Rapport Vergelijking protocol monstername en nitraatanalyse bodemvochtonderzoek DSG – RIVM Onderzoek uitgevoerd in opdracht van WML
WML Limburglaan 25 Postbus 1060 6201 BB Maastricht
T 043 8808088 I www.wml.nl
Cat. 2
Blad
2 van 21
Rapport Betreft
Vergelijking protocol monstername en nitraatanalyse bodemvochtonderzoek DSG - RIVM
Blad
3 van 21 Ons kenmerk
WML rapport 6951 Datum
1-4-2014 Projectnummer
Vergelijking protocol monstername en nitraatanalyse bodemvochtonderzoek DSG – RIVM Onderzoek uitgevoerd in opdracht van WML
Maastricht, 1-4-2014 WML rapport 6951
COLOFON
Auteur(s)
Frans Vaessen (WML), Ellen Kusters, (AgriConnection), Sjef Crijns (DLV Plant)
Collegiale toets
Alwin Hubeek (WML)
Datum & paraaf
1-4-2014 Maastricht,
Blad
4 van 21
Inhoud Hoofdstuk 1. 2.
Blad
Inleiding .............................................................................................................................. 5 Protocol monstername en nitraatanalyse bodemvocht ........................................................ 6 2.1 DSG-methode .............................................................................................................. 6 2.1.1 Inleiding ................................................................................................................ 6 2.1.2 Algemeen ............................................................................................................. 6 2.1.3 Percelen ............................................................................................................... 7 2.1.4 Bemonstering ....................................................................................................... 7 2.1.5 Analyse ................................................................................................................. 8 2.1.6 Rapportage ........................................................................................................... 9 2.1.7 Berekening mg NO3/l bodemvocht ........................................................................ 9 2.2 RIVM-methode ........................................................................................................... 10 2.2.1 Bemonstering ..................................................................................................... 10 2.2.2 Analyse waterkwaliteit ........................................................................................ 13 2.3 Vergelijking protocollen .............................................................................................. 14 3. Methode vergelijkingsveldonderzoek december 2013 ....................................................... 15 4. Resultaten vergelijkingsveldonderzoek ............................................................................. 16 5. Discussie en conclusies .................................................................................................... 17 5.1 Discussie .................................................................................................................... 17 5.2 Conclusies ................................................................................................................. 18 6. Aanbevelingen .................................................................................................................. 19 BIJLAGE I: ruwe data NMI-Blgg ................................................................................................ 20 BIJLAGE II: ruwe data TNO ....................................................................................................... 21
Betreft
Vergelijking protocol monstername en nitraatanalyse bodemvochtonderzoek DSG - RIVM
Blad
5 van 21 Ons kenmerk
WML rapport 6951 Datum
1-4-2014 Projectnummer
1.
Inleiding
Het stimuleringsbeleid van WML aangaande bescherming grondstof wordt al vanaf 1998 uitgevoerd middels werkzaamheden en projecten als Duurzaam Schoon Grondwater (DSG). Resultaten worden vooral beschreven in reductie van emissie van stikstof en bestrijdingsmiddelen door landbouwkundige activiteiten. Dit gebeurt o.a. door administratieve balansberekeningen van input en output van stikstof per landbouwbedrijf. Vanaf 2003 zijn er ook bodemvochtonderzoeken uitgevoerd om de feitelijke nitraatgehalten te bepalen van het bodemvocht (toekomstig grondwater) onder de bewortelbare zone. Daarmee kreeg WML informatie over de resultaten van de DSG-maatregelen én van de kwaliteit van het toekomstig grondwater. Naast het bodemvochtonderzoek van DSG vindt er ook bodemvochtonderzoek plaats door Provincie Limburg en RIVM. De door partijen gevolgde veld- en laboratoriumprotocollen zijn niet gelijk. Om resultaten met elkaar te kunnen vergelijken is het noodzakelijk zicht te hebben op de verschillen. Om een indicatie te krijgen van de vergelijkingswaarde van de NO3 cijfers van de werkwijzen van RIVM en DSG is in opdracht van WML op twee percelen een vergelijkingsonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is alleen van toepassing op lössgronden. In hoofdstuk 2 worden de standaardprotocollen van de respectievelijke onderzoekmethoden beschreven. Het betreft dan zowel veldwerk alsook de laboratoriumanalyses. In paragraaf 2.3 staan in het kort de overeenkomsten en verschillen tussen beide methoden. In hoofdstuk 3 staat de beschrijving van het uitgevoerde vergelijkingsonderzoek. Daarna volgen de hoofdstukken over de resultaten, discussie, conclusies en over de aanbevelingen.
Blad
6 van 21
2.
Protocol monstername en nitraatanalyse bodemvocht
In paragraaf 2.1 wordt de door WML gehanteerde DSG-methode beschreven en in paragraaf 2.2 de door het RIVM gehanteerde methode. 2.1
DSG-methode
Hieronder wordt het protocol weergegeven dat in de loop der jaren opgebouwd is. §2.1.2 tot en met §2.1.6 is een letterlijke weergave van het in DSG gebruikte protocol. In §2.1.7 staat de formule voor omrekening van de N-bepaling naar mg NO3/l bodemvocht. 2.1.1
Inleiding
Binnen het project Duurzaam Schoon Grondwater wordt het nitraatgehalte in het bodemvocht gemonitord. Doel hiervan is het verloop van de nitraatgehaltes in het bodemvocht onder de wortelzone vast te stellen. Dit wordt gezien als een indicator voor de resultaten van de maatregelen zoals die binnen DSG genomen worden om te komen tot een duurzame verlaging van het nitraatgehalte in het grondwater. Binnen DSG wordt niet het bodemvocht direct bemonsterd maar wordt gewerkt met een afgeleide methode waarbij op 2 dieptes grondmonsters genomen worden die geanalyseerd worden volgens de N-mineraal methode. Door ook het vochtgehalte van het monster vast te stellen kan een berekening gemaakt worden met als resultaat het nitraatgehalte in het bodemvocht. Om een langjarige reeks op te bouwen is het noodzakelijk dat bemonstering en analyse consistent uitgevoerd worden. 2.1.2
Algemeen
Monstername dient uitgevoerd te worden in de periode november-december. Monstername vindt plaats middels handboring. De genomen monsters worden dagelijks getransporteerd naar het laboratorium. Binnen 24 uur na aankomst op het laboratorium worden de analyses ingezet c.q. uitgevoerd. Alle analyses in een monster worden binnen 24 uur uitgevoerd. Percelen in hetzelfde grondwaterbeschermingsgebied worden opeenvolgend bemonsterd. Alle monsters op een perceel worden op 1 dag genomen. Wanneer, bijv. vanwege weersomstandigheden, de bemonstering afgebroken moet worden moet de reeds uitgevoerde bemonstering herhaald worden indien: • Bemonstering van 1 perceel: e doorlooptijd tussen tijdstip 1 monster en laatste monster langer is dan 1 week. • Bemonstering van percelen in hetzelfde grondwaterbeschermingsgebied: e doorlooptijd tussen tijdstip 1 monster en laatste monster langer is dan 3 weken. Wanneer de weersomstandigheden dusdanig zijn dat verwacht mag worden dat het nitraatgehalte in het bodemvocht of het vochtgehalte van de monsters substantieel gewijzigd is moeten reeds genomen monsters altijd herhaald worden. Weersomstandigheden waarbij dit het geval is, zijn in ieder geval de volgende: • Sterke regen- of sneeuwval • Meer dan 5 graden vorst • Temperaturen hoger dan 20°C
Betreft
Vergelijking protocol monstername en nitraatanalyse bodemvochtonderzoek DSG - RIVM
Blad
7 van 21 Ons kenmerk
WML rapport 6951 Datum
1-4-2014 Projectnummer
Wanneer andere weersomstandigheden optreden waarvan hetzij de monsternemer, hetzij de opdrachtgever van mening is dat deze betrouwbare monstername niet toelaten, wordt ter plaatse in overleg besloten of monstername wel of niet doorgang kan vinden. Opdrachtgever moet op de hoogte gebracht worden van de monsternameplanning zodat percelen bezocht kunnen worden ten tijde van de monstername. Bij afwijkingen van de planning dient dit doorgegeven te worden. Wanneer monsters niet genomen kunnen worden op de gewenste plaats of diepte of in directe nabijheid daarvan, moet overleg plaats vinden met de opdrachtgever. Als contactpersonen van de opdrachtgever treden op: 1. Frans Vaessen, WML, 06-29564252 2. Ellen Kusters, AgriConnection, 06-46347530 2.1.3
Percelen
Een lijst met te bemonsteren percelen wordt beschikbaar gesteld door de opdrachtgever. De percelen zijn gelegen in grondwaterbeschermingsgebieden in Limburg. Van ieder perceel worden de XY-coördinaten beschikbaar gesteld, dit betreft de coördinaten van het midden van het perceel. Indien de percelen al eerder bemonsterd zijn voor dit doel worden ook de XY-coördinaten van de monsterpunten beschikbaar gesteld. XY-coördinaten worden weergegeven in meters. Het gebruikte coördinatenstelsel is RDSnew. Perceelseigenaren (of pachters) hebben toestemming gegeven om het perceel te bemonsteren. Op het moment dat de bemonstering uitgevoerd wordt dient de perceeleigenaar geïnformeerd te worden. Een lijst met perceelseigenaren en bijbehorende contactgegevens wordt beschikbaar gesteld. Bemonsterde percelen dienen achter gelaten te worden in de staat waarin ze aangetroffen zijn. Dus geen spoorvorming, geen beschadiging, geen verstoring vee, etc. Het boorgat dient weer gevuld te worden met het uitgekomen bodemmateriaal. 2.1.4
Bemonstering
Op ieder te bemonsteren perceel wordt op 2 punten een monsterpunt gekozen. De monsterpunten bevinden zich verspreid op het perceel op een representatieve plek. Deze monsterpunten dienen vastgelegd te worden middels XY-coördinaten en zo mogelijk aan te sluiten bij de eerder uitgevoerde bemonsteringen, tenzij anders aangegeven. Per monsterpunt wordt een monster genomen op 150 cm en 250 cm beneden maaiveld. Deze dieptes geven de onderkant van het monster aan. In alle gevallen geldt dat bemonstering boven het grondwaterniveau plaats moet vinden. Wanneer dat voor de diepste monsters niet mogelijk is dient, in plaats van een grondmonster, een watermonster van het bovenste grondwater genomen te worden. Dit moet dan duidelijk gerapporteerd worden. Per perceel worden dus 4 monsters verkregen. In verband met de kans op beschadigingen aan leidingen is het niet toegestaan de bemonstering mechanisch aangedreven uit te voeren. Monsternemer is ten allen tijde verantwoordelijk voor aangebrachte schade.
Blad
8 van 21
Per monster dient minimaal 200 ml ongeroerd monstermateriaal verzameld te worden. Dit ongeroerde monster dient te worden genomen met de “Eijkelkamp grondmonstersteekset (04.16)” of vergelijkbare apparatuur. De monsters dienen te worden verpakt en verstuurd in de steekbussen met bijhorende deksels. Er mag na monstername geen wijziging in het vochtgehalte optreden. De grondmonstersteekbussen met deksels worden beschikbaar gesteld en dienen na gebruik weer geretourneerd te worden aan opdrachtgever. 2.1.5
Analyse
Aan ieder monster worden ten minste de volgende bepalingen uitgevoerd: vochtgehalte, ammonium-N, Nitraat-N en inweeggewicht van de nitraatanalyse. Het vochtgehalte wordt vastgesteld aan 50 cc grond door vastlegging van het leeggewicht van de pot, gewicht voor drogen van 50cc grond plus pot en gewicht na drogen van grond plus pot. Gewichten worden weergegeven in gram. Drogen bij 105°C tot constante massa. De te hanteren analysemethode voor de overige bepalingen betreft extractie van het verse grondmonster met 0.01 M CaCl2 (1:2 volume / volume verhouding). Hierbij wordt 0,1 liter extractiemiddel aangevuld met grond tot een volume van 0,150 liter verkregen is. De massa van deze 50 ml grond wordt aangeduid als “inweeggewicht”. De extractie wordt uitgevoerd in een potje van 180 ml. Het inweeggewicht wordt vastgesteld door pot + extractiemiddel te wegen voor toevoeging van grond en weging van pot + extractiemiddel + 50 ml grond. Het verschil tussen beide is het inweeggewicht. Vervolgens wordt 60 minuten geschud op een schudmachine met een instelling van 200 min-1. Na het schudden staat de pot (of erlenmeyer) een nacht gekoeld om de vaste delen te laten bezinken. Dan wordt alles gefiltreerd en geanalyseerd. Het nitraatgehalte wordt vastgesteld in mg N-NO3/l. Tevens wordt het ammoniumgehalte bepaald. Voor een beperkt aantal percelen moet ook het zwavel- en kaligehalte bepaald worden. Deze gehaltes worden aanvullend bepaald aan de ammonium- en nitraatcijfers, dus in hetzelfde extract. Rapportage van vochtgehalte in %, ammonium-N en nitraat-N in mg/l, inweeggewicht in gram. Behalve deze gegevens worden ook de afzonderlijke gewichten, vastgelegd bij de vochtbepaling, gerapporteerd. Uiteraard worden ook de cijfers van de aanvullende bepalingen gerapporteerd.
Betreft
Vergelijking protocol monstername en nitraatanalyse bodemvochtonderzoek DSG - RIVM
Blad
9 van 21 Ons kenmerk
WML rapport 6951 Datum
1-4-2014 Projectnummer
2.1.6
Rapportage
Rapportage wordt digitaal aangeleverd in Excel. De te rapporteren gegevens zijn bij de verschillende onderdelen aangeven. Hieronder volgt een samenvatting: • Profielbeschrijving per perceel volgens bijgevoegd format • Bemonstering: o WML monsterpuntcode o XY coördinaten monsterpunten o Monsternamedatum o Monsterbuscode • Analyse: o WML monsterpuntcode o Monsterbuscode o Monstercode laboratorium (bijv. onderzoeknr.) o Ontvangstdatum laboratorium o Analysedatum per bepaling o Vocht in % per monster o Afzonderlijke gewichten t.b.v. vochtbepaling in grammen o Ammonium-N in mg N/l extract o Nitraat-N in mg N/l extract o Zwavel en kali in mg/l extract (indien van toepassing) o Inweeggewicht in gram” 2.1.7
Berekening mg NO3/l bodemvocht
De laboratoriumanalyse bepaalt het ammonium-N en het nitraat-N gehalte. Bij de DSG-methode wordt het nitraatgehalte in het bodemvocht berekend door het nitraatgehalte gemeten in het extract te combineren met het vochtgehalte en het inweeggewicht. De formule die voor deze berekening gebruikt wordt is:
NO3bodemvocht
vocht �inweeg ∙ 100 � + massa extractiemiddel = ∙ N − NO3extract ∙ molecuulgewicht NO3 vocht �inweeg ∙ 100 �
Blad
10 van 21
2.2
RIVM-methode
In §2.2.1 tot §2.2.2 wordt de RIVM-methode weergegeven. De geplaatste teksten zijn een letterlijke weergave van de beschrijvingen in het vermeldde rapport en op de vermeldde websites. 2.2.1
Bemonstering
Bron: “Waterkwaliteit op Koeien en Kansen bedrijven, Resultaten van tien jaar bemonstering” RIVM rapport 680717021 / 2013 “…. Op K&K-bedrijven wordt (indien aanwezig) zowel drain- als grondwater en slootwater bemonsterd.
Tabel 2-1: Aantal monsterpunten op de bedrijven in het project Koeien & Kansen per watertype per bedrijf per regio. Regio Zand
Klei
Veen
1
Löss
Periode
Grondwater
Zomer
481
Bodemvocht Indien grondwater niet mogelijk: 482
Drainwater
Winter
-
-
Indien gedraineerd: 16
Zomer
Tot en met 2004: 16
-
-
Winter
Na 2004: 16
-
16
Zomer
-
-
-
Winter
16
Najaar
-
48
Indien gedraineerd: 16 -
-
Slootwater Sinds 2008, max. 83 Sinds 2008, max. 83 Max 8 Sinds 2008, max. 83 Max. 8 -
Indien de bemonstering moeizaam verloopt, bijvoorbeeld doordat er leemlagen aanwezig zijn, zijn er zestien monsters genomen. Indien het grondwater te diep staat (meer dan 5 m beneden het maaiveld), in sommige gevallen is ook bodemvocht bemonsterd als er leemlagen aanwezig zijn. 3 Vanwege de korte meetreeks zijn de resultaten hiervan niet in dit rapport opgenomen. 2
….
2.1.6 Bodemvochtbemonstering Strategie Op bedrijven waar het grondwater te laag staat om te bemonsteren zijn monsters van het bodemvocht genomen. Dit is het geval in de Lössregio, maar in de andere regio’s ook op bedrijven met leemlagen of lage grondwaterstand. De monsterpunten worden over het bedrijf verdeeld naar de grootte van de percelen. De locatie van de punten op de percelen is willekeurig gekozen. Wijze van bemonstering Handmatig is met een Edelmanboor een traject van 150-300 cm beneden het maaiveld bemonsterd. Per 10 centimeter is materiaal uit de boorkern apart opgevangen. Hierna is vanuit ieder bakje eenzelfde hoeveelheid bodemmateriaal genomen, dat verdeeld is over een individueel monster van het betreffende punt en een mengmonster van acht monsterpunten. In het veld worden de luchttemperatuur, het boortraject en de weersgesteldheid bepaald.
Betreft
Vergelijking protocol monstername en nitraatanalyse bodemvochtonderzoek DSG - RIVM
Blad
11 van 21 Ons kenmerk
WML rapport 6951 Datum
1-4-2014 Projectnummer
Voorbehandeling en analyses De grondmonsters worden vervolgens in het laboratorium gecentrifugeerd, gemengd naar vier mengmonsters en geanalyseerd zoals beschreven in paragraaf 2.2. Bij bodemvochtbemonstering worden geen veldanalyses gedaan. “ Bron: http://www.rivm.nl/Onderwerpen/L/Landelijk_Meetnet_effecten_Mestbeleid/Metingen_wat_en_hoe/ Regionale_aanpak/Lössregio Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid Lössregio Informatie over de monsterneming in de lössregio. Grondwater vaak erg diep in de lössregio Op lössgrond, maar ook droge zandgrond zit het grondwater vaak dieper dan vijf meter onder het maaiveld. In dat geval is het niet mogelijk om het grondwater op een eenvoudige manier op te pompen. Ook het boren zou erg veel tijd in beslag nemen. Bij grondwaterstanden dieper dan vijf meter wordt daarom het bodemvocht bemonsterd. Van het veldwerk in de lössregio is een video beschikbaar (zie website) Bodemvocht: boren en grond verzamelen
Voor het bodemvocht bemonsteren we met een Edelmanboor een traject van 150 – 300 cm beneden maaiveld. De grondmonsters worden gekoeld getransporteerd naar het analyselaboratorium van het RIVM in Bilthoven. Hier wordt de verzamelde grond overgebracht in buizen en gecentrifugeerd. Het aangehechte grondwater wordt uit de grond geslingerd, opgevangen en vervolgens geanalyseerd op diverse componenten, waaronder nitraat, fosfaat en zware metalen. De weersgesteldheid is van invloed op de monstername van bodemvocht. Bij regen worden de boorkernen nat en treedt er verdunning op. Bij felle zon is er grote kans op verdamping van het bodemvocht. Om hier zo min mogelijk last van te hebben bemonsteren we in de periode oktober tot en met december.
Blad
12 van 21
Bron: http://www.rivm.nl/Onderwerpen/L/Landelijk_Meetnet_effecten_Mestbeleid/Metingen_wat_en_hoe/ Monsternemingsmethoden/Bodemvocht Dit type bemonstering vindt met name plaats in de Lössregio waar de grondwaterstand laag is. Bodemvocht: boren en grond verzamelen
Handmatig wordt met een Edelmanboor een traject van 150 – 300 cm beneden maaiveld bemonsterd. Hiermee bemonsteren we het water dat recent uit de wortelzone is gespoeld. De boorkernen van steeds circa 15 cm vangen we op in tien plastic bakjes, zie de foto rechts. Uit deze bakjes scheppen we steeds een deelmonster in een glazen pot. De glazen pot bevat dus het mengmonster van het betreffende monsterpunt. Van de bemonstering in de Lössregio is een video gemaakt. (zie website). Centrifugeren en analyseren
Betreft
Vergelijking protocol monstername en nitraatanalyse bodemvochtonderzoek DSG - RIVM
Blad
13 van 21 Ons kenmerk
WML rapport 6951 Datum
1-4-2014 Projectnummer
De grondmonsters worden gekoeld getransporteerd naar het analyselaboratorium van het RIVM in Bilthoven. Hier wordt de verzamelde grond overgebracht in buizen en gecentrifugeerd, zie de foto rechts. Het aangehechte grondwater wordt uit de grond geslingerd, opgevangen en vervolgens geanalyseerd op diverse componenten, waaronder nitraat, fosfaat en zware metalen. Weersgesteldheid De weersgesteldheid is van invloed op de monstername van bodemvocht. Bij regen worden de boorkernen nat en treedt er verdunning op. Bij felle zon is er grote kans op verdamping van het bodemvocht. Om hier zo min mogelijk last van te hebben bemonsteren we in de periode oktober tot en met december. 2.2.2
Analyse waterkwaliteit
Bron: http://www.rivm.nl/Onderwerpen/L/Landelijk_Meetnet_effecten_Mestbeleid/Metingen_wat_en_hoe/ Laboratoriumanalyses Laboratoriumanalyses Per bedrijf worden per ronde 1 tot 4 mengmonsters gemaakt en vervolgens geanalyseerd op een groot aantal componenten zoals algemene parameters, nutriënten en metalen. De grondwater(meng)monsters worden geanalyseerd in het analytisch chemisch laboratorium van het RIVM. De geanalyseerde parameters zijn: • Algemene paramaters: elektrische geleidbaarheid (EC), zuurgraad (pH) en opgeloste organische stoffen (DOC); • Stikstof componenten: nitraat (NO3), ammonium (NH4), en totaal stikstof (N-totaal); • Fosfor componenten: ortho-fosfaat en totaal-fosfor (P-totaal); • Macro-elementen: Natrium (Na), Kalium (K), Magnesium (Mg), Calcium (Ca), Sulfaat (SO4), Chloor (Cl); • Spoorelementen: IJzer (Fe), Arseen (As), Cadmium (Cd), Koper (Cu), Chroom (Cr), Mangaan (Mn), Nikkel (Ni), Lood (Pb), Zink (Zn)
Blad
14 van 21
2.3
Vergelijking protocollen
Tabel 1: Korte beschrijving van overeenkomsten en verschillen Periode van monstername Boorgat tot monsterdiepte Diepte van de monstername onder maaiveld Locatie verschillende diepten Aantal boringen Aantal monsters
DSG November - december Edelmannboor 150 cm én 250cm
RIVM Oktober - december Edelmannboor Traject van 150cm – 300cm
Doorboren in zelfde gat 2 per gekozen perceel 4 per gekozen perceel
Doorboren in zelfde gat 1 16 of 48 per gekozen bedrijf 16 per gekozen bedrijf plus 1 tot 4 extra bedrijfsmengmonsters Ja. Bodemmateriaal wordt van Edelmannboor gesneden Ja. In plastic bakjes
Blootstelling aan lucht tijdens ophalen monstermateriaal Bewaring in veld i.v.m. maken mengmonster Roering van monstermateriaal
Nee
Feitelijke verzameling monstermateriaal Luchtcontact tijdens opslag
Steekbussen
Opslag tot transport Transport naar laboratorium Bepaling vochtgehalte Voorbehandeling
Gekoeld Gekoeld Ja. Direct uit steekbus Extractie met 0.01 M CaCl2, schudden, bezinken, filtreren Ammonium-N en nitraat-N in mg/l extract, % vocht, inweeggewicht
Analyse 1
Nee Nee
Nee. Steekbussen zijn afgedopt
Ja. Afhankelijk van wijze van verzamelen deelmonsters Deelmonsters in glazen pot Ja. Tenzij glazen pot geheel volgepropt is met monstermateriaal Gekoeld Gekoeld Ultracentrifuge Ammonium-N en nitraat-N in mg/l bodemvocht én diverse ander parameters
in de verschillende RIVM bronnen worden verschillende aantallen genoemd
Betreft
Vergelijking protocol monstername en nitraatanalyse bodemvochtonderzoek DSG - RIVM
Blad
15 van 21 Ons kenmerk
WML rapport 6951 Datum
1-4-2014 Projectnummer
3.
Methode vergelijkingsveldonderzoek december 2013
In dit vergelijkingsonderzoek zijn beide protocollen naast elkaar gevolgd. Dit is op 2 percelen uitgevoerd; de percelen zijn geselecteerd op basis van de resultaten van het reguliere DSG nitraatbodemvochtonderzoek 2013. Er is 1 perceel met relatief hoge nitraatgehaltes geselecteerd en 1 perceel met zeer lage gehaltes. In de gekozen twee percelen zijn op één dag op dezelfde locaties zowel bodemmonsters volgens DSG-protocol als ook bodemmonsters volgens RIVM-protocol genomen. In tegenstelling tot het normale DSG-protocol is op vier punten geboord in plaats van twee. Deze zelfde vier boorpunten zijn gebruikt voor monstername volgens RIVM-protocol. Dit is afwijkend van de normale monsterpuntkeuze in het RIVM-protocol. Daarnaast is bij de helft van de boringen binnen een afstand van minder dan 1m van bovengenoemde boringen nog een extra boring geplaatst. Uit een diepte van 140-160cm onder maaiveld is er 1,5–2 liter bodemmateriaal opgehaald. Dit bodemmateriaal is direct in een 10l emmer gedeponeerd en is hierin handmatig met troffel intensief gemengd. De kleine helft van dit mengsel is door middel van “steken met de steekbus” in een steekbus geperst en met het andere deel is direct hierna een glazen pot (1liter) gevuld. Deze steekbussen en potten zijn met alle andere bodemmonsters naar de respectievelijke laboratoria vervoerd. Beide laboratoria hebben het standaardprotocol gevolgd.
Blad
16 van 21
4.
Resultaten vergelijkingsveldonderzoek
De resultaten die op deze manier verkregen zijn, zijn weergegeven in tabel 2 en 3. In alle gevallen is het nitraatgehalte in het bodemvocht volgens de RIVM methode hoger dan de resultaten verkregen volgens de DSG-methode. Dit geldt zowel voor de cijfers verkregen wanneer bemonstering en analyse volgens protocol uitgevoerd wordt als ook voor de cijfers verkregen wanneer alleen verschil gemaakt wordt in extractie- en analysemethode (tabel 3).
Tabel 2: Nitraatgehalte bodemvocht in mg NO3/l per monster Perceel
Boorpunt
1
1 2 3 4 1 2 3 4
2
DSG methode 150 cm -/250 cm -/mv mv 102 81 69 79 115 88 40 44 7* 24 7* 8* 7* 10 * 8* 8*
RIVM methode 132 98 136 75 35 18 10 18
* Nitraatanalyse onder detectielimiet; nitraatgehalte in bodemvocht berekend met 0.5*detectielimiet
Tabel 3: Nitraatgehalte in bodemvocht in mg NO3/l mengmonsters Perceel
Boorpunt mengmonster
DSG methode
RIVM methode
1
1a
77
94
1
3a
117
135
2
1a
21
27
2
3a
7*
15
* Nitraatanalyse onder detectielimiet; nitraatgehalte in bodemvocht berekend met 0.5*detectielimiet
Betreft
Vergelijking protocol monstername en nitraatanalyse bodemvochtonderzoek DSG - RIVM
Blad
17 van 21 Ons kenmerk
WML rapport 6951 Datum
1-4-2014 Projectnummer
5.
Discussie en conclusies
5.1
Discussie
In alle gevallen is het nitraatgehalte in het bodemvocht volgens de RIVM methode hoger dan de resultaten verkregen volgens de DSG-methode. Aangezien de hier gevonden verschillen allemaal in dezelfde richting wijzen kan gesteld worden dat er sprake is van een trend. Mogelijke oorzaken voor dit verschil zijn: 1. Het verschil in de behandeling van de monsters direct na monstername, in het veld. Bij de DSG-methode treedt door het gebruik van steekbussen geen wijziging in het vochtgehalte meer op, het monster zit opgesloten in de steekbus en wordt gekoeld vervoerd naar het laboratorium. Bij de RIVM-methode worden de monsters in het veld in bakjes gedaan, vervolgens wordt uit ieder bakje een hoeveelheid materiaal genomen en bij elkaar gevoegd tot mengmonster. Gedurende deze periode is het monstermateriaal blootgesteld aan de omgeving en kan uitdroging optreden. Verdroging leidt tot verhoging van de nitraatconcentratie. 2. Opslag van het monstermateriaal in het laboratorium. Onbekend is of de RIVM monsters bij aankomst in het laboratorium direct in behandeling genomen worden zoals wel het geval is bij de DSG monsters. In 2013 is bij het DSG bodemvochtonderzoek van een serie monsters het vochtgehalte 2 maal bepaald; de eerste keer direct na aankomst in het laboratorium en na enige weken nogmaals. In de tussenliggende tijd waren de monsters onder geconditioneerde omstandigheden opgeslagen. Desondanks waren er, soms grote, verschuivingen in de vochtgehaltes van de monsters opgetreden. Bij heranalyse werden tot 18% lagere vochtgehaltes gemeten. Het aanwezige nitraat is dan opgelost in minder bodemvocht en is dan dus aanwezig in een hogere concentratie. 3. Verschillen in de wijze van voorbehandeling Bij de RIVM methode wordt het bodemvocht uit het monster geslingerd middels ultracentrifuge. De DSG methode maakt gebruikt van extractie met een zwak extractiemiddel. De veronderstelling hierbij is dat op deze manier het in het monster aanwezige bodemvocht vervangen wordt door de overmaat aan extractiemiddel. Het in het bodemvocht aanwezige nitraat is de nitraatvoorraad die uitspoelbaar is. Wanneer bij ultracentrifuge meer nitraat uit het monster gehaald wordt dan zou dat kunnen betekenen dat ook een deel van de hoeveelheid gebonden nitraat gemeten wordt.
Blad
18 van 21
Op basis van dit onderzoek is niet aan te geven of er nog meer oorzaken zijn voor de gevonden verschillen. Ook kan niet aangegeven worden welke van de mogelijke oorzaken de grootste invloed heeft. Er kan uiteraard ook sprake zijn van een combinatie van oorzaken. 5.2
Conclusies • •
•
Het nitraatgehalte in het bodemvocht is volgens de RIVM-methode in alle gevallen hoger dan volgens de DSG-methode Oorzaken van de hogere gehalten bij de RIVM-methode kunnen zijn de bemonsteringsmethodiek, doorlooptijd en opslag in het laboratorium, extractiemethodiek, of een combinatie daarvan Op basis van dit onderzoek kan niet aangegeven worden welke methode de beste voorspeller is voor de hoeveelheid nitraat die uit kan spoelen naar het grondwater
Betreft
Vergelijking protocol monstername en nitraatanalyse bodemvochtonderzoek DSG - RIVM
Blad
19 van 21 Ons kenmerk
WML rapport 6951 Datum
1-4-2014 Projectnummer
6.
Aanbevelingen
Dat er verschillen bestaan in beide methoden is duidelijk. Van belang is dat de beste methode gebruikt wordt om de hoeveelheid uitspoelbaar nitraat vast te stellen. Dit is van belang voor alle stakeholders. Om verdere conclusies te kunnen trekken over de vergelijkbaarheid van nitraatgehalten in het bodemvocht als resultaat van de verschillende meetnetten is uitgebreider onderzoek noodzakelijk. In dit onderzoek is de DSG methode vergeleken met de RIVM methode, het is aan te bevelen om ook de methode van het provinciaal meetnet hierbij te betrekken. Op basis van dit onderzoek kan niet aangegeven worden welke methode de beste is voor voorspelling van het nitraatgehalte dat daadwerkelijk terecht komt in het (jonge) grondwater. Het is aan te bevelen om een kennisbijeenkomst te beleggen met deskundigen op dit gebied.
Blad
20 van 21
BIJLAGE I: ruwe data NMI-Blgg
Betreft
Vergelijking protocol monstername en nitraatanalyse bodemvochtonderzoek DSG - RIVM
Blad
21 van 21 Ons kenmerk
WML rapport 6951 Datum
1-4-2014 Projectnummer
BIJLAGE II: ruwe data TNO