VERBRUIKSANALYSE SECTOR ONDERWIJS
H.J. Dechesne DECHESNE technisch management consultants Leusden
NEEDIS Postbus 1 1755 ZG Petten telefoon: 0224 - 564750 telefax : 0224 - 563338
NDS--96-010
oktober 1996
Verantwoording
In opdracht van de Stichting NEEDIS wordt door ECN-Beleidsstudies het Nationaal Energie en Efficiency Data Informatie Systeem ontwikkeld. In de Stichting NEEDIS zijn het Ministerie van Economische Zaken, Sep en Gasunie vertegenwoordigd. Het doel van NEEDIS is om een algemeen erkend en in beginsel openbaar databestand samen te stellen en actueel te houden. In dit databestand wordt informatie opgenomen over het energieverbruik en de energie-efficiency in Nederland. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar energiedrager, verbruikerscategorie, energiefunctie en type installatie. Voorts worden andere grootheden bijgehouden die het energieverbruik mede verklaren. Om de diverse gebruiksmogelijkheden van de NEEDIS-structuur en -databank aan te geven laat de Stichting NEEDIS verbruiksanalyses verrichten. In 1995 is door DECHESNE technisch management consultants de sectorstudie Onderwijs uitgevoerd. Aan de hand van deze studie is de voorliggende analyse gemaakt. De bewerkingen en resultaten van deze analyse zijn evenwel geen onderdeel van het NEEDIS-databestand. Studies van diverse andere sectoren en gegevens uit het databestand zijn verkrijgbaar bij de beheerder van NEEDIS.
2
INHOUD
1. INLEIDING
5
2. WERKWIJZE 2.1 2.2 2.3 2.4
7 7 8 9 10
Doel van het onderzoek Opbouw energieverbruik Beschikbare informatie Bewerkingen
3. ANALYSE 3.1 3.2 3.3 3.4
13 13 14 19 20
Omvang van de sectoren/segmenten De trendmatige verlopen Besparingspotentiëlen Terugkoppeling onderzoeksdoelstelling
4. EVALUATIE
21
BIJLAGE A. Gegevens sector Onderwijs
23 23 24
A.1 Gegevens op sectorniveau A.2 Gegevens op segmentniveau
3
Oktober 1996 Verbruiksanalyse sector onderwijs
4
1. INLEIDING
Om de gebruiksmogelijkheden van de NEEDIS-structuur en -databank aan te geven, laat de Stichting NEEDIS verbruiksanalyses verrichten. De binnen NEEDIS aanwezige informatie kan voor diverse doeleinden gebruikt worden. Het aangeven van een vast stramien voor het uitvoeren van een verbruiksanalyse is daarom op voorhand niet mogelijk. Eerst zal een concrete onderzoeksdoelstelling voor de te verrichten verbruiksanalyse geformuleerd moeten worden, om de werkwijze te kunnen bepalen die gehanteerd moet worden. Het voordeel van NEEDIS is dat de informatie, via de NEEDIS-structuur geordend, beschikbaar is. Een ander belangrijk voordeel is dat het NEEDIS-databestand informatie levert in een open systeem, waarop geen of zo weinig mogelijk bewerkingen hebben plaatsgevonden. De herkomst van de gegevens blijft op deze wijze helder en subjectieve interpretaties worden hierdoor zoveel mogelijk vermeden. Gebruikers van informatie uit NEEDIS beschikken hierdoor over een zo groot mogelijke vrijheid in het bewerken en verwerken van deze gegevens. Doel van deze door NEEDIS aan DECHESNE technisch management consultants opgedragen analyse van de sector Onderwijs is om een voorbeeld te geven van een verbruiksanalyse en een mogelijke stapsgewijze aanpak. Basis voor deze analyse vormt de sectorstudie Onderwijs (NEEDIS - september 1995). In hoofdstuk 2 wordt de gevolgde werkwijze uiteengezet, in hoofdstuk 3 de verbruiksanalyse, in hoofdstuk 4 wordt een evaluatie gegeven.
5
Oktober 1996 Verbruiksanalyse sector onderwijs
6
2. WERKWIJZE
2.1 Doel van het onderzoek De invalshoek die gekozen wordt is ’Energieverbruik en energiebesparing in het onderwijs’. De doelstellingen van de analyse zijn vast te stellen: - Hoe energiebesparing binnen de sector Onderwijs de laatste 10 jaren vorm heeft gekregen. - Welke energiebesparing binnen deze sector gerealiseerd zijn en welk besparingspotentieel nog aanwezig is. De concrete onderzoeksvragen die uit de onderzoeksdoelstellingen geformuleerd kunnen worden zijn: 1. Welke trendmatige verlopen zijn zichtbaar? 2. Wat zijn de effecten/invloeden van toegepaste installaties, gebruikte constructies, soorten energiebesparende maatregelen op de omvang van het energieverbruik? 3. Hoeveel energiebesparing is gerealiseerd en welk energiebesparingspotentieel is nog aanwezig? 4. Wat zijn de knelpunten om deze potentiëlen te realiseren en aan welke voorwaarden moet voldaan worden? De cijfers binnen NEEDIS vormen een goed startpunt om trendmatige verlopen over een aantal jaren zichtbaar te maken. Hierbij kan gedacht worden aan: verlopen van de absolute energieverbruiken (kWh/j., m3/j., PJ/j. etc.) en de verlopen van fysieke grootheden. Fysieke grootheden voor de sector Onderwijs zijn: aantal leerlingen, m2 BVO, aantal instellingen. Daarnaast kunnen ook trends in het verloop van specifieke energieverbruiken onderzocht worden: energie/m2 BVO, energie/leerlingen. Energie kan beschouwd worden, per energiedrager (gas, elektra etc.) en als het totale energieverbruik van alle energiedragers opgeteld. In deze energieverbruiksanalyse voor de sector Onderwijs zal onderzocht worden in hoeverre de binnen NEEDIS beschikbare informatie antwoorden kan geven op de 4 bovengenoemde onderzoeksvragen. In tabel 2.1 is de NEEDIS-structuur weergegeven zoals deze in de sectorstudie Onderwijs (1) wordt genoemd.
7
Oktober 1996 Verbruiksanalyse sector onderwijs
Tabel 2.1: Verdeling hoofdsector onderwijs volgens de NEEDIS-structuur Sectoren
Segmenten
1. Primair of Basisonderwijs
• BO (V)SO
2. Secundair of Voortgezet Onderwijs • AVO = Algemeen Vormend Onderwijs, omvattend: de categoriale scholen zoals MAVO, HAVO en VWO • Lager Beroepsonderwijs, omvattend: - Lager Technisch Onderwijs - Lager Huishoud- en Nijverheidsonderwijs - Lager Economisch en Administratief Onderwijs - Middenstandsonderwijs • Agrarisch onderwijs zoals: - Lagere Tuinbouwschool • Middelbaar Beroepsonderwijs, omvattend: - MBO sector Economie en Middelbaar Middenstandsonderwijs - MBO sector Techniek - MBO sector Dienstverlenend en Gezondheidsonderwijs • Overig beroepsonderwijs • Scholengemeenschappen - AVO - Beroepsonderwijs - AVO met beroepsonderwijs 3. Tertiair of Hoger Onderwijs
• HBO = Hoger Beroepsonderwijs • WO = Wetenschappelijk Onderwijs
4. Overig onderwijs
• Afstandsonderwijs • Auto- en motorrijscholen
Over de sector ‘Overig Onderwijs’ zijn geen energie gerelateerde gegevens bekend, zodat deze sector in deze verbruiksanalyse niet verder uitgediept kan worden.
2.2 Opbouw energieverbruik Het opleidingsproces, dat door leerlingen/studenten gevolgd wordt, vindt in gebouwen plaats waar thermische en elektrische energie gebruikt wordt. Het thermische energieverbruik is voor 80-100% bestemd voor gebouwverwarming. De omvang van dit verbruik zal afhangen van het aantal m2 BVO, het aantal leerlingen, de kwaliteit van de gebouwschil en soort verwarmingsinstallatie. Het elektriciteitsverbruik wordt voor 70-80% bepaald door de aanwezige verlichting. Het overige deel kan verbruikt worden door pompen in CV-systemen, ventilatie, kantoorapparatuur en eventueel apparatuur in kantines. De omvang van het elektrische en thermische energieverbruik wordt ook bepaald door de gebruikstijden van een schoolgebouw. Voor het tertiaire onderwijs, met name het WO onderwijs, kunnen voor ruimteverwarming en verlichting genoemde percentages wat lager uitvallen. In het WO vindt men grote kantoorafdelingen,
8
Werkwijze
laboratoria en werkplaatsen. Een aantal universiteiten beschikken over WKKinstallaties. De soorten informatie, in relatie met het energieverbruik in de sector Onderwijs, waarover men zou willen beschikken om een verbruiksanalyse te kunnen uitvoeren zijn: - m2 BVO, aantal leerlingen en eventueel aantal instellingen. - Gegevens over de constructiewijze en kwaliteit van de gebouwschil (bijv. glasoppervlak, soort muren, ouderdom gebouw). - Gegevens over soort toegepaste verwarmingsinstallaties en soort en type verlichting. - Gegevens over de penetratie van toegepaste energiebesparende maatregelen zoals zuinige ketels en de daarbij toegepaste regelingen, soort verlichting en type armaturen, dak- en muurisolatie, dubbelglas.
2.3 Beschikbare informatie De informatie die in de sectorstudie Onderwijs is samengebracht maakt een versnipperde indruk. Als eerste is een overzicht gemaakt om vast te kunnen stellen welke informatie op welk NEEDIS-niveau voor welk jaar beschikbaar is. Dit overzicht is in tabel 2.2 weergegeven. Gegevens over constructiewijze en kwaliteit van gebouwen ontbreekt. Tabel 2.2: Overzicht van de per NEEDIS-niveau beschikbare informatie NEEDIS-structuur Hoofdsector Sectoren Segmenten
84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96
E I L
Energiefunctie Installatieniveau E L I m2 A/P
= = = = =
E I L
E I L m2 m2 m2 I I I L L L A/P A/P
energieverbruik aantal leerlingen aantal instellingen m2 BVO aantal c.q. penetratiegraad
Voor het jaar 1993 zijn het aantal leerlingen en het aantal instellingen uit twee bronnen bekend. De E-,I- en L-informatie over ’84, ’87 en ’93 is afkomstig van het CBS. De m2-,I- en L-informatie over ’93,’94 en ’95 is afkomstig van het Cfi. Helaas ontbreekt hieraan informatie over energieverbruik. De gegevens over aandeel c.q. penetratiepercentages m.b.t. energiefuncties, installaties en besparende maatregelen voor ’92 zijn afkomstig uit een onderzoek van Novem
9
Oktober 1996 Verbruiksanalyse sector onderwijs
om de verbruikskengetallen voor een aantal sectoren/segmenten in het onderwijs te bepalen. Alleen de informatie van het CBS over ’84, ’87 en ’93 bevat gegevens over het energieverbruik. Deze informatie is gebruikt om een start te maken met de verbruiksanalyse. Nadere beschouwing bracht aan het licht dat voor het jaar 1994 het aantal leerlingen/studenten van HBO en WO ontbrak en dat het energieverbruik voor het WO voor 1984 eveneens ontbrak. Via informatie van het CBS en de energiecoördinator van één van de universiteiten zijn deze gegevens aangevuld. De gegevens in dit gecompleteerde databestand zijn geordend volgens de NEEDIS-structuur. Dat wil zeggen geordend volgens de lijn: segment - sector hoofdsector. Uit deze bewerking kwam naar voren dat voor het secundaire onderwijs alleen de MAVO als segment over de periode ’84-’93 te onderscheiden was. De opbouw van de beschikbare gegevens volgens de NEEDIS-structuur wordt nu: • Primair onderwijs - LO - (V)BO • Secundair onderwijs - MAVO - overig VO • Tertiair onderwijs - HBO - WO
2.4 Bewerkingen Na deze ordening zijn de thermische energieverbruiken ten opzichte van 1984 op graaddagen gecorrigeerd. Voor het primaire onderwijs is 100% genomen; alles gaat naar gebouwverwarming. Voor het secundaire onderwijs is 90% genomen en voor het HBO en WO is 80% aangehouden. Het aandeel WKK bij het WO is over de periode 1984 t/m 1993 onvoldoende bekend om de beschikbare energiecijfers hierop te corrigeren. Deze op graaddagen gecorrigeerde gegevens zijn samen met de gegevens over het aantal leerlingen tot één bestand samengevoegd. De gegevens die in dit bestand staan zijn: - Thermisch verbruik, elektriciteitsverbruik en energieverbruik totaal. Het totaal energieverbruik is thermisch en elektrisch verbruik in PJ opgeteld. Elektriciteit is in analogie van de CBS-werkwijze niet in primaire energie omgezet. - Aantal leerlingen. Met het gegeven ‘aantal instellingen’ is niet verder gewerkt daar dit voor de energieverbruiksanalyse geen duidelijke ’fysieke prestatie’ is. Door de fusie in de beschouwde periode kunnen 2 instellingen tot één worden, terwijl het aantal leerlingen, m2 BVO en het energieverbruik hetzelfde blijven.
10
Werkwijze
Met de volgens de NEEDIS-structuur geordende en gerangschikte gegevens, zijn de diverse energieverbruiken per leerling bepaald. Met 1984 als basisjaar zijn alle verbruiken en kengetallen in een aparte tabel tot indexcijfers omgewerkt zodat op eenvoudige wijze de trendmatige verlopen beoordeeld kunnen worden. Het resultaat van deze bewerkingen is in Bijlage A opgenomen.
11
Oktober 1996 Verbruiksanalyse sector onderwijs
12
3. ANALYSE
In deze energieverbruiksanalyse zal getracht worden om met behulp van de informatie die in Bijlage A bijeen is gebracht, antwoorden te vinden op de onderzoeksvragen zoals deze in hoofdstuk 2 zijn geformuleerd.
3.1 Omvang van de sectoren/segmenten Voordat onderzocht wordt welke trendmatige verlopen zichtbaar zijn, is met de cijfers uit bijlage A voor het totale energieverbruik (thermische + elektrische) voor iedere sector en segment het aandeel bepaald binnen het totale energieverbruik van de hoofdsector Onderwijs. Tabel 3.1: Aandeel sector en segment van het totale energieverbruik binnen de hoofdsector Onderwijs 1984 [%]
1986 [%]
1993 [%]
Primair onderwijs LO (V)SO
41 36 5
37 31 6
33 27 6
Secundair onderwijs MAVO Overig VO
38 5 33
41 4 36
37 3 34
Tertiair onderwijs HBO WO
21 2 19
22 5 18
30 6 24
100
100
100
23,77
21,38
17,73
Totaal hoofdsector Totaal verbruik hoofdsector [PJ]
De verdeling over de sectoren primair, secundair, tertiair is grofweg 1/3 voor ieder (in 1993). Het secundair onderwijs vormt de grootste verbruiksgroep in 1993. Het primair onderwijs bestaat voor het grootste deel uit lager onderwijs. Voor het secundair onderwijs is geen meer gedetailleerde onderverdeling in segmenten te maken. Het gebruik in het tertiaire onderwijs wordt voor het grootste deel veroorzaakt door het WO. Het elektriciteitsverbruiksaandeel ten opzichte van het totale energieverbruik is uitgesplitst op sectorniveau en weergegeven in tabel 3.2.
13
Oktober 1996 Verbruiksanalyse sector onderwijs
Tabel 3.2: Aandeel van het elektriciteitsverbruik ten opzichte van het totale energieverbruik [%] Elektriciteitsverbruiksaandeel
1984
1986
1993
Primair onderwijs Secundair onderwijs Tertiair onderwijs
6 8 20
6 9 23
8 11 24
Hoofdsector onderwijs
10
11
14
Het elektriciteitsverbruiksaandeel voor het primaire en secundaire onderwijs is beperkt en varieert (voor 1993) rond de 10%. Het tertiaire onderwijs, in hoofdzaak het WO, is met een aandeel van 24% een grote elektriciteitsverbruiker. Dit cijfer voor het tertiaire onderwijs heeft waarschijnlijk alleen betrekking op de ingekochte hoeveelheid elektriciteit. Correctie op de door WKK-units geproduceerde elektriciteit is waarschijnlijk niet in deze cijfers verwerkt. Ook een correctie van het ingekochte elektriciteitsverbruik met de teruggeleverde kWh heeft wellicht niet plaatsgevonden.
3.2 De trendmatige verlopen 1.2
1.1
1
0.9
0.8
0.7
0.6 1984 1987 TOTAAL ENERGIE
LEERLINGEN
1993 SPEC.VERBRUIK
Figuur 1: Het verloop van het totale energieverbruik (1984 = 1) In figuur 1 is voor de hoofdsector Onderwijs het totale energieverbruik (thermisch plus elektrisch), het aantal leerlingen en het specifieke totaal energieverbruik per leerling als indexwaarde ten opzichte van 1984 uitgezet. De waarden voor 1984, 1987 en 1993 zijn waarnemingen. De tussenliggende waarden zijn geïnterpoleerd over het tijdsverloop 1984-1993 in de grafiek tot uiting te laten komen.
14
Analyse
De trends die uit figuur 1 zichtbaar worden zijn: - Het verloop van het totale energieverbruik voor de hoofdsector Onderwijs vertoont een daling van 25%. Het verloop van het aantal leerlingen/studenten laat een daling zien van 14%. In concrete aantallen een vermindering van 495.000 leerlingen/studenten. - Het totale specifieke energieverbruik is met 13% gedaald. 1.2
1.1
1
0.9
0.8
0.7
0.6 1984
1987 KWH/LEERLING
1993 GJ THERMISCH/LEERL.
Figuur 2: Het verloop van het energieverbruik per leerling (1984 = 1) Figuur 2 geeft het verloop weer van het thermische energieverbruik en het elektriciteitsverbruik per leerling voor de hoofdsector Onderwijs. De zichtbare trend: - het specifieke thermische energieverbruik vertoont een forse daling van 29% en het specifieke elektriciteitsverbruik is over de periode 1984 t/m 1993 met 7% gestegen. Het overall beeld is dat het totale energieverbruik voor de hoofdsector gedaald is. Enerzijds wordt dit veroorzaakt door vermindering van het aantal leerlingen, maar anderzijds is er ook sprake van een verlaging van het totale specifieke energieverbruik per leerling. Deze verlaging van het specifieke totale energieverbruik wordt geheel veroorzaakt door een aanmerkelijke verlaging van het thermische energieverbruik. In de figuren 3, 4 en 5 is op eenzelfde wijze als voor de hoofdsector naar de trendverlopen gekeken voor de segmenten primair, secundair en tertiair onderwijs.
15
Oktober 1996 Verbruiksanalyse sector onderwijs
1.3 1.2 1.1 1 0.9 0.8 0.7 0.6 0.5 1984
1987 PRIMAIR
SECUNDAIR
1993 TERTIAIR
Figuur 3: Verloop totaal energieverbruik (1984 = 1) Figuur 3 toont dat het totale energieverbruik in het primaire onderwijs 39% gedaald is en in het secundaire onderwijs 28%. Het tertiaire onderwijs laat, na een lichte daling in 1987, een stijging zien van 6%.
1.400
1.200
1.000
0.800
0.600
0.400 1984 PRIMAIR
1987 SECUNDAIR
1993 TERTIAIR
Figuur 4: Verloop aantal leerlingen (1984 = 1) Het verloop van het aantal leerlingen in figuur 4 toont dat het aantal leerlingen in het primaire onderwijs in de periode 1984-1987 een daling van 10% laat zien, waarna het aantal tot 1993 constant blijft. Het secundaire onderwijs laat over de periode 1984-1993 een daling zien van 36%. Het aantal studenten in het tertiaire onderwijs nam met 30% toe.
16
Analyse
1.2
1.1
1
0.9
0.8
0.7
0.6 1984
1987 PRIMAIR
SECUNDAIR
1993 TERTIAIR
Figuur 5: Verloop totaal energieverbruik per leerling (1984 = 1) Het specifieke totale energieverbruik per leerling laat voor het primaire onderwijs een daling van 32% zien. Ook het tertiaire onderwijs toont een daling van 19%. Het specifieke totale energieverbruik per leerling in het secundaire onderwijs is over de periode 1984-1993 nagenoeg gelijk gebleven. Dit duidt erop dat in het secundaire onderwijs, gelet op o.a. het verloop in het primaire onderwijs, er nog een energiebesparingspotentieel aanwezig kan zijn. In figuur 6 is het verloop van het specifieke thermische energieverbruik per leerling weergegeven en in figuur 7 het verloop van het specifieke elektriciteitsverbruik per leerling.
17
Oktober 1996 Verbruiksanalyse sector onderwijs
1.2
1.1
1
0.9
0.8
0.7
0.6
0.5 1984
1987 PRIMAIR
SECUNDAIR
1993 TERTIAIR
Figuur 6: Specifiek thermisch energieverbruik per leerling (1984 = 1) 1.4 1.3 1.2 1.1 1 0.9 0.8 0.7 0.6 1984
1987 PRIMAIR
SECUNDAIR
1993 TERTIAIR
Figuur 7: Specifiek elektriciteitsverbruik per leerling (1984 = 1) Het specifieke thermische energieverbruik per leerling voor het secundaire onderwijs is min of meer gelijk gebleven in de periode 1984-1993. Voor het primaire en tertiaire onderwijs zijn deze specifieke thermische verbruiken resp. met 34% en 23% gedaald. De specifieke elektriciteitsverbruiken in de primaire en secundaire sector zijn na een stijging in 1987 weer op het niveau van 1984 teruggekomen, terwijl het specifieke elektriciteitsverbruik per leerling in het secundaire onderwijs met 24% gestegen is.
18
Analyse
In het primaire onderwijs zijn in de periode 1986 t/m ca. 1992 een aantal energiebesparende acties ondernomen, een en ander in samenwerking met het Ministerie van OC&W en SVEN/Novem. Voor de uitvoering van energiebesparende maatregelen (efficiëntere CV-ketels, isolatie gebouwschil) werden in deze periode subsidies ter beschikking gesteld. Bij een aantal universiteiten, vooral de grotere, zijn energiecoördinatoren aangesteld. Bij een aantal (Universiteit van Utrecht, VU Amsterdam) werden grote WKK-units geplaatst en in bedrijf genomen.
3.3 Besparingspotentiëlen De specifieke verbruiken per leerling voor het secundaire onderwijs laten zien dat in dit segment nog besparingspotentieel aanwezig is. De cijfers tonen ook aan dat het verminderen van het specifieke elektriciteitsverbruik over 1984 -1993 nauwelijks plaatsvond. Verandering/vernieuwing van verlichting in scholen is een grote investering. In de beschikbare budgetten zal voor een dergelijke investering onvoldoende ruimte zijn. Uit een onderzoek, dat Novem in 1993 heeft laten uitvoeren naar kengetallen over het energieverbruik in het onderwijs voor 1992, is informatie beschikbaar gekomen over penetratiegraden van energiebesparende maatregelen (tabel 3.3). Deze informatie heeft betrekking op de sector c.q. segmenten BO (primair onderwijs), VO (secundair onderwijs) en HBO. Tabel 3.3: Overzicht penetratiegraden van energiebesparingsmaatregelen, jaar 1992 [%]
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Dubbel glas Muurisolatie Dakisolatie HR-ketels Optimalisering verwarming Energiezuinige verlichting
BO
VO
HBO
21 81 67 27 34
22 34 43 23 -
33 36 44 68 59
Toepassing van energiezuinige verlichting begin jaren ’90 had vooral betrekking op het gebruik van spaarlampen, TL-buizen, spiegeloptiek en dunne TL-buizen. HF-verlichting was niet of nog nauwelijks bekend. - Isolatie van muren en daken komt in meer dan de helft van de gebouwen van het BO voor. In het VO en HBO is dit beduidend minder dan de helft. - In ruwweg 1/4 van de scholen van het BO en VO komt een HR-ketel voor. Aangezien deze gegevens gebaseerd zijn op enquêtevragenlijsten kan men zich afvragen of deze conclusies gelezen moet worden als ‘HR- en VR-ketel’. Voor een buitenstaander kan ieder zuinige CV-ketel al gauw als HR-ketel worden ingeschaald. - Energiezuinige verlichting komt in 1/3 van de scholen van het BO voor en in iets minder dan 2/3 van de HBO-scholen.
19
Oktober 1996 Verbruiksanalyse sector onderwijs
Ten aanzien van het nog aanwezige energiebesparingspotentieel kan uit deze cijfers voor 1992 afgeleid worden dat binnen het secundaire onderwijs (VO) en het segment HBO ruwweg een kleine 60% van de gebouwen van dak- en muurisolatie voorzien kan worden en dat voor het primaire en secundaire onderwijs meer dan 70% van de bestaande verwarmingsinstallaties door HR- (of VR-) ketels vervangen kunnen worden. Het thermische energieverbruik van het secundaire onderwijs en het HBO kan door isolatie van de gebouwschil en toepassing van HR-(of VR-) ketels nog (geschat) met 15 à 20 % dalen. Zelfs voor het primaire onderwijs, dat reeds een forse verlaging van het thermische energieverbruik heeft weten te realiseren, kan door toepassing van HR-/VR-ketels dit verbruik nog verminderen. De lage graad van isolatie en toepassing van HRketels wijst in de richting dat realisatie van energiebesparende maatregelen in het secundaire onderwijs, gerekend vanaf 1984, achtergebleven is. Energiezuinige verlichting komt slechts in 1/3 van de scholen van het primaire onderwijs voor en in het HBO in iets minder dan 2/3 van de scholen. Voor het primaire onderwijs ligt hier nog een besparingsmogelijkheid op het elektriciteitsverbruik. Vooral als gebruik gemaakt wordt van de verlichtingstechnieken anno 1996 kan dit verbruik nog met rond 30% verminderd worden. Of deze mogelijkheid benut zal worden hangt af van de beschikbaarheid aan financiën ten behoeve van renovatie en onderhoud.
3.4 Terugkoppeling onderzoeksdoelstelling Ondanks de beperkte beschikbaarheid van energiegerelateerde informatie, konden voor de 3 eerste onderzoeksvragen, zoals genoemd aan het begin van dit hoofdstuk, antwoorden gevonden worden met behulp van de via NEEDIS aanwezige informatie. Geen informatie is beschikbaar om de 4e onderzoeksvraag ‘Wat zijn de knelpunten om de nog aanwezige besparingspotentiëlen te realiseren en aan welke voorwaarden moet dan voldaan worden?’ te beantwoorden. De noodzakelijke gegevens, om deze 4e vraag te beantwoorden, kunnen gevonden worden door binnen de sector na te gaan hoe het gesteld is met de beschikbaarstelling van financiën voor investeringen en waar de bevoegdheden gelokaliseerd zijn met betrekking tot de beslissing over de besteding van financiële middelen.
20
4. EVALUATIE
Ondanks de beperkte beschikbaarheid van voldoende tijdreeksen, blijkt het met behulp van de strakke ordeningsstructuur en de wijze van aggregeren toch mogelijk om een inzicht te verkrijgen in de trendmatige verlopen van het energieverbruik en de gerealiseerde besparingen. Ook is het mogelijk om een inzicht te verkrijgen van de nog aanwezige besparingspotentiëlen. Door het ontbreken van meer recente energieverbruikscijfers per sector zijn de verkregen inzichten enigszins gedateerd. Een en ander betekent dat, om analyses te verrichten voor bijvoorbeeld beleidsonderbouwing, het gewenst is dat ten behoeve van het samenstellen van tijdreeksen de meest recente cijfers bij voorkeur niet ouder zijn dan 2 jaar. Aanvullend op het monitoringadvies, zoals dit in hoofdstuk 3 van de sectorstudie Onderwijs [1] is gegeven, kan naast (of in plaats van) het verzamelen van informatie over gebouwkenmerken (isolatiegraad, constructie) ook gevraagd worden naar het bouwjaar. Door ook met regelmatige intervallen (om de 2, 3 of 4 jaar) gegevens op het niveau van energiefuncties en installaties te verzamelen, kunnen verbruiksanalyses concrete aanknopingspunten opleveren om energiebesparingsbeleid c.q. CO2-emissiereductiebeleid op te baseren. Terugblikkend op de voor deze verbruiksanalyse uitgevoerde werkzaamheden, kunnen een aantal stappen onderscheiden worden. 1. Inventarisatie van het beschikbare cijfermateriaal en vaststellen door welke factoren het energieverbruik in de sector bepaald en beïnvloed wordt. 2. Vaststellen van de concrete onderzoeksdoelstellingen en welke werkwijze gevolgd zal worden om deze doelstellingen te realiseren. 3. De nog ontbrekende data in het beschikbare databestand aanvullen en dit gecompleteerde databestand rangschikken volgens de NEEDIS-structuur. Deze cijfers bewerken (bijv. op graaddagen corrigeren, specifieke verbruiken bepalen etc.). 4. De informatie in dit bewerkte en volgens de NEEDIS-structuur geordende databestand analyseren, om de antwoorden op de onderzoeksdoelstellingen te vinden.
21
Oktober 1996 Verbruiksanalyse sector onderwijs
22
BIJLAGE A. GEGEVENS SECTOR ONDERWIJS
A.1 Gegevens op sectorniveau Het thermische energieverbruik en het totaal van alle energiedragers tezamen is gecorrigeerd op de graaddagen, waarbij het jaar 1984 als referentiejaar is gebruikt. Totaal energiedragers [PJ] 1984 1987 1993 Primair onderwijs Secundair onderwijs Tertiair onderwijs Totaal sector Onderwijs
Totaal sector Onderwijs
Totaal energie per leerling [GJ/leerling] 1984 1987 1993
Elektriciteit [mln kWh] 1984 1987 1993
9,72 9,07 4,98
7,91 8,66 4,81
5,92 6,55 5,26
1696,0 1588,0 313,3
1537,0 1491,0 335,8
1525,3 1168,1 408,0
5,73 5,71 15,90
5,15 5,81 14,32
3,88 5,61 12,90
151 213 273,9
140,9 215,2 311,1
137,1 194,1 351,4
23,77
21,38
17,73
3597,3
3363,8
3101,4
6,61
6,36
5,72
637,9
667,2
682,6
Totaal thermische energie [PJ] 1984 1987 1993 Primair onderwijs Secundair onderwijs Tertiair onderwijs
Aantal leerlingen [× 1000] 1984 1987 1993
Elektriciteit per leerling [kWh/leerling] 1984 1987 1993
Thermische energie per leerling [GJ/leerling] 1984 1987 1993
9,17 8,31 3,99
7,41 7,89 3,69
5,42 5,85 4,00
89 134 874
92 144 926
90 166 861
5,41 5,23 12,75
4,82 5,29 10,98
3,56 5,01 9,80
21,47
18,98
15,27
177
198
220
5,97
5,64
4,92
Gegevens verwerkt op index-basis (1984 = 1) Totaal energiedragers 1984 1987 1993
Aantal leerlingen 1984 1987 1993
Totaal energie per leerling 1984 1987 1993
Primair onderwijs Secundair onderwijs Tertiair onderwijs
1,00 1,00 1,00
0,81 0,95 0,97
0,61 0,72 1,06
1,000 1,000 1,000
0,906 0,939 1,072
0,899 0,736 1,302
1,00 1,00 1,00
0,90 1,02 0,90
0,68 0,98 0,81
1,00 1,00 1,00
0,93 1,01 1,14
0,91 0,91 1,28
Totaal sector Onderwijs
1,00
0,90
0,75
1,000
0,935
0,862
1,00
0,96
0,87
1,00
1,05
1,07
Totaal thermische energie 1984 1987 1993
Elektriciteit per leerling 1984 1987 1993
Primair onderwijs Secundair onderwijs Tertiair onderwijs
1,00 1,00 1,00
0,81 0,95 0,92
0,59 0,70 1,00
1,00 1,00 1,00
1,03 1,08 1,06
1,01 1,24 0,99
1,00 1,00 1,00
0,89 1,01 0,86
0,66 0,96 0,77
Totaal sector Onderwijs
1,00
0,88
0,71
1,00
1,12
1,24
1,00
0,95
0,82
1984
Elektriciteit 1987 1993
Thermische energie per leerling 1984 1987 1993
23
Oktober 1996 Verbruiksanalyse sector onderwijs
A.2 Gegevens op segmentniveau Het thermische energieverbruik en het totaal van alle energiedragers tezamen is gecorrigeerd op de graaddagen, waarbij het jaar 1984 als referentiejaar is gebruikt. Totaal energiedragers [PJ] 1984 1987 1993
Aantal leerlingen [x 1000] 1984 1987 1993
Totaal energie per leerling [GJ/leerling] 1984 1987 1993
Elektriciteit [mln kWh] 1984 1987 1993
LO (V)SO
8,46 1,26
6,54 1,38
4,87 1,05
1600,0 96,0
1431,0 106,0
1414,7 110,6
5,29 13,11
4,57 12,98
3,44 9,50
132 19
114,7 26,2
111 26,1
MAVO Overige VO
1,14 7,94
0,91 7,75
0,47 6,07
234,0 1354,0
173,0 1318,0
107,4 1060,7
4,85 5,86
5,27 5,88
4,42 5,73
20 193
18,4 196,8
12,8 181,3
HBO WO
0,56 4,42
1,05 3,76
0,98 4,28
146,6 166,7
160,1 175,7
221,9 186,1
3,80 26,54
6,53 21,42
4,41 23,02
17 256,9
42 269,1
64,2 287,2
Totaal thermische energie [PJ] 1984 1987 1993
Elektriciteit per leerling [kWh/leerling] 1984 1987 1993
Thermische energie per leerling [GJ/leerling] 1984 1987 1993
LO (V)SO
7,98 1,19
6,12 1,28
4,47 0,96
82,5 197,9
80,2 247,2
78,5 236,0
4,99 12,40
4,28 12,09
3,16 8,65
MAVO Overige VO
1,06 7,24
0,84 7,04
0,43 5,42
85,5 142,5
106,4 149,3
119,2 170,9
4,55 5,35
4,88 5,34
3,99 5,11
HBO WO
0,50 3,50
0,89 2,79
0,75 3,25
116,0 1541,1
262,3 1531,6
289,3 1543,3
3,38 20,99
5,58 15,91
3,37 17,47
Gegevens verwerkt op index-basis (1984 = 1) Totaal energiedragers 1984 1987 1993
Aantal leerlingen 1984 1987 1993
Totaal energie per leerling 1984 1987 1993
LO (V)SO
1,00 1,00
0,77 1,09
0,58 0,83
1,00 1,00
0,89 1,10
0,88 1,15
1,00 1,00
0,86 0,99
0,65 0,72
1,00 1,00
0,87 1,38
0,84 1,37
MAVO Overige VO
1,00 1,00
0,80 0,98
0,42 0,77
1,00 1,00
0,74 0,97
0,46 0,78
1,00 1,00
1,08 1,00
0,91 0,98
1,00 1,00
0,92 1,02
0,64 0,94
HBO WO
1,00 1,00
1,88 0,85
1,76 0,97
1,00 1,00
1,09 1,05
1,51 1,12
1,00 1,00
1,72 0,81
1,16 0,87
1,00 1,00
2,47 1,05
3,78 1,12
Totaal thermische energie 1984 1987 1993
Elektriciteit per leerling 1984 1987 1993
LO (V)SO
1,00 1,00
0,77 1,08
0,56 0,80
1,00 1,00
0,97 1,25
0,95 1,19
1,00 1,00
0,86 0,98
0,63 0,70
MAVO Overige VO
1,00 1,00
0,79 0,97
0,40 0,75
1,00 1,00
1,24 1,05
1,39 1,20
1,00 1,00
1,07 1,00
0,88 0,96
HBO WO
1,00 1,00
1,80 0,80
1,51 0,93
1,00 1,00
2,26 0,99
2,49 1,00
1,00 1,00
1,65 0,76
1,00 0,83
24
Thermische energie per leerling 1984 1987 1993
Elektriciteit per leerling 1984 1987 1993