Verantwoorde zorg en personele consequenties Bijlage 2 Onderzoeksopzet en resultaten, nader bekeken
Den Haag, december 2003
2
I NSPEC TIE VOOR DE GEZONDHEI DSZORG
Inhoudsopgave 1 1.1 1.2 1.3
Onderzoeksopzet, nader bekeken ........................................................................ 3 Werkwijze ........................................................................................................... 3 Bevraagde instellingen .......................................................................................... 4 Verwerking van gegevens ..................................................................................... 5
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Resultaten voor de zorg aan mensen met dementie ................................................ 6 Wat is verantwoorde zorg?.................................................................................... 6 Kwaliteitssysteem en kwaliteitsvoorwaarden ........................................................... 8 Personeelsbezetting............................................................................................ 13 Competentie van personeel ................................................................................. 15 Zelfbeoordeling over kwaliteit van zorg en personeelsinzet ...................................... 15
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Resultaten voor de zorg aan mensen met een autismespectrumstoornis. .................. 21 Wat is verantwoorde zorg?.................................................................................. 21 Kwaliteitssysteem en kwaliteitsvoorwaarden ......................................................... 22 Personeelsbezetting............................................................................................ 27 Competentie van personeel ................................................................................. 29 Zelfbeoordeling over kwaliteit van zorg en personeelsinzet ...................................... 29
Bijlage 1: vragenlijst
3
RAPPORT
1
Onderzoeksopzet, nader bekeken
Twee categorieën zorgvragers zijn uitgangspunt voor het onderzoek: in de ouderenzorg mensen met dementie en in de gehandicaptenzorg mensen met een autismespectrumstoornis. Beide groepen zorgvragers wonen in een 24-uurs voorziening en voor beide groepen zorgvragers is naar de mening gevraagd van cliënten en/of vertegenwoordigers, medewerkers en zorgaanbieders.
1.1
Werkwijze
Het onderzoek bestond uit twee fasen waarin verschillende onderzoeksmethoden zijn gebruikt. 1.1.1
Eerste fase
In de eerste fase van het onderzoek is een schriftelijke vragenlijst toegestuurd aan een willekeurige selectie van instellingen die 24-uurs zorg leveren in de ouderenzorg en in de zorg voor verstandelijk gehandicapten (zie bijlage 1). Deze vragenlijst is in opzet en inrichting voor beide zorgsectoren hetzelfde om onderlinge vergelijking mogelijk te maken. Hier en daar is alleen de terminologie aangepast aan het gebruik in de betreffende sector. De vragenlijsten zijn geadresseerd aan de raad van bestuur/directie van de instelling. In de begeleidende brief wordt gevraagd om de lijst te laten invullen door de functionaris die eindverantwoordelijk is voor de inhoud van de zorg. De vragenlijst aan de directie uit de eerst fase van het onderzoek bestaat uit de volgende onderdelen: kwaliteitseisen, zoals visie, beleidsplannen, zorgplannen open vragen: wat is naar de mening van de respondent verantwoorde zorg en wat zijn minimale voorwaarden om verantwoorde zorg te leveren. voorwaarden voor verantwoorde zorg, zoals ketenpartners, methodieken, omschrijving van functies en taken, bijscholing vragen naar personeelsbezetting en personeelscompetenties: wat wordt idealiter gewenst, wat is minimaal noodzakelijk en wat is daadwerkelijk aanwezig lijst met stellingen over de kwaliteit van de geboden zorg en de personeelsbeztting. Er zijn 16 stellingen op een vijfpuntsschaal en 7 stellingen worden aangekruist op een rechte lijn van 10 centimeter en verwerkt in een 100-puntsschaal. 1.1.2
Tweede fase
In de tweede fase van het onderzoek is opnieuw een willekeurige selectie gemaakt van de instellingen uit fase 1. Deze instellingen zijn bezocht door een vast team van 1 of 2 inspecteurs per inspectieregio. Er zijn vier regio’s. Tijdens deze bezoeken werden semi-gestructureerde interviews afgenomen bij de verschillende geledingen van de instellingen: management, medewerkers op de afdelingen, behandelteam en cliëntvertegenwoordigers. De interviews vonden plaats per geleding. Het aantal deelnemers aan deze groepsgesprekken per geleding verschilt en lag tussen de 2 en 6 deelnemers. Iedere deelnemer vulde voorafgaand aan het interview een lijst met oordelen in over verantwoorde zorg en personeelsbezetting. Deze lijst met oordelen was ook opgenomen in de vragenlijst aan de directie in fase 1 van het onderzoek. Hierdoor kunnen de oordelen van directie, medewerkers en cliëntvertegenwoordigers vergeleken worden.
4
I NSPEC TIE VOOR DE GEZONDHEI DSZORG
Ook vulden alle deelnemers vooraf in wat naar hun mening verantwoorde zorg is en wat de minimale voorwaarden zijn om verantwoorde zorg te leveren.
1.2
Bevraagde instellingen
1.2.1
Ouderenzorg
In de ouderenzorg zijn drie typen instellingen met 24-uurs zorg onderzocht: gecombineerde verpleeghuizen met een psychogeriatrische afdeling psychogeriatrische verpleeghuizen verzorgingshuizen met een afdeling die een Bopz-aanmerking heeft volgens artikel 6 van de Wet Bopz In de eerste fase van het onderzoek is de schriftelijke vragenlijst gestuurd naar: alle psychogeriatrische verpleeghuizen een willekeurige selectie van verpleeghuizen met een psychogeriatrische afdeling een willekeurige selectie van verzorgingshuizen met een Bopz-erkende verpleegunit In totaal werden 444 vragenlijsten verstuurd en zijn de antwoorden van 291 vragenlijsten verwerkt. Er is geen herinnering gestuurd. Dit antwoordpercentage van 66% geeft een betrouwbaar beeld van het totaal. De 291 respondenten zijn 174 gecombineerde verpleeghuizen met een psychogeriatrische afdeling (60%), 50 psychogeriatrische verpleeghuizen (17%) en 67 verzorgingshuizen met een Bopz-aangemerkte afdeling (23%). Het totaal aantal cliënten per instelling wisselt sterk, variërend van 10 tot 500 met een gemiddelde van 151 cliënten. De gecombineerde verpleeghuizen zijn gemiddeld iets groter dan de psychogeriatrische verpleeghuizen (gemiddeld 176 cliënten respectievelijk gemiddeld 150 cliënten). Beide typen verpleeghuizen zijn gemiddeld twee keer zo groot als verzorgingshuizen (gemiddeld 90 cliënten). In de psychogeriatrische verpleeghuizen hebben alle cliënten de diagnose dementie, in gecombineerde verpleeghuizen iets meer dan de helft van de cliënten en in de verzorgingshuizen met een Bopz-aangemerkte verpleegafdeling iets minder dan een kwart. In ruim de helft van de instellingen wonen mensen met dementie in aparte groepen of woningen (54%). Aparte aandacht voor deze doelgroep kan ook op andere manieren dan opvang in aparte groepen: dit doet 32% van de instellingen. Er is niet gevraagd op welke wijze deze aandacht vorm krijgt. In de tweede fase is een willekeurige steekproef getrokken uit de 291 instellingen en zijn de volgende aantallen instellingen bezocht: 40 psychogeriatrische afdelingen van verpleeghuizen 27 verzorgingshuizen met een Bopz-aangemerkte afdeling 8 psychogeriatrische verpleeghuizen 1.2.2
Zorg voor verstandelijk gehandicapten
In de eerste fase van het onderzoek is een willekeurige steekproef getrokken uit instellingen die 24-uurs bieden aan mensen met een autismespectrumstoornis. Aan 140 instellingen is een vragenlijst toegestuurd. Er zijn 99 vragenlijsten teruggestuurd. Ook hier is geen herinnering gestuurd. Dit antwoordpercentage van 71% geeft een goed beeld.
5
RAPPORT
Het grootste deel van de respondenten geeft zorg aan mensen met een autismespectrumstoornis binnen het organisatorische kader van een zorginstelling voor mensen met een verstandelijke beperking: dit is 88%. De antwoordcategorie ‘anders’ wordt door 12 van de respondenten ingevuld. Dit is 12% van het totaal. Onbekend is wat de aard is van het anders-zijn. Het aantal cliënten per instelling wisselt sterk, variërend van 20 minimaal tot 3800 maximaal met een gemiddelde van 421 cliënten. Van deze cliënten hebben gemiddeld 80 mensen een autistismespectrumstoornis: dit is ongeveer eenvijfde deel van het totale aantal cliënten. De vraag of de zorg voor deze groep mensen speciaal wordt vormgegeven in aparte groepen of op andere wijzen wordt door 53% van de respondenten bevestigend beantwoord. Daarnaast zijn er verschillende andere mogelijkheden om apart aandacht aan deze groep cliënten te besteden: dit antwoordt 23% van de instellingen. In de tweede fase is een willekeurige steekproef getrokken uit de 99 instellingen en zijn 28 instellingen bezocht.
1.3
Verwerking van gegevens
De vragenlijst uit de eerste fase heeft merendeels gesloten vragen, een aantal open vragen en een in te vullen lijst met oordelen. Uit fase 2 komen kwantitatieve gegevens in de vorm van scores op beoordelingslijsten, die vooraf en individueel zijn ingevuld. Daarnaast zijn er kwalitatieve gegevens in de vorm van antwoorden in de groepsgesprekken per onderzoeksgroep op open vragen over verantwoorde zorg. De gesloten vragen en de lijsten met oordelen zijn verwerkt in het statistiekprogramma SPPS. Gekeken is naar aantallen, verbanden en verschillen tussen de verschillende instellingen. Naast rechte tellingen zijn kruistabellen gemaakt. De oordelen van directie, medewerkers en cliëntvertegenwoordigers zijn op verschillen bekeken met behulp van ANOVA’s. De open vragen zijn verwerkt in excel, geturfd en kwalitatief verwerkt door het toekennen en samenvoegen van categorieën antwoorden. Dit is alleen gedaan voor de vragenlijsten van de instellingen die ook geselecteerd waren voor de tweede fase, vanwege de hoeveelheid werk, die dit soort kwalitatieve analyses met zich meebrengt.
6
I NSPEC TIE VOOR DE GEZONDHEI DSZORG
2
Resultaten voor de zorg aan mensen met dementie
Het begrip verantwoorde zorg vervult een sleutelrol in dit onderzoek. Daarom worden eerst de resultaten besproken van de omschrijving van dit begrip met daarbij de verschillen en overeenkomsten tussen de geledingen en de drie typen instellingen. Het betreft een beantwoording van open vragen. De antwoorden zijn gerangschikt en waar mogelijk tot overkoepelende noemers samengevoegd. Daarna worden achtereenvolgens de resultaten gepresenteerd van de vragen naar het kwaliteitssysteem en de kwaliteitsvoorwaarden, de personeelsbezetting en de competenties van het personeel. Leidraad hierbij is de schriftelijke vragenlijst, ingevuld door de directies tijdens de eerste fase van het onderzoek. Gekeken is naar eventuele verschillen tussen de drie typen instellingen: psychogeriatrisch verpleeghuis, psychogeriatrische afdelingen van gecombineerde verpleeghuizen en BOPZ-aangemerkte afdelingen van verzorgingshuizen. Daarna volgt een bespreking van de zelfbeoordeling van de kwaliteit van zorg en de personeelsinzet. Hierbij worden ook de verschillen tussen de geledingen en de drie typen instellingen weergegeven.
2.1
Wat is verantwoorde zorg?
In een open vraag konden respondenten invullen wat zij verstaan onder ‘verantwoorde zorg’ en wat kenmerken zijn van minimaal verantwoorde zorg. Alle antwoorden van de in fase 2 bezochte instellingen zijn verwerkt. Dit maakt het mogelijk om de verschillende antwoorden met elkaar te vergelijken, zowel tussen de verschillende typen instellingen als tussen de verschillende geledingen. 2.1.1
Omschrijving van verantwoorde zorg
De overeenstemming is groot, zowel tussen de verschillende typen instellingen als tussen de verschillende geledingen. Verantwoorde zorg bevat de volgende kenmerken, in volgorde gerangschikt naar het aantal malen dat de betreffende omschrijving is gegeven: persoonlijke benadering van de bewoners. Een persoonlijke benadering betekent zowel een individuele gerichtheid op vragen en behoeftes van bewoners als een respecterende, warme bejegening van bewoners. Beide aspecten van de persoonlijke benadering wordt door driekwart van de respondenten genoemd. bieden van een goede, dagelijkse verzorging Bijna de helft van de respondenten noemt het bieden van een goede, dagelijkse verzorging. Hieronder wordt verstaan: hulp bij de algemene, dagelijkse levensverrichtingen (opstaan, wassen, kleden, eten en drinken), de lichamelijke hygiëne en het verzorgen van voeding en vocht. structuur en activiteiten in de dagindeling Iets minder dan de helft vindt het bieden van een dagindeling belangrijk. Hieronder wordt verstaan dat er in de dag aansprekende activiteiten plaatsvinden volgens een vaste structuur. Welzijn en welbevinden, huiselijkheid en gezelligheid Ongeveer eenderde deel van de respondenten noemt welzijn en welbevinden. Ook huiselijkheid en gezelligheid worden daarbij genoemd.
7
RAPPORT
Eenderde deel van de respondenten noemt het begrip veiligheid, soms in de zin van toezicht, soms als beleving van geborgenheid en soms in de zin van veilig en hygiënisch werken. Minimaal verantwoorde zorg Bij de invulling van wat minimaal verantwoorde zorg is, zijn de meningen eensluidend: er moet voldoende personeel zijn van een goede kwaliteit. Dit wordt door vrijwel iedereen genoemd. Op de tweede plaats komt de individuele, persoonsgerichte benadering. Op de derde plaats het gebouw: dit moet veiligheid bieden, zowel binnenshuis als buitenshuis. Er moet voldoende ruimte zijn voor privacy, de groepen moeten niet te groot zijn, het moet gezellig en huiselijk zijn. De begrippen goed en voldoende zijn in de open vragen niet nader geconcretiseerd. 2.1.2
Verschillen tussen de geledingen
Binnen het hierboven geschetste beeld zijn de volgende accentverschillen te zien. Cliëntvertegenwoordigers Cliëntvertegenwoordigers leggen nadruk op veiligheid, zowel in de zin van geborgenheid als van toezicht. Ook benadrukken zij rust en continuïteit in de dagelijkse verzorging. Zij worden graag betrokken bij multidisciplinair overleg en bij het zorgplan. Directies Directies leggen nadruk op kwaliteit en kwantiteit van het personeel en op de noodzaak van methodisch werken binnen een zorgvisie. Behandelteam Het behandelteam legt nadruk op teamwerk, multidisciplinair overleg, individuele behandelplannen en methodisch werken. Medewerkers Medewerkers leggen nadruk op het bieden van structuur in de dag en op de dagelijkse verzorging. 2.1.3
Verschillen tussen de drie typen instellingen
Net als bij de verschillen tussen de geledingen gaat het hierbij om graduele verschillen. Psychogeriatrische verpleeghuizen In de psychogeriatrische verpleeghuizen is de overeenstemming tussen de geledingen erg groot. Naast cliënt gericht werken wordt relatief vaak het gebouw zelf genoemd als factor in verantwoorde zorg. Ook worden deskundigheid en methodisch werken iets vaker genoemd. Psychogeriatrische afdelingen van gecombineerde verpleeghuizen In psychogeriatrische afdelingen van gecombineerde verpleeghuizen wordt relatief vaak het begrip veiligheid genoemd, zowel in de context van toezicht als in de context van door de bewoner ervaren veiligheid en geborgenheid.
8
I NSPEC TIE VOOR DE GEZONDHEI DSZORG
Verzorgingshuizen met een Bopz-aangemerkte afdeling In de Bopz aangemerkte afdelingen van verzorgingshuizen ligt het accent relatief iets meer op sfeerbeschrijvingen in de zin van gezelligheid, huiselijkheid, welzijn en welbevinden. Ook wordt het werken met zorgplannen iets vaker genoemd.
2.2
Kwaliteitssysteem en kwaliteitsvoorwaarden
Achtereenvolgens worden besproken: visie, beleidsplan en zorgplannen ketenpartners en externe deskundigen behandelings- en begeleidingsmethodieken functie- en taakomschrijvingen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden raadpleging van medewerkers en clienten 2.2.1
Visie, beleidsplan en zorgplannen
De vragenlijst vraagt naar de aanwezigheid van zorgvisie, beleidsplan en zorg- of begeleidingsplannen rondom dementie. Als de instelling dit beleid op schrift heeft vastgelegd, wordt gevraagd om deze documenten op te sturen naar de inspectie als achtergrondinformatie. Dit verzoek heeft als bijkomend voordeel dat de kans op sociaal wenselijke antwoorden kleiner wordt. Tabel 1 Kwaliteitssysteem Pg-afdeling
In zorgvisie aparte aandacht voor
Psycho
Bopz-afdeling
Totaal
van
geriatrisch
van
verpleeghuis
verpleeghuis
verzorgingshuis
40%
70%
50%
46%
44%
68%
56%
52%
98%
100%
86%
96%
13%
Niet van
25%
14%
66%
55%
mensen met dementie In beleidsplan apart aandacht voor mensen met dementie Uniform en instellingsbreed systeem van zorgplannen Afwijkingen van dit systeem van
toepassing
zorgplannen voor mensen met dementie Toetsing van de kwaliteit van
52%
58%
zorgplannen
Kijkend naar de verschillen tussen de drie soorten instellingen valt op dat het psychogeriatrische verpleeghuis op alle gebieden het hoogste percentage heeft met uitzondering van het toetsen van de kwaliteit van zorgplannen. De psychogeriatrische afdeling van een gecombineerd verpleeghuis heeft overal de laagste percentages. Ze zeggen wel bijna overal zorgplannen te maken volgens een uniforme en instellingsbrede systematiek. De Bopz-afdeling van verzorgingshuizen beweegt zich tussen de andere typen instellingen in, maar heeft een hogere score op het toetsen van zorgplannen.
9
RAPPORT
Bij het toetsen van de kwaliteit van zorg- of begeleidingsplannen is gevraagd naar de frequentie waarmee zorg- of behandelplannen worden geëvalueerd. Daarnaast kon men aankruisen of men daarbij gebruik maakte van een specifiek instrument, dat ontwikkeld is voor de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap: de Zelfevaluatie Individuele zorg- of begeleidingsPlannen (ZIP). Dit werd zeer beperkt toegepast in 3 instellingen: 1%. Tabel 2 Frequentie waarmee zorg-of behandelplannen worden geëvalueerd Aantal ( percentage) Een keer per maand
18 (7%)
Een keer per kwartaal
68 (26%)
Een keer per half jaar
111 (43%)
Een keer per jaar Anders
6 (2%) 58 (22%)
Een relatief groot aantal respondenten heeft bij de antwoordmogelijkheid ‘Anders’ ingevuld. Achteraf bleek er verwarring te zijn over de vraag of het multidisciplinaire overleg meegerekend moet worden tijdens de grote visite. Hierdoor kunnen de antwoorden een vertekening zijn van de realiteit. De beide typen verpleeghuizen evalueren in de helft van de instellingen een keer per half jaar. Zij vullen in eenderde deel van de instellingen de categorie ‘anders’ in. De Bopz-aangemerkte afdelingen van verzorgingshuizen evalueren in bijna eenderde deel van de instellingen een keer per half jaar en in eenderde deel van het aantal instellingen een keer per kwartaal. 2.2.2
Ketenpartners en externe deskundigen
In de zorg aan mensen met dementie spelen verschillende instellingen en organisatorische verbanden een rol, die ieder onderdeel zijn van het totaal aan benodigde zorg. De samenwerking tussen deze ketens in de zorg bepaalt mede de kwaliteit van de totale zorg. Het is van invloed op onder andere de bereikbaarheid en beschikbaarheid van zorg. In de vragenlijst is gevraagd naar ketenpartners om inzicht te krijgen in de plaats van verpleeg- en verzorgingshuizen in de zorgketen. Bijna driekwart van de instellingen wisselt informatie uit over zorg- of behandeling met externe ketenpartners (71%). Deze ketenpartners zijn in volgorde van het aantal malen waarin ze genoemd worden:
10
I NSPEC TIE VOOR DE GEZONDHEI DSZORG
Tabel 3 Ketenpartners Geestelijke Gezondheidszorg/GGZ
109
Verpleeghuis
87
Thuiszorg
85
Ziekenhuis
76
Verzorgingshuis
74
Huisarts
51
Regionaal Indicatie Orgaan/RIO
21
Ketenpartners geven inzicht in de mate waarin wordt samengewerkt met andere instellingen, maar daarmee nog niet in de vraag welke deskundigheid precies wordt ingeroepen. Om hier zicht op te krijgen is gevraagd naar de beroepsgroep die wordt geconsulteerd. Bijna alle instellingen consulteren externe deskundigen voor cliënten met dementie: 92%. In de vragenlijst worden drie beroepsgroepen met name genoemd en kan de respondent in vier open vakjes zelf beroepsgroepen invullen. Er is veelvuldig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om andere deskundigheden in te vullen: 76% heeft dit eenmaal ingevuld, 42% tweemaal, 22% driemaal en 15% viermaal. Vooral BOPZ-aangemerkte afdelingen van verzorgingshuizen maken gebruik van de mogelijkheid om drie keer of meer een andere discipline in te vullen. Op de gestelde vraag waren meerdere antwoorden mogelijk. Tabel 4 geeft een beeld van het aantal malen dat de drie met name genoemde beroepsgroepen zijn ingevuld. Tabel 4 In de vragenlijst genoemde externe deskundigen Gezondheidszorgpsycholoog Psychiater Neuropsycholoog
30 (9%) 230 (72%) 62 (20%)
Tabel 5 geeft een beeld van het aantal malen dat instellingen zelf beroepsgroepen noemen.
11
RAPPORT
Tabel 5 Door instellingen toegevoegde externe deskundigen Geriater (klinisch)
100
Psycholoog
55
Neuroloog
37
Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige
35
Huisarts
30
Verpleeghuisarts
29
Fysiotherapeut
24
Ergotherapeut
22
Logopedist
20
Internist
15
Diëtist
15
Uit een combinatie van de tabellen 4 en 5 blijkt de psychiater er uit te springen als extern te raadplegen discipline (230 keer genoemd). Hij wordt door bijna alle psychogeriatrische afdelingen van gecombineerde verpleeghuizen geconsulteerd (6/7 deel), door 4/5 deel van de psychogeriatrische verpleeghuizen en door ruim tweederde deel van de BOPZ-aangemerkte afdelingen van verzorgingshuizen. Vaak speelt de psychiater een rol in de diagnostiek van dementie. Naast de psychiater wordt de deskundigheid van de geestelijke gezondheidszorg ook geconsulteerd via de sociaal psychiatrisch verpleegkundige. Dan volgt de psychologische discipline: neuropsycholoog (62 keer), psycholoog (55 keer) en gezondheidszorgpsycholoog (30 keer). Daarna volgt de geriater (100 keer) die een integrerende deskundigheid, speciaal gericht op oudere mensen biedt. 2.2.3
Behandelings- en begeleidingsmethodieken
Gevraagd is naar vier met name genoemde methodieken. Daarnaast konden respondenten zelf vier andere methodieken invullen en benoemen. Dit is door 41% van de instellingen een keer gedaan, 11% van de instellingen vulde dit twee keer in en 4% drie keer. Tabel 6 Gebruik van methodieken Geïntegreerde belevingsgerichte zorg
68% (N=217)
Validation
69% (N=220)
Sensorische stimulatie (snoezelen)
65% (N=208)
Realiteitsorientatietraining (ROT)
72% (N=230)
Er is tussen de drie verschillende typen instellingen weinig verschil in de gebruikte methodieken. Er is veel minder vaak gebruik gemaakt van de mogelijkheid om andere behandelings- en begeleidingsmethodieken te noemen dan bij de extern te raadplegen deskundigen. Het vaakst worden genoemd: PDL (39 keer) en reminiscentie (22 keer).
12
I NSPEC TIE VOOR DE GEZONDHEI DSZORG
2.2.4
Functie, taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor het verplegend en verzorgend personeel
Net zoals bij de vragen over het kwaliteitssysteem is aan de instellingen gevraagd om bij een bevestigend antwoord de betreffende documenten mee te sturen. De taken en verantwoordelijkheden van het personeel dat direct zorg verleent aan de cliënten met dementie zijn in veel instellingen schriftelijk vastgelegd: 87% (N=269). De functie- en taakomschrijvingen van gekwalificeerd verplegend en verzorgend personeel zijn in ruim tweederde van de instellingen schriftelijk vastgelegd per kwalificatieniveau met de daarbij horende verantwoordelijkheidstoedeling: 71% (N=225). De functie- en taakomschrijvingen van ongekwalificeerde medewerkers is in 69% (N=213) van de instellingen vastgelegd. Zij werken in 80% van de instellingen. In 69% (N=215) van de instellingen is er een opleidingsplan voor medewerkers in de directe zorg, werkzaam op afdelingen of woningen voor mensen met dementie. Het personeel op deze afdelingen of woningen wordt hiervoor planmatig in werktijd vrij geroosterd in 75% van de instelling (N=234). Voor het paramedisch personeel geldt een percentage van 86% (N=294) 2.2.5
Raadpleging van medewerkers en cliënten
In 86% van de instellingen wordt regelmatig een medewerkersraadpleging gehouden. Tabel 7 Frequentie van raadplegen van medewerkers
Percentage 1 keer per jaar
19%
1 keer per 2 jaar
14%
Anders
53%
Geen raadpleging
14%
De volgende onderwerpen komen aan bod bij de instellingen die regelmatig een medewerkersraadpleging houden (meerdere antwoorden zijn mogelijk): Tabel 8 Onderwerpen van medewerkersraadpleging
Aantal Mogelijkheden voor ontplooiing
192
Perspectief
175
Arbeidstevredenheid
238
Werkdruk
244
Werkomstandigheden
250
Communicatie
241
Welbevinden en gezondheid
207
Anders
89
13
RAPPORT
Cliënten worden regelmatig geraadpleegd in 88% van de instellingen. De frequentie hiervan: Tabel 9 Frequentie van cliëntenraadpleging
Percentage 1 keer per jaar
20%
1 keer per twee jaar
17%
Anders
52%
Geen raadpleging
22%
2.3
Personeelsbezetting
Aan de directies is een oordeel gevraagd over de ideale, de minimale en de werkelijk aanwezige beroepsbeoefenaren in verhouding tot de aanwezige cliënten op afdelingen, groepen of woningen. De resultaten zijn weergegeven in tabel 10. De percentages geven aan hoe vaak de directies ‘ja’ hebben ingevuld en geven daarmee een beeld van de ideale, minimale en aanwezige aanwezigheid van de betreffende beroepsgroep. De directieleden die ‘ja’ hebben ingevuld, kunnen daarna aangeven hoeveel personeelsleden er idealiter, minimaal of daadwerkelijk aanwezig zijn bij een bezetting van 10 cliënten. Bijvoorbeeld: als er in de kolom idealiter bij de beroepsgroep van de verpleegkundige een percentage staat van 78%, dan wil dat zeggen dat 78% van de instellingen deze beroepsgroep idealiter in huis wil hebben. De instellingen die ‘ja’ hebben ingevuld, komen gemiddeld uit op een ideale omvang van 1,1 medewerkers per 10 cliënten: dit getal 1,1 staat weergegeven in de kolom erachter onder gemiddeld aantal (gemN). De categorie ‘anders’ geeft aan in hoeverre de vier genoemde beroepsgroepen toereikend zijn. Deze categorie is niet verder uitgewerkt. Tabel 10 Totaaloverzicht van ideale, minimale en aanwezige personeelsbezetting per beroepsgroep Beroepsgroep
Idealiter
Minimaal
Aanwezig
% ja
gemN
% ja
GemN
% ja
GemN
Verpleegkundigen
78%
1,1
64%
0,9
70%
0,8
Verzorgenden
92%
4,5
86%
3,7
88%
4
Activiteitenbegeleiders
91%
1,1
82%
0,8
84%
0,7
Sociaal Pedagogisch medewerkers
38%
0,9
23%
0,6
23%
0,6
Anders
70%
1,5
61%
1,2
65%
1,3
2.3.1
Algemeen
Achteraf bleek dat de respondenten moeite hadden met het invullen van de gevraagde aantallen per 10 cliënten. Dit komt vooral omdat het gaat om instellingen die 24-uurs zorg bieden. Niet op ieder moment rond de klok is een even grote personeelsbezetting nodig.
14
I NSPEC TIE VOOR DE GEZONDHEI DSZORG
‘s Nachts, maar ook ’s avonds zijn er minder verzorgende taken en is er minder verzorgend personeel. Dit geldt ook voor het verpleegkundige personeel. Daarom kunnen de gemiddelde aantallen een vertekend beeld geven. Echter: de gevraagde aantallen per 10 cliënten geeft niet alleen inzicht in de gewenste omvang van het personeelsbestand, maar maakt ook inzichtelijk of er verschil is tussen de idealiter gewenste omvang, de minimaal noodzakelijke en de daadwerkelijke aanwezige omvang. Te verwachten is dat hier geen vertekening in zit. Het verschil tussen aanwezig en minimaal is het kleinst, wat betekent dat er weinig marges zijn in de personeelsbezetting. Het verschil tussen aanwezig en idealiter is groter voor alle beroepsgroepen. Er zijn duidelijke wensen voor een ruimere personeelsbezetting, zowel in beschikbaarheid van de beroepsgroepen als in omvang, uitgedrukt in aantallen per 10 demente ouderen. Voor de beroepsgroepen van de verpleegkundigen en de activiteitenbegeleiders zit de omvang van de personeelsbezetting net onder het aangegeven minimum. 2.3.2
Verschillen per type instelling
Er is een significant verschil bij de beroepsgroep van sociaal pedagogisch medewerkers. Deze beroepsgroep werkt met name in psychogeriatrische verpleeghuizen en wordt daar significant vaker als noodzakelijk ervaren dan in de andere twee typen instellingen. Het gewenste aantal sociaal pedagogisch medewerkers wordt in psychogeriatrische verpleeghuizen gesteld op 1 per 10 demente ouderen. Verzorgenden Deze beroepsgroep is het grootst, zowel in aanwezigheid (percentage ‘ja’) als in omvang (4,5 verzorgenden per 10 cliënten). Dit geldt voor de ideale, de minimale en de aanwezige personeelsbezetting. De verschillen tussen minimaal en ideaal zijn het kleinst bij deze beroepsgroep. Activiteitenbegeleiders Direct na de verzorgenden volgt de aanwezigheid van activiteitenbegeleiders. De bezetting aan activiteitenbegeleiders is kleiner: 1,1 per 10 cliënten. De ervaren urgentie in termen van aanwezigheid en minimale bezetting van deze beroepsgroep is bijna even hoog als die van de verzorgenden. Verpleegkundigen Bij de beroepsgroep van verpleegkundigen is de grootste discrepantie te zien. Idealiter vindt 78% van de instellingen de aanwezigheid van verpleegkundigen noodzakelijk. Tegelijk vindt slechts 64% de aanwezigheid van verpleegkundigen minimaal noodzakelijk. Sociaal pedagogisch medewerkers Deze beroepsgroep wordt in toenemende mate ingezet. Momenteel werken zij in 23% van de instellingen: dit zijn vooral de psychogeriatrische verpleeghuizen. Instellingen die ervaring hebben met deze beroepsgroep willen graag uitbreiding: de ideale situatie ligt het verst weg van de realiteit met een discrepantie van 15% en is daarmee het hoogst van alle onderscheiden beroepsgroepen. Het aantal sociaal pedagogisch medewerkers per 10 demente ouderen is vergelijkbaar met het aantal activiteitenbegeleiders. Deze beroepsgroep voegt een meer agogische benadering toe aan de verzorging.
15
RAPPORT
2.4
Competentie van personeel
Op dezelfde manier als bij de personeelsbezetting is gevraagd naar de ideale, de minimale en de werkelijk aanwezige kwalificatieniveau’s van het verzorgend en verpleegkundig personeel. Binnen het vakgebied van het verzorgend personeel is onderscheid gemaakt tussen de kwalificatieniveau’s van assistent, helpende en verzorgende. Binnen het vakgebied van het verpleegkundig personeel is onderscheid gemaakt tussen het niveau van de MBO- en HBO verpleegkundige. Dit levert het volgende beeld op (tabel 11) Tabel 11 Totaaloverzicht van ideale, minimale en aanwezige kwalificatieniveau’s Beroepsgroep
Kwalificatieniveau 1: assistent
Idealiter
Minimaal
Aanwezig
% ja
gemN
% ja
GemN
% ja
GemN
54%
1,2
53%
1
56%
1
Kwalificatieniveau 2: helpende
67%
1,6
68%
1,4
70%
1,3
Kwalificatieniveau 3: verzorgende met
84%
4,2
83%
3,5
84%
3,5
65%
1,1
57%
0,8
57%
0,8
47%
1,4
33%
0,5
34%
0,5
een MBO-opleiding of VIG diploma Kwalificatieniveau 4: verpleegkundige met een MBO-opleiding Kwalificatieniveau 5: verpleegkundige met een HBO-opleiding
De verschillen tussen idealiter, minimaal en aanwezig zijn kleiner dan bij de personeelsbezetting, zowel voor wat betreft de gewenste aanwezigheid als wat betreft de omvang van de personeelsbezetting. Wat men idealiter wil, ligt dus dicht tegen wat minimaal noodzakelijk is en dicht tegen de dagelijkse praktijk. Binnen de kwalificatieniveau’s van het verzorgend personeel (de niveau’s 1 tot en met 3) ligt het accent op dat van de verzorgende op kwalificatieniveau 3, zowel voor wat betreft de gewenste aanwezigheid als voor wat betreft het gewenste volume. Dit wordt op enige afstand gevolgd door kwalificatieniveau 2 van de helpende. Kwalificatieniveau 1 van de assistent sluit de rij, zowel qua gewenste aanwezigheid als qua volume. In de beroepsgroep van de verpleegkundigen ligt het accent op de MBO opgeleide verpleegkundige. Het tekort aan deze verpleegkundige is groter dan de aangegeven tekorten bij de beroepsgroep van de verzorgenden. Het grootste tekort zit echter in de HBO opgeleide verpleegkundige. Verschillen tussen de soorten instellingen MBO-verpleegkundigen zijn significant vaker aanwezig in Bopz-afdelingen van verzorgingshuizen. Deze huizen leggen de minimum-norm voor deze beroepsgroep ook significant hoger. Daarnaast is een trend te zien voor wat betreft de HBO-verpleegkundigen in BOPZafdelingen van verzorgingshuizen: er zijn meer HBO-verpleegkundigen daadwerkelijk aanwezig dan in de andere instellingen.
2.5
Zelfbeoordeling over kwaliteit van zorg en personeelsinzet
Eerst worden de oordelen van de directie besproken in tabel 12 en 13. Deze oordelen zijn gegeven in de schriftelijke vragenlijst uit fase 1 van het onderzoek.
16
I NSPEC TIE VOOR DE GEZONDHEI DSZORG
Daarna worden significante verschillen besproken tussen de drie verschillende typen instellingen. Tenslotte worden de significante verschillen tussen oordelen van de verschillende geledingen in fase 2 van het onderzoek weergegeven. 2.5.1
Oordelen van de directie
De oordelen zijn verdeeld over twee tabellen. In tabel 12 staan de waardes van een vijfpunts schaal. In tabel 13 verdelen de waardes zich over een 100-puntsschaal door middel van VAS-scores. In beide tabellen geven de eerste twee kolommen een beeld van het gemiddelde oordeel van de drie typen instellingen samen: eerst de gemiddelde score en daarna de standaarddeviatie, die een beeld geeft van de onderlinge overeenstemming tussen de respondenten: hoe hoger de standaarddeviatie, hoe groter de spreiding tussen de respondenten. De laatste twee kolommen van de tabel zijn gereserveerd voor eventuele verschillen tussen de drie verschillende soorten instellingen. Alleen de significante verschillen staan vermeld met de bijbehorende waarde van de significantie (p: kleiner of gelijk aan 0,05). Als het verschil net niet significant is, maar een trend weergeeft, staat dit erachter tussen haakjes (p: tussen 0,05 en 0,08). De drie verschillende typen instellingen zijn als volgt afgekort: Bopz staat voor een Bopz aangemerkte afdeling van een verzorgingshuis Afd. staat voor een psychogeriatrische afdeling van een gecombineerd verpleeghuis Pg staat voor een psychogeriatrisch verpleeghuis > betekent: groter dan. Bijvoorbeeld PG>afd betekent dat de psychogeriatrische verpleeghuizen dit oordeel een significant hoger cijfer geven dan de psychogeriatrische afdelingen van gecombineerde verpleeghuizen
17
RAPPORT
Tabel 12 Oordelen van de directie in fase 1 op een vijf-puntsschaal Gem. St.dev Voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig
4,1
0,6
Het komt voor dat minder gekwalificeerde medewerkers aanwezig zijn
2,8
0,7
3,5
1,4
Evt. Verschil
Sign
PG>afd
0,07
dan gewenst Duidelijk omschreven over welke competenties het personeel moet beschikken
(trend)
Daadwerkelijk verleende zorg is verantwoord
4,3
0,5
Verantwoordelijkheidstoedeling is goed geregeld
4,3
0,6
De omschrijvingen van functie en taak en de ver-
4,6
0,8
Competenties zijn bekend terrain
3,5
1.1
Visie op verantwoorde zorg is uitgangspunt bij samenstelling van team
4,3
0,8
antwoordelijkheidstoedeling zijn duidelijk gerelateerd aan de kwalificatieniveau’s
Gedurende de dag altijd de minimaal benodigde bezetting aanwezig Gedurende de avonduren altijd de minimale bezetting aanwezig Gedurende het weekend altijd de minimale bezetting aanwezig
4,2 4,4 4,3
0,6 0,6 0,6
’s Nachts voldoende personeel om veiligheid te waarborgen
4,8
0,5
Leidinggevenden spreken medewerkers aan op specifieke vakkennis
4,1
0,6
Gebrek aan voldoende gekwalificeerd personeel leidt tot gevaarlijke
1,9
0,7
situaties Duidelijk omschreven aan welke eisen de inrichting van de
3,1
1,4
2,7
1,1
Bopz>afd
0,02
PG>afd
0,05
Bopz>afd
0,01
Bopz>PG
0,05
Bopz> afd
0,00
Bopz>PG
0,00
Bopz>afd
0,00
Bopz>PG
0,03
PG>Bopz
0,04
Afd>Bopz
0,03
woonruimten moet voldoen Mensen met dementie beslissen zelf mee over hun zorgplan Familie/wettelijk vertegenwoordigers worden betrokken bij het
1,4
Bopz>PG
0,00
Bopz>afd
0,04
Evt. Verschil
Sign
Bopz>afd
0,06
0,9
zorgplan
Tabel 13 Oordelen van de directie in fase 1 op een 100-puntsschaal Gem. St.dev Medewerkers hebben voldoende opleiding
71,8
16,7
Medewerkers zijn zeer gemotiveerd
81,5
13,9
(trend) Kwaliteit van de geleverde zorg is goed
73
14,9
Medewerkers bekwaam in het uitvoeren van risicovolle handelingen
76,4
18,6
Duidelijk omschreven op welke manier wij mensen bejegenen
67
23,6
Zorgplannen zijn een duidelijke richtlijn
73,8
19,9
Steeds moeilijker om verantwoorde zorg te leveren
52,3
28,3
Bopz>afd
0,02
PG>afd
0,02
PG>Bopz
0,00
PG>afd
0,03
18
I NSPEC TIE VOOR DE GEZONDHEI DSZORG
Voor het totale bestand is opvallend dat de directie over het algemeen heel positief oordeelt. Een positieve, gemiddelde score (4 of hoger en 80 of hoger) zijn gegeven over de volgende categorieën:
het zorgplan
de geboden zorg
de visie op zorg voor mensen met dementie
de aanwezigheid van gekwalificeerd personeel (overdag, avond, nacht en weekend)
de motivatie van het personeel
de manier waarop functie- en taakomschrijvingen en verantwoordelijkheidstoedelingen
zijn gerelateerd aan de kwalificatieniveaus van het personeel
de manier waarop leidinggevenden de medewerkers aanspreken op hun specifieke
vakkennis
Er is minder overeenstemming over een aantal andere categorieën. De standaarddeviatie is hoog en de waardes van deze oordelen liggen rond 50% van de maximale score (tussen 2,5 en 3,5 en tussen 40% en 60%). Het betreft de volgende categorieën:
de competenties van het personeel
de eisen waaraan de inrichting van de woonruimte moet voldoen
de mate waarin mensen met dementie mogen meebeslissen over hun zorgplan
de manier waarop we mensen met dementie bejegenen
de stelling dat het steeds moeilijker wordt om verantwoorde zorg te leveren
Een lage score hebben de stellingen over het recht om mee te beslissen over het zorgplan, zowel van mensen met dementie zelf als van hun familie dan wel wettelijk vertegenwoordigers. Ook de scores rondom de stellingen over veiligheid verdienen aandacht: er zijn wel eens minder gekwalificeerde medewerkers aanwezig dan gewenst (gem 2,8) en gebrek aan voldoende gekwalificeerd personeel leidt tot gevaarlijke situaties (gem 1,9). Tenslotte is er een duidelijk signaal dat instellingen het steeds moeilijker vinden worden om verantwoorde zorg te leveren (de helft van de instellingen). Dit geldt met name voor de psychogeriatrische verpleeghuizen. 2.5.2
Significante verschillen tussen instellingen
Bopz-afdelingen van verzorgingshuizen beoordelen zichzelf significant beter op:
de personeelsbezetting overdag, ’s avonds en in het weekend. Uit tabel 13 blijkt dat alle typen instellingen zichzelf daarop hoog beoordelen. Met dit significante verschil daarbovenop geven Bopz-afdelingen van verzorgingshuizen aan dat personeelsgebrek bij hen nauwelijks voorkomt.
er komen niet vaak gevaarlijke situaties voor door gebrek aan voldoende personeel.
mensen met dementie beslissen vaker mee over hun zorgplan.
De psychogeriatrische verpleeghuizen vinden het in vergelijking met de twee andere typen instellingen significant moeilijker om verantwoorde zorg te blijven leveren. Bij de andere oordelen met significante verschillen zitten ze meestal tussen de scores van de twee andere typen instellingen in. Ze beoordelen zichzelf significant beter dan de afdeling van een gecombineerd verpleeghuis op de manier waarop mensen met dementie bejegend worden en op de beschreven competenties van het personeel. De afdelingen voor demente ouderen van verpleeghuizen beoordelen zichzelf op bijna alle oordelen met significante verschillen lager dan de beide andere soorten instellingen.
19
RAPPORT
2.5.3
Significante verschillen tussen geledingen
In tabel 14 staan de verschillen in oordelen tussen medewerkers, directie en clientvertegenwoordigers. In de tabel zijn alleen de oordelen opgenomen met significante verschillen (p: kleiner of gelijk aan 0,05) en trendverschillen (p: tussen 0,05 en 0,08). In de tabel zijn de volgende afkortingen gebruikt: Dir staat voor directie Medew staat voor medewerker Cliënt staat voor cliëntvertegenwoordiger > betekent: groter dan. Bijvoorbeeld medew>dir betekent dat de medewerkers dit oordeel een significant hoger cijfer geven dan de directie Tabel 14 Verschillen in oordelen tussen directie, medewerker en cliëntvertegenwoordiger verschil.
trend.
sign
Daadwerkelijk verleende zorg is verantwoord
Client>medew
0,00
Gedurende de avonduren altijd de minimale bezetting
Dir>client
0,00
aanwezig
Dir>medew
0,05
Gedurende het weekend altijd de minimale bezetting
Dir>client
0,01
aanwezig
Dir>medew
0,02
’s Nachts voldoende personeel om veiligheid te
Dir>client
0,01
Medew>client
waarborgen
Dir>medew
0,08
0,08
Duidelijk omschreven aan welke eisen de inrichting
Client>dir
0,00
van de woonruimten moet voldoen
Client>medew
0,00
Mensen met dementie beslissen zelf mee over hun
Dir>medew
0,01
zorgplan
Dir>client
0,05
Familie of wettelijk vertegenwoordigers worden
Dir>medew
0,04
Medewerkers hebben voldoende opleiding
Client>medew
0,00
De kwaliteit van de geleverde zorg is goed
Client>medew
0,02
Het is steeds moeilijker om verantwoorde zorg te
Client>medew
0,00
leveren
Dir>medew
0,01
betrokken bij het opstellen van het zorgplan
Opvallend is dat de cliëntvertegenwoordigers significant positiever oordelen over de mate waarin de geleverde zorg verantwoord is, het opleidingsniveau van de medewerkers en de kwaliteit van de geleverde zorg. Zij verschillen vooral van mening met de medewerkers en staan in hun oordeel dichter bij de directie. Ook is opvallend dat de directie significant positiever oordeelt over de personeelsbezetting in de avonduren, het weekend en ’s nachts. Ook oordelen zij significant positiever over het meebeslissen van bewoners en hun familie of wettelijk vertegenwoordigers over hun zorgplan. Cliëntvertegenwoordigers en medewerkers beoordelen dit beiden significant lager dan de directie. Medewerkers oordelen het meest negatief over zowel de personeelsbezetting in de avonduren, het weekend en ’s nachts als over de mate waarin de geleverde zorg verantwoord is,
20
I NSPEC TIE VOOR DE GEZONDHEI DSZORG
hun eigen opleidingsniveau en de kwaliteit van de geleverde zorg. Ook verschillen zij met de directie van mening over de mate waarin de bewoners zelf of hun vertegenwoordigers betrokken zijn bij hun eigen zorgplan.
21
RAPPORT
3
Resultaten voor de zorg aan mensen met een autismespectrumstoornis
Eerst worden de resultaten besproken van de omschrijving van het begrip ‘verantwoorde zorg’ en de verschillen en overeenkomsten tussen de geledingen. Het betreft een beantwoording van open vragen, die volgens de werkwijze van de gefundeerde theorie van Glaser en Strauss zijn gerangschikt en waar mogelijk tot overkoepelende noemers zijn samengevoegd. Daarna worden achtereenvolgens de resultaten gepresenteerd van de vragen naar het kwaliteitssysteem en de kwaliteitsvoorwaarden, de personeelsbezetting en de competenties van het personeel. Leidraad hierbij is de schriftelijke vragenlijst, ingevuld door de directies tijdens de eerste fase van het onderzoek. Daarna volgt een bespreking van de zelfbeoordeling van de kwaliteit van zorg en de personeelsinzet. Hierbij worden ook de verschillen tussen de geledingen weergegeven.
3.1
Wat is verantwoorde zorg?
In een open vraag konden respondenten invullen wat zij verstaan onder verantwoorde zorg en wat kenmerken zijn van minimaal verantwoorde zorg. Alle antwoorden van de in fase 2 bezochte instellingen zijn verwerkt. Dit maakt het mogelijk om de antwoorden van de geledingen met elkaar te vergelijken. 3.1.1
Omschrijving van verantwoorde zorg
Drie elementen worden door alle geledingen heen genoemd door driekwart van de respondenten:
op het individu toegesneden zorg
rust, structuur, overzicht en voorspelbaarheid als zorgonderdelen, die inspelen op de autismespectrumstoornis
deskundig personeel.
Daarnaast wordt door ongeveer een kwart van de respondenten genoemd:
een gestructureerde dagbesteding en vrijetijdsbesteding
op autismespectrumstoornis ingerichte, prikkelarme woonomgeving met kleine samenlevingsvormen en voldoende persoonlijke ruimte.
En tenslotte noemt ongeveer eenvijfde deel van de respondenten dat er speciale aandacht moet zijn voor ondersteunende communicatiemiddelen, zoals pictogrammen en gebarentaal. 3.1.2
Minimaal verantwoorde zorg
Het bleek voor veel medewerkers en cliëntvertegenwoordigers moeilijk om onderscheid te maken tussen verantwoorde zorg en minimaal verantwoorde zorg. Er moet gewoon verantwoorde zorg geboden worden. Voor zover er onderscheid is gemaakt wordt bij minimaal verantwoorde zorg het vaakst genoemd: de aanwezigheid van voldoende personeel en nog iets belangrijker: de aanwezigheid van deskundig personeel met up-to-date kennis, mogelijk gemaakt door een goed bijscholingsprogramma. Eenderde deel van de directie noemt daarnaast voldoende, financiële middelen en een aangepaste woon- en leefomgeving.
22
I NSPEC TIE VOOR DE GEZONDHEI DSZORG
3.1.3
Verschillen tussen geledingen
De overeenkomsten tussen de diverse geledingen zijn groot. Cliëntvertegenwoordigers leggen andere accenten dan directie, medewerkers en behandelteam. Cliëntvertegenwoordigers benadrukken dat de benodigde rust en continuïteit voor de bewoner gewaarborgd moet worden door vast personeel, niet te veel personeelswisseling, weinig personeelsverloop en ziekteverzuim. Het personeel moet goed zijn opgeleid en een stabiele persoonlijkheid hebben, om agressieve uitbarstingen te voorkomen. Deze uitbarstingen kunnen hevig zijn. Als ze toch voorkomen, moeten ze adequaat worden opgevangen. Er zijn respondenten die daarom ook eisen willen stellen aan vrijwilligers die werken met hun dierbaren. Daarnaast noemt eenvijfde deel van hen een open communicatie tussen ouders en begeleiders een element van verantwoorde zorg: ouders en verwanten moeten zich ook prettig kunnen voelen. De directie verbindt de op het individu toegesneden zorg aan het werken met goede, individuele zorgplannen in een 1 op 1 verhouding. Daarnaast leggen zij de nadruk op adequate materiele en personele middelen en een deskundige staf die de medewerkers goed begeleidt. Medewerkers en behandelteam noemen goede zorgplannen bijna even vaak als het bieden van individuele zorg. Het behandelteam noemt daarbij expliciet de noodzaak van een multidisciplinaire insteek in de zorgplannen en de noodzaak van een goede beeldvorming van de persoon met goede achterliggende diagnostiek. Ook wordt door een kwart van de behandelteams kennisoverdracht genoemd van deskundigen naar begeleiders als element van verantwoorde zorg.
3.2
Kwaliteitssysteem en kwaliteitsvoorwaarden
Achtereenvolgens worden besproken:
visie, beleidsplan en zorgplannen
ketenpartners en externe deskundigen
behandelings- en begeleidingsmethodieken
functie- en taakomschrijvingen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden
raadpleging van medewerkers en clienten
3.2.1
Visie, beleidsplan en zorgplannen
De vragenlijst vraagt naar de aanwezigheid van zorgvisie, beleidsplan en zorg- of begeleidingsplannen voor mensen met een autismespectrumstoornis. Als de instelling dit beleid op schrift heeft vastgelegd, wordt gevraagd om deze documenten op te sturen naar de inspectie als achtergrondinformatie. Dit verzoek heeft als bijkomend voordeel dat de kans op sociaal wenselijke antwoorden kleiner wordt.
23
RAPPORT
Tabel 15 Kwaliteitssysteem Aantal
Valide percentage
18
19%
28
29%
95
97%
2
2%
30
31%
38
39%
In zorgvisie aparte aandacht voor mensen met autismespectrumstoornis In beleidsplan apart aandacht voor mensen met autismespectrumstoornis Uniform en instellingsbreed systeem van zorgplannen Afwijkingen van dit systeem van zorgplannen voor mensen met autismespectrumstoornis Toetsing van de kwaliteit van zorgplannen door middel van Zelfevaluatie van Individuele Zorgplannen/ZIP Toetsing van zorgplannen op een andere manier
Uit tabel 15 blijkt dat zorgplannen bijna overal zijn ingevoerd: 97% van de instellingen heeft daar een uniform en instellingsbreed systeem voor. Kennelijk geeft de groep zorgvragers met een autismespectrumstoornis geen aanleiding tot een eigen systeem van zorgplannen. Ook krijgen ze slechts in een vijfde deel van de instellingen apart aandacht in de visie en in iets meer dan een kwart van de instellingen in beleidsplannen. Voor het toetsen van zorgplannen is in de vraagstelling expliciet een specifieke vorm van evalueren opgenomen: de gevalideerde Zelfevaluatie van Individuele Zorgplannen/ZIP. Die wordt in ruim een kwart van de instellingen gebruikt. Daarnaast heeft ruim een derde deel van de instellingen een andere toetsingsmethode. In 24% van de instellingen wordt geen toetsingsmethodiek gebruikt. Een ander element van het kwaliteitssysteem is de frequentie waarmee zorgplannen geëvalueerd worden. Dit is weergegeven in tabel 16. Een relatief groot aantal respondenten heeft bij deze vraag twee of meer antwoorden ingevuld: daarom is het opgetelde valide percentage groter dan 100%. Waarschijnlijk betreft het instellingen die de frequentie van evalueren laten verschillen per groep of per situatie of laten afhangen van omstandigheden. Tabel 16 Frequentie waarmee zorg-of behandelplannen worden geëvalueerd Aantal (valide percentage) Een keer per maand
3 (3%)
Een keer per kwartaal
11 (11%)
Een keer per half jaar
17 (17%)
Een keer per jaar
38 (38%)
Anders
52 (52%)
Opvallend is het hoge percentage ‘anders’. Dit hangt waarschijnlijk samen met de vigerende veldnorm voor de evaluatiefrequentie van zorplannen van cliënten die langdurig ergens verblijven: die is tenminste een keer per twee jaar.
24
I NSPEC TIE VOOR DE GEZONDHEI DSZORG
3.2.2
Ketenpartners en externe deskundigen
In de zorg aan mensen met een autismespectrumstoornis spelen verschillende instellingen en organisatorische verbanden een rol, die ieder onderdeel zijn van het totaal aan benodigde zorg. De samenwerking tussen deze ketens in de zorg bepaalt mede de kwaliteit van de totale zorg. Het is van invloed op onder andere de bereikbaarheid en beschikbaarheid van zorg. In de vragenlijst is gevraagd naar ketenpartners om inzicht te krijgen in de plaats van de onderzochte instellingen in de zorgketen. Tweederde deel van de instellingen wisselt informatie uit over zorg- of behandelingsplannen met externe ketenpartners (67%). Deze ketenpartners zijn in volgorde van het aantal malen waarin ze genoemd worden: Tabel 17 Ketenpartners Consulententeams
29
Autismeteams
23
GGZ
21
Dagactiviteitencentrum
8
Gespecialiseerde observatie en diagnostiek bij
7
RijksUniversiteit Leiden/RUL Psychiater
7
Collega instellingen
7
ZMLK scholen
6
Sociaal Pedagogisch Centrum
6
MultiFunctionele Centra
3
Jeugdhulpverlening
3
Er is grote behoefte aan ketenpartners uit het psychiatrische kennisgebied: naast de GGZ worden ook de psychiater en de multifunctionele centra genoemd. Opgeteld (31) wordt dit kennisgebied het meest genoemd als ketenpartner. Meteen daarop volgen instellingen, die speciaal gericht zijn op diagnostiek en behandeling van mensen met een autismespectrumstoornis: de regionale autismeteams (23) en de expertise van het ambulatorium van de RijksUniversiteit Leiden (RUL) (7). Opgeteld is deze expertise 30 keer genoemd. Ook de expertise van consulententeams is veelgevraagd. Deze teams onderzoeken en adviseren bij moeilijke situaties en problematisch gedrag. Op enige afstand volgen de instellingen waar cliënten overdag verblijven als belangrijke ketenpartners. Voor de kinderen en jongeren zijn dit de ZMLK-scholen en voor volwassenen de dagactiviteitencentra: samen 14 keer genoemd. Ketenpartners geven inzicht in de mate waarin wordt samengewerkt met andere instellingen, maar daarmee nog niet in de vraag welke deskundigheid precies wordt ingeroepen. Om hier zicht op te krijgen is gevraagd naar de geconsulteerde beroepsgroep. Bijna alle instellingen consulteren externe deskundigen voor cliënten met een autismespectrumstoornis: 94%. In de vragenlijst worden drie beroepsgroepen met name genoemd en kan de respondent in vier open vakjes zelf beroepsgroepen invullen. Er is betrekkelijk vaak gebruik gemaakt van
25
RAPPORT
de mogelijkheid om zelf andere deskundigheden in te vullen: 64% heeft dit eenmaal ingevuld en 34% tweemaal. Het aantal instellingen dat driemaal of viermaal een andere deskundige invult is klein: 8% respectievelijk 3%. Op de gestelde vraag waren meerdere antwoorden mogelijk. Tabel 18 geeft een beeld van het aantal malen dat de drie met name genoemde beroepsgroepen zijn ingevuld. Tabel 18 In de vragenlijst genoemde externe deskundigen Gezondheidszorgpsycholoog, specifiek deskundig op het gebied van
56 (57%)
autisme Psychiater
82 (83%)
Neuropsycholoog
21 (21%)
Tabel 19 geeft een beeld van het aantal malen dat instellingen zelf beroepsgroepen noemen. Tabel 19 Door instellingen toegevoegde externe deskundigen Hulpverleners van consulententeams
33
Orthopedagoog
14
Hulpverleners, gespecialieerd op autisme
10
Case-manager
5
Psycholoog
5
Gespecialiseerd verpleegkundige
3
Logopedist
3
Uit een combinatie van de tabellen 18 en 19 blijkt de psychiater er uit te springen als extern te raadplegen discipline. Ook wordt frequent de externe deskundigheid van hulpverleners ingeroepen die gespecialiseerd zijn op het terrein van autisme: opgeteld 66 keer genoemd. Dit getal omvat 56 gezondheidszorgpsychologen, 7 hulpverleners vanuit centra autisme en 3 hulpverleners van het ambulatorium van de RijksUniversiteit Leiden/RUL. Op enige afstand daarachter volgen de hulpverleners van het consulententeam. Ook neuropsychologen en orthopedagogen worden regelmatig genoemd. Niet in de tabel opgenomen zijn beroepsgroepen die slechts een of twee keer genoemd zijn. Dit zijn merendeels therapeuten en medisch specialisten. 3.2.3
Behandelings- en begeleidingsmethodieken
Op deze vraag is een antwoordmogelijkheid in de vragenlijst gegeven: de methodiek TEACCH. Deze methodiek wordt in 51 instellingen (52%) gebruikt. Het is een methodiek die een heel gestructureerde aanpak voorstaat en speciaal is ontwikkeld voor mensen met een autismespectrumstoornis. Daaronder konden respondenten zelf vier andere methodieken invullen en benoemen. Dit is door 60% van de instellingen een keer gedaan, 33% van de instellingen vulde dit twee keer
26
I NSPEC TIE VOOR DE GEZONDHEI DSZORG
in, 15% drie keer en 8% vier keer. Tabel 20 geeft aan welke methodieken hoe vaak genoemd zijn. Tabel 20 Gebruik van methodieken TEACCH
51
Vormen van ondersteunende communicatie
12
Gedragsregulerende methodieken op basis van leertheoretische
8
uitgangspunten Videoanalyse methode van Heykoop
7
Eclectische aanpak
5
Gentle teaching
3
DTT
3
Sensorische integratie
3
Er zijn veel methodieken genoemd, waarvan een aantal maar een of twee keer. Deze zijn niet opgenomen. Sterk structurerende methodieken worden het vaakst gebruikt: naast TEACCH kunnen ook de gedragsregulerende methodieken op basis van leertheoretische uitgangspunten hiertoe gerekend worden en DTT. Daarna worden vormen van ondersteunende communicatie vaak genoemd. Binnen deze categorie zijn vooral visualisatietechnieken genoemd waaronder pictogrammen. Ook is totale communicatie een paar keer genoemd, dat naast visuele technieken ook andere technieken toepast, zoals gebarentaal. Van de weinig genoemde technieken steekt de videoanalyse van Heykoop er bovenuit. Deze methodiek gaat in op de interactie tussen begeleider en cliënt en analyseert de situationele context. 3.2.4
Functie, taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor het verplegend en verzorgend personeel
De taken en verantwoordelijkheden van het personeel dat direct zorg verleent aan de cliënten met een autismespectrumstoornis zijn in veel instellingen schriftelijk vastgelegd: 83% (N=79). De functie- en taakomschrijvingen van gekwalificeerd verplegend en verzorgend personeel zijn in eenvijfde deel van de instellingen schriftelijk vastgelegd per kwalificatieniveau met de daarbij horende verantwoordelijkheidstoedeling: 22% (N=20). In 73% van de instellingen werken ongekwalificeerde medewerkers. In 47% (N=45) van deze instellingen zijn de functie- en taakomschrijvingen vastgelegd. In 44% (N=43) van de instellingen is er een opleidingsplan voor medewerkers in de directe zorg, werkzaam op afdelingen of woningen voor mensen met een autismespectrumstoornis. Het personeel op deze afdelingen of woningen wordt hiervoor planmatig in werktijd vrij geroosterd in 48% van de instelling (N=45). Voor het paramedisch personeel geldt een percentage van 64% (N=57) De bij- en nascholing wordt in 80% (N=79) van de instellingen verzorgd door eigen medewerkers en in 57% (N=56) van de instellingen door externe opleiders. Op deze vraag waren meerdere antwoorden; daarom is het totale percentage hoger dan 100%.
27
RAPPORT
3.2.5
Raadpleging van medewerkers en cliënten
In 81% van de instellingen worden medewerkers geraadpleegd. Tabel 21 Frequentie van raadplegen van medewerkers Percentage 1 keer per jaar
18%
1 keer per 2 jaar
5%
Anders
49%
Geen raadpleging
19%
De volgende onderwerpen komen aan bod bij de instellingen die medewerkers raadplegen (meerdere antwoorden zijn mogelijk): Tabel 22 Onderwerpen van medewerkersraadpleging Aantal Mogelijkheden voor ontplooiing
61
Perspectief
56
Arbeidstevredenheid
63
Werkdruk
71
Werkomstandigheden
68
Communicatie
68
Welbevinden en gezondheid
53
Anders
22
Cliënten worden in 76% van de instellingen geraadpleegd. De frequentie hiervan: Tabel 23 Frequentie van cliëntenraadpleging Percentage 1 keer per jaar
6%
1 keer per twee jaar
15%
Anders
52%
Geen raadpleging
25%
3.3
Personeelsbezetting
Aan de directies is een oordeel gevraagd over de ideale, de minimale en de werkelijk aanwezige beroepsbeoefenaren in verhouding tot de aanwezige cliënten op afdelingen, groepen of woningen. De resultaten zijn weergegeven in tabel 24.
28
I NSPEC TIE VOOR DE GEZONDHEI DSZORG
De percentages geven aan hoe vaak de directies ‘ja’ hebben ingevuld en geven daarmee een beeld van de ideale, minimale en aanwezige aanwezigheid van de betreffende beroepsgroep. De directieleden die ‘ja’ hebben ingevuld, kunnen daarna aangeven hoeveel personeelsleden er idealiter, minimaal of daadwerkelijk aanwezig zijn bij een bezetting van 10 cliënten. Bijvoorbeeld: als er in de kolom idealiter bij de beroepsgroep van de sociaal pedagogisch medewerker een percentage staat van 57%, dan wil dat zeggen dat 57% van de instellingen deze beroepsgroep idealiter in huis wil hebben. Deze instellingen komen gemiddeld uit op een idealiter gewenst gemiddelde van 4,6 medewerkers per 10 cliënten: dit getal 4,6 staat weergegeven in de kolom erachter onder gemiddeld aantal (gemN). De categorie ‘anders’ geeft aan hoe vaak er andere beroepsgroepen genoemd zijn. Deze categorie is niet verder uitgewerkt, zodat onduidelijk blijft wat dit voor beroepsgroepen zijn. Tabel 24 Totaaloverzicht van ideale, minimale en aanwezige personeelsbezetting per beroepsgroep Idealiter
Beroepsgroep
Minimaal
Aanwezig
% ja
gemN
% ja
GemN
% ja
GemN
Sociaal pedagogisch medewerker
57%
4,6
44%
3,8
40%
4
Verpleegkundige
42%
2,9
31%
2,8
29%
3,2
Verzorgende
30%
2,6
25%
1,8
26%
2
Activiteitenbegeleider
54%
3,1
39%
2,3
33%
2
Anders
22%
2
16%
1,8
65%
2,3
Ook in de gehandicaptensector hadden respondenten moeite met het invullen van de gevraagde aantallen per 10 cliënten, omdat onduidelijk bleef of het om de 24-uurs bezetting ging of de bezetting overdag. En ook hier geldt dat er daardoor een vertekening kan zijn van de gemiddelde aantallen, maar dat de onderling verschillen tussen minimaal, daadwerkelijk aanwezig en idealiter gewenst niet vertekend zijn. Idealiter wil 57% van de instellingen sociaal pedagogisch werkenden met een gemiddelde bezetting van 4,6 personen per 10 cliënten. Zij worden gevolgd door de activiteitenbegeleider die in 54% van de instellingen gewenst wordt met een gemiddelde bezetting van 3,1 personen per 10 cliënten. Daarna volgt de verpleegkundige die in 42% van de instellingen idealiter gewenst wordt met een gemiddelde bezetting van 2,9 personen per 10 cliënten. Dan komen verzorgenden die in 30% van de instellingen gewenst worden met een bezetting van 2,6 personen per 10 cliënten: bijna evenveel als verpleegkundigen. De sociaal pedagogisch medewerker en de activiteitenbegeleider springen eruit. Zij hebben de hoogste percentages in alle categorieën, het grootste gemiddelde aantal per 10 cliënten en de grootste discrepantie tussen daadwerkelijk en idealiter aanwezig. De daadwerkelijke aanwezigheid ligt zelfs onder de minimaal noodzakelijk geachte personeelsbezetting. Dit betekent dat deze beroepsgroepen naar de mening van een ruime helft van de instellingen dringend gewenst zijn met een groot volume per cliënt, dat de daadwerkelijke aanwezigheid onder de minimaal noodzakelijke bezettingsgraad valt en ver onder de idealiter gewenste aanwezigheid. De verzorgende is de enige beroepsgroep waarvan de aanwezige bezetting net boven de minimaal noodzakelijke bezetting ligt, maar onder de idealiter gewenste.
29
RAPPORT
Opvallend is ook het grote percentage van aanwezige andere beroepsgroepen: 65% van de instellingen geeft dit aan. Tegelijk vindt slechts 22% van de instellingen dat er idealiter andere beroepsgroepen aanwezig zouden moeten zijn. Dit is een zeer opvallende discrepantie.
3.4
Competentie van personeel
Op dezelfde manier als bij de personeelsbezetting is gevraagd naar de ideale, de minimale en de werkelijk aanwezige kwalificatieniveau’s van het verzorgend en verpleegkundig personeel. Binnen het vakgebied van het verzorgend personeel is onderscheid gemaakt tussen de kwalificatieniveau’s van assistent, helpende en verzorgende. Binnen het vakgebied van het verpleegkundig personeel is onderscheid gemaakt tussen het niveau van de MBO- en HBO verpleegkundige. Dit levert het volgende beeld op (tabel 25) Tabel 25: Totaaloverzicht van ideale, minimale en aanwezige kwalificatieniveau’s Idealiter % ja
Minimaal
gemN
% ja
Aanwezig
GemN
% ja
GemN
Kwalificatieniveau 1: assistent
13%
1
11%
1
11%
1,5
Kwalificatieniveau 2: helpende
13%
1,2
13%
1,2
10%
1,2
Kwalificatieniveau 3: verzorgende met
29%
2
28%
2,2
22%
2
52%
4,3
49%
4
39%
4
55%
3,4
43%
2,5
34%
3,2
een MBO-opleiding of VIG diploma Kwalificatieniveau 4: verpleegkundige met een MBO-opleiding Kwalificatieniveau 5: verpleegkundige met een HBO-opleiding
In de vragenlijst is niet gevraagd naar de competentieniveau’s van sociaal pedagogisch medewerkers of activiteitenbegeleiders, zodat informatie daarover ontbreekt. In de verhouding tussen verzorgende en verplegende beroepsgroepen ligt het accent op de verpleegkundigen en dan met name op de MBO-opgeleide verpleegkundige (gemiddeld 4,3 personen op 10 cliënten tegenover gemiddeld 3,4 prsonen op 10 cliënten). Verpleegkundigen worden idealiter in veel meer instellingen gewenst dan dat ze daadwerkelijk aanwezig zijn. Waar ze aanwezig zijn, ligt de personeelsbezetting dicht bij het idealiter gewenste. Verzorgenden op niveau 3 worden in bijna eenderde deel van de instellingen gewenst, maar zijn in veel minder instellingen aanwezig. Hun bezetting ligt onder het minimaal noodzakelijk geachte. Bij de kwalificatieniveau’s 1 en 2 zijn er weinig discrepanties tussen ideaal, minimaal en daadwerkelijk aanwezig. Zij vormen een minderheid.
3.5
Zelfbeoordeling over kwaliteit van zorg en personeelsinzet
De zelfbeoordeling over de kwaliteit van de zorg en de personeelsinzet staat weergegeven in de tabellen 26 en 27. In tabel 26 staan de waardes van een vijf-punts schaal. In tabel 27 verdelen de waardes zich over een 100-puntsschaal door middel van VAS-scores. Het oordeel van de directie uit de schriftelijke vragenlijst van fase 1 staat in de eerste twee kolommen. Dit zijn oordelen van 99 instellingen. Eerst komt de gemiddelde waarde en
30
I NSPEC TIE VOOR DE GEZONDHEI DSZORG
daarna de standaarddeviatie, die een beeld geeft van de onderlinge overeenstemming tussen de respondenten: hoe hoger de standaarddeviatie, hoe groter de spreiding tussen de respondenten. De laatste twee kolommen van de tabel zijn gereserveerd voor eventuele verschillen tussen de drie geledingen. De oordelen die door cliënten en/of hun vertegenwoordigers en medewerkers zijn gegeven, komen uit de tweede fase van het onderzoek, waarin een selectie van instellingen is bezocht. Aan deze gesprekken deden per geleding twee tot zes personen mee. Alleen de significante verschillen staan vermeld met de bijbehorende waarde van de significantie (p: kleiner of gelijk aan 0,05). Als het verschil net niet significant is, maar een trend weergeeft, staat dit erachter tussen haakjes (p: tussen 0,05 en 0,08). In de tabel zijn de volgende afkortingen gebruikt: Dir staat voor directie Medew staat voor medewerker Cliënt staat voor cliëntvertegenwoordiger > betekent: groter dan. Bijvoorbeeld medew>dir betekent dat de medewerkers dit oordeel een significant hoger cijfer geven dan de directie Tabel 26 Zelfoordelen op een vijf-puntsschaal Gem.
St.dev
Voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig
3,4
0,7
Het komt voor dat minder gekwalificeerde medewerkers aanwezig
3
0,8
2,5
1,2
Daadwerkelijk verleende zorg is verantwoord
3,8
0,6
Verantwoordelijkheidstoedeling is goed geregeld
4
0,7
De omschrijvingen van functie en taak en de verantwoordelijkheids-
3,1
1,2
Competenties zijn bekend terrein
3,1
1,2
Visie op verantwoorde zorg is uitgangspunt bij samenstelling van
3,2
1,1
Gedurende de dag altijd de minimaal benodigde bezetting aanwezig
4,1
0,8
Gedurende de avonduren altijd de minimale bezetting aanwezig
4,1
0,8
Gedurende het weekend altijd de minimale bezetting aanwezig
4,1
0,8
’s Nachts voldoende personeel om veiligheid te waarborgen
4,6
0,6
Leidinggevenden spreken medewerkers aan op specifieke vakkennis
3,9
0,8
Gebrek aan voldoende gekwalificeerd personeel leidt tot gevaarlijke
2,3
0,7
2,2
1,1
Evt. Verschil
Sign
Medew>dir
0,00
Medew>dir
0,00
Dir>medew
0,06
zijn dan gewenst Duidelijk omschreven over welke competenties het personeel moet beschikken
toedeling zijn duidelijk gerelateerd aan de kwalificatieniveau’s
team
(trend)
situaties Duidelijk omschreven aan welke eisen de inrichting van de woonruimten moet voldoen Mensen met autismespectrumstoornis beslissen zelf mee over hun
2,9
1,1
zorgplan Familie/wettelijk vertegenwoordigers worden betrokken bij het zorgplan
Cliënt>dir
0,00
Cliënt>medew
0,00
Medew>dir
0,09
(trend) 4,7
0,5
31
RAPPORT
Tabel 27 Zelfoordelen op een 100-puntsschaal Gem.
St.dev
Evt. Verschil
Sign
Medewerkers hebben voldoende opleiding
55
23
Medew>dir
0,03
Medewerkers zijn zeer gemotiveerd
78
16
Kwaliteit van de geleverde zorg is goed
61
19
Medew>dir
0,04
Medewerkers bekwaam in het uitvoeren van risicovolle handelingen
62
24
Duidelijk omschreven op welke manier wij mensen bejegenen
52
28
Medew>dir
0,01
Zorgplannen zijn een duidelijke richtlijn
66
27
Steeds moeilijker om verantwoorde zorg te leveren
48
28
3.5.1
Oordelen van de directie
Uitgesproken positieve oordelen zijn scores met een 4 of hoger op de vijf-puntsschaal (of een 2 of lager bij een negatief oordeel) en scores met een 80 of hoger op de 100-puntsschaal. Dan staat 80% of meer van de respondenten achter dit oordeel. Deze score is te vinden bij de volgende oordelen:
daadwerkelijk verleende zorg is verantwoord
overdag is altijd de minimaal benodigde bezetting aanwezig
’s avonds is altijd de minimale bezetting aanwezig
in het weekend is altijd de minimale bezetting aanwezig
’s nachts is er voldoende personeel om de veiligheid te waarborgen
gebrek aan gekwalificeerd personeel leidt tot gevaarlijke situaties
familie/wettelijk vertegenwoordigers worden betrokken bij het zorgplan
Deze positieve oordelen gaan vooral over bezettingsgraad, maar ook over de mogelijkheid om verantwoorde zorg te bieden en het betrekken van familie bij het zorgplan.
De unanimiteit van een oordeel verschilt en is terug te vinden in de standaarddeviatie. Oordelen waarover veel verschil van mening is (standaarddeviatie is groter dan 1,1 op een vijfpuntsschaal en groter dan 22 op een 100 puntsschaal):
competenties van het personeel zijn duidelijk omschreven
omschrijvingen van functie en taak en de verantwoordelijkheidstoedeling zijn duidelijk
gerelateerd aan de kwalificatieniveau’s
competenties zijn bekend terrein
duidelijk omschreven aan welke eisen de inrichting van de woonruimten moet voldoen
mensen met een autismespectrumstoornis beslissen mee over hun zorgplan
medewerkers hebben voldoende opleiding
duidelijk omschreven op welke manier wij mensen bejegenen
zorgplannen zijn een duidelijke richtlijn
steeds moeilijker om verantwoorde zorg te leveren
Dit zijn vooral oordelen over de competenties en opleiding van het personeel met daarnaast zaken als bejegening, de mate waarin clienten zelf meebeslissen over hun zorgplan en of dat zorgplan duidelijke richtlijnen geeft.
32
I NSPEC TIE VOOR DE GEZONDHEI DSZORG
3.5.2
Significante verschillen tussen de geledingen
De oordelen met significante verschillen zijn bijna allemaal verschillen tussen medewerkers en directie. Opvallend is dat medewerkers bijna overal een hogere beoordeling geven: zij vinden de competenties waarover het personeel moet beschikken duidelijker omschreven
zij vinden vaker dat een visie op verantwoorde zorg uitgangspunt is bij het
samenstellen van het team
zij vinden vaker dat medewerkers voldoende opleiding hebben
zij vinden vaker dat de kwaliteit van de geleverde zorg goed is
zij vinden de bejegening van de clienten duidelijker omschreven.
De directie scoort slechts op een oordeel significant hoger; zij vinden vaker dat er ’s nachts voldoende personeel is om de veiligheid te waarborgen.
33
RAPPORT
BIJLAGE 1:
vragenformulier aan directie in fase 1 van het onderzoek. Deze vragenlijst is gericht aan instellingen voor verpleging en verzorging. De vragenlijst voor instellingen in de gehandicaptenzorg is op enkele terminololische aanpassingen na identiek.
Inspectie voor de Gezondheidszorg Vragenlijst relatie personele inzet en verantwoorde zorg in de verpleging en verzorging
34
I NSPEC TIE VOOR DE GEZONDHEI DSZORG
De Inspectie voor de Gezondheidszorg doet een onderzoek naar de invulling van het begrip ‘verantwoorde zorg’ aan mensen met dementie in de verpleeghuizen en de verzorgingshuizen met een BOPZ-aanmerking. Tevens onderzoekt de Inspectie de manier waarop de competenties van de medewerkers in de directe zorg worden ingezet voor deze genoemde zorgvragers. Onderstaande vragen zijn vooral op deze onderwerpen gericht. Instructies
Kruis bij ja/nee vragen het juiste antwoord aan
Vergeet niet, indien gevraagd, een kopie mee te sturen
Er zijn vragen opgenomen waarbij een beoordeling van u wordt gevraagd op een lijn die loopt van 0-100. U wordt verzocht op die plek van de lijn die het meest overeenkomt met uw beoordeling een kruisje te zetten. Hieronder is een voorbeeld opgenomen.
Ik vind dat de medewerkers in mijn instelling die verantwoordelijk zijn voor de zorg aan mensen met dementie over het algemeen zeer gemotiveerd zijn. helemaal
0
X
oneens helemaal mee eens
100
35
RAPPORT
I.
Algemeen informatie
1.
Identificatienummer van de instelling (wordt door de inspectie ingevuld)
2.
Naam van de instelling Adres
:
Postcode
:
Woonplaats : Tel nr.
:
Fax
:
E-mail adres : 3.
4.
5.
Type instelling
psychogeriatrische afdeling van een gecombineerd verpleeghuis
psychogeriatrisch verpleeghuis
Bopz aangemerkte afdeling van een verzorgingshuis
Invuller vragenlijst Naam
:
Functie
:
Discipline
:
Wat is het totaal aantal cliënten van uw instelling? …… cliënten
6.
Hoeveel cliënten daarvan hebben de diagnose dementie? …… cliënten
7.
Hebt u de zorg voor mensen met dementie speciaal vorm gegeven? ja, in aparte groepen of woningen ja, anders nl. …………………………………………………………………. nee
8.
Als zorg wordt gegeven in aparte groepen of woningen, hoeveel groepen of woningen betreft het dan? ……groepen/woningen
II 9.
Vragen over kwaliteitseisen Heeft u in uw zorgvisie apart aandacht besteed aan de zorg voor mensen met dementie ? Ja Nee Zo ja, wilt u deze dan met de vragenlijst meesturen
36
I NSPEC TIE VOOR DE GEZONDHEI DSZORG
10. Is in uw beleidsplan apart aandacht besteed aan mensen met dementie ? Ja Nee Zo ja, wilt u deze dan met de vragenlijst meesturen 11. Heeft u een systeem of model van zorg- of begeleidingsplannen dat binnen uw instelling uniform wordt gebruikt? Ja Nee, ga door naar vraag 13 12. Wijkt het zorg- of begeleidingsplan voor mensen met dementie af van dit model? Ja Nee Zo ja, wilt u deze dan met de vragenlijst meesturen 13. Toetst u de kwaliteit van de zorg- of begeleidingsplannen? Ja, met het instrument Zelfevaluatie van Individuele zorg- of begeleidingsPlannen [ZIP] andere methode, namelijk …………………………………………………………………. Nee 14. Met welke frequentie wordt het zorg-/behandelplan van mensen met dementie geëvalueerd? 1x per maand 1x per kwartaal 1x per halfjaar 1x per jaar anders, nl. ……………………………………………….. III Voorwaarden voor verantwoorde zorg 15. Wilt u in onderstaand kader aangeven wat naar uw mening verantwoorde zorg is voor mensen met dementie ? Verantwoorde zorg voor mensen met dementie is naar onze mening:
………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………
37
RAPPORT
16. Wat zijn naar uw mening de minimale voorwaarden om verantwoorde zorg te leveren aan mensen met dementie? De minimale voorwaarden voor verantwoorde zorg aan mensen met dementie zijn naar onze mening:
………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………
17. Vindt voor de cliënten met dementie uitwisseling van informatie plaats over zorg en/of behandeling met externe ketenpartners (zie kader)? Ketenpartner: Die organisatie waarmee wordt samengewerkt om de zorg- en dienstverlening voor individuele cliënten op elkaar af te stemmen en hiaten te voorkomen. Per partner wordt bepaald wie het meest geschikt is om een bepaalde taak uit te voeren (HKZ, 2001) Ja Nee 18. Zo ja, wie zijn de ketenpartners? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… 19. Worden voor de cliënten met dementie externe deskundigen geconsulteerd? Ja Nee 20. Zo ja, welke deskundigen? (meerdere antwoorden zijn mogelijk) Gezondheidszorgpsycholoog specifiek deskundig op het gebied van autisme Psychiater Neuropsycholoog ……………………………. ……………………………. …………………………….
38
I NSPEC TIE VOOR DE GEZONDHEI DSZORG
21. Gebruikt u voor de behandeling en begeleiding van mensen met dementie algemeen aanvaarde behandelings- en begeleidingsmethodieken? Geïntegreerde belevingsgerichte zorg Validation Snsore stimulatie (snoezelen) Realiteitsoriëntatietraining (ROT) ……………………………………. ……………………………………. ……………………………………. 22. Zijn taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor al het direct zorggebonden personeel schriftelijk vastgelegd? Ja Nee Zo ja, wilt u deze dan meesturen? 23. De functie- en taakomschrijvingen en de daarbij horende verantwoordelijkheidstoedeling voor de medewerkers op afdelingen, groepen of woningen met specifieke zorg voor mensen met dementie zijn voor de verpleegkundigen en verzorgenden per kwalificatieniveau beschreven. Ja Nee Zo ja, wilt u deze dan meesturen? 24. Heeft u een taak- en functieomschrijving met verantwoordelijkheidstoedeling voor niet gekwalificeerde helpenden/verzorgenden? Ja Nee N.v.t.: er zijn geen medewerkers, die niet gekwalificeerd zijn. Zo ja, wilt u deze dan meesturen? 25. Bestaat er een opleidingsplan voor de direct zorggebonden medewerkers op de afdelingen of woningen met mensen met dementie? Ja Nee 26. Ontvangen medewerkers bij- en nascholing op het gebied van dementie? (meerdere antwoorden zijn mogelijk) De bijscholing wordt verzorgd door eigen medewerkers De bijscholing wordt verzorgd door externe opleiders Anders, nl. …………………………………………………………………………….. 27. Als bij- en nascholing buiten de instelling wordt gegeven waaruit bestaat deze dan? …………………………………………………………………. ………………………………………………………………… ………………………………………………………………… …………………………………………………………………
39
RAPPORT
28. Wordt voor het personeel op de afdelingen of woningen met mensen met dementie planmatig werktijd vrij geroosterd voor het volgen van bij- en nascholing op het gebied van dementie? Ja Nee 29. Wordt voor het (para)medisch personeel werktijd vrij geroosterd voor het volgen van bijen nascholing? Ja Nee 30. Hoeveel medewerkers werkzaam op de afdelingen, groepen of woningen met specifieke zorg voor mensen met dementie hebben in 2002 bij- of nascholing gevolgd? ……. medewerkers, dit is …...% van het totaal aantal medewerkers op deze speciale afdelingen, groepen of woningen. 31. Houdt u wel eens een medewerkersraadpleging? Ja 1x per jaar 1x per 2 jaar Anders namelijk: ……………………………………. Nee, ga door naar vraag 32 32. Zo ja, welke onderwerpen zijn dan aan de orde geweest? (meerdere antwoorden mogelijk) Mogelijkheden voor ontplooiing Perspectief Arbeidstevredenheid Werkdruk Werkomstandigheden Communicatie Welbevinden en gezondheid Anders, nl. ………………………………………………. 33. Houdt u wel eens een cliëntenraadpleging? Ja 1x per jaar 1x per 2 jaar Anders namelijk: ……………………………………. Nee In onderstaande vragen wordt uw oordeel gevraagd over de ideale, de minimale en de werkelijk aanwezige beroepsbeoefenaren in verhouding tot de aanwezige cliënten met dementie op afdelingen, groepen of woningen met een veronderstelde aanwezigheid van 10 cliënten. 34. Op een afdeling, woning of groep van 10 cliënten met dementie zijn voor het direct zorggebonden personeel idealiter de volgende beroepsbeoefenaren nodig. Sociaal Pedagogisch Medewerker
Aantal: …..
Verpleegkundige
Aantal: …..
Verzorgende
Aantal: …..
Activiteitenbegeleider
Aantal: …..
………………………..
Aantal: …..
40
I NSPEC TIE VOOR DE GEZONDHEI DSZORG
35. Op een afdeling, woning of groep van 10 cliënten met dementie zijn voor het direct zorggebonden personeel minimaal de volgende beroepsbeoefenaren nodig. Sociaal Pedagogisch Medewerker
Aantal: …..
Verpleegkundige
Aantal: …..
Verzorgende
Aantal: …..
Activiteitenbegeleider
Aantal: …..
………………………..
Aantal: …..
36. Op een afdeling, woning of groep van 10 cliënten met dementie zijn in mijn instelling als direct zorggebonden personeel gemiddeld de volgende beroepsbeoefenaren aanwezig. Sociaal Pedagogisch Medewerker
Aantal: …..
Verpleegkundige
Aantal: …..
Verzorgende
Aantal: …..
Activiteitenbegeleider
Aantal: …..
………………………..
Aantal: …..
37. Op een afdeling, woning of groep van 10 cliënten met dementie zijn voor de verpleegkundigen en verzorgenden idealiter de volgende kwalificatieniveaus nodig. Kwalificatieniveau 1 : de zorghulp of assistent. Kwalificatieniveau 2 : de helpende; Kwalificatieniveau 3: a) zorg voor ouderen (ook psycho/geronto geriatrie en oudere verstandelijk gehandicapten); b) zorg voor chronisch zieken (accent op beperkingen en handicaps) (Hieronder vallen de ‘oude’ bejaarden, gehandicapten en gezinsverzorgenden. Voor de voormalige ziekenverzorgenden is op dit niveau de Verzorgende Individuele Gezondheidszorg (VIG) gecreëerd met de deelcertificatie verplegende elementen.) Kwalificatieniveau 4: a) Zorgvragers met acute en chronische psychiatrische ziekten, ook psycho/gerontopsychiatrie en verstandelijk gehandicapten; b) zorg voor chronisch zieken. (Dit is de MBO-verpleegkundige die meer routine werkzaamheden doet in dit concept) Kwalificatieniveau 5: a) Zorgvragers met acute en chronische psychiatrische ziekten ook psycho/geronto-psychiatrie en verstandelijkgehandicapten; b) Zorg voor chronisch zieken. (Dit is de HBO-verpleegkundige. De kwalificaties en doelgroepen lijken op elkaar maar het verschil wordt duidelijk in de eindtermen “Gekwalificeerd voor de toekomst” waarbij de complexiteit van zorgverlenen en het dragen van verantwoordelijkheden toeneemt. Voor de HBO-V is dit nu in competenties omschreven en dan zie je 5 rollen die zich onderscheiden van niveau 4 te weten: zorgverlener, coach, regisseur, innovator (evidence-based) en beroepsbeoefenaar (moet hele zorgplannen kunnen ontwerpen en bewaken voor alle patiënten op de afdeling). Assistent
Aantal: …..
Helpende
Aantal: …..
Verzorgende
Aantal: …..
MBO-verpleegkundige
Aantal: …..
HBO-verpleegkundige
Aantal: …..
38. Op een afdeling, woning of groep van 10 cliënten met dementie zijn voor de verpleegkundigen en verzorgenden minimaal de volgende kwalificatieniveaus nodig. Assistent
Aantal: …..
Helpende
Aantal: …..
Verzorgende
Aantal: …..
MBO-verpleegkundige
Aantal: …..
41
RAPPORT
HBO-verpleegkundige
Aantal: …..
39. Op een afdeling, woning of groep van 10 cliënten met dementie zijn in mijn instelling voor de verpleegkundigen en verzorgenden gemiddeld de volgende kwalificatieniveaus aanwezig. Assistent
Aantal: …..
Helpende
Aantal: …..
Verzorgende
Aantal: …..
MBO-verpleegkundige
Aantal: …..
HBO-verpleegkundige
Aantal: …..
In het volgende deel worden een aantal stellingen geformuleerd. De stellingen zijn allen gericht op de zorgverlening op afdelingen, groepen of woningen waar zorg verleend wordt aan mensen met dementie . Aan u wordt gevraagd de stellingen te voorzien van een van de vijf volgende oordelen
nooit zelden soms
vaak altijd
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
40. In mijn instelling is in het algemeen voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig om verantwoorde zorg te kunnen verlenen aan mensen met dementie 41. In mijn instelling komt het voor dat minder gekwalificeerde medewerkerers aanwezig zijn dan gewenst 42. In mijn instelling is duidelijk omschreven over welke competenties het personeel moet beschikken om mensen met dementie verantwoorde zorg te kunnen verlenen 43. In mijn instelling is de daadwerkelijk verleende zorg aan mensen met dementie verantwoord 44. In mijn instelling is de verantwoordelijkheidstoedeling goed geregeld 45. In mijn instelling zijn de functie-, taakomschrijvingen en verantwoordelijkheidstoedelingen voor verpleegkundigen en verzorgenden duidelijk gerelateerd aan de kwalificatieniveaus 46. In mijn instelling zijn de competenties, zoals beschreven in beroeps (deel)profielen bekend terrein 47. In mijn instelling is de visie op verantwoorde zorg voor mensen met dementie het uitgangspunt bij de samenstelling van het zorgteam 48. In mijn instelling is gedurende de dag altijd de minimaal benodigde bezetting aanwezig 49. In mijn instelling is gedurende de avonduren altijd de minimaal benodigde bezetting aanwezig
42
I NSPEC TIE VOOR DE GEZONDHEI DSZORG
50. In mijn instelling is gedurende het weekend altijd de minimaal benodigde bezetting aanwezig
1
2
3
4
5
2
3
4
5
2
3
4
5
2
3
4
5
2
3
4
5
2
3
4
5
2
3
4
5
51. In mijn instelling is de aanwezigheid van personeel ’s nachts zodanig geregeld dat de veiligheid is gewaarborgd
1
52. In mijn instelling spreken de leidinggevenden de medewerkers aan op hun specifieke vakkennis
1
53. In mijn instelling leidt het gebrek aan voldoende gekwalificeerd personeel tot gevaarlijke situaties
1
54. In mijn instelling is duidelijk omschreven aan welke eisen de inrichting van de woonruimten voor mensen met dementie moet voldoen
1
55. In mijn instelling beslissen mensen met dementie zelf mee over de opstelling van hun zorgplan
1
56. In mijn instelling wordt de familie/wettelijk vertegenwoordiger betrokken bij de opstelling van het zorgplan
1
In onderstaande stellingen wordt uw mening gevraagd over een aantal zaken. Wilt u een x zetten op de plaats waarvan u vindt dat de situatie in uw instelling het meest overeenkomt? 57. Ik vind dat de medewerkers in mijn instelling die verantwoordelijk zijn voor de zorg aan mensen met dementie over het algemeen voldoende opleiding hebben genoten
helemaal oneens
helemaal mee eens
58. Ik vind dat de medewerkers in mijn instelling die verantwoordelijk zijn voor de zorg aan mensen met dementie over het algemeen zeer gemotiveerd zijn.
helemaal oneens
helemaal mee eens
59. Ik vind dat in mijn instelling de kwaliteit van de geleverde zorg aan mensen met dementie goed is helemaal oneens
helemaal mee eens
60. Ik vind dat de medewerkers in mijn instelling die zorg verlenen aan mensen met dementie in het algemeen bekwaam zijn in het uitvoeren van risicovolle handelingen helemaal oneens
helemaal mee eens
43
RAPPORT
61. Ik vind dat in onze instelling duidelijk omschreven is op welke manier wij mensen met dementie bejegenen helemaal oneens
helemaal mee eens
62. Ik vind dat in mijn instelling de zorgplannen een duidelijke richtlijn zijn bij de begeleiding en behandeling van mensen met dementie helemaal oneens
helemaal mee eens
63. Ik vind dat in mijn instelling steeds moeilijker wordt om verantwoorde zorg te leveren helemaal oneens
helemaal mee eens