Verjaring in het verzekeringsrecht Lodewijk Smeehuijzen (hoogleraar privaatrecht VU)
Inleiding § Wetgever heeft de ambitie gehad in de artt. 3:306 tot en met 3:326 BW het hele verjaringsrecht te regelen. § Niet gelukt! § Soms noodzaak tot afwijkingen. Denk aan vervoersrecht, met korte termijnen. § Ook voor verzekeringsrecht is gekozen voor eigen regel.
Inleiding 1. In hoeverre wijkt 7:942 BW af van het gemene verjaringsrecht? 2. Waarom geen inhoudelijke rechtvaardiging voor afwijking? 3. Wat zijn de consequenties van een bijzondere regel zonder noodzaak? 1. Nodeloze versnippering van het recht. 2. De reflexwerking van het gemene verjaringsrecht is sterk, want een grond voor differentiatie is er niet.
Art. 7:942 BW Lid 1 Een rechtsvordering tegen de verzekeraar tot het doen van een uitkering verjaart door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de tot uitkering gerechtigde met de opeisbaarheid daarvan bekend is geworden.
Art. 3:307 BW Lid 1 Een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.
Art. 7:942 BW Lid 2 De verjaring wordt gestuit door een schriftelijke mededeling, waarbij op uitkering aanspraak wordt gemaakt. Een nieuwe verjaringstermijn van drie jaren begint te lopen met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de verzekeraar hetzij de aanspraak erkent, hetzij ondubbelzinnig heeft medegedeeld de aanspraak af te wijzen.
Art. 7:942 BW Lid 3 Bij verzekering tegen aansprakelijkheid wordt de verjaring in afwijking van lid 2, eerste zin, gestuit door iedere onderhandeling tussen de verzekeraar en de tot uitkering gerechtigde of de benadeelde. In dat geval begint een nieuwe verjaringstermijn van drie jaren te lopen met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de verzekeraar hetzij de aanspraak erkent, hetzij ondubbelzinnig aan degene met wie hij onderhandelt en, indien deze een ander is, aan de tot uitkering gerechtigde heeft medegedeeld dat hij de onderhandelingen afbreekt.
Algemene stuitingsgronden § Daad van rechtsvervolging (art. 3:316 BW); § Schriftelijke mededeling (art. 3:317 BW; schriftelijke melding bij verzekeraar geldt als zodanig; Hof Arnhem Leeuwarden 20 mei 2014, JA 2014/84) § Erkenning (art. 3:318 BW) § Onderhandelingen?
HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR: 2015:2741 “Bij de beoordeling of de mededeling aan de in art. 3:317 lid 1 BW gestelde eisen voldoet, dient niet alleen te worden gelet op de formulering daarvan, maar ook op de context waarin de mededeling wordt gedaan en op de overige omstandigheden van het geval (vgl. HR 18 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8502, NJ 2009/439). Bij deze beoordeling kan onder omstandigheden mede betekenis toekomen aan de verdere correspondentie tussen partijen (HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7063, NJ 2011/503).“
HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR: 2015:2741 “It would appear that ABN Amro may be liable for the regrettable ‘disappearance’ of the entire syndicated $ 24,000,000 (...) I’ve been trying cases involving commercial disputes for over thirty years and I have become convinced that litigation is the least efficient and most uncivilized method of dispute resolution known to man. That said, if you’re able to gather some facts which may shed some light on these issues, I would welcome a visit to New York and a chat all under the ‘cloak’ of Rule 408.
HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR: 2015:2741 I would also think it appropriate to put ABN Amro carriers on notice of these potential claims.”
Conclusie vergelijking Verschil zit in: § lengte termijn; § gevolgen stuiting.
Waarom eigenlijk geen grond voor bijzondere regel?
Doel en rechtvaardiging van verjaring (en stuiting)
Consequenties: nodeloos onderscheid doet recht verbrokkelen en maakt het moeilijk ECLI:NL:RBNHO:2013:14130 “In de eerste plaats ligt de vraag voor of de advocaat heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht, doordat hij de rechtsvordering van [eiser1] c.s. tegen Delta Lloyd niet (tijdig) heeft gestuit. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend.
Consequenties: nodeloos onderscheid doet recht verbrokkelen en maakt het moeilijk Van een advocaat mag in het algemeen worden verwacht dat hij kennis heeft van de geldende verjaringstermijnen, althans dat hij zich daarvan vergewist en wijzigingen in wetgeving, alsmede vakliteratuur, bijhoudt. In dit geval is bij de invoering van titel 17 ("Verzekering") in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de tot 1 januari 2006 lopende verjaringstermijn van 5 jaar per 1 januari 2006 omgezet in een termijn van drie jaar (artikel 7:942 lid 1 BW).
Consequenties: nodeloos onderscheid doet recht verbrokkelen en maakt het moeilijk Een advocaat die verzekeringsrechtelijke zaken behandelt - ook wanneer hij daarin, zoals Köster stelt, niet heel ervaren is - had van deze wetswijziging op de hoogte moeten zijn. Dat de wetswijziging plaatsvond geruime tijd nadat de advocaat de zaak in behandeling had genomen, doet hieraan niet af.”
Consequenties: sterke reflexwerking van het gemene verjaringsrecht ECLI:NL:GHARL:2014:4087 „Zowel krachtens artikel 7:942 lid 1 BW (oud) als krachtens het huidige artikel 7:942 lid 1 BW verjaart de rechtsvordering tegen de verzekeraar tot het doen van een uitkering door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag die volgt op de dag waarop de tot uitkering gerechtigde met de opeisbaarheid daarvan bekend is geworden.
Consequenties: sterke reflexwerking van het gemene verjaringsrecht Gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad ligt het voor de hand dat het bij 'het bekend zijn geworden met de opeisbaarheid van de uitkering' gaat om daadwerkelijke bekendheid van de uitkeringsgerechtigde met de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon
Consequenties: sterke reflexwerking van het gemene verjaringsrecht (vgl. HR 26 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR1739, HR 5 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AY8771). Daarvoor is nodig dat de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering in te stellen.“
Artikel 3:310 lid 1 BW “Een rechtsvordering tot vergoeding van schade (..) verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade [..] als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt [..].”
“Het was [de ouders] in 1987 bekend wie de behandeling had uitgevoerd en wie voor de ontstane schade aansprakelijk waren te stellen, voor zover er aansprakelijkheid was. De omstandigheid dat [de ouders] in eerste instantie er niet mee bekend waren dat die persoon of personen voor de ontstane schade aansprakelijk waren te stellen, wat ook van de beweerde aansprakelijkheid zij, betekent niet dat zij voordien niet met de aansprakelijke persoon of personen bekend waren. De conclusie is dan ook dat voor de in het geding zijnde schade de verjaringstermijn in 1987 is gaan lopen.”
HR 31 oktober 2003 RvdW 2003, 169 (Saelman) Aanvang relatieve termijn, algemeen Tegen de achtergrond van voormelde rechtspraak en in het licht van de mede naar aanleiding van deze arresten verschenen literatuur komt de Hoge Raad thans tot het oordeel dat de korte verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW, gelet op de strekking van deze bepaling, pas begint te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van deze schade in te stellen. Meest spannend op het moment: onderzoekplicht?