Scholen integreren
Integreren kun je leren De multi-etnische samenleving stelt ons voor problemen of uitdagingen, afhankelijk van de stroming die je aanhangt. De gedachte dat diversiteit een verrijking is, wordt zelden meer gehoord. Dat is jammer. Want integreren gaat niet vanzelf, maar valt wel te leren en levert uiteindelijk veel meer op. Door Drs. Boudewijn Hogeboom, senior consultant CPS onderwijsontwikkeling en advies
Inleiding: De storm en de zon
Wat moet het jongetje in het plaatje doen? Zo snel mogelijk maken dat hij thuiskomt, natuurlijk! Iedereen ziet dat er storm op komst is en dat hij binnen enkele tellen in een enorme donderbui terechtkomt. Of toch niet? Kan het jongetje misschien juist lekker blijven zitten en genieten van de zon die tevoorschijn komt nu de buien voorbij zijn? We hebben allemaal een ingeslepen manier van kijken en denken. Wie met het westerse schrift is opgegroeid, kijkt van links naar rechts. De kans is groot dat je dan een bui ziet naderen die het jongetje een nat pak gaat bezorgen. Wie met het oosterse schrift is opgegroeid, leest van rechts naar links en ziet dus waarschijnlijk juist een wegtrekkende bui. Eén plaatje en twee aangeleerde manieren van kijken leiden tot verschillende uitkomsten en twee totaal tegenovergestelde adviezen voor het jongetje. Kortom, onze (aangeleerde) manier van kijken stuurt ons gedrag.
www.scholenintegreren.nl
1
Betekenis geven Dit artikel wil een nieuwe manier van kijken aanreiken waar het gaat om integratie. We nemen aan dat iedereen het beste voor heeft met het jongetje in de strandstoel. We gaan er ook vanuit dat iedereen het beste wil voor zijn of haar eigen kind, school en samenleving. Dan is de vraag: wat zie je, welke betekenis geef je daaraan en wat doe je? Wat je waarneemt heeft nog geen betekenis. Je ziet een paar lijnen op papier of op een computerscherm. Je ziet kinderen in de klas, op het plein of ouders die met elkaar staan te praten. Vervolgens geef je daar invulling aan. De betekenis die je geeft aan wat je ziet, komt voort uit wat je eerder geleerd hebt. En die betekenis stuurt je handelen. Als je twee kinderen ziet waarvan de een zich buigt over het werk van de ander, geef je dat een bepaalde betekenis. De een ziet iemand die afkijkt, een ander ziet juist iemand die wil helpen. Afhankelijk van de betekenis die je eraan geeft, zal de een reageren met een uitbrander en een ander met een compliment. Niet wat je ziet bepaalt dus wat je doet, maar wat je denkt. Het plaatje van het jongetje in de strandstoel maakt nog iets duidelijk. Want hoewel dit geen leesopgave was, passen we toch de kijkrichting toe die we bij het lezen gebruiken. Oftewel, wat we in de ene situatie geleerd hebben stuurt ons gedrag in een volgende situatie, zonder dat we daar erg lang over na hoeven denken. Dit gedrag, deze kijkrichting, ligt al klaar. Het zit in ons handelingsrepertoire en we passen het automatisch toe. Dat klaarliggende gedrag is heel handig. Het bespaart ons in het dagelijkse leven veel tijd en energie. Het levert daarentegen niet a ltijd het gewenste resultaat op. Pas als we gaan nadenken, in het geval van het plaatje over de windrichting, kunnen we tot een andere conclusie komen. Er zullen lezers zijn die direct zagen dat de storm in het plaatje hoogstwaarschijnlijk al voorbij was. De richting van de regendruppels wijst erop dat de wind van rechts naar links waait. Weerkenners zullen weten dat alleen hoge, sterk voortjagende stormwinden de wolken sneller doen gaan dan er regen valt. Een weertype dat niet voorkomt in combinatie met de zon. Kortom, weerkenners laten zich niet leiden door de leesrichting, maar door hun inhoudelijke kennis. Dit artikel wil bijdragen aan een situatie waarin mensen niet alleen een kijker, maar vooral een kenner worden op het gebied van integratie. Mogelijk automatische gedachten en vooronderstellingen kunnen dan getoetst worden aan inhoudelijke kennis. Het eerste deel van dit artikel gaat over het omgaan met de uitdaging van de multi-etnische samenleving. Deel twee gaat over de drie voorgeprogrammeerde factoren die ons gedrag beïnvloeden, te weten natuur, cultuur en persoonlijkheid. Vervolgens gaan we in op het aan- en afleren van gedrag, oftewel socialisatie thuis en op school. Hier staat de vraag centraal: wat betekenen voorprogrammering en socialisatie voor de school? We sluiten af met het omgaan met conflicten.
www.scholenintegreren.nl
2
Deel 1. Omgaan met uitdagingen Wie in het onderwijs de multi-etnische samenleving als een verrijking ziet, zal alles wat hierbij komt kijken omarmen en met plezier op een gemengde of zwarte school werken. Voor wie enkel problemen ziet, zijn er drie mogelijkheden: vechten, bevriezen of vluchten.
Vechten, bevriezen of vluchten Vechten Voor de vechter is de multi-etnische samenleving een veelkoppige draak. Historisch gezien kwamen eerst de Chinezen en toen de Surinamers, de Turken en de Marokkanen naar Nederland. En dan hebben we het nog niet eens gehad over de zigeuners, de Spanjaarden, de Vietnamezen en, heel wat langer geleden, de Hugenoten als vele gezichten van de multi-etnische draak. De ene ‘invasie’ is nog niet geweest of de volgende dient zich alweer aan. En de problemen die als gevolg daarvan ontstaan zijn al net zo veelkoppig als de draak zelf. De buitenlanders pikken alles in: onze banen, huizen, dochters, uitkeringen en autoradio’s. En ze brengen allerlei slechte gewoontes met zich mee waar wij als fatsoenlijke mensen net een beetje van af waren, zoals hoofddoekjes, religie en a utoriteit, de vrouw achter het aanrecht, dochters als eigendom en een afkeer van homo’s. In het onderwijs uit zich dit bijvoorbeeld in de oproep om toch vooral Nederlands te leren en te spreken - thuis, in de klas en op het schoolplein -, het willen opheffen van de vrijheid van onderwijs en de algemene kreet ‘dat ‘ze’ zich aan ‘onze’ waarden en normen moeten aanpassen. Zonder afbreuk te willen doen aan de waarde van het spreken van de Nederlandse taal, openbaar en voor iedereen toegankelijk onderwijs of het belang van waarden en normen, is het wel zo dat deze oproepen zelden gehoord worden als het gaat om mensen die stevig Fries of Limburgs spreken of scholen die zeer hoge ouderbijdragen vragen. Kortom, drakenkoppen genoeg. De ene is nog niet afgehakt of de volgende spuwt vuur. Bevriezen Een tweede mogelijkheid voor wie vooral beren op de multi-etnische weg ziet, is bevriezen. Oftewel, niets doen, de andere kant opkijken en wachten tot het overgaat. Dit scenario deed het behoorlijk goed tot de revolte van Pim Fortuyn. En heel af en toe kom je het nog wel tegen op scholen. Teams die ontkennen dat er kinderen met een andere culturele achtergrond op de school zitten. Vluchten Een derde mogelijkheid is vluchten. Dat kan nog steeds en gebeurt ook nog steeds. Scholen worden zwarter en het is bijzonder moeilijk om scholen te mengen of gemengd te houden. Als ouders een beweging in gang zetten door te ‘vluchten’ naar een school die zogenaamd beter bij henzelf en hun kind past, kan dit proces een eigen dynamiek krijgen. Immers, ‘waar niemand blijkbaar wil zijn, daar wil ik ook niet zijn’. Ook omgekeerd stelt het leven in Nederland mensen met een andere achtergrond voor problemen. Ook zij en hun kinderen, kunnen dat als uitdaging beschouwen en zo goed mogelijk hun best doen om een eigen plek te verwerven in de samenleving. En ook zij kunnen ervoor kiezen om te vechten, bevriezen of vluchten. Vechten tegen de samenleving door rebels of agressief gedrag te vertonen. Bevriezen door niets te doen, niet in te grijpen als naaste familieleden – vrouw, man of kinderen – zich afzetten tegen integratie in de Nederlandse samenleving. Of vluchten, in traditie, religie of extremisme.
De uitdaging aangaan Gegeven het feit dat mensen uit meerdere culturen deel uitmaken van de Nederlandse samenleving brengen de opties vechten, bevriezen of vluchten ons niet veel verder. Een andere mogelijkheid is het aangaan van de uitdaging. Op scholen die voor die optie hebben gekozen komen we goede voorbeelden tegen, maar ook situaties van handelingsverlegenheid.
www.scholenintegreren.nl
3
Hoe gaan we om met moeders die een hoofddoek dragen, buiten op het plein staan en niet binnen willen komen? Met de ruzies in groep 7 die steeds om etniciteit draaien? Met de meisjes in groep 8 die niet mee mogen op kamp? En met klachten van Nederlandse meisjes over het fanatieke voetballen van de Turkse meisjes tijdens het uitwisselingsproject? Integratie gaat niet vanzelf De integratie van mensen met verschillende culturele, etnische of religieuze achtergronden gaat niet vanzelf. Veel mensen voelen zich onbehaaglijk als ze mensen tegenkomen die een andere huidskleur hebben, een andere taal spreken en andere kleding dragen. In het onderwijs is dit merkbaar in de telkens oplaaiende discussies over witte en zwarte scholen. Wat anders is, is blijkbaar gevaarlijk. Ook als men in eerste instantie open en nieuwsgierig is en het beste wil maken van een ontmoeting, komen na verloop van tijd toch vaak verbazing en mogelijk irritatie om de hoek kijken. De ander blijkt toch meer anders te zijn dan verwacht. En soms zelfs buitengewoon irritant. Dit proces wordt weergegeven in onderstaande acculturatiecurve, een schema dat laat zien dat gevoelens ten opzichte van een ander niet gelijkmatig zijn, maar in de loop van de tijd veranderen.
Positief
a
Gevoelens
b c
Negatief
Tijd
Figuur 1: De verschillende fasen van het acculturatieproces. Acculturatie: van euforie naar evenwicht Na de ontmoeting, de eerste kennismaking, vallen ons vooral de positieve, leuke dingen op. Zoals het exotische, het andere dat juist leuk is aan de ander. Dit wordt de fase van de euforie genoemd. Deze wordt gevolgd door de cultuur schok; lang niet alles is even leuk aan de ander, de nadelen worden zichtbaar, men loopt vaker tegen miscommunicatie en onbegrip aan. De derde fase binnen de acculturatiecurve is die van de acculturatie of aanpassing. Men leert omgaan met elkaar, ook met aspecten die men minder waardeert in elkaar. Tenslotte komt men in de evenwichtsfase; bij a. is het uiteindelijke oordeel positief, bij b. wordt deze fase neutraal ervaren, en bij c. is deze negatief. Het acculturatiemodel past zowel op het omgaan met andere culturen. Je kunt de fasen ook herkennen in het dagelijks leven. Je komt iemand tegen die je leuk vindt of je begint aan een nieuwe baan. Eerst zie je vooral de leuke kanten van elkaar, daarna gaan er dingen irriteren en leer je hier vervolgens mee omgaan. Een relatie is in een later stadium anders dan de euforie van de ‘eerste verliefdheid’, maar komt dan wel op een duurzamer niveau. Het is ook mogelijk dat de relatie wordt verbroken als je samen niet door de fase van de cultuurschok heen komt. In het geval van werk kan de derde fase leiden tot het beëindigen van het dienstverband (c) of tot het besef dat het maar werk is (b). Niet bijzonder, maar wel nodig omdat er nu eenmaal brood op de plank moet komen.
www.scholenintegreren.nl
4
Op school zie je zowel teamleden als ouders dezelfde fasen doorlopen. De eerste is die van de wederzijdse nieuwsgierigheid. In fase twee beoordeelt men elkaar op de eigen, vertrouwde normen en die vergelijking pakt vervolgens bijna altijd negatief uit. In de acculturatiefase leert men het perspectief van de ander te begrijpen en hiermee om te gaan. Vaak gaat dit goed, maar bij mogelijkheid c kan het echter leiden tot isolatie en het afsluiten van/voor de ander. Met soms als bijverschijnsel het idealiseren van het verleden en het teruggrijpen naar oude waarden en normen. In het keuzemenu van vechten, bevriezen of vluchten komt dit neer op vluchten, waarbij men zich richt op witte en zwarte scholen.
Integreren kun je leren Na de eerste fase van de euforie komen de conflicten, oftewel volgt de cultuurschok. Om hier goed mee om te gaan is het interessant om te weten wanneer conflicten een etnische lading krijgen. Recent onderzoek1 wijst uit dat de oorzaak van conflicten tussen leerlingen bijna altijd interpersoonlijk is. Het gaat dan om pesten, plagen En ruzie zoeken, om vrijpostig gedrag en/of om het overtreden van schoolregels. Deze alledaagse en overal voorkomende conflicten escaleren niet vaak. Maar als het gebeurt, komt dat vrijwel altijd doordat het conflict niet tijdig is opgemerkt of omdat de school(leiding) er niet goed op reageert. Als een conflict escaleert kan het een etnische of culturele lading krijgen. Omstanders gaan zich ermee bemoeien en zij kiezen partij langs etnische of culturele grenzen. Bij het alsnog oplossen van het conflict leidt dit overigens niet tot blijvende spanningen. Met andere woorden, conflicten ontstaan omdat het samenleven van kinderen in een groep nu eenmaal spanningen met zich meebrengt. Als een conflict niet tijdig wordt opgelost, kan het een etnische of culturele lading krijgen. Etnische of culturele verschillen zijn zelden zelf de bron van een conflict, de bron is veelal het ‘gewone’ gedoe en de alledaagse misverstanden tussen mensen. Misverstanden en situaties zoals die voorkomen tussen assertieve en meegaande kinderen, tussen ‘haantjes’ onderling en tussen de groepen meelopers. Misverstanden en conflicten zoals tussen jongens en meisjes, mannen en vrouwen. Conflicten die op ‘witte’ scholen het etiket ‘pesten’ krijgen, kunnen op gemengde scholen een cultureel etiket krijgen. Een voorbeeld: twee jongens hebben een conflict omdat ze allebei verliefd zijn op hetzelfde meisje. De sterkste van de twee kan het conflict proberen te beslechten door een onveranderlijk kenmerk van zijn rivaal van een negatief label te voorzien, bijvoorbeeld ‘stomme rooie/lange/dikke/Tukker/Amsterdammer’.De ander kan zich hier niet tegen verzetten, omdat hij nu eenmaal rood haar heeft, lang of dik is of uit Twente of Amsterdam komt. Daarmee is de patstelling van het conflict bezegeld en heeft de een de ander uitgesloten. Het ligt in dit geval voor de hand dat de jongen die het onderspit delft, dezelfde strategie volgt. Op gemengde scholen kunnen deze alledaagse conflicten op deze manier een etnische lading krijgen. Aan het eind van het artikel gaan we in op de vraag hoe om te gaan met conflicten. Voor de school betekent dit het volgende: • Controleer of de betekenissen die je zelf aan gedrag toekent overeenkomen met de betekenis die een ander eraan geeft. Als we een hoofddoek waarnemen, interpreteren we dat dan als een uiting van religieuze onderdrukking of van identiteitsontwikkeling? Als we twee kinderen zien ruzie maken, denken we dan aan een etnisch conflict of aan een ruzie tussen twee kinderen die bijvoorbeeld hun positie in de groep bevechten? • Hoe zouden we ons eigen optreden typeren; als vechten, bevriezen, vluchten of de uitdaging aangaan? Probeer de uitdaging aan te gaan, te onderzoeken wat er aan de hand is en problemen op te lossen. • Houd in de gaten waar de school zich bevindt op de acculturatiecurve. Is dat in het stadium van euforie waarbij we de minder mooie kanten niet zien, in de dip waardoor we juist het goede bij de ander niet meer kunnen herkennen, of is er sprake van een balans tussen beide?
1
E. Roede e.a., (2008), Een kwestie van perspectief? Etniciteit en cultuur in conflicten op scholen voor basis en voortgezet onderwijs.
www.scholenintegreren.nl
5
Samenvattend kunnen we stellen dat leven met andere mensen uitdagingen met zich meebrengt. We geven betekenis aan het gedrag wat we bij anderen zien. Die betekenis is gekleurd door onze eigen bril. Dat kan correct zijn, maar we kunnen aan wat we zien ook een betekenis geven die niet klopt, die het contact blokkeert en/of de communicatie frustreert. We kunnen voor de uitdaging weglopen, bevriezen, er tegen vechten of de uitdaging aangaan. Als we de uitdaging aangaan veranderen onze gevoelens ten opzichte van de ander. Van negatief of neutraal kan het positief worden. Conflicten en momenten dat we de ander wel naar de andere kant van de wereld zouden wensen zijn onvermijdelijk, maar we kunnen ons daar doorheen werken en weer ‘on speaking terms’ raken. Conflicten (over haarkleur, sekse, etniciteit of religie) kunnen onveranderlijk lijken, maar zijn dat zeker niet. We kunnen ze oplossen door te rade te gaan bij de bronnen van ons gedrag.
www.scholenintegreren.nl
6
Deel 2. Bepalers van gedrag Omgaan met de cultuurschok: het gedragsmodel van Hofstede Hoe gaan we de uitdaging van de multi-etnische contacten aan? Er zijn incidentele voorbeelden genoeg, maar eerst is het nodig om een kader te scheppen om de voorbeelden te kunnen plaatsen. Ons gedrag, onze manier van reageren, is op drie niveaus voorgeprogrammeerd2. Die niveaus zijn onze menselijke natuur, onze cultuur en onze persoonlijkheid.
Persoonlijkheid
Cultuur
Menselijke natuur
Figuur 2: Geert Hofstede onderscheidt drie voorgeprogrammeerde factoren die ons gedrag bepalen: natuur, cultuur en persoonlijkheid. Menselijke natuur Mensen hebben natuurlijke behoeften. We willen eten als we honger hebben, uitrusten als we moe zijn, vrienden maken, een partner en een baan vinden en gevaar zoveel mogelijk vermijden. Maslow heeft hier een bekend model voor opgesteld. Aan de basis van onze behoeften liggen de lichamelijke behoeften, dan volgen de behoeften aan veiligheid en zekerheid. Als dat allemaal op orde is willen we sociaal contact, daarna waardering en erkenning en tenslotte willen we onszelf ontplooien. Maslow gaat ervan uit dat deze volgorde redelijk dwingend is. Met een dreigend ontslag boven je hoofd heb je waarschijnlijk inderdaad niet zoveel behoefte aan erkenning van je partner dat je toch ook wel mooi kunt p ianospelen. Voor het onderwijs is het van belang om te zien of het niet voldoen aan basisbehoeften belemmerend werkt of niet. Spanningen ontstaan als er onvoldoende tegemoet gekomen wordt aan de basisbehoeften. Voor de school betekent dit het volgende: • Zorg voor voldoende veiligheid en zekerheid. Duidelijke regels over rust, orde en regelmaat waar iedereen zich
aan moet houden, zijn hierbij belangrijk als ook voorspelbaarheid over wat er gebeurt als regels overtreden worden. Dit geldt zowel in de klas als in gemeenschappelijke ruimtes in en rond de school. Duidelijke regels zijn ook nodig voor de ouder(s)/verzorger(s).
• Geef gelegenheid tot sociaal contact. Zorg ervoor dat een klas ook een groep kan worden. Plan voldoende sociale activiteiten in als samen zingen, groepsopdrachten maken en stel groepsdoelen. Geef gelegenheid tot individueel werken en het werken in tweetallen. 2
Naar de indeling van Hofstede; natuur, cultuur en persoonlijkheid.
www.scholenintegreren.nl
7
• Geef waardering en erkenning. Ieder kind wil gezien worden; niet alleen op basis van de prestaties, maar ook als persoon. Hanteer niet alleen het rode potlood, schouderklopjes en blikken van verstandhouding zijn gratis! Respecteer elk kind om wie het is. Probeer te zien wat voor een leerling belangrijk is en erken hem/haar daarin. • Geef deze waardering ook aan de groep, erken en waardeer de groep als groep en erken dat er ook subgroepen zijn. ‘De boys van achteren, die kunnen mooi helpen de tafels te versjouwen’, zo sprak een leerkracht van groep acht. Met deze ‘boys’ bedoelde hij een clubje van pre-puberende jongens met gympies met losse veters en baseball petjes. Erken het individu en erken en benoem de groep, spreek ze aan op waar ze op aangesproken willen worden. • Geef gelegenheid tot zelfontplooiing. Help elk kind de gewenste leerdoelen te bereiken en geef ieder kind gepaste succeservaringen. Onze menselijke natuur is niet aangeleerd, maar aangeboren en daarmee dus niet fundamenteel te veranderen. Je kunt alleen leren ermee om te gaan. Door bijvoorbeeld behoeften per direct te willen bevredigen of door te leren om die bevrediging uit te stellen. Welke van de twee keuzes uit dit voorbeeld wenselijk is, hangt af van onze persoonlijkheid. Persoonlijkheid Ieder mens is verschillend. De één is erg extravert, is altijd en overal het middelpunt van een groep en heeft overal het hoogste woord. Een ander is juist introvert, rustig, stil en nauwelijks aanwezig. De één is erg zorgvuldig en netjes, een ander slordig en chaotisch. Beiden vinden zij hun eigen gedrag normaal. De psycholoog Warren Norman heeft vijf verschillende dimensies ontdekt waarop mensen fundamenteel van elkaar kunnen verschillen, namelijk: 1. extraversie, 2. vriendelijkheid, 3. zorgvuldigheid, 4. emotionele stabiliteit, 5. openheid. Wie honger heeft en extravert is zal dat anders laten merken dan een hongerige introvert. En wie een open karakter heeft, zal anders om erkenning vragen dan wie gesloten van aard is. Onze persoonlijkheid is deels aangeboren, deels aangeleerd. Persoonlijkheidkenmerken zijn unieke, aangeboren mogelijkheden die door de opvoeding en socialisatie wel deels gestimuleerd of afgeleerd kunnen worden. Wie van nature extravert is, kan dit dus wel degelijk afleren en wie open is, kan door slechte ervaringen deze openheid verliezen. Denk bijvoorbeeld aan een kind dat nieuwsgierig van aard is en overal aan wil zitten. Als het elke keer een tik op de vingers krijgt als het iets aanraakt, zal het snel leren de nieuwsgierigheid te bedwingen. Omgekeerd kan een kind dat niet nieuwsgierig is en stil in een hoekje zit, uitgenodigd worden om van alles en nog wat te ontdekken. Overigens hoeft dit niet altijd het gewenste effect te hebben. Immers, je kunt een paard wel naar het water leiden, maar het niet dwingen te drinken. Openlijke spanning ontstaat met name als niet wordt voldaan aan de natuurlijke basisvoorwaarden. Een goede basis is een veilig klas- en schoolklimaat. Met name als de groep niet veilig is, als groepsregels niet duidelijk zijn of als groepjes leerlingen meer privileges krijgen dan anderen kan er een machtstrijd en daarmee een sfeer van pesten en treiteren ontstaan. Daarbij nemen veelal extraverte, onvriendelijke en minder stabiele personen het voortouw. Alle persoonlijkheden kunnen slachtoffer en meeloper zijn. Voor de school betekent dit het volgende: • Weet hoe de kinderen in de groep qua persoonlijkheid in elkaar zitten, • Zorg voor duidelijke regels en pas deze consequent toe, • Geef taken in de groep die aansluiten bij de persoonlijkheden van de kinderen, • Biedt ook de gelegenheid om andere rollen uit te proberen.
www.scholenintegreren.nl
8
Cultuur Ieder mens heeft natuurlijke behoeften. Onze persoonlijkheid bepaalt hoe we daarmee omgaan. De cultuur waarin we opgroeien levert de kaders waarbinnen dat sociaal wenselijk is. Dat maakt cultuur de derde (middelste) dimensie van het model van Hofstede. We groeien als mensen op in groepen, te beginnen met het gezin. Alle groepen hebben hun eigen waarden, normen en gedrag, hun eigen helden en rituelen. Dit alles bij elkaar noemen we cultuur. Voor een deel zijn wij ons hiervan bewust, een ander deel van onze cultuur hebben we nauwelijks in de gaten. Cultuur is onze omgeving die voor ons zo vanzelfsprekend is als het water voor de vis. We zijn ook zo door onze cultuur gevormd, dat we deze zelf niet goed meer kunnen waarnemen. Vergelijk het met het zien van kleuren. Ik weet hoe ik rood zie en oranje en paars, maar ik weet niet hoe een ander dat ziet, laat staan hoe een kleurenblinde de wereld ziet. Een kleurenblinde en ik, wij leven in dezelfde wereld, maar we zien beiden iets anders en ik kan met geen mogelijkheid voorstellen hoe hij zijn wereld ziet. Ik kan namelijk niet buiten mijn eigen waarneming, mijn eigen kaders treden. Er kunnen daarom irritaties ontstaan als ik om een rood potlood vraag en van de kleurenblinde een groene krijg aangereikt. Ook in het verkeer kan dit verschil van perspectief tot problemen leiden. Cultuur is gedrag dat onderliggende waarden en doelen weerspiegelt. Communicatie is ook gedrag en weerspiegelt daarmee onze cultuur. Het gaat dan niet alleen om de taal, maar ook om de stijl waarin we praten, datgene waar wel of niet over gesproken wordt, taboes en onderwerpen waar wel of geen grappen over gemaakt mogen worden. Personen waar we wel en niet mee praten, het gebruik van voornamen, het elkaar in de rede mogen vallen of niet en niet te vergeten de non-verbale communicatie; het zijn allemaal cultuuraspecten. Verbaal en non-verbaal is het eenvoudigweg niet mogelijk om niet te communiceren. Onze bewuste en onbewuste communicatie weerspiegelt onze onderliggende, veelal onbewuste waarden en normen. En communiceren doen we, dat mag duidelijk zijn, op een bij onze persoonlijkheid passende wijze. Wat daarbij in het oog springt zijn de verschillen. Het zijn de dingen die net even anders zijn, die ons opvallen. We vormen ons een beeld van een ander en van een andere cultuur op basis van die verschillen. Wat op ons lijkt vinden we ‘normaal’, dat registreren we nauwelijks. Al het andere valt op en is ‘niet normaal’. We realiseren ons meestal niet dat de overeenkomsten vaak vele malen groter zijn dan de verschillen.
Gedragspatronen herkennen Er zijn verscheidene pogingen gedaan om de verschillen tussen culturen te herleiden naar grondpatronen, oftewel waarden waaruit gedrag voortkomt. Geert Hofstede heeft een indeling in vijf dimensies, Fons Trompenaars onder scheidt er zelfs zeven. Op zich zijn het allemaal handige indelingen die in multi-etnische situaties herkenbaar zijn. De vijf dimensies van Hofstede: 1. Egalitair of elitair
Nederland is in vergelijking tot de meeste landen erg egalitair. Ouders zijn je beste vriend, de meester is je kameraad en de politie is oom agent. De trend is wat aan het keren, maar wie wel eens in het buitenland met de politie in aanraking is geweest, realiseert zich dat je buiten onze grenzen niet met het gezag moet spotten. In grensstreken hebben Nederlandse scholen stevige concurrentie van scholen net over de grens waar, in de ogen van de ouders, tenminste nog gezag heerst.
2. Individualiteit versus groepsdenken
Nederland is een land van individualisten: ik ben wie ik ben en ik laat me horen. In andere landen, bijvoorbeeld rond de Middellandse Zee, is de groep juist vele malen belangrijker. In Nederland hoor je ook in de klas je eigen mening te geven. In culturen waarbij de groep de norm is, behoor je juist het antwoord van de groep te verwoorden.
www.scholenintegreren.nl
9
3. Feminien of masculien
Nederland is een feminiene (vrouwelijke) maatschappij waar het gemiddelde de norm is. We gaan uit van Jan Modaal en besteden veel aandacht aan ‘gezelligheid’. Als het om toetsscores gaat, hebben we het over de gemiddelde resultaten. Feminien is ook de wens om conflicten door praten op te lossen, oftewel het polder model in de politiek. Er is momenteel een verschuiving te zien naar een meer masculiene (mannelijke) cultuur met kansen voor de betere leerlingen en aandacht voor hoogbegaafden. Masculien is conflicten uitvechten met de vuist, door macht (de baas beslist) of het recht. De roep om hardere straffen en hogere beloningen voor de top is masculien. Feminien ingestelde mensen zien dit als een verharding van de samenleving, masculien ingestelde mensen vinden de samenleving veel te soft.
4. Zwakke of sterke onzekerheidsmijding
Mensen met een zwakke onzekerheidsmijding hebben een voorkeur voor gesloten vragen, respect voor deskundigheid, duidelijke normen, regels en procedures. Zij zijn geneigd resultaten toe te schrijven aan het t oeval. De toets was gemakkelijk, dit is een gemakkelijke groep leerlingen. Mensen met een hoge onzekerheidsmijding prefereren vrije opdrachten, kunnen goed omgaan met meerdere perspectieven, houden van het debat en zetten tegenover elke deskundige een andere deskundige. Resultaten zijn eigen verdienste en humor is belangrijk.
5. Korte versus lange termijngerichtheid
Nederlanders zijn van oudsher een volk van lange termijndenkers: eerst sparen, dan pas kopen. Bij economische groei willen we wel lenen, maar bij teruggang gaan we weer massaal over tot sparen. Bij lange termijndenkers is de rangorde binnen het gezin niet belangrijk. Bij mensen met een korte
termijngerichtheid hebben ouderen meer rechten en plichten dan jongeren.
De zeven dimensies van Trompenaars: 1. Individualiteit versus groepsdenken
Ook korte versus lange termijngerichtheid valt onder deze dimensie.
2. Universalistisch versus particulier
Regels gelden voor iedereen tenzij persoonlijke omstandigheden en/of eventuele familie- of vriendschaps banden een goede reden zijn om een uitzondering op de regel te maken.
3. Specifiek of diffuus
Houd je werk en privé strikt gescheiden of zijn je collega’s tevens je vrienden? Is je leidinggevende puur functioneel je baas of beschouw je hem of haar ook als een vader- of moederfiguur die verantwoordelijkheid draagt voor jouw welzijn? In specifieke culturen geldt een strikte scheiding tussen mens en medewerker, t ussen wie je bent en wat je doet. In een diffuse cultuur staat kritiek op iemands functioneren gelijk aan kritiek op de persoon. Ter verduidelijking: een specifieke cultuur maakt onderscheid tussen een persoon en zijn gedrag (‘Jantje kletst veel’), terwijl in een diffuse situatie persoon en gedrag aan elkaar worden verbonden (‘Jantje is een kletskous’).
4. Neutraal of affectief
Mag je emoties wel of niet laten zien en mag iedereen dat in dezelfde mate?
5. Prestatie of reputatie
Is iemand belangrijk om wat hij/zij presteert (en zolang je prestaties goed zijn) of verkrijgt iemand status vanwege leeftijd, sekse of afkomst?
www.scholenintegreren.nl
10
6. Internalisme of externalisme
Zit je zelf aan het stuur van je leven of ga je met de stroom mee omdat je ervan overtuigd bent dat de krachten, goden, politieke of economische machten om je heen toch sterker zijn?
Over het algemeen lijken boeren en vissers, beroepsgroepen die van oudsher voor hun voortbestaan afhankelijk waren van de grillen van de natuur, meer waarde te hechten aan externalisme, oftewel geleid worden. Stadsbewoners, ondernemers en handelaren hechten doorgaans meer waarde aan de invloed van het eigen handelen (internalisme). Binnen een organisatie bevindt de afdeling marketing zich bijvoorbeeld aan de
leidende, internalistische kant, de administratie zit overwegend aan de externalistische kant.
7. Tijd
Ben je vooral gericht op hier en nu, de korte termijn? Of ga je voor de lange termijndoelen? Geef je je geld direct uit aan dingen die je hier en nu wilt gebruiken of ben je een spaarder en ga je voor duurzame goederen?
Van overleven naar zelfontplooiing Een derde boeiende indeling is die van het World Values Survey. Dit instituut onderzoekt al tientallen jaren de sociale en politieke ontwikkelingen in de wereld. Christian Welzel, van de Universiteit van Bremen, komt tot twee dimensies. 1. Religieuze waarden versus nadruk op seculiere en rationele waarden, 2. Gehoorzamen versus het belang van je mening uiten. Welzel constateert dat gemiddeld genomen mensen in landen waar weinig bestaansmogelijkheden zijn, sterk hechten aan religieuze waarden en gehoorzaamheid. Hij noemt dat een overlevingscultuur. In landen waar de mensen veel bestaansmogelijkheden hebben, wordt veel waarde gehecht aan seculiere waarden en het belang van jezelf zijn en jezelf uiten. Hij noemt dit een zelfontplooiingcultuur. En, zo blijkt uit zijn onderzoek, naarmate mensen meer mogelijkheden krijgen, verschuift hun waardepatroon richting zelfontplooiing. Welzel stelt dan ook dat mensen de waarden aanhangen die ze ook daadwerkelijk kunnen uitoefenen. De route van overleven naar zelfontplooiing gaat volgens de Duitse onderzoeker via drie wegen, te weten: meer financiële middelen, meer intellectuele mogelijkheden en meer sociale contacten buiten de beperkende groepen. Deze drie routes geven mensen meer mogelijkheden, meer keuzes en daarmee meer kansen om zichzelf te ontwikkelen. Het mooie van dit soort indelingen is dat er patronen herkenbaar zijn die je in de klas kunt tegenkomen. Ter herinnering: de verschillen zijn uiteraard gemiddelden, de ‘gemiddelde’ Fransman of Nederlander bestaat niet. De verschillen tussen Fransen onderling zijn net zo groot als de variëteit in Nederlanders. Bovendien heeft iedereen zijn eigen opvattingen over deze dimensies. Sommige lijken ‘beter’ dan andere. De dimensies die je herkent omdat je je deze eigen hebt gemaakt, voldoen voor jezelf. Daarmee ben je geneigd deze als ‘goed’ of ‘beter’ te bestempelen. De vraag welke dimensie echt ‘beter’ zou zijn is wellicht te beantwoorden met een metafoor. Als voetbalteam win je een wedstrijd niet met alleen maar spitsen of enkel verdedigers of middenvelders. Je hebt een team nodig, waar alle spelers elkaars kwaliteiten kennen en goed kunnen samenspelen. Bij de brandweer, politie en het leger zijn hiërarchie, lange termijn denken en overleg op basis van gelijkheid belangrijk. Voor alle situaties geldt dat kennis van de verschillende grondpatronen van culturen kunnen helpen ermee om te gaan. Voor de school betekent dit het volgende: • Wees je bewust van je eigen culturele perspectief en weet wanneer dat verruimend of juist belemmerend werkt
(zie bijlage voor hulpmiddel),
• Gebruik ook coöperatieve werkvormen; dit zijn werkvormen die op een vanzelfsprekende manier samenwerking
bevorderen en daarmee tegemoet komen aan de wens om deel uit te maken van groepen,
• Bespreek verschillen in culturele waarden met de groep en onthoud je daarbij van elk normatief oordeel.
De masculiene waarde van de beste willen zijn en willen presteren is een andere dan de feminiene van
gelijkheid voor allen; beide hebben hun waarde.
www.scholenintegreren.nl
11
Er is redelijk veel geschreven over het lesgeven aan kinderen uit andere culturen. Indertijd heb ik daar zelf ook driftig aan meegedaan3. We moesten tenslotte ook aan ‘intercultureel onderwijs’ gaan doen. Maar op de een of andere manier kwamen we daar niet verder mee. Het begrip cultuur bleek een ongrijpbaar fenomeen en de relatie tussen de boekenkennis over Turkije of Marokko en de islam hielp niet zoveel als het ging om het lesgeven aan Aisje of Mohammed. Het begrip cultuur zelf kwam ter discussie te staan, helemaal toen prinses Maxima stelde dat de Nederlandse cultuur niet bestond. Wat goed was voor een hele discussie over of ze dat nu wel of niet gezegd mocht hebben en ook een nieuwe impuls gaf aan de zoektocht naar wat onze cultuur nu eigenlijk is. Het helpt ons ook niet zoveel verder als het gaat om leren samenleven of om het voorkomen en oplossen van conflicten. Daarom gaan we nu een stap verder. We nemen als vertrekpunt dat cultuur geen vaststaand gegeven is maar wordt overgedragen en vormgegeven door socialisatie. Samenvattend Leven met anderen brengt uitdagingen met zich mee. Mensen vertonen bepaald gedrag waar wij op reageren en dat kan tot conflicten leiden. Iedereen heeft aangeboren algemeen menselijke behoeftes. Onze cultuur reikt ons kaders aan over hoe we daarmee om behoren te gaan. Onze persoonlijkheid levert vervolgens de voorkeurstijl. Die cultuur wordt ons overgeleverd door socialisatie. Het volgende deel van dit artikel gaat daar op in. Hoe leren we ons gedragen? Hoe leren we om te gaan met onze natuurlijke behoeften en hoe stuurt onze omgeving de gedragsimpulsen vanuit onze persoonlijkheid?
3
G. Smink, red. (1992), Nieuwe leerlingen, nieuw beleid, Edu’actief Meppel.
www.scholenintegreren.nl
12
Deel 3. Gedrag aan- en afleren; socialisatie We groeien op, onze ouders voeden ons op. We leren van onze omgeving hoe we ons behoren te gedragen. Gezellig met elkaar op de bank voor de TV eten of netjes aan een gedekte tafel met mes en vork. Met twee woorden spreken of ‘hoi’ en ‘doei’. Meehelpen in het huishouden of niet, met een boekje in een hoekje of ‘zit je nu alweer binnen?’ Op vrijdag naar de visboer, de patatkraam of de halal snackbar. Naar de voetbalclub, de bar, de moskee of de kerk. Op visite naar oom en tante, even bij de buren naar binnen wippen of eerst bellen voor een afspraak over, als het meezit, twee weken. Sparen voor een nieuwe TV of geld ervoor lenen. Ouders voeden hun kinderen op. Dat doen ze niet op een onbewoond eiland, maar in een omgeving waar ze zien hoe andere ouders dat doen, ze zien het op TV en ze brengen hun eigen ervaringen mee. Dat proces waarin mensen (kinderen), leren hoe zich te gedragen, heet socialisatie.
Socialisatie binnen het gezin Het gezin is de eerste groep waar ieder mens mee te maken krijgt. Een baby heeft anderen, volwassenen, nodig die voor hem of haar zorgen. Het gezin voorziet in de algemeen menselijke behoeften zoals Maslow die schetst. Het gezin is voor de meesten een plek waar het vaakst in de lichamelijke behoeften wordt voorzien. Het biedt ideaal gesproken veiligheid, zekerheid, sociaal contact, waardering en erkenning. Ouders voeden hun kinderen op. De manier waarop ze dat doen hangt af van hoe ze zelf zijn opgevoed en wat ze in hun omgeving zien. En daar maken ze keuzes in. Er zijn verschillende opvoedingsstijlen; van autoritair tot toegeeflijk. De opvoedingsstijl heeft veelal te maken met wat ouders belangrijk vinden, hun opvoedingsdoelen. Jannet van der Hoek4 haalt LeVine e.a. aan, die een indeling in drie soorten opvoedingsdoelen onderscheidt: 1. Overleving: zeker stellen dat een kind blijft leven, gezond blijft en lang genoeg leeft om zelf kinderen te
produceren, de (groot) ouders te ondersteunen en de familie in stand te houden,
2. Economisch welzijn: het kind helpen om economische zelfstandigheid te verwerven, al dan niet als zekerheid
van de familie,
3. Zelfvervulling: het kind helpen zichzelf te ontwikkelen, het kind is nu een doel op zichzelf geworden. In Nederland is het derde opvoedingsdoel, het kind helpen zichzelf te ontwikkelen, ongeveer de norm geworden. Het eerste doel (overleven) zal vaker voorkomen in ontwikkelingslanden. Socialiseren gebeurt niet in het luchtledige. Gezinnen maken op hun beurt deel uit van grotere verbanden of groepen binnen de samenleving. Dit is zichtbaar gemaakt in figuur 3.
3 Nederlandse samenleving
1
School
2
4 Land van herkomst ouders
Figuur 3: Gezinnen en scholen maken deel uit van grotere verbanden of groepen binnen de samenleving. 4
Jannet van der Hoek (2006), Cultuur in beweging, een andere kijk op je klas.
www.scholenintegreren.nl
13
In dit schema maakt de school deel uit van de Nederlandse samenleving, net als de gezinnen 1 en 2. Gezin 3 voelt zich geen deel uitmaken van de samenleving. Ze keert zich ervan af, mogelijk doordat er sprake van is van drugs, criminaliteit en dergelijke, en wordt beschouwd als een asociaal gezin. Gezin 4 is afkomstig uit een ander land en voelt zich daar nog sterk mee verbonden, niet in het minst door de taal. De derde generatie en gemengde gezinnen, met ouders van verschillende herkomst, zouden daar weer tussenin getekend kunnen worden. Kleine kinderen zijn voor hun voortbestaan volledig afhankelijk van de ouders. Zij passen zich aan, hanteren een overlevingsstrategie, zou je kunnen zeggen. Kinderen die net op school komen, zie je dat ook doen. Met het opgroeien nemen de mogelijkheden toe om eigen keuzes te maken en om te komen tot ontplooiing. Kinderen gaan hun eigen keuzes maken ten aanzien van de groepen waarvan zij deel uit wil maken en leren zich op een eigen manier te verhouden tot de verschillende groepen. Vanwege die eerste afhankelijkheid van de ouder(s)/verzorger(s) zijn deze loyaliteiten het diepst. Kinderen zijn loyaal naar de ouders, zelfs in disfunctionerende gezinnen. Ook al is er sprake is van mogelijke verwaarlozing, mishandeling of misbruik, dan nog zijn kinderen geneigd om hun ouders te verdedigen tegenover de buitenwereld. Het helpt dus niet om kinderen bijvoorbeeld aan te spreken op het niet beheersen van de taal of het niet nakomen van afspraken van hun ouders. Vaak bereik je hiermee het tegendeel; het kind zal afstand nemen van degene die de kritiek levert. Dit gegeven is op zich herkenbaar, weinigen zullen het de buurman in dank afnemen als die zich zou bemoeien met de manier waarop wij onze kinderen opvoeden. En weinigen zouden het waarderen als onze kinderen aangesproken zouden worden op het feit dat wij in de ogen van anderen iets niet goed zouden doen. ‘Waar bemoeien ze zich mee?’, is dan een begrijpelijke reactie. Pas als er begrip is voor de situatie kan er ruimte ontstaan voor een eventuele hulpvraag.
Socialisatie en cultuur Socialisatie is de manier waarop ouders hun kinderen opvoeden opdat ze een goede plek kunnen verwerven in de wereld om zich heen. Die wereld ziet er voor de een heel anders uit dan voor de ander. Het maakt uit of je opgroeit in een dorp waar niemand een deur afsluit of een fiets op slot zet, of dat je als kind woont in een wijk waar je dubbele sloten op ramen en deuren moet doen en de buurman een ijzeren staaf onder het bed heeft om inbrekers mee van het lijf te houden. Een eenvoudige indeling van culturen onderscheidt overlevings- en ontplooiingsculturen: In een overlevingscultuur ligt de nadruk op het gehoorzamen aan autoriteiten en aanpassen aan de groep. Mensen wachten tot het beter wordt en hebben een basisgevoel van wantrouwen ten opzichte van een ander. Traditie en geschiedenis zijn belangrijk, vernieuwing is niet populair. De aloude helden staan in het geschiedenisboek. Ouders zullen geneigd zijn eisen te stellen aan hun kinderen en controle verwachten. Acceptatie, responsief of kindgericht handelen liggen niet voor de hand. De bijpassende opvoedingsstijl is autoritair. In een ontplooiingscultuur ligt de nadruk op gelijkwaardigheid en gelijke kansen. Religie, gehoorzaamheid en nationalisme spelen geen grote rol. Eigen verantwoordelijkheid nemen en vertrouwen hebben in en het vergroten van de eigen mogelijkheden zijn belangrijk. Het niet aanpassen, non-conformisme, wordt toegestaan of zelfs gewaardeerd. Vernieuwing is belangrijker dan het behouden van tradities. Helden zijn jong, tijdelijk en te zien op TV. Ouders in een ontplooiingscultuur zullen geneigd zijn hun kinderen te accepteren, responsief en kindgericht te handelen. Eisen stellen en controleren liggen minder voor de hand. De bijpassende opvoedingsstijlen zijn permissief, autoritatief en coachend. Als we naar scholen en gezinnen kijken als zijnde organisaties kunnen we ze ook indelen volgens twee assen. Trompenaars hanteert de assen gelijkwaardig/hiërarchisch en de as persoon/taak. In dit model ontstaan vier segmenten: twee ontplooiingsgericht en twee overlevingsgericht.
www.scholenintegreren.nl
14
Ontplooiingsgerichte combinaties: 1. Persoon en gelijkwaardig: deze combinatie duidt Trompenaar aan als ‘de kweekplaats’. Kinderen mogen opgroeien zoals ze zelf willen, de leerkracht heeft een rol als coach. In het onderwijs is dit het meest duidelijk herkenbaar in de Vrije School en Iederwijs-achtige scholen. 2. Taak en gelijkwaardig: noemt Trompenaar ‘de geleide raket’. Kinderen zijn een project, het is belangrijk dat ze goede resultaten behalen en hun ambities realiseren op school, op de muziekschool en op het sportterrein. In het onderwijs zijn dit scholen waar de resultaten belangrijk zijn. De leerkracht is de deskundige die zijn kennis overdraagt. Overlevingsgerichte combinaties: 3. Persoon en hiërarchisch: wordt door Trompenaar ook wel ‘de familie’ genoemd. Vader weet wat goed is voor het kind en wat hij/zij nodig heeft. Ieder kind en gezinslid is anders en heeft andere behoeften. Op school is de leerkracht de ‘vader/moeder’ van de groep, de gepassioneerde verhalenverteller. Gezelligheid en sfeer zijn belangrijk. 4. Taak en hiërarchisch: heet bij Trompenaar ‘de Eiffeltoren’. Er is geld te verdienen en er zijn taken te verrichten in het huishouden en de tuin. Iedereen heeft hierin een rol. De taken zijn veelal seksespecifiek verdeeld en elk gezinslid weet wat hij of zij moet doen. Op school is de leerkracht is de klassenmanager, hij/zij verdeelt de taken en houdt ieder aan het werk. Het zal duidelijk zijn dat ook hier de werkelijkheid complexer is dan het hiervoor geschetste model. Voor de school betekent dit het volgende: • Het is handig om te weten wat voor opvoedingsstijlen kinderen van huis uit gewend zijn. Door verschillen te
herkennen kun je het gedrag van kinderen begrijpen en er woorden aan geven om het verschil duidelijk te
maken. In lastige situaties, bijvoorbeeld als kinderen grenzen verkennen, kun je ervoor kiezen aan te sluiten
bij de opvoedingsstijl die het kind gewend is, terwijl je op rustiger momenten de verschillen bespreekbaar
kunt maken,
• Probeer te herkennen wat opvoedingsdoelen zijn voor ouders. Als je ze herkent kun je er makkelijker op
inspelen dan wanneer je er klakkeloos vanuit gaat dat het gezin dezelfde doelen nastreeft als de school,
• Realiseer je dat kinderen loyaal zijn tegenover hun ouders en hen dus niet af zullen vallen, • Probeer te herkennen welk type school je zelf bent: kweekplaats, geleide raket, familie of Eiffeltoren?
Socialisatie op school Klassen zijn groepen met verschillende subgroepen. Als er een nieuw kind in de groep komt, zal de groep hem of haar al dan niet accepteren, bepaald gedrag verwachten en in de gaten houden of de nieuweling dit gedrag wel of niet vertoont. De groep zal responsief zijn, aansluiten op wat het nieuwe lid nodig heeft, zichzelf centraal stellen (‘Je hoort er alleen bij als je door de ballotage komt’) of op het nieuwe lid gericht zijn (‘Kom erbij, leuk dat je er bent’). De nieuwkomer kijkt even de kat uit de boom − ‘Is dit een studiegroep, een keetgroep, een sociale of een doegroep?’ −, en stelt zijn of haar gedrag hierop af. De groep beloont het kind met aandacht of negeert het. Als de groep hem of haar blijft buitensluiten wordt de nieuweling potentieel slachtoffer van pestgedrag. En sluit het zich mogelijk aan bij de subgroep van buitenbeentjes. Een over het algemeen niet zo hechte groep, maar meer een verzameling van lotgenoten. Kinderen kijken hoe hun omgeving handelt en passen hun gedrag daarop aan. Dat proces gaat als volgt: • Modelling: hoe handelen de anderen in mijn omgeving? Wat doen zij en hoe doen zij dat? • Ben ik in staat het gedrag, met voldoende succes, te vertonen? • Wat zijn de voor- en nadelen van het nadoen van dit gedrag? Van wie krijg ik steun en wie zal het afkeuren?
Hoe belangrijk zijn die personen of groepen voor mij en hoe zwaar weegt hun goed- of afkeuring?
• Is dit de juiste omgeving om het gedrag te vertonen? • En het juiste moment?
www.scholenintegreren.nl
15
In- en uitsluiting Nieuwkomers moeten zich altijd bewijzen in een groep, of een leerling nu tussentijds van een andere school komt of uit een ander land, zij moeten een plek vinden in de groep. Belangrijk is daarbij dat de groep dit toestaat, dat ze ruimte biedt aan de nieuwkomer en bereid is om deze op te nemen in de groep en/of in een van de subgroepen in de klas. Dit gaat makkelijker als de nieuwkomer sociaal vaardig is en gemakkelijk aansluiting zoekt. Als dat niet het geval is, moet de leerkracht hier sterker op sturen en vol blijven houden totdat de aansluiting er is. Wie niet zo sociaal vaardig is heeft de meeste moeite om de niet-geschreven groepsregels te ontdekken en zich eigen te maken. Het kan helpen door deze te benoemen. Dat geldt voor de klas, maar het is even zo belangrijk om dat te doen voor het plein, de straat en andere openbare ruimtes. Ga er niet vanuit dat mensen automatisch weten wat er van hun verwacht wordt, vertel het en herhaal dat zo vaak als nodig is. Aan de leerlingen en zo nodig hun ouders. Voor de school betekent dit het volgende: • Wees je bewust dat er groepsvorming plaatsvindt op school en in de klas. Als leerkracht heb je daar invloed op.
Als je bijvoorbeeld afzijdig blijft, gaat in een groep het recht van de sterkste gelden. De grootste branieschopper
krijgt dan de meeste invloed,
• Stel duidelijke regels en pas deze consequent toe. Zo biedt je veiligheid aan iedereen in de groep, • Creëer een groepsgevoel door sociale activiteiten te doen, bijvoorbeeld voorlezen en samen zingen, • Stel gezamenlijke doelen om het groepsgevoel te versterken en beloon en complimenteer de groep als groep, • Maak het moeilijk om ongewenst gedrag te vertonen door duidelijke regels te hanteren, voldoende toezicht
te houden en eenduidige consequenties te trekken als het ongewenste gedrag toch vertoond wordt,
• Maak het gemakkelijk en aantrekkelijk om gewenst gedrag te vertonen. Hanteer duidelijke regels, houd
voldoende toezicht en geef voldoende bemoediging en bevestiging als het gewenste gedrag vertoont wordt,
• Stuur bewust op het laten opnemen van nieuwkomers in de groep, • Expliciteer regels en verwachtingen en herhaal dat zo vaak als nodig is. Voordelen van groepen Nederlanders stellen gemiddeld genomen individualiteit en persoonlijke ontwikkeling meer op prijs dan het leren om lid te worden van een groep. In het onderwijs worden bijvoorbeeld veel individuele taken gegeven, individuele toetsen gehouden en individuele cijfers gegeven. Groepstaken, groepstoetsen en groepscijfers zijn een uitzondering. Daardoor kunnen we uit het oog verliezen dat groepen ook belangrijke voordelen hebben. Groepen helpen de sociale identiteit te vormen. Je bent het kind van, fan van deze voetbalclub en je woont in die buurt. Groepen reguleren het sociale handelen; je weet wie je groet en wie niet, met wie je omgaat, wie je mee uit vraagt en met wie je gaat vissen. Tenslotte vereenvoudigen groepen de wereld tussen ‘wij’ en ‘zij’. ‘Wij’, dat kunnen ook de leden van de wijnclub of de lezers van een dagblad zijn of juist ‘wij’ de niet-lezers. Daarmee versterkt het iemands sociale identiteit. Soorten groepen Uit de voorbeelden blijkt dat er verschillende soorten groepen zijn. De ene soort is een gegeven, je hoort erbij of je dat nu wilt of niet. Je bent het kind van je ouders, lid van een familie, je hebt een bepaalde sekse en huidskleur, je bent geboren in een bepaald land, stad of dorp, je ouders behoorden tot een sociale laag, zijn religieus en politiek bewust of juist niet. Je kunt je thuis voelen bij deze groepen of je ertegen afzetten, maar je kunt ze niet ontkennen. Deze groepen zitten in je DNA. Sommige van deze ‘DNA-sporen’ zijn diep in je gegrift, andere zijn slechts oppervlakkig aanwezig. De diepe sporen blijven altijd zichtbaar, ook als je jezelf tot ex-lid hebt verklaard door bijvoorbeeld alle banden met je familie te verbreken. Andere groepen kies je zelf. In die groepen kan het verschil tussen afkomst, kleur of taal wegvallen, zoals bijvoorbeeld in de rapcultuur. Je kiest je eigen vrienden, werkkring, partner, woonomgeving, buurtcafé of culturele kring. En als je meedoet met het organiseren van het buurtfeest hoor je bij de groep van de organisatie van het buurtfeest. Totdat het feest voorbij is en de groep weer uit elkaar valt, tot een volgend feest, met eenzelfde of een net iets andere samenstelling.
www.scholenintegreren.nl
16
Interessant wordt het wanneer we denken aan religieuze groepen. Vrijwel elke gelovige behoort tot een religie omdat de ouders dit overgedragen hebben. Sommige religies hanteren een claim van universaliteit. Een stroming binnen de islam beschouwt bijvoorbeeld iedereen als geboren moslim, ook al is nog niet iedereen zich daarvan bewust. En je kunt je niet zomaar tot ‘niet-moslim’ of ‘ex-moslim’ verklaren. Meerdere religies, of stromingen daarbinnen, hebben de neiging niet erg tolerant te zijn tegenover degenen die zich van het geloof afkeren. Beter een niet-wetende dan een ex-wetende. Een andere groep waar mensen toe behoren is die van de nationaliteit. Deze is belangrijk voor het paspoort en de rechten en plichten die regeringen toekennen aan hun burgers. En ook dit is niet zo eenvoudig als het misschien lijkt, zoals bijvoorbeeld sporters soms merken als ze op internationaal niveau sport bedrijven. Regels zijn ingewikkeld omdat landen verschillende denklijnen volgen. Er zijn twee basisgedachten: nationaliteit volgt bloed en nationaliteit volgt grond. In sommige landen geldt de bloedlijn. Je krijgt de nationaliteit van de ouders, ongeacht waar je geboren wordt. Je bent Nederlander ook al ben je in Duitsland geboren. Maar als je moeder tijdens de bevalling in Canada was, krijg je automatisch de Canadese nationaliteit. Want Canada hanteert de ‘nationaliteit volgt grond’-gedachte. Landen als Japan en Frankrijk hanteren ook de ‘grond’-gedachte, maar daar moet je dit op je achttiende bevestigen. En het is nog ingewikkelder. Sommige landen erkennen dubbele nationaliteiten, andere erkennen slechts één nationaliteit. Nederlanders verliezen hun Nederlandse nationaliteit zodra ze een andere nationaliteit verkrijgen. Andere regeringen, zoals Marokko, hebben de regel dat je de Marokkaanse nationaliteit behoudt naast een eventueel andere nationaliteit. Zo is het mogelijk dat een regering je als onderdaan ziet terwijl je dat zelf beslist niet vindt en omgekeerd. Zo hoort iedereen bij verschillende groepen; gegeven groepen en zelfgekozen groepen, stabiele groepen en kortdurende groepen, intensieve groepen zoals een gezin waarvan de leden elkaar bijna dagelijks zien en laagintensieve groepen, mensen die je bijvoorbeeld wekelijks in de sportschool treft. Groepen waar je je thuis voelt, waar je intensief deel van uitmaakt, en groepen waar je ooit deel van uitmaakte en nu niets meer mee te maken wilt hebben. En zelfs bij groepen waarvan jij vindt dat je er niet meer bij hoort, maar waarvan ‘anderen’ vinden dat je dat lidmaatschap nooit op kunt zeggen. Iedereen handelt volgens al deze groepen. Het is goed om te weten dat wat voor de een heel vanzelfsprekend is − de combinatie van zaken als geboorte, wonen, werken, taal, nationaliteit en mogelijk ook religie − voor anderen helemaal niet zo hoeft te zijn. Samenvattend kunnen we stellen dat ons gedrag en het gedrag van de kinderen in de klas en hun ouders mede bepaald wordt door drie dingen; onze menselijke natuur, onze persoonlijkheid en de cultuur. Culturen zijn op verschillende manieren in te delen en deze indelingen kunnen helpen om patronen te herkennen in het gedrag van jezelf en van anderen. Cultuur wordt overdragen door socialisatie. Die socialisatie vindt plaats in groepen. Eerst in het gezin, vervolgens komt de school erbij en met het opgroeien kiezen kinderen in toenemende mate zelf bij welke groepen ze willen horen. Sommige van die groepen zijn gegeven, andere kiezen we zelf. Ook opvoedings- en socialisatiepatronen en doelen van gezinnen en groepen kun je indelen, bijvoorbeeld in het gericht zijn op overleven of zelfontplooiing. Het herkennen van dergelijke patronen kan helpen hiermee om te gaan. Met het opgroeien nemen de mogelijkheden toe om als kind eigen keuzes te maken. Het is aan de school om deze eigen mogelijkheden te verruimen en te leren dat er altijd meerdere keuzes mogelijk zijn.
www.scholenintegreren.nl
17
Deel 4: Omgaan met conflicten Conflicten horen bij het leven. Zonder conflict geen vooruitgang. Conflicten kunnen nodig zijn om fundamentele behoeften te bevredigen, ze helpen om grenzen die belemmerend werken te overstijgen. De kunst is om conflicten constructief te laten zijn en niet verlammend of destructief. Conflicten ontstaan zelden vanwege etniciteit, cultuur of religie. De bron is veelal interpersoonlijk. De aanleiding is vaak dat er niet aan fundamentele menselijke behoeften voldaan is, bijvoorbeeld de behoefte aan veiligheid, erkenning of zelfontplooiing. Persoonlijke kenmerken van betrokkenen bepalen of iemand vlucht, bevriest of een conflict aangaat. Dat conflict kan bij escalatie een etnische lading krijgen, daarbij kunnen omstanders partij kiezen langs etnische grenzen. De belangrijkste manieren om te voorkomen dat conflicten een niet-gewenste lading of betekenis krijgen zijn preventie, attentie (op het voorkomen ervan) en direct ingrijpen. Kortom, door de uitdaging aan te gaan.
Intern of extern oplossen Conflicten zullen vooral ontstaan door botsende karakters. Er zijn altijd aanleidingen genoeg voor conflicten; het is een illusie te denken dat er ooit gelijktijdig aan alle basisbehoeften van ieder mens voldaan wordt. De vraag is wat je doet als dat niet het geval is. Mensen met een vriendelijk karakter zullen geneigd zijn wat in te schikken, al helemaal als je dat tijdens je socialisatieproces geleerd hebt als dit gericht was op uitstel van behoeftebevrediging. Als dan een conflict ontstaat speelt zich dat ín de persoon af. Hij of zij worstelt met zichzelf om een evenwicht te vinden tussen behoeften, socialisatie en omgeving. Wie assertief in elkaar zit en geleerd heeft dat de eerste klap een daalder waard is, zal eerder een openlijk conflict aangaan. De worsteling zit niet zozeer ín de persoon, hij of zij brengt het conflict naar buiten. In het onderwijs zijn de interne conflicten het makkelijkst in de zin dat ze de onderwijsprocessen niet verstoren. Als een intern conflict echter niet opgelost wordt, kan dit nadelig uitpakken voor de persoon in kwestie (teruggetrokken gedrag, depressie, zichzelf schade toebrengen). Wie regelmatig, bijvoorbeeld in Italië, rondreist kan merken dat het daar veel gebruikelijker is om in het openbaar conflicten uit te vechten. Met veel misbaar en lawaai worden daar ruzies uitgevochten die in onze ogen nauwelijks de moeite waard zouden zijn.
Conflicten bij diversiteit in culturen Culturele verschillen blijken door ander gedrag. Dat leidt in eerste instantie tot verwarring omdat het gedrag niet overeenkomt met de verwachting. Het kan leiden tot een conflict als een van de betrokkenen het gedrag van de ander wil veranderen. De manier waarop kan variëren, kinderen onderling doen dat bijvoorbeeld door uitlachen en voor gek zetten. Volwassenen doen dat door ander gedrag te vragen of te eisen. Een model om bij volwassenen (ouders) met onverwacht gedrag om te gaan is het volgende: 1. Benoem het verschil tussen verwachting en gedrag (‘Ik zie dat u dit doet en ik had dat verwacht’), 2. Vraag om de reden van dat gedrag, 3. Erken en respecteer het belang van de ander (‘Ik snap dat dit voor u belangrijk is vanwege…’), 4. Geef je eigen belang aan (‘Ik vind dit wel belangrijk, omdat…’), 5. Vraag de ander erkenning van je eigen belang (‘Begrijpt u dat ik vind dat dit belangrijk is?’), 6. Verken zo nodig de context (‘Kunt u iets meer vertellen waarom u dit belangrijk vindt?’), 7. Probeer de ‘common ground’ of het gemeenschappelijk belang te vinden (‘Dus we vinden het allebei belangrijk
dat…’),
8. Kom dan tot een oplossing (‘Kunnen we afspreken dat we het zo oplossen?).
www.scholenintegreren.nl
18
Een voorbeeld: de voetbalwedstrijd De kinderen van de Prinses Julianaschool (PJ) zouden in het kader van een interculturele uitwisseling voetballen tegen de kinderen van de Regenboog. Na afloop van de wedstrijd kwamen de kinderen van de Prinses Julianaschool klagen dat het niet leuk was geweest. De teams van de Regenboog (Rb) waren veel te fanatiek geweest. Bovendien waren ze ook nog eens groter, dus het was niet eerlijk ook. Met behulp van het bovenstaande gespreksmodel kun je hier als leerkracht (Lk) als volgt mee omgaan. Na afloop roep je de teams bij elkaar en je laat de kinderen van de Regenboog vertellen. PJ: Het was niet leuk, jullie zijn groter en jullie spelen ook veel te fanatiek. Rb: Nou en, wij zijn gewoon beter, dus we hebben gewonnen. Lk: Ik denk dat er wel meer over te zeggen valt. Wat vinden jullie het belangrijkste?
Winnen of een leuk spel spelen?
PJ: Gewoon, een leuk spel spelen, het moet wel leuk zijn. Rb: Nou, wij willen winnen, anders is het toch niet leuk? Lk: Klopt het dat het voor de Prinses Juliana vooral leuk moet zijn en dat het voor de Regenboog leuk is als je wint? Rb: Natuurlijk, daarom speel je toch een wedstrijd? Lk: Hoe zien jullie dat op de Prinses Juliana? PJ: Nou, winnen hoeft niet zo nodig. Tenminste, niet zo fanatiek. Als het zo moet, dan hoeft het voor ons niet. Lk: Ik vind het wel belangrijk dat we met elkaar kunnen voetballen. En op deze manier lijkt dat niet te lukken.
Hoe lossen we dat op?
De meeste kinderen herkennen het gezamenlijke belang en zullen bijvoorbeeld met het voorstel komen om voor de volgende wedstrijd de teams niet op leeftijd of groep, maar op lengte tegen elkaar te laten spelen.
www.scholenintegreren.nl
19