit de Wet Werk en Bijstand. Over de maatschappelijke tegenprestatie bestaat weinig rechtspraak, in tegenstelling tot werken met behoud van uitkering. Ik heb daarom werken met behoud van uitkering meegenomen in de bepaling of strijd in met het verbod op dwangarbeid, om aan de hand hiervan een kader te kunnen schetsen dat zowel voor de maatregelen werken met behoud van uitkering als de maatschappelijke tegenprestatie gebruikt kan worden. Artikel 4 EVRM en artikel 8 IVPBR zijn de belangrijkste internationale artikelen op gebied van dwangarbeid. Om te kunnen spreken van dwang moet sprake zijn van dwang onder dreiging van een boete, bestaat er geen vrijwillige keuze bij het opleggen van de sanctie en is de sanctie disproportioneel. Om een maatregel te kunnen opleggen zonder in conflict te komen met het verbod op dwangarbeid, is van belang dat de tegenprestatie dient tot re-integratie of sociale integratie. Er dient rekening te worden gehouden met de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde. In 2010 heeft de Centrale Raad van Beroep een aantal omstandigheden vastgesteld die in acht dienen te worden genomen bij het bepalen of een verplichte maatregel is toegestaan in het licht van artikel 4 EVRM, waaronder de aard, plaats, duur en werktijden van de verplichte tegenprestatie, werkervaring, opleiding en gezinssituatie van de betrokkene, de duur van de werkloosheid van de betrokkene, of de maatregel kan bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de betrokkene en de zwaarte van de sanctie. Uiteindelijk heb ik een toetsingskader geschetst waaraan gemeenten eenvoudig kunnen toetsen of een opgelegde maatregel in strijd is met het verbod op dwangarbeid. Dit kader is opgesteld met behulp van de jurisprudentie op het gebied van werken met behoud van uitkering. Aangezien zowel de maatregel werken met behoud van uitkering als de maatschappelijke tegenprestatie opgelegd worden door de gemeente en beiden in strijd kunnen zijn met dwangarbeid, kun je aannemen dat hetgeen bepaald op het gebied van werken met behoud van uitkering ook geldt op het gebied van de maatschappelijke tegenprestatie. Kort samengevat kan geconcludeerd worden dat indien een maatregel een legitiem doel dient, een maatschappelijk nut dient, rekening gehouden wordt met de persoonlijke situatie van de betrokkene, de uitkeringsgerechtigde een keuzemogelijkheid heeft bij het opleggen van de tegenprestatie en de sanctie niet disproportioneel is met het beoogde doel, er geen sprake is van dwangarbeid en de maatregel juridisch gezien mag worden opgelegd. Gelet op voorgaande is het opleggen van een maatschappelijke tegenprestatie niet altijd in strijd met het verbod op dwangarbeid van artikel 4 EVRM en artikel 8 IVBPR, maar is het wel mogelijk. Geheel duidelijk is het nog niet, omdat er vrijwel nog geen rechtspraak is op het gebied van de maatschappelijke tegenprestatie. Indien gemeenten zich houden aan de genoemde voorwaarden, is het naar mijn mening juridisch toegestaan een verplichte tegenprestatie op te leggen. Wel zou ik gemeenten aanbevelen de voorwaarden voor een geldige tegenprestatie op een rij te zetten of een toetsingskader te gebruiken om strijd met het verbod op dwangarbeid te voorkomen. Samengevat kom ik tot de conclusie dat een tegenprestatie kan worden opgelegd door de gemeenten, maar dat wel aan bepaalde voorwaarden moet worden voldaan om ervoor te zorgen dat er geen strijd met het verbod op dwangarbeid ontstaat.
24
7. Literatuurlijst Literatuur • De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid L.F. Asscher, Kamerbrief over verdringing op de arbeidsmarkt, 30 september 2014. • L. Smajda namens het Europees Parlement, De bestrijding van armoede, sociale uitsluiting en discriminatie, april 2014 • J. Vranken, Arm Europa. Over armoede en armoedebestrijding op het Europese niveau, Leuven: Acco 2009 • L. op den Camp e.a., Handreiking modelverordening Participatiewet. Deel: Wet maatregelen WWB, april 2014 • Vereniging van Nederlandse Gemeenten en G32, Decentrale kernboodschappen voor het Nationaal Hervormingsprogramma 2014, 6 februari 2014 • E. Rutten, Alles is (on)mogelijk, de juridische kaders van de tegenprestatie. • De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid J. Klijnsma, Reactie op zwartboek FNV en uitzending van Nieuwsuur over werken in de bijstand, 9 april 2013 • Koninklijk besluit van 15 mei 2014, houdende maatregelen ter bevordering van de participatie en sociale activering van de gebruikers van de dienstverlening van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor het jaar 2014, 2014011246 • Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, De maatschappelijk nuttige tegenprestatie; schipperen tussen sociale integratie en repressie, 18 december 201 Verdragen • ILO Convention No. 29, concerning Forced or Compulsory Labour, Geneva 28-06-1930 • International Convenant on Civil and Political Rights, 16 december 1966. Article 8 • The European Convention on Human Rights, 4 november 1950, article 4 • Participatiewet Rechtspraak • Rechtbank Zeeland- West- Brabant 25 februari 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171 • EHRM 26 oktober 2005, Siliadin v. France, zaaknr. 73316/01 • EHRM 23 november 1983, Van Der Mussele v. Belgium, zaaknr. 8919/80. • CCPR 31 oktober 2005, Bernadette Faure vs. Australia, zaaknr. 1036/2001 • Bundessozialgericht 16 december 2008 , B 4 AS 60/07 R • England and Wales Court of Appeal (Civil Division) 12 february 2013, Reilly & Anor, R (on the application of) v Secretary of State for Work and Pensions, [2013] EWCA Civ 66 • Czech Constitutional Court decision of 2012/11/27 - Pl. ÚS 1/12: Public Service Performance • EHRM 4 mei 2010, Lidwina Geertruida Monica Schuitemaker v. The Netherlands, zaaknr. 15906/08 • Rb. Arnhem 8 oktober 2008, ECLI:NL:RBARN:2008:BF7284 • CRvB 8 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL1093 Kamerstukken • Kamerstuk 2013-2014, 21501-20. nr. 880 • Kamerstukken II 2002-2003, 28 870. nr. 3 25
• • •
Kamerstukken II 2010-2011, 32 815, nr. 3 Vlaams Parlement, Werkdocument w2 , 7 juni 2013 Vlaams Parlement, Voorstel van decreet houdende de werk- en zorgtrajecten, 31 januari 2014
Rapportages • Nederlands Nationaal Hervormingsprogramma. Een jaarlijkse rapportage aan de Europese Commissie in het kader van het Europees Semester van economische en budgettaire beleidscoördinatie, 2014 • Nationaal sociale rapportage Nederland. Een rapport in het kader van de Open Methode voor Coördinatie op verzoek van de Raad van Europa, 2014 • Nationaal sociale rapportage België. Een rapport in het kader van de Open methode voor Coördinatie op verzoek van de Raad van Europa • Nationaal Hervormingsprogramma België. Een rapport inzake de maatregelen die de Federale regering en regeringen van de gewesten en gemeenschappen Websites • www.europarl.europa.eu • www.rijksoverheid.nl • ec.europa.eu • www.vng.nl • www.ondernemenmetpersoneel.nl • www.vlaanderen.be • www.echr.coe.int
26