UITVOERINGSREGELS
VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG 2013A
Achtergrond en doel langdurigheidstoeslag De LDT bestaat sinds 2004. Beschikte men 5 jaar lang over een inkomen op of onder het bijstandsniveau en ontbrak het perspectief op arbeid, dan behoorde men tot de doelgroep voor de LDT. Per 1-1-2009 zijn de regels voor de LDT gewijzigd. Uit NIBUD-onderzoek is gebleken dat zodra men 3 jaar een inkomen op bijstandsniveau ontvangt, de mogelijkheden om te reserveren voor vervangingsuitgaven veelal ontbreken. De referteperiode is gewijzigd naar 3 jaar. Daarnaast is de doelgroep verruimd tot de ‘werkende armen’. Ook voor hen geldt dat zij langdurig afhankelijk kunnen zijn van een minimuminkomen en na verloop van tijd de mogelijkheid missen om in noodzakelijke vervangingsuitgaven te voorzien. Daarom staat niet langer het arbeidsmarktperspectief maar de vraag of er uitzicht is op inkomensverbetering centraal. Daarmee is de LDT primair een inkomensondersteunende maatregel geworden. Per 1-1-2013 is de referteperiode voor Vlissingen gewijzigd naar 5 jaar. Beoordeling aanvragen LDT per 1-1-2013 Voor alle inwoners (WWB en nuggers)van de gemeente Vlissingen die vorig jaar (2012) LDT hebben ontvangen geldt een overgangsrecht tot 1-1-2014. Dit houdt in dat degenen met een peildatum in 2013 bij ongewijzigde omstandigheden recht op LDT hebben. De referteperiode van 5 jaar heeft wel gevolgen voor de leeftijd waarop aangevraagd kan worden. Het bereiken van de meerderjarigheid op de leeftijd van 18 jaar is nl. het startpunt voor de berekening van de referteperiode. Inwoners van de gemeente Vlissingen hebben om die reden pas vanaf de leeftijd van 23 jr. recht op LDT. (vanaf 18 jaar is iemand zelfstandig subject voor bijstand). Laag inkomen Door het Algemeen Bestuur is vastgesteld dat onder “laag” moet worden verstaan: Een inkomen tot maximaal 103% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (incl. vakantietoeslag). Gekozen is voor een percentage van 103% omdat marginale overschrijdingen van de grens van 100% van de bijstandsnorm door een uitspraak van de CRvB genegeerd moeten worden. Bij het hanteren van het percentage van 103% wordt dit opgelost. De betekenis van het begrip “inkomen” kan niet worden ingevuld. Voor bijstandsverlening geldt immers dat geen onderscheid mag worden gemaakt naar de bron van het inkomen. Omdat de LDT een vorm van bijzondere bijstand is geworden, is het begrip inkomen hetzelfde als in artikel 32, lid 1 WWB en heeft dus dezelfde betekenis als voor andere vormen van bijstand. Dit betekent bijvoorbeeld dat de inkomsten worden toegerekend aan de periode waarin ze verworven zijn (bij arbeid) of ontvangen (bij overige inkomsten), dat de waarde van de inkomsten in natura wordt vastgesteld op het daarvoor opgevoerde bedrag en dat de studiefinanciering wordt gewaardeerd op de daarvoor gestelde normbedragen (artikel 33, lid 2 WWB). Voor de bijstandsverlening vrijgelaten middelen, moet ook worden vrijgelaten bij de beoordeling van aanvragen LDT. Denk hierbij bijvoorbeeld aan premie vrijwilligerswerk, onkostenvergoeding, premie deeltijdwerk en jong-gehandicaptenkorting. De Wajong-uitkering is een uitkering die netto op of rond het minimumniveau uitkomt. In de praktijk kan het voorkomen dat de maandberekening van de uitkering van bruto naar netto als gevolg van belastingheffing en vakantietoeslag iets afwijkt van de netto bijstandsnorm. Dit vormt echter geen beletsel voor de toekenning van het recht op een langdurigheidstoeslag.
De methode van het kijken naar het gemiddelde inkomen gedurende de referteperiode maakt dat iemand die een korte periode een inkomen boven bijstandsniveau heeft ontvangen niet zonder meer het recht op langdurigheidstoeslag verliest. Het is echter niet de bedoeling dat iemand perioden waarin de inkomsten hoger waren dan de bijstandsnorm kan middelen met perioden waarin door de aanwezigheid van een uitsluitingsgrond, bijvoorbeeld detentie, geen recht op bijstand bestond. Het (gemiddelde) inkomen wordt beoordeeld incl. vakantietoeslag. Voor het beoordelen van dit inkomen moet (bij nuggers en 1e aanvraag actieve WWB-klanten) als bewijsstuk jaaropgaven worden overgelegd. Op een jaaropgave is een fiscaal jaarinkomen vermeld. Om te kunnen vaststellen of aan het criterium “laag inkomen” wordt voldaan is van de standaard WWB-uitkeringen over de 3 of 5 voorafgaande jaren een netto-bruto berekening gemaakt. De berekende fiscale bedragen zijn hier te raadplegen. Van het inkomen over een “lopend” jaar kunnen nog geen jaaropgaven worden overgelegd. Voor de berekening van het “laag inkomen” moet het netto-inkomen over de betreffende periode dan verhoogd worden met het bedrag verkregen volgens de formules en percentages genoemd in Schulinck normen en bedragen, regeling WWB . Dit bedrag moet dan vergeleken worden met de van toepassing zijnde netto WWBuitkering incl. vakantietoeslag over dezelfde periode. Personen die op de aanvraagdatum een inkomen hebben hoger dan de inkomensgrens geldt dat recht bestaat op LDT als het inkomen op de peildatum voldoet aan de voorwaarden voor het recht. Langdurig Door het Algemeen Bestuur is vastgesteld dat onder langdurig moet worden verstaan een periode van 36 maanden voor de gemeente Middelburg en Veere en een periode van 60 maanden voor de gemeente Vlissingen. Deze periode fungeert als referteperiode. Met andere woorden: in die periode moet voldaan zijn aan de voorwaarden die artikel 36 WWB en de verordening LDT Orionis Walcheren stellen. Het recht ontstaat als deze periode is verstreken. De referteperiode sluit aan op de peildatum. Valt die bijvoorbeeld op 15 augustus, dan loopt de referteperiode exact tot die datum en niet tot de eerste van die of volgende maand. Is er uitzicht op inkomensverbetering, dan ontbreekt recht op LDT. Een inschatting van de kans op inkomensverbetering is moeilijk te bepalen. Om de uitvoering eenvoudig te houden is daarom in de verordening opgenomen dat geen sprake is van “uitzicht op inkomensverbetering” als gedurende de referteperiode het gemiddelde inkomen niet hoger is geweest dan 103% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Ingangsdatum Op grond van artikel 36, lid 4 WWB werd LDT vóór 1-7-2013 verleend met ingang van de (peil) datum waarop de persoon langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in art. 34 WWB heeft. Door deze omschrijving waren er geen belemmeringen om LDT met terugwerkende kracht aan te vragen c.q. toe te kennen. Door een wijziging van artikel 36 WWB per 1-7-2013 middels de Verzamelwet SZW 2013 is hier verandering in gekomen. Vanaf genoemde datum geldt artikel 44 WWB als hoofdregel voor de verlening van de langdurigheidstoeslag. Hierdoor kan de peildatum niet meer liggen vóór de dag waarop iemand zich heeft gemeld om LDT aan te vragen. Dat betekent (in principe) geen mogelijkheid meer langdurigheidstoeslag met terugwerkende kracht aan te vragen.
Vermogen Geen recht op LDT als op de peildatum over een vermogen wordt beschikt dat uitstijgt boven het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, lid 2 onderdeel b WWB. Aan de LDT kan niet de verplichting worden verbonden dat daarvoor krediethypotheek wordt gevestigd of dat deze wordt verstrekt als lening onder verband van een bestaande krediethypotheek. Dit is immers voorbehouden aan algemene bijstand. Om uitvoeringstechnische redenen wordt volstaan met een enkele vermogenstoets op de peildatum als het niet aannemelijk is dat er op enig moment gedurende de referteperiode meer vermogen aanwezig is geweest. Eenmaal per twaalf maanden De LDT wordt voor een jaar toegekend en moet jaarlijks worden aangevraagd. Sedert 1 juli 2013 is het niet meer mogelijk de LDT over voorgaande jaren aan te vragen. Dit is een gevolg van een aanpassing van artikel 36 WWB (zie onderdeel ingangsdatum. Gemeente van aanvraag De aanvraag om LDT moet worden ingediend in de gemeente waar belanghebbende op de peildatum woont. Als praktisch gevolg heeft dit dat aanvragen doorgestuurd moeten worden als belanghebbende op de peildatum een andere woonplaats had. Vraagt belanghebbende aan als alleenstaande en blijkt de leefvorm op de peildatum een andere te zijn (bijv. gehuwd) dan moet ook de op de peildatum aanwezige partner aan de voorwaarden voldoen. De aanvraag moet door beiden worden ingediend. Voor de hoogte van de LDT wordt aangesloten bij de norm voor belanghebbende op het moment van de aanvraag. Dit is een afwijking van de algemene regel dat de peildatum bepalend is voor het recht en de hoogte van de LDT. De uitkomst is het meest redelijk. Dit betekent ook dat als belanghebbende op het moment van de aanvraag gehuwd/samenwonend is maar op de peildatum alleenstaand, de norm voor gehuwden bepalend is, mits de partner ook aan de voorwaarden voldoet. Onderbreking bijstandsverlening Een onderbreking in het inkomen leidt op zichzelf niet tot een verlies van LDT. Ook geen inkomen is een inkomen. Onder het “oude” recht was dit al aangenomen, omdat de artikelen 11 en 13 WWB niet van toepassing waren verklaard op de LDT. De transformatie tot een vorm van bijzondere bijstand heeft voor de LDT weliswaar met zich meegebracht dat de uitsluitingsgronden voor bijstand nu wel van toepassing zijn, dit geldt slechts voor de situatie op de peildatum. Een te lang verblijf in het buitenland gedurende de periode die aan de peildatum voorafgaat, belemmert het recht op LDT evenmin. Wel kan het zijn dat (door andere redenen) er geen recht bestaat op LDT, bijv. omdat er tijdens de onderbreking inkomsten boven de inkomensgrens zijn geweest. Zoals al eerder aangegeven is het namelijk niet de bedoeling dat iemand perioden waarin de inkomsten hoger waren dan de bijstandsuitkering kan middelen met perioden waarin door aanwezigheid van een uitsluitingsgrond geen recht op bijstand bestond Bijzondere groepen In inrichting verblijvend Er is geen bepaling opgenomen dat er geen recht op LDT bestaat bij verblijf in een (AWBZ-)inrichting. Ook personen die in een inrichting verblijven behoren tot de doelgroep van de LDT.
Gedetineerden Is belanghebbende op de peildatum gedetineerd, dan is er geen recht op LDT. Is de gedetineerde gehuwd/ samenwonend, dan kan aan de achterblijvende partner wel LDT worden toegekend. Als belanghebbende op de peildatum niet gedetineerd is maar dit tijdens de referteperiode wel is geweest bestaat recht op LDT. Artikel 13 WWB heeft betrekking op de peildatum. Uitsluitingsgronden die zich tijdens de referteperiode voordoen, belemmeren de aanspraak op LDT niet. Studenten Studenten zijn volgens de verordening uitgesloten van het recht op LDT omdat deze groep zich met hun studie voorbereidt op de beroepspraktijk op hoger niveau. Daardoor is sprake van uitzicht op inkomensverbetering. Niet belangrijk is dat de veronderstelde inkomensverbetering pas later gerealiseerd wordt. De bedoeling is om studenten als groep van de LDT uit te sluiten. Bij bovenstaande past wel een kanttekening. Niet voor alle studenten geldt dat er van een inkomensverbetering sprake zal zijn. Het is de vraag of het uitsluiten van studenten in individuele gevallen geen verboden onderscheid is in de zin van artikel 26 IVBPR. Dit kan zich op twee manieren voordoen. Allereerst is het denkbaar dat er studenten zijn die evenzeer uitzicht op inkomensverbetering missen als personen die wel voor de LDT in aanmerking komen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij personen die door handicap of achtergrond aanzienlijke belemmeringen ervaren richting de arbeidsmarkt en die op latere leeftijd een studie zijn gaan volgen waarvoor het arbeidsmarktperspectief gering is. In dat geval is het denkbaar dat het uitsluiten van belanghebbende een niet gerechtvaardigd onderscheid oplevert. Het is ook mogelijk dat studenten van wie aangenomen mag worden dat ze wel over uitzicht op inkomensverbetering beschikken ten onrechte uitgesloten worden als personen uit andere groepen, die evenzeer uitzicht op inkomensverbetering hebben, desalniettemin wel voor de LDT in aanmerking komen. Denk daarbij aan jonge bijstandsgerechtigden met een goede vooropleiding of deeltijdwerkers, die wel uitzicht op inkomensverbetering hebben maar daar in verband met privé omstandigheden niet voor kiezen. Omdat dit een kwetsbare kant van de verordening is, is het van belang dat veel studenten een inkomen hebben dat ruimschoots boven de bijstandsnorm ligt. In artikel 33, lid 2 WWB is vastgelegd dat de WSF-toelage fictief moet worden gesteld op een vast bedrag. Deze bedragen liggen ruimschoots boven de bijstandsnormen voor jongmeerderjarigen (18-21 jaar). Bovendien komt het vaak voor dat studenten bijverdienen. Vanwege de ruime bijverdienregeling in de WSF geldt daarom ook vaak voor oudere studenten dat deze studenten in veel gevallen een te hoog inkomen hebben (gehad) om in aanmerking te komen voor de LDT. Dit kan in de praktijk als extra afwijzingsgrond naast het uitzicht op inkomensverbetering gebruikt worden. Vreemdelingen en ‘pardonners’ Personen die LDT aanvragen moeten op de peildatum Nederlander zijn of daarmee gelijkgesteld. Als de vreemdeling op de peildatum met een Nederlander is gelijkgesteld, maar niet gedurende de volledige referteperiode is er toch recht op LDT. Dit geldt ook voor personen die op grond van de zgn. ‘pardonregeling asielzoekers’ per 15 juni 2007 een geldige verblijfstitel bezitten en met een Nederlander zijn gelijkgesteld. Een redelijke bewijslastverdeling brengt met zich mee dat ervan uitgegaan mag worden dat deze groep niet over inkomsten of vermogen heeft beschikt hoger dan de gestelde voorwaarden, tenzij het tegendeel aannemelijk is.
Belasting, beslag, terugvorderen, afstemmen, voorliggende voorziening Fiscale aspecten Omdat de LDT een vorm van bijzondere bijstand is, is de toeslag onbelast (art. 3:142 Wet Inkomstenbelasting) Beslag De mogelijkheid van executoriaal beslag is niet aanwezig om reden dat voor bijzondere bijstand een verbod op beslag geldt (art. 46, lid 2 WWB). Terugvorderen Ook artikel 58 WWB is van toepassing op de LDT. Is sprake van schending van de inlichtingenplicht of is eerder op andere gronden een onjuist toekenningsbesluit genomen, dan moet daaraan een intrekking voorafgaan (art. 54, lid 3 WWB). Ook de zgn. “zes maandenjurisprudentie” is van toepassing. Als uit een signaal van belanghebbende of van een uitkeringsinstantie blijkt dat de LDT ten onrechte is verstrekt, zonder dat sprake is van schending van de inlichtingenplicht, moet binnen zes maanden nadat dit signaal is binnengekomen een terugvorderingsbesluit zijn genomen. Bestuurlijke boete Als achteraf na het toekennen van de LDT (binnen de vervaltermijn) geconstateerd wordt dat voor het verkrijgen van een LDT onjuiste informatie is verstrekt is er sprake geweest van schenden van de inlichtingenplicht. Artikel18a WWB is dan van toepassing. De hoogte van de ten onrechte verstrekte bijstand is bepalend voor de hoogte van de boete. Als in de aanvraagfase de inlichtingenplicht onvoldoende/niet wordt nagekomen, wordt de LDT afgewezen c.q. buiten behandeling gelaten. Een bestuurlijke boete is dan niet aan de orde. Dit is cf. bijv. een aanvraag voor algemene bestaanskosten. Voorliggende voorziening De LDT wordt zowel voor de algemene als de bijzondere bijstand niet als voorliggende voorziening aangemerkt.