veri|sse ClE
Broedvogels van het agrarisch gebied ten oosten van Staphorst Notitie milieu-inventarisatie 2000.01
lanuan
,-- - - - -
1 8 1 O 2 O 1
,
.
■
,
■
■.
2 P
7
1 1
8
■
/
o
Broedvogels van het agrarisch gebied ten oosten van Staphorst
7
t
l;l
4
6
Notitie milieu-inventarisatie 2000.01
M.A. Heinen Eenheid Landbouw, Natuur en Landschap
januari 2000
Illustratie omslag: Westerhuizingerveld (M.A. Heinen)
i 8 Inhoudsopgave Samenvatting
'
6
1. Inleiding
7
2. Beschrijving van het onderzoeksgebied 2.1. Algemeen 2.2. Landschap
7 7 7
3. Verantwoording en methode 3.1. Verantwoording 3.2. Methode 3.3. Het weer üi de onderzoeksperiode
9 9 9 9
;
■■ ' 4. Resultaten ' 4.1. Algemeen 4.2. Soortbesprekingen " 4.3. Vergelijking van de broedvogelsamenstelling in de tijd 4.3.1. Vergelijking met de vijftiger jaren 4.3.2. Vergelijking met 1981 4.3.3. Vergelijking van de meetnetiocatie in het Westerhuizingerveld 4.4. Vergelijking van de broedvogelsamenstelling met gebieden in de omgeving
1
1 11 U 14 14 15 15 17
5. Conclusies
1,8
6. Overzicht van de gebruikte literatuur
19
Bijlage 1: Lijst met gekarteerde vogelsoorten Bijlage 2: Het weer in de onderzoeksperiode Bijlage 3: Verspreidingskaarten
'
■
ö JJ r \ fj 4 ^ J.
Samenvatting
E
r is in 1999 een inventarisatie geweest naar weidevogels en karakteristieke broedvogels in het agrarisch gebied ten oosten van Staphorst. Het onderzoek werd uitgevoerd door medewerkers van de provinciale milieu-inventarisatie. Er werden in totaal 75 soorten als broedvogel vastgesteld, waaronder zeven Rode Lijstsoorten. Het gebied wordt vooral gekenmerkt door de aanwezigheid van weidevogels en vogels van het kleinschalig cultuurlandschap. Kritische weidevogels als Grutto en Tureluur komen in zeer lage aantallen en dichtheden voor en blijken uit onderzoek in voorgaande jaren sterk achteruit zijn gegaan. Het is verrassend dat de dichtheden van Veldleeuwerik, Graspieper en Gele kwikstaart in bouwlandgebieden zoals het Westerhuizingerveld erg hoog zijn. De aanwezige weilanden hebben geen zodanige waarde dat gesproken kan worden van een regionaal of nationaal belangrijk weidevogelgebied. Vogelsoorten van het kleinschalig cultuurland komen in hoge dichtheden voor, in vergelijking met omliggende gebieden (Staphorsterveld, Dalfserveld en Ommerveld) . Op de Staphorster esch werden veel territoria gevonden van de Geelgors en de Grasmus. Deze laatste soort is ook veel waargenomen in de omgeving van Groot Oever en het Weemerveld.
1, 1. Inleiding T n 1999 is 6227 ha van het agrarisch gebied ten oosten van Staphorst gekarteerd op weidevogels, schaarse en -*■ zeldzame broedvogels. De kartering werd uitgevoerd vanwege het ontbreken van recente gegevens over de broedvogelbevolking van dit gebied. Met de resultaten van de inventarisatie hoopt de Provincie de eventueel aanwezige waardevolle weidevogelgebieden veiüg te stellen middels het inzetten van beleidsinstrumenten (bijvoorbeeld de "Ruime jas"). Sinds 1995 wordt er jaarlijks onderzoek verricht aan weidevogels en dit wordt tot in het jaar 2001 voortgezet. De inventarisaties worden verricht door medewerkers van de provinciale miheu-inventarisatie in potentiële weidevogelgebieden. In 1999 werden naast het genoemde gebied bij Staphorst (6227 ha) ook gebieden bij Hardenberg, Slagharen, Radewijk, Dedemsvaart, Lemele, Wierden en Ootmarsum (totaal 3500 ha) geïnventariseerd door H. Hazelhorst en M.A. Heinen.
2. Beschrijving van het onderzoeksgebied
j '-i ^ H j
I
2.1. Algemeen
Q
H
et gebied wordt begrensd door de spoorlijn tussen Staphorst en Meppel, de dorpenweg Lankhorst - IJhorst -
j^J
Oud Avereest, de Nieuwe Dijk, Hoofdweg, de provinciale weg van Balkbrug naar Nieuwleusen, Schapendijk, Domineesakker, d e spoorüjn Zwolle-Staphorst, Dekkersweg e n tenslotte d e Hoofdweg in Staphorst (zie figuur 1).
i
2.2. Landschap Voor onderstaande landschapsbeschrijving is gebruik gemaakt van Berg et al. (1996) en Baas et al. (1999). Langs de sterk meanderende laaglandbeek de Reest zijn in het verleden in beperkte mate esdorpen ontwikkeld op de oeverwallen. Voorbeelden zijn de laat-middeleeuwse nederzettingen Oud-Avereest, Uhorst en Schiphorst De Vledders en Leijer hooilanden vormen een belangrijk voedend zijdal van de Reest. De ten zuiden van de Reest liggende heide- en veengebieden zijn ontgonnen vanaf 1920 o.a. door de oprichting van de ^fV Ontginningsmaatschappij Overijssel. De ontginning vond plaats in zuidelijke richting haaks op de Reest. Het Westerhuizingerveld is een jonge heideontginning.. De Boswachterij Staphorst is in de eerste helft van de 20' eeuw aangeplant aansluitend op de Staphorster esch, een oude ontginning met oorspronkeUjk akkerlanden. Rondom de kern Staphorst, voomamehjk zich in noordwesteUjke richting uitstrekkend, Ugt een slagenlandschap met veel elzensingels. De lange smalle kavels zijn ontstaan door het telkens in de lengterichting spUtsen van kavels na vererving. Veel elzensingels zijn in de loop der jaren verdwenen als gevolg van landbouwintensivering en schaalvergroting. Nieuwleusen is een vroege veenkolonie uit de 17* eeuw en gesticht door de stad Zwolle. Na beëindiging van de turfwinning is het gebied in gebruik genomen voor de landbouw. Het gebied had een langgerekt smal verkavelingspatroon dat in een latere ruilverkaveling grotendeels teniet is gedaan. Het huidige landschap in het onderzoeksgebied heeft een vrij open karakter met in de omgeving van Staphorst restanten van het slagenlandschap en de daarbij behorende elzensingels. Op de Staphorster esch komen zowel grasals bouwlandkavels voor, gescheiden door voornamelijk droge greppels en sloten. Dit gebied wordt doorsneden door veel onverharde wegen. Vanuit Staphorst lopen enkele klinker- en asfaltwegen naar het zuiden. De beplanting langs de wegen bestaat voornamelijk uit Zomereik met vaak een ondergroei van Bramen. Bebouwing concentreert zich in Staphorst, Lankhorst, IJhorst, Oud Avereest, Punthorst en Nieuwleusen en langs enkele grotere wegen als de Klaas Kloosterweg, J.B. Kanlaan, Schapendijk, Dekkersweg en de Burgemeester van Wijngaardenlaan. Het Westerhuizingerveld is een grootschalig landbouwgebied vooral bestaand uit akkerland en intensief gebruikt grasland. Hier en daar liggen kleine beboste heiderestanten. Het landschap tussen Punthorst en Nieuwleusen is open en minder grootschalig.
Cartografie: Provincie Overijssel jan. 2000 lelt.nr. 00341084
Figuur 1. De ligging van hel onderzoeksgebied.
I
3. Verantwoording en methode 3.1. Verantwoording T n het verleden zijn voor zover bekend enkele broedvogelinventarisaties in en grenzend aan het gebied -'• uitgevoerd. Het oudst bekend is een inventarisatie in de gemeente Staphorst in de vijftiger jaren (Sügman 1955). Een overzicht van de broedvogels van de Boswachterij Staphorst wordt gegeven in Van Manen (1992). Een groot gedeelte, waaronder het oostelijk deel van het Westerhuizingerveld ten oosten van het grondgebied van de gemeente Staphorst, is in 1981 ten behoeve van het streekplan Noordoost-Overijssel onderzocht op kenmerkende broedvogels (archief Provincie Overijssel). Dit onderzoek had een globaal karakter. Een gebied ter grootte van 71 ha in het Westerhuizingerveld is onderdeel van het Provinciaal Weidevogelmeetaet (Heinen in prep.) en wordt sinds 1994 om het jaar geïnventariseerd op weidevogels. Het ten westen van het onderzoeksgebied gelegen Staphorsterveld werd in 1984 onderzocht (Bremer et al. 1985), het noordelijk gelegen Reestdal in 1987 (Altenburg & Wymenga 1988). In het zuiden grenzen het Ommerveld en het Dalfserveld aan het gebied. Zij zijn in resp. 1989 en 1996 onderzocht (Heinen & Dijkstra 1991 en Hazelhorst 1996). Er zijn binnen het onderzoeksgebied diverse vrijwilligers actief met weidevogelbescherming, samenwerkend in de volgende groepen: "Weidevogelbescherming Avereest" , "Werkgroep weidevogelbescherming Benoorden de Dedemsvaart", "Weidevogelbescherming Buiten Maten", "Weidevogelbescherming Meppel" en "Natuurbeschermingsvereniging IJhorst-Saphorst e.o." (bron: E. Booy, Landschap Overijssel). 3.2. Methode De nadruk van de inventarisatie lag op het agrarisch gebied. Grote bos- en natuurterreinen van de boswachterij Staphorst (Staatsbosbeheer) en het Carstenbos (Landschap Overijssel) en kleine natuurterreinen in de Leijer hooilanden en het Westerhuizingerveld zijn niet intensief onderzocht. Erven en dorpsbebouwing werden ook niet bezocht. De inventarisatie vond plaats in de periode van 22 maart t/m 17 juni 1999 en werd uitgevoerd volgens de uitgebreide territoriumkartering (Van Dijk 1996). Het onderzoek richtte zich hoofdzakelijk op weidevogels aangevuld met een aantal karakteristieke soorten voor watergangen, ruigtevegetaties, struwelen en hogere opgaande begroeiing in open gebied (o.a. rietvegetaties en elzensingels). Verder werden roofvogels, kolonievogels en zeldzame soorten gekarteerd (Van Dijk & Hustings 1996). Een lijst met de gekarteerde soorten is weer gegeven in bijlage 1. Het onderzoeksgebied (6227 ha) werd ten behoeve van het veldwerk in 13 deelgebieden opgesplitst. Ieder deelgebied is in bovengenoemde periode viermaal onderzocht. Een inventarisatie begon meestal 's ochtends rond 8.00 uur en duurde afhankeUjk van de grootte van het deelgebied en de aanwezige aantallen weidevogels ca. zes tot zeven uur. De deelgebieden werden doorgaans in één dag lopend of per fiets doorkruist. Er zijn geen avondbezoeken afgelegd. Soorten als Steenuil en Patrijs zijn hierdoor onderteld. Er werden 286 uur aan het veldwerk besteed. De gemiddelde bezoeksintensiteit bedraagt 2,75 minuten per ha. Dit komt overeen met andere grootschalige karteringen uitgevoerd door de provincie. Alle waargenomen vogelsoorten zijn per aüasblok (5x5 km) op "losse waarnemingen-formulieren" aangegeven ten behoeve van het landelijk Atiasproject Broedvogels 1998-2000 dat is opgezet door SOVON Vogelonderzoek Nederland. Na het veldonderzoek zijn alle verzamelde veldgegevens overgezet op soortkaarten en geïnterpreteerd volgens de criteria van SOVON (Van Dijk 1996). De uiteindelijk verkregen territoria zijn verwerkt in een GIS-bestand en toegevoegd aan het broedvogelbasisbestand van de Provincie Overijssel. 3.3. Het weer in de onderzoeksperiode Dat weersomstandigheden van invloed zijn op de zang, het territorium- en nestelgedrag van vogels is algemeen bekend. Zo kan territoriaal gedrag door slechte weersomstandigheden sterk worden geremd. Broedparen of territoriumhoudende vogels zijn dan moeilijker te registreren. In bijlage 2 wordt een beeld geschetst van de weersomstandigheden gedurende het veldseizoen. De gegevens zijn ontieend aan KNMI (1999). Het weer in het voorjaar van 1999 was over het algemeen zonnig en iets warmer dan normaal. De maanden maart en juni waren aan de natte kant, terwijl april en mei normaal tot droog waren. De omstandigheden voor weidevogels leken in maart en april vrij gunstig. De percelen waren aanvankelijk nog vrij nat en werden pas laat bewerkt. Door de droge meimaand werd er veel en vaak gemaaid. In juni konden graslanden dankzij de ideale groeiomstandigheden nogmaals worden gemaaid. 9
fï
7 '1. y |* •'' t^» |;| || j 4 é» 4 2
Tabel 4.1. Overzicht van de waargenomen soorten, aantallen en dichtheden. n - aantal broedparen, dh - gemiddelde dichtheid/100 ha, dh-max - maximale dichtheid/100 ha van de beschreven soorten , * - Rode Lijstsoort, X - broedvogel, aantal is niet bepaald.
dh-max
\G,émt^immimi ,l68 : Merel ZaoelijsttT tïrote Ujiitw B<writl3»nv;t! SpoHDJifl iBraanwtuijM»' pfravirais rTniunuitti' /wnrtluip Ooudluuuiyt Viutfgondhaairtje iksnU" vlit^MvanKi-r Staiirtwtt <;iat»s!s«p Motköp KuifjK»-*»; Zwam* n3iit {*loqMiltn<.><>s ^ ^ ; Koulnieiw '^B Bwiinkifx^ Baainkr'ultv
■■■^t Zwarte spti..., Cirott home «pechf Kleine b()nU' «pix-ht •CSüOooesjpi'cJtt* VeJdJesmwwlk
Boontpteper Ciraspiepcf
Wterterkoring HeiasoniuRoodboï»
Hpp I^Ater ^AlP>
' Haék /.«•arlt ^... .Spr<'.c«w Huisini. Ringn-
X X X
7 17 7 153 X X X X X
2 X X X
1" 8 3^ X
5 X ' X
X
7 X X X X
Vlnk GrwnlUu'
m É" ' ^ H 21
l^^t^;^^ Kneu Gou(ivi(ik ; Oefe-.r.- •
^26 :45 ^3
10
11
X
J '33
13
4. Resultaten
7
é
4.1. Algemeen T ^ e resultaten van de inventarisatie zijn weergegeven in tabel 4.1. Mede door het per aüasblok weergeven van ^ - ^ alle waargenomen soorten kan een beeld worden gegeven van de complete broedvogelbevolking van het gebied. Er werden in totaal 75 soorten vastgesteld. Het aantal broedparen, het voorkomen op de Rode Lijst (Osieck & Hustings 1994), de gemiddelde en maximale dichtheid is weergegeven in de tabel. De maximale dichtheid is vastgesteld door binnen het onderzoeksgebied het maximum aantal broedparen van een soort per 100 ha te bepalen. Dit gebeurde met een vierkant "venster" van 100 ha (1x1 km) dat over de verspreidingskaarten werd geschoven. Daarbinnen is het aantal broedparen van de in paragraaf 4.2 beschreven soorten geteld. De gemiddelde dichtheid werd bepaald door het aantal broedparen te delen op de totale onderzochte oppervlakte (6227 ha). In de volgende paragraaf zal een beschrijving worden gegeven van de Rode Lijst-soorten , weidevogels en enkele karakteristieke soorten van het kleinschalig landschap. In paragraaf 4.3 worden voor zover mogelijk de resultaten van 1999 vergeleken met onderzoek in het verleden. Tevens is in paragraaf 4.4 een vergelijking gemaakt met omringende soortgelijke gebieden.
4.2. Soortbesprekingen In deze paragraaf worden enkele "meer beleidsgevoelige" soorten beschreven. Hun aanwezigheid in het gebied bepaalt in hoge mate de omithologische waarde. De beschrijving van de soorten gebeurt volgens de taxonomische indeling. Voor de verspreidingskaarten wordt verwezen naar bijlage 3. Ooievaar
,
De Ooievaar is een Rode Lijst-soort. E r broeden ca. 275 paren in Nederland. De laatste jaren is het aantal toegenomen na een jarenlange neergaande trend (Van Dijk et al. 1998). E r werden in het onderzoeksgebied regelmatig waarnemingen gedaan van vliegende of fouragerende Ooievaars in een brede strook ten zuiden van de Reest. Deze vogels zijn afkomstig van het ooievaarsstation "De Lokkerij" in het Reestdal nabij De Wijk (Drenthe). Rondom deze plek waren in 1996 17 vrij gevestigde paren in Noord-Overijssel en Zuid-Drenthe (Van Dijk et al. 1998). In 1999 zijn in het onderzoeksgebied in totaal acht paren vrij broedende Ooievaars waargenomen. Deze hebben alle genesteld op paalnesten. Er waren maximaal 3 paren/100 ha aanwezig nabij Halfweg. Patrijs De Patrijs is een Rode Lijst-soort. Landbouwintensivering, biotoopvemietiging en het ontbreken van structuur in het landschap hebben geleid tot grote afname in het agrarisch gebied in Overijssel en andere delen van ons land. Het inventariseren van Patrijzen dient bij voorkeur in de avonduren te gebeuren, waarbij het aantal roepende haantjes in de periode van half februari - half juni een indicatie is voor het aantal territoria. Een dergelijke inventarisatie is niet gedaan. Alle territoria zijn vastgesteld aan de hand van minimaal twee waarnemingen overdag van volwassen vogels of paren in genoemd tijdvak. Het genoemde aantal is een minimum. De maximale dichtheid bedraagt 1 paar/100 ha. Deze werd behaald op de Staphorster esch en in de heide-ontginningen Wessels- en E gbertslanden en het Westerhuizingerveld. f
■
■■■
Kwartel De kans op roepende Kwartels is 's avonds het grootst. De twee territoria die overdag zijn vastgesteld in het Huizingerveld vormen het minimumaantal broedparen. De territoria aldaar komen voor in maïspercelen. Vroeger in het seizoen werden ook twee roepende haantjes gehoord in kruidenrijk niet gemaaid grasland op de Staphorster esch. Een ronde later was dit echter gemaaid en konden geen territoria worden vastgesteld. Scholekster
'
Er werden 66 paar Scholeksters gekarteerd met een gemiddelde dichtheid van 1.1 paar/100 ha. De maximale dichtheid (6 paar/100 ha) werd behaald op de Staphorster esch. In de omgeving van Lankhorst, in het Westerhuizingerveld en een strook ten noorden van Nieuwleusen komt de Scholekster geconcentreerd voor, vooral op bouwland. 11
y J Cl ö 1 L. J. r» 4 (i|
Kievit De Kievit is met 568 territoria de talrijkste soort. De gemiddelde dichtheid bedraagt 9 paar/100 ha. Maximaal werd 44 paar/100 ha berekend op de Staphorster esch, een gebiedsdeel waar naast grasland ook veel bouwland aanwezig is. Gezien het verspreidingspatroon is het opvallend dat de soort redelijk geconcentreerd voorkomt. Concentraties werden ondermeer vastgesteld in een grotendeels weilandencomplex rondom Lankhorst, waar actief aan nestbescherming wordt gedaan en in terreinen met afwisseling van bouw- en graslanden i n de uitiopers van de Staphorster esch en voormalige heideontginningen (Wessels- en Egbertslanden en Westerhuizingerveld). In het zuidelijk deel van het onderzoeksgebied (omgeving Punthorst, De Maten en het Weemerveld) is de soort schaarser en sterk gebonden aan akkercomplexen. Grutto De Grutto is een Rode Lijst-soort. In het onderzoeksgebied komen 27 territoria voor. Dit is gemiddeld 0.4 paar/100 ha. Alle territoria zijn vastgesteld op graslanden in het westelijk gedeelte. De hoogste dichtheid (11 paar/100 ha) werd gemeten ten zuiden van Lankhorst in een vochtig graslandencomplex nabij de Maatslootweg. Hier werden de nesten beschermd. In het gebied tussen de Reest en de Hoogeveense Vaart, in het noordwesten van het onderzoeksgebied komt ook een concentratie voor. Deze nesten werden ook beschermd. Ten zuiden van Staphorst zijn enkele paren aanwezig. Deze zullen deels verdwijnen vanwege verdere uitbreiding van het aldaar gelegen bedrijventerrein. Wtüp De Wulp komt met 83 paren verspreid door het gebied voor (gemiddelde dichtheid van 1.3 paar/100 ha). De hoogste dichtheid van 9 paar/100 ha werd op de Staphorster esch vastgesteld. De soort is opvallend weinig aanwezig in de omgeving van Punthorst, in delen van het Westerhuizingerveld en rondom de Leijen. Tureluur De Tureluur is een Rode Lijst-soort. Er zijn in het onderzoeksgebied 6 territoria vastgesteld in het noordwestelijk deel. In het overige deel werd de soort niet aangetroffen. Alle broedparen kwamen voor in het gebied waar weidevogelbeschermers actief zijn. Steenuil Een goede inventarisatie van uUen gebeurt in het algemeen in de nachtelijke uren. Aangezien dit niet heeft plaatsgevonden zijn de twee territoria die zijn vermeld een magere weergave van de werkelijke Steenuilenpopulatie. Het betreft een broedpaar dat, volgens een boerin, al jaren in De Leijen aanwezig is en een waarneming van een broedpaar in een oude schuur even ten zuiden van de Reest bij Groot Oever. De Steenuil is een typische bewoner van het kleinschalig cultuurlandschap met rommelige overhoekjes. Dit biotoop verdwijnt steeds meer waardoor de soort wordt bedreigd. Om deze reden is de Steenuil op de Rode Lijst te plaatsen. Groene specht De Groene specht is een Rode Lijst-soort. Er zijn op twee plaatsen territoria vastgesteld. Deze territoria liggen niet ver van elkaar verwijderd in een bosgebiedje bij De Weeme (Oud Avereest) en aan de rand van de Haardeimen bij Balkbrug. Veldleeuwerik De 44 broedparen van de Veldleeuwerik komen vooral voor in het oostelijk deel van het onderzoeksgebied. Zeven territoria vormen hierop een uitzondering. Deze werden vastgesteld op de Staphorster esch. De maximale dichtheid van 14 paar/100 ha werd bereikt in het oosten van het Westerhuizingerveld. Op de Staphorster esch komt de soort geclusterd voor in een gebied waar zowel kleine percelen met grasland worden afgewisseld met mais. De populatie in het Westerhuizingerveld beperkt zich vooral tot het noord-oostelijk gedeelte. Het gebied is grootschalig van karakter. Er komt meer bouwland voor dan op de Staphorster esch. Ook is er meer variatie in gewassen. Naast maïs komen er grote percelen met aardappelen en bieten voor. 12
I Graspieper
'é
Net als bij de Veldleeuwerik Ugt bij de Graspieper de nadruk van de verspreiding in het Westerhuizingerveld. In totaal werden daar 34 territoria geteld. Twee territoria kwamen voor op de Staphorster esch en één bij de Maatslootweg. Opvallend genoeg komen er broedparen voor in intensief bewerkte gras- en bouwlandgebieden. Waarschijnlijk zijn het vooral de perceelsranden die structuurrijk genoeg zijn en als broedbiotoop dienen. De territoria die buiten het Westerhuizingerveld zijn vastgesteld komen voor in minder intensief, kruidenrijk grasland.
jJ■^>« '|
Gele kwikstaart
W
De Gele kwikstaart heeft in het onderzoeksgebied een duidelijke voorkeur voor bouwland. Alle territoria zijn vastgesteld in of op de randen van met name aardappel- en bietenakkers. In maï sakkers komt de soort minder voor. De verspreiding beperkt zich tot de Staphorster esch, met een maximale dichtheid van 5 paar/100 ha en het Westerhuizingerveld waar de maximale dichtheid oploopt tot 15 paar/100 ha.
,/ 9 x
Grasmus De Grasmus is van de bij het onderzoek betrokken zangvogels de meest talrijke soort. Het is een kenmerkende broedvogel van het kleinschalig cultuurlandschap. Hij komt regelmatig verspreid over het gebied voor in struwelen, bosranden en bomenrijen met ondergroei van struiken. Met name (jonge) eikenrijen met een ondergroei van Braamstruweel vormen een geliefd biotoop. Opvallende plekken waar de Grasmus ontbreekt zijn de Leijer hooilanden, het zuidoostelijk deel van het Westerhuizingerveld en de omgeving van Punthorst. De hoogste dichtheid van 11 paar/100 ha werd gemeten in de omgeving van Groot Oever, de Staphorster esch en het Weemerveld. Deze gebiedsdelen hebben een kleinschalig karakter met bomenrijen en struwelen. Putter De aanwezigheid van de Putter is gerelateerd aan een parkachtig landschap waar in ieder geval hoge bomen voorkomen. De in het onderzoeksgebied aanwezige grote en oude boerenerven vormen een geschikt broedbiotoop. In de direkte omgeving van Staphorst broeden Putters in kleine kolonies met maximale dichtheid van 3 paar/100 ha. Daarbuiten worden sporadisch territoria vastgesteld. Kneu De Kneu Ujkt zijn broedareaal uit te breiden naar boerenerven en tuinen. De soort is niet alleen meer kenmerkend voor het kleinschahg agrarisch cultuurland. Veel territoria werden vastgesteld in de omgeving van bebouwing. De maximale dichtheid ( 9 paar/100 ha) is gemeten aan de rand van Staphorst. In een deel van de Staphorster esch en het Westerhuizingerveld komt de Kneu nog voor in opgaande lijnelementen. De dichtheid is daar maximaal 4 paar/100 ha. Geelgors De Geelgors in zijn voortbestaan wordt bedreigd is een Rode Lijst-soort. Deze zangvogel wordt evenals de Grasmus tot de karakteristieke broedvogels van het kleinschalig landschap gerekend. Daarnaast komt hij voor aan bosranden en op heidevelden met opslag van bomen en struiken. De soort prefereert over het algemeen droge gebieden. In het onderzoeksgebied komen 133 territoria voor. De maximale dichtheid van 13 paar/100 ha is gemeten op de Staphorster esch, waar de soort vooral broedt in struikopslag en Braamstruweel langs (zand)wegen. De aanwezige bomen dienen als zangpost. Het Westerhuizingerveld en de randen van de Boswachterij Staphorst zijn ook gebieden waar veel territoria aanwezig zijn. Er zijn nauwelijks Geelgorzen waargenomen in de omgeving van Punthorst en Nieuwleusen. Hoewel bomenrijen hier wel voorkomen, ontbreekt vaak een dichte struik-en kruidlaag en zijn er vrijwel geen zandwegen waardoor het biotoop niet geschikt is.
13
I6 A U §
4.3. Vergelijking van de broedvogelsamenstelling in de tijd 4.3.1.Vergelijldng met de vijftiger jaren In de vijftiger jaren is een beschrijving gemaakt van de broedvogels in Staphorst en omgeving (Sligman 1955). Tevens werd een korte omschrijving van biotopen die toendertijd aanwezig waren gegeven. In het onderstaande staat voor het onderzoeksgebied relevante informatie vermeld over de broedvogelbevolking. Ten noordoosten en oosten van Staphorst lag een uitgestrekt laagveenweilanden-complex. Kenmerkende en opvallende broedvogels in de vijftiger jaren waren: Veldleeuwerik (zeer talrijk). Gele kwikstaart, Paapje (algemeen voorkomend), Velduil (tot in 1953 enkele paren), Zomertaling, Grutto (zeer algemeen). Wulp (tahijk), Watersnip (vrij algemeen). Tureluur (vrij algemeen), Visdief (jaarlijks enkele paartjes in een hooiland), Kwartelkoning (niet meer dan 10 paren in hooiland) en Patrijs (vrij tahijk). De Vledders en Leijer hooilanden bestond eveneens uit laagveen aan de randen overgaand naar zand. In dit gebied lag een restant van een oude veenafgraving, thans moeras met rietvegetatie. De meest kenmerkende broedvogels in dit gebied waren: Veldleeuwerik (zeer talrijk). Gele kwikstaart, Rietzunger, Zomertaling, Slobeerui, Grutto (ongeveer 50 paar!). Watersnip (enkele paren). Kemphaan, Tureluur (vrij algemeen) en Zwarte stern (7 paar in rietmoeras). Een van noord naar zuid lopende strook langs Staphorst werd in de jaren 50 gekenmerkt door elzensingels met populier en wilg. Indertijd nam de dichtheid aan opgaand hout al af. Het biotoop is belangrijk voor Wielewaal, Geelgors (talrijk), Boompieper, Grasmus, Gehaagde roodstaart (talrijk), Kleine bonte specht (enkele), Steenuil, Kerkuil en Boomvalk. De Staphorster esch bestond hoofdzakelijk uit bouwland met verspreid enkele bosjes en struwelen. In dit gedeelte werd veel graan verbouwd. Specifieke broedvogels waren Geelgors (talrijk), Grauwe kiekendief (in korenveld 1 paar), Sprinkiiaanrietzanger en Bosrietmnger (beide broedend in korenvelden), Patrijs (vrij tahijk) en Kwartel (broedend in korenvelden). Het overige deel van het gebied bestond in de jaren 50 nog uit in ontginning zijnde heidevelden afgewisseld met gronden die reeds in weiland waren omgezet. Het betreft met name de delen rondom de Boswachterij Staphorst. Vogels die hier tot broeden kwamen waren: Veldleeuwerik (zeer talrijk). Gele kwikstaart (vrij algemeen). Paapje (algemeen in open veld). Oeverzwaluw (kleine kolonie in omgeving Lommertsteeg), Grutto, Wulp, Korhaan (enkele paren in het Westerhuizingerveld!). Bovenstaande opsomming van vogelsoorten is thans, vijftig jaar later, vrijwel ondenkbaar voor het agrarisch cultuurlandschap. Van de genoemde soorten zijn er meer dan 10 die zeker als broedvogel uit het gebied zijn verdwenen (tabel.4.2). De Grutto, Tureluur, Patrijs en Veldleeuwerik zijn sterk in aantal achteruit gegaan. De Gele kwikstaart die vroeger in hooi- en weilanden broedde, heeft zijn areaal tegenwoordig verlegd naar de akkers met aardappelen, bieten en graan. In de hjst van Sügman ontbreken de Buizerd, Havik, Turkse tortel. Zwarte specht. Goudhaan, Vuurgoudhaan, Boomklever en Putter. Deze acht soorten zijn in 1999 wel als broedvogel aangetroffen (tabel 4.1). Het is aannemelijk dat deze soorten zich daadwerkelijk nieuw heben gevestigd. Gezien het feit dat het grootste deel van Boswachterij Staphorst in de dertiger jaren is beplant is het niet verwonderlijk dat diverse bosvogels en roofvogels niet door Sligman zijn aangetroffen. Het biotoop was toendertijd nog niet geschikt. De Turkse tortel wordt pas sinds 1949 tot de broedvogels van Nederland gerekend. Het is goed mogelijk dat deze soort in de jaren daarna nog ontbrak bij Staphorst en omgeving. Alhoewel de Putter in de periode 1977-1999 zich overal heeft uitgebreid (Vergeer 1999), blijkt uit Teixeira (1977) dat de soort toen ook al in Noord-Overijssel voorkwam. De Putter is echter in 1984 niet als broedvogel geregistreerd in het aangrenzende Staphorsterveld (Bremer et al. 1985).
14
Tabel 4.2. Sinds de vyftiger jaren uit het onderzoeksgebied verdwenen broedvogels.
1 0
status in de Jaren 50
mowel Kt>rh(>
niet talrijk in laagveen weiden. eeo enkel paaitje in Leijer hooilanden. 1 paar in korenveld Staphorster esch. enkele paren Westerhuizingerveld. hooilanden ten westen Staphorst (<10 paren). vrij algemeen ten westen Staphorst, Leijer hooilanden. Leijer hooilanden. 7 paar in rietmoetas Leijer hooilanden. jaarlijks enkele paren hooiland ten westen Staphorst tot 1953 enkele paren ten westen Staphorst. Ideine kolonie in de omgeving van de Lommertsteeg. algemeen in open laagveenweiden. Korenvelden Staphorster esch. Met riet en vtdlgen bezoomde polderwegen ten westen van Staphorst, moerasjes Leijer hooilanden en 't Wiede Gat.
4.3.2. Vergelijking met 1981
4 é
In 1981 werd in het kader van het s&eekplan Noordoost-Overijssel het deel ten oosten van de gemeente Staphorst geïnventariseerd op een groot aantal broedvogels (archief Provincie Overijssel milieu-inventarisatie). Het gebied werd verdeeld in telgebieden op basis van de globale bodemkaart en de landschappenkaart. De telgebieden zijn vrij laat in het voorjaar bezocht en over het algemeen was de inventarisatie in diverse gebieden onvolledig tot matig. De gegevens moeten dan ook worden gezien als een indicatie voor de soortenrijkdom van het gebied. De gegeven aantallen broedvogels zijn voor veel soorten een minimale opgave (tabel 4.3). Er zijn enkele zeer grote verschillen. Allereerst zijn er soorten die ondanks het verschil in methode zeer sterk toe zijn genomen. Dit zijn Kievit,, Boompieper, Graspieper, Gele kwikstaart en Geelgors. Gezien de ontwikkelingen in het landschap lijkt de toename terecht De Grutto en Tureluur zijn verdwenen uit het gebied. De overige soorten die in 1981 wel en in 1999 niet zijn aangetroffen kunnen mogelijk tijdens de inventarisatie zijn gemist (uilen) of incidenteel een jaar niet aanwezig zijn geweest. Het gaat bij die soorten om een gering aantal territoria. 4.3.3. Vergelijking van de meenetlocatie in het Westerhuizingerveld In 1994 is door de Provincie Overijssel een start gemaakt met het Provinciaal Weidevogelmeetnet. Dit meetoet bestaat uit 45 locaties die eens in de twee jaar worden onderzocht op weidevogels. De locaties üggen verspreid door de hele provincie en hebben een gemiddelde grootte van 67 ha. In het Westerhuizingerveld ligt een van de locaties met een grootte van 71 ha. Deze is onderzocht i n 1981, 1994, 1996, 1998 en 1999. De soortenrijkdom is, met maximaal negen gekarteerde karakteristieke vogelsoorten, niet groot (tabel 4.4). Opvallend is het verdwijnen van de Grutto en het verschijnen van de Veldleeuwerik na 1981. In de negentiger jaren zijn de aantallen van onderzochte vogelsoorten ongeveer gehjk gebleven zonder dat er een duideüjke trend waarneembaar is.
15
Tabel 4.3 Het aantal territoria van enkele broedvogels in het oosteiyk deel van het onderzoeksgebied.
Tabel 4.4. Het aantalsverloop van enkele broedvogels op de meetnetlocatie Westerhuizingerveld.
Grutto Wulp Vt>Idlce«w) (ifaspieper Ueiekwikiriaaj^ fk-eigors
16
l
s 4.4 Vergelijking van de broedvogelsamenstelling met gebieden in de omgeving.
^
Door medewerkers van de provinciale milieu-inventarisatie zijn grenzend aan het onderzoeksgebied in vergelijkbare landschappen broedvogelinventarisaties uitgevoerd. Het betreft het Staphorsterveld in 1984 (7170 ha exclusief 01de Maten en uiterwaarden Zwarte Water), Ommerveld (3411 ha) in 1989 en het Dalfserveld (6645 ha) in 1996. De dichtheden van enkele karakteristieke soorten in die gebieden zijn weergegeven in tabel 4.5. Als de dichtheden met elkaar worden vergeleken dan blijkt dat het in 1999 onderzochte gebied, in de tabel "Staphorst-Oost" genoemd, wat weidevogels betreft geen extreem hoge dichtheden kent. In het Staphorsterveld zijn de dichtheden van Scholekster, Grutto, Wulp, Tureluur, Veldleeuwerik en Graspieper het hoogst. Er moet worden opgemerkt dat de gegevens al 15 jaar oud zijn en deze thans voor de Grutto, Tureluur en Veldleeuwerik lager liggen. E r zijn namelijk twee locaties van het Provinciaal Weidevogelmeetnet gelegen in het Staphorsterveld (Heinen in prep. 1999). Het betreft een locatie in de Zuideindigerslag en een locatie bij Rouveen (tezamen ca. 200 ha). Op deze plaatsen zijn de drie genoemde soorten sterk in aantal gedaald sinds 1984. De overige soorten met hoge dichtheden bleven redelijk stabiel of namen toe. Het gebied Staphorst-oost Ujkt vergeleken met de overige gebieden vooral geschikt te zijn voor Gele kwikstaart en broedvogels van struwelen en bomenrijen zoals de Gekraagde roodstaart. Grasmus, Putter, Kneu en Geelgors. Tabel 4.5. De dichtheden per 100 ha van karakteristieke broedvogels in diverse gebieden in Over\js$d. Bron: Bremer et al. (1985), Heinen & Dijkstra (1991), Hazelhorst (1996).
Ondtrziffksjtiar^^ÊÊ
jfatf' Kwaru-i SclKilpküter
Kievit
^ H ^ ^ | "^^1
^ H
VVatenn.l'j S^H <>ni' ^^1 Wui. ^ H Turvhmr ^ ^ | \ ddlecuwerik ^ H | Citu^pi«^|>er' ' ^ ^ 1 iivic kwüvsUüirPHB^ Cikkraa^dc rofKt^tiuit^ Paapje ^a^ Iio«>dbvfsttapti«^H Crastntis ^^H l'vitwr 1^1 KlICHl ^ ^ 1 <üt>tigorjt ^ H
Staphorst-Oost ^ ^ ^ | H H H B Ommenield < ' 6227 ha ü ü !UIIMMm4 3411 ha 19H4 1999 1989 i9n
■
^^Ho.1 ^ ^ H ^■Hoj ^^■2.1
^H ^^■6.1 ^IH H ^^Ho ^IH H ^^■1.1 ^^■1.2 ^ H ^^ ^^ ■■ 00 . . 046 ^^H M ^^■Oif ■0.2 ^ M ^^ ^^ H o.4
■ ^1
^ ^ ■ 0
^^^^111 ^^^ ^^^ ■■■1 00. 3
■ ^H
^ ^ ■ 0 . 2 ^ ^ ■ 0 . 6
17
1 7 Ir
8 1
4
5. Conclusies ü
r zijn 75 vogelsoorten aangetroffen die als broedvogel kunnen worden aangemerkt in het onderzochte gebied. Hiervan komen er zeven voor op de Rode Lijst. Van deze Rode Lijst-soorten is de Geelgors met 133 broedparen en een gemiddelde dichtheid van 2.1 paar/100 ha het talrijkst. Delen van de Staphorster esch, het Westerhuizingerveld en de Boswachterij Staphorst zijn belangrijke gebieden voor deze soort. Wat de weidevogels betreft zijn er geen gebieden aanwezig die het predicaat "regionaal of internationaal belangrijk weidevogelgebied" verdienen. Vochtminnende kritische soorten als Grutto en Tureluur komen nog maar in kleine aantallen voor ten noordwesten van Staphorst Rond 1950 waren deze soorten algemeen tot talrijk aanwezig en in 1981 werden zij ook nog op meer plaatsen broedend aangetroffen. Net als in de rest van Nederland zijn landbouwintensivering, een verbeterde waterafvoer en drooglegging de belangrijkste oorzaken geweest voor het verdwijnen. Opvallend is dat juist in grootschalige bouwlandgebieden, zoals bijvoorbeeld het Westerhuizingerveld, hoge dichtheden tot 14 paar/100 ha voorkomen van de Veldleeuwerik. Uit onderzoek in vergelijkbare gebieden in Zwitserland (Jenny 1990) bUjkt dat hoge dichtheden vooral voorkomen in gebieden waar dicht op elkaar wel vier verschillende gewassen worden geteeld. De territoria zijn daar vrij klein. Landelijk gezien neemt de Veldleeuwerik sterk af (Teunissen 1999). Met name in intensief bewerkt cultuurland zijn de aantallen sterk afgenomen sinds 1984. Ook uit gegevens van het Provinciaal Weidevogelmeetnet (Heinen in prep.) blijkt dat de Veldleeuwerik in het agrarisch gebied sterk terugloopt. Op de locatie Westerhuizingerveld fluctueert de populatiegrootte. De Gele kwikstaart is een soort die met name in het Westerhuizingerveld zich thuis voelt in gevarieerde bouwlandcomplexen. In de jaren vijftig was de soort met name broedvogel van vochtige hooilanden, thans komen alle territoria voor in bouwland. Op de meemetiocatie Westerhuizingerveld is sprake van een toename in het aantal territoria. Vergeleken met omliggende gebieden zijn delen van de Staphorster esch, het Westerhuizingerveld, Groot Oever, het Weemerveld en randen van de Boswachterij Staphorst belangrijk voor vogels die kenmerkend zijn voor het kleinschalig cultuurlandschap. Dit zijn onder andere de Grasmus, Gekraagde roodstaart. Putter, Kneu en de eerder genoemde Geelgors. De aanwezige eikenrijen met Braamstruweel en de singels met Zwarte els vormen een geschikt broedbiotoop. De dichtheden tot 2.5 paar/100 ha zijn regionaal gezien hoog. Sinds de jaren vijftig zijn er zeker 14 soorten broedvogels verdwenen uit het onderzoeksgebied, waarvan 12 Rode Lijst-soorten. Daar staat tegenover dat er minimaal acht soorten zich nieuw hebben gevestigd. Hieronder bevinden zich geen Rode Lijst-soorten.
18
É 6. Overzicht van de gebruiltte literatuur Altenburg, W. & E . Wymenga, 1988. Vegetatie en weidevogels in het relatienotagebied het Reestdal. Natuurwetenschappelijk onderzoek voor de evaluatie van het beheersplan Reestdal. Directie Beheer Landbouwgronden publicatie nummer 17. Baas, H.G., H. Kaag-van der Boon & E. Raap, 1999. Overijssel in de kaart gekeken. De selectie van de historischgeografisch meest herkenbare elementen, patronen en gebieden in de provincie Overijssel. Rapport Landview, Hoorn.
2 Cl
I
1 7 |ï
Berg, H., E. van der Bilt, O. Brandsma, A. Corporaal, L. Klamer, M. Knigge, J. Smittenberg & P. Venema, 1996. ReesL Gebiedsvisie natuur, bos en landschap. Ministerie van LNV, directie Noord en directie Oost, Provincie Drenthe, Provincie Overijssel.
■' Si
Bremer, P., G. J. Gerritsen, T. J. de Kogel & A. J. Dijkstra, 1985. Flora en fauna van het Staphorsterveld en het Zwarte Water. Basisrapport milieu-inventarisatie Provinciale Planologische Dienst van Overijssel, Zwolle.
-» 'M
Dijk, A.J. van, 1996. Broedvogels inventariseren in proefvlakken. Handleiding Broedvogel Monitoring Project. SOVON, Beek-Ubbergen.
A i
Dijk, A.J. van & F. Hustings, 1996. Broedvogelinventarisatie Kolonievogels en zeldzame soorten. Handleiding Landelijk Soortonderzoek Broedvogels. SOVON, Beek-Ubbergen. Dijk, A.J. van, A. Boele, D. Zoetebier & R. Meijer, 1998. Kolonievogels en zeldzame broedvogels in Nederland in 1996. SOVON monitoringrapport 1998/07. SOVON, Beek-Ubbergen. Hazelhorst, H., 1996. Weidevogels van het Dalfserveld. Rapport milieu-inventarisatie Provincie Overijssel. Heinen, M.A., in prep. Het Provinciaal Weidevogelmeetnet in Overijssel. Resultaten van 1994, 1996 en 1998. Rapport milieu-inventarisatie Provincie Overijssel. Heinen, M.A. & A.J. Dijkstra, 1991. Flora, vegetatie en broedvogels van het Ommerveld (gemeente Ommen). Notitie milieu-inventarisatie 91.02, Provincie Overijssel. Jenny, M., 1990. Tertitoriahtat und Brutbiologie der Feldlerche Alauda arvensis in einer intensiv genutzen Agrarlandschaft. J. Om. 131: 246-261. KNMI, 1999. Maandoverzichten van het weer in Nederland. De Bilt. Manen, W. van, 1992. De broedvogels van Boswachterij Staphorst in 1991. SOVON-rapport 92/07. SOVON, Beek-Ubbergen. Sligman, J., 1955. Broedvogels van Staphorst. Stencil. Teixeira, R.M., 1979. Atias van de Nederlandse broedvogels. Vergeer, J.W., 1999. Atlas: de contouren worden zichtbaar. SOVON Nieuws 12 (2): 5-7.
19
Bijlage 1: Lijst met gekarteerde vogelsoorten - Alle kolonievogels en zeldzame soorten (van Dijk & Hustings 1996) - Van de schaarse en algemene broedvogels: Dodaars Fuut Knobbelzwaan Nijlgans Bergeend Krakeend Wintertaling Wilde eend Zomertaling Slobeend Tafeleend Kuifeend Wespendief Havik Sperwer Buizerd Torenvalk Boomvalk Patrijs Kwartel Waterhoen Meerkoet Scholekster Kleine plevier Kievit Watersnip Grutto Wulp Tureluur Zomertortel Koekoek Kleine bonte specht Veldleeuwerik Huiszwaluw Boompieper Graspieper Gele kwikstaart Nachtegaal Gekraagde roodstaart Bosrietzanger Kleine karekiet Spotvogel Grasmus Wielewaal Putter Sijs Kneu Geelgors Rietgors
1 8 1 O 2 O 1 1
Bijlage 2: Het weer in de onderzoeksperiode
7
^ 8 1 o o ° 4 6
Maart was nat, zeer zacht en zonnig. Hoewel in de eerste dagen van de maand erg veel neerslag viel, kwam het gemiddelde uiteindelijk op 78 mm tegen 61 mm normaal. De temperatuur was gemiddeld 2°C hoger dan het langjarig gemiddelde van 5,0°C. Er waren slechts vier vorstdagen tegen 11 normaal. Met 116 uren zonneschijn tegen 107 normaal was maart over het algemeen aan de zonnige kant.
..
April was zeer zacht en zonnig met gemiddeld de normale hoeveelheid neerslag. Wat temperatuur betreft lag het maandgemiddelde van 9,8°C boven normaal van 8,0°C. De eerste decade was op 1985 na de warmste van deze eeuw. Halverwege de maand vielen nog talrijke sneeuwbuien. Op 14 april lag 's ochtends een laag sneeuw van 5-10 cm, die pas haverwege de middag was verdwenen. Gemiddeld scheen zon 183 uren tegen 154 uren normaal. Mei was zeer warm, zonnig en droog. De gemiddelde temperatuur bedroeg 14,2°C tegen 12,3°C normaal. Deze hoge gemiddelde temperatuur werd vooral veroorzaakt door hoge nachttemperaturen in het begin van de maand. Halverwege de maand zakte de nachttemperatuur echter tot onder het vriespunt en kwam er op uitgebreide schaal vorst aan de grond voor. Hiema steeg de temperatuur met op 27 mei de eerste zomerse dag (> 25°C). Het aantal zonuren bedroeg 234 tegen 201 uren normaal. Gemiddeld viel er over het land 46 mm neerslag tegen 57 mm normaal. Juni was zonnig en aan de natte kant met een vrijwel normale temperatuur. Gemiddeld viel er 76 mm neerslag tegen een langjarig gemiddelde van 67 mm. De eerste helft van de maand en dus tijdens de afronding van het onderzoek was het wisselvalUg met talrijke regenbuien. De zon scheen gemiddeld 229 uren tegen 196 uren normaal. De gemiddelde temperatuur bedroeg 15,0°C tegen 15,2°C normaal met in de tweede helft van de maand een periode met warm weer.
2 Cl J '*
1 8 1
o 2
o 1 1 7 1
o
Bijlage 3: 3: Verspreidingskaarten Verspreidingskaarten Bijlage
7
t
8 1
1
/
7
o o o 1 4 6 5
o o
1--------------------------------------------------8
Ooievaar Ooievaar
1
o 2
o 1 1 7 1
o 8 1
/
o o o 1 4 6 5
o 1
o Cartografie: cartografie' Provincie Prtl'MCIO Overyssel Overijssel nov. nov. 1999 teknr.99341526.01 lelt"r. 99341526.01
M-:3i«a>4^J-*CIOO-^.
I-N»l»*^
2km 21an
l-*l-iMS»3 > l » * ^ M^-*
Patriis
-
~ --}
...
--
2km 2km Cartografie: Provincie Ovenjssel nov. 1999 lek. nr. 99341526.06 Overijssel nov. leli.nr. 99341 S26.06
1 8
Kwartel Kwartel
1
o 2
o 1 1 7 1
o 8 1
/
o o o 1 4 6 5
o 2
o____~____~..... Cartografie: cartografie: Provincie Provincie Overijssel OveI1Jssel nov. f'C'I. 1999 1999 lek.nr. Iek.nr. 99341526.07
we^'^-sjfei-^^^ö^'-
^«OM-M
!=
^i=»
2km
Scholekster
2km Cartografie: Cartografie: Pnjvinde P _ Overijssel OvenjSSel nov. 1999 1999 lBl(.nr. lek.nr. 99341526.08
1 8
Kievit Kievit
1
o 2
o 1 1 7 1
o 8 1
/
o o o 1 4 6 5
o 3
o Cartografie: Cartografie: Provincie Provincie Overijssel Overijssel nov. OCN 1999 1999 lel(.nr. Iek.nr. 99341526.10 99341526.10
Si3fC^JK!i^5-*0«^"""v
1-*«OI=*-^
2km 2km
i-*i-*OK5 -: ©I-* ! ete-^
Grutto Grutto
o Cartografie: Cartografie. Provincie ProvJnoe Ovenjssel OvenjSSel nov. nov. 1999 1999 tek. tek. nr. nr. 99341470.10 99341470.10
2km 2km
1 8
Wulp
1 0 2 0 1 1
""'-
7 1 0 8 1
-
/
~ .......
.... -~;
-
0 0 0 1 4 6 5 0 4
CartDgrar,.: nr. 99341470.11 Cartografie: Provinae Provincie Overijssel nov. 1999 1999 lek. teknr. 99341470.11
,^CSrïSÏ,ÊI-*0^<2"--
l"^^OI=**
Tureluur Tureluur
o Cartografie: Ovenjssel nov. cartograf..: Provinde ProYIllCHlOvenJSseI nov. 1999 1999 tek lelt nr. nr. 99341470.12 99341470.12
2km 2km
1 8
Veldleeuwerik Veldleeuwerik
1
o 2
o 1 1
~ - --;
7 1
o 8 1
--
/
o o o 1 4 6 5
o 5
o CNtografie: Cartografie: Provincie Overijssel nov. 1999 lek. tek. nr.99341470.13 nr. 99341470.13
y ï < 3 V H ^ , ^ H * s s e --
.. ...a;::;:::;:;:~~
l-*^^l-*^
2km
tm-^
Graspieper
o Cartografie: ProVincie Prt)vincie Ovenjssej Overijssel nov. 1999 lek.nr. tek.nr. 99341470.14 Cartograr""
_ I==::==--=-- 2km 2km
1 8
Gele Kwikstaart Kwikstaart
1
o 2
o 1 1 7 1
o 8 1
/
o o o 1 4 6 5
o 6
o Cartografie: Cartografe: Provinde PIOWlCH! Overijssel OIIerIj$seI nov. nov. 1999 1999 lek.nr. lanr. 99341470.15 99341470.15
^öy%s>.&i=^oo<3"
Grasmus
o Cartografie: Cartografie; Provincie ProVIncie Overijssel Ovenjssel nov. nov. 1999 1999 lek.nr. lek.nt.99341470.16 99341470.16
2km 2km
1 8
PuHer Putter
1 0 2 0 1 1
a.-
7 1 0 8 1
-
~-
.... -~;
/ 0 0 0 1 4 6 5 0 7
2km Cartografie: Cartograf"" Provinde PlOYInae Overijssel Ovanjssel nov. nov. 1999 1999 lek. lek. nr. nr. 99341470.17 99341470.17
•N,ïQy^€&4^-*^0«
Kneu
o Cartograr", Cartografie: PIOVII1CI. Provinde Ov8llissel Overijssel nov. 1999 1999 lek tek. nr. nr. 99341470.18 99341470.18
2km 2km
1 8
Geelgors
1
o 2
o 1 1 7 1
-
o 8 1
~ - --} -
/
o o o 1 4 6 5
o 8
o cartografie: Carto^fie: Provincie Overijssel nov. 1999 lek.nr. lBk.nr. 9934147019 99341470.19
sgow'^&.W-*^'©^'"
1------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------, 8 1
o 2
o 1 1
7 1
o 8 1
/
o o o 1
4 6 5
o 9
iJ
f
---
----------------,