Verhandeling en verhaa N o t i t i e s over de b i o g r a f i e
jos Perry
Martin Guerre was een Zuid-Franse boer. Hij leefde in de zestiende eeuw. Zijn levensloop was ongewoon: van de ene op de andere dag liet hij zijn. vrouw, zijn. boerderij en zijn dorp in de steek; jarenlang werd er niets meer van hem vernomen. Op zeker moment werd de lege plaats in het huis en het bed van zijn vrouw ingenomen door een dubbelganger, een oplichter. Later keerde de 'echte' Martin Guerre terug en werd de oplichter ter dood veroordeeld en opgehangen. Dit curieuze historische gegeven bood. stof voor verschillende speelfilms. De bekendste is Sommershy, in roulatie gebracht in 1993, met Richard Gere en Jodie Foster in de hoofdrollen. De makers ervan verplaatsten het verhaal naar de tijd van de Amerikaanse Burgeroorlog. Een prachtige film, vind ik; 'een draak1, zeggen anderen. Een jaar of tien ouder is de Franse speelfilm Le retour de Martin Guene. Hier speelt Gérard Depardieu de rol van de oplichter. In haar boek De terugkeer van Martin Guerre vertelt Natalie Zemon Davis over haar betrokkenheid bij deze Franse productie. De manier waarop Gérard Depardieu zich in zijn rol inleefde, bracht de historica op nieuwe ideeën over de echte bedrieger. 'Het was net alsof ik mijn eigen historische laboratorium had; een laboratorium waarin niet werd gezocht naar bewijzen, maar naar historische mogelijkheden/ 'Mijn eigen historische laboratorium': een treffende formulering. In een laboratorium worden proefjes gedaan; er wordt-geknutseld en geëxperimenteerd. In Davis' historische laboratorium werd niet gezocht naar bewijzen, maar naar mogelijkheden. Blijkbaar zijn dat de twee manieren waarop mensen met het verleden bezig kunnen zijn: je verzamelt bewijzen of je exploreert mogelijkheden. Je hoort bij de wetenschap of bij de kunst, je doet aan feiten of aan fictie. Je bent historicus ofje bent acteur. Je moet kiezen, het is het een of het ander. V e r t e l l e n en p r o b l e m a t i s e r e n Ongeveer dezelfde tegenstelling domineert het debat (als je daarvan spreken kunt) over de biografie. Ook een biograaf staat voor een keus tussen feit en fictie. Aan de ene kant is daar de traditionele biografie. Zij kenmerkt zich. door een chronologische opbouw. Ze baseert zich niet alleen op feiten, ze wil die feiten ook zo veel mogelijk meedelen, mét vindplaatsen. Dat alles wordt de lezer gepresenteerd door een neutrale, alleswetende, doorgaans zelf onzichtbare verteller. Alles willen weten kost veel 49
CL
E 1 ,1 o O
tijd en toewijding, en traditionele biografen, kenmerken, zich dan ook door een langdurige, soms levenslange fixatie op één persoon. Al voor zijn twintigste was Harry Prick gegrepen, door Lodewijk van Deyssel Enkele jaren geleden publiceerde Prick, inmiddels de zeventig gepasseerd, een boek van ruim duizend bladzijden over het leven van Van Deyssel Om precies te zijn: over de eerste 15 levensjaren van. Van Deyssel. Wie Prick op die duizend bladzijden aanspreekt, zal van hem te horen krijgen dat hij tot zijn grote spijt ontzettend veel aardige informatie heeft moeten weglaten. Ik geloof hem op zijn woord. De 'traditionele" biografie zet in feite de traditie voort van de realistische roman uit de negentiende eeuw. Daartegenover staat de experimentele biografie, in elk opzicht de omkering van de traditionele. De auteur is hier bepaald niet onzichtbaar, integendeel. Hij is maar al te graag bereid de lezer te informeren over zijn eigen persoon, zijn fascinatie voor zijn onderwerp, zijn onzekerheden en twijfels. Chronologie? Daar heeft hij het land aan. Hij wil geen verteller zijn, zeker geen alwetende verteller, hij wil juist problematiseren. Hij weet niet alles. Hij weet eigenlijk niks. Je kunt ook. eigenlijk, niks weten: dat is waarvan hij ons wil doordringen. Als de lezer van zijn boek al een soort voorstelling van de hoofdpersoon had, zal die voorstelling tijdens het lezen onvermijdelijk vervagen en ten slotte reddeloos kopje-onder gaan in golven van erudiete beschouwingen over de onmogelijkheid van het genre, de ontoereikendheid van de bronnen, het polyinterpretabele karakter van documenten, de onbetrouwbaarheid van herinneringen, de onoverbrugbare afstand tussen toen en nu. De experimentele biograaf is een Willie Wortel die de lezer rondleidt door zijn laboratorium. Voorbeelden zijn het boek van Wolfgang Hildesheimer over Mozart en dat van Hans Fröhlich over Schubert. Niet toevallig betreft het twee populaire componisten die iedereen kent, maar wier korte, onvoorstelbaar productieve levens altijd raadselachtig zullen blijven. Die raadselachtigheid is er in elk mensenleven, maar ze valt extra op in de levens en karakters van figuren die door hun werk publiek bezit lijken te zijn geworden. Wie houdt van een fragmentarische schrijfwijze, van het kaleidoscopische beeld, het jongleren met mogelijkheden, twijfels en vermoedens, komt in een boek als Hildesheimers Mozart volop aan zijn trekken. Geen hoofdstuktitels, geen chronologie, geen verhaal; in plaats daarvan een 'biografisch labyrint', een doolhof waar het krioelt van doodlopende steegjes. 'Bij Hildesheimer lijkt per definitie niets "waar" te zijn." (Leeuwen 1990) Waarom
levensverhalen?
Microscoop en kaleidoscoop zijn beide mooie uitvindingen, maar op den duur word je er tureluurs van. Beide typen, biografieën versterken, elk op eigen wijze, het legitimatieprobleem van het genre. Voor filmmakers bestaat dat probleem niet; ook over ongrijpbare fenomenen als Martin Guerre of Mozart laten zich pakkende publieks50
films maken. Maar onder letterkundigen, en zeker onder historici, bestaat het wel degelijk. De biografie als genre is juist niet 'typisch' voor de historische discipline. Niet voor de geschiedschrijving, nog minder voor de geschiedwetenschap. Het genre bevindt zich eerder in de marge daarvan. Het bevindt zich. trouwens in de marge van een hoop dingen. Als het zich ergens niet bevindt, dan is dat in het hart van het wetenschappelijk bedrijf Het bevindt zich in een dubieus grensgebied. De beste biografieën blijken niet zelden geschreven door amateurs, journalisten, romanschrijvers. De biografie past niet erg in het universitair bedrijf Wie voor een biografisch project subsidie aanvraagt bij wetenschappelijke fondsen en instellingen, krijgt van insiders niet zelden het advies te camoufleren dat het om een biografie gaat. Professionele historici in de universitaire wereld willen desnoods in zon project nog wel enige zin zien mits de bestudeerde man of vrouw wordt gebruikt als 'een venster' dat uitzicht biedt op iets anders, groters, belangrijkers: de Industriële Revolutie, de ontwikkeling van de moderne gezondheidszorg, de onderdrukking van de vrouw. Blijkbaar moet er iets extra's worden toegevoegd om het levensverhaal van de enkeling in academische zin relevantie te geven. Alsof dat uitzicht niet vanzelf spreekt. Alsof niet elke serieuze pogingxot een biografie alleen maar kans van slagen heeft als zij óók toegang biedt - en een heel speciale toegang - tot een milieu, een beroepsgroep, een tijdperk, een wereld. Achter de venstermetafoor schuilt de notie van representativiteit Een levensverhaal zou relevant zijn wanneer het model staat voor een hoop andere levensverhalen. Is dat zo? Toen ik zelf aan een biografie begon over Willem Vliegen, een der oprichters van de SDAP, had ik het idee dat deze sociaal-democraat ten minste in een aantal opzichten als 'representatief kon worden beschouwd voor de beweging waarvan hij deel uitmaakte; in het bijzonder voor de reformistische hoofdstroom van die beweging. Biografieën van kopstukken uit die beweging gaan meestal over intellectuelen afkomstig uit de burgerij. Vliegen kwam uit de werkmanstand, was een autodidact, en meer dan zestig jaar lang een prominent vertegenwoordiger van het Nederlandse socialisme. Achteraf lijken mij al die redenen waarom zijn leven interessant zou kunnen zijn nog steeds geldig. Ook ben ik er nog steeds van overtuigd dat het afzonderlijke levensverhaal een essentiële bijdrage kan leveren aan de geschiedschrijving als geheel Maar de gedachte dat dat leven representatie/zou zijn, voor wat dan ook, is verbleekt. Wie postuleert dat een persoon representatiefis voor een. beweging, een klasse, een tijdperk, veronderstelt al dat die beweging, die klasse, dat tijdperk bestaat; dat, met andere woorden, over de kenmerken daarvan een consensus bestaat. Gegeven dat uitgangspunt zijn er maar twee mogelijkheden. De ene mogelijkheid is dat het levensverhaal van het individu die kenmerken illustreert, en dus onderstreept wat we al wisten. De andere mogelijkheid is dat het beschreven individuele leven atypisch blijkt, en daarom achteraf een foute keus.
< to
TO to
51
CL
E *_ Z o S w ^
De notie van representativiteit heeft - althans in dit verband: dat van de biografie - meer na- dan voordelen. Een vruchtbaarder uitgangspunt voor een biografisch project lijkt mij geen enkele van de gangbare typeringen van stromingen en tijdperken als bij voorbaat geldig te beschouwen. De naïviteit van de middeleeuwse mens, het individualisme van de Renaissance, het vooruitgangsoptimisme van de negentiende eeuw, het conformisme van. de jaren vijftig: ons wereldbeeld is opgebouwd uit algemeenheden en dat kan ook moeilijk anders. Nuances ontdekken we alleen als we ons ergens in verdiepen en we worden nu eenmaal niet oud genoeg om ons in alles te verdiepen. Het onderzoek naar een afzonderlijk leven biedt echter een ideale gelegenheid generalisaties over samenlevingen en tijdperken op hun houdbaarheid te toetsen. Te hoog gegrepen? Ik geloof het niet. Eigenlijk gaat het vanzelf Wie zich en détail in een onderwerp verdiept, ontdekt automatisch de ontoereikendheid van onze globale voorstellingen. Dat de wereldgeschiedenis in handboeken en overzichten tot hapklare brokjes wordt versneden, is begrijpelijk en legitiem. Dat de geschiedenis van bij voorbeeld de socialistische beweging handzaam wordt gereduceerd tot een verhaal van links en rechts, intellectuelen en arbeiders, internationalisme versus nationalisme, marxisme versus revisionisme, radicalisme versus .reformisme, is ook al heel begrijpelijk en legitiem; ik heb daar zelf aan meegedaan. Maar het is even onvermijdelijk dat die begrippenparen geen stand houden, althans sterk aan verklarende potentie inboeten, zodra we die geschiedenis benaderen op het niveau van de biografie. Met 'representatief' als criterium komen we dus niet verder. Helpt het, representatief te vervangen door 'exemplarisch'? Aan exemplarisch kleeft in elk geval niet de bijsmaak van gemiddelde'. Probleem blijft in beide gevallen dat de vraag of de persoon inderdaad representatief respectievelijk exemplarisch was voor iets, zich pas laat beantwoorden als het boek is geschreven. Probleem blijft bovendien dat in beide gevallen het levensverhaal ondergeschikt wordt gemaakt, gereduceerd wordt tot illustratie. Of dat ene, afzonderlijke leven wel zoveel aandacht en moeite waard is, zowel van cle schrijver als van de lezer, kan strikt genomen maar met één maatstaf worden gemeten. Waar het om gaat is of deze combinatie van auteur en. thema iets waardevols, moois oplevert. In zijn Huizinga-lezing over de biografie noemt Richard Holmes een paar klassieke voorbeelden: geschriften van Samuel Johnson en Voltaire, kleine meesterwerken over personen die op geen. enkele manier tot de groten der aarde behoren. Hans Dieter Baroth schreef een fascinerend boek met de provocerende titel Der MannohneNamen over een mijnwerker in wiens leven eigenlijk helemaal niets opmerkelijks gebeurt. Carlo Ginzburg noemt de zestiende-eeuwse molenaar Menocchio aan wie hij een. boek wijdde 'een toevallig voor onze voeten gerold brokstuk van een duistere, verdwenen wereld die alleen met aanvechtbare kunstgrepen nog met de onze in verband kan worden gebracht'. (Ginzburg 1982, 28) Met opzet kies ik hier voorbeelden uit zowel de geschiedschrijving als de literatuur. De grens tussen die
twee is hier van secundair belang. Beide leveren prachtige voorbeelden op van wat kan worden bereikt waar auteurs menselijke mogelijkheden verkennen. Representativiteit en relevantie vallen niet samen. Een relevant verhaal over een enkeling is vrijwel automatisch ook een relevant verhaal over de samenleving. Al is daarmee nog niets gezegd over de relatie tussen, enkeling en samenleving, de mate waarin de een het product is van de ander en de vraag of, en hoe, zich dat in vredesnaam, laat vaststellen.
3 §
< CL. • t o
r» < to
Op zoek n a a r de s l e u t e l We gaan een stap verder. Onze biograaf, met of zonder subsidie, gaat aan het werk.. Hij verzamelt materiaal Tien tegen een dat hij, alle tirades tegen chronologie ten spijt, zijn gegevens in eerste instantie chronologisch ordent. Maar hij wil méér zijn dan een chroniqueur. Hij zoekt naar een periodisering, een patroon, een sleutel Hij vraagt zich af: wat was het voor iemand? Als de biograaf ook een beetje filosoof is - of laten we zeggen: als hij zijn werk goed doet - zal die vraag onder zijn handen veranderen in: wat kunnen we eigenlijk over een mens weten? Het is de centrale vraag in de roman La nausée van Sartre. Sartres hoofdpersoon, Antoine Roquentin, is biograaf Lang voordat het mode werd, ontmaskerde Sartre in dit boek de biografie als een vorm van fictie. Freud was hem daarin overigens al voorgegaan in een brief uit 1936 aan Anton Zweig: 'Wet Biograph wird, verpflichtet sich zur Lüge, zur Verheimlichung, Heucheiei, Schönfarberei und selbst zur Verhehiung seines Unverstandnisses, denn die biographische Wahrheit ist nicht zu haben, und wenn mann sie hatte, ware sie nicht zu brauchen.' Daar zijn goede argumenten voor te geven. Ze gelden voor de geschiedschrijving in haar algemeenheid. Ze geiden misschien a fortiori voor de biografie. Een biograaf komt niet ver met invoerstatistieken, volkstellingen en Handelingen van de Tweede Kamer. Hij moet recht doen aan, verklaringen vinden voor complexe concrete situaties uit het leven van een individu. Dat kunnen we al nauwelijks als het over ons eigen leven en verleden gaat, laat staan over dat van een ander. Met absolute zekerheid kunnen we over het verleden heel weinig of eigenlijk niets zeggen, Dat is langzamerhand een idk regie. Intussen denk ik dat we af en toe doorslaan.. Opvallend is de gretigheid waarmee woorden als constructie, fictie en mythe kriskras door elkaar worden gebruikt als synoniemen voor van alles en nog wat. Vragen naar wat er gebeurd is, en waarom, hoe iemand was, enzovoort worden als irrelevant of naïef opzij geschoven. Daarvoor in de plaats - niet: daarnaast, maar daarvoor inde plaats - schuift men andere zaken naar voren als "eigenlijk veel interessanter'. Zoals het beeld, het imago, de mythe, of de persoon van de biograaf zelf. Léon Hanssen, die promoveerde op een studie over Huizinga, ziet het schrijven
53
«* u
van een biografie primair als 'een. reflectie over iemands leven, een ontmoeting tussen twee figuren'. (1997) De verhouding tussen de biograaf en zijn object is voor hem een liefdesrelatie.
CL
E
"De blik van de biograafzal altijd vol tranen zijn. Hij wil een verleden terughalen dat zich niet terughalen bat en ruïne blijft. Hij wil een mens kennen en een vriend maken die een vreemde blijft.' (199*5,53)
O O
o
O!
Een soortgelijke vorm van identificatie - ik noem het overidenrificarie - zien we bij Richard Holmes. Holmes zocht een 'biografische ingang' in de Franse Revolutie (nauwkeuriger gezegd, in de groep Engelse romantici die met deze revolutie dweepten) om zijn agensituatie anno i96S te begrijpen. Hij wil de figuur over wie hij schrijft met alle geweld naar zich toehalen. Hij wil eigenlijk met hem (of haar) samenvallen. Hij volgt met alleen zijn gangen in de letterlijke zin van het woord, hij gebruikt hem om de raadsels van zijn eigen bestaan en zijn eigen tijd op te lossen. Omdat Holmes zelf als Engelsman de 'revolutie' van 1968 meemaakte zoals Mary Wollstonecraft de revolutie van 1793-1794 meemaakte, ziet hij steeds parallellen tussen die twee ervaringen. Daar is op zichzelf niets tegen. Maar een andere, misschien meer voor de hand liggende parallel, namelijk die tussen de ervaring van Wollstonecraft en de ervaringen van Orwell en andere Europese intellectuelen in de Spaanse Burgeroorlog, ziet hij helemaal niet. Holmes was zelf immers niet in Spanje. Geen enkele biografie zal helemaal vrij zijn van autobiografische elementen, ook m het meest feitelijke relaas zullen de preoccupaties van de verteller doorschemeren. Maar dat mag nooit een excuus zijn die preoccupaties te cultiveren, ze prioriteit te geven. De biograaf die een vriend wil maken, de biograaf die de raadsels van zijn eigen bestaan wil oplossen, de biograaf die voetstoots aanvaardt dat zijn boek uiteindelijk meer over hemzelf zal zeggen dan over degene wiens leven en werk het beschrijft, zij allen hebben het verkeerde vak gekozen. De geïnvolveerdheid van de historicus in de wereld waarover hij schrijft is een serieus methodisch probleem. Maar als we de ambitie opgeven over een wereld buiten onszelf te schrijven, kunnen we de tent beter sluiten. Een bijzondere uitweg uit de problemen van het genre biedt Marjan Schweamans Montessori-biografie. Hier draait het niet om de vraag wie Montessori wa*. maar om de op zichzelf ook interessante vraag hoe Montessori haar eigen leven modelleerde tot een heldenverhaal. Schwegmans boek is niet zozeer een biografie als wel een commentaar op Montessori's zelfbeeld of, nauwkeuriger gezegd, Montessori's zelfpresentatie. Bij de presentatie van haar boek hulde Schwegman zich in een opvallend, zwart gewaad. Het was een ludieke verwijzing, niet alleen naar de manier waarop Montessori zich graag presenteerde, maar ook naar de identificatie tussen biografe en heldin. Tot op zekere hoogte is die identificatie bij een onderzoek naar het leven van een
54
ander onvermijdelijk. Ze kan trouwens vruchtbaar zijn. Ze kan de biograaf helpen 'dingen op het spoor te komen en te begrijpen die anderen - zonder jouw achtergrond - niet op het spoor zouden komen', (Fontijn 1998) Hij kan echter ook te veel willen zien. In de inleiding van Tweespalt, het eerste deel van zijn Van Eeden-biografie, doet Jan Fontijn een interessante bekentenis. Toen hij zijn onderzoek begon, verwachtte hij dat er ooit een moment zou. komen waarop hem het wezen van Frederik van Eeden zou worden geopenbaard. Een plotselinge lichtstraal zou dat zijn; de ontdekking van het cruciale crisismoment in Van Eedens leven, waarin diens persoon zich 'in al zijn naaktheid' onthulde. Fontijn hoefde dan maar achter zijn tekstverwerker te kruipen en die biografie zou zich bij wijze van spreken, zelf schrijven. Later ging hij twijfelen aan dat idee van een crisismoment. Hij spreekt zelf van 'een. vorm van reductionisme, die misschien wel een artistieke bevalligheid aan de biografie verleent, maar verder een onnatuurlijke orde aanbrengt in het grillige verloop van een leven'. (1990,18-19) Toch blijft Fontijn, tegen beter weten, in, hopen op het vinden van de sleutel: de sleutel die toegang zal geven tot Van Eedens merkwaardige persoonlijkheid; de visie waarbinnen al die heterogene gegevens hun plaats zullen krijgen. 'Tot de dag van vandaag toe, alle postmodernisme ten spijt', aldus Fontijn, 'blijft het voor de biograaf moeilijk zich los te maken van de hardnekkige mythe in zijn genre: die van de coherente persoonlijkheid/ (1990, 20) De vraag of zo'n sleutel, bestaat en de vraag of de coherente persoonlijkheid al dan niet een mythe is, raken het hart van het genre. Bij nader inzien zijn het twee verschillende vragen, die een verschillend antwoord moeten krijgen. Wat die sleutel betreft: gevreesd moet worden dat die niet bestaat. En als hij al bestaat, is de kans dat iemand hem zou vinden, klein. En mocht je toch een. sleutel vinden die met enig wrikken een open deur oplevert, dan ontdek je datje niet verder gekomen bent dan het berghok of de bijkeuken en dat de volgende deur ook weer op slot zit ... Eén sleutel zal. nooit voldoende zijn. Je zult op zijn minst over een veelvoud van sleutels en pasjes moeten beschikken om. het gebouw van iemands leven en persoonlijkheid althans een beetje te leren kennen. Anders ligt het met de coherente persoonlijkheid. Of clie nu bestaat of niet, het is een goed, ja zelfs een noodzakelijk methodisch principe te doen alsof die bestaat. Niet alleen voor de biograaf De psychologie, de rechtsstaat, het strafrecht, afspraken, contracten, het hele dagelijks leven, ze worden volstrekt onbestaanbaar als we daar niet van uitgaan. Als mensen mij niet meer kunnen aanspreken op iets wat ik gisteren heb beloofd, gezegd, gedaan of ondertekend, houdt alles op. Daarmee omhels ik uiteraard niet het idee van een vaste, gefixeerde persoonlijke identiteit, 'een soort rots in de branding'. (Dresden 1997) Natuurlijk is iemand op zijn tachtigste niet meer dezelfde als op zijn twaalfde. Het is juist een uitdaging voor de biograaf de verschuivingen en. veranderingsprocessen, in een leven, te betrappen, de patronen daarin te onderkennen. Maar als ik van processen en patronen spreek, veronderstel ik toch impliciet samenhang en continuïteit? Inderdaad, dat is het ABC
-o to
< to
^ < §
55
JEZ
van het genre en. van het vak. De veronderstelling van de coherente persoonlijkheid opgeven is een aardig gedachte-experiment, maar voor de biograaf een doodlopende weg.
OL
E1
"-
Hetrnoreleoordeel
i
Z o S ;| =*=
56
Identificatie is onvermijdelijk. Maar die identificatie wordt nogal, eens overidenti.ficatie. De biograaf beziet de wereld door de ogen van zijn held. Daar doet hij natuurlijk goed aan, dat moet hij ook kunnen.. Maar als hij daarin blijft steken, als dit zijn enk ge perspectief blijft, schiet hij tekort, wordt hij een slippendrager. Die onvermijdelijke identificatie leidt er vaak toe dat de biograaf de opvattingen, reacties, gedragingen, eigenlijk alles van zijn held voor zijn. verantwoording zou willen nemen. Dat lukt helaas niet altijd. Sommige trekjes, sommige gedragingen blijven irriteren, hoeveel begrip de biograaf ook opbrengt. Dan zijn er verschillende oplossingen. Hij kan die storende dingetjes weglaten. Of hij kan ze vermelden en uitleggen waarom het niet zo erg is, waarom de held of heldin er, gegeven zijn of haar opvoeding, de omstandigheden, de tijdgeest, eigenlijk niets aan kon doen. Ten slotte kan hij ze ook vermelden en meteen duidelijk maken dat hij er niet van gediend is: luidkeels 'foei!' roepen. De laatste optie lijkt onder Nederlandse biografen nogal populair. In haar biografie van Annie Romein-Verschoor spreekt Angenies Brandenburg de hoofdpersoon van haar boek over het graf heen verwijtend toe, waarbij ze haar - 'O Annie!' familiair tutoyeert. 'Annie' verloochende haar communistische achtergrond niet. Daar heeft Angenies moeite mee. Erger misschien nog dan communisme is antisemitisme. Daar heeft Klaas van Berkel, biograaf van Dijksterhuis, moeite mee. Als Dijksterhuis een antisemiet was geweest, had Van Berkel die biografie naar eigen zeggen niet geschreven. 'Dan had ik het bij een paar artikelen gelaten (...) met de biografie van een antisemiet wil ik niet op een publicatielijst staan/ (1997) Impliciet zegt hij: als ik over een antisemiet schrijf, ben ik zelf ook een beetje antisemiet. Een derde voorbeeld is de recensie van Herman de Liagre Böhl (1997) over Marianne Mooijweers dissertatie. Dat proefschrift gaat over Van Eedens 'Amerikaanse droom'. Met verontwaardiging constateert Böhl dat Mooijweer de naar hedendaagse maatstaven nogal reactionaire opmerkingen van Van Eeden over negers 'zonder commentaar' citeert. Van Eeden ontpopte zich volgens Böhl als een Volbloed racist' (en trouwens ook nog als een rokkenjager en seksist). Dat moet kennelijk volgens Böhl dan ook met zoveel woorden worden gezegd; de lezer mocht eens denken dat de biograaf het allemaal maar goed vindt! Zo kreeg Jan Meyers destijds op zijn kop, omdat hij in zijn voortreffelijke Mussert-biografie de NSB-leider niet hard genoeg veroordeelde. Ook dit boek had kennelijk een te laag 'fbeigehalte'. Mijn stelling is niet dat het morele oordeel in de biografie uit den boze is. Wel illustreren deze voorbeelden de soms krampachtige worsteling van biografen met be-
trokkenheid en distantie. Het oordeel k er natuurlijk altijd. Alleen al in de selectie van materiaal, de gekozen terminologie, de titels van hoofdstukken cnzovport weegt en oordeek de biograaf naar hartelust. Elk oordeel, uit een biografie willen weren is absurd. Maar dat oordeel dient in de regel impliciet en open te blijven.
to
< to CL.
to
Tossen
twee
polen
<S ca
Terug naar Natalie Zemon Davis. Haar betrokkenheid bij het maken van een speelfilm, dreef haar ertoe een stap verder te gaan. dan zij als historicus gewend was. De filmsituatie dwong haar als het ware open plekken in te vullen, de afstand te over- • bruggen die de secure, gewetensvolle, op veilig spelende onderzoeker scheidt van de fantasierijke, experimenterende, risico's nemende acteur. Mijn eigen ervaring is dat - ook zonder filmstudio en steracteurs - de biografie als genre daartoe bij uitstek stimuleert. Dat zij bij uitstek, prikkelt het glibberige terrein te betreden van mogelijkheden, waarschijnlijkheden, speculaties. Betekent dit nu dat ik dat schema van traditionele versus experimentele biografie overneem, en pleit voor een overstap van de eerste naar de laatste? Dat ik onderschrijf dat de klassieke verhaalvorm is achterhaald en plaats moet maken voor meer experimentele vormen? Dat de biografie uit haar negentiende-eeuwse positivistische keurslijf moet worden verlost, om een nieuwe levensfase in te gaan en aansluiting te vinden bij het moderne denken? Dit soort tegenstellingen doet mij altijd denken aan reclames voor haargroeimiddelen. Op het fotootje links zien we een man met kale kop en sombere blik: 'vóór de behandeling'. Op het fotootje rechts zien we een kop vol haar en een brede grijns: 'na de behandeling . Natuurlijk kun je twee soorten biografieën onderscheiden. Maar met evenveel recht kun je er vijf tien of twintig onderscheiden. Wie in de ontwikkeling van het genre twee elkaar opvolgende fasen, wil zien - van. traditioneel naar modern, postmodern, experimenteel, onorthodox, non-conformistisch - maakt het zichzelf te gemakkelijk. De chronologisch opgezette biografie is niet dood, net zo min als de roman, het rijmende gedicht, het figuratieve schilderij en de neuriebare muziek. 'We weten inmiddels ook wel dat de werkelijkheid geen eenduidig verhaal is zonder dat we daar constant op worden gewezen middels demonstratieve literaire procédés.' (Schoots 1998) Anders gezegd: wie kiest voor een klassieke verhaalvorm, kiest daarmee nog niet voor naïviteit. In de praktijk bevindt elke biografie zich tussen twee polen: tussen verhandeling en verhaal. Nauwkeuriger gezegd: in de praktijk, beweegt elke biograaf heen en weer tussen twee polen. Bij de een duikt de expliciete verhandeling op in de noten, bij de ander in. intermezzo's, in een proloog of een epiloog. Maar de verhandeling is er altijd, expliciet, impliciet. Niet alleen in wat wordt geschreven, ook in wat wordt weggelaten. Verhandeling en verhaal, mogelijkheden en bewijzen: het is geen kwestie van ofof, het is en-en. De klassieke ijver, toewijding en zorgvuldigheid van de bronnenon-
< to
57
2 5 •g :E E *_ Z o o 8 | *
derzoeker blijven cruciaal Maar daarnaast heeft de biograaf nog iets anders nodig: de habitus van. een toneelspeler. Een toneelspeler in de maanden voor de première, voor de confrontatie met het publiek. De toneelspeler die zich niet alleen teksten eigen maakt, maar tegelijk de mogelijkheden van een personage exploreert. Die op zoek gaat naar elementen in zijn eigen ervaringswereld en zijn eigen, gevoelsleven die hij kan mobiliseren voor de opbouw van zijn rol je hoeft niet van kampbeulen te houden, en je hoeft er ook zelf geen te zijn om een overtuigende kampbeul op het toneel neer te zetten. De biograaf moet niet kiezen. Hij moet het allebei tegelijk zijn: bronnenonderzoeker en acteur. Niet elke biograaf hoeft een speelfilm te maken. Maar het helpt te doen alsof Literatuur Berkel, K. van (1.997) Biografie Bulletin 97/2. Brandenburg, A. (1988) Anmc Romein-Verschoor iSps-ipyS. l- leven en werk Amsterdam, De Arbeiderspers. Davis, N.Z. (1985) De terugkeer van Martin Grnrrt Historische reconstructie van een legende 1548-1560. Amsterdam/Brussel, Elsevier. Dresden, S. (1997) Biqgro/ïe Bulletin 97/1. Fonrijn, J.'(i99o) Tweespalt Hetleven vanFrederik vanEeden tot 1901. Amsterdam, Querido. Fontijn, J. (1998) Biqgra/ie Bulletin 1998/2. Fröhlich, HJ. (1978) Schubert München/Wenen, Hanser. Ginzburg, C. (1982) De kaas en de wormen. Het wereldbeeld van een zestiende-teuwse molenaar. Amsterdam, Bert Bakker. Hanssen, L. (1996) Huizinga en de troost van dt geschiedenis. Verbeelding en rede. Amsterdam, Balans. Hanssen, L(i997) Biografie Bulletin 97/1. Hildesheimer, W. (1977) Mozart. Frankfurt an Main, Suhrkamp. Holmes, R. (1985) Footsteps. Adventures ofa romantic biographer. Londen, Hodder en Stoughton. Holmes, R. (1997) De hwgrafm en de dood. Amsterdam, Bert Bakker. Leeuwen, A. van (1990) Het experiment in de Nederlandse biografie, of: de obstakels van een genrecode. Maatstaf 38,9/10, pp. 77-82. Liagre Bohl, H. de (1997) Biografie Bulletin 97/2. Perry, J. (1994) De voorman. Ben biografie van Willem Hubert Vliegen 1862-1947. Amsterdam, De Arbeiderspers. Perry, J. (1995) Het bereiden, van. een voorman.. Rondom de biografie van Willem Hubert Vliegen. Bulletin Nederlandse Arbeidersbeweging 38, pp. 48-59. Perry, J. {1999) Hak en zeis. Mijnromans uit het Ruhrgebied. In: W. Kusters en. J. Perry Versteende wondert Mijnen en mijnwerkers in woord en beeld, Amsterdam, Querio, pp. 227-255. Prick, H.G.M. {1997) In de zekerheid van eigen heerlijkheid. Het leven van Lodewijk van Deyssel tot 1890. Amsterdam, Querido. Schoots H. (1998} Biografie Bulletin 98/}. Schwegoian, M. (1999) Maria Montessori 1870-1^52. Kind van haar tijd, vrouw van ie werdd. Amsterdam, Amsterdam University Press.
58