- ONDERHANDELAARSAKKOORD CAO sector onderwijs (PO en VO) 2003 De ACOP, de CCOOP, het AC en de CMHF enerzijds en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen anderzijds, verder te noemen “partijen” maken de volgende afspraken op hoofdlijnen over de ontwikkeling van de arbeidsvoorwaarden in het primair onderwijs en voortgezet onderwijs. Over de uitwerking vindt nader overleg plaats. 1. Inleiding Partijen zijn van mening dat het arbeidsvoorwaardenbeleid voor de sector Onderwijs ook in een periode van verslechterende economische omstandigheden in het teken moeten blijven staan van een verdere versterking van de arbeidsmarktpositie van het onderwijs. De huidige economische situatie maakt loonmatiging noodzakelijk. Sociale partners hebben in dat kader in het Najaarsoverleg een akkoord gesloten over een contractloonstijging in 2003, die maximaal gelijk is aan de (geraamde) inflatie. Gegeven de huidige personeelsproblematiek zijn daarnaast extra impulsen voor de ondersteuning van de onderwijsarbeidsmarkt noodzakelijk. 2. Looptijd De afspraken over de loonontwikkeling hebben betrekking op de periode 1 februari 2003 tot 1 januari 2004 3. Reikwijdte De afspraken hebben betrekking op het primair onderwijs (PO) en het voortgezet onderwijs (VO). 4. De loonontwikkeling 4.1
Salarisverhoging
Per 1 maart 2003 worden de salarissen verhoogd met 2,25%. Deze salarisverhoging werkt conform de daarvoor geldende systematiek door in pensioenen en uitkeringen. 4.2
Eindejaarsuitkering
In het kader van de verlenging van de CAO 2000-2002 is afgesproken te komen tot een 13e maand. Met ingang van 1 januari 2003 wordt het structurele deel van de eindejaarsuitkering verhoogd van 2,75%, met 0,73% tot 3,48%. Deze verhoging is gebaseerd op de verwachte raming van de ziektekostenontwikkeling in het CEP2003. In december 2003 wordt een éénmalige eindejaarsuitkering verstrekt van 0,69%. De totale omvang van de eindejaarsuitkering in 2003 komt daarmee uit op 4,17%1. 1 Van deze uitkering is 0,85% gefinancierd uit de bevriezing en versnelde afbouw van de ZKOO-uitkering (zie paragraaf 7.3)
1
In december 2003 wordt, daarenboven, een éénmalige nominale eindejaarsuitkering verstrekt van €100,- bij een normbetrekking. Voor deeltijders geldt een bedrag naar rato van de omvang van de dienstbetrekking. De doorwerking van deze maatregelen naar pensioenen en uitkeringen is beschreven in de bijlage bij deze CAO. 5. Specifieke impulsen arbeidsmarkt- en personeelsbeleid Specifieke impulsen om het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid op de scholen te ondersteunen, blijven nodig. De meest urgente knelpunten in de sectoren PO en VO vragen om een voortvarende aanpak. Partijen komen overeen per 1 augustus 2003 extra middelen in te zetten voor het creëren van extra ruimte voor de inzet van onderwijsondersteunend personeel in het primair onderwijs en voor functiedifferentiatie in het VMBO. 5.1. Primair onderwijs: impuls ondersteuning De afgelopen jaren is gebleken dat ondersteunende functies (OOP) in het onderwijs helpen om de werkdruk van directieleden en onderwijsgevend personeel te verlagen. Daarnaast bieden deze functies de mogelijkheid om het onderwijs anders in te richten, waardoor arbeidsmarktknelpunten kunnen worden verlicht. Partijen komen overeen extra ruimte te creëren voor ondersteunende functies voor alle scholen voor basisonderwijs en speciale scholen voor basisonderwijs. Deze scholen krijgen ruimte om voor 4 uur (een dagdeel) een OOP’er aan te trekken op maximaal het niveau van schaal 4. De hiervoor benodigde middelen worden toegevoegd aan het schoolbudget. Scholen wordt aanbevolen de toegekende middelen, mogelijk in samenwerking met andere scholen, in te zetten voor het regulier maken van I/D-banen in hun scholen. Hiervoor kan ook gebruik worden gemaakt van de middelen die eenmalig in het kader van het sectorale Convenant I/D-banen Onderwijs aan de scholen beschikbaar worden gesteld, te weten €1750,- voor iedere ID-werknemer. Hierbij kan tevens een beroep worden gedaan op de door het ministerie van SZW beschikbaar gestelde (eenmalige) subsidie van €17.000. Met deze aanpak wordt invulling gegeven aan de afspraken uit het najaarsoverleg om banen te creëren aan de onderkant van het loongebouw. 5.2. Voortgezet onderwijs: impuls voor werken op achterstandsscholen De inspanningen om het beroep van leraar aantrekkelijker te maken, moeten ook onder ongunstiger economische omstandigheden worden voortgezet. Specifiek aandachtspunt hierbij is het creëren van ruimte voor extra beloning van leraren die met achterstandsgroepen werken en bijzondere prestaties leveren. Binnen de sector VO is de arbeidsmarktproblematiek relatief het grootst in het VMBO. Binding van personeel aan VMBO-scholen is daarom van groot belang. Partijen komen overeen om in het VMBO de mogelijkheden te verruimen die het schoolbudget biedt voor functiedifferentiatie (extra schalen LC en LD). Hiertoe worden extra middelen toegekend aan alle scholen in de zogenaamde schoolsoortgroepen 1 en 4. Dat betekent dat alle scholen met VMBO (smal en breed) een bedrag krijgen. Nadere afspraken over de besteding van het bedrag (gemiddeld circa € 67.000 per school), kunnen worden gemaakt in decentraal overleg. 5.3. Kinderopvang
2
Partijen spreken af voor het jaar 2003 het budget voor de regeling kinderopvang onderwijspersoneel (PO,VO) te verhogen met €5 mln, teneinde het ontstaan van wachtlijsten te voorkomen. 6. Deregulering en decentralisatie van arbeidsvoorwaarden 6.1. Deregulering en decentralisatie arbeidsvoorwaarden In het VO zijn alle secundaire arbeidsvoorwaarden gedecentraliseerd. In het PO zijn op kortere termijn verdere stappen mogelijk bij de decentralisatie van secundaire arbeidsvoorwaarden naar de werkgevers in het onderwijs. Mogelijke onderwerpen die voor decentralisatie in aanmerking komen zijn: - de invulling van de normjaartaak - de regeling dienstreizen (artikel I-J14 Rpbo) - de afvloeiingsregeling (hoofdstuk I-G Rpbo) - de acte van benoeming (artikel I-B2 Rpbo) - de sollicitatiecode (artikel I-B4 Rpbo) - de overige bepalingen voor het openbaar onderwijs (titel II Rpbo) Het is aan de decentrale sociale partners om te bezien of en, zo ja, welke (kaderstellende) afspraken over betreffende onderwerpen kunnen worden gemaakt in de decentrale CAOPO, die eind van het schooljaar 2003-2004 expireert. Tripartiet wordt verkend onder welke (financiële) condities hiertoe kan worden overgegaan. Nadat overeenstemming is bereikt in de CAO-PO, zal worden bezien op welk tijdstip deze decentralisatie kan worden geëffectueerd. 6.2. Functieordening en functiewaardering in het primair onderwijs Op basis van afspraken in de CAO 2000-2002 is het afgelopen jaar een verkenning uitgevoerd naar modernisering van het functiebouwwerk en de functiewaarderingssystematiek in het primair onderwijs. Dit heeft geresulteerd in een eindrapportage (nr.TRIP/03.00017, d.d. 16 januari 2003) waarbij twee sets van functiebeschrijvingen zijn opgeleverd. Partijen spreken af om in de looptijd van deze CAO te onderzoeken in hoeverre de tweede set van functiebeschrijvingen (onder noemer “versie 2”) mede de basis kan vormen voor de functieordening en bijbehorende bekostiging in het primair onderwijs. Het behalen van deze doelstelling is voor de centrales een belangrijke conditie voor een verdere decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden in het primair onderwijs. 6.3. Optimalisering inzet decentrale schoolbudgetten Schoolbudget Om een optimale inzet van het schoolbudget te bereiken is een transparante informatie over de omvang en de inzet van het schoolbudget van belang. Partijen zullen zich inspannen om deze informatievoorziening voor zowel het personeelsdeel van de medezeggenschapsraad als de schoolleiders van de individuele scholen te verbeteren. Een eerste stap is inmiddels gezet via de voorbereiding van een wetsvoorstel, dat inmiddels bij de Tweede Kamer is ingediend, waarbij expliciet in de WMO 1992 wordt vastgelegd dat het personeelsdeel van de medezeggenschapsraad instemmingsbevoegdheid heeft bij de vaststelling of wijziging van de inzet van het schoolbudget. In de WMO bestaat reeds een informatieplicht voor het bevoegd gezag. In de jaarlijkse publicatie over de bedragen voor het schoolbudget zal worden aangegeven dat deze informatieplicht ook inhoudt dat het bevoegd gezag de omvang van de gezamenlijke schoolbudgetten en de schoolbudgetten per instelling bekend maakt. Met het oog hierop zal in het primair onderwijs vanaf het schooljaar 2004-2005 de jaarlijkse beschikking aan het bevoegd gezag, de directie en de PMR worden gezonden. Voor het voortgezet onderwijs
3
zal, binnen het geldende bekostigingsregime, een vergelijkbare voorziening worden getroffen. Decentrale sociale partners zullen afspraken maken over de voorwaarden die aan de informatievoorziening door het bevoegd gezag aan schoolleiders van individuele scholen worden gesteld. Partijen zullen bevorderen dat binnen de deskundigheidsbevordering van PMR-leden en schoolleiders de aandacht voor het schoolbudget wordt vergroot. Integraal personeelsbeleid Bij integraal personeelsbeleid wordt een koppeling gelegd tussen de persoonlijke ontwikkelingsperspectieven van het personeel en de onderwijsinhoudelijke en onderwijsorganisatorische doelstellingen van de onderwijsinstelling. Deskundigheidsbevordering en ruimte voor begeleiding, zowel voor nieuwkomers als voor hun begeleiders, spelen daarbij een belangrijke rol. Doel van integraal personeelsbeleid is de professionele ontwikkeling van het onderwijspersoneel te stimuleren en het werken in het onderwijs aantrekkelijker te maken door in het loopbaan- en beloningsbeleid rekening te houden met de ontwikkeling van de competenties van het onderwijspersoneel. In het bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel BIO, is de verplichting voor het personeel vastgelegd zijn bekwaamheid te onderhouden. Het is zaak dat reeds aanwezige, alsmede in de toekomst nog toe te voegen scholingsmiddelen daartoe worden ingezet. In het kader van de ontwikkeling van een POP ligt het in de rede in decentrale CAO’s afspraken op te nemen over de toekenning van een persoonlijk ontwikkelingsbudget. De decentrale sociale partners in het PO voeren overleg over de ontwikkeling van een toetssysteem voor integraal personeelsbeleid dat zij als voorwaarde stellen voor competentiegericht belonen. Werkgevers in het onderwijs hebben voor competentiegericht belonen extra middelen gekregen die in de komende jaren nog een groei kennen. In het akkoord van 4 september 2001 over de uitwerking van de maatregelen naar aanleiding van het rapport van de werkgroep Van Rijn zijn partijen overeengekomen de belemmeringen in de regelgeving op te heffen. Gegeven dit budgettaire kader en de initiatieven op decentraal niveau, zullen partijen bevorderen dat de instellingen die daartoe in staat zijn, vanaf 1 augustus 2003 ook beloningsgevolgen kunnen koppelen aan persoonlijke ontwikkelingsplannen. 7. Overige maatregelen 7.1
Terugdringing ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid.
Naar verwachting zal de doelstelling van het arboconvenant (CAO onderwijs 2000-2002) inzake terugdringing van het ziekteverzuim, geheel conform de tijdsplanning, in 2003 worden gerealiseerd. In het verlengde hiervan gaan partijen een inspanningsverplichting aan voor een verdere daling van het ziekteverzuim in de komende jaren. Het niveau van 1997 wordt hierbij als ijkpunt gehanteerd. Dit beschouwen partijen als een realistisch ijkpunt, omdat in de jaren vóór en tot 1997 gedurende een langere periode sprake was van een (vrijwel) stabiel ziekteverzuimcijfer. Als de huidige trend zich voortzet, is het aannemelijk dat er voor alle drie sectoren nog winst valt te halen. Partijen komen de volgende streefcijfers overeen voor een verdere verlaging van het ziekteverzuim: Basisonderwijs: 1%-punt, eind 2004; SBO/WEC-scholen: 0,5%-punt, eind 2004; Voortgezet Onderwijs: 0,5%-punt, eind 2004. Voor het behalen van de hierboven genoemde doelstellingen is een adequaat activiteiten programma noodzakelijk. Hiervoor is voor het jaar 2003 een bedrag van €5 miljoen beschikbaar. Om een additionele impuls te geven aan voorkomen van uitval en de reïntegratie en werkhervatting van (deels) arbeidsongeschikten wordt in de loop van 2003 invulling gegeven aan de tweede fase arboconvenanten.
4
Partijen vinden het gewenst dat extra aandacht wordt geschonken aan de eisen en verantwoordelijkheden die voor werkgever en werknemer worden gesteld in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter. Te denken valt hierbij aan een informatiecampagne om dit stelsel van rechten en plichten beter in te bedden in het ziekteverzuimbeleid, zodat hier door werkgever en werknemer in de praktijk bewuster mee wordt omgegaan Partijen spreken af dat in de rechtspositie wordt opgenomen dat de werkgever een aanbod tot passende arbeid bij een andere werkgever schriftelijk doet. Het aanbod vermeldt tevens het recht op een second opinion door het UWV over de vraag of de arbeid inderdaad passend is. Tevens wordt opgenomen dat een aanbod tot passende arbeid bij een andere werkgever een periode van detachering behelst tijdens het verlof wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid van maximaal 1 jaar met behoud van de arbeidsvoorwaarden van de oorspronkelijke werkgever. 7.2
Vereenvoudiging bovenwettelijke regeling bij ziekte en arbeidsongeschiktheid
Met het oog op vereenvoudiging van de uitvoering van de suppletieregeling zoals vastgelegd in het BZA, vervalt de suppletieregeling – ook voor lopende gevallen – per 1 januari 2004. De lopende suppletie-uitkeringen en de nieuwe instroom komen vanaf 1 januari 2004 te vallen onder het regime van de WW en het BBWO. Dit leidt tot sterke vereenvoudiging in de uitvoering van de regeling. Voor de huidige suppletiegerechtigden wordt de suppletie-uitkering qua hoogte en duur gegarandeerd. Voor de instroom vanaf 1 januari 2004 geldt dat zij er qua uitkeringsduur niet op achteruit gaan. Als randvoorwaarde geldt dat de totale uitkeringsduur (WW + BBWO) wordt gemaximeerd op 5,5 jaar (tenzij op grond van de criteria van het BBWO recht op een langere uitkering bestaat). Vrijval van middelen op grond van deze maatregel komen ten goede aan het CAO-overleg. 7.3 Versnelde afbouw ZKOO tot 50% van gemiddelde ziektekosten In de CAO 2000-2002 is een afspraak gemaakt over aanpassing van de ziektekostenregeling. Daarbij is afgesproken om de ZKOO-bedragen nominaal te handhaven op het niveau van 2000, tot het moment is bereikt dat de vergoeding gelijk is geworden aan 50 procent van de gemiddelde ziektekosten (particuliere verzekeringspremies + wettelijke bijdragen MOOZ en WTZ), zoals berekend door het Centraal Planbureau. De middelen die als gevolg van deze maatregel in jaren 2000 t/m 2002 zijn vrijgevallen zijn jaarlijks teruggesluisd naar de arbeidsvoorwaardenruimte en benut voor een structurele verhoging van de (procentuele) eindejaarsuitkering. Partijen komen overeen om de ZKOO-bedragen in 2003 versneld af te bouwen tot 50% van de gemiddelde ziektekosten. De additionele arbeidsvoorwaardenruimte die hiermee vrijvalt wordt benut voor een extra verhoging van de incidentele eindejaarsuitkering. De structurele opbrengst van de versnelde afbouw wordt vanaf 2004 toegevoegd aan de beschikbare arbeidsvoorwaardenruimte. 7.4
Maatregelen die specifiek betrekking hebben op het primair onderwijs
Pensioengevend maken van een werktijdfactor van groter dan 1 Sinds november 2000 kan personeel, onder handhaving van de normjaartaak van 1659 uur, op vrijwillige basis per schooljaar de keuze kan maken om 1710, respectievelijk 1790 uur te werken bij een normbetrekking. De werknemer krijgt met ingang van 1 januari 2004 de
5
mogelijkheid om, met inachtneming van de Wet Aanpassing Arbeidsduur meer dan de normjaartaak te gaan werken. Partijen komen overeen om vanaf genoemde datum deze werkzaamheden pensioengevend te maken door de deeltijdfactor volgens artikel 1.2 van het Pensioenreglement groter te laten zijn dan 1. Het verhaal van de premies op de werknemer voor het ouderdoms- en nabestaande pensioen (OP/NP), de Algemene nabestaandenwet (ANW), de Flexibel Pensioen en Uittreden (FPU) en het Invaliditeitspensioen (IP) vindt plaats volgens de bestaande afspraken. Wegnemen knelpunten bij onderwijs als tweede loopbaan Belemmeringen voor de keuze van onderwijs als tweede loopbaan moeten zoveel mogelijk worden weggenomen. In dat verband verdient de salarispositie van een specifieke groep zijinstromers aandacht, namelijk degenen die buiten het onderwijs werken en belangstelling hebben voor het leraarsberoep en niet voldoen aan de voorwaarden van de Interimwet zijinstroom leraren primair en voortgezet onderwijs. Zij moeten een initieel opleidingstraject tot leraar volgen (deeltijd- of duale opleiding) voordat ze als leraar aan de slag kunnen. In het geval zij tijdens dit opleidingstraject als onderwijsassistent of lerarenondersteuner aan de slag gaan, kan dit nadelige gevolgen hebben voor hun inschaling in een leraarsfunctie. Om deze mogelijke nadelige gevolgen te voorkomen, maken partijen de volgende afspraak. Met toepassing van artikel I-P10, tweede lid, van het Rpbo, zal worden bepaald dat in de situatie waarin een benoeming wordt voorafgegaan door zowel een onderwijsfunctie als een functie buiten het onderwijs, bij de inschaling mag worden aangesloten bij het laatstgenoten inkomen buiten het onderwijs indien dat leidt tot een gunstiger uitkomst. Over de voorwaarden waaronder aansluiting bij het laatstgenoten inkomen buiten het onderwijs is toegestaan, worden in het uitwerkingsoverleg nadere afspraken gemaakt. Spaarverlof PO Partijen spreken af vóór 1 augustus 2003 in tripartiet verband de mogelijkheden voor flexibilisering van de regeling spaarverlof te verkennen, met inachtneming van het fiscale regime dat per 1 januari 2001 geldt voor verlofsparen. Op een later moment wordt, in samenhang met de verkenning levensloop, bezien of, en zo ja, onder welke condities inbreng van het verlofsaldo in de pensioenvoorziening mogelijk is. 8. Verkenningen Verkenning levensloop Mogelijk wordt per 1 januari 2004 door een nieuw kabinet een levensloopregeling ingevoerd. Partijen spreken af samen te verkennen wat de mogelijkheden zijn om bestaande regelingen voor verlof, zoals spaarverlof, ouderschapsverlof en zorgverlof, en de mogelijke nieuwe regeling levensloop te integreren. Elementen van het onderzoek zijn: • verkenning mogelijkheden binnen wettelijk kader; • vergelijkend onderzoek naar vereenvoudiging regelingen/introductie levensloopregeling in andere CAO’s (andere onderwijs –en overheidssectoren, marktsector); • behoefteonderzoek onder onderwijspersoneel en werkgevers naar gewenste vormgeving van een regeling levensloop.
Arbeidsdeelname ouderen
6
Partijen komen overeen om bij een aantal scholen in het primair en voortgezet onderwijs een pilot ‘Langer doorwerken in het onderwijs’ te laten uitvoeren. Via deze pilot wordt nagegaan welk beleid, maatregelen en instrumenten op schoolniveau effectief (kunnen) zijn c.q. een positieve bijdrage kunnen leveren aan het bevorderen van het langer doorwerken in het onderwijs. Daarbij gaat het zowel om het vergroten van het inzicht in de mogelijkheden om de arbeidsdeelname van oudere, ervaren werknemers te bevorderen, als om het vergroten van het inzicht in de wijze waarop jongere werknemers gestimuleerd kunnen worden om in het onderwijs door te werken. De resultaten van de pilot en voorbeelden van bestaande good practices zullen breed worden verspreid in het scholenveld. Daarbij zal aandacht besteed worden aan het vertalen van de resultaten in concrete handvatten voor scholen om zelf beleid te ontwikkelen en te implementeren. In overleg met centrales en besturenorganisaties wordt nader bezien op welke wijze en in welke vorm dit moet gebeuren. Beroepskosten paramedici Ten behoeve van eventueel te maken decentrale afspraken zal een verkenning worden uitgevoerd naar de registratie in een beroepsregister voor het uitoefenen van een paramedische functie in het onderwijs. Reiskostenvergoeding In het voorjaar van 2002 is een onderzoek uitgevoerd naar "de effectiviteit van de reiskostenregeling". In dit rapport zijn knelpunten t.a.v. de reiskostenregeling gesignaleerd. Partijen komen overeen gezamenlijk te verkennen welke conclusies aan de uitkomsten van dit onderzoek kunnen worden verbonden. De besluitvorming hierover is onderwerp van CAO-overleg. 9. Uitvoerings- en dereguleringstoets Alle onderdelen van deze CAO of de uitwerkingen ervan (voor zover vallend onder de verantwoordelijkheid van de minister van OCenW) die uitvoeringstechnische consequenties hebben, worden onderworpen aan een uitvoeringstoets. De uitwerking van deze CAO wordt tevens getoetst in het licht van deregulering. 10. Procedure Bovenstaande afspraken hebben het karakter van een onderhandelaarsakkoord. Op basis van een terugkoppeling naar hun achterban, stellen partijen uiterlijk op 9 mei 2003 vast of het onderhandelaarsakkoord kan worden omgezet in een definitief akkoord. Deze afspraken zijn onlosmakelijk verbonden met het bestuurlijk akkoord dat heden is overeengekomen over de vrijgekomen middelen uit het Participatiefonds en het Vervangingsfonds. Den Haag, 1 april 2003 De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
Maria J.A. van der Hoeven
7
Namens de ACOP,
G. Stemerding Namens de CCOOP,
F. H. M. van Rooij Namens het AC,
A. J. F. Duif Namens de CMHF,
Mr. H. K. Evers
8
Bijlage bij de CAO sector onderwijs (PO en VO) 2003 Doorwerking van de verhoging van het structurele deel van de eindejaarsuitkering Pensioenen (jaarinkomen ABP) – De verhoging van het structurele deel van de eindejaarsuitkering 2003 met 0,73%, werkt door in het jaarinkomen ABP voor het actief personeel; bij de vaststelling van het jaarinkomen ABP wordt rekening gehouden met 3,48%. – Partijen onderkennen dat de verhoging van het structurele deel van de eindejaarsuitkering is gefinancierd door een verschuiving binnen de arbeidsvoorwaarden van het actief personeel. Aan de Pensioenkamer van de ROP wordt een advies gevraagd over de doorwerking van deze indexering in de berekeningsgrondslag van de pensioengerechtigden. Uitkeringen (BWOO en BBWO) – De daglonen van de BBWO-uitkeringen met een ingangsdatum 1 januari 2003 of later, worden via een herstelactie vanaf de datum van ingang van de uitkering aangepast als bij de vaststelling van het dagloon voor de eindejaarsuitkering een percentage is gehanteerd dat lager is dan 4,17%. – De daglonen van de BBWO-uitkeringen die zowel 31 december 2002 en 1 januari 2003 van kracht zijn, worden met terugwerkende kracht tot 1 januari 2003 geïndexeerd met 1,28%. Door het wegvallen van het incidentele gedeelte van de eindejaarsuitkering heeft in januari 2003 al een indexatie plaatsgevonden ter grootte van -1,16%. – De eindejaarsuitkering voor de BWOO-uitkeringen wordt voor het jaar 2003 vastgesteld op 2,64%. Doorwerking van het incidentele deel van de eindejaarsuitkering Het incidentele deel van de eindejaarsuitkering (0,69% en €100) maakt geen deel uit van het jaarinkomen ABP dat van toepassing is voor de berekening van de OP/NP, IP- en FPUpremie; het ABP neemt dit deel op de gebruikelijke wijze mee bij de vaststelling van de eenmalige uitkering. Berekening van het nominale deel van de eindejaarsuitkering De opbouw van het nominale deel van de eindejaarsuitkering vindt maandelijks plaats door de berekeningsgrondslag van de dertiende maand van de betreffende maand te delen door het normsalaris in die maand en het resultaat te vermenigvuldigen met een twaalfde deel van €100. Het totaal van de uitkering kan nooit groter zijn dan €100.
9