Discussiëren Kun Je Leren: • discussielessen voor groep 3 t/m 8; • sluit aan bij referentieniveaus Mondelinge taal; • versterkt 21e-eeuwvaardigheden als communiceren en samenwerken; • compleet uitgewerkte lessen; • met kopieerbladen en powerpoints.
Chantal Deken
Kinderen kunnen zelf de hoogte van hun zakgeld bepalen Taaldomein Begrijpend luisteren, Luisteren/spreken, Woordenschat Doelstelling Referentieniveau Mondelinge taalvaardigheid Gesprekken algemeen: De leerling is in staat over bekende onderwerpen in grotere groep in de eigen klas informatie te geven en naar onbekende informatie te vragen. De leerling kan een reactie geven op bekende en onbekende informatie. Luisteren algemeen: De leerling kan luisteren naar een eenvoudig verhaal en is gericht op het vinden van de hoofdgedachte. De leerling laat zien dat hij naar een ander luistert en geeft in zijn reactie aan dat hij het begrepen heeft, bijvoorbeeld door een vraag te beantwoorden of een reactie te geven. Sociaal-emotioneel en burgerschap De leerling is zich bewust van grote verschillen tussen inkomens- en uitgavenpatronen zonder hierover gefrustreerd te raken. De leerling is zich meer bewust van de waarde van geld. Organisatie De les duurt ongeveer 75 minuten. Nodig - Digibord: liedje Kinderen voor Kinderen over zakgeld, YouTube-filmpje: http://www.YouTube.com/watch?v=oPkHYQYdeJs. Als u geen digibord heeft, kunt u dit liedje ook laten horen. - Voor elke leerling: ABBB-schema en een kladblaadje. - Poster met DKJL-spelregels Middenbouw Werkvormen - Lagerhuisdiscussie, meningsvormend, leerkrachtgestuurd. Woordenschat basis*: het feit = een te controleren waarheid waarover je niet kunt discussiëren. d e mening = wat je vindt, bijvoorbeeld lekker of vies, mooi of lelijk. h et argument vóór = als je het eens bent met iets en je bedenkt redenen waarom je het ermee eens bent, dan noem je die redenen argumenten vóór. h et argument tegen = als je het oneens bent met iets en je bedenkt redenen waarom, dan noem je dat argumenten tegen. Woordenschatverrijking: de waarde = wat iets kost, wat je voor geld kunt kopen. de waarde van spullen = hoeveel geld iets waard is, hoeveel geld je ervoor kunt krijgen. de waardering = weten welke waarde iets voor je heeft; dankbaarheid voor wat je krijgt. sparen = bewaren. uitgeven = het tegenovergestelde van sparen, je geld aan iets besteden. Script “Als kind kreeg ik iedere week zakgeld van mijn ouders. Toen ik klein was, was dat heel weinig: 25 cent. Daarmee kon ik dingen kopen die niet zoveel waard waren, die waardeloos waren. Elk jaar kreeg ik een beetje meer. Ik moest altijd een deel van mijn zakgeld sparen, bewaren voor later. Maar ik mocht ook een deel uitgeven, besteden. Dan kocht ik bijvoorbeeld snoep of een nieuwe pen van dat geld. Daar gaf ik mijn zakgeld dan aan uit. Met het geld dat ik spaarde, kon ik * Basis: begrippen die leerlingen echt moeten kennen voordat u aan de les begint. Bied deze woorden bij voorkeur aan op een eerder moment van de week en laat ze vaak terugkomen. © Bazalt Educatieve Uitgaven
na een tijd duurdere dingen kopen, die meer waarde hadden. Bijvoorbeeld kleren of computerspelletjes. Ik waardeerde het wel erg dat ik zakgeld van mijn ouders kreeg, het was mij erg veel waard. Zelfs toen ik nog maar 25 cent per week kreeg, waardeerde ik dat. Ik was er blij mee.”
?
“Wie van jullie spaart geld? Waar spaar je voor? Wat sparen/bewaren jullie nog meer?” Opzetfase (10 min.): Bied de nieuwe woorden aan volgens het script. Legt uit dat u een onderzoekje wilt doen naar de gemiddelde hoeveelheid zakgeld die de kinderen krijgen. Alle leerlingen hebben een kladblaadje. “Schrijf op hoeveel zakgeld je krijgt en hoeveel je graag zou willen krijgen.” Dus zo: Ik krijg: Wat ik zou willen: Leg uit dat leerlingen hun naam niet op hoeven te schrijven. “Het is anoniem.” Later in de les komt u op deze opdracht terug. Beeldvormingsfase (30 min.): “We gaan kijken en luisteren naar een lied van Kinderen voor Kinderen. Ik wil van jullie weten waar het lied over gaat. We gaan op zoek naar de hoofdgedachte.” Inventariseer of leerlingen weten wat een hoofdgedachte is en wat het belang is van het herkennen van de hoofdgedachte. Als dit niet het geval is, legt u uit: “De hoofdgedachte is het belangrijkste van de tekst. Om dit te herkennen moet je verschil kunnen maken tussen hoofd- en bijzaken: dat wat het belangrijkste is in de tekst, en de zaken die minder van belang zijn.” Laat het liedje van Kinderen voor Kinderen over zakgeld horen of zien. Ondertussen inventariseert u uit de kladblaadjes het hoogste/laagste bedrag en het gemiddelde bedrag zakgeld is dat de kinderen krijgen én willen krijgen. Geef denktijd over de vraag om in eigen woorden de hoofdgedachte (‘het belangrijkste’) van het lied na te vertellen. Vraag de leerlingen naast u te gaan staan als ze deze hoofdgedachte presenteren. Geef drie leerlingen het woord en vraag daarna aan de klas welke leerling de hoofdgedachte het beste heeft omschreven en waarom. Geef tips aan de hand van de spelregels. Noteer op het bord de uitkomst van het onderzoekje: Het gemiddelde zakgeld dat jullie per week krijgen is: ….
!
Leg uit: “Het gemiddelde is het bedrag dat ik krijg als ik alles bij elkaar optel en door het aantal leerlingen deel.” Het hoogste bedrag dat jullie zelf willen is: … Het laagste bedrag dat jullie zelf willen is: … Gemiddeld is: Maak een woordweb en inventariseer op het bord met de leerlingen wat je kunt kopen voor vijf euro. Dit doet u zodat u kunt controleren welk besef de leerlingen hebben van de waarde van geld. Vraag vervolgens of ze weten wat bijvoorbeeld een spelcomputer kost. Geef denktijd en laat leerlingen in tweetallen berekenen hoeveel weken ze moeten sparen om dit te ‘verdienen’. (Een goede spelcomputer kost ongeveer 200 euro. Een spelletje kost al gauw 60 euro.) Vergelijk dit bedrag met het zakgeld dat ze willen hebben. Interessante conclusie? Trek deze dan en leg uit dat u een conclusie trekt: “Een conclusie is: ‘Ik weet nu dat…, ik heb geleerd dat… dus mijn conclusie is…’.” Meningsvormende fase (15 min.): Presenteer de stelling van de les: ‘Kinderen kunnen zelf de hoogte van hun zakgeld bepalen.’ Deel het ABBB-schema uit en licht het toe. Demonstreer eerst zelf hoe u dit schema invult. Vraag daarna of de leerlingen u kunnen aanvullen. Hebben de leerlingen hier al eerder mee gewerkt? Hoe hebben zij dit ervaren? Wie heeft behoefte aan extra instructie? © Bazalt Educatieve Uitgaven
Vraag of de leerlingen nog weten wat een feit, mening en een argument is. Zo niet, dan moeten deze begrippen opnieuw worden uitgelegd. U vraagt de leerlingen vijf minuten in stilte het kopieerblad in te vullen. Leerlingen die moeite hebben met het bedenken van argumenten en voorbeelden helpt u met verlengde instructie. Na vijf minuten mogen de leerlingen overleggen met hun schoudermaatje of oogmaatje. De leerlingen helpen elkaar het formulier verder in te vullen. Na het invullen van het ABBB-schema vraagt u de leerlingen een conclusie te trekken. Wat weten ze nu van zichzelf? Zijn ze het eens of oneens met de stelling? De leerlingen moeten kiezen: eens of oneens. Ter voorbereiding op het debat stimuleert u de leerlingen één of twee argumenten met een voorbeeld goed te memoriseren. Die argumenten kunnen zij straks in de discussie inbrengen. Verdiepingsfase (20 min.): De leerlingen komen in de kring voor een Lagerhuisdiscussie over de stelling: ‘Kinderen kunnen zelf de hoogte van hun zakgeld bepalen.’ Licht de DKJL-spelregels nog eens kort toe en leg uit: “Ga staan als je iets wilt zeggen. Geen vingers of handen in de lucht, blijf voor je stoel staan. Vandaag staat de spelregel ’geef voorbeelden’ centraal. De discussie is meningsvormend.” U bewaakt de tijd en gebruikt de online-stopwatch. Deze zet u op 10 tot 15 minuten. Tijdens eventuele time-outs geeft u gerichte procesfeedback en coaching: “Ik zie… Mag ik je een tip geven? Denk aan spelregel…” Subvragen: - Als je zakgeld krijgt, mag jij dan al je zakgeld meteen uitgeven? - Waaraan geef je je zakgeld meestal uit? - Spaar je weleens? Waarvoor? Heb je met je ouders regels over je zakgeld? - - Kregen jouw ouders vroeger ook zakgeld? - Zou jij je kinderen veel of weinig zakgeld geven? Wat vinden jullie veel of weinig? - - Vind je het belangrijk dat kinderen leren omgaan met geld? Zorgt het krijgen van zakgeld ervoor dat je bewuster omgaat met geld? - Evaluatiefase (5 min.): U vraagt de leerlingen of ze tips aan andere leerlingen kunnen geven. En: “Probeer iedereen te begrijpen.” Vraag of de klas open staat voor een tip. U geeft een aantal tips aan de klas en evalueert procesgericht. Geef denktijd over de vragen: “Wie is wel/niet tevreden over zijn/haar inbreng in de discussie? Waar ligt dat aan? En wat ga je de volgende keer (anders) doen om dit te verbeteren? Heb je een tip voor jezelf?” “Wat wil je volgende keer leren? Welke spelregel gaan jullie oefenen? Hoe kan ik je helpen het beter te doen? Hoe kan ik ervoor zorgen dat de volgende keer iedereen durft te staan?”
?
“Wat is jouw conclusie als je kijkt naar de hoeveelheid zakgeld die je in het begin van de les graag zou willen? Is dat nu nog hetzelfde? Of is je standpunt veranderd? Zo ja, waar komt dat door?”
Wilt u deze les uitproberen in uw klas? Op www.bazalt.nl/discussieren vindt u onder ‘proefles’ aanvullend materiaal plus een korte toelichting op de debatvorm en het ABBB-schema. Daarmee kunt u direct aan de slag, ook als uw leerlingen nog geen ervaring hebben met discussiëren. Benieuwd naar alle lessen? Het lespakket Discussiëren Kun Je leren is te koop via www.bazalt.nl. Prijs: 52 euro. ISBN 978-94-6118-148-0 Een uitgave van Bazalt en stichting Discussiëren Kun Je Leren, mede mogelijk gemaakt door ABC, HCO en RPCZ.
© Bazalt Educatieve Uitgaven
ABBB-SCHEMA NAAM: DE STELLING IS:
MEE EENS OMDAT:
MEE ONEENS OMDAT:
ARGUMENT:
ARGUMENT:
1. BIJVOORBEELD:
1. BIJVOORBEELD:
2. BIJVOORBEELD:
2. BIJVOORBEELD:
3. BIJVOORBEELD:
3. BIJVOORBEELD:
IK BEN HET ERMEE:
EENS ONEENS Discussiëren Kun Je Leren © Bazalt.