Nr.
III / 9c
Verordening Langdurigheidstoeslag Gemeente De Wolden 2011 De raad van de gemeente De Wolden; Overwegende dat het noodzakelijk is om de voorwaarden waaronder een langdurigheidstoeslag wordt verleend en de hoogte van de toeslag bij verordening te regelen; Gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 28 januari 2011; Gelet op artikel 147 lid 1 van de Gemeentewet en de artikelen 8 eerste lid onder d en 36 van de Wet werk en bijstand; Besluit: Vast te stellen de Verordening langdurigheidstoeslag gemeente De Wolden 2011 Artikel 1. Begripsomschrijvingen In deze verordening wordt verstaan onder: a. college : het college van burgemeester en wethouders; b. de WWB : de Wet werk en bijstand; c. de WIJ : de Wet investeren in jongeren; d. bijstandsnorm : de norm bedoeld in artikel 5 onder c van de WWB; e. de WIJ-norm : de inkomensvoorzieningsnorm als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de WIJ; f. inkomen : het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de WWB en/of artikel 7 van de WIJ; g. peildatum : de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat. h. WSNP : Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen Artikel 2. Voorwaarden Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de WWB komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden (de referteperiode) aangewezen is geweest op een gemiddeld inkomen per maand dat niet hoger is dan 105% van de voor hem geldende bijstandsnorm en/of WIJnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de WWB en/of artikel 7 van de WIJ en die tevens geen uitzicht heeft op inkomensverbetering. Artikel 3. Geen uitzicht op inkomensverbetering. 1. Als belanghebbende drie jaar of langer leeft van een inkomen ter hoogte van 105% van de voor hem of haar geldende bijstandsnorm en/of WIJ-norm, dan wordt gesteld dat er geen uitzicht is op inkomensverbetering. 2. Uitzonderingen op het gestelde onder lid 1 zijn: a. Belanghebbenden die op de peildatum een opleiding volgen als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, dan wel een studie volgen als genoemd in de Wet Studiefinanciering 2000. Zij hebben uitzicht op
verordening Langdurigheidstoeslag De Wolden 2011.doc Pagina 1 van 7
3.
inkomensverbetering. Daarmee vervalt hun recht op langdurigheidstoeslag. Toont belanghebbende overtuigend aan dat na afronding van de studie geen inkomensverbetering volgt dan kan alsnog recht op de langdurigheidstoeslag ontstaan. b. Belanghebbenden met een hoger inkomen dan de voor hem of haar geldende bijstandsnorm en/of WIJ-norm die gedurende drie jaar (en niet langer) op het niveau van de voor hem of haar geldende bijstandsnorm en/of WIJ-norm leven wegens een minnelijke schuldregeling of WSNP traject. Na drie jaar aflossing hebben zij weer uitzicht op inkomensverbetering Als bij een andere situatie dan gesteld onder lid 2 onomstotelijk kan worden vastgesteld dat er sprake is van uitzicht op inkomensverbetering, behoudt het college zich het recht voor de aanvraag af te wijzen.
Artikel 4. Hoogte van de toeslag 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt voor de belanghebbende van 27 jaar en ouder: a. Voor gehuwden 40% van de voor hen geldende norm op 1 januari van dat jaar als bedoeld in artikel 21, onderdeel c van de WWB; b. Voor een alleenstaande ouder 50% van de voor hem of haar geldende norm op 1 januari van dat jaar als bedoeld in artikel 21, onderdeel b van de WWB; c. voor een alleenstaande 55% van de voor hem of haar geldende norm op 1 januari van dat jaar als bedoeld in artikel 21, onderdeel a van de WWB. 2. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag op grond van artikel 11 of artikel 13 van de WWB komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de norm die voor hem of haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. 3. De langdurigheidstoeslag bedraagt voor de belanghebbende van 21 tot 27 jaar: a. Voor gehuwden 40% van de voor hem geldende norm op 1 januari van dat jaar als bedoeld in artikel 28, lid 1 onderdeel c van de WIJ of artikel 28, lid 2, onderdeel c van de WIJ; b. Voor een alleenstaande ouder 50% van de voor hem of haar geldende norm op 1 januari van dat jaar als bedoeld in artikel 27, onderdeel b van de WIJ; c. Voor een alleenstaande 55% van de voor hem of haar geldende norm op 1 januari van dat jaar als bedoeld in artikel 26, onderdeel b van de WIJ. 4. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag op grond van artikel 2 of artikel 23, eerste lid van de WIJ komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de norm die voor hem of haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Artikel 5. Onvoorziene gevallen In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college. Artikel 6. Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2011 en vervangt de verordening Langdurigheidstoeslag 2010. Artikel 7. Citeertitel Deze verordening kan aangehaald worden als: “Verordening Langdurigheidstoeslag De Wolden 2011”.
Zuidwolde, 10 februari 2011 De raad voornoemd,
griffier, drs. I.J. Gehrke
voorzitter, P.H. Snijders
verordening Langdurigheidstoeslag De Wolden 2011.doc Pagina 2 van 7
Toelichting Algemeen Decentralisatie langdurigheidstoeslag Met ingang van 1 januari 2009 is het wetsvoorstel 31 559 in werking getreden. Daarmee is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd naar gemeenten. Tot 1 januari 2009 vond de langdurigheidstoeslag zijn grondslag in artikel 36 van de Wet werk en bijstand zoals die tot 1 januari 2009 luidde. Daarin was nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking kwamen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben en geen financiële ruimte om te reserveren voor onverwachte uitgaven, extra ondersteuning nodig hebben. In het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de WWB blijft de wettelijke grondslag, zij het dat daarnaast aan artikel 8 is toegevoegd dat gemeenten in een verordening de voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag moeten vastleggen. Met de decentralisatie hebben gemeenten de vrijheid gekregen om zelf vast te stellen wat men verstaat onder “langdurig” en “laag inkomen”. Ook hebben gemeenten nu de vrijheid om de hoogte van de langdurigheidstoeslag zelf vast te stellen. Deze zaken moeten in een verordening worden vastgelegd. Veranderingen Een belangrijke verandering is dat inkomsten uit of in verband met arbeid nu ook toegang geven tot de langdurigheidstoeslag. Dit betekent dat ook werkenden tot de doelgroep behoren. Door het aannemen van het amendement Spies c.s. (TK 2008-2009, 31 441, nr. 12) bij de behandeling van het wetsvoorstel met betrekking tot decentralisatie van de langdurigheidstoeslag is het begrip ‘gebrek aan arbeidsmarktperspectief’ uit de voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag geschrapt. De meerwaarde van die voorwaarde werd te beperkt gevonden en overbodig in het licht van de toevoeging dat belanghebbende ‘geen uitzicht heeft op inkomensverbetering’. Deze toevoeging is nu als afzonderlijke voorwaarde in de definitieve tekst terechtgekomen. Beschikt men over uitzicht op inkomensverbetering, dan ontbreekt recht op langdurigheidstoeslag. Daarbij had de wetgever vooral studenten op het oog, maar niet uitsluitend (TK Handelingen 2008-2009, nr. 5-308 en TK 2008-2009, 31 441, nr. 12). De intentie van de wetgever was om met deze voorwaarde vast te leggen dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief niet in aanmerking zouden kunnen komen voor de langdurigheidstoeslag. Voor studenten geldt dit in het bijzonder. Zij mogen namelijk in staat worden geacht na afronding van hun studie door werkaanvaarding een inkomensstijging te realiseren. Daarnaast zijn in de parlementaire behandeling ex-studenten genoemd, die in een aanloopschaal beginnen en werkenden die bewust kiezen voor een deeltijdbaan maar op zichzelf wel potentieel hebben om een inkomensverbetering te realiseren (TK Handelingen 2008-2009, nr. 5-308). Een andere groep waarvoor gesteld kan worden dat die uitzicht heeft op inkomensverbetering, is de groep personen in een schuldsaneringstraject, binnen het kader van hetzij de WSNP, hetzij een minnelijke regeling. Het is aan de gemeenten overgelaten om te bepalen onder welke omstandigheden sprake is van uitzicht op inkomensverbetering. Hoewel dit niet in artikel 8 WWB is bepaald, dient dit volgens de regering in de verordening te worden vastgelegd (Memorie van Antwoord, EK 2008-2009, 31441, nr. C, p. 1). verordening Langdurigheidstoeslag De Wolden 2011.doc Pagina 3 van 7
Om te kunnen bepalen wie langdurig een laag inkomen heeft is in de verordening een verbinding met (een percentage van) de bijstandsnorm gecreëerd. Vanaf 1 juli 2010 vallen jongeren van 21 tot 27 jaar onder de WIJ en kan er voor hen niet meer gesproken worden over de toepasselijke bijstandsnorm. Dientengevolge dient nu ook verwezen te worden naar de toepasselijke inkomensvoorzieningsnorm. Deze verwijzing naar de WIJ leidt overigens niet tot materiele wijzigingen in deze verordening. Bevoegdheid gemeenten In het nieuwe artikel 36 WWB, eerste lid, is de basis voor de langdurigheidstoeslag opgenomen: Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering. In het nieuwe artikel 8 WWB wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen. Mogelijkheden voor eigen beleid Op grond van de nieuwe bevoegdheden van gemeenten zijn er, zoals hierboven al werd aangegeven, diverse mogelijkheden voor het invullen van het eigen beleid. Hieronder wordt op de verschillende onderwerpen ingegaan en worden de keuzes van de Woldense gemeenteraad nader toegelicht. Langdurig De referteperiode was wettelijk bepaald op vijf jaar. Door de wetswijziging krijgen gemeenten nu de mogelijkheid deze referteperiode te verkorten. Verschillende instanties, waaronder het Nibud, stellen vast dat na drie jaar lang op het minimuminkomen te zijn aangewezen, er over het algemeen weinig reserveringsruimte over is. Om deze reden is ertoe besloten de referteperiode vast te stellen op 36 maanden (drie jaar). Laag inkomen Gemeenten zijn door de wetswijziging vrij om een eigen maximale inkomensgrens te hanteren ten aanzien van de referteperiode. Er kan dus worden afgeweken van de ‘oude’ grens van 100% van de bijstandsnorm. Bij de keuze van de inkomensgrens zijn er een aantal overwegingen die meegenomen moeten worden. 1. Het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen hoger dan 105% van de bijstandsnorm en/of de WIJ-norm valt niet te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers door de wetgever uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm en/of WIJ-norm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9% (het precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is). Het hanteren van een grens van hoger dan 105% zou betekenen dat de belanghebbende ouder dan 65 jaar wel voldoet aan de inkomenstoets, maar vervolgens een afwijzing krijgt op grond van leeftijd. Artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten verbiedt een dergelijk onderscheid, tenzij dit op redelijke en objectieve gronden gerechtvaardigd is. Omdat een dergelijke rechtvaardigheidsgrond niet eenvoudig voorhanden is, moet geconcludeerd worden dat er sprake is van verboden leeftijdsdiscriminatie. Dit betekent dat de feitelijke ruimte dus beperkt is tot een grens van maximaal ongeveer 105% van de bijstandsnorm.
verordening Langdurigheidstoeslag De Wolden 2011.doc Pagina 4 van 7
2. Een andere reden waarom de inkomensgrens niet te hoog vastgesteld moet worden, ligt in de ongewenste armoedevaleffecten die dan kunnen plaatsvinden. Weliswaar doen deze effecten zich ook voor bij een grens van 105%, maar belanghebbenden die uitstromen uit de WWB of de WIJ of die meer gaan werken zullen doorgaans een dermate hoger inkomen ontvangen, dat het verlies van de langdurigheidstoeslag minder wordt gevoeld. Bij een inkomensgrens van bijvoorbeeld 110% zal de verhoging van het inkomen kleiner zijn, terwijl de langdurigheidstoeslag wel moet worden gemist. 3. Als laatste moet voor de keuze van de inkomensgrens mee in overweging genomen worden dat de langdurigheidstoeslag vanaf het begin bedoeld is voor mensen die langdurig op het niveau van de voor hem of haar geldende bijstandsnorm en/of WIJ-norm leven en daardoor geen financiële ruimte meer hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven. Mensen met een hoger inkomen hebben deze ruimte wel, ook al is deze klein. Met het oog op bovenstaande stelt gemeente De Wolden de inkomensgrens voor de belanghebbende vast op 105% van de voor hem of haar geldende bijstandsnorm en/of WIJ-norm. Deze inkomensgrens biedt ruimte voor kleine overschrijdingen van voornoemde norm. Hoogte van de toeslag Door de wetswijziging kunnen gemeenten nu zelf de hoogte van de langdurigheidstoeslag bepalen. Een te laag bedrag doet geen recht aan het karakter van de langdurigheidstoeslag, namelijk dat deze is bedoeld voor mensen die financieel geen mogelijkheden hebben gehad te reserveren voor onverwachte uitgaven. Een te hoog bedrag kan leiden tot het optreden van de armoedeval. Immers, wordt op enig moment een hoger inkomen bereikt, dan vervalt direct de hele toeslag. Op grond van bovenstaande heeft gemeente De Wolden aansluiting gezocht bij de hoogte die tot 1 januari 2009 al werd gebruikt. Binnen gemeente De Wolden wordt onderscheid gemaakt tussen drie groepen met drie verschillende percentages. Het uitdrukken van de langdurigheidstoeslag als percentage van de norm in de verordening voorkomt dat de hoogte van de langdurigheidstoeslag jaarlijks moet worden aangepast aan de wijzigingen in de normbedragen van de Wet werk en bijstand en de Wet investeren in jongeren. Aangezien de normen in beginsel tweemaal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt bij de vaststelling van de hoogte van de toeslag uitgegaan van de hoogte van de norm (als bedoeld in artikel 21 van de WWB of de toepasselijke artikelen in de WIJ te weten artikel 28, lid 1 onderdeel c, artikel 28, lid 2, onderdeel c, artikel 27 onderdeel b of artikel 26, onderdeel b), op 1 januari van het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft. Invulling van formulering “geen uitzicht op inkomensverbetering” Met de wetswijziging zijn werkenden nu uitdrukkelijk bij de doelgroep betrokken. In het nieuwe artikel 36 is afgestapt van de voorwaarde dat er sprake moet zijn van het ontbreken van arbeidsmarktperspectief. Dit heeft tot gevolg dat gemeenten geen toets meer hoeven te doen op het aanwezig zijn van arbeidsmarktperspectief. Wel moet de formulering “geen uitzicht op inkomensverbetering” concreet worden ingevuld en uitgewerkt. Hieronder wordt kort toegelicht hoe deze formulering in De Wolden wordt toegepast. In de toepassing van de verordening wordt ervan uitgegaan dat werkenden met een langdurig1 laag inkomen en uitkeringsgerechtigden die langdurig een uitkering hebben, per definitie geen uitzicht hebben op inkomensverbetering, en dus recht hebben op de 1
Langdurig betekent gedurende drie jaar; de referteperiode (zie ook artikel 2 van de verordening).
verordening Langdurigheidstoeslag De Wolden 2011.doc Pagina 5 van 7
langdurigheidstoeslag. Hier zou tegenin kunnen worden gebracht dat mensen die een scholing of reïntegratietraject volgen mogelijk toch uitzicht hebben of krijgen op inkomensverbetering. Dit is heel goed mogelijk, maar zij hebben wel in de voorgaande jaren moeten leven van een laag inkomen en hebben daardoor geen financiële ruimte meer. Als zij in het jaar daarna toch uitstromen uit de uitkering of om andere redenen een hoger inkomen krijgen, dan vervalt voor dat jaar vanzelf het recht op de langdurigheidstoeslag. Een uitzondering op deze redenering vormt de groep studenten die een opleiding volgen als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, dan wel een studie volgen als genoemd in de Wet studiefinanciering 2000. Van deze groep mag worden verwacht dat zij na afloop van hun studie zicht hebben op aanzienlijke inkomensverbetering. In de toepassing van de verordening wordt er daarom vanuit gegaan dat deze groep geen recht heeft op de langdurigheidstoeslag. Dit is ook de aanname vanuit de wetgever. De kans is verder groot dat deze groep in de referteperiode een inkomen boven de inkomensgrens heeft gehad, aangezien studenten vaak bijverdienen met bijbaantjes. Mocht dat in een individuele situatie niet het geval zijn, en een studerende kan overtuigend aantonen dat er in de toekomst geen sprake is van inkomensverbetering, dan is er geen weigeringgrond om de langdurigheidstoeslag niet toe te kennen (zolang is voldaan aan de overige voorwaarden). Geen ambtshalve verstrekking In de WWB wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat er voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat. Er zijn echter wel mogelijkheden om de aanvraag te vereenvoudigen, wat de afgelopen jaren ook is gebeurd. Zo ontvangen mensen met een bijstandsuitkering of een inkomensvoorziening op grond van de WIJ die recht hebben op de toeslag automatisch een aanvraagformulier.
Artikelsgewijze toelichting Artikel 2 In dit artikel worden de omschrijvingen van de begrippen langdurig en laag inkomen uitgewerkt. Het laag inkomen wordt uitgedrukt als percentage van de voor de betrokkene toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onder c van de WWB en/of de toepasselijke WIJ-norm als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de WIJ. Voor werkenden zal gekeken moeten worden naar het netto inkomen inclusief vakantiegeld en (aanspraken op) heffingskortingen als bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001, afgezet tegen de voor de betrokken geldende bijstandsnorm en/of WIJ-norm. Artikel 3 Lid 1. Omdat zicht op inkomensverbetering vaak niet objectief kan worden vastgesteld, wordt dit uitgangspunt genomen. Lid 3. Er kunnen, buiten de gevallen genoemd onder lid 2, zich situaties voordoen waarbij uitzicht op inkomensverbetering met zekerheid kan worden vastgesteld. Dat is bijvoorbeeld de situatie als belanghebbende op de aanvraagdatum een inkomen boven 105% van de voor hem of haar geldende bijstandsnorm en/of WIJ-norm heeft, maar op de peildatum niet. Artikel 4 Leden 1 en 3. In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld. Lid 1 is van toepassing op de belanghebbende van 27 jaar en ouder, terwijl lid 2 van toepassing op de belanghebbende van 21 tot 27 jaar. De hoogte wordt uitgedrukt in een percentage verordening Langdurigheidstoeslag De Wolden 2011.doc Pagina 6 van 7
van de geldende maandelijkse netto norm (exclusief vakantietoeslag) als bedoeld in artikel 21 van de WWB of de toepasselijke artikelen in de WIJ te weten artikel 28, lid 1 onderdeel c, artikel 28, lid 2, onderdeel c, artikel 27 onderdeel b of artikel 26, onderdeel b. Hierdoor hoeft het bedrag van de toeslag niet periodiek te worden aangepast aan de wijziging in de normbedragen van de WWB en/of WIJ. Daarnaast moet bij de vaststelling van de hoogte van de langdurigheidstoeslag in een betreffend jaar worden uitgegaan van de norm op 1 januari van het betreffende jaar. Leden 2 en 4. In het tweede en vierde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 Wet Werk en Bijstand en/of artikel 28 WIJ gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 Wet Werk en Bijstand en/of artikel 2 of artikel 23, eerste lid WIJ. De WWB en WIJ voorzien immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is. NB: Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, aan de voorwaarden voldoen. Artikel 5 De landelijke uitvoeringspraktijk heeft uitgewezen dat er gevallen zijn die niet of nauwelijks met beperkte regelgeving te ondervangen zijn. Er moet ruimte zijn om ook in deze gevallen een aanvraag te beoordelen. Artikel 6 Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting. Artikel 7 Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.
verordening Langdurigheidstoeslag De Wolden 2011.doc Pagina 7 van 7